2.6.2.8 Zij, die wegwijzer worden, bepalen zich tot de kern bij hun onderricht
"Ik (Paulus) heb niets nagelaten van hetgeen nuttig was om u te verkondigen en te leren in het openbaar en binnenshuis, Joden en Grieken betuigende, zich te bekeren tot God en te geloven in onze Here Jezus" (Hand. 20:20,21).
Paulus zette zich helemaal in; hij zette alle zeilen bij. Hij deed zijn woordje in grote samenkomsten. Wanneer hij daar geen emplooi had, vertelde hij erover in huizen. Zelfs in de kerker hield hij zijn mond niet (Hand. 16:25). Hij bepaalde zich niet tot een kleine groep; iedereen probeerde hij te bereiken. En altijd weer was dit de boodschap: keer u om, richt uw geloof, dat u toch allemaal hebt, op Jezus. hij is het Antwoord. In allerlei variaties maar toch altijd weer: dit evangelie.
U ook zo; kijk om u heen; iedereen heeft Jezus nodig. Wat kan maar geschikt zijn om hen te winnen voor datgene, wat uiteindelijk hun diepste belang is. U hebt geen energie meer nodig om hen te begraven onder allerlei bijkomstigheden. U hoeft niet meer bek af te worden van het hen overhalen, half onwillig allerlei petities te ondertekenen. U kunt al uw werkkracht bewaren voor de kern: de kamers van vrees in hun hart, die leeg moeten worden en de kamer van geloof, die vol moet worden. U brengt Jezus, zijn gedachten, zijn Geest, naar binnen. Tenslotte roepen ze zelf: "Mijn mate van geloof is toch zo gegroeid, sinds het geloof van God toegang in mijn hart heeft. Ik ga die nu toch leegstaande 'vreeskamers' er ook mee vullen. Laat Jezus en de nieuwe mens, die Hij van mij maakt, maar groter worden. Dan mag mijn oude mens met zijn angsten best verdwijnen".
Wat een opdracht; wat zijn nu nog de bezwaren? - U spreekt niet zo goed? Een getuige zijn is niet hetzelfde als praten en praten; - U krijgt geen gelegenheid om grote groepen toe te spreken? Bid God om gesprekken onder vier ogen; - U kunt het evangelie wel bekendmaken, maar u kunt het niet zo goed uitleggen? Vraag, of God u daarin helpt; - U bent omringd door mensen, die helemaal van niets weten. Zij hebben nergens anders belangstelling voor dan voor autos en salarisverhoging? Prik er doorheen en u ontdekt hunkerende harten.
God zal u helpen om anderen de weg te wijzen. Nog even dit (zie ook 2.5.8.8). Werkt u op een fabriek, in een ziekenhuis, op een kantoor, met een vaste kern van collega''s om u heen, loop dan niet te hard van stapel. Getuig niet, dat de stukken eraf vliegen. Na een paar weken hebt u ze allemaal gehad, ze hebben allemaal in eerste aanleg 'neen' gezegd. Nu moet u verder met hen in een stroef geworden sfeer. Wees maar liever een getuige door uw verbeterde collegialiteit en uw vermeerderde hulpvaardigheid.
Maar, hoe dan ook: kom in actie. Hef de banier op een kale berg van wanhoop (Jes. 13:2) om de richting aan te geven naar een land van overvloed (Ex. 3:8).
2.6.2.9 Zij, die wegwijzer worden, weten anderen tot daden te brengen
"Ik heb eerst hun, die in Damascus waren en te Jeruzalem en in het gehele joodse land en de heidenen verkondigd, dat zij met berouw zich zouden bekeren tot God en werken doen met hun berouw in overeenstemming" (Hand. 26:20).
Paulus begon daar, waar hijzelf tot bekering was gekomen: in Damascus. Toen hij eenmaal begonnen was, kwamen de mogelijkheden. Eerst kon hij zijn mede-Joden bereiken en later vele andere medemensen van allerlei volk en ras. En dit was zijn prediking: "Keer je naar God. Doe dat niet uit een vage bewogenheid, maar omdat je weet, dat je zonder Hem verloren bent. Zeg het dan maar: 'Heer, ik kan niet, ik wil niet, ik heb niet; ik deug niet! Maar U kunt helpen' Als je dan geholpen bent: kan dan wel, wil dan wel, heb dan wel, deug dan wel. w berouw is immers geen eindpunt. Het is het begin van iets nieuws"
Zoals Paulus; zo ook u!! U bent bekeerd, gered. Ga ter plekke om u heen zien, hoe u anderen kunt helpen redden. U werd gevonden in een tentcampagne: het volgende jaar assisteert u al in een nederige positie in het kinderwerk van de volgende campagne. Laat niets u te min zijn. Veracht de dag van de kleine dingen niet (Zach. 4:10). Mogelijkheden zullen opbloeien. U zult leren, steeds nieuwe mensen de blinddoek af te nemen. U zult zich niet tevreden stellen met hun oppervlakkige omkeer. In uw gebed tot God zult u er krachtig voor pleiten, dat ze komen tot verdieping en activering. Daarop zult u in gesprekken met hen ook voorzichtig aandringen. U zult niet rusten, voor ook bij hen berouw over het oude leven leidt tot daden, die getuigen van nieuw leven.
2.6.2.7 Zij, die wegwijzer worden, laten in hun onderricht alle ballast weg
"Daarom ben ik van oordeel, dat men hen, die zich uit de heidenen tot God bekeren, niet verder moet lastig vallen, maar hen aanschrijven, dat zij zich hebben te onthouden van wat door de afgoden bezoedeld is, van hoererij, van het verstikte en van bloed" (Hand. 15:19).
Fazen: - inleiding; - niet toegestane eisen van gidsen aan beginnelingen: -- vroeger; -- nu; - wel toegestane eisen van gidsen aan beginnelingen: -- vroeger; -- nu; - betekenis van het zich onthouden van wat door de afgoden bezoedeld is'': -- vroeger; -- nu; - betekenis van 'het zich onthouden van hoererij'; -- vroeger; --nu.
Inleiding: Soms is ook de verdeling in 'overwegingen' niet voldoende om de stof te ordenen. Dan moet er een verdere fasering plaats vinden. In die enkele gevallen codeer ik niet door tot vijf cijfers. Dat is echt niet de moeite. Bovendien, men kan toch al zeggen :"Ger stopt het onstuimige evangelie van Jezus Christus in de computer en het komt er netjes getemd uit, keurig in een vier-cijfer-code geprogrammeerd".. Dat is natuurlijk niet zo. U hebt kunnen waarnemen, hoe fris, fonkelend, wild, ongetemd het evangelie bleef, ook in het cijferharnas. Maar vijf cijfers! Laat ik de mensen nu niet tarten!
Niet toegestane eisen van gidsen aan beginnelingen vroeger: In de tijden, dat het evangelie zich baanbrak, was - vooral in de aanvang - een hoog percentage van de nieuwbakken christenen tevens jood. Het was heel begrijpelijk, dat deze christenjoden trouw bleven aan oeroude instellingen, door God verordend; de sabbat, feestdagen, kledingvoorschriften, besnijdenis. Het kon hun niet euvel geduid worden, dat ze het gewoon niet konden verwerken, dat al die vroeger zo zinvolle voorschriften hun betekenis hadden verloren. Niet iedereen was zo voorlijk als Paulus, die geen punt meer maakte van dagen, die heel bijzonder waren, of van de besnijdenis (Gal. 6:15). Maar in de verdere ontwikkeling daalde het percentage 'Jood-Christenen' en steeg het percentag 'heidenchristenen'. De slinkende groep oudgedienden - slinkend in percentage dus - had de neiging haar wil op te leggen aan de aanzwellende groep nieuwkomers. Als het via het percentage niet meer lukte, moesten de nieuwelingen maar omgeturnd worden tot de oude tradities via vast te stellen clubregels. Kortzichtig, maar goedbedoeld en heel menselijk. Ik wil er geen kwaad woord over zeggen. Maar dan springt Paulus er in, de oude taboes zijn verbroken (Ef. 2:14), er is ruimte gekomen; nu geen overbodige inperkingen (Gal. 5:1). Geen ballast voor de heidenchristenen. Niet meer regels dan een zinvol minimum.
