-Hiertoe bidden wij ook te allen tijde voor u, dat onze God u de roeping waardig acht en met kracht alle welgevallen in het goede en het werk des geloofs volmake (2 Thess. 1:11).
Dat ándere land met die andere mogelijkheden, die nieuwe levensstijl met dat nieuwe werk: het moet wél even wennen. Om je thuis te gaan voelen, kóst moeite, maar het is die moeite waard!
De Christenen in Saloniki, waaraan Paulus hier schrijft, hadden er al aardig de slag van te pakken. Wanneer mende verzen vóór onze tekst leest, komt misschien déze gedachte op: nou, nou goeiemorgen!
-Zou een ver gevorderd Christen God altijd kunnen danken voor mijn toenemend geloof en mijn liefde jegens medegemeenteleden (:3)?
-Zou hij bij anderen eigenlijk een beetje kunnen geuren-net zoals Paulus hier- met mijn volharding (:3)?
Mogelijk zal iemand wat stil zeggen:
Over míj moet de voorganger terécht-nog wel eens zuchten (Hebr. 13:17).
Wel, als dat zo is, hebt u nog wel het een en ander te doen, voor u op deze hoogte bent: de hoogte dus, waarop de mensen in Thessalonica (Saloniki) zich bevonden, waardoor Paulus gewoon een beetje trots op hen was.
Maar: bent u dán klaar; waren die mensen in Saloniki kláár?!
De korte inhoud van de nu te ontwikkelen gedachte is: de door God gewilde en door wedergeboorte mogelijk geworden goede werken kunnen door vuur gelouterd- volmaakt van kwaliteit worden. Er is méér, dan tot dusver ontdekt.
Nu niet kribbig worden; niet roepen:
Is het dan nóóit genoeg?!
Dan legt u namelijk de klemtoon verkeerd. Het klinkt heel anders, veel meer positief, wanneer gezegd wordt:
Er zijn altijd nog méér mogelijkheden.
U zít op een goed spoor met uw bekering en wedergeboorte, u hébt door Gods genade al véél bereikt, maar u kunt altijd nog verder (Phill. 3:16).
Want wat zegt Paulus allereerst in onze tekst tot deze gelovigen, die toch al zón eind gevorderd waren? Hij zegt níet:
Zeg lui, zo is het wel genoeg. Nu even in de vrijloop!
Nee, hij zegt:
Ik bid, dat jullie helemaal door de eindkeuring komt, dat je gaat behoren tot de allerlaatste selectie. Ik bid, dat je uiteindelijk van de hoogste kwaliteit bevonden wordt. Ik bid, dat je na voltooide training- kunt meedraaien in de inner-inner-circle, de binnenste kring, de absolute kerngroep.
Dáár in die lijfwacht- zijn de gelovigen verzameld, die bij Jezuswederkomst in zijn verheerlijking delen. De andere mensen hebben nog net even tijd om verbaasd te roepen, dat zij hun ogen niet geloven (2 Thess. 1:10). Maar direct daarop (1 Cor. 15:51, 52) zijn deze middelpuntschristenen al weg, de onzienlijke wereld in (1 Thess. 4:17).
Samen met toch nog- een schare, die niemand tellen kan (Op. 7: 9), vormen zij het ontvangstcomité (Op. 19:14). Och, er wordt wel een getal genoemd voor deze gezegenden: 144.000 (Op. 7:4). Dat is echter zinnebeeldig, om een totale vólheid aan te geven. Gelukkig maar, anders zou het knap sneu zijn, om nummer 144.001 te zijn.
Wat zegt Paulus verder?!:
Ik bid, dat God jullie twee dingen geeft:
-plezier erin, om het goede de goede werken- te dóen
-bekwaamheid, om de goede werken steeds meer volmáákt te doen.
Wat waard is om gedaan te worden, is waard om góed gedaan te worden. Deze fijne gelovigen mogen klaarblijkelijk aangemoedigd worden om door te gaan. Dan is het echter óók toegestaan om ú daartoe aan te sporen.
Het opnieuw geboren worden heeft u al goesting gegeven om Gods gedachten gepland ín u-om te vormen tot Gods werk, verricht dóór u.
U merkt echter, dat er nog te veel bijmengstel is. In beginsel is er al iets veranderd. U doet geen dode, nietswaardige werken meer met een vriendelijk sausje van toch echt wel goede bedoelingen.
U doet lévende werken. Maar volmáákt zijn ze nog allesbehalve. Er zit nog veel nietswaardigs bij. Toch: de kérn is goed; vroeger was die verrot.
Hoe doet u nu dat schuim weg van het edel metaal? Daar moet smelthitte aan te pas komen:
Hetzelfde vuur:
-verbrandt het hout
-verhardt de steen
-en loutert t goud.
