Donderdagmorgen heb ik het aan mama gevraagd: of ze het goed vond dat Arsène en ik voor enkele dagen op verlof gingen. Waarom niet, kind, naar mij moet je niet kijken! Heel fair was die vraag van mij niet: alles was al geboekt, en niet voor een paar dagen maar voor ietsje meer dan twee weken. Niets vertellen! hadden ze mij in het rusthuis voor goede raad gegeven. Maar ik wou mama toch op de één of andere manier laten weten dat Arsène en ik met vakantie gingen. En ik vertrok vrijdagmorgen met een beetje minder schuldgevoel, omdat mama zowat haar toestemming gaf.
En nu zitten wij in de Provence, Arsène en ik. Op dezelfde plek waar mama, na pas overlijden, jarenlang steeds mee naar toe ging. Een zalig plekje onder de zon, midden de wijngaarden, en een prachtig uitzicht op de Mont Ventoux. Ze hield er zo van, maar we zijn hier al voor de derde keer zonder haar.
Al het verplegende personeel in het rusthuis stelden ons gerust: Profiteer nu maar eens van jullie vakantie, wij zullen goed voor haar zorgen!
Denise verzekerde ons dat ze bijna elke dag naar mama gaat, zelfs op zondag, wat ze anders nooit doet: Nu jullie er niet zijn, ga ik zeker ook op zondagnamiddag! En Karoline zal s avonds een oogje in het zeil houden, als ze bij 'haar Marcel' op bezoek is. Ook Lydia, die toch een eindje af woont, beloofde om bij mama langs te gaan, samen met haar ouders. En allemaal gaan ze mij per e-mail laten weten hoe mama het maakt. Al dat spontane medeleven, die betrokkenheid en daadwerkelijke hulp, het doet ons niet alleen echt deugd maar het is voor ons ook een zekere geruststelling.
Arsène en ik gaan even de zorgen vergeten en genieten van onze vakantie.
We hebben het ons voorgenomen, Arsène en ik, mama zal weer stappen. Dus zondagnamiddag met volle moed naar het rusthuis. Terwijl ik mama bevrijd uit haar zetel, haalt Arsène toch een rolstoel voor haar. We zijn van plan het park in te gaan, wat voor mama wel een flink eind wandelen betekent. Dus een rolstoel bij de hand, is misschien wel veiliger. Karoline wil ook net naar buiten gaan. Haar man, Marcel zit klaar in zijn rolstoel. We gaan allemaal samen op wandel. Karoline en Marcel, Arsène, - met de nu nog voorlopig lege rolstoel -, en ik met mama aan de arm. De wandeling verloopt zonder problemen, rustig aan. Mama loopt toch weeral beter dan gisteren. Er is vooruitgang. Arsène en ik zijn zo fier als een gieter, want de rolstoel blijft leeg. Na de wandeling gaan we samen iets drinken op het terras van de cafetaria. Arsène wil mama laten snoepen, hij vindt dat ze moet aansterken: Ma heb je geen zin inpannenkoeken? Mama knikt van neen. Dan misschien een ijscrème? Mama antwoordt klaar en duidelijk: Neen, ik heb daar vandaag geen goesting in. Het wordt voor iedereen een drankje, mama kiest weer voor een fruitsap. We praten wat over en weer en mama tracht het gesprek te volgen. Het lukt haar min of meer, ze is vandaag niet erg verward. Ze heeft echt een goede dag. Ze rookt zelfs een sigaretje. Als het over pa gaat, zeg ik tegen mama: Pa, was n eenbrave, hè? Ze knikt met veel overtuiging van ja: Pa was n een hele brave mens. Arsène geeft haar een duwtje tegen de arm, en op zijn plagerige manier, zegt hij: Eigenlijk veel te braaf voor jou, hé ma! Meteen krijgt hij een duw terug, maar iedereen, ook ma zit flink te lachen. Arsène plaagt mama vaak, maar daar geniet ze juist zo van. Als Arsène aan Karoline vertelt dat geen enkele mop over schoonmoeders, ooit van toepassing was op mama, omdat hij al die jaren een goeie schoonmoeder heeft, kijkt mama hem liefdevol aan. Ja, ik zie hem graag zegt ze tot tweemaal toe. Omdat het zo gezellig is, bestellen we nog een drankje. Marcel hoeft niets meer, maar Arsène, Karoline en ik bestellen een biertje. Jij nog een fruitsapje, mama? vraag ik. Neen, ik wilook bier. We klinken met zijn allen op de gezondheid. Mama neemt een flinke slok, zet het glas met een plof neer: Mens, dat is straf spul! We proesten het allemaal uit, zelfs Marcel die nog zelden een woordje zegt, heeft een glimlach om de mond. Hij geniet ook mee, en zijn vrouwtje is daar zo blij om: Nu, ga ikvanavond eens gelukkig naar huis! Mama nipt nog een paar keer van haar pilsje, ze hoeft het niet meer. Want ze blijft er bij dat het straf spul is. Voor iedereen was dit een geslaagde namiddag, en met een goed gevoel gaan we naar huis.
