- laten zich niet door hun verleden het zwijgen opleggen (2.6.2.1); - zorgen ervoor, dat leer en leven op elkaar aansluiten (2.6.2.2); - kennen hun plicht om de weg te wijzen (2.6.2.3); - kennen de blijdschap, die hun wegwijzen geeft aan henzelf (2.6.2.4); - kennen de blijdschap, die hun wegwijzen geeft aan medegelovigen (2.6.2.5); - slaan bij hun verkondiging niemand over (2.6.2.6); - laten in hun onderricht alle ballast weg (2.6.2.7); - bepalen zich bij hun onderricht tot de kern (2.6.2.8); - weten anderen tot daden te brengen (2.6.2.9).
"De Here talmt niet met de belofte, al zijn er, die aan talmen denken, maar Hij is lankmoedig jegens u, daar Hij niet wil, dat sommigen verloren gaan, doch dat allen tot bekering komen" (2 Petr. 3:9).
Ook na Jezus' eerste komst is er een heel omvangrijk zondigen gebleven. Soms waren er in de afgelopen eeuwen zulke ontzaglijke uitbarstingen van verkeerd gedrag, dat vele mensen uitriepen: "God, waarom doet U nou niets. Waarom dat getalm" Een enkele maal maakte men verkeerde gevolgtrekkingen, waarmee men uiteindelijk zichzelf schaadde. " God deed niets aan de gaskamers van de Nazi's, dus Hij bestaat niet. En: als Hij bestaat, dan wil ik niets met Hem te maken hebben".
Als mensen al zo diep geschokt worden door allerlei afschuwelijkheden, die ook vandaag de dag plaats vinden, hoe diep moeten deze verschrikkingen God dan treffen. Niemand staat zo ver van de duisternis af als Hij (1 Joh. 1:5). Niemand heeft zo alles gedaan om licht te brengen (1 Petr. 2:9). Maar ondanks deze vlijmende pijn blijft God langs de vluchtweg staan - en blijft ook Jezus staan. Zij zijn de grote Wegwijzers, waarop wij ons kunnen blijven oriënteren, ook wanneer er eens geen kleine wegwijzers voorhanden zijn. Menselijk gezien, popelt de Heer misschien wel eens van verlangen om 'er een punt achter te zetten'. Lankmoedigheid houdt Hem tegen om nu eens een grote streep te zetten onder al die wandaden. Zelfs martelaren voor Jezus, reeds in Gods heerlijkheid ingegaan, dringen op afsluiting van het dossier aan. Maar ook tegen hen wordt gezegd: "Nog even geduld. Er komen nog mensen aan op de weg" (Op. 6:9,11). De Vader speurt nog eenmaal de evacuatieroute af. Nu is die leeg. Nu pas slaat de deur van de ark dicht (Gen. 7:16).
Bij alle andere offers om onze redding te bewerken, brengt God ook nog het offer van het lang, lang - maar niet te lang - dulden van gruwelijkheden. Hij verdraagt al dat afgrijselijke, zo helemaal in strijd met zijn wezen, om toch maar iedereen, die - hoe dan ook - wil, binnen te halen. Wanneer de boeken worden geopend, is iedereen binnen, die binnen moest zijn.
Gedachten: - zij, die Wegwijzers zijn (2.6.1); - zij, die wegwijzers worden (2.6.2); - zij, die wegwijs worden (2.6.3); - Jan en Joke; deel van Gods plan om mensen te redden (2.6.4); - slotopmerkingen (2.6.5); - epiloog bij deel 1 en 2 (2.6.6).
De God onzer vaderen heeft Jezus opgewekt, dien gij hebt gehangen aan een hout en omgebracht; dezen heeft God door zijn rechterhand verhoogd tot een Leidsman en Heiland om Israí«l bekering en vergeving van zonden te schenken" (Hand. 5:31).
God heeft alles gedaan, wat in zijn eindeloos vermogen lag om ons maar zoveel mogelijk te helpen. Hiervoor hebben wij gezien, dat Hij werkelijk een overvoed van wegwijzers geeft. Die bebakening brengt ons eerst op de toeleidende wegen van onze 'route du soleil' (Jes. 35:8). En als wij op de 'autostrada del sol' zijn, blijven die tekens ons vergezellen. Daarmee volstaat God evenwel niet. Eens werd Hijzelf de grote Aanvangs-Wegwijzer. Aan het begin van de allereerste aanvoerstraat voor onze 'zonneweg' stond Hij! Hij zond zijn Zoon, zijn Woord, eigenlijk Zichzelf om die lichtovergoten weg überhaupt voor ons mogelijk te maken (Joh. 14:6).
Gods Zoon deed ook alles, wat in zijn eindeloos vermogen lag. Hij werkte mee aan het zenden door zijn vader (Ps. 40:8).
Het offer van dit 'zenden' en dit 'gezonden worden' was maar niet iets goedkoops. Zeker: de opbrengst, die tegenover het offer stond, overtrof alles. Na zijn dood - het offer - kreeg Jezus een nieuw leven teug - de opbrengst - nog oneindig veel meer glorieus dan het leven, dat Hij voordien had. En voor ontelbaar veel mensen werd Hij toen een Leidsman en Heiland, om ook hen te voeren van dood naar leven. Dat neemt evenwel niet weg, dat bij het offer zulke begrippen te pas kwamen als: - aan een kruishout vastgespijkerd worden: daar hing je; tussen hemel en aarde. Geen van beide wilde je. Wat vernederend: alles en iedereen zei: "Nee" tegen je. En in dit geval geldt dit Neen" in zeker zin God zelf; - op een smartelijke manier sterven: het lichaam kromp ineen onder de primaire pijn van bruut beschadigde spierweefsels en onder de secundaire pijn van wondkoorts, dorst en uitputting. Ziel en geest werden op een nog onbeschrijflijk veel meer intense wijze gepijnigd: door het vrijwillig leegdrinken van de beker met de zonden van alle mensen van alle tijden (Matth. 26:42).
Dit zijn omstandigheden, waaronder Zoon en Vader beide onuitsprekelijk moeten hebben geleden (Matth. 27:46).
Er is in de hemel niet gerekend. God heeft niet gezegd: Met hoe weinig kan ik toe om de grote Wegwijzer te zijn?"" Neen, Hij gaf alles, wat Hij had; zijn enige Zoon, die Hij liefhad (Joh. 3:16). Gods Zoon heeft niet gezegd: "Met hoe weinig kan ik toe om Openingswegwijzer te zijn?" Neen, Hij gaf alles, wat Hij had: zijn leven.
Even een zijwegje in; zullen wij dan ook maar niet te veel rekenen? Laatste hoorde ik iemand zeggen: "Je tienden; moet dat in procenten van je bruto- of netto loon? En je benzine voor de autorit naar de sam, mag je die ook meerekenen als tienden? Bij zulke hemelse voorbeelden vergeleken, komt deze overlegging wat benepen over. Wilt u wel bedenken, dat God en Jezus ruim en onbekrompen hebben geïnvesteerd en nu navenant rente ontvangen. Doet u dat ook maar (2 Cor. 9:6). Alleen als u weet van geven; in tijd, geld, aandacht of anderszins, zult u echt helemaal God ontmoeten in één van zijn eigenschappen, zijn vorstelijke royaliteit (Luk. 6:38).
"Ik zend u (Paulus) tot de heidenen om hun ogen te openen ter bekering uit de duisternis tot het licht en van de macht van satan tot God, opdat zij vergeving van zonden en een erfdeel onder de geheiligden zouden ontvangen door het geloof in Mij" (Hand. 26:18).
"Telkens, wanneer iemand zich tot de Here bekeerd heeft, wordt de bedekking weggenomen" (2 Cor. 3:16).
De nieuwe meubelen zijn: - het opengaan van de ogen voor het licht van God; - het bewust ervaren van zondevergeving; - mede-erfgenamen worden van een onmetelijk fortuin; - het vrijkomen uit een nooit onderkende inkapseling.
De eerste interieurverrijking: Alle mensen, die God niet kenen, leven in de duisternis en de onvrede, die satan over de wereld heeft gebracht (Jes. 48:22). Het licht van God is er wel, dat kan de duivel niet te niet doen (Joh. 1:5). De tegenstander heeft echter een list verzonnen. Geestelijk gezien, hebben de mensen hun ogen dicht en zijn zo onbereikbaar voor het licht. De opbouw en het inzicht, waaraan de oprecht-bekeerde deel heeft, blijken nu allereerst hieruit, dat hem de ogen opengaan: - hij ziet voor het eerst bewust de glimlach van God; - duidelijk onderscheidt hij nu de hand, die hem hulp wil geven. Na de schoonmaak worden de eerste meubelen binnengedragen, zou men overdrachtelijk kunnen zeggen.
De tweede interieurverrijking: In het nuchter ontdekkende schijnsel ziet zo iemand in één blik: - dat zijn levenshuis door en door vuil van zonde is; - dat er vanuit de verpeste buitenatmosfeer ook steeds meer roet bijkomt; - dat de vergeving van de zonden op grond van de overwinning door Jezus het levenshuis bevrijdt van de oude smeerlaag; - dat de gewonnen slag van Golgotha ook het binnendringen van het 'buitenvuil' kan verhinderen. - de lampen worden gehangen en aangedaan.
