Hallo bezoeker,
welkom op het blog van de Mailgroep Huisdieren, een hechte groep Dierenvrienden-SeniorenNetters, die er zijn voor, door en met elkaar.
Op dit blog kunnen jullie kennismaken met onze dieren, tips vinden over de verzorging en de gezondheid van de dieren, dierengedichten en dierenartikels lezen, werkjes in verband met dieren bekijken, enz.
Veel kijk- en leesplezier!
Amfibieën zijn koudbloedige, gewervelde dieren die hun jeugd in het water doorbrengen en wanneer ze eenmaal volwassen zijn, ook op het land leven. Voordat kikkers zich gaan voortplanten, geven ze een enorm luidruchtig concert. De mannetjes hebben kwaakblazen, die sterk kunnen worden opgeblazen.
Vele miljoenen jaren geleden kropen er vreemde, op vissen gelijkende dieren uit het water om op het land te gaan leven. Dat waren de voorouders van de amfibieën. In de loop der tijden ontwikkelden de vinnen zich tot poten. Deze waren immers nodig om het lichaam te dragen nadat de opwaartse druk, waarvan deze dieren in het water konden profiteren, weggevallen was. Nog een andere aanpassing van het lichaam was nodig: de kieuwen werden geleidelijk vervangen door longen.
Bij duizenden worden in het voorjaar de eieren in het water gelegd. Ze vormen samen een geleiachtige massa die in het water drijft. Soms zit die geleiachtige massa vast aan een steen, takje of waterplant in ondiep water. Na een tijdje komen er larven uit de eieren. Deze tijd is verschillend voor de diverse soorten van amfibieën en ook afhankelijk van de temperatuur van het water. De larven leiden al een volkomen zelfstandig leven. Ze leren zichzelf te voeden met plantjes en microscopisch kleine diertjes. Ze weten zich ook goed te verbergen voor hun vijanden, want vele waterdieren zijn dol op een lekker larfje. Bij het kikkervisje verdwijnen de kieuwen en de staart geleidelijk, terwijl de poten zich ontwikkelen. Het kikkervisje zuigt dan lucht aan het wateroppervlak in de pas gevormde longen. Wanneer staart en kieuwen helemaal verdwenen zijn, zijn er uiteindelijk kleine kikkers gegroeid uit de bolletjes kikkerdril.
Je ziet hier de kikkerdril waaruit de kikkervisjes zullen uitkomen
In onze streken komen watersalamanders voor. Ze leggen hun eitjes in het water en maken ze meestal vast aan waterplanten. De larven leven een paar maanden in het water. Zo gauw ze volwassen zijn, begint het leven op het land. Soms is het uiterlijk van het mannetje zeer verschillend van dat van het vrouwtje. In de paartijd keren zowel het mannetje als het vrouwtje tijdelijk terug naar het water.
Waarom zien we van de amfibieën meer padden en kikkers dan salamanders?
Dat komt omdat veel salamanders nachtdieren zijn en alle salamanders een hekel hebben aan het volle zonlicht. Ze houden zich dus schuil op donkere plaatsen.
Ja , in de grotten van het Karstgebied in Joegoslavië en ook wel in Texas, Georgia en Missouri in de Verenigde Staten vindt men zon soort salamander, nl. de grotsalamander. Het dier heeft geen ogen, maar kan licht en donker onderscheiden via zijn huid. Het voedt zich met resten van planten, larven van insecten en kleine schaaldieren. Van dit dier kan men zeggen dat het zich op een heel bijzondere manier aan zijn omgeving heeft aangepast.
Dit is de alpenlwatersalamander
De alpenwatersalamander (Triturus alpestris) komt vooral in Centraal- en West-Europa voor. Het is een van de acht soorten die in Europa leven. Het belangrijkste kenmerk is de helder oranjerode buik zonder vlekken. Hij is in geheel België vespreid; in Nederland komt hij hoofdzakelijk in Zuid-Limburg voor. Hij wordt tot 11 cm lang.
De wormsalamanders behoren ook tot de amfibieën. Ze graven zich in de grond en brengen hun leven onder de grond door. Hun poten zijn helemaal verdwenen en met hun kleine ogen kunnen ze niets zien. Wormsalamanders zijn afstammelingen van de vroegste amfibieën die op het land hebben geleefd. Ze vormen daarom een belangrijke schakel in de ontwikkeling die lucht ademende vissen hebben doorgemaakt voordat ze later amfibieën en reptielen werden. Wormsalamanders schijnen de eerste gewervelde dieren te zijn die ooit op het land hebben geleefd. Ze leggen hun eitjes in geulen bij het water. Wanneer de larven uit de eitjes komen, kronkelen ze het water in om zich daar verder te ontwikkelen. Wanneer ze volwassen zijn, verlaten ze het water en brengen hun verdere leven door op het land onder de grond.
De grote watersalamander ook kamsalamander genoemd
De grote watersalamander of kamsalamander ( Triturus cristatus) komt in België en Nederland vrij algemeen voor. Hij wordt tot 16 cm lang. Het mannetje neemt in het paringsgedrageen karakteristieke houding aan, hij toont dan heel opvallend zijn vurig gekleurde buik en spreidt zijn poten, waardoor hij er erg imposant uitziet. Het geslachtsrijpe vrouwtje moet dit gedrag met een bepaald ritueel (dit is een soort dans) beantwoorden; doet ze dat niet , dan gaat de paring niet door. Op zijn rug krijgt het mannetje een hoge getande kaml, deze groeit in de lente en slinkt na de paring.
Heel veel mensen moeten niets hebben van een pad. Een pad ziet er lelijker uit dan een kikker. Zij heeft een lang plat lijf en haar huid is droog en gerimpeld. Meestal wordt haar huid ook nog ontsierd door pukkels of wratten. De kop van de pad is stomper dan die van een kikker en haar poten zijn korter. De pad brengt het grootste deel van haar leven door op het land en beweegt zich nogal traag voort. De kikker is een veel actiever, veel beweeglijker, veel levendiger dier. De pad zoekt graag een afgelegen plekje als onderdak. Daar keert zijn elke avond terug, nadat zij de hele dag op haar dooie gemak naar voedsel heeft gezocht. Wie een pad in de tuin aantreft en ze daar graag wil houden, moet proberen haar verblijf in de tuin aantrekkelijk te maken. Een oude bloempot bijvoorbeeld is een prachtig huisje . Wanneer zij daarin haar intrek neemt, is er veel kans dat ze jarenlang in de tuin zal blijven wonen. Daar vaart de eigenaar van de tuin goed bij, want de pad voedt zich met slakken, torren en talrijke andere schadelijke insecten.