Het is voor het verzorgende personeel toch even schrikken, als ze mama na een week ziekenhuis terugzien. Ze is zó zwak, ze is zó vermagerd, zó in de war. Maar zij zijn er wel van overtuigd dat nu mama weer thuis is, ze snel zal opknappen. En eigenlijk hebben ze wel gelijk. Ze ziet er na twee dagen al wat beter uit. Alleen, zonder hulp kan mama niet meer stappen. Ze wankelt van de ene voet op de andere. Omdat iedereen bang is, - en vooral ik - , dat ze zou vallen, zit mama nu ganse dagen in haar grote comfortabele ziekenhuiszetel. Een zetel, die zoals een rolstoel verrijdbaar is. Vóór haar is op de leuningen van de zetel een tafeltje bevestigd zodat ze er zelf, en zonder hulp, niet uit kan. Overal wordt ze naar toe gereden: naar de leefhoek, naar de eethoek. Triest om haar zo te zien zitten, maar voorlopig is er geen andere oplossing. Voor de wandelingen in het park, zijn we aangewezen op een rolstoel, ook als we naar de cafetaria gaan.
Mama heeft al spieratrofie. Arsène en ik zijn bang, als ze niet meer beweegt, ze misschien binnen enkele weken voorgoed gekluisterd zit aan rollende zetels en stoelen. Ook met het probleem van constipatie, is het zo noodzakelijk dat mama toch nog in beweging blijft. Opnieuw een stap achteruit? Neen, we laten ons niet zo vlug doen, mijnheer Alzheimer. Mama niet en wij niet!
Zaterdagnamiddag, gaan we, - met rolstoel -, naar de cafetaria. Mama geniet gulzig van twee pannenkoeken met heel veel suiker erop. Terug op de verdieping, kan ik het niet over mijn hart krijgen haar meteen weer gevangen te zetten. Ik waag het er op: Mama, zouden wij samen nieteens een eindje stappen? Meteen is ze akkoord: Ik ben zo stijf, kind , ja, eens wat lopen goed! Even de gangen door, niet ver weg van de verplegende, voor het geval het mis zou gaan. Ze wil de leuning, die aan de muren is bevestigd niet gebruiken, ze heeft genoeg aan mijn arm: Dat kan ik nog welhoor, Ellen! En het lukt ons, geen enkel probleem. We blijven zelfs nog een praatje maken met Karoline die op bezoek komt bij haar man Marcel, op zijn 63ste ook al een Alzheimerpatiënt. Mama keert tevreden naar haar kamer terug én naar haar zetel.
We zullen het niet opgeven. En Arsène stelt voor om als het nodig is, eventueel de hulp van een kinesist in te roepen.
Woensdagmiddag, kwart over één, ben ik bij mama. Terwijl mama wordt aangekleed, maak ik haar tas klaar. Om half twee zitten wij, zij aan zij, op de stoeltjes in de snikhete ziekenhuiskamer te wachten op de mensen van de ambulance. Arsène en ik hebben er over nagedacht mama zelf naar het rusthuis te brengen, maar door haar zeer verzwakte toestand durven we het niet aan. Ook in het ziekenhuis vindt men dat vervoer per ambulance toch veiliger is. Het wachten duurt lang, want om half drie zitten wij er nog. Plots zegt mama, heel normaal: Wat heb ik toch chance dat ik jullie heb en meteen weent ze. Ik neem haar vast: En wij hebben chance dat we jou hebben, mama. Ze schudt met haar hoofd van neen: Nee,niet met mij... Ze kijkt me recht in de ogen, neemt mijn hand vast: Kind, ik zal hier niet meer lang rondlopen. Ik schrik, ik denk dat ik weet wat ze bedoelt, maar zeg stomweg: Hierin het ziekenhuis, natuurlijk niet, want je gaat terug naar huis. Ze blijft me aankijken, mijn hand in haar hand, ze spreekt traag en duidelijk: Neen, ik zal hier niet lang meer zijn Ik zeg niets meer, we leggen onze hoofden tegen elkaar en blijven gewoon, ondanks de hitte, dicht bijeen zitten. Mamas woorden blijven door mijn hoofd spoken. Om drie uur komen ze ons eindelijk halen, en een uurtje later is mama weer thuis.
s Avonds vertel ik Arsène wat mama mij gezegd heeft. Het éne moment ben ik in de vaste overtuiging dat Alzheimer deze namiddag even uit mamas hoofd weg was. Het andere moment vraag ik me af of dit mogelijk is. Arsène zit er bedenkelijk bij, ongeloof blijkt uit zijn blik. Toch maar niette veel aan denken, hoor! troost hij mij.
Vrijdag: één ellende voor mama. Echografie, scan, bloedafname, sonderen. Het ene infuus na het andere wordt opnieuw aangebracht. Hoewel het infuus zelf is afgeschermd, speelt mama constant met al die draadjes, zodat het telkens weer misloopt. Het opnieuw aanbrengen gaat steeds gepaard met geween, geschreeuw en stevig verzet van mama. Als een verpleegster wat hardhandig haar arm vast neemt, en Zo niet hémadammeke! roept, vliegt mama haar in de haren. Als de verpleegsters vrijdagavond voor de zoveelste keer moeten herbeginnen, ga ik naar huis. Ik kan het niet meer aanzien en het gesmeek van mama om haar geen pijn meer te doen niet meer aanhoren.
Zaterdagnamiddag: naar mama, samen met Denise. Mama is verlost van het infuus. Haar armen, polsen en handen zijn bont en blauw, en ze is totaal verward. Ze heeft gelukkig geen problemen om meteen te weten wie we zijn. Ze ligt nog steeds in bed en is heel druk: lacht hysterisch, klapt ongecontroleerd in de handen en spreekt bij voorkeur een woordje Frans. Ik leg haar uit dat ze in het ziekenhuis is, en nu wel vlug beter zal worden. Mama kijkt me aan alsof ik de grootste stommiteit vertel, die ze ooit hoorde: k Heb van mijnleven nog nooit een ziekenhuis nodig had! En ze kijkt gewoon de andere kant op.
Zondagnamiddag: Arsène en ik op bezoek. Mama is blij dat we er zijn. Ze ligt nog steeds in bed, ze blijft erg verward en ze is euforisch. Weer dat opgewonden lachen en voortdurend maakt ze allerlei grimassen. Ze vindt Arsène zijn haar zo mooi: Zo mooi van kleur mag ik er eensaankomen? Als we weggaan, geeft ze mij stiekem een teken, dat Arsènes buik dik is. Ik knipoog naar haar, want op dat punt heeft ze wel een beetje gelijk.
Maandag: de diagnose is gesteld: constipatie. Na een gesprek met de behandelende arts verneem ik dat dit veel voorkomt bij Alzheimerpatiënten. Ze geraken gemakkelijk geconstipeerd omdat het besef om te drukken totaal is verdwenen. Een oplossing is er niet meer, dus het wordt verder behelpen met medicijnen en lavementen. Mama kan morgen terug naar het rusthuis!
Donderdagmiddag telefoontje vanuit het ziekenhuis: de behan-delende arts belt zelf op. Hij vertelt mij dat er maar geen bed vrij komt op geriatrie, mama ligt nog altijd op spoed en dat kan niet. Volgens hem is er géén andere oplossing dan mama s namid-dags over te brengen naar een ander ziekenhuis. Onmiddellijk vertrek ik naar mama. Ik wil bij haar zijn.
Ze herkent me: Oh, zoeteke . Maar verder is ze zeer afwezig, ligt te staren, weent af en toe, en ik zie dat ze veel pijn heeft. Het worden lange uren wachten. De dokter komt pas in de late namiddag nog even langs: uit de resultaten van alle onderzoeken blijkt dat ze inderdaad weer flink geconstipeerd is. Een lavement kon niet helpen om dit voldoende op te lossen. Dus verdere onderzoeken zijn nodig vooraleer de eigenlijke behandeling kan starten. Na het bezoek van de dokter wordt de ambulance gebeld. Pas om zes uur s avonds ligt mama in een bed in het ander ziekenhuis op de afdeling geriatrie. Ze is doodop, één hoopje zielige ellende en langzaam valt ze in slaap. Ik ga langs in het kantoor van de verpleegsters. Ik word heel vriendelijk ontvangen en leg met handen en voeten uit dat mama Alzheimerpatiënt is. Alles wordt netjes genoteerd. Dan ga ik naar huis. Ik troost weer mezelf met de gedachte dat ze in goede handen is, maar s avonds komen de tranen, die ik gans de namiddag verdrong. Ook Arsène is machteloos kwaad en verdrietig om zo veel ellende voor mama.
Woensdagnamiddag wordt mama steeds zieker. Om 6 uur s avonds wordt de huisdokter gevraagd nog even langs te komen. Mama lijkt heel ver weg, nog weinig reactie, ze herkent ons nog nauwelijks. Bij het aanraken van haar buik, kan je zien dat ze pijn heeft. De huisdokter is helemaal niet gerust in de toestand van mama en beslist om haar te laten opnemen in het ziekenhuis. Wat later wordt ze met de ambulance weggevoerd. Mama beseft helemaal niet wat er gaande is. Ze herkent mij of Arsène niet meer. Wij volgen de ambulance met onze auto.
Op de spoedopname kunnen wij alle uitleg geven aan de verpleegsters en de dokter van dienst. We drukken iedereen op het hart dat ze Alzheimerpatiënt is. Vanavond wordt nog één onderzoek gedaan, de rest volgt morgen. Wij kunnen niets meer doen. Het doet pijn haar hier zo hulpeloos te moeten achterlaten, maar we troosten ons met de gedachte dat ze in goede handen is.
Dinsdagnamiddag is het schrikken voor Denise en mij als wij op de afdeling van mama toekomen. De verpleegster komt meteen op me af en vraagt of ik al van het rusthuis een telefoontje kreeg: mama ligt in bed, de dokter is er bijgehaald. Nee, ik weet nog van niets. En direct spookt het al door mijn hoofd: ze is gevallen. Maar neen, ze was s nachts onhandelbaar en deze morgen heeft ze overgegeven. De dokter kon niets vinden, maar heeft voor alle zekerheid bloed afgenomen. We gaan vlug naar mamas kamer, de hoofdverpleegster loopt even mee.
Mama ligt te slapen. Ze ziet er zo broos uit, tenger, zó mager, en witjes. Ze wordt al vlug wakker, maar zoals steeds als ze zich niet lekker voelt, is ze nog meer verward dan anders. Van haar vrolijkheid van zondag blijft niets meer over. Denise en ik zitten de ganse namiddag bij haar. Ze knapt een beetje op, krijgt weer een beetje kleur, maar praten, doet ze niet. Ik waarschuw Arsène dat mama ziek is en ik wat langer bij haar blijf. Hij schrikt ook van dat slechte nieuws. s Avonds eet mama twee boterhammetjes. De yoghurt kan ze niet alleen opeten, want het potje en de lepel in haar hand nemen, lukt gewoon niet. Nadat ze klaar is met eten gaan Denise en ik naar huis.
Ik bel toch nog even naar de huisdokter om te vragen wat ze van mamas toestand vindt. Ik krijg te horen dat er zeker iets mis is met haar, maar een diagnose stellen bij een Alzheimer patiënt is niet zo eenvoudig. Mama kan in het geheel niet meer uitleggen hoe ze zich voelt. Bij het onderzoek was het dan weer haar buik, dan haar benen, dan haar borst die pijn deden. En dat maakt het niet eenvoudig om uit te maken wat er precies scheelt. Dus maar afwachten hoe het morgen is.
Arsène stelt zondagnamiddag voor om met mama naar de kermis te gaan bij ons in het dorp. Ik zie dat eigenlijk niet zo goed zitten. Al die drukte, is dat nog iets voor mama, vraag ik mij af. Arsène daarentegen ziet het wel zitten: We vragen in het rusthuis of we eenrolstoel mogen gebruiken en dan lukt dat wel. Ik rij haar wel rond! Zo gezegd, zo gedaan.
Een rolstoel krijgen, is helemaal geen probleem. En mama is direct akkoord om mee te gaan naar de kermis. Arsène legt haar uit dat het zittend in een rolstoel voor haar makkelijker zal zijn: Dan hoef je niet zo ver te stappen, mama. Daar is ze het volledig mee eens en we gaan op weg. We lopen het park van het rusthuis uit, de straat op. Die is vandaag verkeersvrij, maar we zitten wel plots in het enorme kermisgewoel. Geen reactie van mama dat het zo druk is, dat er zoveel lawaai is, neen ze zit rustig van alles te genieten. Dan hoort ze de The Dixielandboys, een groepje muzikanten dat al wandelend door de straat hun prachtige muziek speelt. Laat dat nu juist de muziek zijn waar mama zo van houdt: Luister eens, mooihé? Ze klapt in de handen op het ritme van de muziek. Eens ze de ponys, die rondjes rijden met kinderen, in de gaten krijgt, is mama dáár weer vol verrukking over. Twee steltlopers in prachtige kostuums, die net vóór haar lopen, kijkt ze onbegrijpend aan. Groot hé? zegt ze. Wat verderop zijn het twee clowns die haar aan het lachen brengen. Op het dorpsplein zoeken we een tafeltje uit en besluiten iets te drinken. Er is een podiumoptreden. In al haar enthousiasme heeft ze de kans niet om haar fruitsapje op te drinken. Want door haar uitbundig meeleven met de muziek stort ze het meteen om. Niets ergs, enkel de tafel en een lege stoel zitten onder het plakkerige goedje. Ik maak vlug alles schoon. Meteen krijgt ze van Gaby - mijn kapper en vóór mamas opname in het rusthuis ook die van haar -, een ander drankje aangeboden. Hij bedient als vrijwilliger de bar. Als de zanger het liedje La Rose van Gilbert Bécaud inzet, zingt ze de eerste twee zinnen mee. Oh, hoe mooi zegt ze dromerig. Ze legt haar hand op Arsène zijn arm, haar hoofd tegen hem aan: Ik kom een beetje dichter zitten t is zo mooi Mama, tegen haar schoonzoon aangeleund, sluit even de ogen, een glimlach speelt om haar mond. Ik zit rechtover hen, en als ik dit tafereeltje zie, ben ik ontroerd van zoveel simpel geluk. Er komen nog wat meezingers, aan elkaar gepraat met wat leuke moppen. Mama lacht even hard mee als alle andere toeschouwers. Wat later vraagt Arsène stilletjes aan mij: Mama lachte zo hard om die grappen. Zou ze die nu ook begrepen hebben? Dat weet ik ook niet.
We keren langzaam terug. Als we de tuin van het rusthuis inwandelen, horen we de ritmische klanken van tamtams. Mama klapt weeral in de handen, en zit op de tonen van de Afrikaanse muziek bijna te dansen in haar rolstoel. We wijzen haar de groep zwarte mensen aan en Arsène brengt haar vlak bij hen. Ook van dat optreden geniet ze ten volle. Op het terras van het rusthuis, in het avondzonnetje, drinken we nog een laatste drankje en dan brengen we mama naar boven. De oudjes zitten al aan tafel, het is etenstijd. Mama gaat er welgezind bij zitten. Honger, mama? vraagt Arsène. Neen, jongen, goesting! antwoordt ze. Terwijl ze smakelijk zit te eten, geven we haar nog een dikke zoen en gaan naar huis.
Met een portoke genieten wij nog na van deze geslaagde namiddag: mama hoorde er even weer echt bij!
Herkent u de verschillen tussen dementie en vergeetachtigheid? Doe de kennistest 'Waaraan herken ik dementie'. Deze test neemt ongeveer 5 minuten in beslag.
Woensdagnamiddag, na de wandeling in het park, komen Denise, mama en ik de hall binnen van het rusthuis. We lopen gearmd, mama tussen ons in, want de laatste tijd kan ze best wat steun gebruiken bij het lopen. Twee bejaarde kloosterzusters zitten aan een tafeltje. Door het typische kapje op hun hoofd, zijn ze duidelijk herkenbaar als nonnetjes, ook voor mama. Bij hen aan tafel zit een jonge man. Hij heeft een aktetas bij zich, er liggen papieren op tafel. Er wordt druk heen en weer gepraat. Mama krijgt hen in de gaten, kijkt met zekere minachting in hun richting en draait dan bruusk haar hoofd weg van het gezelschap. Zonder gêne, zegt ze luidop: Hm, de nonnen zitten ook te vrijen! Denise en ik kijken naar elkaar, moeten onze lach onderdrukken. We zetten een tandje bij en glippen vlug met ons drietjes het hoekje om.
Met een pot bijna verwelkte orchideeën in de handen, - waar heeft ze nu die weer gevonden? - loopt mama verloren in de gang. Ze is weer volledig het noorden kwijt, dat heb ik wel direct in de gaten. Als ze me ziet zijn de tranen er weer. Kind toch, ik kan niet meer Breng me alstublieft naar ergens anders is het eerste wat ze tegen me zegt. Dat komt goed uit dat je even weg wilt, mama. Ik kom je halen. Watdenk je ervan om eens met me mee te gaan? Kun je eens zien hoe mooi de bloemen in onzetuin zijn. Bij het horen dat ze mee mag, kan haar geluk niet op.
Het instappen in de auto verloopt zonder veel problemen en weg zijn wij. Als ik de oprit oprij, beseft ze eigenlijk niet goed waar ze is. Tot ze de stem hoort van Arsène, die geknield in een bloemperkje zit te wieden: Dag ma, hoe is het? Hoewel ze slechts enkele meters van hem vandaan staat, speurt ze de hele tuin af waar hij is. We gaan enkele stappen dichterbij, hij zit vlak onder haar neus. Ik wijs hem aan, maar mama merkt hem maar niet op. Hier ma, hier zit ik, hier! zegt Arsène. Zeg, kun jedan niet eens naar mij roepen! krijgt hij als antwoord van mama.
Terwijl we in het zonnetje op het terras wat drinken, krijgt ze opeens de bloemen in de gaten. Mooi, heelmooi en ze ruiken goed. Ze imiteert de geluiden van een vogeltje dat lustig zijn lied zit te zingen in een boom. Daar heeft ze dus nog altijd oor voor. Ze houdt de bijen in het oog die rond zoemen. Ja, de natuur kan haar nog altijd boeien.
We geven de bloemen water, terwijl ze er bij is. Dapper helpt ze Arsène mee om de tuinslang af te rollen, nadat ze gevraagd heeft wat voor een ding dat is. Veel kan ze niet doen. Ze staat zeer onvast op haar benen in het gras en ik heb schrik dat ze zou vallen.
Dan passeert de buurvrouw en haar dochter, op wandel met hun hondje. Mama stapt aan mijn arm op hen af. Ze fluistert me ondertussen toe: Ik zou ook zon hondje willen. Al vlug zit de kleine Yorkshire in mamas armen. Nu kan haar dag niet meer stuk.
Na de babbel met de buren, helpt Arsène haar in de auto en ik breng haar terug naar het rusthuis.
Mama heeft haar dagje niet volgens de verpleegster: Ik weet echt niet waar ze met haargedachten zit vandaag. Ja, die gedachten van mama! Ze ligt in bed op een andere kamer. Ze kijkt heel nors, geeft het weeral af op de verpleegster. Wij kunnen haar niet begrijpen, maar wat ze tracht uit te leggen klinkt niet al te positief. Ze is er zich ook niet direct van bewust dat ik er ben. Maar eens ze dat door heeft, slaat haar stemming weer om. Plots is ze weer blij gezind.
We trekken er eventjes met ons tweetjes op uit. Niet in het park, maar gewoon een blokje om. Bij elke auto die passeert drukt ze zich als een bang kind dicht tegen me aan. Wat is dat tochallemaal? vraagt ze een beetje angstig. Gewoon autos, mama. Zij rijden op de weg en wijlopen op het voetpad. Er kan niets gebeuren stel ik haar gerust. Toch maar voorzichtig zijn,hoor. is haar reactie. Na de wandeling gaan we nog naar de cafetaria van het rusthuis. Ze heeft zin in een ijscrème. Ik bestel voor haar een coupe met aardbeien. Ze eet genietend alles netjes op. Even later breng ik mama naar haar kamer. Nog wat geknuffel en een paar dikke zoenen: Nu ga ik naar huis mama, naar Arsène. Zal ik hem de groetjes doen van jou? Ze neemt mijn twee handen vast: Mag ik niet eens mee naar hem? Wat doet dat weer pijn. Zullen we dat op een andere dag eens doen, mama? Nu is het etenstijd trek ik mij uit de slag. Goed hoor! en ik krijg nog een laatste kus.
Ik neem haar binnenkort toch weer eens mee naar huis. We zien wel of dat nog lukt.
Ik had hem woensdag al zien staan. Mama schonk er toen niet de minste aandacht aan, dus ik ook niet. Ik was blij dat hij terug was. Vandaag, vrijdag, is hij weer het gespreksonderwerp van de dag. - Mama: Kijk toch, hoe mooi hij daar weer zit! - Ik: Ja, hij zit daar weer. - Mama: Moet je die mooie oogjes zien. - Ik: Ja, hij heeft heel mooie oogjes. - Mama: Hij houdt weer alles in de gaten. - Ik: Hij kijkt of ik jouw haar wel goed in de krulspelden draai. - Mama: Kijk eens, het is toch een schoon beestje hé? - Ik: Ja, hij is zeker schoon. Mama blijft maar, vol vertedering, glimlachend het beeld aankijken. - Mama: Precies echt hé? - Ik: Het is een heel mooi beeldje, goed nagemaakt. Hij lijkt wel erg goed op een echte teckel - Mama: Kijk, kijk hij zit met zijn rug naar de muur Ik wil iets - Ik: Wat wil je, mama? - Mama: Als hij weer wil slapen een matje een bakje heb ik nodig voor dat beestje.Denk je dat ik het aan Arsène kan vragen? - Ik: Natuurlijk kan je dat aan Arsène vragen. - Mama (lachend): Wat zou ik aan Arsène moeten vragen? Ondertussen ben ik klaar met mamas kapsel. Ik neem haar mee naar de badkamer. - Ik: Kijk maar eens in de spiegel hoe mooi jij weer bent. We staan arm en arm vóór de spiegel en mama begint uitbundig naar mijn spiegelbeeld te zwaaien. Ik zwaai even uitbundig terug. En we schieten beiden in een lach. - Mama (nog steeds lachend): Ellen, hoe oud zijn wij eigenlijk? - Ik (lachend): Mama, ik denk dat wij nooit volwassen zijn geworden! - Mama: Dat is het, kind. - Ik: Mama, nu moet ik weg. Ik moet nog boodschappen doen. Even kijkt mama heel beteuterd. - Mama: Goed, dan ga je maar. Ze geeft mij een kus, doet de deur van haar kamer open, stapt de gang in en wandelt weg.
Rimpel was de sympathieke teckel van mama en pa. Zijn naam had hij te danken aan al zijn rimpeltjes in zijn snoet, toen ze hem als puppy kochten. Het was hun troetelkind, een deugniet, een echt verwend nest, maar wel heel lief. Toen hij op 8-jarige leeftijd verlamd raakte, hebben zij hem weken lang liefdevol verzorgd tot het echt niet meer kon. Ze moesten hem laten inslapen. Mama en pa hadden toen enorm verdriet: Dat willen wij nooit meer meemaken. Er komt nooit meer een andere hond binnen! En ze hielden woord. Er werd wel een bijna levensgroot stenen beeld van een teckel gekocht, dat altijd op het vertrouwde plekje in de woonkamer bleef staan.
Rimpel is dus ook mee verhuisd naar het rusthuis. Enkele maanden geleden viel het mij op dat mama tegen het beeld sprak. Rimpel was voor mama weer tot leven gekomen! Soms werd hij meegenomen in bed, zat bij haar op schoot, werd in de badkamer geplaatst als hij ondeugend was geweest. En mama ging ook met hem wandelen, in de gangen van de afdeling, waar ze verblijft. En nu is Rimpel spoorloos verdwenen. Mama heeft het beeld waarschijnlijk ergens achtergelaten. Ik mis die Rimpel wél, mama niet!
Vrijdagmorgen: ik vind mama weer in tranen. Ik vraag haar weer waarom ze toch zo veel verdriet heeft. Dan komt die weer binnen dan weer een andere snikt ze. Ik leg haar uit dat het verpleegsters zijn: Mama, ze komen gewoon jouw kamer binnen om je te helpen. Daar kan ik niet meer tegen t zijn altijd andere zegt ze wenend. Maar ik zie dat ze kwaad is. En ze wil nog veel meer zeggen, maar ja, dan gebeurt het opnieuw, de woorden komen niet meer. Ze staat boos recht uit haar zetel. Ze gooit haar armen in de lucht, ze stampt van woede met haar voeten op de grond: Verdomme,verdomme ik kan niet spreken! Ik schrik echt van haar reactie, want vloeken dat behoorde vroeger nooit tot haar woordenschat.
Gelukkig wordt ze weer rustig. Even later komen twee verpleegsters de kamer binnen om het bed op te maken. Ze zijn van harte welkom: mama is weer poeslief.
Zaterdagnamiddag stap ik uit de lift en zie mama zitten. Ze zit eenzaam op een stoel aan tafel in de leefruimte, met haar rug naar mij gekeerd. Maar ik zie het al meteen aan haar schokkende schoudertjes, ze heeft weer verdriet. Ik stap op haar toe, haar ogen zijn rood omrand van het wenen. Oh kind, ik kon niet komen barst ze in tranen uit. Maar ik ben nu toch hier, mama troost ik haar. De ene huilbui na de andere volgt. Ik weet wat me te doen staat: jas aan en naar buiten. Van zodra we in het park lopen, gaat het weer beter met haar. We gaan deze keer maar niet naar de cafetaria. Maar gaan rustig met ons tweetjes op een bank zitten in het lentezonnetje. Een uurtje later zijn we terug op haar kamer, de tranen zijn vergeten en ze kan weer lachen.
Als ik woensdagnamiddag toekom, is Denise al bij haar. Mama ziet er tevreden uit. De laatste tijd is ze meer en meer gehecht geraakt aan Denise, die vaak bij haar op bezoek komt. En als gepensioneerd verpleegster, zit het zorgen en verzorgen voor mensen, haar nog steeds in het bloed. Vaak valt het mij op hoe liefdevol ze met mama omgaat.
Vandaag vindt ze dat mama, die vroeger altijd zo netjes voor de dag kwam, zó niet mee naar buiten kan. Mamas kleren zijn inderdaad niet meer proper, overal zitten vlekken op. We overleggen samen dat ze maar beter een andere bloes en broek kan aantrekken. We openen de kast, nemen nieuwe kleren en kleden met ons tweetjes mama uit en weer aan. Ik bedenk dat mama een jaartje geleden nog boos kon zijn als Denise haar kast opende om haar jas er uit te halen. Zelf kon ze dat toen al niet meer, ze had toen ook al hulp nodig. Maar stiekem zei ze toen tegen mij: Ik zit bij haar toch ook niet inde kasten! Nu doet het haar niets meer, ze laat zich geduldig een andere broek en bloes aandoen. Ik heb de indruk dat ze wel geniet van al die aandacht.
Blij als een kind is ze als ik haar vertel dat Arsène om 5 uur naar de cafetaria komt. Oh, allemaal weer samen!
Op ons wandelingetje in het park komt de hoofdverpleegster naar ons toe. Ze vertelt dat mama deze middag weer zo verschrikkelijk verdrietig was. Ze heeft mama bij haar genomen in haar kantoor. Toen de hoofdverpleegster haar vroeg wat er scheelde, antwoordde mama al wenend: tIs mijn hoofd t is mijn hoofd!