De derde interieurverrijking: Een waarachtig bekeerde krijgt oog voor een heel grote groep mensen, die staat te juichen, omdat God hen rijk heeft gemaakt aan eeuwige waarden. Ze wenken hem, schikken op, schikken in. Het trilt door hem heen: ik hoor erbij. Degene, die hem tot de Heer heeft geleid, kijkt hem stralend aan en opeens voelt hij een heilige verbondenheid met hem en met alle andere blijde mensen om zich heen. Hebt u dat idee ook al eens gehad, dat u rondkeek in een samenkomst met al die andere dappere probeerders en dat u ze allemaal, met hun uitglijders en gekke streken opeens zo intens lief had als medestrijders. Ja? Wel, er is goed nieuws: samen bent u op weg naar een nog veel feestelijker vergadering van mensen, die het bereikt hebben, die het door Gods genade hebben 'gemaakt' (Hebr. 12:23). Wat wordt uw taak? Om samen met al die andere 'volkomen geoefenden' tot in alle eeuwigheden aan alles, wat geschapen is, de wijsheid van God in geuren en kleuren te vertellen (Ef. 3:10). Een heelal wacht u, niets van de schepping is uitgezonderd (Rom. 8:19).
Schuif maar weer een meubel naar binnen; de tafel, waaraan plaats is voor allen (Luk. 22:30) met Jezus aan het hoofd. Samen met Hem zullen wij eens het glas heffen (Matth. 26:29) op het herstel van alle dingen (Hand. 3:21).
De vierde interieurverrijking Wat hebt u altijd vastgezeten in een beperkt denkpatroon. Er was een sluier om u heen, maar die wordt nu stuk getrokken (Jes. 25:7). U had een plank voor uw hoofd, uw blik was beneveld (2 Cor. 3:18). U dacht, dat het bevrijdende licht onbereikbaar was. Nu is het vlakbij, toont koel, rustgevend en eerlijk uw tekorten en uw mogelijkheden. Vroeger - in uw tijd van onwetendheid - was uw inzicht verduisterd (Ef. 4:18), kende u noch uw manco's, noch uw pluspunten. Ik zou geen naam weten voor dit meubelstuk; ach, het is maar goed ook: lampen, een tafel; de vergelijkingen gaan al zo mank, daar hoeft echt niets meer bij.
Dit echter tot slot. Begint u zulke opbouwende inzichten te krijgen? Houd ze vast, diep ze uit. U loopt de trap op.
2.5.5 De richtingaanwijzer van opbouw en inzicht (gedachte)
Overwegingen: - eerst de schoonmaak... (2.5.5.1); - dan de nieuwe meubelen (2.5.5.2).
2.5.5.1 Eerst de schoonmaak!
"Wanneer gij u tot de Almachtige bekeert, zult gij gebouwd worden, wanneer gij het onrecht uit uw tent verwijdert" (Job 22:23).
Elifaz- hier aan het woord - is eigenlijk maar een naar mannetje. Job heeft veel tegenslag. Maar hij heeft die niet aan eigen fouten te wijten. Toch probeert zijn vriend telkens weer: " Denk nu eens goed na, Job. Je hebt vast wel op de één of andere manier gezondigd" . Dat neemt niet weg, dat de algemene regel, in deze tekst gegeven, wel juist is. Wie zich bekeert en het mes heeft gezet in zijn bindingen aan alle vormen van onrecht, wordt gebouwd. Onrecht, ongerechtigheid, is dat denken en handelen, dat niet in overeenstemming is met de wil van de Rechtvaardige.
Een voorbeeld: een diep-bekeerde heeft zijn menselijke contacten eens terdege bekeken. Zo heeft hij onder andere gesproken met de tweede vrouw, die hij naast zijn wettige echtgenote had. Het was moeilijk. Zij huilde, toen hij sprak over het onontkoombaar zijn van het verbreken van de relatie. Terwijl ze daar zat, met de handen voor de ogen, keek hij radeloos op haar schokkende schouders neer. Haar ontreddering, tranen en verdriet: voor het overgrote deel was het zijn schuld. Hij had haar overgehaald. Hij kon op dat moment alleen maar bidden, dat God voor een uitweg ging zorgen. En op hetzelfde ogenblik wist hij, dat God een oplossing zou geven, die hem vrij van haar zou maken. Hij wist, dat zij niet tot wanhoop zou worden gedreven. Zij zou ook vrij worden van hem.
Daar loopt hij; de wond schrijnt nog; een stem fluistert: " Was dat nu nodig? Het ging tot redelijk zo? Ze vulde toch zo prachtig aan. Ben je niet te fanatiek? In een christelijke krant stond laatst, dat het mocht; dat je zo je menszijn nog puurder beleefde; dat je aan God verplicht was om ook seksueel optimaal te functioneren; dat zo'n verhouding een weg kon zijn tot nog rijkere zelfontplooiing". Hij schudt die overwegingen van zich af in de naam van Jezus. De geniepige boze geest, die voor die oorblazingen zorgde, pakt zijn biezen (Jac. 4:7). Al voortgaande, merkt hij, dat hij krachtiger is geworden. Hij bespeurt, dat hij wordt opgebouwd, nu hij ook weer díe situatie begonnen is te saneren.
Nu kunnen er verschillende reacties zijn. Ik noem er twee: " Ja, ja, weten, dat er een goede oplossing komt. Maar de praktijk zal toch wel zijn, dat die vrouw - die bijvrouw zogezegd - met de gebakken peren blijft zitten". Wat: gebakken peren! Daar zat ze toch al mee. Een beëindiging van een foute toestand maakt het er in ieder geval niet slechter op. En je mag God vertrouwen voor het onmogelijke, als je zelf het mogelijke hebt gedaan. Ik weet van gevallen, waarbij alle partijen uit een driehoeksverhouding bevrijd en blij naast elkaar in een samenkomst de Heer stonden te loven en te prijzen. " Man; wat vertel jij toch veel dezelfde dingen. Je bent zeker gecontracteerd voor zo en zoveel bladzijden" . Welnee; als u goed vergelijkt, ziet u, dat de belichting steeds weer iets anders is. En al zouden er eens echte dubbelzeggingen zijn: wie over de eerste heen leest, neemt mogelijk de tweede in zich op. Als u maar dit onthoudt van dit wat on-Nederlandse voorbeeld (maar ik heb ook andere culturen ontmoet): Hoe is het in het gewone leven: als u in uw kamer dat nieuwe kleed wilt uitrollen, dan zal de vloer schoon moeten zijn. Ook in het 'geestelijke' zullen de spijkers en de houtjes eerst weg moeten. U wilt toch geen kamerbreed tapijt met hobbels en bobbels?
2.5.4.3 Het is goed voor u om te wonen in het rijk van de rijkdom
" Kom tot berouw en bekering, opdat uw zonden uitgedelgd worden, opdat er tijden van verademing mogen komen van het aangezicht des Heren en Hij de Christus, die voor u tevoren bestemd was, Jezus, zende' (Hand. 3:19,20).
Hoe dikwijls bent u in het verleden niet schuw uit de weg gegaan voor die 'doornhaag' in uw 'innerlijke landschap'. Die doornhaag, waar dat wespennest zat. De roddel, de verdachtmaking, de vernedering, waaraan u blootstond: wat hadden ze een venijnige angeldrager van de haat gebaard! U wist het: ik heb het leed niet goed verwerkt. De duivel ketende mij aan mijn woede vast. Als er niet iets heel positiefs gebeurt, zal die doornstruik mijn hele levenstuin overwoekeren. Als er niet iets goeds gebeurt - en er gebeurt niets goed - dan zullen die wespen een keer uitvliegen!
Maar nu: - u bekeerde zich en zag uw fouten in; - u begon te onderscheiden, hoe belachelijk u deed, toen u niet kon vergeven; - u ziet nu de zotheid ervan in om van andere mensen honderd gulden te blijven eisen, terwijl God u 'een miljoen' kwijtscheldt (Matth. 18:27,28). "Heer, vergeef me die domheid", riep u. Bekering en berouw gingen bij u samen.
En toen? God brandde het wespennest uit, de doornstruik gaat om, al het bedreigende wordt verdelgd. Wat een verademing! Jezus Christus, Die al zo lang klaar stond om aan u wel te doen, is nu uw machtige Vriend geworden. Hij leidt u naar Gods tuin en uw innerlijke wildernis verandert gedurende het samen wandelen ook in een tuin (Jes. 32:15). Alles, wat in beginsel aan bloemen in uw leven aanwezig was, wordt wakker gekust (Hoogl. 1:2) door een zacht briesje, dat als een geschenk van God tot u komt (1 Kon. 19:12). De grootste bloem, de liefde van Jezus en tot Jezus, begint te ontluiken. Wat doet dat goed! Waar die doornstruik stond, groeit nu een dennenboom. Waar die hardnekkige distel woekerde, geurt nu een mirt (Jes. 55:18).
2.5.4.2 Innerlijke orde geeft u recht op een paspoort voor het rijk van het licht
"Indien gij u bekeert, dan moogt gij tot Mij wederkeren" (Jer. 4:1).
Al weer die tekst; niet lang deze keer. God zegt, dat u terug mag naar Hem, naar zijn land, nu u zich hebt bekeerd. De slagboom gaat open, het verkeer komt op gang. Het land, waar uw hemelse Vader de scepter zwaait, begint zich aan u te tonen. U ziet de bossen, de velden en de heuvels, de bronnen, de vijvers en de beken. U wordt zich zo bewust van dat onbelangrijke, saaie, onvruchtbare innerlijk van u. U smeekt: "O Heer, geef ook aan mij persoonlijk die hoogten en die diepten, dat bladergeruis, die zalige geur van vers gemaaid hooi, dat geklater van die hoge waterval daarginds, de kristalklaarte van dat beekje hier beneden (Joz. 15:19). Wat is uw land mooi; maak ook mij mooi. " God geeft.
2.5.4 De richtingaanwijzer van de terugkeer in (wat geestelijk gezien) het eigen land is (gedachte)
Overwegingen: - uiterlijke orde? Dat zegt niets. Innerlijke wanorde gaat verdwijnen, dat zegt alles(2.5.4.1); - innerlijke orde geeft u recht op een paspoort voor het land van het licht (2.5.4.2); - het is goed voor u om te wonen in het rijk van de rijkdom (2.5.4.3).