Kikkers, hebben zich aangepast aan vele soorten levensomstandigheden. Ze kunnen zich zelfs in de woestijn handhaven, zoals de zogenaamde waterreservoirkikkers uit Australië, die door hun huid water opnemen en opzwellen, om er tot de volgende regenperiode tegen te kunnen. Er bestaan ongeveer vijfhonderd soorten boomkikkers met stevige grijppoten, en in Maleisië leeft een boomkikker met lange vingers en tenen met vliezen ertussen die hij als zweefvlakken gebruikt. Het diertje glijdt meer dan het vliegt, maar op deze manier kan het tenminste insecten verschalken, die hem zouden ontsnappen als hij alleen maar springen kon. In Zuid-Amerika en Afrika komen ook nog echte gifkikkers voor.
Bij het graven van zijn gangen gebruikt de mol zijn brede tot echte graafwerktuigen omgevormde voorpoten en schuift hij de aarde daarmee met een soort "borstzwemslag" naar achteren. Van tijd tot tijd schuift hij deze losse aarde door een loodrecht omhooglopende pijp naar de oppervlakte. Omdat zijn vacht geen "vleug" heeft kan de mol zich in zijn gangen makkelijk voor- als achterwaarts bewegen. De mond- en neusopeningen zijn naar beneden gericht. Hierdoor komt er bij het graven geen aarde in terecht. De kleine ogen liggen diep in de vacht verborgen en zijn zo beschermd tegen verwondingen door wortels of stenen. Bij het voedselzoeken in het uitgebreide gangenstelsel , (de gangen kunnen samen wel 150 meter lang zijn) laat de mol zich door zijn tastzin leiden. Hij heeft niet alleen tastharen op zijn snuit maar over zijn hele lichaam, zelfs op zijn staart. Voor de winter legt hij in de buurt van zijn woonkamer een voorraad van vaak meerdere honderden regenwormen aan. Meestal bijt de mol het voorste stuk van de regenwormen af, zodat die wel blijft leven maar niet kan rondkruipen. Op deze manier heeft de mol maandenlang vers voedsel. Met een onverzadigbare eetlust verorbert de mol dagelijks zoveel prooien als zijn eigen lichaamsgewicht bedraagt. Het grootste deel van zijn tijd zijn mollen strikt solitair en iedere mol heeft zijn eigen gangenstelsel. Alleen in de paartijd dringen de mannetjes vreemde gangenstelsels binnen. Als de eigenaar van dit stelsel een ook een mannetje blijkt te zijn, volgt er een verbitterende strijd waarbij de verliezer niet zelden de dood vindt en vaak door de winnaar opgegeten wordt.
De 12-15cm lange mol heeft een plomp, cilindervormig lichaam en een korte, dunne staart. De fluweelachtige vacht is effen donkergrijs tot zwart. Het dier heeft een bijzonder lange, onbehaarde snuit, die enigszins op een slurfje lijkt De minuscule oogjes liggen diep in de vacht verborgen en hij heeft geen uitwendige oorschelpen. De voorpoten, waarmee hij zijn ondergrondse gangen graaft, zijn sterk verbreed en hebben lange klauwen.
Mollen komen in heel West- en Midden-Europa voor, van het laagland tot op 2400 m hoogte. Ze hebben niet zozeer een voorkeur voor een bepaalde begroeiing, maar veel meer voor een bepaald type bodemgesteldheid: mollen zijn te vinden in weiden, akkers, tuinen en loofbossen met losse grond en mijden zanderige, rotsachtige en zeer droge gebieden.
Hoewel de mol zowel s nachts als over dag actief is, is hij zelden te zien; hij brengt namelijk het grootste deel van zijn leven onder de grond door. Met behulp van zijn krachtige graafpoten maakt hij uitgestrekte gangenstelsels (de zogenaamde ritten) met slaap-, nest- en voorraadkamers. De grond die hij weggraaft, werpt hij op tot kleine heuveltjes, de bekende molshopen. Behalve in de voortplantingsperiode zijn mollen solitaire dieren; elk dier heeft een eigen gangenstelsel. Alleen in de paartijd dringen mannetjes op zoek naar een wijfje dikwijls de gangen van andere mollen binnen. Als de bewoner eveneens een mannetje is, komt het vaak tot felle gevechten, waarbij de verliezer niet zelden gedood wordt.
De mol eet regenwormen, evenals insecten, larven en soms zelfs jonge spitsmuizen. De mol eet elke dag ongeveer zijn eigen gewicht aan prooidieren. Om de winter door te komen, legt hij in de buurt van zijn woonhol een voorraad van enkele honderden regenwormen aan. Eerst bijt hij het voorste stuk van de wormen af, zodat ze weliswaar niet sterven, maar ook niet kunnen ontsnappen. Op die manier heeft hij maanden lang vers voedsel.
De paartijd van de mol loopt van maart tot mei. Over het algemeen brengt het wijfje eens per jaar 3-5 jongen ter wereld. Bij hun geboorte zijn de jongen nog naakt en blind, en ze worden ongeveer 4 weken lang door de moeder gezoogd en verzorgd. Daarna zijn ze zelfstandig en gaan ze hun eigen weg.
Hoewel ze flinke schade aan cultuurgewassen kunnen aanrichten, zijn mollen beschermd, dat wil zeggen dat ze niet mogen worden gevangen of gedood. Het is echter wel toegestaan om ze te verdrijven.
Molshopen zijn rond, in tegenstelling tot de langwerpige hopen van de woelrat. De gang eronder loopt loodrecht naar beneden; die van een woelrat schuin omlaag.