Gisteren kregen we een brief van het rusthuis. Een prijsstijging vanaf 1 juli 2008 met 4,04 %! De dagprijs wordt nu vastgelegd op 42,74 per dag. De laatste prijsaanpassing was op 1 juli 2007. Op de achterzijde van deze brief kan je lezen dat deze verhoging van de dagprijzen werd voorgesteld aan de Algemene Directie Regulering en Organisatie van de Markt-Prijzendienst. Zij hebben daar kennis van genomen en klaar is kees.
Reken bovenop de dagprijs nog de dokterskosten, medicijnen, pedicure, haarkapper, af en toe wat nieuwe kleren en je spreekt al over een niet onaardig bedrag dat maandelijks moet worden neergeteld. De oudjes kunnen wat dieper in hun portemonnee tasten of weer de spaarcentjes aanspreken. Ik stel mij toch de vraag: wie kan zulke prijzen in godsnaam nog betalen van zijn pensioentje? Het pensioen dat zeker niet steeg met 4,04 % per jaar. Maar geen haan die daarover kraait.
Zondagnamiddag zijn Arsène en ik bij mama op bezoek geweest. Tussen de regenbuien in zijn we op het terras iets gaan drinken. Mama was nog steeds goedgezind. En ja hoor, we hebben met zijn drietjes rustig zitten praten. Een echt gesprek kan je het niet meer noemen, het is zó onsamenhangend. Arsène en ik begrijpen ook niet altijd waar mama het over heeft. Meestal houdt het helemaal geen steek. Zijzelf heeft gelukkig niets in de gaten, en wij laten ook niets merken. Want ze geniet er zo van!
Dinsdagnamiddag ben ik samen met Denise naar haar geweest. Eerst een wandeling in het park en dan lekkere soesjes met chocoladesaus eten. Mama nog steeds goedgeluimd. Ze lepelt zonder problemen haar hele dessertbord leeg.
Vandaag, alweer vrijdag, dus ik speel weer voor kapster. Ik sta met mijn rug naar haar toegekeerd, gebukt om de krulspelden uit de kast te halen, als ze zegt: Ons Ellen heeft ook een flinke kont! Ik kan haar geen ongelijk geven. Met mijn 75 kilo blijft van mijn vroegere slanke lijn niet veel meer over. Maar ik draai me om naar mama. Gespeeld kwaad - en dat merkt ze toch nog wel - , zeg ik luid: Wablief? Ik zal maar doen of dat niet heb gehoord! En alweer heeft ze het meeste plezier. Het doet deugd om haar zo te zien lachen.
Ik blijf nog even bij haar terwijl ze haar soep eet. Waar is ons Ellen? vraagt ze ineens. Ik zit toch naast je, mama zeg ik. Ze kijkt naar mij, legt haar hand op mijn arm: t Is toch de ouderdom, hé? vraagt ze vertwijfeld.
Deze morgen zit mama in de leefruimte bij enkele andere bewoners. Ik zie meteen dat ze er blijer uitziet dan de dagen voorheen. Dag, mama en ik geef haar een kus. Ik krijg een kus terug, met de woorden:Voorzichtig zijn,hé, als je naar huis gaat! Ik zeg haar dat ik nog niet naar huis ga, maar net bij haar toekom. Ze kijkt me lachend aan: Dat kon ik toch niet weten, kind! Ze gaat vlot rechtstaan en we stappen samen het hoekje om, haar kamer in. Je hebt de groeten van Arsène en ik moest jou zeggen dat hij jou nog zeer graag ziet zeg ik. Echt waar? Oh God, die sukkelaar is haar antwoord.
Ze zingt het liedje van Walter De Buck: En mijnen vlieger en ik zing met haar mee. Plots is ze de woorden kwijt. Als ik alleen verder zing met: er zitten nog twee bollekens, in mijnen zak, proest ze het uit, de handen voor haar mond. Ik weet, met al haar vroegere preutsheid dat ze dat een onfatsoenlijke tekst vindt, maar ze heeft er alle plezier in vandaag.
Terwijl ik haar haar in de krulspelden draai, zegt ze: En hij is weg. Ik vraag verwonderd Oh ja? Ze legt het verder uit: Vis gaan halen, en nog al dat vlees in huis! Ik praat gewoon met haar mee: en nu mama, dat de vis zo duur is. Waarop ze antwoordt: t Is juistdat hé! En daar ben ik dan mee uit de kerk gekomen. Hier kan ik niet meer volgen.
Ondertussen föhn ik haar haar. Als ik denk dat haar haar droog is, haal ik de krulspelden er uit. Maar ik ben iets te haastig geweest: Oei, mama, iets te vroeg, jouw haar is nog niet helemaal droog. Neen, dat heb ik daar juist ook al tegen ons Ellen gezegd! krijg ik te horen, maar daar reageer ik maar niet op.
Ze is nog steeds goed gemutst als ik wegga. Een klinkende zoen en een tot morgen doet haar gezichtje stralen.