Niet toegestane eisen van gidsen aan beginnelingen nu: Bekeerden, die andere mensen gaan toeleiden, hebben allemaal hun eigen achtergronden. Misschien waren ze altijd kerks, of hadden ze heel bepaalde visies. Mogelijk is iets uit het nu volgende op u van toepassing: - u hebt bezwaren tegen bepaalde kranten, tijdschriften, radio- of t.v.-programma's; - u hebt stokpaardjes, zoals bijvoorbeeld een volkomen overtrokken idee van het religieuze belang van de staat Israel; - u hebt een werkelijk fantastische eindtijd beschouwing; - u hebt bepaalde ideeí«n over zondagsheiliging: niet fietsen, niet reizen; - u hebt een soort fanatisme, waardoor u nooit naar de dokter wilt voor genezing, maar altijd alleen naar God. In al die dingen zit misschien veel goeds, maar het is uw geestelijke bagage, net zoals bij de jodenchristenen van zo even; de besnijdenis, enz. Misschien is het ook uw ballast, dat moet u zelf maar uitmaken. De jodenchristenen mochten de heidenen niet opzadelen met al hun meningen; u als gids, als wegwijzer, scheept aan u toevertrouwde mensen ook niet met uw ideeën op. Geen uitspraken dus van het volgende genre: - wat: Lees jij die krant, dat blad; kijk of luister jij naar die programma's! Nou, maar dat hoort niet bij het volgen van Jezus: ik zou er maar gauw mee stoppen; - je moet voor Israí«l zijn en tegen de Palestijnen; samen met de Joden moeten wij ons weer verzamelen rondom de God van de thora; - je moet aannemen, dat de communisten de oorlog uit komen vechten in Armageddon, ja, dat moet ergens in Israí«l liggen, waar, weet ik ook niet; - zondag is nog altijd de dag des Heren, geen gefiets en geen ge-auto op die dag; - als je naar de dokter gaat, betekent dat eigenlijk, dat je Jezus verraadt. Stop de hoofden van de blijde, argeloze nieuwelingen niet vol met die troep. Begraaf ze niet onder allerlei regels, die voor u misschien, maar voor hen zeker ballast zijn.
Wel toegestane eisen van gidsen aan beginnelingen vroeger: Hoe pakte wegwijzer Paulus het nu aan? Hij offreerde een heel eenvoudig, overzichtelijk eisenpakket. Hij vroeg eigenlijk maar twee dingen aan de beginnelingen: 1. hun geloof zo te beleven, dat 'de gelovigen oude stijl' het niet te moeilijk kregen met 'de gelovigen nieuwe stijl'; 2. iets van de beproefde levensstijl van de reeds aanwezige kern van gelovigen over te nemen. Die levensstijl stoelde immers mede op praktische inzettingen, lang geleden door God gegeven. Dadelijk, bij de behandeling van de drie zinvolle minimumregels, werk ik dat nader uit. Maar nu eerst:
Wel toegestane eisen van gidsen aan beginnelingen nu: Stel; gids, wegwijzer; dat u een gebaarde alternatieveling tot Jezus hebt mogen leiden. Zo'n echt type: met kettinkjes, oorbellen en een leuzenshirt. Wat? Een te onwaarschijnlijk voorbeeld? Nou, de jodenchristenen vroeger werden ook overspoeld door golf na golf heel rauwe heidenen. Het keurig volk nu in kerken en kringen kon ook wel eens bedolven raken onder een grote groep 'heel rare kostgangers'. Goed, terug naar de alternatieveling. Hij heeft geen enkele van uw stokpaardjes bespeurd (wat zou hij ook aan moeten met uw bijzondere voorliefde voor de Romeinenbrief). Dat is dus in orde. Maar nu: een geestelijk dak boven zijn hoofd. En jawel hoor; u vindt ergens een samenkomst, zo tolerant, zo ruim, dat zijn geloofsplant daar een redelijke kans heeft om te groeien. Hoe voldoet u nu aan de eis, dat hij de andere bezoekers niet al te erg laat schrikken? U zegt: - doe nu niet al te wild; - zou je sokken kunnen aantrekken? - heb je ook iets anders dan deze sandalen? - twee armbanden lijkt me wel genoeg; - de mensen zijn daar wel aardig, maar hun incasseringsvermogen is niet van elastiek. En, hoe voldoet u nu aan de eis, dat hij ontvankelijk moet zijn voor de goede elementen in de sfeer, die zijn nieuwe kennissen uitstralen? U zegt: - kijk niet verwaand rond met de gedachte: "wat een burgerlijk klootjesvolk " - denk niet te min van deze mensen. Ze hebben een heleboel degelijkheid, voorzichtigheid en ordening in hun leven; - het één en ander daarvan kun je best gebruiken. Zo helpt u, als gids, de nieuwkomers hun plaats te vinden. Zo passen zij zich aan, zonder hun persoonlijkheid te verliezen. Zo ook kunnen de reeds aanwezige gemeenteleden zich in de zich wijzigende toestand inleven, zonder hun eigen geaardheid hals over kop prijs te moeten geven.
Betekenis van 'het zich onthouden van wat door de afgoden bezoedeld is' vroeger: -- De eerste eis: anderen geen verdriet doen. Het zal hier hoofdzakelijk over het eten van afgodenoffers hebben gegaan. Voor mensen in de gemeente met een traditioneel verleden zat daarin een 'negatief cultisch element' Voor hen was zulk eten onlosmakelijk verbonden aan toverij, een zaak, die ze uit het diepst van hun wezen haatten. Waarom zou men uitdagend gaan eten van dergelijke offers? Men bracht medegelovigen ermee in de war, deed hun verdriet. Dat kan niet goed zijn; de liefde kwetst niemands gevoel (1 Cor. 13:5).
-- De tweede eis: van anderen willen leren! Eten van afgodenoffers was geen 'adiafora'; een 'zo maar iets'. Men kon daardoor in een sfeer komen, die leidde tot contact met boze geesten (1 Cor. 10:20). Dat moest al nopen tot een zich voorzichtig afvragen: zijn mijn nieuwe kennissen terecht een beetje kopschuw voor dit soort zaken? Het niet meer eten van afgodenoffers bevatte ook een element van kleurbekennen, van het openlijk uitkomen voor een keus. Zulk een afzonderlijk gaan staan had ook nut voor de gelovigen uit de heidenen. Overigens was het voor hen niet nodig om in minder duidelijk sprekende gevallen op deze wijze te getuigen van hun innerlijke verandering (1 Cor. 10:25). Tenslotte was er nog een gezondheidsmotief: voedsel, aan de afgoden geofferd, had lang in de zon staan bakken, voor het werd vrijgegeven. Het bracht alleen maar voordeel om de medegelovigen te volgen bij het vermijden van zulke infectiehaarden.
In het kader van deze bijbelstudies heb ik nogal eens wat verhalen verteld. Veelal zaten daarin wat elementen, aan de werkelijkheid ontleend. Dat is in ruimere mate het geval in de nu volgende vertelling. Daarin wordt een nu nog wat ongebruikelijk type van een nieuwe gelovige ten tonele gevoerd. Deze aanvaardt een volstrekt minimum eisenpakket. Geschetst wordt, hoe ontspannen en vrijwillig dit aanvaarden geschiedt.
Betekenis van 'zich onthouden van wat door de afgoden bezoedeld is' nu:
-- De eerste eis: 'anderen geen verdriet doen' Er suist een auto over de weg. Een beetje een drukke kar; veel nikkel, lampje extra, opvallend kleurtje. Aan het stuur een grote, buikige vent. Dik rood hoofd, ogen bijna schuilgaand achter bolle wangen, schreeuwerige das, felgekleurd overhemd, ruitjespak, dikke spekzolen: beetje overdadig' type. Mag ik u voorstellen: een pas bekeerde, op weg naar de sam. Naast hem zijn passagier: schraal persoon met wasbleek gelaat, stemmig kostuum, rustige accessoires. De dikke kijkt wat onwennig opzij: "De sportkameraden zouden gek kijken naar mijn vrachtje. Wat moet je nou met zo'n man? Getuigde laatst, dat hij bevrijd was van vrome geesten en van zijn vrome zwarte pak. Benieuwd, hoe hij er toen uitzag. Lijkt ook nu nog zo uit een begrafenisstoet weggelopen. Maar eens even een praatje proberen. Het is zo vervelend stil. Ah; een aanleiding. Het voetbalstadion flitst voorbij:
"Hé, broeder: zag je het stadion, daar zit ik vanmiddag weer. Die van ons spelen een belangrijke thuiswedstrijd. Er is een heel rottige scheidsrechter. Die is altijd tegen ons".
De ander schokt op: verwarring, geërgerdheid, schaamte, verdriet, spelen over zijn gezicht. Zo te zien, sterft hij duizend doden en overlegt honderd dingen. Maar wat er na enige tijd uitkomt, valt nog mee: "Tja, moet u goed begrijpen; ik heb zulke heel andere achtergronden, ik weet hier niet zo goed raad mee, het is zo helemaal niet mijn wereld. Mijn familie en kennissen zouden raar kijken, als zij dit zondagsgesprekje hoorden".
Maar goed; het is uw wereld. Ik ga niet in de weg staan. Toch denk ik, dat u er zich op de duur ook niet thuis zult blijven voelen. Men kan nu eenmaal geen twee heren dienen (Luk. 16:13).
Ik heb heel wat prijs moeten geven; dat was best wel moeilijk, maar het begint al te wennen. Maar u neemt me toch niet kwalijk; u moet mogelijk ook iets loslaten. Als u daar in de toekomst niet zo druk zou komen; het hoort toch ook wel een beetje bij het keus maken'' hè En de kinderen- als pa zondagmiddag wat meer thuis is, dan krijgen ze ook wat meer aandacht-..
De dikke gromt verlegen een antwoord. Hij is zich pijnlijk bewust van een communicatiestoring. Vast neemt hij zich voor: "Ik pas voortaan beter op. Ik heb hem verdriet gedaan. Heer, maak hem weer blij"
Daar is de sam. De wegen scheiden zich. De dunne gaat nog even naar de toiletruimte. Er zijn pretlichtjes in zijn ogen. Hij mompelt: "Wat takel ik af, mijn nieuwe kennissen gaan zondagmiddag naar het voetballen. Als dominee Zielknijper dat wist, haha; hahahahaha". En opeens beseft hij, hoe genezend een spontane schaterlach kan werken, als je die weet op te brengen over een onmogelijke situatie, waarin je bent verzeild.
-- De tweede eis: het goede uit de levensstijl van anderen overnemen. Het stadion; harde bries. Kleumerig weer. Onze voetballiefhebber nu weer in iets ergs van geplette, vergeelde schapenwol. Hij zit op zijn vaste plekje op de beruchte tribune. Nou ja; zitten, het is meer staan; de stemming zit er aardig in. De scheidsrechter heeft al een paar walgelijke staaltjes van partijdigheid laten zien. Het bier heeft geklokt. Door oneigenlijk gebruik van de lege blikjes hebben de bezoekers hun frustraties al even van zich afgegooid. Politiehonden blaffen. Maar het echte werk moet nog komen.
En dan is daar het grote moment. Wat de scheidsrechter nu doet; neen, dat is niet gewoon meer. Als één man staan allen op. Stadionbreed scandeert een machtig spreekkoor één kreet, zijn toppunt vindend in 'het woord'.
De algemene verontwaardiging sleept de dikke mee. Ook hij roept de door het wedstrijdritueel voor deze gelegenheid voorgeschreven obsceniteit. En dan opeens ziet hij, dat voor hem koning voetbal' een afgod is, dat hij zichzelf vies staat te maken met het uitschreeuwen van smerigheid. Hij holt weg, kan hier niet blijven. Iemand, die iets weet, roept hem na: "Moet je naar de kerk?"
Een half uur later zegt zijn vrouw, blij verrast: "Nu al thuis? Ging het niet door?
"Ach mens", antwoordt hij wat kregel: "Natuurlijk ging het door. De vorst is toch over. Maar het werd weer rotzooi. Nee, maar geen thee. Kleed je aan, roep de kinderen, kunnen we nog net even naar het bos om te trimmen".
Betekenis van 'het zich onthouden van hoererij' vroeger: Ik ben van mening, dat het woord 'hoererij' hier een wat andere inhoud heeft dan wij er gemeenlijk aan toekennen. De gelovigen uit de heidenen zullen al wel hun bezoeken aan prostituees gestaakt hebben. Voor een zo primaire verandering van gedragspatroon kan elke bekeerde geacht worden, direct oog te krijgen. Maar ze waren nog wel 'helemaal ingebed' in de volslagen wanorde, die in hun kring ten aanzien van het algemeen gebied van partnerkeuze heerste. Bij de gelovigen uit de Joden was het ook niet allemaal 'botertje tot de boom'. In hun traditie was althans 'veelwijverij' ingebouwd. Maar uit hun verleden hadden ze toch ook wel gezonde regels meegenomen over: - Niet te dicht in de familiekring trouwen (Lev. 18:6); - Een partner kiezen, niet van hetzelfde geslacht (Lev. 18:22) (uiteraard ga ik op deze - tegenwoordig - brandende kwestie later breder in); - Niet als partner een ander schepsel kiezen dan een mens (Lev. 18:23). Die regels waren bij de gelovigen uit de heidenen erg vervaagd. Door ze te gaan onderhouden, ontzagen ze de gevoelens van hun medegelovigen. Maar ze deden ook zichzelf er nut mee. Het was geen onnodige vracht. Het kon alleen maar profijt geven, wanneer zij zich aan de in hun milieu bestaande chaos in dezen - hun erfenis - onthechtten.
Betekenis van 'het zich onthouden van hoererij' nu: Even herhalen: Paulus stelde enkele minimum eisen: een drietal regels, zo vanzelfsprekend, dat zij toch in ieder geval haalbaar moesten zijn. Regels, bij een deel van de gelovigen zo vast verankerd, dat je alleen al voor hen daar toch eigenlijk niet van af kon wijken. Regels, die nog goed waren ook. De eerste regel heb ik zo even naar vandaag toe vertaald. Nu dus de tweede. Ook tegenwoordig vervagen heel wat wetten, die toch werkelijk met de diepste wortels van ons zelfs-maar-kunnen-bestaan zijn verweven: - incest; nou, wat zou dat. Leidt dat tot inteelt? Ach wel nee, bangmakerij van taboegekken; - homoseksualiteit; kom nu! Al die bijbelteksten zijn verklaarbaar of verouderd. Een decadentieverschijnsel, dat optreedt in verloederende culturen? Bakerpraatjes van verknipte, verknepen fanaten; - geordende verhoudingen? Eén man en één vrouw bepalen zich tot elkaar? Och toch, wat wordt er zo te kort gedaan aan de totaal-ontplooiing. En toch, de man of de vrouw, die nu christen wordt, zal zijn meest intieme contacten dienen schoon te maken volgens deze regel. Gods geboden zijn niet zwaar, zijn juk is zacht, zijn last is licht (Matth. 11:30). Als u echter, als wegwijzer, dit aan anderen als Gods eis voorlegt, begraaft u ze niet onder ballast. Dit mogen ze, moeten ze, kunnen ze hebben.