2.5.4.1 Uiterlijke orde? Dat zegt niets. Innerlijke wanorde gaat verdwijnen, dat zegt alles
"Wanneer zij zich tot U bekeren, uw naam belijden en tot U bidden en smeken in dit huis (de tempel), hoor dan en breng hen terug naar het land, dat Gij hun vaderen gegeven hebt" (1 Kon. 8:33,34).
Salomo bidt voor zijn volk. Hij voorziet al, dat ze zullen zondigen en verslagen zullen worden door de vijand. Ze zullen zich echter ook bekeren en tot God bidden. Dat gebed zal niet zo maar wat slapjes zijn: duidelijk en dringend zullen zij hun nood bij Hem voordragen. Nu is het goed om eens op iets heel merkwaardigs te letten. Met hun lichaam zijn ze nog in hun eigen land. Hoe zouden ze anders in de tempel kunnen komen? Uiterlijk is alles in orde. Maar dat is van geen enkel belang. Hun ziel, hun kostbare ziel, zwerft rond, door zonde vervreemd van God en 'aan de heidenen overgeleverd'. Hun 'inner person' is 'thuisloos', 'uitlandig', ellendig. Bij een oprechte, doorzettende bekering echter, komt er uitzicht op terugkeer, op geestelijk weer thuiskomen, op weer voor de volle honderd procent gaan horen bij het volk van God.
U ' echt bekeerde ' u hebt geroepen tot God, u kon het 's nachts in bed niet meer houden. U pakte uw fiets in het grauwe uur tussen nacht en morgen en reed de grindweg naar het bos in. Temidden van de ochtendnevels schreeuwde u het uit en waarom? U was toch jeugdouderling in een nette kerk? U hoorde toch bij 'het volk'? Maar, u wist het, lijfelijk zit ik wel in die kerkbank, maar ik hoor niet bij 'het echte volk'. Mijn geest en mijn ziel lijden elke dag meer schade; ik wil die schadebrenger kwijt. "God, help me" En toen... voelde u zich aangetrokken, door wat werkelijk bij u paste. U voelde de aanwezigheid van de sfeer, waartoe u naar uw aard behoorde. U fietste weer terug. Elke verkeerspaddestoel leek te zeggen: "Jij bent op reis naar huis". Toen u de slaapkamer weer binnenstapte, vroeg uw vrouw doezelig: "Was je weg". U antwoordde: "Ik ben op reis naar huis!" . Zij snapte dat toen niet...
2.5.3.3 Als wij ons richten op God, begint Hij ons op een hoger plan te brengen
"Ik zal mijn oog op hen (in ballingschap weggevoerde mensen uit Juda) slaan ten goede en Ik zal hen naar dit land doen terugkeren. Ik zal hen bouwen en niet afbreken, planten en niet uitrukken. Ik zal hun een hart geven om Mij te kennen, dat Ik de Here ben en zij zullen Mij tot een volk en Ik zal hun tot een God zijn, wanneer zij zich van ganser harte tot Mij bekeren (Jer. 24:6"en 7).
Heerlijke beloften, als u zich drastisch, van ganser harte bekeer. Prachtige vooruitzichten als u al uw wortels lostrekt uit de verzuurde, vergiftigde bodem van de oude levensstijl. Een nieuwe hoop, als u al die wortels overplant in de gezonde, goed bemeste grond van 'het nieuwe denken'.
Wat doet God? - U was van oorsprong bedoeld om een 'mens uit Juda' â? een Godlover â? te zijn. U hebt afgeleerd om God met heel uw bestaan te verheerlijken. Omdat u weggeraakt bent van uw roeping, bent u eigenlijk in ballingschap; vervreemd van de omgeving, waar u van origine thuishoorde. Maar: - Nu heeft God u weer ten goede in het oog. Wat betekent dat? Zijn ogen gaan over de hele wereld om krachtig bij te staan, hen, wier hart volkomen naar Hem uitgaat (2 Kron. 16:9). Daar hebt u dat begrip weer: van ganser harte; met een volkomen hart. - Hij brengt u naar uw land terug. Het verblijven in zijn licht, dat in oorsprong voor ons bedoeld was. Het zijn in de duisternis, dat is de ballingschap, dat is de kool, die de duivel het menselijk geslacht heeft gestoofd. U : de Jood (Godlover) naar het innerlijk (Rom. 2:29) , mag weg uit het donkere land van het niet-eren van God. U krijgt een enkele reis naar het zonovergoten gebied van het wel-prijzen van de Verhevene. - Hij zal u bouwen en niet afbreken. Er is een dreigende mogelijkheid van afbraak. Ik spreek er weinig over, omdat het zo'n impopulair onderwerp is. Maar het zou niet juist zijn om er steeds over te zwijgen, altijd maar te doen, 'of je neus bloedt'. Eventjes dan: in de hel worden de 'neezeggers' (bijvoorbeeld 1.6.6., 1.7.1 , 1.7.4 en 1.8.2 ; 1.8.3) afgebroken door eigen schuld. Een rampzalige, onvernietigbare bestaansrest, hun 'worm', blijft over (Mark. 9:44). Dat is hun eigen verantwoordelijkheid. Daarmede hebben God en Jezus niet van doen (Matth. 23:37). Zij hunkeren ernaar, u op te bouwen, tot uw leven een onuitsprekelijk (2 Cor. 12:4), heerlijk, eeuwig toppunt bereikt. - Hij zal u planten en niet uitrukken. Wie God de rug toekeert, wordt door eigen toedoen gaandeweg en tenslotte soms heel plotseling (Ps. 73:18,19) uit al zijn zekerheden gerukt. Hij heeft de beslissende vastheid niet en de houvasten, die hij denkt te hebben, raakt hij ook nog kwijt. God zoekt mensen, die de duivel de rug toekeren. Hun wil Hij nieuwe, eeuwige waarden geven, waarvan ze zelfs niet hadden gedroomd (1 Cor. 2:9). Hun wortels mogen ze ingraven in goede grond. Daar zijn ze innerlijk veilig, wat er ook gebeurt (Jes. 32:18). - Hij zal u een hart geven om Hem te kennen. De Here God wil u wedergeboren laten worden. U wordt dan in zijn rijk 'ingeboren'. Over de heerlijke gevolgen daarvan nader in volgende bijbelstudies. Hij wil u dopen en vervullen met zijn Heilige Geest (bijbelstudie 7, die ooit eens komt). Over de daarbij horende vrucht, gaven en bedieningen: bijbelstudie 8 en volgende. Allemaal uitvloeisels en vormgevingen van het nieuwe kennen van Hem, de Eeuwige. - Hij wil uw Leider zijn en u als zijn volk aanvaarden. Hij wil bij u horen en u bij Hem laten horen. Het juk van uw vroegere baas wordt verbroken (Jes. 9:3). Het 'juk', het geheel van arbeidsvoorwaarden, dat uw nieuwe Chef u aanbiedt, is alleszins redelijk (Matth. 11:30).
U, dieper bekeerde: - u bespeurde al iets van leiding door Iemand, Die u kundig waarschuwt voor gevaarlijke zijpaden (Jes. 30:21); - u kijkt soms blij rond in een feestelijke vergadering met andere gelovigen. U denkt dan: deze sfeer heb ik altijd gezocht, nu pas ervaar ik die (Ps. 84:2); - u merkt er al iets van, dat geniepigheidjes uit uw leven wegtrekken en plaats maken voor liefde (Rom. 12:21); - u begint zich uw geborgenheid voor de eeuwigheid met een diep gevoel van veilig welbevinden te realiseren (Col. 3:3); - u vergelijkt blij uw hemels banksaldo met uw aardse dito. In tegenstelling tot dat laatste groeit uw saldo bij de bank van de hemel maar aan (Philipp. 4:17), zonder dat inflatie roet in het eten kan gooien; - u bent al opmerkzaam geworden op zulke fijne begrippen als dopen na bekering en tongentaal. U verheugt er zich al bij voorbaat op, dat ook die dingen eraan zitten te komen. Heerlijk, dat u zulke opbouwende gedachten koestert. U vordert al duidelijk op het pad van het kennen van uw hemelse Vader. De wegwijzer-afstandcijfers duiden er op, dat u op een hoger plan komt.
2.5.3.2 Als wij ons richten op God, begint Hij ons rijk te maken
" Door bekering en rust zoudt gij verlost worden; in stilheid en vertrouwen zou uw sterkte zijn... maar gij hebt niet gewild" (Jes. 30:15).
Jesaja spreekt hier tot mensen, die niet willen. Daarom is deze tekst 'in mineur'. U wilt echter wel, daardoor krijgt deze tekst voor u een heerlijke 'majeur' klank, zo iets jubelends. Door bekering en rust zult gij verlost worden; in stilheid en vertrouwen zal uw sterkte zijn". U hebt zich bekeerd. U zit nu niet zenuwachtig aan de bloemknop van uw geloof te wriemelen, zo van: gaat ie al een beetje open? Zal ik de schutbladen eraf trekken, om alles een beetje te bespoedigen? Neen; er begint iets in uw hart te komen van rust. Komt er een verzoeking om terug te vallen in oude fouten, dan hamert uw hart even. Maar opeens is daar een ontspannen kalmte als een hemelse koelte. " Heer, achter deze duivelse verzoeking zie ik uw beproeving om mij te oefenen. Ik heb geen bovenmenselijke verzoeking te doorstaan.U zult voor uitkomst zorgen, zodat ik ertegen bestand ben" (1 Cor. 10:13). Zo wordt uw verlossing steeds meer definitief. U bent het stadium voorbij, dat u zegt: "Aha, een nieuwe omgeving, ik ben nu in een groep christenen terecht gekomen, maak daarvan ook deel uit. Wel, ik zal ook in dit milieu eens goed van mij laten horen. Ze zullen weten, dat ik er ben. Zo was het vroeger, zo zal het nu zijn. Ik was altijd en overal, waar ik kwam, zo verschrikkelijk áánwezig. Ook hier zal ik nadrukkelijk present zijn".