Wees niet bang voor het vuur, de laaiende vlammen van onbegrip, lastercampagnes, roddelpraatjes, minachting. Blijf zélf begripvol, beminnelijk, hoffelijk, kwets zélf niemands gevoel (1 Cor. 13:5).
U bent geen Neezegger, (zie in deel een-twee: 1.6.6.). Hoon, spot, pootje haken, listen en lagen, ze zullen u niet verbitteren en verharden.
U bent geen onvolgróeide ja-zegger. Kleinering, verdachtmaking, woordverdraaiing, negéren: zij zullen uw moed niet veranderen in een hoopje as.
U bent een ja-zegger, -zie deel een-twee: 1.6.7.- die groeit en gróeit. Misverstanden, indianenverhalen, schending van vertrouwen, besmeurende brieven: zij zullen uw liefde voor andere mensen niet doven. U zult ook uw bestrijders geestelijk leren liefhebben met een warme, praktische, nuchtere, eerlijke liefde. U zult zien, dat bij elke keer, dat u gesmolten wordt (Zach. 13:9), het slakkenvuil van onedele bijmengsels minder wordt. Zó gaan uw goede werken naar de volmaaktheid toe.
Een voorbeeld maar weer:
Aan zijn goede trouw ten aanzien van God en Jezus behoorde éigenlijk niet getwijfeld te worden. Jaren al was hij met Hen onderweg. Toch was er rondom hem de sfeer van o díe !:
-een onbegrijpelijke vent
-moet vroeger helemaal niet gedeugd hebben er gáán verhalen
-hij heeft al heel wat keren een greep naar de macht gedaan. Overal is hij al met ruzie weggegaan
-hij is een beetje merkwaardig, onaangepast hè.
Hij wíst wel, hoe het kwam. Toen hij pas bij de Heer in de leer was, hád hij ruzie gemaakt, wás hij een trouble shooter. Hij wás iemand geweest, die moeilijkheden veroorzaakte, die ze als het ware tót zich trok. Hij had er zich mee verzoend, dat hij dat vroegere imago bij zijn leven wel nooit meer zou kwijtraken.
Naar aanleiding van die beeldvorming was indertijd een proces begonnen van:
-de vergetelheid induwen
-weg manoeuvreren
-uitschakelen.
Nu hij allang totaal veranderd was, ging dat proces toch nog altijd door. Men gaf hem steeds minder de ruimte, níemand nam hem meer ernstig. Men vroeg hem nog wel eens naar zijn oordeel over dit of dat, maar ook dán was het uitkijken geblazen. Wanneer hij in de gevallen zijn mond maar ópen deed, werden zijn woorden verdraaid. Voor goede munt werden ze daarna verkwanseld aan mensen, die oor hadden voor ontluisterende leugens.
Hij begreep zo goed de meer algemene strekking van de zegswijze: eens gestolen, altijd een dief. Eén keer was van hem eigenlijk ten onrechte- het beeld gevormd van: een lastig mirakel. Velen om hem heen sloofden zich uit om aan dát beeld steeds meer reliëf te geven.
Dat het niet klopte met de werkelijkheid, daarmee eigenlijk nooit geklopt hád, dééd er niet toe. Inzichtverandering was te inspannend en daarmee basta!
En tóen gebeurde het wónder:
-Dat vuur van geringschatting en lacherige verachting bracht hem niet tot wanhoop, maar tot een stille lach, een zachte humor.
-Haast meesmuilend kon hij soms tot Jezus zeggen:
Heer, U hebt gewaarschuwd, dat eer van mensen de mogelijkheid wégneemt, dat U ook nog eens eer gaat geven (Matth. 6:2). Wel, wat dat betreft, zit ik bepaald gebeiteld.
En dan was er geen spóór van zelfbeklag in zon ontboezeming. Ergens was er wél iets van een vage geamuseerdheid, een verbáásde vrolijkheid.
-Hij kon het hébben, wanneer een medegelovige hem weer eens pijn deed. De tien procent waarheid in de bejegening nam hij ter harte, voor de rest had hij begrip, hij bleef vriendelijk (1 Cor. 4:13) en beleefd.
-Hij nam het kruis van het onderschat worden (zeer terzijde: 1 Pr. 9:15) blijmoedig op (Matth. 10:38). Hij kwam tot het inzicht, dat deze ervaring zíjn aandeel was in het lijden, dat de gemeente van Jezus nu eenmaal had te doorstaan om tot volheid te komen (Col. 1:24). Hij keek naar de vele zegeningen, die hij op allerlei gebied genoot.
-Hij gaf liefde, ook al leek hij niets terug te ontvangen. Het ging hem als Mozes, zijn driftige opwinding van vroeger (Ex. 2:12) veranderde in zachtmoedigheid (Num. 12:3). Die zachtmoedigheid werd uitgelegd als een L. Rozewater-mentaliteit of als masochisme. Het deerde hem niet. Hij wíst, dat hij geen zak-van-een-vent of een zelfkweller was. Daarom kon hij blijven bidden voor alle verkeerd oordelenden. Hij leerde iets begrijpen van die grote Voorganger, die in het uur van het gróótste onbegrip kwam tot het díepste gebed (Luk. 23:34).