De stekels die een egel zo onmiskenbaar maken, bestaan uit omgevormde rugharen. Een volwassen egel egel heeft er ongeveer 16000. Normaal liggen ze losjes naar achteren gericht over het lichaam. Als de egel schrikt dan zet hij de stekels op door middel van een krachtige spierkap die als het schild van een schildpad de hele rug bedekt. Als deze spieren zich bij gevaar of tijdens de winterslaap samentrekken, dan wordt de rughuid gespannen en richten de stekels zich op. Tegelijkertijd worden de kop en de poten onder deze spierkap getrokken zodat de egel eruit ziet als een stekelig bal waar de vijand geen houvast meer aan heeft. Bij het autoverkeer blijkt deze beproefde afweertactiek echter volstrekt zinloos. Egels verliezen tussen hun stekels door, veel warmte. Daarom zijn ze in de koelere avonduren vaak op straat te vinden omdat de asfaltlaag nog lang de warmte van de dag vasthoudt. Elk jaar worden er honderdduizenden egels aangereden bij het oversteken van straten. De chemische bestrijdingsmiddelen tegen akker- en tuinonkruiden vormen een andere bedreiging; vrijwel alle kleine prooidieren bevatten een kleine hoeveelheid van deze gifstoffen. Als de egel ze opeet en zich daarmee voor de tuinder nuttig maakt, is hij bezig zichzelf te vergiftigen. Egels worden geplaagd door vele parasieten zoals teken, mijten en lintwormen. De egelvlooien die in zeer groot aantal tussen de stekels voorkomen, stappen nooit over op huisdieren of mensen. Als egelrivalen met elkaar vechten stoten ze met hun opgezette halsstekels heftig schuin naar boven. Ze proberen onder de tegenstander te komen om in de onbeschermde buikhuid te kunnen bijten. Zo'n gevecht gaat gepaard met veel gesnuif en geblaas maar is voor beide partijen niet echt gevaarlijk. Vlak na het beëindigen van de winterslaap vormen de egels paren. De paring verloppt net als bij de meeste zoodieren van achteren, en niet met buik tegen buik, zoals men vroeger dacht. Het vrouwtje behoudt daarbij haar stekels zo plat mogelijk tegen haar lichaam gedrukt. Al lang voor de geboorte van de jongen wordt het mannetje uit de omgeving van het nest verdreven: het grootbrengen van de jongen gebeurt alleen door de moeder. Bij de geboorte is de huid van de jongen sterk opgezwollen, zodat de kleine witte babystekeltjes helemaal in de huid verborgen zijn en zo de moeder niet kunnen verwonden. In de loop van de eerste dagen wordt de huid van het jonge dier rimpelig en komen de stekels, die nog een paar dagen slap blijven, naar buiten. Na 3 weken maken de jongen al hun eerste uitstapjes met hun moeder en na ongeveer 6 weken worden ze door haar verstoten en moeten ze zelfstandig door het leven. Nu komen ook de eerste duidelijk langere adulte stekels door. Vaak krijgt de egelmoeder in de nazomer nog een keer jongen maar deze jongen komen vaak de winter niet door. Het voor het overwinteren benodigde minimum gewicht ligt tussen 500 - 700 gram. Kleine egeljongen zijn uiterst kwetsbare diertjes en de zo vaak goedbedoelde pogingen van mensen om ze gezond de winter door te laten komen, eindigen maar al te vaak in een telleurstelling. Over het algemeen leggen egels geen wintervoorraden aan en teren ze tijdens de lange winterslaap uitsluitend op hun vetreserves. Als ze in het voorjaar weer ontwaken hebben ze ongeveer een kwart van hun lichaamgeswicht verloren. De Europese egel komt voor in twee duidelijk van elkaar te onderscheiden vormen: de West-Europese- of bruinborstegel ( Erinaceus europaeus europaeus ) in westelijke Europa en de Oost-Europese egel ( Erinaceus europaeus roumanicus ) in het oosten en zuidoosten van Europa, die een witte borstvlek heeft en daarom ook wel witborstegel wordt genoemd.
De rug van de egel, die maximaal 30 cm lang wordt, is geheel bedekt met bruin-wit gestreepte stekels. De kop en de buik daarentegen zijn begroeid met ruwe donkerbruine of geelachtig bruine haren. De ongeveer 5 cm lange staart is onder de stekels verborgen.
De egel komt voor in België en Nederland. Europa behalve Noord-Scandinavië en Ijsland; Azië, Afrika. De egel houdt zich het liefst op langs bosranden met veel struikgewas, maar is ook dikwijls te vinden in parken en tuinen. In de bergen komt hij tot op 2000 m hoogte voor.
De solitaire egel is voornamelijk in de schemering ens nachts actief. Jonge dieren zijn overdag actief. Solitair, klimt en graaft goed, maar is geen lange afstandszwemmer. Overdag verschuilt hij zich meestal in dicht struikgewas of onder hopen steen of hout. Het nest bevindt zich in een kuiltje in de grond en is zorgvuldig bekleed met gras en bladeren Egels kunnen bijzonder goed klimmen en zich door de smalste spleten wringen. Bovendien zijn het goede zwemmers, hoewel het ze aan uithoudingsvermogen ontbreekt. Als ze naar eten zoeken of een soortgenoot ontmoeten, maken ze harde snuivende, grommende en blazende geluiden. De egel houdt van ongeveer oktober tot april een winterslaap. Voor deze periode legt hij geen voedselvoorraad aan, maar teert hij voornamelijk op de vetreserves die in de zomer en de herfst zijn opgebouwd.
De egel eet voornamelijk insecten, regenwormen en slakken, evenals jonge muizen, kikkers en zelfs slangen maar soms ook vruchten, bessen en gevallen fruit.
De paartijd loopt van april tot juli. Het wijfje krijgt meestal één of twee keer per jaar 4-7 jongen. Het zijn typische nestblijvers, die blind worden geboren. Pasgeboren egels hebben korte, witte stekels, die nog zijn ingebed in de opgezwollen huid van de rug, zodat ze de moeder tijdens de geboorte niet kunnen verwonden. De jongen worden 3-4 weken gezoogd en zijn al na 6 weken zelfstandig. Het mannetje bemoeit zich niet met het grootbrengen van de jongen.
De kenmerkende stekels van de egel zijn in feite een soort haren. Een volwassen egel heeft ongeveer 16000 stekels, die normaal gesproken naar achteren gericht op het lichaam staan. Bij gevaar zet het dier met behulp van speciale rugspieren zijn stekels op, terwijl het tegelijkertijd de kop en de poten in trekt en zich oprolt tot een stekelige bol, waar vijanden geen vat op kunnen krijgen. Deze strategie kan de egel echter niet beschermen tegen het gevaar van slakkenkorrels, die veel tuiniers gebruiken om hun gewassen te beschermen. Veel egels sterven door het eten van vergiftigde slakken. Bovendien worden ze regelmatig slachtoffer van het verkeer.
In Oceanië komen verschillende soorten papegaaien voor, en ook in Australië fladderen felgekleurde lori's en lorikeets rond.
Het gedrag en uiterlijk van de hyperactieve dieren komt enigszins clownesk over, waardoor ze steevast een glimlach op je lippen toveren. Dat is zeker het geval bij de prachtige regenbooglorikeet, die je snel vindt in de buurt van mensen.
De vogels eten voornamelijk nectar en stuifmeel, en een zwerm durft al eens een struik kaalplukken. Op toeristische plaatsen wennen de nieuwsgierige vogels snel aan mensen, en komen ze zelfs uit je hand eten.
Sommige soorten hebben het moeilijk, en enkele vogels dreigen uit te sterven als gevolg van de introductie van Europese ratten in Oceanië. Zo hoort de 'ultramarine lorikeet' bij de vijftig zeldzaamste vogels. (sam)
In Sydney zagen we enkele regenbooglori's een boom half kaalplukken. Hieronder vind je een link waar je nog meer van die prachtig gekleurde vogels ziet. Het is een artikel dat komt uit Het Laatste Nieuws van vandaag. Colombine
* Laat de hond goed uit voordat u hem naar de trimsalon brengt.
Het is voor de hond heel vervelend om zijn behoefte
te moeten ophouden tijdens de trimbeurt.
Mocht het echt nodig zijn dan laten wij hem natuurlijk ook uit, maar dit
gaat ten koste van de tijd van de trimster, dus laat hem alstublieft zelf even uit.
* Minimaal 2 dagen voor en na de trimbeurt de hond niet behandelen met anti-vlooien middel of andere bestrijdingsmiddelen.