U bent al zo ver, dat u onopvallend uw gang kunt gaan, van God vertrouwend, dat Hij u een taak geeft op zijn tijd. U hoeft geen prestige meer op te houden, wordt dus ook niet meer zo moei in uw armen. U weet, dat God u wel inzet, wanneer u - naar zijn maatstaven - ergens klaar voor bent. U weet, dat u aan die maatstaven gaat voldoen, als u achter Jezus aangaat, kijkt, hoe Hij het gedaan heeft, in zijn spoor blijft (Philipp. 3:16). Intussen doet u, wat de hand vindt om te doen (1 Sam. 10:7, Pred. 9:10).
Bespeurt u bij uzelf, dat er een begin is van een rustig, stil vertrouwen op God? Weer een hectometerpaaltje op de weg naar het leven (een mijlpaal zou wat te veel gezegd zijn) en naar uw Heilbrenger. Hij maakt u vrij van uw 'doenerigheid'.
2.5.3 De wegwijzer van het zich richten op God en uitredding door God (gedachte)
Overwegingen: - Als wij ons richten op God, begint Hij ons te zegenen (2.5.3.1); - ... en vrij te maken (2.5.3.2); - ... en op een hoger plan te brengen (2.5.3.3).
2.5.3.1 Als wij ons richten op God, begint Hij ons te zegenen
-Wanneer zij zich bekeren, hoor Gij dan in de hemel, vergeef de zonde van uw knechten en van uw volk Israí«l want Gij wijst hen de goede weg, waarop zij moeten wandelen en geef regen op het land, dat Gij uw volk tot erfdeel hebt geschonken? (1 Kon. 8:35,36).
Heerlijk is het om God als Redder te ervaren. Vroeger kon u zich soms zo wanhopig voelen, als er weer eens iemand tegenviel, waarvan u gedacht had, dat híj het dan toch uiteindelijk was. Dan riep u uit: Wie geeft nu toch werkelijk houvast Nu u zich bekeerd hebt, hoort u God zeggen: - Ik geef houvast; - Ik heb in mijn hoge verhevenheid uw geroep opgemerkt; - Ik vergeef u de zonde. Bevrijd kunt u ademen in een gezuiverde sfeer; - Ik geef aanwijzingen, welk pad stevige grond onder de voeten geeft in plaats van tot struikelen leidend gruis; - Ik wijs u de route, waarop u thuishoort; - Ik laat mijn malse regen over u uitdruppelen. Uw verschraald gevoelsleven krijgt nieuwe mogelijkheden. Onder de lavende plensbui krimpen de kale plekken in.
Nu een kleine opsomming van slechts enkele van de blijde dingen, die u kunt ervaren: - er komt een antwoord op uw levensvragen; een antwoord, dat niet opjaagt, maar rust geeft; - u begaat minder stomme streken, die nodeloze soesa geven; - u hoeft niet meer allemaal zure dingen te zeggen om uw kritische instelling te bewijzen; - de frustratiebarsten in uw uitgedroogde persoonlijkheid vervagen onder de invloed van een stroom van levenwekkende nieuwe ideeí«n.
Hebt u deze of enkele andere van de duizenden soortgelijke ervaringen? Ga dan dapper door. U bent lauw, warmer, warm, gloeiend (u kent dat spelletje toch). De afstand tot het rijk van het welzijn kort in. Naarmate u zich richt op uw redder, begint Hij te zegenen.
âBekeert u, keert u af van uw afgoden en wendt u af van al uw gruwelenâ? (Ez. 14:6).
Echt bekeren houdt dus in, dat u zich afkeert en wegwendt van alles, wat duister was om u en in u. Een eerste voorbeeld: voor sommige mensen is hun omgeving hun afgod. Zij kunnen niet buiten het gezamenlijke nakaarten bij een borreltje, wanneer de voetbalwedstrijd is afgelopen. Dat is hun wereld. En toch: als die sfeer in strijd komt met het nieuwe leven, doet u er afstand van. Niet prikkelend, niet uitdagend en heus wel met een bloedend hart. Maar: zonder mensen nodeloos te ergeren, hebt u geleerd, zich door God los te laten maken. Hij geeft u een vulling voor de leegte, die er ontegenzeggelijk ontstaan is. Het had iets gezelligs, die wat rauwe kameraadschap. Maar de Heer geeft u iets beters terug. Het zal iedereen duidelijk zijn, dat ik met het bovenstaande niet heb gezegd, dat ik tegen voetballen, een glaasje of een babbeltje ben.ik heb alleen één van de duizenden sfeertjes willen tekenen, die er zijn. Geen enkel sfeertje mag u echter afhouden van de grote, geestelijke sfeer; het aanzitten aan Gods tafel.
Een tweede voorbeeld: er zijn mensen, die zo vol zitten met gram en machteloze woede, over de maatschappij, dat ze gen plezierige dag meer hebben. Altijd is er wel iets te grauwen over weer een nieuwe misstand. Ze zien niet, dat: â? de duivel achter allerlei situaties zit en dat hij moet worden bestreden en niet allereerst mensen (Ef. 6:12); â? veel onlustgevoelens over de heersende orde in feite gevoelens van onbehagen over de toestand van het eigen innerlijk zijn (Jes. 8:21). Neen; ze gaan maar door met protesteren om het protest, met de rel om de rel. Zo brengen ze hun onrust en onvrede op anderen over. Heel dat bezig zijn is eigenlijk een offeren aan de gruwel â? de afgod â? van de chaos.
Even een tussenopmerking: duidelijk behoort te zijn, dat ik hier geen steek onder water geef naar de actievoerder af en toe (tegen een weg of een milieuverontreiniging). Neen; het gaat hier over een meer beperkte groep: de kankeraars om het gekanker, de sfeerbedervers om het sfeerbederven.
U echter polariseerde vroeger ook om het polariseren. Weet u nog, met dat leren vechtjasje met daarop gekalkt: âanarchie en chaosâ?. Maar nu! U â? de beroepsnegatieveling â? bent bezig om u milder tegenover uw medemens op te stellen. U heeft uw werkelijke vijand â? satan â? ontdekt. Ook heeft u het werkelijke, enige, geestelijke wapen ter hand genomen, dat alléén voldoet: u spreekt 'innerlijk' de naam van Jezus uit tegen de macht van de tegenstander. Nu u de gruwel van uw 'aanbidden van de wanorde' hebt losgelaten, is het groeiende begrip voor en liefde tot de medemens een aanwijzing, dat u in het goede spoor zit. Dat houdt nu ook weer niet in, dat u lievige dingen gaat zeggen over een afgrijselijke dictator ergens. God geeft u verstand om evenwichtig te blijven in uw uitingen. Dat hoort ook bij het nieuwe leven.
Een laatste voorbeeld, veel tammer: u hebt het de hele dag erg druk in een moeilijke werkkring. 's morgens van half acht tot acht zou nu juist heel goed zijn voor stille tijd. U bent echter zo verslingerd aan het ochtend radiojournaal! Dat moet u horen! Al die opzwepende stemmen boren zich al direct bij het begin van de dag in uw bewustzijn. Met een opgewonden hamerend hart en een rokend hoofd gaat u op weg naar de telefoons en de memoranda en de conferenties. U hebt uw conditie nodeloos 'verslechterd'. Kan zo iets gewoons ook een afgod worden? Ja; een nette-mensen afgod. Raak maar een beetje achter in het nieuws. Lees in plaats daarvan even in uw bijbel, bid een ogenblik. Het zal u naar de jacht van uw dagtaak laten gaan met een rustig hart en een koel hoofd.
Op de hiervoor beschreven manieren barricadeert u de naar het onheil afhellende wegen van vroeger. U plaatst rotsblokken tussen u en de snijdende kou, die heerst op de weg van God af. U merkt, dat u de goede wegwijzers volgt, als ook de wil hebt om met het verleden te breken. Of u dan al 'tegen de draad ingaat', als u: â? na uw sauna nog uren in de bar rondhangt; â? met een vastbesloten gezicht de deur van het kraakpand dichtmetselt tegen de M.E.; â? met een zucht aan uw derde krant begint. Och, dat zal ik niet zeggen. Maar: â? verstrooiing; â? overtuiging; â? op de hoogte willen blijven... ... ze kunnen afgoden worden. Gruw van die afgoden, zolang het nog tijd is, niet als het te laat is. Doe de deur dicht!
" Indien gij uw gruwelen wegdoet, dan behoeft gij niet te vliedenâ? (Jer. 4:1).
Mensen, die hun slechte eigenschappen en hun minderwaardige handelen ' hun gruwelen' niet wegdoen, kunnen het licht van de Heer niet verdragen. Eenmaal zullen 'de aarde en de hemel' voor Hem wegvluchten (Op. 20:11). Men zou dit zo kunnen zien: er zullen eens mensen en gevallen engelen zijn, die zichzelf veroordelen, omdat ze het schijnsel van Gods lamp, dat alles doorlicht, niet kunnen verdragen. Zelf gaan ze de eeuwige duisternis in. God brengt ze daar niet. ze gaan in zekere zin eigener beweging, zij het ook gebonden door hun zonden, die ze niet wilden laten. Maar voor u,die zich radicaal - tot in de wortels van uw bestaan- aan het bekeren bent, geldt dat niet. U wilt uw zonden wel laten. U bent bezig, uw driftuitbarstingen, uw getreiter (waarmede u uw naaste, vooral uw allernaaste kwelde), uw spilzucht, uw gevloek, uw paniekzaaierij, uit te bannen. U jaagt in de naam van Jezus de boze geesten weg, die u aanzetten tot uw getier, gescheld en gekonkel. Naarmate u de gruwelen van uw hoogmoed, hebzucht en eigenwijsheid afzweert, voelt u zich meer op uw gemak in de aanwezigheid van de Heer.