Tóen merkte hij, dat bij elke smeltgang minder slakken kwamen bovendrijven. Zijn goede werken werden van hoger karaat. In de spons van zijn leven werd niet mínder geknepen dan voorheen. Het water, dat er uitkwam, was echter minder vuil.
-Indien gij dan met Christus opgewekt zijt, zóekt de dingen, die boven zijn, waar Christus is, gezeten aan de rechterhand Gods. Bedenkt de dingen, die boven zijn, níet die op de aarde zijn (Col. 3:1, 2).
Eerst weer even een plan de campagne: de wedergeboorte geeft de mogelijkheid om werk te doen, dat blijft, dat zoden aan de dijk zet. God wíl zulk werk. Dat werk ís duurzaam, omdat het is opgebouwd uit het beste materiaal, dat zich maar dénken laat.
Paulus spreekt hier tot mensen, die zich maar niet alleen hebben toegekeerd naar God, maar die verder zijn gegaan. Zij hebben Gods vrijmakende kracht dieper beleefd dan alleen door de bekeringservaring. Zij zijn niet aardsdenkend gebleven.
Aards blijven denken kán. Zelfs bekeerde mensen kunnen nóg met een ketting vastzitten aan een diep in de grond geheide betonpaal. Zíj niet, hún ketting is gebróken. Diep beneden staat machteloos de lege paal.
En tóch: tegen die vrije vogels moet gezegd worden: niet alleen spelevaren nu, niet alleen lekker door de lucht zeilen, duikvluchtje zus, stijgvluchtje zo. Nee, ook hier moet gewérkt worden. Allez luitjes, aan de slag. Je bént in de hemelse sfeer, nu ook op zoek naar de bestanddelen ván die sfeer. Altijd blijven kijken naar Jezus (Hebr. 12:2). Altijd de ogen gevestigd blijven houden op God (Ps. 123:2).
Dan zie je ook de dingen, die van je verwacht worden. die werken behoren bij je Broer en bij je Vader.
Rank aan de wijnstok (Jezus), wil je werkelijk vrucht dragen? Zuig dan via die Wijnstok de sappen in van de bodem, die de Landman God- hééft gereed gemaakt (Joh. 15:1). Zó zoek je de werken, die God voor je heeft klaargelegd (Ef. 2:10). En hoe breng je die vrucht vóórt?! Door de sappen, die je opzuigt, ook goed te doorpróeven. Overdénk Gods arbeidsplan voor jou, verwerk het innerlijk. Zó word je bekwaam gemaakt om andere mensen te trekken door je stralende houding, je vriendelijke hulp, je voorkomende manieren; die doen véél meer dan woorden.
Tot zover Paulus woorden, die ik met wat verdere aan de schrift ontleende gedachten heb aangevuld. Ik ben van oordeel, dat zoiets best even mag.
Laten wij een en ander nu eens toepassen op u en mij. De goede werken, die God voor óns heeft klaarliggen, vinden hun oorsprong in gedachten, die afkomstig zijn uit de sfeer van God en van Jezus. Daar is de situatie van het totaal niets van doen hebben met zonde, bederf en verderf. U kúnt geen zuiverder materiaal krijgen.
Aardse werken staan altijd open voor invloeden, die wél van doen hebben met zonde, bederf en verderf. Tallozen begonnen met de beste voornemens, na hun bekering. Terwijl zij bézig waren echter om van hun omkeer te getuigen, sloop fanatisme binnen in hun brein, een ketting ketende hen vast aan een paal. Zij werden scherp, onverdraagzaam, hoogmoedig, hooghartig. Ze zeiden tegen hun toehoorders, dat deze vast en zeker verloren zouden gaan, omdat ze bepaalde inderdaad essentiële- dingen anders zagen. Maar doordat ze zelf geen liefde hadden, werd hun eigen, juist zo opgeknapte toestand weer snel meer zorgwekkend.
U niet, wedergeborene, u hebt door Gods genade uw vleugels gebaad in zijn zonlicht; u vliegt nu aan op zijn voedsel, zijn werkplan voor u. Dáármede vúlt u zich, dáárdoor komt u in steeds betere conditie. Liefde, verdraagzaamheid, ootmoedigheid, nederigheid, maken u geschikt om vrucht te dragen. Daar begínt al iets te bloesemen, te bloeien, een bloembodem zwelt op. Zó draagt u vrucht voor Jezus. U strooide niet met hel en verdoemenis, zoals sinterklaas met pepernoten. Iemand echter hoorde uw woorden nam uw levenshouding waar, genoot van uw hulp, verkwikte zich aan uw manier van doen. Die iemand ging zélf nadenken. U hoefde hem nergens van te óvertuigen. Gods Geest overtuigde hem van zonde, gerechtigheid en oordeel (Joh. 16:8).