Betekenis van 'het zich onthouden van het verstikte en van bloed' vroeger: Voor de Christen-Joden had 'bloed' een heel geladen betekenis. De ziel'', de 'levensgeest' zat erin (Gen. 9:4). Met bloed ging je niet slordig om. Een dier, dat gedood moest worden, liet je helemaal leegbloeden, zodat je er zeker van was, totaal geen bloed ervan te nuttigen. Daarom kon je ook geen gestikt dier eten, doodgegaan met al zijn bloed er nog in. Dat was een onuitsprekelijke gruwel.
Onder de heidenen ging dit alles dikwijl ruw en onbehouwen toe. Het zou voor Christen-Joden eenvoudig onverdraaglijk zijn, als in hun eigen gemeente heidenchristenen deze lompe zeden zouden indragen.
En weer ook het tweede: die wetten hadden zin; een gestikt dier, soms al opgezwollen door de eerste ontbindingsverschijnselen, een niet ordelijk leeggebloed dier, waar men maar gulzig op aanviel: het was zo gevaarlijk uit gezondheidsoogpunt.
Heidenen, die Paulus' raad opvolgden, spaarden de gevoelens van anderen en het lichamelijk welzijn van zichzelf.
Betekenis van 'het zich onthouden van het verstikte en van het bloed' nu: Hier zit een wat moeilijke 'hobbel', die eerst even gladgestreken moet worden. Dat bloed hè, waarom stond dat nu toch zo in het middelpunt van de belangstelling in de tijd voor Jezus' komst? Het wees heen naar de dood van de grote Redder, die zijn bloed offerde en zijn ziel leeggoot in de dood voor ons. Maar toen de woorden geklonken hadden: "Het is volbracht" en het Goddelijk bloed zijn taak vervuld had, was het afgelopen met de 'heenwijs'-taak van het aardse bloed. Het was in de dagen van de eerste christengemeenten nog niet uit de belangstelling weg - een traditie van twintig eeuwen klinkt nog lang na- maar nu is het in ieder geval niet meer cultisch belangrijk'. Niemand piekert meer over een mals biefstukje met nog wat bloed erin. Zij, die daar nu per se trek in hebben, mogen best bloedworst eten.
Maar; is dit voorschrift dan niet meer in hedendaagse termen te vertalen? Ik dacht toch van wel. De strenge voedselvoorschriften legden geleidelijk aan op het joodse volk een stempel van zorgvuldigheid, stijl en hygiëne op stoffelijk gebied. Zoudt u zich een christengemeente nu kunnen voorstellen met zorgvuldigheid, stijl en hygiëne op geestelijk gebied? U bent wegwijzer; u leidt een persoon naar die gemeente toe. Die man is wel bekeerd, maar hij is - bijvoorbeeld - iemand, die op iedereen wat aan te merken heeft (onzorgvuldigheid). Zijn manieren zijn slecht (stijlloosheid). Met zijn geestelijke hygiëne is het rampzalig gesteld (schunnige taal). U legt hem geen te zware last op, maar u zegt toch wel: -als jij bij die mensen wilt gaan horen, moet je kritiek op alles en iedereen voor je leren houden. Ze bidden daar bijvoorbeeld voor de regering, ze schelden er niet op (1 Tim. 2:1); - je staat nooit eens op in een bus, laat nooit iemand voorgaan, houdt nooit eens een deur open; zij daarginds zijn vriendelijk en bescheiden (Philipp. 4:5). Probeer ook eens wat warmer te worden; - zotte of losse taal willen ze daar niet (Ef. 5:4). Ga je daar rekening me houden?
Recapitulatie: Lang verhaal geworden hè U ziet door de bomen het bos niet meer? Nog even kort dan. Als u wegwijzer van Jezus wordt, gaat u lesgeven aan andere mensen, die nog minder ver zijn met Hem dan u. U maakt het allemaal niet te moeilijk voor hen, gaat ze ook niet allerlei onnodige dingen leren. U probeert ze gewoon zo bij te werken, dat ze geruisloos ingepast kunnen worden in de gemeente (1 Kon. 6:7) en dat ze zelf ook schik krijgen in hun nieuwe broers en zussen. Zijn ze heel erg druk met de voetbaltoto, dan stuurt u een beetje bij, het voornaamste doet God wel. Als een stel samenwoont, dan vestigt u hun aandacht op de orde van het burgerlijk huwelijk. U volstaat met te zeggen, dat wanorde niet bij de Heer hoort (1 Cor. 14:33). Dan wacht u maar weer rustig af. Als ze boordevol rebellie zitten tegen -bijvoorbeeld - het leger, de politie, het kabinet, dan wijst u als terloops op de gehoorzaamheidsplicht (Rom. 13:1). En ook dan in stilte bidden. Jezus en zijn Heilige Geest laten werken. Zij zijn de overtuigers; niet u.
2.6.2.6 Zij, die wegwijzer worden, slaan bij hun verkondiging niemand over
"In de naam van Jezus moet gepredikt worden bekering tot vergeving van de zonden aan alle volken". (Luk. 24:47).
"God verkondigt (aldus Paulus), met voorbijzien van de tijden der onwetendheid, heden aan de mensen, dat zij allen, overal, tot bekering moeten komen". (Hand. 17:30).
Korte samenvatting: in de naam van Jezus predikt ook u bekering aan alle volken. Bij het bekendmaken van de grote herkansing behoort die boodschap absoluut duidelijk te zijn. Zo dringt ze tot iedereen overal door.
In de naam van Jezus: Het is uw blijde taak om bekering te prediken aan alle volken. Het moet echter wel belijnd gebeuren; met een duidelijk waarmerk: "In de naam van Jezus, de Zoon van God". U behoort aan de mensen niet de wegwijzer voor te houden van 'het fatsoenlijke leven, het ' aangepast zijn aan de eisen van de maatschappij' De wegwijzer is niet aards, het gaat niet over een begrip van deze wereld. De wegwijzer is hemels. Jezus - God en mens - erft door zijn victorie over de duivel, de naam boven alle naam ontvangen (Ef. 1:21). God openbaart zich door zijn woord. Zijn Woord, zijn Stem, behoort bij Hem, maakt deel uit van zijn Wezen (Joh. 1:1). Men zou kunnen zeggen, dat er een dergelijk verband is tussen Jezus en zijn naam. Wanneer wij die naam noemen in geloof, roepen wij darmee de hele Persoon van Jezus te hulp, met al zijn grote kracht. Natuurlijk moeten wij die naam niet ontkrachten, omlaag halen. Iedereen begrijpt direct, hoe dat het meest gebeurt. Men ontmoet soms mensen, die gedachteloos 'de naam' als stopwoord bezigen. Dit misbruik heeft echter niets met ons onderwerp te maken. Er is echter een andere vorm van gedachteloos gebruik. Wanneer wij al te veel verzen zingen, waarin 'de naam' veel, soms tientallen malen voorkomt, kan er ook slijtage ontstaan. Wanneer wij al te veel, haast automatisch zeggen: "Prijst Jezus", is slijtage wel zeker. Natuurlijk zullen wij 'de naam' veel op onze lippen nemen. Wij zijn niet als het volk Israel van vroeger. Dat volk had zulk een overdreven schroom voor 'de naam toen': Jahwè', dat ze die helemaal niet gebruikten. Dat is nu wel het andere uiterste. Tussen 'nooit' en 'aan één stuk door' ligt een wijd gebied. Een zekere schroom zal er zeker moeten blijven. Nooit mag er ook maar enig gevaar zijn, dat 'de naam' zou ontwaarden tot een toverwoord, een 'mantra'.
Predikt u bekering: Wij zullen ook duidelijk zijn bij ons er op wijzen, waar het nu eigenlijk om gaat. Dikwijls zullen mensen bij ons komen, die zeggen: Ik voel me zo ongelukkig. Ik ben van binnen zo verkleumd". Het is dan zo gemakkelijk om te antwoorden: "Keer u tot God; dan gaat zijn verwarmende zon over uw leven schijnen". (Mal. 4:2). Beter is het om de oorzaak van hun huiverige onbehaaglijkheid op te sporen. Hun zonden zijn het, die scheiding maken tussen hen en de Onuitsprekelijke (Jes. 59:2). Daarom hebben ze het geestelijk zo koud. Bij het toeleiden van mensen tot de Heer, zullen wij er dan ook op dienen te wijzen, dat bekering inhoudt: berouw over de zonden. Die zonden worden ons dan vergeven, omdat Jezus op Golgotha de schuld betaald heeft, die door onze verkeerde daden en gedachten op ons rustte.
Nog even een opmerking om te zorgen, dat er geen misverstand ontstaat. Niet altijd, wanneer een mens bij u komt, om zijn nood te klagen, zult u tijdens het gesprek aanwijzingen krijgen, dat zonden tot die nood hebben geleid. Het kan ook een kind van God betreffen, niet beladen met duidelijke verkeerdheden, nochtans fel benard door de duivel. Dan zijn er heel andere omstandigheden in het spel en is een heel andere aanpak nodig. Maar och; dat had u natuurlijk al begrepen.
Aan alle volken: En dan nog dit: aan alle volken. Niemand uitgezonderd. Om u heen hoort u soms zeggen: "Je moet de Indianen in Columbia niet tot Jezus gaan bekeren. Ze raken hun cultuur kwijt, waarmee ze gelukkig waren. Onder het mom van christelijk worden'' krijgen ze er westerse zeden voor terug, die niet bij hun volksaard passen. Een verarming voor hen en voor de hele mensheid". Niet waar: hun cultuur maakt hen niet gelukkig. Goddelozen, mensen zonder God, hebben geen vrede (Jes. 48:22). Ze worden geterroriseerd door demonen, geplaagd door ziekten. Jezus is het Antwoord, ook voor hen. De goede en verstandige getuige van God vindt zeker wegen om hun denken te vullen met Jezus en van hun cultuur datgene te ontzien, wat niet door de duivel hopeloos is bedorven.
Trek er op uit, of ondersteun hen, die er op uit trekken. Laat u daarbij niet afremmen door allerlei zogenaamd geleerde betogen. Eet niet voor zoete koek verhalen op van dusgenaamde 'ingewijden', dat vele zendelingen agenten van inlichtingendiensten zouden zijn. Laat u niet kritiekloos opzetten tegen medegelovigen. Mocht er al eens iets scheef zitten, dat hoeft u niet allemaal recht te zetten. Verschaf de werktuigen voor die gebieden op aarde, waar u zelf niet kunt komen om het karwei te klaren. Schud de tegenhoudende praatjes van u af, dat we met Mohammedanen en Hindoes tot een dialoog moeten komen. Geloof toch niet, dat Confucius of Boeddha iets te bieden hadden, dat ook maar lijkt op de boodschap van Jezus. Alle volken hebben recht op Jezus. Met minder behoeven zij geen genoegen te nemen.
Bij het bekendmaken van de grote herkansing De mensen, die Paulus beluisterden, zullen wel iets weggeslikt hebben, toen hij sprak over 'de tijden der onwetendheid'. Zij 'Grieken, woonachtig in Athene ' beschouwden zichzelf als het denkend deel van de mensheid. Die uitspraak zal even hard aangekomen zijn. Als zij echter nagedacht hebben, zullen zij hebben moeten erkennen, dat het ook in hun hart duister was geworden. Maar hoe dan ook: God ziet aan alle misvattingen voorbij, haalt er een streep door, geeft een glorieuze herkansing. En waarom die nieuwe kans? De sleutel ligt in het woordje 'heden' Jezus heeft de muur gesloopt, de afrond gedempt, de kloof overbrugd. 'Heden': vijf letters, mogelijk geworden door drie woorden: het is volbracht'" (Joh. 19:30). Let nog eens op Paulus; niets geen lievig, begrijpend gepraat: "Ik wil zo graag de dialoog met jullie, wijzen van de Areopagus". Neen; recht voor zijn raap: Pak die kans, een streep onder al dat gevaarlijke, onwetende geredekavel van jullie" . Pure liefde drijft hem er toe, een geestelijke vuist te maken. Hij kan een vuist maken, omdat hij een hand heeft.
Soms hoort men wel eens t.v.-forums. Aan de ene kant zelfbewuste, in kleurige gewaden gehulde volgelingen van oosterse mysteriegodsdiensten. Aan de andere kant: haast kruiperige, kerkelijke mensen, overvloeiend van begrip, elke harde uitspraak vermijdend. De pij-dragers stelen veelal de show. Als zij onderling gaan harrewarren, blijkt in een flits hun afschuwelijke armoede. Maar geen christen duikt daarop in, niemand maakt gebruik van zo'n gouden kans. Neen; die handjes blijven maar vriendelijke gebaartjes maken. Daarvoor zijn die handjes ook alleen maar geschikt. Ze kunnen geen vuist, zelfs geen vuistje meer maken. Ik wil die medegelovigen toeroepen: "kom lui, wat meer houding en durf, jullie staan voor het beste, laat je niet overdonderen, kruip niet laf in je schulp, schaam je toch niet voor de altoos levende Jezus. Zij belijden trots een sterfelijke goeroe. U gaat dat in voorkomende gevallen heel anders aanpakken? U blijft vriendelijk en correct, maar u toont zich toch een man of een vrouw, die Christus werkelijk heeft leren kennen? Mag ik op u rekenen voor een ferme aanpak?
" Is die bekeringsboodschap absoluut duidelijk". De boodschap is: omkeren, naar God toekeren. Dat was de boodschap toen; dat is de boodschap nu. Paulus zei het toen; u zegt het nu. Paulus school niet angstig weg voor een super intelligent gehoor. U zult ook geen water in uw wijn doen. Laat de aanduiding op uw wegwijzer niet ondersneeuwen, doordat u slappe, flauwhartige uitspraken doet. Laat ze niet in de mist oplossen door vervagend, wollig gebabbel. Duidelijk ter zake: bekeren is nodig, geen schijnoplossingen, geen nep weggetjes, zoals 'ondersteuning van verdrukten; zonder bekering leidt dat nergens toe. Alleen bekeerden krijgen inzicht, wie de werkelijke verdrukker is, wiens geknechten bevrijd moeten worden (Luk. 4:19). De echte bevrijdingstheologie bestrijdt in Jezus'' naam de duivel en bevrijdt satans slaven overal, heus niet alleen in Zuid-Amerika. U behoort wegwijzer te zijn door onbewimpeld op het enig belangrijke te wijzen: geen uiterlijke medemenselijkheid, maar innerlijke verandering.
'En dringt tot iedereen overal door' Het staat er zo overduidelijk: iedereen, overal, alle mensen. Er is geen woord Frans bij. Toch zie je steeds meer deze gedachte gepropageerd: een zendeling is een soort ontwikkelingswerker. In maatschappelijk opzicht is 'winst maken' een tijd lang haast een vies woord geweest. Die modegril is nu wel goed voorbij. Maar bekeerlingen maken voor Jezus'' is voor velen welhaast nog een vies woord. Dat doet men toch niet meer, dat is toch volslagen uit de tijd, wordt op diverse plaatsen uitgekraaid. Die modegril gaat ook voorbij, is al aan het voorbijgaan. Overal op de hele wereld zijn draagbare radio's. Overal dringt de boodschap door van zenders, die de beginselen van het evangelie van Jezus uitdragen (Matth. 24:14). U hebt de mogelijkheden om eraan mee te werken dat: - die Indiaan in zijn kano op de Orinoco een lied zingt tot eer van Jezus; - die pelsjager aan de Jenissei nadenkend een tekst uit 'Spreuken' prevelt; - die woeste ruiter op de wijde Mongoolse vlakten troostwoorden uit Jesaja overpeinst; - die Pygmee uit Zaïre zich laaft aan de bergrede.
In het hier voor staande kwam ik mogelijk hier en daar wat hard en pedant op u over. Ik geef toe, dat een zekere geïrrgerdheid over het gebrek aan gezond zelfbewustzijn bij medegelovigen mij parten kan hebben gespeeld. Als u echter bij het lezen alsnog wat liefde door het gerecht roert, zal het evenwicht wel weer hersteld zijn.
2.6.2.5 Zij, die wegwijzer worden, kennen de blijdschap, die hun wegwijzen geeft aan medegelovigen
Zij (Paulus en Barnabas), bereidden met hun verhaal van de bekering der heidenen al de broeders grote blijdschap (Hand. 15:3).
Paulus en Barnabas deden, wat zij moesten doen. Zij gingen naar alle volken toe, die zij maar bereiken konden (1 Thess. 2:18). Zij bekeerden velen uit de gehele mensheid. Hun medegelovigen deden ook, wat zij moesten doen: bij al hun eigen activiteit waren zij heel blij met de overwinningsberichten, die Paulus en Barnabas binnenbrachten.
Van u wordt gevraagd, op allerlei manieren het mensen mogelijk te maken, juichend binnen te gaan door de eeuwige poorten van het Godsrijk (Ps. 100:4). Van u wordt ook gevraagd, blij te zijn, wanneer u van anderen verhalen dienaangaande hoort. De medegelovigen van Paulus en Barnabas zullen zelf niet altijd zoveel hebben meegemaakt. Zij gaven echter aan elkaar door, wat deze twee voortrekkers nu weer voor ervaringen hadden gehad. Vertelt ook u het elkaar maar stralend: heb je het gehoord? In Seoel is een kerk, waar elke zondag zestigduizend mensen in continudienst God loven; heb je het gehoord? Evangelist zus-en-zo sprak laatst voor één miljoen mensen tegelijk en dat niet via t.v. of radio, maar direct; heb je het gehoord? In Brazilië gaat het aantal gelovigen met sprongen vooruit. Natuurlijk zou u kunnen zeggen: dat die mensen in Seoel het helemaal niet zo goed doen; dat die bepaalde evangelist maar een heel eenvoudige boodschap brengt; dat de grens tussen toverij en met Gods Geest gedoopt zijn in Brazilië ontstellend vaag is. Maar waarom zou u dat zeggen? Vertel uw zorgen maar aan God en bemoedig elkaar met gunstige frontberichten, die als u er oor voor hebt van alle kanten toestromen. Zo bent u ook voor elkaar wegwijzers, versterkt u elkaar wederzijds (Rom. 1:11,12), maakt u elkander blij.
2.6.2.4 Zij, die wegwijzer worden, kennen de blijdschap, die hun wegwijzen geeft aan henzelf
Velen der kinderen Israëls zal hij (de later als Johannes de Doper bekend gewordene) bekeren tot de Here hun God (Luk. 1:16).
Op het ogenblik, dat deze profetie wordt uitgesproken, is Johannes nog niet eens verwekt. Toch is bij God al bekend, dat hij de toekomstige versmelting van een ei- en een zaadcel (Jer. 1:5) een zeer bepaalde persoonlijkheid zal ontstaan. In dit geval een persoonlijkheid met het vermogen en de wil om mensen zich naar God te laten keren. Dit is een gedachte, die ik nu niet verder uitwerk. Hij valt buiten het bestek van deze studie. Later, veel later, kom ik hierop nog wel eens breder terug. Goed; voor Zacharia en Elizabeth een heerlijk vooruitzicht. en Johannes maakte zijn profetie waar. Hij richtte zich ernaar (een geslaagd leven, tenminste vanuit hemels standpunt bezien) (Matth. 11:11).
Genoeg over Johannes de Doper. Nu over u. Nu op dit ogenbik, in 1981 zijn er 4.7 miljard mensen op de wereld. U wilt er ook velen bekeren tot de Here hun God. Maar hoe pakt u dat nu aan; in drommen kwamen de mensen naar Johannes om zich door hem te laten dopen (Matth. 3:15). Maar naar u komt niemand kijken. U bent geen prediker, geen voorganger, geen oudste. Het lijkt wel wat op dat kinderversje over het beertje, dat niets was en niets had o ja; hij had een pet. Nergens kunt u terecht om te helpen Vergis u niet; u kunt overal terecht met geld. Dat is uw pet. Zet uw geld oordeelkundig uit: in projecten die: levensverlengend werken voor het stoffelijk leven. Verhongerenden krijgen er zo nog tijd bij om tot levensontplooiing en hopelijk tot een goede levenskeus te komen; reddend werken voor het geestelijk leven. Geestelijke hongerlijders krijgen zo een maaltijd. Met behulp van geld anders zo dikwijls en afgod, een mammon makt u vrienden. Wat een verrukking zal het zijn, als zij u in de grote toekomst van God kunnen bedanken. Zo ontstaan mogelijkheden voor iedereen. Geld om te ondersteunen hebben al mijn lezers wel, de één weinig, de ander veel. Denk u eens in, hoe fijn alleen al dat ondersteunen is. Zonder nu bepaald uw volledige persoonlijkheid al te hebben ingezet, bent u reeds bezig als werker in Gods oogst. U had twee talenten: uw gebed en uw geld. Werkloos stond u op de markt van het leven. Maar de grote Werkgever zag, dat u die twee talenten wilde gebruiken. En: Hij gaf u werk (Matth. 20:3,4). De wijngaard van de wereld kwam niet naar u toe. Maar u ging naar die wijngaard toe met het weinige, dat u had: gebed en geld. Overigens even iets rechtzetten is het toch ook weer zo, dat het afstaan van uw geld, laten we zeggen tien procent daarvan, al in zekere zin een offer is, een inzet van uw wezen, een keus. Deze inzet is echter nog niet zo diep ingrijpend, alhoewel: bekeerd worden in je portemonnee is toch een heel ding. Goed; hoe dan ook, samen met anderen bent u een wegwijzer, een verzoeter van levens: en dat is al heel wat.
Maar: u wilt verder. U weet, dat God twee talenten, waarmee gewerkt wordt, verdubbelt (Matth. 25:22). U kent Gods vrijgevigheid (Luk. 6:38). U rekent eigenlijk al op vijf talenten, die ook weer verdubbelen (Matth. 25:20,21).
De Fransen zeggen: lAppétit vient en mangeant. Al etende van Gods mogelijkheden voelt u de eetlust toenemen. U begint offers te brengen in tijd. Dat reikt verder dan uw handtekening voor een tot belastingaftrek leidende gift. U bezoekt zieken, gevangenen en eenzamen. U beurt die mensen op. Indien zij daarvoor ontvankelijk zijn, vertelt u hun de blijde boodschap.
U wilt verder: u volstaat met een iets kleinere auto dan u zich desnoods zou kunnen veroorloven. Een ruimere gift voor het bekendmaken van Gods koninkrijk wordt mogelijk. Maar nu doet uw handtekening echt wat meer pijn. U perkt uw persoonlijk genieten nu heel bemerkbaar in. Maar: ergens op een oerwoudrivier ronkt een motor. Daar legt een verkondiger van het goede nieuws aan bij een vergeten dorp. U doet in aards opzicht een klein, niet ter zake doend stapje terug. Daardoor kunnen in hemels opzicht een aantal anderen een grote stap van alles overheersend belang vooruit doen.
U wilt verder: u bent nu echter wel helemaal in de frontlinie. Uw getuigen zijn van het koninkrijk brengt u in strijd met satan. Hij mobiliseert mensen en omstandigheden. Hoon, verdachtmaking, tegenwerking, vernedering worden uw deel. U zou met uw goede positie rustig en geëerd kunnen leven. Maar: terwijl u velen bereikt met het reddende en verlossende woord, raakt u zelf in pijnlijke situaties. U bent ijverig bezig om hen uit het vuur van de geestelijke dood te slepen. Maar het woedende vuur probeert wraak te nemen op u. En ter wille van anderen ondergaat u een afschuwelijke vuurdoop (1 Cor. 15:29). Mensen, die u normaal gesproken, niet eens zou ontmoeten, maken u nu belachelijk. U vraagt zich af: waar ben ik in vredesnaam aan begonnen. Maar dan ziet u weer, dat u bij de druivenpluk in Gods wijngaard nu eenmaal de doornen niet kunt vermijden. Johannes de Doper leidde velen tot dieper inzicht. Naar de wereld gesproken, eindigde hij in een kerker, zijn nek door de hakbijl van een scherprechter doorkliefd. Zon vaart zal het met u niet lopen. Blijf echter onder uw tegenspoeden die toch ook soms bar en boos kunnen zijn in ieder geval letten op de vergelding van het loon (Hebr. 11:26). Die vergelding komt vanwege de Heer ook voor u (Matth. 25:21).
Aan het slot van deze overweging nog een wat cru klinkende opmerking. Eenmaal is uw aardse taak volbracht; misschien blijft er wat geld over. Vermaak een deel daarvan aan een organisatie, die zielen voor Jezus wint. Niet alles, een kindsdeel of een paar kindsdelen; anders zou het weer niet aardig zijn tegenover de kinderen. U hebt toch ook voor hen gespaard (2 Cor. 12:14). Zij hebben in zekere zin recht op dat laatste bemoedigende materiële schouderklopje. Maar toch; wat een heerlijke gedachte, dat u zelfs na uw verscheiden via anderen blijft doorplukken. Helle kinderstemmen zingen in een zaaltje in de Matto Grosso tot eer van Jezus. En dat zaaltje is gebouwd, mede met behulp van uw legaat. U wacht het ogenblik af, dat het zilveren koord wordt ontbonden (Pred. 12:6). U denkt aan uw offers in geld, tijd en tranen. Velen zijn er door gewonnen. Velen zullen nog gewonnen worden door het bedrag, dat u apart hebt gezet. Wat merkwaardig toch: God heeft u tot een mede-erfgenaam gemaakt aan hemelse goederen (Jac. 2:5). Nu is God mede-erfgenaam geworden van uw aardse goederen. U dankt nog eenmaal de Heer voor zijn genade, die dit alles in uw hart werkte. Hij maakte u tot een wegwijzer. Hij gaat u zelfs postuum nog tot een wegwijzer maken. Die gedachte gaat nog door u heen; en dan geeft u zich ontspannen over aan Hem, die Wegwijzer was, is en blijft.
Na dit wat grimmige gedeelte even een mini-samenvatting. U behoeft niet jaloers te zijn op Johannes de Doper, een wegwijzer voor velen. U kent de blijdschap, dat u: uw geld kunt inzetten om velen te redden, al is het dan op een wat afstandelijke manier; uw tijd kunt inzetten om nog anderen te redden om een meer directe manier; uw prestige, uw persoonlijk genieten mag inzetten ten dienste van weer nieuwe scharen gelukzoekers; uw eigen diepste wezen mag kruisigen om de laatste druiventrossen te oogsten, die u maar bij mogelijkheid kon oogsten; wanneer op aarde uw werk gedaan is en u veilig op de kust van de hemel bent aangekomen, door vreugden wordt overspoeld. Een kleine, bijkomende blijdschap bestaat echter hierin: u kijkt achterom: in dat dorp in Bangladesh opent juist dan dat zendingshospitaal.
2.6.2.3 Zij, die wegwijzer worden, kennen hun plicht om de weg te wijzen
Als gij de goddeloze waarschuwt en hij bekeert zich niet van zijn goddeloosheid en van zijn goddeloze weg, dan zal hij in zijn eigen ongerechtigheid sterven, maar gij hebt uw leven gered (Ez. 3:19).
Wegwijzer zijn naar het land van de vrijheid is een als vanzelfsprekende zaak, zagen wij hiervoor. Het is echter ook en dat lijkt minder voor de hand te liggen een noodzaak om ons eigen geestelijk heil veilig te stellen. God heeft al zijn schepselen lief. Hij wil ze redden. Hij verheugt zich in ons als zijn medewerkers bij dat redden. Het is toch volkomen te billijken, dat de Heer ontstemd is, als wij niet aan zijn gerechtvaardigde verwachtingen voldoen (Jes. 5:2). Als wij hem teleurstellen, als wij geen wegwijzer zijn, loopt ons eigen leven gevaar (Ez. 3:18). Hetzelfde geldt ook voor Gods Zoon. Als wij er ons voor schamen om Jezus aan anderen bekend te maken, schaamt Jezus zich voor ons. En dat juist op een moment, dat we Hem heel erg nodig hebben (Luk. 12:9). Wij behoren uit gezond eigenbelang een getuige van Gods goedheid te zijn. Let wel: dat is niet hetzelfde als een getuigenisgever.
Wanneer u een getuigenis geeft, zonder door uw houding een getuige, een leesbare brief van Christus (2 Cor. 3:3) te zijn, loopt uw getuigenis het gevaar, een anti-reclame te worden (Rom. 2:24). Even een voorbeeld. Men ziet wel eens de haast ongelooflijke combinatie: mooie dingen zeggen over Jezus; vunze grappen maken over de seks. U zult zeggen: Neen, dat kan niet. Maar heus; ik ben het tegengekomen en ik heb de rampzalige uitwerking gezien. Overigens: we hadden het hierover al in het vorige punt. Zie de zinsnede nu als een terloopse na-opmerking.
De Here vraagt van ons, altijd bemerkbaar te zijn als gezanten van Hem. Dat aanwezig zijn als kinderen van het licht, geldt ook, wanneer het onze houding betreft ten opzichte van nee-zeggers. Het is heel nadelig voor ons, als zij op de oordeelsdag terecht kunnen zeggen: Heer; ik heb vijf jaar met die man daar op één kantoor gezeten. Nooit heb ik in zijn levenswandel iets waar kunnen nemen, dat mij opmerkzaam maakte op U. Nooit heb ik in die levenswandel van hem iets ontdekt, waardoor ik gewaarschuwd werd voor de gevaren in de mijne. Dat die gevaren bij mij dodelijk waren, merk ik nu (Op. 20:15). Maar hij hij hij!! heeft nooit door woord of daad een tip gegeven (Ez. 3:18).
Dat spreken pleit hem niet vrij. Maar voor u betekent het groot ongerief. U lijdt schade, u voelt de verschrikking van een vuur een afschuwelijke ervaring. Uiteindelijk wordt u aan die bedreiging ontrukt (1 Cor. 3:15), als uw naam dan toch althans in het boek van het leven staat (Op. 20:12). U wordt tenslotte toch nog genezen van uw wonden (Op. 22:2), maar het had zoveel feestelijker gekund.
Even een tussenopmerking: als u eens één keer uw kans heeft gemist, of desnoods heel wat keren, behoeven de strenge woorden hiervoor u niet tot tobberij te brengen. Hoe was uw opstelling? Wilde u toch wel een getuige van Jezus zijn? Hebt u dat ook bij diverse gelegenheden getoond? Dan geen gepieker. Natuurlijk is het ook weer zo, dat getuige van Jezus zijn alleen u niet vrijwaart van elke averij bij de eindbeoordeling van uw leven. Daar hebben wij het nog wel eens over; als u eens één keer uw kans heeft gegrepen of desnoods heel wat keren, behoeft u niet te denken: O, ik zit safe. Hoe was uw opstelling? Waren het toevalstreffers en was uw hart eigenlijk koud? Bid God om een warm hart, zodat u voortaan gericht kunt schieten.
Wees een wegwijzer. Waarschuw door uw houding. Niet het vermanende vingertje heffen. Neen; u bent helemaal anders. U hebt immers Christus leren kennen? (Ef. 4:20). Als u zo anders bent, behoeft u niet eens meer met uw vinger te schudden. U corrigeert alleen al door uw persoonlijkheid. Worden er zouteloze, vuilbekkerige verhalen verteld, dan weet u tactvol en vrijwel ongemerkt het gesprek een andere wending te geven. Later overlegt men dan misschien: Hoe kwamen we toch van het bakken vertellen op iets heel anders? Dat kwam door hem. Hij houdt niet van gore grappen. Ik eigenlijk ook niet. Maar hoe komt het toch, dat hij ons mee kan nemen in een betere richting en ik niet. Ik ga eens met hem praten.
Dit tenslotte: u zou deze tekst verkeerd begrijpen, als u anderen zou gaan waarschuwen uit angst: Anders pakt God me later daarop. Wat een idee! Neen, uw liefde jegens alle mensen brengt u ertoe, altijd klaar te staan om in ieder geval door uw gedrag en indien wenselijk en mogelijk ook door uw woorden te dienen. Het is uw vaste gezindheid, om ieder, die dat wil, behulpzaam te zijn, om de weg naar buiten te vinden en zodoende binnen te komen.
2.6.2.2 Zij, die wegwijzer worden, zorgen ervoor, dat leer en leven op elkaar aansluiten
Zij (voor gelovig doorgaande personen), sterken door hun zonden de handen der boosdoeners, dat niet één zich van zijn zonden bekeert (Jer. 23:14).
Bij het behandelen van deze tekst ga ik eigenlijk een bewijs leveren uit het tegendeel. Er zijn mensen, bekend staande als godsdienstige lieden, die zich toch heel vervelend gedragen, lomp, kletserig, pedant, geniepig. Wanneer buitenstaanders naar hen kijken, hebben zij de neiging om te zeggen: christelijk: het wordt me groot in de mond; laatst zon fijne; drong voor in de kassarij; ik heb dat soort horen roddelen roddelen! Op kantoor hebben we ook een zo geheten gelovige; altijd aan het oreren, maar werken: ho maar; er is er nog zo één bij ons (ja, we zijn goed gesorteerd; haal uit je winst); denkt wonderwat te zijn, omdat hij in zijn kerk iets is, naar hij zegt. Maar als collega heb je er niets aan; gewoon een likker, een bruinwerker; en dan mn buren van drie huizen verder, ook van zoiets; bah, o bah, wat een volk! neen, van mij hoeft het niet; ik ben al geweest.
Nu weet ik ook wel: men heeft een hard oordeel over gelovigen, ook al is dat onverdiend. Leef zo, dat de niet te voorkomen lasterpraat over u onhoudbaar en ongegrond blijkt (1 Petr. 3:16). Zorg, dat men niet terecht iets kwaads van u kan zeggen. Uw leven mag niet de andere kant opwijzen dan uw leer. Het mag niet zo zijn, dat zondaars met recht en reden over u kunnen opmerken: Wanneer ik naar zijn woorden luister, zou ik mij best naar God toe willen keren. Wanneer ik echter naar zijn leven kijk, smelt die gezindheid als sneeuw voor de zon.
Wees een wegwijzer, die anderen aanmoedigt om geestelijk met u mee te gaan (Ps. 122:1). Hoffelijkheid, beheerstheid in gesprekken, bescheidenheid, eerlijkheid, beschaafdheid, hulpvaardigheid: ze blijven niet verborgen. Zij versterken het effect van uw verkondiging: vergezel mij op het pad van de blijde ontdekkingen.
2.6.2.1 Zij, die wegwijzer worden, laten zich niet door hun verleden het zwijgen opleggen
"Ik (aldus David), zal overtreders uw wegen leren, opdat zondaars zich tot U bekeren" (Ps. 51:15).
Je moet toch maar lef hebben: David verklaart zich met deze uitspraak bereid om anderen van dienst te zijn ! De tijd, waarop hij dit zegt, lijkt toch wel allerongelukkigst gekozen. Hij heeft net zelf om vergeving moeten smeken voor kwaad, door hem gedaan. Dat kwaad was niet zo maar een misgreepje. Nee, het ging om overspel (2 Sam. 11:4), dat leidde tot sluipmoord (2 Sam. 11:15). Hij heeft echter die vergeving ervaren. En direct; opgetild vanuit de diepte van zijn wanhoop, weet hij: als dit mogelijk is, als God mij wil helpen: dan kan iedereen tot Hem om hulp gaan. Dit moeten alle mensen weten. Ik ga ze vertellen, hoe liefhebbend en vergevend mijn God is. De kans, die ik kreeg, moeten anderen ook hebben.
Wanneer wij ons bekeerd hebben, wanneer wij in antwoord daarop vergeving ontvangen, dan mogen wij van die ervaring niet zwijgen. Wij zijn gered om te redden. Nu anderen u de weg wezen, ga dan ook zelf weer de weg wijzen. Niet neuswijs natuurlijk, heel bescheiden. Uw verleden is nog zo vlakbij. U mag geen ergernis wekken. Mensen mogen niet terecht denken: "Moet je dat horen. Gisteren-om zo te zeggen -was hij nog nergens. En nu: een praatjes" Maar de Heer zal u ook daarin leiden, als u het Hem vraagt.
Toch is er een belangrijke kant van de zaak onbesproken gebleven. David was een zeer gevorderd gelovige ten tijde van zijn enorme miskleun. Iets dergelijks kan ook een dominee, een voorganger, een oudste, overkomen. Wat dan? Uw bediening raakt u kwijt. Ruben kon na wangedrag (Gen. 49:4) niet meer zijn eerstgeboorterecht geldend maken (Gen. 49:4). Simeon en Levi, de massamoordenaars (Gen. 34:25,26) konden Ruben niet opvolgen (Gen. 49:5,7). Ook u bent uw geestelijk gezag kwijt. Neem dat in eerste aanleg. Juda, die zonde-inzicht had gekregen (Gen. 43:9) en een daad stelde (42:21), kreeg, ondanks ook zijn jammerlijk falen (Gen. 38:15) later een prachtige profetie (Gen. 49:10). De stam van Levi herstelde zich zo schitterend, dat ze later tot priesterschap werd verheven.
Als u zich niet door schaamte laat vernietigen, wanneer een grove fout u overkomt, maar tot God bidt, totdat u zeker bent van vergeving, blijft er hoop. Ga door met getuigen, vele, vele toontjes lager, maar: ga door. Laat het aan God over, wanneer en hoever Hij u in uw oude bediening terugleidt of in een nieuwe bediening inleidt. Misschien wordt de schade in dit leven nooit meer hersteld: raak niet verbitterd. Zeg niet tegen God: "Voor David liep het met een sisser af"'; kom nou, u weet wel beter (2 Sam. 18:33). "Maar mij wijzen ze er tot na mijn dood toe voor na; het is niet eerlijk" Neen; doorgaan met een blij getuigenis; zonde voor of zonde na uw bekering; niets mag u daarvan afhouden. U weet goed te doen? Dan zijn ook schaamte en schuwheid geen verontschuldiging, als u zwijgt (Jac. 4:17). En heus, u knapt ervan op, als u Gods grote daden blijft bekendmaken (1 Kron. 16:8).
- laten zich niet door hun verleden het zwijgen opleggen (2.6.2.1); - zorgen ervoor, dat leer en leven op elkaar aansluiten (2.6.2.2); - kennen hun plicht om de weg te wijzen (2.6.2.3); - kennen de blijdschap, die hun wegwijzen geeft aan henzelf (2.6.2.4); - kennen de blijdschap, die hun wegwijzen geeft aan medegelovigen (2.6.2.5); - slaan bij hun verkondiging niemand over (2.6.2.6); - laten in hun onderricht alle ballast weg (2.6.2.7); - bepalen zich bij hun onderricht tot de kern (2.6.2.8); - weten anderen tot daden te brengen (2.6.2.9).