2.5.2De richtingaanwijzer van het afrekenen met allerlei afgoden (gedachte)
Overwegingen:
u opent de weg naar God (2.5.2.1);
u leert zich thuisvoelen bij God (2.5.2.2);
u sluit de weg, die u afleidt van God (2.5.2.3).
2.5.2.1U opent de weg naar God
Indien gij u met uw gehele hart tot de Here bekeert, doet dan de vreemde goden en de Astartes uit uw midden weg en richt uw hart op de Here en dient Hem alleen, dan zal Hij u redden uit de macht der Filistijnen (1 Sam. 7:3).
U hebt wel eens eerder een poging gedaan om u te bekeren. U probeerde al eens eerder de hand van de Heer vast te pakken. Het lukte toen niet. U kreeg geen greep. Al eerder trachtte u uw been over de rand van het ravijn te slingeren. Maar het ging niet. Een zwaar gewicht trok u terug. Waarom lukt het u nu dan wel? Kijk, vroeger stonden de wegwijzers naar het heil van God er ook wel. Maar u kon ze niet lezen, omdat u ze nog niet wilde lezen. Maar nu kunt u ze lezen, omdat u het nu wilt. U ziet de waarheid: ik moet de vreemde goden wegdoen.
Even een voorbeeld: lang zat u ergens in een samenkomst. Men trachtte u te helpen. Thuis echter waren er die boeken over astrologie, die er niet alleen stonden, maar die door u ook werden verslonden. Zij maakten u zo vol, dat er geen plaats meer was voor het werkelijke positieve denken, dat God u wilde geven. Nu hebt u die boeken gezien als ballast: u leest er niet meer in. Voor de veiligheid hebt u ze maar weggedaan. Want, overlegde u, ik ben op dat punt nu eenmaal zwak, laat ik op mijn hoede zijn voor die hartstocht (Mal. 2:15). Hè, wat een opluchting!
Nu moet u niet denken: O, ik heb geen boeken over astrologie en geheimzinnige hoeken en lichtinvallen en afmetingen. Met mij is alles oké. U begrijpt toch, dat het maar een voorbeeld was, één uit duizenden. Een voorbeeld dan nog, dat alleen maar opgaat in een speciale situatie, voor een bepaald mens. Eigenlijk nog een beetje wereldvreemd voorbeeld ook.
Daarom nog een voorbeeld, wat dichter bij. Daar is een jongen van negentien. Altijd een beetje een wilde geweest. Toen hij twaalf was, kocht hij boekjes met de meest perverse porno, om zijn vriendjes te overbluffen. Wisten zij veel! Ze zaten maar wat dom te grinniken om wat ze in de verste verte niet snapten. De jaren gingen voorbij. Je werd zestien, te groot om die rommel nog te kopen. Maar de boekjes staan nog in je kast. Nu begrijp je ze. Vroeger overdonderde jij er je vrienden mee. Nu vergiftigen ze jou; op de jeugdclub weet je je daardoor een vreemde eend in de bijt. Zou het nu geen tijd worden om die hele ongein in de vuilnisbak te doen? Woensdag komt de ophaaldienst. Vanuit je kamer zie je, hoe je Baäls en Astartes (letterlijk: mannelijke en vrouwelijke afgoden) worden ingeladen en weggeperst. O, wat een bevrijding.
Gaat u toch nog eens uw geestelijke inventaris na? Geen enge boeken, geen vieze boekjes. Allemaal dik voor mekaar? Maar er zijn nog veel meer Astartes: bepaalde te benoemen gegevenheden, die u vereert of waarvan u de slaaf bent, of waaraan u zekerheid ontleent. Vroeger zag u ze wel, maar u wilde ze niet opruimen. U zei: Mijn hardrockband en mijn optreden en misschien mogen we toch wel eens in Top Pop. Of: Mij kan niets overkomen met mijn ziektekostenverzekering en mijn waardevast, welvaartsvast salaris en pensioen. Waarom noem ik nu juist zulke weinig opvallende Astartes? Och, iedereen komt al aandraven met de twee smaakmakers: rookverslaving en drugsverslaving. Het is goed om eens iets anders te noemen.
Maar hoe dan ook nu ziet u uw Astartes, maar en dat is het verschil nu wilt u er af.
Nu kunnen de Filistijnen u niet meer zo onderdrukken als vroeger.
Toen:
was er altijd wel een demon, die uw geloofshand, die u in gebed naar Jezus uitstrekte, deed verkrampen;
waren er boze geesten, die als zware gewichten aan u hingen;
waren er steeds stemmen, die u influisterden: Doe niet zo gek. Dadelijk hebben alle mensen in de gaten, dat je ook van die ploeg bent. Piet draaide gisteren zijn hoofd om, toen hij je zag. Hij wist het al.
Nu:
zegt u: Satan in de naam van Jezus, de Zoon van God weg!
haalt u die reddende rotsrichel, die u nooit kon bereiken;
ligt u weliswaar uit te hijgen, maar na verloop van tijd richt u zich op om verder te gaan;
ziet u de wegwijzer: niemand anders dan Jezus.
U bent op de goede weg, omdat u begonnen bent uw afgoden weg te doen. De route naar God is niet meer ondergesneeuwd de sneeuwschuiver kwam langs.. de pas is vrij!
âMaar ook nu nog luidt het woord des Heren: âBekeert u tot Mij met uw ganse hart en met vasten en met geween en met rouwklacht. Scheurt uw hart en niet uw klederen en bekeert u tot de Here, uw Godâ?. Want genadig en barmhartig is Hij, lankmoedig en groot van goedertierenheid, berouw hebbende over het onheilâ? (Joí«l 2:12,13).
Eerst even enkele kernbegrippen: â? Met uw ganse hart: niets achterhouden van uw gehele persoonlijkheid. Al uw parmantige uitspraakjes durven toetsen aan het woord van God. Als u bijvoorbeeld neuswijs zegt: âWaarom zou ik God iets vertellen van mijn nood. Hij weet toch alles alâ?, zo'n babbeltje na toetsing herroepen (Philipp. 4:6).
â? Vasten: ook eens een pleziertje durven loslaten. U niet meer verdoven met een stroom van recepties en feesten en verstrooiing. Die herrieknop eens even durven omdraaien. De stilte niet eng vinden, maar daarin leren luisteren naar gedachten, die God in uw hart laat opwellen.
â? Geween en rouwklacht: niet meer vloekend en tierend razen tegen die rotte maatschappij. Blozend van schaamte, verdrietig, aangeslagen, kleintjes, durven toegeven, dat uw eigen inbreng in die maatschappij ook wel beurse plekken had. Ook eens willen letten op door u verknoeide kansen, door u aangericht leed.
â? Scheur uw hart en niet uw klederen: geen uitwendige emotie, zo van: âHí¨, wat ontroerend allemaal⦠en dat zingen⦠ik werd er zo door aangegrepenâ?, maar een inwendige beroering: âO God, wat ben ik stom geweest; vergeef meâ? (Luk. 8:13).
â? Genadig, barmhartig, lankmoedig, goedertieren: u begint er oog voor te krijgen, hoe al die heerlijke eigenschappen van God aan de dag traden. Toen Hij op dat volkomen oorspronkelijke idee kwam. Deze vondst: u redden, doordat Jezus deed, wat u niet doen kon: voor uw fouten betalen. Die lankmoedigheid, om uw zonden te verdragen, zolang de tijd nog niet rijp was voor meer. Die barmhartigheid om uw zonden te willen vergeven, toen de tijd gekomen was. Die goedertierenheid, dat zo doortrokken zijn van goedheid, dat er oneindig veel mogelijkheid was om uw zonden ook te kunnen vergeven, zodat die zonden verzwolgen werden in een stroom van goedheid. Die genade om dan ook alles te geven om de kloof te overbruggen (Joh. 3:16).
U bent door de open deur naar binnen gegaan. U bent aan Gods tafel gaan zitten tussen al die anderen. Zijn licht omgeeft u (Luk. 8:16). De ervaringen met Hem overweldigen u. U bent thuis. U volgt de wegwijzers naar een beter leven. U wandelt in het licht met Jezus, het duist're dal ligt achter u. Goed, dat dal ligt nog vlak achter u, gevaarlijk dichtbij, maar toch: achter u, achter u. Als u vooruit wandelt, vermindert het gevaar om er in te vallen.
âIndien gij u bekeert, Israí«l, luidt het woord des Heren, dan moogt gij tot Mij wederkerenâ? (Jer. 4:1).
Hoe dikwijls hebt u niet geprobeerd om 'fijn te gaan leven'. U las boeken over de geweldloosheid, maar toen het onrecht u al te na kwam, werd ook u â? mak lam â? gewelddadig. U stevende op de horizon af van het milde, hogere, begrijpende, glimlachende denken. Toen u er echter 'bijna was', ging iemand 'op uw tenen staan'. Wat was u opeens hard, bekrompen, platvloers en nors. En wat was die horizon opeens ver â? onbereikbaar ver â? weg. Maar nu!! U hebt gestameld: âHeer⦠vergeef⦠alleen het offer van Jezus... zijn bloed, voor mij gestortâ?. wat ging dat tegen 'dat hoogmoedige vlees van u' in! U dacht: âWat doe ik nu toch; dit kan ik toch niet maken!â? Maar de gelovige, die u hielp, zei: âSatan, in de naam van Jezus, de Zoon van God, laat haar los!â? (Luk. 10:17). â¦en er kwam een ontspanning over u; nooit gekend.
En nu, die verre, peilloos verre horizon, komt weer naar u toe, lokkender dan ooit, anders dan vroeger. Er is een gedachte in u, stil als een heel zwak geruis: âNu jij je tot Mij keert, dat heel kleine stapje in jouw eindigheid, keer Ik Mij tot jou, die grote stap in mijn oneindigheidâ?.