Breng de hond wel vlo-vrij.
* Breng de hond zo droog mogelijk omdat een natte vacht moeilijk behandelbaar is.
Doe een plukhond dan ook niet eerst
in bad zodat hij schoon bij de trimster komt.
* Heeft de hond besmettelijke aandoeningen of medische afwijkingen, meldt dit dat al aan de telefoon wanneer u de afspraak
maakt zodat wij ons daarop kunnen instellen.
Meldt het ook als de hond al oud is , dan kunnen wij hem tussendoor meer
rust geven.
Tekst: Tim Samoy (Dierenkliniek De Morette) Foto's: Dierenkliniek De Morette/ Karin Gillain
Vele paardeneigenaars worden zenuwachtig bij het vaststellen van een peesletsel bij één van hun paarden. Peesletsels worden in de paardenwereld vaak in één adem uitgesproken met een langdurige rustperiode, intensieve opvolging door de dierenarts en een grote kans op herval.
Paarden die presteren op topniveau zijn onderhevig aan enorme krachten inwerkend op hun ledematen. Dit vraagt een enorme belasting van zowel gewrichten als van weke delen waaronder ligamenten en pezen.
ANATOMIE
De meest voorkomende peesletsels komen voor ter hoogte van de buigpezen van de voorbenen. De verschillende buigpezen bevinden zich aan de achterzijde van het pijpbeen, waarbij van achter naar voren, de oppervlakkige buiger, diepe buiger, check ligament en interosseuspees gelegen zijn.
De meest oppervlakkige gelegen pezige structuur is de oppervlakkige buiger. Deze maakt de verbinding tussen enerzijds de buigspieren en anderzijds de achterzijde van het kroon- en kootbeen. Onder deze oppervlakkige buiger bevindt zich de diepe buiger, die de verbinding vormt tussen buigspieren en het hoefbeen. Het distale check ligament is een ligamentaire structuur tussen het bovenste gedeelte van het pijpbeen en de voorzijde van de diepe buiger. Tegen de achterzijde van het pijpbeen bevindt zich de interosseuspees. Deze vertrekt aan de bovenzijde van het pijpbeen tussen de beide griffelbeenderen en hecht zich vast door middel van twee schenkels op de beide sesambeenderen ter hoogte van de kogel.
De verschillende pezen hebben enerzijds als doel de kogel te ondersteunen om doorzakken te vermijden. Anderzijds staan ze in voor het overbrengen van de krachten van de spieren naar het skelet, wat een voorwaartse beweging mogelijk maakt.
Een pees bestaat uit een grote hoeveelheid van vezels die gegroepeerd liggen, allen georiënteerd in dezelfde richting. Dergelijke opbouw zorgt voor een optimale treksterkte en elasticiteit. De pees vormt de verbinding tussen enerzijds de spierbundel en de botstructuren. De interosseuspees en het check-ligament zijn hier echter een uitzondering op. De interosseuspees vormt de verbinding tussen het bovendeel van het pijpbeen en de beide sesambeenderen onderaan. Het check-ligament vormt de verbinding tussen het pijpbeen en de diepe buigpees.
ONTSTAAN VAN PEESLETSELS
Tijdens de normale beweging zijn de verschillende peesstructuren onderhevig aan een welbepaalde belasting. Bij een zeer intensieve arbeid benadert de lengte van de verschillende vezels vaak maximale uitrekking. Bij repetitieve benadering van deze fysiologische limiet vergroot de kans dat er verschillende vezels gaan scheuren. Door het doorscheuren van deze vezeltjes gaat de gehele pees inboeten aan treksterkte en elasticiteit. In de normale situatie worden de beschadigde vezels op zichzelf hersteld, maar bij intensieve arbeid krijgen dergelijke vezels onvoldoende tijd om zich te gaan recuperen, waardoor steeds een groter percentage aan vezels beschadigd geraakt. Dit kan dan aanleiding geven tot een ernstig peesletsel. Peesletsels zullen zich voornamelijk manifesteren in het middelste centrale gedeelte van de pees. Door het grote aantal vezels die aangetast geraken, treedt er tevens een ontsteking of inflammatie op ter hoogte van het letsel. Het optreden van een acuut peestrauma ten gevolge van een slag van een ander paard is zelden, maar niet onbestaande. Aangetaste pezen hebben een groter risico voor het optreden van recurrente problemen.
Foto's : links zie je bovenaan een landkaartvormige donkere zone in de oppervlakkige buigpees; rechts zie je hetzelfde letsel op een longitudinale peesscan.
PREDISPONERENDE FACTOREN
Het ontstaan van een peesletsel kan vaak gepaard gaan met predisponerende factoren.
Conformationele afwijkingen: Standafwijkingen brengen een groter risico met zich mee bij het ontstaan van peesletsels. Zo zullen holle knieën, waarbij de voorknie meer naar achter toe gebogen is, een grotere kans op peesletsels geven. De continue krachten die hierdoor op de verschillende peesstructuren werken zijn veel groter in vergelijking met een rechte beenstand. Bijkomend veroorzaken een lage hielconformatie of een lange teen eveneens een grotere belasting op de buigpezen. Men benadrukt hierbij nog eens het grote belang aan een goed hoefbeslag.
Onvoldoende trainingsopbouw: De elasticiteit van de verschillende pezen kan geoptimaliseerd worden door een goed trainingsprogramma te volgen. Het geleidelijk opbouwen van arbeidsintensiteit is uitermate belangrijk in het voorkomen van zowel peesaandoeningen als gewrichtsproblematiek. Bijkomend is de dagelijkse opwarming alvorens aanvatting van de effectieve training eveneens essentieel. Weefselmoeheid ten gevolge van onvoldoende uithouding en/of conditie kan aanleiding geven tot sneller optreden van een peesletsel. Te snelle hervatting van de training na een peesaandoening verhoogt het risico op herval. Dergelijk herval is vaak meer uitgebreid en prognostisch minder goed.
Slechte trainingsomstandigheden: Een aangepaste ondergrond voor het werken met paarden is zeer belangrijk in het voorkomen van peesletsels. Een te harde bodem, zal minder efficient de verschillende krachten opvangen. Bij impact van een grote hoeveelheid kracht is de vervorming van de bodem bij steunname één van de factoren die verlichtend werkt op de verschillende weke delen van de paarden. Een te zachte of onregelmatige bodem is echter eveneens niet goed. Bij het aanleggen van de pistebodem moet men een evenwicht vinden tussen enerzijds een veerkrachtige bodem die een vlotte beweging van het paard mogelijk maakt en anderzijds voldoende structuur in de bodem. Het aanleggen van een goede bodem zal steeds een vakmanschap blijven.