U hoefde alleen maar te gétuigen. Die goede, levende werken van u deden hun werk. Ze vloeien uit zulk een onverdachte bron, ze zijn zó kristalhelder, zó rijk aan voedende stoffen. U rank- zuigt ze op uit de Wijnstok en geeft ze door aan de vrucht. Die vrucht wordt van ú afgeplukt, wéggeplukt. Zij was immers niet uw bezit, maar het eigendom van de Landman. Geeft niet een nieuwe vrucht tekent zich al weer af.
Klaar gezond bruisend stróómt het goede werk van God door u heen. Het welt op uit een onuitputtelijke, zuivere, gezond makende bron (Ez. 47:1).
Er was eens iemand, die zich bekeerde. Hij was altijd een onopvallende, wat kleurloze man geweest, maar nú betékende hij iets. Hij kwam in samenkomsten, waar grote predikers in de naam van Jezus zieken genazen. Hij vertelde ervan. In zijn familie werd wat narrig gereageerd. Spotzieke verwanten zetten hem klem. Híj echter vond het wapen bij utstek:
Zondaars,
beet hij hun toe:
Jullie gaan allemaal naar de hel!
Daar kwam ruzie van. Dapper zei hij, dat hij het kruis droeg, dat ook Jezus had gedragen. Hij zag namelijk nog niet in, dat hij het kruis van zijn eigen bemoeizucht droeg (1 Petr. 4:15).
Ongeduldig, uit de hoogte, striemde hij zijn vader en zijn broers met steeds hardere woorden zíj werden steeds dwarser.
Hij kwám echter tot bezinning. Hij werd zó wanhopig onder de situatie. In nachtenlange gebedworstelingen offerde hij zijn poeha, zijn hoog-van-de-toren-blazen, zijn getoeter op dat blikken trompetje.
Tóen entte God dit miezerige rankje op die grote, prachtige Wijnstok (Rom. 11:17).
Door de verstopte, dichtgeslibde haarvaten begon het genezende sap op te stijgen. Het duurde gelukkig heel lang, voor hij zijn jongere broer weer eens tegenkwam. Die begon direct:
Hoe is het, moeten wij allemaal pa inbegrepen- nog zo nodig naar de verdoemenis?
Toen zie hij:
Joh, ik schaam me zo, vergeet al die dikke woorden. Het was zo dood zo dóód!
Ik snap er niks van,
zei de broer:
Hoor je dan niet meer bij Jezus, zoals jullie dat noemen?!
Jawel,
zei hij:
meer dan ooit. Nu begin ik pas te leven, nú gaat er lévend werk uit mijn handen komen.
-Daarom, mijn geliefde broeders, weest standvastig, onwankelbaar, te allen tijde overvloedig in het werk des Heren, wetende, dat uw arbeid niet vergééfs is in de Here (1 Cor. 15:58).
Paulus begint deze groep gedachten met enkele stellingen:
-mensen, die ziels denken, kunnen niet wérkelijk in Gods heerlijkheid ínkomen (:50);
-mensen, die alleen maar op áárdse wijze kunnen overleggen, bekeerd of niet, missen het feest van het bewust en positief meemaken van de tweede komst van Jezus (:52).
Ná die stellingen zegt hij tot zijn toehoorders: Dáárom, broeders en zusters; blijf stáán, láát je niet omgooien, láát je niet meesleuren door de stroom. Stá niet te schudden als een wrakke boom in de storm, trotseer élk noodweer, wees in levende werken overvloedig. Voor goed werk in de maatschappij word je over het algemeen toch uiteindelijk wel beloond. Voor goed werk in Gods koninkrijk word je vast en zeker beloond.
Levende werken; werken, die voortkomen uit een actieve band met God; wat zíjn ze belangrijk. Bekeerd te zijn is een groot goed: zonder follow-up een vervolgfase- echter blijft er nog zoveel in de knóp steken. Zó veel, dat zou moeten bloesemen, vrucht zetten, vrucht dragen.
God wil zo graag bij u werk zien, dat níet door uzelf verzonnen is. Werk, dat een echo is van zijn hoge gedachten.
Wedergeboorte tilt de bekering uit boven het aardse denken, waarin de zich naar God tóekerende mens toch nog gevangen zit. Die wedergeboorte is iets geweldigs. Allerlei gedachten, die betrekkelijk en tijdelijk zijn, verdwijnen.
Altijd geldende, eeuwige denkbeelden komen er voor in de plaats (:50).
Het geestelijk opnieuw geboren worden legt de grondslag voor uw toetreden tot de voorhoede van gelovigen. Die stoottroep is erbij als ontvangstcomité, wanneer de bazuinen (:52) Jezus terugkomst aankondigen (zie in deel één: punt 1.6.7., band deel één plus deel twee).