Weer een goed teken: u wordt u bewust, dat u een mogelijkheid krijgt voor een inniger, meer harmonisch leven. U hebt de berg bestegen van het 'uzelf prijsgeven in de bekering' en nu kijkt u rondâ¦
Er is een versje: âThe bear went over the mountains (3x) to see what he could see. But all what he could see (2x) Was the other side of the mountains (3x) was all that he could seeâ?
Dat versje klopte vroeger, van die nieuwsgierige beer, die een berg beklom en geen ander uitzicht had dan: meer bergen! Maar nu klopt het niet meer! Een uitzicht op een blinkende stad ontrolt zich (Hebr. 12:22). U ziet licht, zo veilig, zo beschermend, als u het soms wel in een kring een tafel met een gezin er aan, ziet omvatten.
De omstandigheid, dat u er oog voor kreeg, dat een vrediger, voller leven mogelijk is met Jezus, is een bewijs ervoor, dat u de goede wegwijzers volgt. Loop maar door; de deur van Gods huis staat open. Aan tafel is best nog een plaats vrij (Luk. 22:30, Joh. 14:2).
2.5 DE GOEDE WEG EN ZIJN RICHTINGAANWIJZERS (hoofdgedachte)
Gedachten: De richtingaanwijzers van: â? het komen binnen de kring van Gods liefde en barmhartigheid (2.5.1); â? het afrekenen met allerlei afgoden (2.5.2); â? zich richten op God en uitredding door God (2.5.3); â? terugkeer in wat â? geestelijk gezien â? het eigen land is (2.5.4); â? opbouw en inzicht (2.5.5); â? verandering van bestraffing in bevrijding (2.5.6); â? blijdschap, die wordt teweeggebracht (2.5.7); â? hoe Jan en Joke kwamen, waar ze behoorden te komen (2.5.8); â? slotopmerkingen (2.5.9).
2.5.1 De richtingaanwijzer van het komen binnen de kring van Gods liefde en barmhartigheid (gedachte)
Overwegingen: â? geen grens tussen u en de lichtkring (2.5.1.1); â? uw gaan tot de lokkende lichtkring (2.5.1.2); â? ervaringen binnen de lichtkring (2.5.1.3).
2.5.1.1 Geen grens tussen u en de lichtkring
âWanneer gij u tot de Here uw God, bekeert en naar zijn stem luistert,overeenkomstig al, wat ik u heden gebied, met geheel uw hart en met geheel uw ziel, dan zal de Here uw God in uw lot een keer brengen en Zich over u erbarmenâ?(Deut. 30:2,3).
Merktekens markeerden uw ongemerkt, verliezend afglijden, toen u op de slechte weg was. Richtingaanwijzers, andere merktekens, begeleiden uw inspannende, overwinnende klim, nu u op de goede weg bent. Het wordt lichter, warmer; het mag dan al buiten uw levenshuis stormen: het binnenklimaat wordt vriendelijker. U hoort de stem van Hem, Die u zoekt. Die stem wordt duidelijker. U leert er nauwkeuriger naar luisteren. Met elke vezel van uw wezen bent u er steeds meer op gericht, elke aanwijzing op te volgen. Nu begint de Heer uw omstandigheden in gunstige zin te veranderen. Hij redt u vol liefde uit alle nood. Hoe? Laat ik eens een voorbeeld nemen uit duizenden. Hecht er niet te veel belang aan: ik had net zo goed een nadere situatie kunnen kiezen.
God begint bijvoorbeeld uw mensenschuwheid weg te nemen. Nooit durfde u zich temidden van grote groepen te vertonen. Door die angst werd u steeds meer in de eenzaamheid gedrukt. Maar dat is over; u bent al verschillende malen in een drukke kerkdienst geweest.
Kijk, dat is nu één van de duizend bloemen, die God laat bloeien. Dat is nu vol erbarming een keer brengen in iemands lot. Nu kan elk voorbeeld ook weer ontkracht worden. Iemand zou kunnen zeggen: âJa, ja, zo ging het mij ook. Maar ik kreeg van mijn nieuwe vrienden toch een dreun op mijn hoofd! Nu ben ik meer mensenschuw dan ooitâ?. Maar ook dan zeg ik: âVolhouden; uw volledige overwinning komt, tienmaal zoeter dan de eersteâ? (Rom. 8:17).
Terug nu naar de tekst. Nog weer even over: 'met geheel uw hart en met geheel uw ziel'. Een oppervlakkige bekering garandeert u Gods erbarming niet. Alhoewel: God is uiterst royaal (Ps. 34:9). Mensen, die zich helemaal gevoelsmatig tot Hem keren, ontvangt Hij opmerkelijk feestelijk. Hij, de grote Kenner van de harten (Hand. 15:8), ziet kansen, waar wij, mensen, zeggen: âMoet je daar nu zien! Die drijft toch wel totaal op zijn emotiesâ?.
Maar goed, er is een wegwijzer vanuit doodse kilte naar levende warmte. Wanneer u er plezier in hebt om God uit liefde te gehoorzamen, dan loopt u met die wegwijzer mee.
God is licht (1 Joh. 1:5). Rondom Hem is het licht. Vroeger vluchtte u van dat licht vandaan (Joh. 3:20). Er was een grens tussen u en die lichtkring. Nu is die grens weg. U vlucht niet meer, maar u wordt door dat licht gelokt (Joh. 3:21).
2.4.4.4 Laat de zonde los van de geestelijke luiheid
âEn aan hen wordt de profetie van Jesaja vervuld, die zegt: âMet het gehoor zult gij horen en gij zult het geenszins verstaan en ziende zult gij zien en gij zult het geenszins opmerken. Want: het hart van dit volk is vet geworden en hun oren zijn hardhorend geworden en hun ogen hebben zij toegesloten, opdat zij niet zien met hun ogen en met hun oren niet horen en met hun hart niet verstaan en zich bekeren en ik hen zou genezenâ? (Matth. 13:14,15).
De Heer Jezus herhaalt hier woorden, door de profeet Jesaja gesproken. Een situatie, die zich voordeed in de dagen van Jesaja, deed zich weer voor in de tijd van Jezus. Naar mijn mening gaat het hier om een algemeen menselijk verschijnsel, dat ook nu â? in onze tijd â? kan plaatsvinden. Welke toestand wordt hier beschreven? (ik vertaal het nu maar direct in termen van onze tijd). Er zijn mensen die: â? met hun oren de goede woorden van God horen; â? met hun ogen de goede daden van God zien; â? met hun innerlijk iets van de liefde van God doorvorsen. Maar het is net niet genoeg! Ze worden geroerd tot in het diepste van hun emoties. De ervaring 'brandt echter niet door de bodem van hun ziel heen'. Hun diepste innerlijk, de geest, blijft onbereikt. â? hun geweten weigert, fouten te erkennen; â? hun geloof blijft zich aan schijnzekerheden vastklemmen; â? hun diepere kennen kan de zonde niet radicaal herkennen en laten; En dan⦠worden ze immuun! Ze verdragen elke prediking! â? bij de meest dringende uitnodiging om te breken met de zonde, zuigen ze bedachtzaam op hun pepermuntje en denken aan⦠niets! â? duivelen worden uitgedreven in de naam van Jezus; zij overwegen: â't Duurt weer lang vanmorgenâ?; â? zieken vinden genezing onder handoplegging in de naam van de Meester; zij zitten te dubben: âDie vrouw komt wel vaker naar voren, dacht ik toch⦠ja, klopt; ik heb ze wel meer gezienâ?; â? de onverbiddelijke ondergang van de halfhartigen in de eindtijd wordt aan hen voor ogen gesteld; even schrikken ze wakker, maar dan dommelen ze weer voort. Zij hebben zich niet laten genezen door de Heer. Zij hebben zijn medicijn wel gebruikt maar: â? met te grote of te kleine doses; â? zonder de kuur af te maken; â? op verkeerde tijden; â? niet op de nuchtere maag. In het algemeen dus: â? niet in overeenstemming met zijn richtlijnen. Nu doet Gods medicijn hen niets meer. Nu kan de Heer hen met zijn genezing niet meer bereiken. Hoe kan men het zich ook voorstellen? Toen de boodschap van de Heer in hun bewustzijn binnenkwam, weigerden ze de reeds aanwezige inhoud van hun persoonlijkheid kritisch te bekijken. Verkeerde en nutteloze vulling hadden ze weg behoren te doen. Nu dat niet gebeurde, kwamen de woorden van de Heer in een vol huis. Die genezende woorden werden verdund en ontkracht door de overdaad van andere â? deels ook nog verkeerde â? indrukken, die men liet blijven. U, bekeerde, behoort hiervoor te waken. Vraag Jezus maar om hulp. U zou Hem bijvoorbeeld kunnen vragen: â? âHeer, ik wil geen innerlijk, dat door vetkwabben van gewenning van U wordt gescheiden; â? ik wil geen oren met vuilproppen van sleur erin, zodat uw stem vaag en onduidelijk tot mij komt; â? ik wíl geen geestelijke slaperigheid, zodat ik uw glorie niet kan zien. Ik wil mij honderd procent omkeren naar U toe. â? geef mijn hart een geestelijke vermageringskuur Heer; â? haal met uw wattenstaaf de smeer uit mijn oren; â? Heer, en die vermoeidheid, die mij zo slaperig maakt; daar doet U ook wat aan! Dank u Heerâ?.