Te strakke bandagering: Recentelijk werd aangetoond dat het te strak bandageren van pezen een significante verhoging van de lokale temperatuur veroorzaakt. Door deze sterke temperatuursverhoging krijgt men een invloed op de bloedvloei ter hoogte van de benen waardoor schade sneller kan optreden. Bij het gebruik van beenbeschermers is het van cruciaal belang ze niet te strak aan te spannen en ze eveneens na de training onmiddellijk te verwijderen. Op deze manier verkleint men de kans op het induceren van vezelzwakte en peesletsels.
SYMPTOMEN:
Peesletsels worden vaak opgemerkt door het optreden van een zwelling aan de achterzijde van het pijpbeen. Dergelijke zwelling is pijnlijk bij palpatie. Niet alle peesletsels zijn noodzakelijk geassocieerd met een kreupelheid. Bij verderzetting van werk kan kreupelheid ontstaan. Bij het opmerken van een zwelling ter hoogte van de verschillende buigpezen is het steeds aangewezen een echografisch onderzoek te laten uitvoeren. Op deze manier kan de inwendige structuur van de verschilende pezen in 2 richtingen bekeken worden. Door middel van de echografie kan de oriëntatie van de verschillende peesvezels bekeken worden. Bij acute peesletsels kan men echografisch in het inwendige deel van de pees een zwarte vlek opmerken. Naargelang het herstel kan men een geleidelijke terugkeer van vezels ter hoogte van het letsel zien. Men ziet het frequentst een aantasting van de oppervlakkige buiger.
MOGELIJKE BEHANDELINGSSTRATEGIE:
De essentiële sleutel tot een volledig herstel van een opgelopen peesletsel is het inbouwen van een adequate rustperiode, waarbij het paard in geen geval in vrijheid mag bewegen. Deze rustperiode is kan oplopen van enkele weken tot verschillende maanden en dient te worden aangepast op basis van de grootte van het letsel. Afhankelijk van de uitgebreidheid van het letsel wordt geopteerd voor een strikte boxrust of het onmiddellijk starten van gecontroleerde beweging onder de vorm van dagelijks stapwerk. Afkoelingstherapie geeft een duidelijke meerwaarde bij de behandeling van peesletsels. Dit is enkel van belang in het acute stadium voor het kalmeren van het initiële onstekingsproces. Deze therapie kan op verschillende manieren worden ingevuld waaronder het afspuiten met koud water en/of het gebruik van Ice-Packs. Heden ten dage zijn er verschillende commerciële produkten op de markt die het diepe afkoelen van het peeswefsel tot doel hebben. Een voorbeeld hiervan zijn speciale ontwikkelde cryo-compressen. Sinds verschillende jaren zijn nieuwe technieken ontwikkeld voor het optimaliseren van een goede heling, waaronder stamceltherapie en Platelet enriched plasma (PRP).,.
STAMCELTHERAPIE:
Stamcellen zijn ongedifferentieerde cellen die zich kunnen omvormen in verschillende typen van weefsels, afhankelijk van het weefsel waarin ze zich bevinden. Dergelijke cellen bieden heel wat voordelen in zowel de humane - als in de diergeneeskunde.
De stamcellen kunnen afkomstig zijn uit enerzijds een embryonaal stadium of anderzijds van het volwassen individu. Het collecteren van stamcellen gebeurt door afname van vetweefsel. In een gespecialiseerd labo kunnen vanuit het vetweefsel de stamcellen gekweekt worden. Het voordeel van dergelijke afname is dat de kweek van de stamcellen weinig tijd in beslag neemt en de collectie geen risico met zich meebrengt. Onder rechtstaande sedatie, lokale verdoving en na steriele preparatie wordt net naast de staartbasis een kleine incisie van een tiental cm gemaakt.
Foto's : vetstaalname via een kleine chirurgische ingreep naast de staartbasis laat kweken van stamcellen in het labo toe. Het litteken is minimaal.
Het vetweefsel wordt zorgvuldig weggesneden. Een hoeveelheid vet ( ca. Een koffielepel) laat ons toe in 8-10 dagen twintig miljoen stamcellen te cultiveren. De stamcellen die bewaard worden in een fysiologische oplossing worden zo snel mogelijk naar een met ons samenwerkend labo doorgestuurd. Hier worden de stamcellen verder gekweekt en na 8-10 dagen opnieuw op onze kliniek geleverd waar ze onmiddellijk dienen te worden ingespoten ter hoogte van het letsel. De inspuiting van de stamcellen ter hoogte van het peesweefsel gebeurt onder echografische begeleiding om ervoor te zorgen dat ze op de exacte plaats ingebracht worden. Er bestaat tevens een tweede manier voor het verzamelen van stamcellen waarbij door een beenmergpunctie ter hoogte van het borstbeen stamcellen geïsoleerd en verder gekweekt worden. Het revalidatieprograma is strikt afhankelijk van de ernst van het letsel en kan verschillende maanden in beslag nemen. Echografische opvolging elke 4 weken wordt geadviseerd voor het accuraat aanpassen van de revalidatie. De gecontroleerde bewegingen die dienen uitgevoerd te worden stimuleren de correcte orïentatie van de verschillende peesvezels.
PLATELET RICH PLASMA (PRP):
PRP-behandeling is eveneens een nieuwere techniek voor het behandelen van pees- en/of ligamentletsels. Bijkomend kan het een positieve invloed hebben op de heling van uitgebreide wonden. De afkorting PRP staat voor Platelet Rich Plasma. Hierbij bedoelt men het plasma van het paard dat door verwerking van het totale bloed een verhoogde concentratie aan bloedplaatjes bezit. Deze bloedplaatjes bevatten op hun beurt een groot arsenaal aan groeifactoren die de heling van pezen, ligamenten en wonden kan bevorderen. Na bloedname worden de verschillende fracties van het bloed gescheiden waardoor men het plasma met bloedplaatjes overhoudt.Dit dient dan vervolgens onmiddellijk onder echografische begeleiding geïnjecteerd te worden ter hoogte van het letsel. Door de injectie hiervan bekomt men een bepaalde activeringsreactie die de heling bevordert.
PREVENTIEVE MAATREGELEN:
Verschillende maatregelen kunnen worden genomen om peesletsels te voorkomen. Hierbij is het in eerste instantie van groot belang een aangepast en opbouwend trainingsschema te volgen. Dagelijkse controle van de verschillende pezen door grondig onderzoek op temperatuursverhoging, zwelling en/of pijnlijkheid kunnen bepaalde zaken aan het licht brengen, die aanwijzen dat er zich bepaalde problemen ontwikkelen. Bij een goede opvolging hiervan kunnen heel wat grotere problemen in de toekomst vermeden worden.
BESLUIT:
Het voldoende aandacht schenken aan de trainingsomstandigheden kan heel wat frustaties en problemen op vlak van de gezondheid van het beendergestel van de paarden vermijden. Bij een vroege herkenning van een probleem kan snel en adequaat ingegrepen worden, waardoor de verdere sportcarrière minder gevaar loopt.
Heupdysplasie of kortweg HD genoemd is een veel voorkomende aandoening van het heupgewricht bij honden en kan sporadisch ook bij katten voorkomen. Erfelijkheid is een belangrijke factor bij deze ziekte, maar ook omgevingsinvloeden tijdens de opgroeiperiode van het dier spelen een belangrijke rol.
Het heupgewricht bestaat uit 2 delen : de gewrichtsbol (femurkop ) van het dijbeen past in de gewrichtskom (acetabulum ) van het bekken. Beiden worden samen gehouden door een gewrichtsband en het gewrichtskapsel dat het gewricht helemaal omgeeft. Bovendien is er dan nog 'uitwendige' hulp van de omgevende spieren om de beide delen van het gewricht netjes bij elkaar te houden zodat het gewricht optimaal functioneert.
Bij een normaal dier is er een perfecte aansluiting tussen de gewrichtsbol en de gewrichtskom, maar in het geval van heupdysplasie, is deze aansluiting minder goed door bvb. te slappe gewrichtsbanden en -kapsel of een slecht gevormde gewrichtsbol of -kom. Het resultaat is dat het gewricht bij belasting veel minder stabiel zal zijn en er daardoor een schuivende beweging ontstaat, waarbij de femurkop over de rand van het acetabulum gaat 'krassen' en er bovendien spanning ontstaat op het gewrichtskapsel.
Dit alles brengt ontsteking , pijn en degeneratieve veranderingen aan het bot met zich mee en het resultaat is dikwijls dat de aansluiting steeds minder en minder goed wordt en het probleem alleen maar erger wordt. Maar : door deze veranderingen zal er ook 'verstijving' optreden rond het gewricht en dit is eigenlijk het natuurlijk proces dat het dier moet proberen te helpen om zijn probleem onder controle te houden. Door de verstijving wordt de aansluiting immers bevorderd en kan het zijn dat een dier met HD na een periode van pijn, slappe gang of andere problemen tijdens zijn jeugd, uiteindelijk relatief weinig problemen laat zien als hij volwassen is. Meestal is het echter zo dat, naarmate de jaren vorderen, deze dieren toch geleidelijk terug meer en meer pijn en problemen krijgen en dat veel medicatie, voedingsupplementen of zelfs bvb. acupunctuur nodig zijn om het dier als 'senior' een aanvaardbare levenskwaliteit te bieden.
Symptomen
Bij een hond met ernstige heupdysplasie zal het probleem meestal al op jonge leeftijd (6-12 maand) te voorschijn komen. De symptomen kunnen variëren van unilaterale kreupelheid naar slappe gang, duidelijk pijnlijke heupen, gewicht naar de voorbenen plaatsen, opgebolde rug, abnormale stijfheid na neerliggen, etc.
Opsporing verzocht !
Het is een feit dat heupdysplasie vroeg of laat een ernstig en pijnlijk probleem vormt voor de patiënt en bovendien is de aandoening in bepaalde mate erfelijk en gekoppeld aan omgevingsinvloeden tijdens de opgroeifase van het dier. Het zal dus niet alleen belangrijk zijn om het probleem tijdig en dus op jonge leeftijd te onderkennen, zodat dan tijdig advies kan gegeven worden, maar ook om de erfelijke invloed te minimaliseren door niet met HD-positieve dieren te gaan fokken. Daarom werden bijna overal ter wereld programma's opgezet om toekomstige ouderdieren te laten testen vooraleer ze gebruikt worden in de fokkerij.
De meest klassieke manier om deze aandoening op te sporen is het maken van een röntgenfoto in ruglig, waarbij een perfecte positionering van de patiënt en een hoge kwaliteit van het beeld absolute vereisten zijn. Het onderzoek is gemakkelijk en snel uit te voeren onder een kalmeringsprik of een lichte verdoving.
Het probleem is hier echter dat de kans groot is dat je de aandoening pas ziet als er al duidelijke veranderingen aan het gewricht opgetreden zijn en dat een jonge hond schijnbaar goede heupen heeft, maar je niet kan vaststellen dat de aansluiting in het gewricht absoluut onvoldoende is door een te slappe gewrichtsband en/of gewrichtskapsel. Dit kan je wel nagaan door een 'ortolani-test' uit te voeren bij een hond in ruglig : hierbij wordt er op een dusdanige manier druk uitgeoefend op de heup en terzelfdertijd een kantelende beweging gemaakt, dat de onderzoeker kan voelen of die heup instabiel is en dus gemakkelijk 'uit de kom' springt. Maar, door zijn aard laat deze methode geen objectieve meting toe en daarom werd aan de Universiteit van Pennsylvanië een nieuwe methode ontwikkeld (PennHIP) waarbij niet alleen rekening gehouden wordt met het röntgenbeeld van de heup, maar ook de laxiteit in het gewricht gemeten wordt.
Behandelingen ??
Voorkomen is beter dan genezen : bij het aanschaffen van een pup van een ras waarin problemen met HD voorkomen (behalve de Greyhound is dit het geval voor zowat alle grotere rashonden en kruisingen ervan), is het belangrijk om te kijken naar de heupdysplasie-score van de ouders . Let op : dit is geen garantie dat de pup geen HD zal ontwikkelen, want naast de erfelijkheid zijn er nog veel andere factoren die een rol kunnen spelen bij het al of niet ontwikkelen van heupdysplasie. Zowat alle factoren die een invloed hebben op de belasting van het heupgewricht zijn mede bepalend (gewicht, beweging etc., voeding). Laat een opgroeiende hond dus niet te zwaar worden !!!!
Wat je met 'beweging ' moet doen is iets moeilijker uit te maken, want enerzijds is beweging goed voor de ontwikkeling van de spieren en helpen sterke spieren de aansluiting in de heup te bevorderen, maar anderzijds kan te veel beweging er oorzaak van zijn dat de gewrichtsband en -kapsel bij een instabiele heup te veel belast worden en daardoor steeds meer uitrekken en het gewricht minder en minder stabiel wordt. Het zal dus zaak zijn om 'gezonde beweging' te doen : lange wandelingen waarbij overdreven snelheid vermeden wordt (aan leiband of aan de voet houden !), lopen naast de fiets (tempo beperken !) en zwemmen zijn een uitstekende training, maar springen, hellingen en trappen worden best vermeden.
Als uw hond dan toch duidelijke HD heeft, dan moet je sowieso met bovenstaande maatregelen rekening houden, maar indien hij er te veel pijn of problemen door heeft, zal natuurlijk een verdergaande behandeling nodig zijn. Deze kan bestaan uit behandeling met medicatie om de pijn weg te nemen of de smering in het gewricht te bevorderen, voedingsupplementen om de ontwikkeling van het beenderstelsel en de gewrichtsbanden te stimuleren etc.
In een aantal gevallen kan een operatie nodig zijn en daar zijn heel veel verschillende methodes voor beschreven waarvan de bekkenkanteling tegenwoordig de meest courante techniek is. Hierbij wordt de gewrichtskom van de heup op 3 plaatsen los gemaakt van het bekken en zo gekanteld dat de stabiliteit in het heupgewricht bij normale activiteit enorm toeneemt. Alternatieven kunnen gaan van het ontzenuwen van het heupgewricht of zelfs het wegnemen van de heupkop als budgetvriendelijke oplossingen tot het plaatsen van een volledige kunstheup .
De resultaten van het traditionele röntgenologisch onderzoek om de aanleg voor heupdysplasie of de aanwezigheid van te instabiele heupen te voorspellen zijn teleurstellend. Ondanks het feit dat fokhonden al generaties lang geselecteerd worden met een röntgenologisch onderzoek is bij veel rassen heupdysplasie nog altijd een groot probleem, . Dit is oa. het gevolg van het feit dat heupen er op de standaard-röntgenopname op jonge leeftijd soms schitterend uit kunnen zien, terwijl ze toch erg instabiel zijn en de hond vroeg of laat problemen zal ontwikkelen. Ondertussen kunnen dergelijke honden al te goeder trouw in de fokkerij gebruikt zijn.
De PennHIP methode is ontwikkeld door Dr. Gail Smith van de universiteit van Pennsylvania in de Verenigde Staten om heupdysplasie beter te kunnen opsporen in zijn verschillende vormen.
Waar het klassieke röntgenologische onderzoek pas kan uitgevoerd worden bij honden vanaf één of anderhalf jaar, kan dit onderzoek reeds uitgevoerd worden bij honden vanaf een leeftijd van 16 weken .
Naast de klassieke röntgenopname (links) ter beoordeling van de aanwezigheid van botveranderingen, moeten bij de PennHIP methode nog 2 aanvullende opnamen gemaakt worden. Met de PennHIP distractie opname wordt, met behulp van een zogenaamde distractor, tijdens de opname de kop maximaal uit de kom gedrukt (midden : distractie-opname ). Door deze opname te vergelijking met een foto waarbij de kop en de kom juist in elkaar gedrukt worden (rechts : compressie-opname ), kan de zogenaamde distractie index op een objectieve manier bepaald worden. Deze distractie index blijkt een goede maat te zijn voor de kans op het ontstaan van HD op latere leeftijd.
Hoe verloopt een PennHip onderzoek ?
Voor het nemen van de PennHip foto's is het van belang dat het dier volkomen ontspannen op tafel ligt. Om die reden, en ook voor het comfort van de patiënt, wordt het onderzoek onder een kortwerkende, lichte verdoving uitgevoerd. Er worden dan minimum 3 verschillende röntgenopnamen gemaakt die voor de beoordeling naar het Pennhip centrum in Amerika opgestuurd moeten worden.
Nadat de röntgenopnamen door de Pennhip-organisatie beoordeeld zijn, worden de resultaten naar de dierenarts en de eigenaar van de hond opgestuurd. Hierin staat oa. de distractie-index vermeld en dat is een getal dat tussen 0 en 1 zit. Een nul betekent een zeer goed resultaat, een 1 is dramatisch slecht. Hoe groter de distractie-index, hoe groter de kans dat de hond vroeg of laat heupdysplasie zal ontwikkelen. Bovendien krijg je bij de resultaten een indicatieve ranking van waar uw hond zich tussen zijn rasgenoten ongeveer bevindt mbt. de kwaliteit van zijn heupen. Zo kun je zien of uw hond zich bvb. bij de 10% beste van het ras bevindt, of dat hij bvb. veel slechter scoort dan het gemiddelde.
Ondertussen zijn er al verschillende verenigingen die deze methode gebruiken ipv. het klassieke onderzoek. Eigenlijk zit dit klassieke onderzoek nog altijd in de Pennhip methode verwerkt, maar levert de Pennhip methode een belangrijke en waardevolle aanvulling om een betere evaluatie te krijgen. Het is dan ook de verwachting dat steeds meer organisaties naar dit systeem zullen overschakelen in de toekomst. Ook door het feit dat een betere beoordeling reeds kan gebeuren op de leeftijd van 16 weken , is deze methode voor de fokkers absoluut aan te raden.
Mag iedere dierenarts Pennhip-testen uitvoeren ?
Nee, als dierenarts moet je gecertificeerd zijn om deze testen te mogen uitvoeren. Het kan pas nadat je een cursus gevolgd hebt en nadien een praktische test met goed resultaat afgelegd hebt. Het distractie-apparaat dient bij de Pennhip-organisatie aangekocht te worden en heeft een individueel nummer om fraude tegen te gaan.
In Dierenkliniek De Bosdreef hebben zowel Dr. Paul De Baerdemaeker, als Dr. Kris Camps deze test met een goed resultaat afgelegd en sinds februari 2006 kunnen we deze extra service aan onze klanten leveren.
FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de voedselketen en Leefmilieu.
Hoe optreden tegen een agressieve hond ?
Bij de eerste tekenen van agressiviteit bij uw pup of hond zou u een dierenarts moeten raadplegen. Wacht niet tot de hond bijt, want gedragstoornissen kunnen beter worden voorkomen dan genezen.
Wat zijn die tekenen ?
uw hond knapt, bijt of gromt wanneer u hem benadert, met hem speelt of hem borstelt
uw hond knapt, bijt of gromt wanneer iemand (uzelf, een kind, eender wie) hem wil strelen
uw hond gromt wanneer iemand (een kind of eender wie) hem of u benadert
uw hond gaat personen in beweging achterna (renners, fietsers, joggers)
uw hond valt uit naar andere honden
uw hond heeft u of iemand anders gebeten
Herkent u de dreigende lichaamstaal van uw hond ?
bij dominante honden die klaar staan om aan te vallen : kop en staart geheven, oren gespitst, rugharen overeind, lippen opgetrokken, de blik recht op de tegenstander gericht
bij bange honden : gedrukte lichaamshouding, oren plat, staart tussen de poten, soms ontblootte tanden en naar achter getrokken mondhoeken. Ze kunnen echter onmiddellijk bijten uit angst.
Waarom bijten honden ?
Om allerlei redenen. Sommige agressieve gedragingen maken deel uit van het normale gedrag van honden. Ondanks zijn socialisatie blijft een hond immers een dier dat kan bijten :
om zijn territorium te verdedigen
om zijn pups te beschermen
om te domineren, uit vrees, uit bezitsdrang of door jachtinstinct
uit irritatie (plagerijen door een kind, pijn …)
Hou hier rekening mee !!!
Hoe ongevallen vermijden ?
* Honden moeten worden opgevoed. Een hond wordt gehoorzaam, evenwichtig en sociaal als hij van jongsaf (tussen 3 en 12 weken) went aan sociale situaties : aanwezigheid van vreemden, van kinderen, van een massa volk, van mensen in beweging, van andere dieren, van lawaai, …
* Van bij zijn opname in het gezin moet het baasje de hond vaak in contact brengen met kinderen en volwassenen die hij niet kent. Dit leerproces maakt de hond verdraagzaam en vermindert zijn agressieve reacties, zonder evenwel zijn waakzaamheid te onderdrukken.
* Eenmaal opgenomen in een gezin gaat hij familiebanden leggen om zijn plaats (rangorde) te vinden in de "meute" die het gezin vormt. De hond mag niet het hoofd van het gezin worden. Hij moet integendeel gehoorzamen en zijn plaats als huisdier kennen.
Enkele raadgevingen :
de hond mag niet aan tafel gevoederd worden. Hij eet nà zijn baasjes.
Zijn slaapplaats is afgezonderd zodat hij niet in de weg ligt en zodat hij het doen en laten van zijn baasjes niet kan controleren.
De baasjes beslissen over spelen en strelen.
De hond mag zijn sexuele driften of dominant gedrag niet uiten door de benen van de mensen te berijden.
Zelfs spelenderwijs bijten kan men best van jongsaf afleren.
De pup kan best ook al jong ondervinden dat men wel eens zijn speeltje, kluif, voederbak, …, afneemt.
Lessen in hondenopvoeding kunnen u helpen om basishandelingen in de omgang met uw hond onder de knie te krijgen en hem te laten gehoorzamen (lig, zit, rustig, kalm, …). Die lessen zijn ten zeerste aanbevolen.
Het baasje moet de taal van de hond begrijpen. In de omgang met soortgenoten gebruikt de hond een gedragstaal en hij veronderstelt dat de mens deze taal ook begrijpt.
Een gehoorzame hond die zich aangevallen voelt of agressie wil vermijden, zal een onderworpen houding aannemen door plat op de buik, op zijn zij op zijn rug te gaan liggen. Een hond in die houding mag men niet benaderen, noch straffen, anders loopt men het risico te worden gebeten.
Als een dominante hond zijn poten op de persoon legt die hij gebeten heeft of uitgedaagd heeft, doet hij dat niet om te worden vergeven. Hij uit zijn overwinning op die manier. Een hond in die houding mag men niet strelen, want dat bevestigt zijn dominantie.
Bewaak hond en kind !!
Als kind en hond samen zijn, moeten ze steeds in de gaten gehouden worden. Een groot aantal ongevallen gebeurt op onbewaakte momenten. Leer het kind de hond te respecteren (het is geen speelgoed), zijn taal te begrijpen, voorzichtig te zijn, ook met een hond die het goed kent.
Kinderen moeten leren :
De hond respecteren : rustig spreken met de hond hem laten snuffelen, hem zachtjes strelen. Trek niet aan de staart of aan de oren van de hond.
Een teef en haar jongen met rust laten, zo ook een hond die aangelijnd is, slaapt of aan het eten is, achter een hek of in een auto zit. Kom niet te dicht bij de hond, ga rustig en stil voorbij.
De hond bij zijn naam noemen vooraleer hem te strelen. Laat hem met rust als hij niet komt.
Een volwassene verwittigen als de hond gromt of zijn tanden toont. Kom niet te dicht en blijf kalm.
De toelating aan het baasje vragen vooraleer een onbekende hond te strelen.
Direct oogcontact met een onbekende hond te vermijden, dit contact is voor een hond bedreigend.
Ter plaatse blijven staan, armen los langs het lichaam, omhoog kijken en stil blijven staan als een hond naar hen toeloopt en ze bang zijn.
Het voorwerp dat ze vasthouden (speeltuig, koekje, …) laten vallen als de hond dit wil afpakken. Beweeg niet en wacht tot de hond wegloopt.
Een volwassene verwittigen wanneer honden vechten. Probeer ze niet uit elkaar te halen.
Allereerst wat betreft het sproeien in het algemeen. Dit gedrag komt weliswaar het meest voor bij ongecastreerde katers, maar ook gecastreerde katers en poezen kunnen sproeien. Hier kunnen verschillende oorzaken voor zijn zoals stress en onzekerheid over het territorium en dit komt veel vaker voor dan mensen denken. Buiten doen bijna alle katten dit en ze kunnen dit dus ook binnen gaan doen met heel uiteenlopende beweegredenen, een stuk stress bij de kat speelt eigenlijk altijd wel een rol hierbij.
Als een kat er pas mee begonnen is kan het soms afdoende zijn een of twee extra kattenbakken bij te plaatsen op of vlakbij de sproeiplekken en daarnaast de sproeiplekken goed schoon te maken, zodat deze geurloos worden. Als de kat niet meer buiten de kattenbakken sproeit dan kunnen de kattenbakken geleidelijk naar een handigere lokatie verplaatst worden. Helpt dit niet dan kunt u een consult bij een kattengedragstherapeut overwegen om er achter te komen waarom uw kat hier opeens in huis mee begonnen is. Als we de precieze oorzaak weten is er, zeker in zo'n vroeg stadium, bijna altijd nog voldoende aan dit gedrag te veranderen!
Het schoonmaken van kattenurine is een karwei op zich. Dit kan het beste gedaan worden met een biologisch middel dat enzymen bevat die de eiwitten verwijderen die de geur veroorzaken.(genre voorwasmiddel of zo)
Voeder je tuinvogels! Wanneer de temperaturen dalen kunnen ze jouw hulp gebruiken. Hoe voeder je tuinvogels?
Maak kennis met de meest voorkomende vogelsoorten aan de voederplaats. Als je deze basissoorten herkent wordt het makkelijker voor je om ook de iets zeldzamere soorten hiervan te onderscheiden. Twijfel je aan een soort? Aarzel niet om ons een digitale foto door te sturen of vragen te stellen over tuinvogels via wim.vandenbossche@natuurpunt.be
Heb je een bijzondere waarneming gedaan of heb je de vlinders in je tuin geteld? Meld het ons, zo kunnen we de natuur beter begrijpen. Lees meer.
Hoeveel en welke soorten vogels kunnen zingen, broeden en eten in je tuin hangt af van wat je ze te bieden hebt. Ze zoeken er veiligheid, voedsel en een plek om te broeden. En dat kan je ze geven. Zelfs in de kleinste tuin kan je de perfecte gastheer of gastvrouw worden. Een goed gekozen nestkast wordt de vaste stek voor koolmees of ringmus.
Jammer genoeg wordt vaak vergeten dat een nestkast op zich niet volstaat om een vogelgezinnetje gelukkig te maken. Veel belangrijker nog is het om in je tuin ook de spontane natuur meer kansen te geven. In vogelvriendelijke tuinen vind je streekeigen bomen, bloesem- en bessenrijke struiken, bloemenveldjes die insecten aantrekken, wilde hoekjes waar zelfs wat brandnetel als opperonkruid wordt gedoogd. Je vindt er hier en daar dood hout (wat erg decoratief kan ogen!) of gestapelde bakstenen, waar troepjes ongewervelden in overleven. Je vindt er zeker géén gifspuit of slakkendodende korrels.