Wie zou niet wíllen doorbreken van de eerste verrukking van de bekering naar de diepere blijdschap van de wedergeboorte. Die is op háár beurt weer een traptrede naar nóg grotere feesten. Dáárom: het werk doen van de Heer; om weg te komen van het aan de grond gekluisterde bestaan; om weg te stuiven van het bederf, dat die grond vergíftigt; om steil te stijgen naar de sferen van het niet-bederf.
Daarom: niet zo nu en dan eens wat werk van de Heer, maar áltijd. Niet wat schrále activiteiten voor hem, maar een uitbundige, fonkelende reeks van daden.
Dat maakt standvastige, onwankelbare mensen:
-Mensen, die Gods heerlijkheid beërven.
-Mensen, die de eeuwigheid kunnen vastgrijpen zonder die weer los te moeten laten (:53).
-Mensen die, als de tijd dáár is, uiterlijk onbeschrijflijk mooi, heerlijk, worden, omdat hun innerlijk al éérder mooi en heerlijk geworden is (:51).
-Mensen, die in staat, waardig zijn om op de grote uitnodiging te reageren (:52), terwijl anderen daar vergeefs naar húnkeren (Matth. 24:40).
-Mensen, die veel eerder dan de gelovigen uit de middenlinie en de achterhoede de dood overwinnen (:54,55).
-Mensen, die de wet van het zélf proberen de dingen te doen hebben ingeruild voor een andere Zij hebben geleerd om onder Gods leiding hun daden en wat voor daden- (Dan. 11:32) te verrichten. In vrijheid leven zij naar de wét van de vrijheid (:56) (Jac. 2:12).
-Mensen, die overwinnen, omdat zij dé Overwinnaar Jezus Christus- écht volgen (:57).
Zó hoog gekwalificeerd zijn de levende werken vóór de Heer en ván de Heer, dat zij deze gevolgen hebben.
Nu zou u nog kunnen zeggen:
Jawel, jawel, mooi allemaal, beetje brallerig hier en daarmaar; het motief, komt dat niet in de verdrukking? Het grote motief was toch:
odood werk: nee
olevend werk: ja
Noem nog eens een voorbeeld van een dood en een levend werk. Ik wil duidelijkheid, geen wazigheid.
Hier komt uw voorbeeld:
In zeker land was eens een grote demonstratie tegen iets, dat daar toentertijd erg in de belangstelling stond: de kernbewapening.
Iemand overlegde bij zichzelf:
Ik doe mee, ben actief, sta niet kritiserend werkeloos langs de kant. Já ik zál een spandoek dragen. Van nu aan zal ik kunnen getuigen, dat ik er zélf bij was! Ik zál tegen dat jagende hart van mij kunnen zeggen, dat het rustig en gerust kan worden. Ik deed immers, wat ik kón. Ik gáf mij, ik zette mij ín, ik heb er iets van gemaakt!
Eigenlijk wel leuk, maar toch niet de goede manier om vrij te komen uit moerassig denken, geruk aan je haren (4.1.5.), dood werk!
Een ander overlegde:
Honderdduizenden op de been. Er zít iets in die hele beweging. Kernwapens zijn als middel erger dan welke kwaal ook. Maar daar gaat het nu niet om. Ik houd van Jezus, ik houd van God. Zíj willlen, dat het evangelie overál komt (Mark. 16:15), waar de mensen zijn (Spr. 1:20, 21). Hier zíjn die mensen. Wie zei dat ook weer:
Ik ben voor de Joden een Jood en voor de Grieken een Griek geworden, als ik ze maar kon rédden. (1 Cor. 9:22).
Waarom zou ik dan niet voor de actievoerders een actievoerder worden?! Heer, wat wilt U, dat ik onderneem! Ik wil eerst met U overleggen (Spr. 16:3). Ja, ik wéét het: ik doe mee, bén actief, stá niet kritiserend, werkeloos langs de kant. Ja, ik zál een spandoek dragen!
En omdat hij jong was, werd zijn tweemans spandoek want hij vond een gelijkgestemde- gewaagd en agressief met déze leus:
Kernenergie van Jezus in alle mensenkoppen
hét middel tegen kernkoppen.
Stilistisch was die leus geen hoogvlieger. Het metrum zou nooit een schoonheidsprijs verdienen.
Maar de kreet was wel zó opvallend, dat de t.v. hun doek er uitpikte met nog een vrij lang shot. Miljoenen zagen, tienduizenden lazen, honderden deden er hun voordeel mee: levend werk.