En hoe doet God dat dan? Hij leert ons om zijn medicijn goed te gebruiken: â? door constant te zijn in onze geloofsbeleving, niet eerst overenthousiast en daarna weer geheel en al ontmoedigd (Matth. 13:20,21); â? door rustig door te gaan; zijn weg helemaal af te lopen, hoe de steeds wisselende omstandigheden ook zijn (2 Cor. 6:8); â? door heel ons leven, heel ons werk, heel onze tijd, altijd aan Hem op te dragen (Col. 3:17); â? door onze wandel in de hemelse gewesten te hebben (Ef. 2:6), de enige manier om met je voeten stevig op de grond te blijven, nuchter (1 Thess. 5:6), waakzaam (1 Petr. 5:8), niet zweverig.
En hoe maakt God uw levenshuis wat minder vol? Hij maakt u kieskeuriger. U leest niet meer alles, wat uw huis binnenkomt. U kijkt niet meer naar alles, wat via de t.v. binnenstroomt. U luistert zelfs niet meer naar die lieve, vrome broeder, die slechte geruchten over medegelovigen zo vakkundig bij u wist binnen te lepelen.
U bent â? kortom â? geen 'August Argeloos' meer op geestelijk terrein. Nu u uw innerlijke luiheid van u hebt geschud, bent u aan het leegworden van allerlei rim-ram van gedachten. U staat open voor Gods woorden. Uw luiheid verandert in ijver (2 Petr. 1:5).
2.4.4.3 Laat de zonde los van de zelfingenomenheid
âBrengt vrucht voort, die aan de bekering beantwoordt! Beeldt u niet in, dat gij bij uzelf kunt zeggen: âWij hebben Abraham tot vaderâ? (Matth. 3:8,9).
Johannes de Doper spreekt hier tot mensen, die zichzelf zoet hielden met een schijnzekerheid. Ze stamden af van Abraham. Hun stamvader had door zijn opmerkelijk en diep geloof een bijzondere band met God. Er was aan Abraham een belofte gegeven, dat uit hem een volk zou voortkomen, dat ook zulk een bijzondere band met God zou hebben (Gen. 22:17). Bij vele van zijn nazaten bestond nadien een misverstand. Zij redeneerden: âWij stammen in de lijn der geslachten â? van vader op zoon dus â? van Abraham af. Dan staan wij daarom nu in dezelfde speciale verhouding tot God, als hij vroeger stondâ?. Dat was fout gedacht: Abraham geloofde in God en dat geloof droeg vrucht. Wie niet in God gelooft, brengt geen vrucht voort, zoals Hij dat bedoelt. Als men niet gelooft zoals Abraham, doet het dus niets ter zake of men langs de natuurlijke weg afstamt van Abraham. Daarentegen: wie in God gelooft zoals Abraham, staat in dezelfde innige betrekking tot de Eeuwige als deze. Of men dan in de lijn van de geslachten niet van Abraham afstamt, is van geen enkel belang. Daarom zegt Johannes de Doper: âWat kan het mij schelen, dat jullie 'raszuiver' zijn. Waar is jullie vrucht? Ik zal alleen maar aannemen, dat jullie echt bekeerd bent, als het uit jullie handelen blijkt. Aan smoesjes, dat je 'bij zo'n goede ploeg hoort', heb ik niets. Praatjes vullen geen gaatjes. Alleen door daden laat ik mij overtuigenâ?.
Wanneer u bekeerd denkt te zijn, kan er toch deze gedachte bij u postvatten: âIk zit bij een heel beste, maatschappelijk hoog aangeschreven kerk. Ik breng mijn stem uit op een in de lijn liggende politieke partij. Ik ben georganiseerd in een vakbond, die ook al 'mijn soort mensen' omvat. Ja, hoor eens; als ik dat geregelde, geordende leven van mij vergelijk met die ordeloze meningentroep 'buiten', dan moet ik toch zeggen, dat ik een hele voorsprong heb, ik ben toch wel in de lijn van 'grote mannen van God' in het verledenâ?. Als u die zelfgenoegzame, zielse zekerheden blijft koesteren, raakt u nooit helemaal los van de slechte weg. U kunt van die weg niet vandaan blijven, als u alleen als vrucht hebt: â? degelijkheid; â? voortzetten van 'het vaderlijk erfdeel'. Bekering behoort een betere vrucht te dragen: â? een 'geestelijke' vrucht; â? een vrucht van geloof in God; â? de 'vrucht van de Geest' (Gal. 5:22). Bid uw Vader ook maar hierom. Natuurlijk kom ik op de doop in de Geest nog terug. Maar: vraag vast om een voorschot. Zeg: âHere Jezus, ik ben blij met mijn fatsoenlijkheid, maar ik bouw er niet meer op. Ik ben dankbaar voor de genade, die U ook daarin gegeven hebt. Heer, wilt U mij een andere, veel hogere, geestelijke vrucht laten dragen? (Ef. 5:9). Dank U!â?
2.4.4.2 Laat de zonde los van de wereldgelijkvormigheid: het net zo zijn als ieder ander
âEfraí¯m vermengt zich met de volken. Efraí¯m is een koek, die niet gekeerd is. Vreemden hebben zijn kracht verteerd, maar hij beseft het niet. Zelfs ligt grijsheid over hem gesprenkeld, maar hij beseft het niet. Zij hebben zich niet bekeerd tot de Here en zij hebben Hem trots dit alles niet gezochtâ? (Hos. 7:8-10).
a) Het volk uit oude tijden, waar het in deze tekst om gaat, had een taak. Het moest zijn eigen identiteit bewaren. Alleen binnen dat raam van helemaal zichzelf zijn kon het zijn roeping vervullen. Die roeping was tweeledig: â? dragen van een belofte van God; â? meehelpen aan een plan van God. Die belofte en dat plan betroffen de eerste komst van God Zoon. â? God had het plan om door middel van zijn Zoon in de wereldgeschiedenis in te grijpen; â? Zijn Zoon zou door de poort van de geboorte in de arena binnentreden voor de grote strijd. Uit het volk Israí«l, waarvan Efraí¯m deel uitmaakte, zou Hij geboren worden. Wat een roeping; wat een taak! Telkens echter dreigde het volk tekort te schieten. Ze vermengden zich met andere volken en kwamen zodoende niet tot taakvervulling. Zo werden ze ook ontrouw aan hun roeping. b) Daar kwam nog iets bij! Ze hadden allerlei negatieve ervaringen, die het leven van alledag kan bieden: â? Verleidingen overwonnen hen; â? Grievende bejegeningen verbitterden hen; â? Verslavingen overmeesterden hen. Op allerlei manier roosterde de duivel 'de koek van hun leven'. Dat 'roosteren' werd tot 'aanbranden', tot 'verbranden' zelfs. c) En nooit, nooit kwamen ze ertoe, nu eens 'op hun andere kant te gaan liggen'. Hogere ervaringen met de Heer zouden hen goed gedaan hebben. Maar zo was het nu eenmaal niet. De realiteit was, dat hun zielse leven overladen, over-gaar, verschroeid werd door aardse en demonische belevenissen. Hun geestelijk leven evenwel kreeg geen enkele aanraking van God. Het bleef ongaar en klef. d) En: er kwam nog iets bij! In de veeleisende dienst van allerlei afgoden teerden zij weg. Met de cultus van die tijd gingen seksuele uitspattingen gepaard. De daarmee verbonden orgií«n roofden hun lichaamskracht. Ingewikkelde vragen werden in hun brein binnengesmokkeld door zelfverzonnen of geí¯mporteerde godsdiensten. Het overpeinzen van die nep-problematieken tapte hun denkkracht af. Ze hadden niets in de gaten, maar eigenlijk waren ze innerlijk al oud en moe aan het worden. En: iets van wezenlijke waarde was er nog niet uit hun handen gekomen. Oud en moe en leeg, terwijl ze er uiterlijk misschien nog jong uitzagen. e) Wat was het nodig, dat deze mensen zich omkeerden om de Heer te zoeken. Hem hadden ze nodig om nu eens -eindelijk te komen tot: â? taakvervulling en roepingsgetrouwheid; â? opbouw van de contactgestoorde diepste wezenskern: de geest; â? een verjongingskuur in Gods schoonheidssalon met blijvend gunstig gevolg voor de ziel. Maar: zij bekeerden zich niet.
Ad a: Deze dingen zijn ook tot uw lering geschreven (Rom. 15:4). Wanneer u begint met zich te bekeren, begint u ook te behoren tot God volk, niet ut oude tijd, maar van de nieuwe tijd. U krijgt dan ook een taak. Ook u behoort uw identiteit, uw eigenheid als kind van God, uw apart gesteld zijn als zodanig (Hebr. 10:10) waar te maken. Alleen zo kunt u de roeping van de nieuwe tijd, de nog meer omvattende roeping vervullen: â? u draagt de voortgezette belofte van God; â? u helpt mee aan Gods voortgezette plan. Dat plan en die belofte betreffen de tweede komst van Gods Zoon. â? God heeft het plan om opnieuw, door middel van zijn Zoon in de wereldgeschiedenis in te grijpen (Open. 1:7); â? nu gaat zijn Zoon naar de veldslag aan de spits van een leger van medestrijders, zijn keurkorps (Op. 19:14). U mag soldaat zijn in dat leger, als u uw taak en roeping volledig waar maakt (Op. 14:4). Dat is me nog eens een taak! Wat een kanjer van een roeping. Nooit behoeft u zich meer af te vragen: âWaarom leef ik nu eigenlijk? Wat is de zin van mijn bestaan?â? Maar ook u kunt tekortschieten, ook u kunt door wereldgelijkvormigheid helemaal opgaan in de massa; door uw net zo zijn als wie dan ook onherkenbaar en onbruikbaar worden als 'apart geplaatste'. Zo zou ook u aan taakvervulling en roeping niet toekomen.