-Ik (Paulus) heb eerst hún, die te Damascus waren én te Jeruzalem én in het gehele joodse land én de heidenen verkondigd, dat zij met berouw zich zouden bekeren tot God en werken doen met hun berouw in overeenstemming. (Hand. 26:20)
Deze gedachte de vijfde uit groep 4.1.- moet dít thema als richtsnoer hebben: de wedergeboorte maakt ons bekwaam tot levend, zinvol handelen. God wíl dat ook van ons. Hij wil het in beginsel altíjd, óveral, op álle gebied, van álle bekeerden. Ik formuleer het maar even voor mijzelf, want anders raak ook ík de draad kwijt. Het is al vervelend genoeg, dat ú telkens moet zeggen:
Waar is hij nu toch mee bézig?! O, nu pakt hij zijn eindje weer op. Dat heeft anders wél even geduurd, zeg!
Paulus kreeg wel een héél duidelijke roeping van Godswege. U leest dat in de vorige teksten. Over díe roeping kan dan ook totáál geen misverstand bestaan. Híj wist precies, wat hij moest gaan doen: alle mensen overal aansporen en om hun leven te veranderen overeenkomstig de ontstane afkeer van vroeger handelen.
Verreweg de meeste gelovigen krijgen hun levensroeping niet zo uitdrukkelijk aangereikt.
Ook u bekeerde en wedergeborene- zult wel eens denken:
Welke taak heeft God nu toch voor míj?! Waar ís dat goede werk nu, dat Hij speciaal voor mij- klaar zou hebben liggen?!
Kom, laten wij het thema het thema laten. Samen slaan wij eventjes maar- dít zijpaadje in:
Om uw roeping te ontdekken, kunt u het best met héél voor de hand liggende dingen beginnen:
-gebed en bijbellezen: met God contact houden. Het eten, dat Hij aan u wil geven, gebruiken.
-Trouw naar de diensten van uw gemeente gaan. Zo houdt u voeling met medegelovigen.
Een verstandige gemeente zal zéker niet élke avond op u beslag leggen. Naast de zondagmorgen stelt zij zich meestal tevreden met één avond. Zij houdt er rekening mee, dat u veelal tot een gezin behoort. Ook is het zo, dat kinderwerk enz. veel van uw tijd kan opslokken naast de bovengenoemde centrale tijden.
-Terdege nagaan, hoe u andere mensen, die niet tot uw enge kring behoren, kunt gerieven. Zieken, bejaarden, hulpbehoevenden, mensen in nood opzoeken. Klaar staan om op bescheiden wijze te helpen: zo blijf u in aanraking met de hele mensheid.
Als God u een opdracht wil geven, begint onder zekere voorwaarde ergens op het paneel van uw leven- een lampje te branden. Die voorwaarde ís: het paneelgedeelte in kwestie behoort te zijn íngeschakeld.
Stel: God heeft voor u als taak gedurende een bepaalde tijd: het verzenden van felicitaties aan gemeenteleden, die hun verjaardag vieren. U echter komt nooit ergens vást, dan gaat die opdracht níet door. Het kan echter óók voorkomen, dat u wel ergens vást komt, maar uw neus ophaalt voor dergelijk klein werk (Zach. 4:10).
Dat moet u niet doen; ook dan kan het lampje niet aanflitsen. En: wie het kleine niet eert, is het grote niet weerd. Uw opdracht kan klein blíjven, nu ja: het zij zo. Een kleine opdracht in úw oog kan trouwens groot zijn in Gods oog. Ik heb overigens toch ook wel het vólgende zien gebeuren: mensen deden kleine karweitjes voor God; ze deden dat zonder berekening, zónder de idee: als ik dit nu maar aanpak, komt er best eens iets beters nee, ze deden het uit liefde en omdat ze er zín in hadden om voor God bezig te zijn. En dan kwám er ander werk. Ze waren naar dat andere werk toegegroeid door áán te pakken.
Ik zou er veel méér over kunnen zeggen, maar ik moet zó oppassen. Al die aanlokkelijke zijsprongetjes voeren telkens weer je aandacht weg. Terug naar ons thema dus:
Paulus zei tegen iedereen in steeds ruimere kring:
Doe werken met je berouw in overeenstemming.
Die oproep klinkt ook nú tot ú. Uw berouw reikt immers díep?! U wílt toch al het kwalijke kwijt van uw vroegere weg door het leven?! Wel, dan ook bréken met alle vruchteloos werk om op eigen kracht uit de modder te komen.
Baron van Münchhausen trok zichzelf met paard en al aan zijn haren uit het moeras. Dat zéi hij tenminste. Dat kón natuurlijk nooit! Ook voor hém, zelfs voor hém, was het onmogelijk eruit te komen, zonder een steunpunt búiten die neerzuiging. Zoveel mensen spelen ook tegenwoordig nog die Münchhausen-rol.
Ze beloven zichzelf met nieuwjaar:
Nu ga ik mij niet meer zo kwaad maken en opwinden.
Rang weer een ruk aan die haren.