Loskomen van de slechte weg is één ding, losblijven een tweede. Hoe blijft u los? Laat ik eens een voorbeeld noemen van niet-wereldgelijkvormigheid, waardoor dat losblijven bevorderd wordt. Het is ook een illustratie daarvan, dat u heel anders bent geworden, omdat u Christus hebt leren kennen (Ef. 4:20). Stel: er wordt vuile, obscene taal uitgeslagen, waar u bij bent. Nee, nu niet bleekjes meelachen, niet meehuilen met de wolven in het bos. U plaatst zich buiten de sfeer. Hoe? Irriterend en negatief? Met een uitgestreken gezicht zeggen: âIk doe daar niet meer aan meeâ¦â? (u weet wel, met zo'n zuinig samengetrokken mondje). Hí¨ nee, vraag God maar om wijsheid, als die u voor deze situatie ontbreekt (Jac. 1:5). Hij geeft u tientallen positieve manieren om uw 'heiliging' â? uw 'afzonderlijk gesteld zijn' â? te laten zien (Philipp. 2:15). U zult die heiliging kunnen tonen op een aantrekkelijke, tot gezonde jaloezie prikkelende manier.
Overigens â? even terzijde â? als er een verkeerde sfeer in uw omgeving is, dan kunt u 'van binnen' zeggen: âBoze macht, vloekgeest (bijvoorbeeld), ik bind jouw macht in de naam van Jezusâ? (Matth. 18:18). Zo irriteert u de mensen niet en de demon kan niet zo vrijuit meer doorgaan met zijn kwade praktijken. Ik kom hier later â? niet in deze bijbelstudie - breder op terug.
Kijk, in zo'n sfeer van positieve niet-vermenging groeit u naar uw roeping toe, helper van God te zijn.
Ad b: Hiervoor heb ik geschetst, hoe dat volk van vroeger te kampen had met allerlei neerdrukkende belevenissen. Daarmede moet ook elke pas bekeerde rekening houden. U moogt zich echter beslist niet laten verbitteren, verleiden, verslaan. U zult op die punten wel eens struikelen, misschien zelfs vallen, maar u mag niet blijven liggen. Dan immers krijgt de duivel een kans u te laten 'aanbranden', zo niet erger. Als de duivel de 'koekenpan' is, bakt u dan, ondanks uw aanvankelijke bekering nog min of meer aan hem vast. In het gewone, dagelijkse leven wordt een aangebakken pannenkoek wel 'gered', maar hij komt in stukken en brokken uit de bakvorm. Hij blijft eetbaar, maar gaat met de andere mislukkelingen op een apart schaaltje, afgezonderd van de glorieus gelukte exemplaren. In het geestelijk leven gaat het net zo. Vele bekeerde mensen bakken toch vast aan de meedogenloze bakvorm van satan. Zij worden gered, maar als door vuur heen (1 Cor. 3:15). Zij bereiken het rijk van God, maar deerlijk beschadigd (Op. 2:11). Zij kunnen zich troosten met het weten, dat zij uiteindelijk helemaal heel gemaakt zullen worden (Op. 22:2), maar toch, het feest had groter kunnen zijn. Sommigen van hen, die in het duizendjarig rijk binnenkomen vanuit de eindtijd van deze bedéling, voelen dankbaarheid, maar toch ook iets van spijt. Kijkende naar de lijfwacht, zeggen ze: âDie lieten zich bijtijds keren!â? (zie de raamvertelling).
Ad c: Vraag aan God in de naam van Jezus: âHeer, zet uw gereedschap maar tussen mij en mijn leven en de vernietigingswil van de tegenstander. Heer; ik zit al een beetje aan hem vast. Ik kan die honende bejegening, die medekinderen van God mij aandeden, niet kwijt! Er zijn ook bepaalde ruwheden, onbeschaafdheden, onhebbelijkheden, die ik maar niet van mij af kan zetten. Uw mes Heer, om mij los te snijden van mijn boze wegen; o, ik verlang er naar. Ha, daar is het. Heer⦠au⦠dank U heer⦠au, au⦠dank U. En zwaai me nu maar hoog op en vang me op in uw bakvormâ? (voorbeelden gaan altijd mank). âPraat me geestelijk maar bij. O Heer, dat doet even heel pijn: mijn kleffe blubberigheid op uw bakplaat⦠oeiiii⦠maar wat een rust, wat een ontspanning voor mijn geest. Ga uw gang maar; wijst U het maar (Ps. 27:11). Wat merk ik daar: U krabt de harde schroeikorsten van mijn ziel (1 Cor. 6:11). Het komt goed. Dank Uâ?.
Ad d: Wanneer u zich bekeerd hebt, is uw denkkracht voor God. Geen vreemden mogen die energie opslurpen. Kan dat dan nog? Jawel; hiervoor zagen we één manier van wereldgelijkvormigheid: het zich net als andere wereldbewoners in de luren laten leggen door de vuile trucs van de duivel: â? als hij de mensen opport om ons te haten: terughaten; â? zet hij ze aan om ons te beroddelen: terugroddelen. Maar; wilt u nog een andere vorm van wereldgelijkvormigheid horen? (er zijn er genoeg!). Wel, hier komt hij: jezelf door andere mensen laten overheersen: een heel gewone, veel voorkomende domheid. Ik ga u met het nu volgende niet bang maken; u komt er ook wel doorhen, als het u overkomt, maar: een gewaarschuwd mens geldt voor twee.
Het geval kan zich voordoen, dat iemand bekeerd is en de gelegenheid krijgt om anderen te onderwijzen aangaande Jezus. Door dat onderwijs aan die anderen krijgt hij een zeker moreel gezag bij die anderen. Er kan nu iets heel vervelends gebeuren. Dat gezag bij die anderen kan verworden tot macht over die anderen. En wat is dan het gevolg? Een geestelijk leidsman, die een groep mensen afzonderlijk zet, maar niet voor Jezus, maar voor zichzelf. Zulke leidslieden zijn dikwijls zelf zielenpieten. Het is niet de bedoeling om ze te bespotten. Maar, gevaarlijk zijn ze wel. Hun volgelingen doen alles voor de leider, maar de grote Leider komt niet aan zijn trekken. Later moeten gelovigen soms beschaamd erkennen: âIk heb toch zo mijn best gedaan voor⦠(vul maar in), maar ik besefte helemaal niet, dat ik daardoor Jezus tekort deed. Wat heb ik mij het vuur uit de sloffen gelopen om de inzichten te verdedigen, die in deze kring golden: uren per dag. En waarom? Het waren uiteindelijk allemaal menselijke leringen en voorschriften, voorbestemd om te vervagen en te vervliegen (Col. 2:22)â?. En, wat hebt ú daar nu voor boodschap aan? Ook u zult soms in de verleiding komen om mensen te gaan verheerlijken. Doe dat niet! Het belemmert uw loskomen van het oude leven. En: als u losgekomen bent, trekt zo'n houding u weer naar de oude fouten terug, kunt u er niet vandaan blijven. Wat was ook weer de hoofdgedachte? Loskomen en losblijven. Kijk maar alleen naar Jezus zelf (Hebr. 12:2), dan blijft u los. Mijd de zonde van wereldgelijkvormigheid. Steun niet op mensen, zelfs niet op de edelsten onder hen (Ps. 146:3). Ik neem aan, dat ik een rijk geschakeerde lezerskring heb. Daarom zullen er zeker zijn, die verrast opkijken en zeggen: âLaat ik nu toch altijd gedacht hebben, dat je niet wereldgelijkvormig bent, als jeâ¦â? (en dan volgt er een opsomming, waarbij ieder weer wat anders invult): â? niet fietst op zondag; â? alleen maar een verouderde zwart-wit t.v. hebt, enkel om naar het nieuws te kijken; â? meeloopt in een anti-abortus demonstratie; â? een doekje op je hoofd en een knoetje in je haar hebt (uiteraard voor dames). Tot die enkelen zeg ik: âHet gaat om de binnenkant, dat zei Jezus alâ? (Matth. 23:27). Je kunt heel wel de zonde van wereldgelijkvormigheid bedrijven, ook als je: â? altijd naar de kerk loopt; â? alleen maar godzalige lectuur leest; â? alles zo vreselijk goed weet; â? geen kettinkje draagt, omdat 'de bijbel het immers ook zegt' (1 Petr. 3:3). Overigens is dat de bedoeling niet: de vraag is in die tekst: âHang jij aan je oorbel of hangt die oorbel aan jou?â? Dus ook voor die 'enkelen' is het parool: doe de wezenlijke wereldgelijkvormigheid weg.
De mensen van toen keerden zich niet om. Ze wisten ook zo weinig. U â? mens van nu â? weet veel. U keert zich wel om. U gaat naar Gods schoonheidssalon, waar de Heer uw leven vernieuwt en verjongt (Ef. 4:23). Alle teleurstellingen en verkeerde keuzen, hierboven beschreven: â? houden u af van taak en roeping; â? verhinderen 'geestverruimende' aanrakingen door Hem; â? maken oud. Vraag aan de Heer om uw fris begin fris te houden. Vraag Hem u te helpen 'de blijde verwachting' vast te houden. Deze verwachting: dat mensen â? en nog directer: ook uzelf â? de volkomenheid zullen bereiken. Vertrouw Hem daarvoor, niet voor later, maar voor nu; voor de tweede komst van Jezus. Kijk uw innerlijk na, of de druilerige, grijze en vergrijzende regen neerzeurt van: â Nou, ik moet het nog zienâ?, of âIk geloof er niet meer inâ?. Laat het in uw leven niet triest plenzen met grote druppels van verongelijktheid, misnoegdheid en verontwaardiging. Die nattigheid vermengt zich met het duimdikke stof van de verkeerde weg tot een taaie smurrie, die uw definitieve loskomen verhindert. Maar; vleugels als van een duif (Ps. 55:7) krijgt u om weg te wieken, als u de raadgevingen, hiervoor vermeld, gaat opvolgen. Dus niet zeggen: âHé, aardige verklaring hí¨?â? hebben we allemaal niets aan. Doen!