Pak de hand búiten het moeras maar liever. Ook bekeerden trekken zich nog dikwijls zó de haren uit het hoofd.
Tja en dan moeten ze later zeggen:
Ik kán de haren wel uit mijn hoofd trekken.
Maar wanneer u wedergeboren bent, zíet u die hand en wílt u en kúnt u die grijpen. God wil alle mensen helpen om op alle gebieden van hun leven te komen tot een kwaliteitsproduct:
-Liefdewerken zonder berekening;
-Geloofswerken zonder allerlei ja maars.
Als u werkelijk niet alleen met uw lippen- erkent, God bij uw verdere levensgang nodig te hebben, gebeurt er iets groots. Uw berouw over uw aardse, horizontale, besmette denken wordt beloond.
Die beloning bestaat uit door de hemel geïnspireerde, omhoog wijzende, steeds gezonder wordende daden en woorden.
Dan ziet u ook, dat u er maar niet bént, als u:
-In geloof op zieken de handen legt voor genezing;
-De gave van kennis, wijsheid of profetie gebruikt.
Dan ziet u, dat het overál mogelijk en nodig- is om geloofsdaden te stellen. Als u in financiële moeilijkheden zit, bedenkt u niet meer zenuwachtig het ene slimme plannetje na het andere: dood werk.
Nee, u kijkt rustig na, wat Gód in deze situatie aan mogelijkheden voor u heeft. U tobt niet meer en wanneer de tijd dáár is, handelt u rustig volgens zijn aanbevelingen: levend werk.
Zo te handelen is een plicht voor alle bekeerden in Damascus in Jeruzalem in alle andere landstreken het is ook een plicht voor ú.
En: werken in overeenstemming met uw berouw zijn werken, die uw hele leven op een hoger plan brengen.
-Brengt vrucht voort, die aan de bekering beantwoordt (Matth. 3:8).
Johannes de Doper was geen gemakkelijk heerschap. Naar een oppervlakkige beschouwing ook geen slimme tacticus. Moet men zich toch vóórstellen: hij is bezig, een opwekking te ontketenen. Zit er tussen al het gewone volk, dat daaraan deel wil hebben, opeens een stel hoge omes. Mensen, die leiding geven aan het culturele en maatschappelijke leven. Men zou zo zeggen:
Johannes: je kans: de dóórbraak. Pappen en nathouden; heel voorzichtig met deze dure jongens.
Maar híj niet hoor:
-Adderengebroed (satanskinderen), zíe je niet, wat hier aan de gang is?!
-Wérkelijke levensvernieuwing, ontstaan van de vrucht van een nieuw denken, dát is, wat hier gebeurt.
-Geen vrijblijvend vernisje over je leefsituatie, geen oppervlakkig geëngageerd zijn.
-Dit raakt aan de fundamenten, de oude zekerheden moeten eráán! (:9).
-Dachten jullie, op een kóópje de toorn van God voer jullie levenswijze te kunnen weg sussen?! (7).
-Wilden jullie er zo graag bíj zijn om er gréép op te houden?
-Echte levensverbetering behoort een nieuwe, stralende levenswijze mét zich te brengen.
Wel: even over dat zo-op-het-oog tactloze: wollig, diplomatiek gebabbel verdoezelt dikwijls tegenstellingen, die klaar-duidelijk hadden behoren te blijken. Rechtuit een mening uitspreken richt soms verrassend helder de schijnwerper op toestanden, die belichting nódig hebben. Waarom werd Johannes even zo fél?
Deze volksleiders wáren een gevaar voor de opwekking. Ze zóuden de vaart eruit gehaald hebben. Het wás goed, dat Johannes daarop attendeerde. Tikje pittig, maar dat was zijn aard.
Ik pas de striemende woorden van Johannes nu maar niet te uitvoerig op u en mij toe. In alle toonaarden heb ik u al het lied gezongen met déze inhoud:
-Met boze gedachten doortrokken mensen kúnnen niets van Gods rijk onderscheiden.
-Goede vruchten, levende werken, worden gedragen door een levensboom, die zijn wortels diep uitbreidt naar hemelse voeding (Ps. 1:3). Die goede vrucht is geen hobby, maar een noodzaak.
-Slechte vrucht wordt gedragen door een boom, die met opgebonden wortels zo wat oppervlakkig, de schrale bovengrond aftast. Telers van de dwergboompjes binden óók de worteltjes van de jonge plant op en het resultaat is: een dwergcypres in de vensterbank naast de clivia. Een reus in een bloempotje: wat een walgelijke gedachte. Slechte vrucht is niet een onschadelijk iets, maar een duidelijk gevaar (:10).
-Bekering is geen kwestie van een meer sociabel, meer aangepast gedrag. Het ís niet een verfje roef-roef, zonder schuren en plamuren over andere lagen heen gekwast.
-Bekering is afbranden, gronden, meerdere malen de deklaag aanbrengen met zorgvuldig gekozen materiaal.
-Bekering is doelbewust sloopwerk van oude, verpulverde fundamenten. In plaats daarvan nieuwe, sterkte kwaliteitsbetonelementen, zonder kans daardoor op betonrot.
-Bekering is geen kwestie van God iets tóe stoppen: kijk eens, ook wat voor ú. Het gaat hierom: in liefde zoveel mogelijk geven aan Hem, die in liefde álles gaf aan ons (Joh. 3:16).
-Bekering is niet meedoen met een nieuwe trend om in te blijven. Het is niet: via een soort lidmaatschap een vinger in de pap blijven houden. Het gáát niet om slimmigheid, maar om diepe bewogenheid. Het gaat niet om het handhaven van verworvenheden, maar om het prijsgeven daarvan.
U, bekeerde, hebt door de wedergeboorte:
-Een nieuw begin gemaakt. Oude, bedorven gist, die uw levensbrood deed stinken, hebt u weggedaan. U viert feest, nu u goed gerezen brood eet met nieuwe, verse, schone, frisse gistbrokken (1 Cor. 5:7,8).
-Zóóóó diep gezocht, dat het water van de Heilige Geest binnen bereik is gekomen (Jer. 17:8).
-Door God al uw wortels laten losmaken. Nu buigen zij zich dáárheen, waar zij móeten zijn: in zijn levenwekkende invloedsfeer.
-U los laten maken van de idee, dat bekering goed is voor uw promotie en uw portemonnee.
-Zelf verbonden met de gedachte, dat een radicaal herboren worden uit God nodig is. Nú pas is er de vlam, waarin taaie, saaie, minderwaardige verfjes vergaan. Nú pas is er de grondlaag, die afrekent met elke tot dusver onuitwisbare afdruk. Nu eindelijk, laat deklaag na deklaag u warmer en warmer stralen.
-Een hámer gekregen: Wég mokert u nu de hele toestand van dít doen en dát laten om zo uit eigen kracht iets te bereiken. Met cement van liefde strijkt u het nieuwe fundament aan van uit geloof geboren daden.
-Geleerd, om oprecht, zonder bijbedoelingen offerbereid te zijn voor God en Jezus.
-De genade gekregen om vrucht te dragen in overeenstemming met deze heerlijke ontwikkeling.
Even aftesten nu, of wij niet te ver zijn afgeweken van ons onderwerp:
-Wedergeboorte geeft kracht om van dode werken over te stappen op levende. God wíl het en het ís mogelijk.
Het valt mee, we zijn nog tamelijk dichtbij.
Wat bedóelde ik nu eigenlijk in het gedeelte hierboven. Hoe maak ik het wat meer tástbaar. Even weg daarom uit die hoge sfeer van zó net.
Ik noem even iets concreets om alles wat minder wazig te maken. Toch doe ik dat met enige aarzeling. Het voorbeeld is zo magertjes na alle ferme woorden. U kunt dadelijk zeggen:
Tant de bruit pour un omelet.
Al dat opgeklopte gedoe voor een gebakken ei.
Nu ja, vooruit toch maar:
-God wil, dat u zó handelt, dat Hij zijn Geest in U herkent. Hij wil bijvoorbeeld níet, dat u in een geestelijk gesprek alsmaar doordramt over uw stokpaardjes. U kent dat wel: vooropname: ja of nee. Het volk Israël een bepaalde eigen taak: ja of nee. Infra- of supralapsarisme ja, zelfs die zijn er nog- en ik weet niet wat niet al.
Goed, het kan eens te praat komen. Het wordt echter bedenkelijk, als u van elk gesprek een discussie probeert te maken om wéér eens gelijk te krijgen (1 Cor. 11:16).
Zulk een houding is op de keper beschouwd- wormstekig, voos, beurs, rot, pokdalig, wrang fruit. Dat mislukte fruit is de vrucht van een zieke boom. Het is het product van iemand, die mogelijk wel bekéérd is, maar niet wil afrekenen met negativisme, gebondenheid, verouderde opvattingen, zelfzucht.
-God wil, dat u in een geestelijk gesprek kunt lúisteren en bídden, terwijl de ander spreekt. En dán: uwerzijds: een woord op zijn pas (Spr. 15:23): gouden appelen op zilveren schalen (Spr. 25:11). Ach, ik doe maar een greep tussen dood en levend werk. Er zijn nog duizend andere voorbeelden.
Gód gaf u de mogelijkheden, ú bent ze aan het gebruiken. Uw bekering was echt en diep, ging verder door tot wedergeboorte. Zulk een voortgaande bekering maakt vrucht mogelijk, die behoort bij een positieve levensverandering. Bij een gezonde boom behoort een gave, rijpe, goed-ogende, goedsmakende vrucht.
Dát is het product van iemand, die jáágt naar wat geestelijk genoemd kan worden: