3.1.2. Vertaling van het voorbeeld in geestelijke begrippen.
Wat hebben wij tot dusver gedaan? Deel één, het 'raamverhaal' hebt u gelezen; daar ga ik althans van uit. Daarin werd deze algemene samenvatting gegeven: God en de mensen horen bij elkaar. Gods vijand - de duivel - heeft die samenhang kapotgemaakt. Gods Zoon - Jezus - heeft het verband hersteld. Om nút te kunnen hebben van dat herstel dienen mensen vrijwillig en zo volledig mogelijk met Jezus mee te werken. Doen ze dat, dan zijn onvoorstelbaar fijne dingen mogelijk.
Deel twéé maakte uitvoerig duidelijk, wat het verbroken zijn van de samenhang tussen God en de mensen inhoudt: ieder mens is eigenlijk op een slechte weg, die hem of haar steeds verder van God wegbrengt. Oók werd in deel twee uitgelegd, wat het betekent, als Jezus het verband herstelt. Ieder mens kan op een goede weg komen, die hem of haar steeds dichter naar God toebrengt.
U hebt gelezen, hoe spannend en inspannend die eerste passen van Jan en Joke, hun vrienden en vriendinnen verliepen. U hebt ook gelezen, hoe hevig Schreeuwschrik (2.6.6.1.) en Klankvol (2.6.2.2.) bij de hele toestand betrokken waren. Schreeuwschrik doet al zijn best om het hele stel op de slechte weg terug te drukken. Klankvol doet wat hij kan om hen in het goede spoor te leiden en te houden. Beiden denken daarbij niet op de korte, maar op de lange termijn. In dit verband zal u één ding heel duidelijk geworden zijn: bekering is een eerste stap. Er moet iets bijkomen. Het gewonnen terrein moet worden geconsolideerd. Gebeurt dat niet, dan maakt men het gemakkelijker voor de demonen en moeilijker voor de engelen. Ik vond de opmerking heel waardevol, die Joke aan het eind van deel twee maakte (2.6.4.9.). Die Jo is eigenlijk een erg schrander meisje. Ze had iets extra's nodig om de vreugde van haar bekering te kunnen vásthouden. Dáár kwam, wat ze zei, op neer. Díe uitspraak is het koord, waarmee deel twee aan dit deel drie vastzit. Want wat dat 'iets extra's inhoudt, gaan we nu bezien.
Voorlopig wég bij Jan en Joke: de zaak op ú toegespitst. u bent iemand, die bekeerd is. U hebt de slechte weg verlaten en bent op de goede gekomen. U b♪0nt in het doorlaatkamp. U bént aan de ingang van Gods rijk. God -de grote Gezaghebber - staat gereed om u te begroeten. Hij wil u helemaal gelukkig maken. Hij wil u sfeer en stijl van zíjn land leren, totdat u die niet alleen ként, maar één daarmee bent. Nú bent u nog een beetje als het volk Israel in de woestijn, wél wég uit Egypte, maar nog niet in het beloofde land. Veertig jaar, een lánge, lánge tijd zwierven zij rond (Num. 14:33). Voor u Voor ú behoeft dat zwerven geen veertig jaar te duren. Als u wílt, kunt u snel dóórstromen. Ik zou toch zo graag zien, dat u déze instelling had; (zie voor het tegendeel 3.1.1.): - wél contacten hier: mijn belang is er mee gediend, als mijn levensritme doordrongen wordt van de Geest, die híer heerst. - Geen banden meer met vroeger. Niet meer eten, niet meer lezen, niet meer zien zoals daar. - Géen uitstapjes daarheen, geen samenwerking met dwarsdrijvers in het doorlaatkamp. Niets mag mij hinderen om gereed te zijn voor de grote cursus. Ik zit kléar. Kom maar óp met die lessen. Als u zo bent gezind, gaat de scholing beginnen en heel spoedig daarna 'gaan de hekken open'.
Nu kunt u mogelijk zeggen: "Ger, wat doe je móeilijk. Ik héb me bekeerd; ik bén in Jezus gaan geloven om- nou ja, om zekerheid te hebben voor de toekomst- om later in de hemel te komen zogezegd. En jij wil maar steeds méer- nu wedergeboorte- daarna weer wat anders. ik vóel het al aankomen. Ik ben er zeker van, dat het genoeg is, als ik mij aan Jezus vasthoud, als ik zijn naam te hulp roep in moeilijke ogenblikken (Joel 2:32). Mijn antwoord: ik zeg ook niet, dat u het Godsrijk níet bereikt. Maar waarom na lang uitstel (Op. 20:5), ziek (Op. 22:2) en beschadigd (Op. 2:11). Hoe verder u zich in dít leven door Jezus laat leiden, van hoe minder ver behoeft u in het toekomstige leven te komen. Lees het vertelde in de hierna volgende punten eens. U zult daar horen over mensen, die op de goede weg wáren. Toch brachten ze zichzelf in moeilijkheden, doordat ze; - banden met vroeger aanhielden - bléven eten, wat ze al aten - bléven lezen, wat ze al lazen - de dingen bléven zien, zoals ze die vroeger zagen - op nieuw leven gerichte contacten verwaarloosden - naar het oude leven terug zuigende contacten activeerden.
"Jan; ik wou iets vertellen van mijn giropas. Ik heb hem al jaren en hij is nóg schoon en heel en toonbaar: door dat beschermende laagje er over; luister: Wij zijn brieven van Jezus. Maar zullen wij schoon en heel en toonbaar blíjven? Ik zoek naar het beschermende laagje".
(Joke in 2.6.4.9.)
WEDERGEBOORTE; U KUNT NIET ZONDER; EN U HOEFT NIET ZONDER
Hoofdgedachten: - Bekering brengt u in het 'opvangkamp' van Gods rijk; laat u niet terugpraten. 3.1. - Wedergeboorte brengt u vanuit het opvangkamp in Gods rijk zëlf. 3.2. - Wedergeboorte? Geestelijk geboren worden? Wie zijn dan moeder en vader van het nieuwe leven?! 3.3. - Geestelijk geboren worden leidt tot een beter zicht op Jezus en op onze medemensen. 3.4. - Geestelijk geboren worden leidt tot een beter inzicht in Gods Koninkrijk. Het geeft ook meer inzicht in 'koninklijk leven'. 3.5. - Geestelijk geboren worden (wedergeboorte) leidt tot toenemende kracht. 3.6. - Geestelijk geboren worden leidt tot overwinning. 3.7
3.1. Hoofdgedachte: Bekering brengt u in het opvangkamp'' van Gods rijk; laat u niet terugpraten.
Gedachten: - Voorbeeld uit het dagelijks leven. 3.1.1. - Vertaling van het voorbeeld in geestelijke begrippen. 3.1.2. - Hoe iemand, die hebbelijkheden niet losliet, zichzelf ontriefde. 3.1.3. - Hoe iemand maar bléef denken aan de wereld van alle dag en zo in de versukkeling raakte 3.1.4. - Hoe iemand, die voor alles en iedereen aandacht bléef houden, in de vernieling kwam. 3.1.5. - Hoe iemand, die de dingen altijd maar zo aards bléef zien, heel rare dingen ging doen. 3.1.6. - Hoe mensen, die van goed onderwijs géen gebruik maakten, het spoor bijster raakten. 3.1.7. - Hoe mensen, die naar medestanders zochten, om samen op-de-rem te trappen, uiteindelijk zichzelf uitrangeerden. 3.1.8. - Hoe u waakzaam kunt zijn ten aanzien van al die honderden manieren om uw toegangsbewijs kwijt te raken. 3.1.9.
3.1.1. Voorbeeld uit het dagelijks leven.
Stel: iemand emigreert naar een ander land. In dat andere land stelt men zijn komst erg op prijs. Maar tóch hebben de gezagdragers déze gedachte: "Het is niet voldoende, dat hij náar ons toekomt, hoe blíj we daarmee ook zijn. Nee, het is pas áf, wanneer hij helemaal gelukkig is geworden bíj ons. Het is allereerst nodig, dat hij onze levensstijl en levenssfeer helemaal leert begrijpen. Daarom gaan we alle binnenkomende gezinnen een scholing geven. Wanneer ze daaruit komen, moeten ze onze stijl en sfeer niet alleen kénnen, neen: ze moeten die hébben. Eerder komen ze niet écht binnen". U begrijpt, dat de houding van de binnenkomenden erg belangrijk is. Wanneer de grensoverschrijders denken: - géen contacten; ik ben hier niet voor hún sfeer en stijl, maar om mijn eigen belang te dienen. - Zo véel mogelijk banden met het land, waar ik vandaan kom. Ik blíjf eten en lezen, wat ik dáar at en las. Ik blíjf de dingen zien, zoals ik ze dáar zag. Ik ga bij elke mogelijke gelegenheid met verlof dáarnaar terug. - Ik zoek hier de mensen op, die er net zo over denken als ik. Sámen vormen wij een vooruitgeschoven post van 'ons eigen land' in deze vreemde omgeving. dan wordt de omscholing erg verzwaard. Tijdenlang blijft de immigrant in het 'doorlaatkamp' zeuren: "Is dít nu het beloofde land. Dat valt dan wel bár tegen". Pas, wanneer hij zijn onwillige houding opgeeft, kan de eigenlijke scholing beginnen. En dan, na een spijtige vertraging, zwaaien de hekken open en kan hij eindelijk verder.
U begrijpt: dit voorbeeld is vóorgevormd en daardoor wat gekunsteld. Het gaat uit van: - een ideaal immigratieland met fijne, wijze, 'innige' mensen aan het hoofd; zo'n land is er natuurlijk niet. - Een emigratieland, waarvan nu letterlijk níets deugt. Alles was daar vuilnis, waarmee je nooit meer van doen behoort te hebben (Philipp. 3:8). Dat is óok veel te zwartwit. - Doorlaat-, quarantaine-, trainingskampen, die er in de letterlijke zin van het woord over het algemeen niet zijn. Voor zover ze er wél zijn, zit er wel eens een luchtje aan van 'hersenspoeling'.
Ik noem dit even. Dan kunnen sommigen me dáarmee alvast niet op mijn nek springen. Overigens zullen mensen, die geëmigreerd zijn (geweest), de algemene strekking van mijn betoog wel kunnen beamen, naar ik aanneem.
Hoe u attent kunt zijn op de vele manieren om de toegangspoort naar het goede land te laten open gaan.
Eerder zagen wij -bij 3.1.9.- hoe een heleboel toch wel voortreffelijke lui niet tot maximale prestaties kwamen en minimumlijders bléven. Dit, omdat ze hoogmoed, genotzucht, óver-gretigheid, luiheid, eigenwijsheid en koppigheid nét niet voldoende onder de duim hadden. Ik zeg niet, dat ze Gods feestzaal nóóit zullen bereiken. Ik heb er heus wel moed op, dat Uzzia, Demas, Salomo en Gehazi daar ooit eens zullen binnengaan. Maar wél minder feestelijk dan hád gekund.
Wat echter verteld kon worden over David, Ruth, Hanna, Petrus, Onésimus en Lydia: dat zijn toch veel betere geschiedenissen. Deze mensen bereikten hoogtepunten, stegen boven hun kleinheid uit, juist in kernsituaties. Wat toonden zij?!:
- offerbereidheid: als Gods normen anders waren dan de hunne, wilden zij hun levenswandel herzien 3.2.3.
- inzicht: zij konden oude, vertrouwde structuren prijsgeven, wanneer er kans was op een hogere levensvorm 3.2.4. - geloofskracht en vertrouwen: zij bleven op God vertrouwen en bleven hun woord aan Hem gestand, wát er ook gebeurde 3.2.5. - durf en moed: niet met hun mónd alleen, maar ook met hun hart, erkenden zij Hem als Heer 3.2.6. - overleg: zij lieten zich leiden door goede contacten. Dat werd hun tot een sieraad (Spr. 25:12) 3.2.7. - Visie en vaart: ze verwachtten machtige dingen van God én: ze gingen er ook op uit om die heerlijke zaken te vinden 3.2.8
U, bekeerde; ú: die nare eigenschappen, die ik het eerste noemde: streeft u er naar, om die met Gods hulp onder controle te krijgen. Streeft u daar ook naar met betrekking tot allerlei anderen níet door mij genoemde- negatieve karaktertrekken? En: streeft u naar de goede eigenschappen, die ik wél en die ik níet noemde?! Ziet u bij dat streven resultaat?!
Dán: is uw wedergeboorte gaande.
Dan hebt u juiste munten gevonden om de slagboom te laten omhoogzwaaien.
Hoe een vrouw, die ontvankelijk was voor edele en grootse gedachten, edele en grootse ervaringen kreeg.
- Wij (te weten: Paulus, Silas, Timotheus en Lucas) vertoefden enkele dagen in Philippi. En op de sabbathdag gingen wij de poort uit, de rivier langs, waar wij verwachtten, dat een gebedsplaats zou zijn en neder gezeten, spraken wij tot de verzamelde vrouwen. En een zekere vrouw, met name Lydia, een purperverkoopster uit de stad Thyatira, die God vereerde, hoorde toe en de Here opende haar hart, zodat zij aandacht schonk aan hetgeen door Paulus gezegd werd. En toen zij gedoopt was én haar huis, nodigde zij ons, zeggende: "Indien gij van oordeel zijt, dat ik de Here getrouw ben, neem dan uw intrek in mijn huis." ; en zij dróng ons er toe. (Hand. 16:12-15).
Een kwieke vrouw, die Lydia. Ontwikkelt initiatieven. De handel in purpergeverfde kledingstukken is een specialisme van Thyatira. Maar zíj verhuist naar Philippi en zet dáár een handelshuis op. Purperverkoopster: chique business hoor! Te vergelijken met een bontwinkel nú. Groot huis. Stoet bedienden. Geslaagde vrouw. Maar: ze rust niet op haar lauweren. Ze handelt in edele, aardse zaken en heeft -naar aardse maatstaven- haar leven zich groots zien ontwikkelen. Ze zoekt echter naar ónvergankelijke edele en grootse zaken. De God van Israël. Ze wéét het: Híj is de Unieke, de Enige (Deut. 6:4). Hém wil ze vereren. In plaats van de ingewikkelde baaierd van goden en halfgoden van het heidendom zoekt ze de eenvoud, die het kenmerk is van het wáre, van dé Ware. Maar wáár moet ze Hem zoeken? Joden zijn er niet in Philippi. Zij weet wél, dat de 'vereerdag' van die wérkelijke God de laatste dag van de week is en dat zoekers naar Hem elkaar wel eens aan de waterkant ontmoeten. Dat zou er dan mee te maken hebben dat bij de dienst van die grote God veel dingen gereinigd worden met water en dat men zich dan bij voorkeur ophoudt, daar, waar water beschikbaar is.
Dáárheen dus; en ja hoor: althans énige versterking. Andere vrouwen die mét haar die onbekende God willen vereren. Geen mannen; zeker bang voor de besnijdenis, die bij de volgelingen van die God een rite is. Maar ook geen jóódse mensen, die inlichtingen zouden kunnen verstrekken. Alles is klaar voor onderricht. Er is zelfs een héuvel in het terrein, waarop -naar de gewoonte van die tijd- een leraar zou kunnen gaan zitten. Die heuvel blijft echter leeg. Het is eigenlijk een rare zaak. Heidense vrouwen, die samenkomen op een dag, die in hun milieu geen enkele bijzonder betekenis heeft. En wát doen ze: een God vereren, Die helemaal buiten de begrippenwereld van hun omgeving valt. En wat doet die God?!: niets, helemaal niets. Hij neemt niet eens de moeite om Zich te laten vertegenwoordigen. Hij stuurt geen mensen, die Hem althans iets nader staan dan deze zoeksters. Totdat die sabbath komt, dat er één roept: "Daar komen mannen aan!" en even later: "Het zijn.... het zijn JODEN!!"
God líjkt soms niet te luisteren. Maar terwijl Lydia en haar vriendinnen daar aan die rivier wat vaag bezig lijken te zijn, is Hij al aan het regelen. Paulus hééft al een aanwijzing gehad, dat hij naar Griekenland moet gaan (Hand. 16:9). Hij en zijn vrienden zíjn gegaan. Wat onwennig hebben ze enkele dagen in het nieuwe zendingsgebied rondgekeken. "Hoe zullen we het aanpakken? Begonnen zal moeten worden met mensen, die er althans íets van snappen, waar het om gáát. In deze onbekende stad eerst dus maar naar de Joden. Maar er is hier nota bene niet eens een synagoge. Wacht eens, áls er Joden zíjn, dan zullen ze toch op de sabbath wel érgens samenkomen! Waar? Aan de rivíer natuurlijk. Wanneer er iets ritueel gereinigd moet worden, is dáár het water direct bij de hand!"
En zó is het gekomen, dat er eindelijk iemand op dat heuveltje ging zitten. Zo kréég Lydia haar onderwijs. Paulus vertelt haar, dat de oude riten en ceremonieí«n voorbij zijn (2 Cor. 5:17). Niemand hoeft bang te zijn bijvoorbeeld voor die enge besnijdenis. Ook dát begrip is door de heerlijke boodschap van Jezus mateloos verdiept en geadeld (Rom. 2:28, 29). Ze lúistert; ze wás in zekere zin al bekeerd, deze vereerster van God. Nu echter reikt ze verder. Maar dat verder reiken is evenals haar bekering (Jer. 31:18) toch weer een genade van de Eeuwige. Híj opent haar hart. Dan gaat het echter ook weer met váárt voort: - dopen, niet meer: o aan het water: zóeken, maar: o in het water: vínden. - de hele groep werknemers en werkneemsters raakt zó geïnspireerd, dat ook zíj zich laten dopen. - Dat heerlijke grote huis en die ruime financií«le middelen?: ook dáárvoor een nieuwe, feestelijke bestemming: "Kom bij mij wonen, niet zeuren van: 'het zal zo duur uitkomen voor je' en: 'wat zullen de mensen zeggen'. Ik wil het niet hóren! Voldoe ik aan Gods normen? Ja? Dan is ook mijn hele bezit aan zijn dienst gewijd."(Hand. 4:32).
Wat een doorzettingsvermogen, een overtuigingskracht, een durf, een visie: iemand met léf! Zó komt er een centrum voor de gemeente Philippi, die rond háár begint te ontstaan. Zo krijgt zij de edelste en meest grootse ervaringen, die een mens maar kán hebben: - gered zijn om te redden - verkwikt worden om te verkwikken - het eigen huis: een vluchthaven, een kuuroord voor anderen - de eigen middelen: niet meer allemaal aangewend voor de eigen kleine belangetjes, maar voor een deel ook voor de grote belangen van de Heer.
En het fundament?: dat was mede gelegd, toen ze op die sabbathdagen wel eens tegen de andere 'zoeksters' zei: "Meisjes, waar zíjn we eigenlijk mee bézig" en desondankds volhield.
En ú?! - u bént bekeerd - u hébt grote verwachtingen - u bent niet gezapig aan het doen, zo van: blijf zitten, waar je zit en verroer je niet. Overweeg Lydia"s geschiedenis nog eens: - zij bleef actief - zij bleef haar ogen open houden voor wat werkelijk waardevol was - ze zocht.... en ze vond - ze klopte op de deur bij die God, Die haar alleen gelukkig kon maken; en die deur ging ópen! - Ze bad daar op die gebedsplaats, zo helemaal buiten haar cultuurpatroon om en; ze ontving! (Matth. 7:8).
Háár mogelijkheden zijn úw mogelijkheden. Bekering betekent niet: hèhè... nu bén ik er ; nu áltijd uitrusten. Goed, goed; even uitblazen. Maar dan toch weer plezierig aan de gang. Niet indutten. Nóg edeler, nóg grootser belevenissen kunnen uw deel worden. En wat die rust betreft: ín en dóór gezonde geestelijke activiteit vindt u die (Hebr. 4:10).
Een zesde kenmerk van de wedergeboorte is dus: op een ontspannen manier actief blijven in het oefenen met de heerlijke gedachten en mogelijkheden, die God voor u heeft klaargelegd met de bedoeling, dat u er ook wat mee zou dóen.
3.2.7. Hoe een man door goede, geestelijke contacten afrekende met een waardelóós verleden en uitzicht kreeg op een waardevólle toekomst.
- Ik-Paulus- kom u -Philémon- een verzoek doen voor mijn (geestelijk) kind, dat ik (geestelijk) in mijn gevangenschap heb verwekt. (Het gaat over) Onésimus, die vroeger onbruikbaar voor u was, maar nu zéér bruikbaar is, zowel voor u als voor mij. Ik zend hem, dat wil zeggen: mijn hart, aan u terug. Ik voor mij had hem wel bíj mij willen houden, opdat hij mij namens u zou dienen in mijn gevangenschap ter wille van het evangelie, maar ik heb niets buiten uw voorkennis willen doen, opdat, wat goeds gij (ook) doet, niet uit dwang, maar vrijwillig zij. Want hij is misschien wel dáárom een tijdlang weggeweest, opdat gij hem voorgoed zou terughebben, nu niet meer als slaaf, maar als méér dan slaaf, als een geliefde broeder, in hoge mate voor mij, hoeveel te meer dan voor u, zowel in het vlees als in de Here. Indien gij u dus met mij verbonden weet, neem hem dan op, zoals gij het míj zoudt doen. En: mocht hij u schade berokkend hebben of iets schuldig zijn: breng het mij in rekening. Laat mij dit voordeel van u hebben; ik weet, dat gij zelfs meer zult doen dan ik zeg. (Philémon: 9-21).
Een gewoon knoeiertje, die Onésimus, zoals er zoveel zijn. Is als slaaf in dienst van ene Philémon. Smeert 'm naar het veelbelovende Rome. Drukt en passent nog wat geld achterover voor de reis. Wat moet er nu in de grote stad van hem terecht komen? Niets natuurlijk. Hij heeft zichzelf als onbruikbaar getekend door zijn onbetrouwbaarheid. Philémon kan mogelijk gezegd hebben: "Het zát erin en het komt er uit. Ach, ik had ook níets aan die jongen. Wie zei dat ook weer: "Wat heeft een naam eigenlijk 'ín' " Onésimus- de voordélige- haal uit je winst. Laten we maar zó denken: beter kwijt dan rijk, al hééft het ook wat geld gekost"
Deze waardeloze knul komt in Rome in aanraking met Paulus, die gevangen zit omdat hij de mensen op Jezus wijst. Was Onésimus misschien óók gevangen gezet? Zo ja, dan zal het wel om heel wat minder edele redenen zijn geweest, dan die voor de apostel golden. Maar, hij lúistert; hij grijpt de kans van het goede contact áán. En dan gebeurt datgene, wat eigenlijk niet goed onder woorden is te brengen.
In Paulus' gedachteleven, zoals dat van oorsprong was: aards, 'ziels', is een andere manier van denken geboren, hij is steeds meer de dingen gaan bezien, zoals Jezus ze zou bezien (Op. 3:18). Hij is daar door een heel anders innerlijk gevormd mens geworden (Rom. 12:2). Die nieuwe-mens-in-hem geeft Paulus elke dag volop eten, doordat hij steeds naar Jeuzs kijkt voor goede voorbeelden (Hebr. 12:2). De oude mens krijgt eigenlijk geen voeding meer, die is op-sterven-na dood (Rom. 8:13). Daarom wordt Paulus' wezen steeds meer door de nieuwe natuur doordróngen, daardoor óvergenomen (Gal. 2:20). Hij gaat steeds meer op Jezus lijken en probeert ook anderen tot die hoogte te brengen (Gal. 4:19).
Paulus begint tegen Onésimus te spreken. Deze stelt zich voor die woorden open. Geestelijk gezien wordt zijn denken door dat van Paulus 'bevrucht'. Dat oude, geknoeide, knoeierige, slordige, ordeloze gedachteleven krijgt een metgezel; een nieuw, gezond, degelijk, opgeruimd, geordend denken begint vorm te krijgen. Onésimus geeft dat nieuwe leven een káns; waarom?! Had Philémon -een christen- indertijd een begeerte naar de dingen van God in zijn overleggingen geplant? Wel, Paulus zorgt dan prima voor de verzorging. Overigens: God gaf groeikracht (1 Cor. 3:6). Hoe?? Dát kan ik ook niet volgen. Zelfs al zou ik over meer gegevens beschikken, dan bleef dat toch een heerlijk geheim. God alleen kent de code. In ieder geval: Onésimus veranderde onherkenbaar: van onbruikbaar -níet chrestos- tot bruikbaar -wél chrestos-; van buitenstaander -níet christos- tot gelovige -wél christos-. Alweer zo'n leuke woordspeling, die bij vertaling verloren gaat. Hij werd zelfs - wie had dat ooit kunnen denken- een hártsvriend van Paulus.
Maar nú moest er ook hélemaal schoon schip worden gemaakt. God is geen God van wanorde. Zijn orde geeft vrede, waar anders iets van onvrede zou blijven (1 Cor. 14:33). Onésimus was een slaaf, die weggelopen was en gestolen had van zijn meester Philémon. Eerst moest hij naar zijn vroeger baas terug. Het dienstverband moest herstéld, de diefstal dóórgesproken, het tekort áángezuiverd worden. Alles van die vroegere incorrectheid diende eerst te worden rechtgezet.
En nu kan Philémon zich een 'voordeelbrenger', een 'Onésimus' voor Páulus tonen. Paulus weet ook wel, dat naar de harde zede van zijn tijd de doodstraf voor dergelijke slavenvergrijpen standaard was. Maar hij neemt zonder meer aan, dat Philémon mild zal zijn in zijn vonnis. Paulus laat zijn vriend helemaal vrij in zijn oordeelvorming. Toch gaat hij er eigenlijk van uit, dat Philémon zijn slaaf, nu -geestelijk gezien- zijn broeder- tot vrij man zal verklaren. En als zodanig zal Onésimus dan naar Paulus terugkeren om deze verder van dienst te zijn.
En u?!: al hebt u zich bekeerd, ook in ú kan nog zoveel zitten, dat vervormd, kliederig, slonzig en chaotisch is. U kunt ook nog zó aan al die aanlokkelijke, maar bedrieglijke verleidingen van de samenleving hangen: - roddelen en mopperen - veel te veel eten - lachen om dubieuze opmerkingen - mateloos wauwelen - meedoen aan overtrokken maatschappijkritiek .... ik noem maar wat: helemaal: Rome (zoals Rome Onésimus trok). En van uw denkkapitaal, uw geestkracht, die Gods werk op aarde behoorde te dienen, ontsteelt u iets aan Hem. U hebt die kwaliteiten nodig: - om nóg beter te trainen voor uw hobby; surfen voor mijn part - om nog meer te lezen over uw lievelingsonderwerp: ufo's; ik doe maar een greep.
Maar; ik meen te hebben ontdekt, dat iedereen wel eens een kans krijgt: de Goddelijke Wijsheid staat toch niet voor niets overal te roepen, waar de grote mensenconcentraties zijn (Spr. 1:20). Iedereen zal toch wel eens íemand tegenkomen, die hem of haar in het leven met de Heer een zetje vooruit geeft! Onésimus was een bofferd; je zult toch maar zo'n gaaf en gerijpt Christen als Paulus tegenkomen! Ga echter niet zitten wachten, tot ú zo'n supergangmaker ontmoet. Een paar wat mindere cracks na elkaar hebben tezamen óók een goed effect. Doe als Onésimus, zoek de goede, geestelijke contacten op. Vraag de Heer, of u ze mag ontmoeten. Och; het antwoord staat eigenlijk al in de bijbel. Ga geregeld naar de kerk, de samenkomst of de meeting (Hebr. 10:25). Luister naar de spreker. Onderzoek positief, wat er gezegd wordt, met een innerlijk, dat vooruit wil. En God zal u helpen om het goede te behouden (1 Thess. 5:21). En al die kleine gangmakers samen zijn ook wel een Paulus. Zet uw innerlijk ópen om vólop profijt van hen te hebben: niet stiekem op de rem trappen.
Hoe verging het Onésimus, die mééwerkte?: - Van slaaf werd hij vrije (want Philémon zal heus wel Paulus' verwachting hebben gehonoreerd). - Van iemand met een verleden tot iemand met een toekomst. - Van dwaas werd hij wijs. - Van waardelóós tot waardevól. Zo gaat het met mensen, die gebruik maken van de helpende hand, die God hun via andere mensen toesteekt.
Een vijfde kenmerk van de wedergeboorte is dus (samenvattend): Het vermogen om de ladder, die tot in de hemel reikt, te zíen (Gen. 28:12) en de sporten te beklimmen, gevormd door de diensten, die gerijpte gelovigen kunnen verlenen (Ef. 4:12).
Van sleutels, die konden wórden gebruikt, nadat een andere sleutel wás gebruikt.
Toen - Jezus in de omgeving van Caesarea Philippi gekomen was, vroeg Hij aan zijn discipelen: "Wie zeggen de ménsen, dat de Zoon des mensen is?!". En zij zeiden: "Sommigen: 'Johannes de Doper' Anderen: 'Elia'.. Weer anderen: 'Jeremia of één der profeten'. Hij zeide tot hen:'" Maar gíj: wie zegt gij dat Ik ben". Simon Petrus antwoordde en zei: "Gij zijt de Christus; De Zoon van de levende God!!". Jezus antwoordde en zei: "Zalig zijt gij, Simon Barjona, want vlees en bloed heeft u dat niet geopenbaard, maar mijn Vader, Die in de hemelen is. En Ik zeg u, dat gij Petrus zijt en op deze Petra zal ik mijn gemeen te bouwen en de poorten van het dodenrijk (!) zullen haar niet overweldigen Ik zal u de sleutels geven van het koninkrijk der hemelen. Wat gij op aarde ontbinden zult, zál ontbonden zijn in de hemelen". (Matth. 16:13-19).
Jezus bracht zijn discipelen naar een rustige plaats, waar ze -onder ons-zich konden bezinnen op allerlei vragen. Hij begon te spreken over Zichzelf als: de Zoon des mensen. Hij noemde zich heel dikwijls zo. Die aanduiding had Danií«l al eens gebruikt voor de grote, komende Verlosser (Dan. 7:13). Niemand had er tot dan toe erg in gehad, welke diepe betekenis deze titel had, die Jezus Zichzelf toekende. De profetie van Danií«l was immers helemaal 'buiten beeld geraakt'.. Géén hoorder had in de gaten, dat Hij met die benaming eigenlijk zei: "Ik ben de Man, waarnaar iedereen behoort uit te zien (Joh. 4:25,26)".
Nú werd het evenwel ernst. De tijd van opgang zou nu voor Jezus gevolgd worden door een tijd van neergang. Het absolute dieptepunt zou zijn: de dood aan een kruis (Gal. 3:13). Nu kwam het er voor de volgelingen op áán. Nu: vanaf nu moesten ze weten - werkelijk wéten- waarvoor ze stónden.
Eerst een inleidende vraag om de tongen los te maken: "Wie denken de goedwillende, welgezinde mensen dat Ik ben?". Niet mis: Johannes de Doper, Elia, Jeremia. Maar níet het begrip, dat van nu aan nódig was, nu de storm ging opsteken. Daarom, door nu naar de kernvraag: "Maar júllie! Wat denken júllie?". Petrus, de aanvoerder, antwoordde direct, namens allen, het lag al op het puntje van zijn tong: "U bent de Verlosser, rechtstreeks afkomstig van God. U bent het, waarop werd gewacht".
Dít was nodig, nu het beslissende gevecht naderde. Deze man had het begrepen. Hij was een gewoon mens van deze áárde, met een gewone aardse afstamming, maar: hij had oog voor het hemelse. Met zo iemand kon verder worden gewerkt. Aangenomen mocht worden, dat hij mede voor de anderen sprak. Een kerel als een róts; kerels als rotsen. Daarmee kon een fundament gelegd worden onder het grootse, dat komen ging: een gemeenschap, door alle eeuwen heen van vrouwen en mannen, die Jezus werkelijk hélemaal gingen volgen (Op. 14:4). Een gemeenschap zó diep levend (1 Petr. 2:5), dat ze eeuwig leven zouden vinden (Joh. 6:58) en zelfs de dood het nakijken zouden geven (Joh. 11:25). Zulk een man ; en achter hem iedereen die er net zo over dacht of over zou gaan denken- was het wáárd om een eervolle opdracht te krijgen.
"Mijn wegwijzers worden jullie. Je zult de mensen helpen om elke deur, die de toegang naar mijn wonderbaarlijke,- innerlijke- rijk afsluit, te openen. Hier: een hele bos sleutels, voor élke situatie; niet één - véle- eerst voor jezelf, dán voor anderen: pak áán!
Gezag geef Ik je ook; het machtwoord tegen de vijand, de satan; spreek het uit hier; in déze zichtbare wereld. Reken er op: het krijgt een geweldige echo in de ónzichtbare wereld (Mark. 16:17).
Ik ben het machtwoord vóór al die gebóndenen van de vijand (Luk. 13:16). Zég het: noem mijn naam in de sfeer van de aardse werkelijkheid. In de sfeer van de hemelse waarheid wordt er 'Amen' op gezegd".
Die Petrus hè; ik weet wel, ik wéét wel; er is nóg wel het een en ander over hem te zeggen. Hier toonde hij echter zijn diepste wezen. De deur naar álle 'gerommel in de marge' draaide hij dicht. Geen Elia, geen Jeremia, geen Johannes de Doper : neen: de Beloofde (Rom. 1:2), de Strijder, die de duivel zou verpletteren, wát het Hem ook kostte (Gen. 3:15), de Metgezel van God (Zach. 13:7), de Profeet (Deut. 18:15), de Voleinder Die alle volken zou verenigen (Gen. 49:10).
Hij slóót de deur naar alle armetierige begrippen. En daar stond hij (Petrus dus) met een hele bos sleutels voor álle deuren naar de gróte, ríjke begrippen. En: hij ging ze gebruiken; de eerste sleutel op de pinksterdag (Hand. 2:14-10). Een andere sleutel leerde hij kennen bij het visioen, aangevende dat allerlei oude vormen voorbij waren (Hand. 10:15,34). Een derde sleutel draaide hij om, toen hij Dorcas uit de dood liet ontwaken (Hand. 9:40). En het gíng maar door: hij maakte verlamden zó, dat hun 'boeien' werden ontbonden (Hand. 3:6,7); hij doorzag de slimste listen van satan (Hand. 5:3).
Zo ging het bij hem; zo kán het bij u gaan. Ja :; u bent bekeerd; u zit nu in dit boek te lezen. Ook voor ú een ogenblik van rustig overleg: úw Caesarea Philippi. Denk eens na; ook in úw leven komen nog tijden van storm en momenten van ingrijpende beslissingen. Bent u er kláár voor?
Bangelijk, verkeerd bescheiden, laf meegaand denken hóórt niet bij u. Jezus Christus ook voor ú: de helemaal Unieke (Hand. 4:12). Het ís geen arrogantie, wanneer u innerlijk weigert met Mohammedanen, Boeddhisten of Communisten op voet van gelijkheid te praten over kernvragen van het geloof. U hebt gekózen. Eén kan er maar de Ware zijn (Joh. 14:6). Eén kan er maar de Eerste zijn onder tienduizenden (Hoogl. 5:9,10). Voor hén is het Mohammed, Boeddha of Marx. Voor ú is het Jezus. Zíj laten hún eindje echt niet los. Dan u helemáál niet. Doe de deur dicht! - Dat hoeft niet onelegant. Wanneer een ander in vervoering raakt voor Krishna of Rama, glimlach dan niet honend-neerbuigend, kijk ook innerlijk niet hoogmoedig op die ander neer. De liefde kwetst immers niemands gevoel (1 Cor. 13:5). - U hoeft zich ook niet totáál voor die ander af te sluiten. Onderzoek gerust, wat hij te bieden heeft. Vraag God om wijsheid om het goede te behouden (1 Thess. 5:21); niet 'het goede daaruit', maar 'het goede'. - U behoeft niet bang te zijn voor Deze waardeloze knul komt in Rome in aanraking met Paulus, die gevangen zit omdat hij de mensen op Jezus wijst. Was Onésimus misschien óók gevangen gezet? Zo ja, dan zal het wel om heel wat minder edele redenen zijn geweest, dan die voor de apostel golden. Maar, hij lúistert; hij grijpt de kans van het contact met andersdenkenden over geestelijke zaken. Bent u ook maar enigszins ingeleid in de voortreffelijkheden van Jezus? Ja?! Ga dan het in aanraking komen met andere gedachtewerelden niet uit de weg. U gaat er alleen maar uw éigen Leidsman méér door vertrouwen (2 Tim. 1:12). Maar wanneer aan deze vanzelfsprekende voorwaarden is voldaan, herhaal ik tóch: doe dicht die deur!
De erkenning van Jezus Christus als Heer (Rom. 10:9) mag uiteraard geen lippendienst zijn. Nee, uw hárt dient er bij te zijn betrokken (Jes. 29:13). Van binnen behoort u voor Hem in vuur en vlam te staan (Luk. 24:32). Dan- draait u de deur goed- twijfelloos- dícht. En: u draait de deur naar Gods rijk ópen: voor uzelf en voor anderen. Nooit zal het voorkomen, dat er geen sleutel is. U zult wel eens moeten zoeken, maar tenslotte zult u juichen: "Gevonden', gevonden". En wéér zal een zilveren sleutel het slot van een gouden deur doen klikken.
Een vierde kenmerk van de wedergeboorte: De moed om alle schepen achter u te verbranden en de veldslag in te gaan onder de banier van Jezus alleen (Ps. 60:6).
3.2.5. Hoe een vrouw, die tegen de stroom in durfde roeien, de oever van het geluk bereikte.
- Er was een zekere man -Elkana- die twee vrouwen had, Hanna en Peninna. Peninna had kinderen, Hanna niet. (1 Sam. 1:1,2). - Elkana had Hanna lief, hoewel de HERE háár moedersschoot toegesloten had. Haar mededingster echter tergde haar voortdurend om haar tot drift te prikkelen; dan weende Hanna en at niet. (1 Sam. 1:5,6). - Haar man Elkana zei tot haar: "Hanna; waarom weent gij en waarom eet gij niet? Waarom zijt gij zo verdrietig gestemd? Ben ik u niet meer waard dan tíen zonen?"1 Sam. 1:7,8). - Eens - bij een tempelbezoek- stond Hanna op, en - bitter bedroefd- bad zij tot de HERE en weende zeer en deed een gelofte: "HERE der heerscharen; indien Gij werkelijk aan uw dienstmaag een mannelijke nakomeling geeft, dan zal ik dien voor zijn gehele leven aan U geven".(9-11). - Omdat Hanna (in haar lange gebed) bij zichzelf sprak en slechts haar lippen zich bewogen, maar haar stem niet te horen was, dacht Eli -de priester- dat zij dronken was en hij zei tot haar: "Hoe lang zult gij u als een beschonkene gedragen. Zorgt, dat gij uw roes kwijtraakt". Doch zíj zei: "Nee mijn heer; ik ben een diep bedroefde vrouw. Wijn noch bedwelmende drank heb ik gedronken; maar ik heb mijn hart uitgestort voor het aangezicht des HEREN".(:13-15).
- Eli antwoordde: "Ga heen in vrede en de God van Israí«l zal u geven, wat gij van Hem gebeden hebt". Toen ging die vrouw haars weegs, zij at weer en haar gelaat toonde geen droefheid meer. (: 17,18). - Een jáár later báárde Hanna een zoon en noemde hem Samuel; van den HERE gebeden. (:20). - (Toen haar zoon peuter af was), brachten zij en haar man hem tot Eli en zij zei: "Ik ben die vrouw, die hier bij ú stond om tot de HERE te bidden. Om déze jongen heb ik gebeden; en de HERE hééft mij gegeven wat ik van Hem gebeden heb!! Daarom sta ik hem aan de HERE af".(:25-28). - Daarna baarde Hanna nog drie zonen en twee dochters. (2:21).
Het was een hard lot, dat Hanna te dragen had: Geen kind: En dat in die tijd, toen een getrouwde vrouw zonder kinderen als eigenlijk onvolwaardig werd gezien. Geen kind: En dat in een land, waar de hoop leefde, op een toekomstige Verlosser. Iedere moeder van een kind kon er van dromen, dat uit háár nakomelingen die Bevrijder zou voortkomen. Maar: welke dromen kon een onvruchtbare dromen?! Geen kind: Maar wél die andere, die je toesiste: "Jij hebt de líefde van Elkana, maar ík heb zijn kinderen". Die ándere, die alles deed om jou je zelfbeheersing te doen verliezen. Omdat je op God vertrouwde, kwám het niet zó ver, maar van verdriet kon je gewoon niet eten. Geen kind: Terwijl je ze Elkana zó graag zou hebben gegund. Je híeld zoveel van elkaar. Soms probeerde hij te troosten met onbeholpen mannenwoorden. Ach, eigenlijk deden die meer zeer dan dat ze je hielpen. Geen kind: En God er om sméken en onverhoord blijven. Op de een of andere manier wéten, dat het zíjn tijd nog niet was. Het uitkermen: "O God! Wanner is het dan wél uw tijd?".
En toen kwam de climax: Tijdens het uitstapje ter gelegenheid van het jaarlijkse tempelbezoek zó bedroefd- zó óp- zó kapot. Hanna kon het alleen nog maar tegen Gód uitzeggen. En: dat dééd ze dan ook; hartstochtelijker en inniger dan ooit én met een heel bewuste gelofte erbij: "HERE; Als U mij een zoon geeft, dan geef ik hem aan U terug".
En nóg was de beproeving niet voorbij. Die priester; die Eli; dacht, dat ze drónken was; drong in dat beschadigde, gewonde, bloedende zielenleven door met harde, lelijke, beschadigende, wondende woorden. Maar: ze bleef in de rust; antwoordde gepast.
Toen kwam er die zegen van de priester en Hanna werd zó blij. Er viel een gewicht van haar af. De tijd van de HERE kwam. Ze stráálde. Al het lekkere picknick eten smaakte opeens zó goed.
Drie maanden volgden. Peninna treiterde: "Even dacht ik: Ze heeft het voor elkaar''. Meid, wat keek jíj verguld. Maar nu weten we het allebei weer precies hè". Was het dan toch verbeelding geweest?!
Weer drie maanden volgden; vól afnemende twijfel en tóenemend blíj weten. Daarna die zes maanden van zálige zekerheid. Peninna, die alleen nog maar kon narren: "'t Wordt vast een meisje; en als het een jongen is, moet je hem afstaan; je hebt het belóófd".
En toen: een jongen! Heerlijke jaren met je baby, later je peuter. Toch altijd weer dat gesar van Peninna: "Hoe is het?! Er komt eer nog niet gauw een bij hè! Wanneer je dat joch aan God hebt afgestaan, heb je wéér niets". Volhouden, trouw blijven aan je gelofte; en daarna: drie zonen, twee dochters. Was Peninna toen kláár? Peninna's geven het nóóit op. Ik hóór ze al: "Jij bent wel gek om dat lekkere jong aan dat tuig, die zonen van Eli (1 Sam. 2:12,13) toe te vertrouwen". Maar zelfs dáárin werd voorzien. Samuel groeide op die grauwe mestvaalt uit tot een prachtige bloem, een krachtige boom (1 Sam. 2:26), een oor vóór (1 Sam. 3:4) en een mond (1 Sam. 3:18) ván de HERE.
Alles zat Hanna tegen. Als een stroom probeerden de moeilijkheden haar mee te sleuren: - Jij bent gehandicapt. - Jij kunt nóóit een voormoeder van de Verwachte'' zijn. - Jij kunt aan Elkana níet geven, wat Peninna hem wél geeft. - Jij hebt God boos gemaakt, zodat Hij je niet wíl zegenen. Hij staat zelfs toe, dat zijn eigen priester jou afbekt. En later: - Je raakt je kind weer kwijt, je krijgt er geen ander voor terug. - Je kind zal kapot gaan aan die slechte omgeving. Wat zwóm die Hanna in tegen al die naar beneden zuigende krachten: - Ze liet de gedachte niet toe, 'dat het zeker niet voor haar weggelegd was'. - Ze liet haar droom niet los, dat ook zíj in haar nakomelingen van betekenis kon zijn voor haar volk. - Ze hield vast aan God, ook al leek hij háár in de steek te laten. - Ze liet zich niet verbitteren door de pastorale miskleun van Eli. - Ze stónd haar zo vurig begeerde zoon aan de HEER af, ook al had ze ná hem nog geen andere kinderen gekregen. - Ze vertrouwde haar zoon aan een gevaarlijke omgeving toe, omdat ze overwoog, dat de Here hem daar kon beschermen, nu zij hem voor de dienst van de Here en ná een gedane gelofte dáár had gebracht. - Daarbij deed ze, wat ze kon. Zorg voor zijn kleding had het joch dáár niet te verwachten. Geen nood; mams zorgde elk jaar voor een groter kostuum (1 Sam. 2:19). - en zó werd ze tenslotte de moeder van een schare van kinderen (1 Sam. 2:21) en één van die kinderen werd een geestelijke reus (1 Sam. 3:20,21).
Laten wij het licht nu eens van een ándere hoek laten invallen: een 'gelijkenis'. Twee kikkers vielen in een emmer met melk. Glad was de onverbiddelijk kil oprijzende wand bóven de melk. Ver -onbereikbaar ver- de lokkende bovenrand. Hoog boven de bodem het oppervlak van de melkzee. Géén mogelijkheden voor vastklampen en je afzetten. Geen klimmen en geen springen doenlijk. De ene kikker zei: "laat ik het reëel bekijken. Strijden is zinloos" En hij spreidde de pootjes en verdronk. Maar de andere kikker zei: " 'Nee' heb ik, 'ja' kan ik krijgen (Esther 4:16); ik zál actie blijven ontwikkelen; zal ik dan al ondergaan, dan zal ik stríjdende ten onder gaan". En hij trappelde... en hij trappelde... en uiteindelijk zat hij op een klontje boter.
Hanna had in elk stadium de pootjes kunnen strekken. Ze bleef echter dóórgaan, tot háár klontje boter er wás. Dat 'klontje boter' was evenwel niet haar dóel. Liefde tót God, trouw áán God, aanbidding ván God was haar motief. Lees er haar loflied óp God maar op na (1 Sam. 2:1-10). En toen dat motiéf er was, kwam daarnaast, als waardevol bijproduct, een zinvol, rijk en vruchtbaar leven.
En nu ú: u bént bekeerd, het leven met Jezus ís vreugd na vreugd na vreugd. Echter: kommer en kwel komen er ook in voor. Behalve heerlijke perioden vól overwinning (1 Cor. 15:57) zúllen er tijden zijn van weedom en geklaag (Esther 4:3), van rouwklacht en bitter noodgeschrei (Ps. 30:12), hoewel nóóit uw vermogen te boven gaande (1 Cor. 10:13).
Blíjf trappelen! Kijk niet naar de schijnbaar niet-te-verwrikken aardse werkelijkheden; houd uw blik gericht op Jezus, de wezenlijke, onwankelbare, hemelse Waarheid (Hebr. 12:2). Dank God onder álles (1 Thess. 5:18). Aanvaard, dat alle dingen u ten goede overkomen (Rom. 8:28). Dan wordt zelfs uw rampspoed op de duur veranderd in een oorzaak tot blijdschap (ps. 30:12). De bitterste beproeving wordt nóg tot heil (Jes. 38:17). Uw volharding bij het beproefd worden van uw bekering leidt tot de geboorte van dieper leven met de Heer. U krijgt vleugels als van een arend en alle mogelijke verdere hulp. Zó ontkomt u aan de stroom, die u wil meesleuren (Op. 12:14-16). Kortom: úw 'klontje boter' komt te voorschijn.
Ik wil sluiten met déze conclusie: - Een derde kenmerk van de wedergeboorte is: de moed om 'ja'te blijven zeggen tegen Gods plannen met u, wanneer alles in uw omgeving u aanspoort om nú maar eens 'nee' te zeggen.
3.2.4. Van een deur, die openging, toen een andere deur in het slot sprong.
- Naomi trok met haar beide schoondochters wég uit de plaats, waar ze vertoefd had. Toen ze onderweg waren om naar het land van Juda terug te keren, zei Naomi tot haar beide schoondochters: "Gaat heen, keert terug, ieder naar het huis van haar moeder. De HERE bewijze u liefde, zoals bij die bewezen hebt aan de gestorvenen en aan mij". Toen kuste Orpa haar schoonmoeder (ten afscheid), maar Ruth klemde zich aan haar vast en zei: "Dring er bij mij niet op aan, dat ik u in de steek zou laten. Uw volk is míjn volk en úw God is míjn God". (Ruth 1:7,8,14,16).
- Toen zei Boaz tot zijn knecht: "Bij wien behoort deze jonge vrouw". (Ruth 2:5).
- Boaz nam Ruth tot vrouw en zij baarde een zoon⦠Obed, de vader van Isaï, de vader van David. (Ruth 4:13,17).
Mét een man en twee zonen emigreerde Naomi naar Moab, toen er honger in het land Israel kwam. Na jaren keerde ze daarheen terug als weduwe met de weduwen van haar twee zoons. Maar vóór ze de beslissende stap deden, op het ogenblik, dat je nog redelijkerwijs naar Moab terug kon gaan, stond ze stil. Ze zei: "Weet wél, wat je doet. Daarginds liggen jullie achtergronden. Dáár heeft het leven aan jullie -jonge vrouwen- alles te bieden. Vóór jullie ligt het onbekende. Ik kan niet inzien, wat de toekomst dáár jullie voor moois zou kunnen geven".
Orpa was vér met haar schoonmoeder meegegaan. Ze had haar eigen goden prijsgegeven (Ruth 1:15)., omdat via Naomi de God van Israí«l indruk op haar had gemaakt. Maar nú: ze maakte zich los"- met moeite- maar: ze máákte zich los! en ze wandelde weg uit de geschiedenis.
Ruth echter hield vol. Ze was hecht met de God van Naomi verbonden geraakt. Ze kón het eenvoudig niet verdrágen dat Naomi over scheiding en terugkeer sprák. Ze wilde vooruit naar dát volk en díe God. En zo ging ze dóór met Naomi -en eigenlijk met God: onherroepelijk verder weg nu ván Moab en dichter naar Israel tóe. Ze gingen wonen, waar Naomi vroeger gewoond had. En toen was er die man, dat familielid. Hij kreeg óóg voor Ruth. Hij voldeed maar wát graag aan de verplichting van 'de adat' om haar te trouwen. Er werd een kindje geboren, de dichtbije voorvader van David, de verre voorvader van Jezus. Ruth had zich vástgeklemd, met hoeveel moeite dan ook, ze hád vastgehouden. Zó wandelde ze de geschiedenis binnen. De deur naar Moab en naar de onbekendheid was voor haar in het slot gevallen op het ogenblik dat Naomi en zij zwijgend doorliepen. Maar wíjd was op dat ogenblik een ándere deur opengesprongen: de deur naar een toekomst zó belangrijk en zó ver, dat pas wij weten hóe belangrijk en hóe vol vergezichten.
De hele geschiedenis doet mij denken aan een gedragspatroon van een bepaald soort vogels, ons in de bijbel geschetst. Eerst maar even de tekst:
- Als een arend, die zijn broedsel opwekt, óver zijn jongen zwééft, zijn wieken uitspreidt, er een opneemt en draagt op zijn vlerken- zó heeft hem de HERE geleid. (Deut. 32:11,12).
In het nest, hoog aan de rots geklemd: een adelaarsjong. Zijn vleugels zijn volgroeid, maar als hij nú niet leert vliegen, gaat de geschikte tijd voorbij: éérste gevaar. Hij zal maar blijven eten, beslag leggen op de tijd van de ouderdieren, niet volwassen worden, niet zelfstandig: kortom: er zal een onhoudbare toestand ontstaan: twééde gevaar. Er moet dus iets gebeuren. Het jong zal uit zijn traagheid opgetild moeten worden tot actie. De moederarend wekt nu haar kind op een zeer drastische wijze óp om te gaan vliegen. Eerst laat zij de voedselvoorziening een paar dagen achterwege. Daardoor wordt het jong via zijn radeloosheid geheel-en-al alert. De traagheid wijkt al terug. En dán gebeurt het; als ma dan eindelijk kómt, slaat ze met haar slagpennen het veilige plekje kapot! Het uitgehongerde jong móet zijn vleugels nu wel gebruiken. Die kunnen het licht geworden rompje wel éven dragen. Mams kijkt van boven nauwlettend toe. Natuurlijk worden die vleugeltjes moe. Maar dan schiet ma toe en vangt het neerstortende diertje op háár vleugels op. Ze draagt het vervolgens naar een rotsrichel. Daar hijgt het uit, in één klap véél volwassener geworden. Dadelijk gaat de jonge arend zélf fourageren. Over paardenmiddelen gesproken! Adelaars kunnen er ook wat van.
En nu Orpa en Ruth. Er zíjn verschillen; er is ook overeenstemming. Eerst maar die overeenstemming: Allereerst had de duivel ze fel verzocht, doordat ze op jonge leeftijd al weduwen werden. God vormde die verzoeking om tot een beproeving. Zouden ze -geschokt door wat ze hadden meegemaakt- het avontuur aandurven? Ze hádden de God van Israí«l al aanvaard. Ze wandelden nu in de richting van het beloofde land. Naomi werd een werktuig in Gods hand om de twee jonge vrouwen voor de keus te plaatsen. Het was of Gód door de woorden van Naomi tot hen sprak: "Nu is het de tijd om jullie meerdere mogelijkheden te gebruiken. Nog even; en jullie veilige nest ligt achter de kim. Eigenlijk is het dan wég. Als je nú doorloopt, is de teerling geworpen. Dan kún je niet meer terug". Toen kozen ze allebei. Orpa's mogelijkheden, haar 'vleugels' bleven ongebruikt. Maar Ruth: wat werden háár mogelijkheden gróóts. Wat werd haar avontuur-met-God de aanzet tot iets geweldigs. Wat námen de gebeurtenissen een hóge vlucht, toen zij haar vleugels ging óefenen. Over Orpa zeg ik verder niets. De bijbel zwijgt hier verder over, dus ik zwijg ook. In het voorbeeld van 'de jonge adelaar' loopt het met de 'niet vleugel gebruiker' wat triest. Maar het is maar een voorbeeld. Ik hoop altijd, dat het met Orpa ook nog wel een beetje goed is gekomen.
O ja, nu even het verschil. Voor deze twee vrouwen was de keus moeilijker dan voor die jonge arend. Dat dier móest wel vliegen. Zijn schuilplaats wás stuk. Zíj moesten welbewust hun veilige plekje prijsgeven. Maar ja: zíj waren ménsen. Die moeten nu eenmaal zwaardere proeven ondergaan dan dieren. Adeldom verplicht.
En ú: u bent bekeerd. U bent, net als Ruth, uit uw vertrouwde, verkeerde omgeving weggevlogen, terwijl u ook ánders had kunnen kiezen, zoals Orpa. Nu echter bent u alweer lang een geregelde bezoekster van een heel gezellige kerk met vrouwenverenigingen en nationale en internationale contacten. Binnenkort gaat u naar de grote wereldconferentie in Los Angeles. Zó knus allemaal. En nu komt tóch weer de keus: Wat doet u: - Blijft u veilig elke zondagmorgen in die geriefelijke kerkfauteuil. Blijft u congressen aflopen, bijbelstudies bezoeken, u behaaglijk wentelen in de harmonie van gelijkgezinden.... en daarmee úit!! Is dat dan toch weer niet een Orpa-nestje, dat bekeerden van stalende training afhoudt?! Of: - Gaat u er ook eens op uit met de evangelisatiekaravaan; aan deuren bellen om uit te nodigen voor de film; in de zenuwen zijn, als de banken leeg blijven, schrikken, als dieven kostbare uitrusting stelen; in gebed die angsten overwinnen. Dáár zijn de vleugels van Ruth, waarmee u opwiekt tot nooit vermoede hoogten. Kom in aktie, steek uw nek uit, beken kleur, durf op de tocht te gaan staan. God vangt u op, wanneer u moe bent. Elke keer, wanneer u tot een werkelijke inzet durft te komen, wordt u geoefend in het ándere denken.
De keus was voor Orpa en Ruth moeilijker dan voor die arend. Voor u - bekeerden- is de keus wéér iets moeilijker dan voor die twee vrouwen. Zíj werden voor de keus geplaatst: in het schijnveilige nestje blijven of uitvliegen. Voor ú is de gemeente een wérkelijk veilige schuilplaats. Nooit echter is de gemeente bedoeld als een met dons gevoerd nestje, waar u maar consumeert: preek na preek; zanggroep na zanggroep. U móet er van tijd tot tijd op uit. U moet uw vleugels oefenen, door met uw verworvenheden te werken. En daarna puft u weer uit temidden van uw broers en zussen. En kijk: in dat bepalen van de juiste momenten van uit- en invliegen hebt u net weer een wat lastiger opgave dan Orpa en Ruth. Maar ja, u bent mensen van nú, die veel meer kunnen weten dan mensen van tóen. Zwaardere proeven zijn redelijk. Adeldom verplicht.
Waar hádden we het echter over; juist: over de wedergeboorte. We zochten naar kenmerken daarvan. We hadden er al één. Nu het tweede: de moed om buiten uw overtrouwde omgeving te treden en op avontuur te gaan met God.
3.2.3. Hoe een man, die Gods kritiek in het hart van zijn zélfkritiek durfde plaatsen, een plaats kreeg in Gods hart.
- Doorgrond mij, o God en ken mijn hart; toets mij en ken mijn gedachten; zie of er bij mij een heilloze weg is en leid mij op de eeuwige weg. (Ps. 130:23,24). - (God spreekt): Ik heb David, de zoon van Isaí¯ gevonden, een man naar mijn hart, die ál mijn bevelen zal volbrengen (Hand. 13:22).
Over David wordt in de bijbel veel geschreven. Hij wordt van allerlei kanten belicht. Van zijn hand zijn ook de meeste psalmen. Ook daaruit wordt heel wat bekend over zijn persoonlijkheid. Ik heb uit die duizenden gegevens ditmaal de twee hierboven vermelde genomen, die ik probeer te actualiseren (in deze tijd te plaatsen).
Vele mensen doen aan zélfkritiek. Zij balansen geregeld, leggen zichzelf onophoudelijk op de weegschaal. Nooit echter krijgen zij goed hoogte van hun eigen wezen. Dán vallen zij zichzelf weer tégen, dán weer mee. De gewichten, waarmee zij wegen, zijn niet betrouwbaar, niet geíjkt. Het streven om de eigen persoon kritisch te beschouwen, is zeker nuttig. Het is ook niet in strijd met Gods woord. Een schriftplaats, die iets anders lijkt te zeggen, heeft tóch een wat andere strekking (1 Cor. 4:3). Wat waard is om gedaan te worden, is echter ook waard om góed gedaan te worden; dus met goede gewichten.
David vónd die goede gewichten. Hij had écht wel in de gaten, dat er wat aan zijn persoonlijkheidsstructuur haperde. Hij hád zelfkritiek, maar zei: "Heer God, wilt U mij tonen, wat er met mij aan de hand is". De gewichten van menselijke meningen: - Soms zijn ze te zwaar. Dan willen mensen je frustreren, omdat ze beter willen worden van je ondergang. - Soms zijn ze te licht. Dan willen mensen je vleien, omdat ze beter willen worden van je ópgang.
"U bent een weegschaal, die volkomen zuiver is (Job 31:6), geijkt door liefde. Nooit zal ik bij U hoeven denken, dat U mijn verkeerde wegen zult verdoezelen of te zwaar beklemtonen. Nooit zal ik bij U bang hoeven zijn, dat U de eeuwige weg niet zult kunnen wijzen. Ik trek mij maar niets meer aan van allerlei mensen, die raad willen geven. Neen, dat is te ongenuanceerd: ik weeg hun raad ná met Uw raad".
Dat was een goed besluit van David. De eeuwige weg, die zo binnen bereik kwam, voerde hem rechtstreeks naar het hart van God. Naar de mate, waarop hij die eeuwige weg zou blijven bewandelen, zou hij ook een hartsvriend en een bekwaam medewerker van God blijven. Er zíjn toestanden geweest in zijn leven: ongehoord, verschrikkelijk zondig soms. Toch ben ik van mening, dat de eretitel 'een man naar Gods hart' , uiteindelijk een totaaloordeel was over zijn hele leven met alle plussen en minnen van dien. Hiervóór is immers terloops aangehaald, hoe Davids zoon Salomo nóg profiteerde van de door zijn vader bij God opgebouwde goodwill (3.1.5.). David heeft dikwijls zwaar gezondigd. Hij was echter geen uitzichtloze, verharde zondaar. Op het dieptepunt van zijn leven voerde Gods norm, vast verankerd in het díepst van zijn ziel, hem tóch weer terug naar het licht (Ps. 51:6).
Er zijn honderden invalshoeken, van waaruit men Davids leven kan bezien. Waarom belichtte ik nu juist dit éne facet? Ik meen, dat ik ú nú daarmee van dienst kan zijn.
Ik breng deze situatie nu naar onze tijd over: - Allereerst de ongeijkte, te zware gewichten, die door mensen worden gebruikt. Het komt veel voor, dat gelovigen door medegelovigen verkeerd worden gediend. Ik héb waargenomen, dat Christenen een geprikkeldheid voelden ten opzichte van een bepaalde medechristen. Vanuit die geïrriteerdheid zeiden ze dan heel lichtvaardig tegen die ander: "Ik vind jou zo raar, zo typisch. Het zegt geen 'klik' tussen ons en dat moet aan jou liggen" Achteraf dachten ze dan voldaan: "Zo, nu gaat hij wel weg; zijn we die lastpak kwijt". Wel, ze bereikten, wat dat betreft, hun doel. Echter: de onzekerheid, de verslagenheid, die ze voor jaren of voor altijd in die ander teweegbrachten, ontging hun. Hier heb je het geval, dat mensen op grond van een onzuivere weegschaal de ander aanpraten, dat hij gewogen en te licht is bevonden. En dat is een beoordeling, die alleen God toekomt (1 Cor. 4:5). - Vervolgens de ongeijkte, te lichte gewichten, door mensen gebruikt. Christenen kunnen zó in de ban zijn van een medechristen, een leidersfiguur meestal, dat ze vanuit dat gebiologeerd-zijn alleen nog maar kunnen vleien. Ze zeggen: "Je bent zó geweldig, ik blijf een van je getrouwen; alle kritiek op jou is van de duivel". Dan denken ze voldaan: "Ik heb deze leidende broeder gesterkt". Inderdaad, ze hebben hem gestijfd in vervelende aanwensels. Echter de verblinding, de opgeblazenheid, die ze voor jaren of voor 'altijd in die ander teweegbrengen, hebben ze niet in de gaten. Hun gewichten zijn zó licht, dat hij er door over het paard getild wordt.
Even terzijde: mensen '-ook gelovigen- kunnen maar niet zonder meer hun medemensen, waaronder hun medegelovigen, schaden. Niemand mag iemand, wie dan ook, vogelvrij verklaren. De dag van vuur (1 Cor. 3:13) die komt, wanneer de boeken worden geopend (Op. 20:12), zal alle heimelijke (Luk. 12:3) of openlijke woorden aan de dag brengen. Rekenschap zal moeten worden afgelegd van alle gepraat, dat allang vergeten was bij iedereen, naar je dacht (Matth. 12:36). O, die dag! (Mal. 4:1). Zelfs wanneer de afloop goed is doordat men tóch in het boek van het leven staat (Op. 20:13); die vreselijke, beschadigende ogenblikken (Op. 2:11); ogenblikken van confrontatie; dat gevoel om in brand te staan, wanneer blijkt, dat er zoveel in je leven was, dat waardeloos was en een verdrietig makende uitwerking had (1 Cor. 3:15).
Leeft u voortaan zó, dat u behoedzaam, voorzichtig, eerlijk en liefdevol met andere mensen omgaat. Dat vreselijke moment, dat eeuwen lijkt te duren, wordt dan bekort (Jac. 2:13). Er is zelfs een mogelijkheid dat het u bespaard blijft (1 Cor. 11:31). Bij een volgende studie kom ik daarop terug.
Tjonge, dat wás me even een terzijde''. Maar nú: terug naar ú. U bent bekeerd, u wilt door, u wilt de weg naar Gods hart vinden. U ziet al in, dat het geloof in God dan ook een zaak moet zijn, niet van uw hóófd, maar van uw hárt. U hebt al een gezonde zelfkritiek. Het wordt nu echter wél 'even opletten geblazen'. In uw onzekerheid bent u heel gevoelig voor raad van medemensen, zelfs wanneer die u ongevraagd wordt opgedrongen. U hebt de neiging om zelfs fnuikend gepraat voor zoete koek op te eten (2 Cor. 11:20). U denkt, dat het wel op de een of andere manier goed voor u zal zijn. Zó loopt u echter de kans om van allerlei 'adviesgegeef' en kritiek een minderwaardigheidscomplex te krijgen. Médemensen proberen in het hart van úw zelfkritiek te gaan zitten. Doe als David. U hebt een mogelijkheid, die hij nog niet eens had. U kunt tot God bidden 'in de naam van Jezus' (Joh. 15:16). Zeg het maar: "Heer, ik wil naar U toe met een nood (Phil. 4:6). Ik heb kritische gedachten over mijzelf. Maar wilt U -ook in dit opzicht- het middelpunt van mijn denken worden. Er zijn zóveel in-de-put-drukkende adviseurs (Ruth 1:19,20). Er zijn zóveel 'moelijke vertroosters' (Job 2:13). Ik wil alle gevraagde en ongevraagde adviezen van medegelovigen door U laten herijken. Soms zullen die adviezen best wel haarscherp en precies juist zijn. Maar sóms! vooral die ongevraagde raad! Ik weet Heer, dat U verhoort. Dank U daarvoor (Mark. 11:24). Dank U ook, dat ik nu op weg ben om voor U een hartsvriend en een bekwaam medewerker te worden."
En: nu ú; voor de tweede maal: het kan ook zijn, dat u -al lezende- zegt: "Ja, hier en daar herken ik er iets van mijzelf in. Soms echter worden er zulke zware accenten gelegd. Dán heb ik er echt geen boodschap aan. In het begin, toen het ging over mensen, die zichzelf voortdurend afvragen, waar ze nu eigenlijk stáán, of ze het n u wel echt fíjn doen, toen dâcht ik: 'Hé, zo'n meisje ben ik ook'. Maar later, nou, nou, zware kost hoor". Wel, vergeet dat taaie gedeelte; bid maar tot God: "Heer God, Heer Jezus; als ik mijzélf weeg, zijn mijn gewichten tóch niet goed. Wilt U mijn gedachten leiden en mij influisteren, wat werkelijk o.k. is (Jes. 30:21). Wilt U mij ook zó maken, dat ik wil lúisteren. Wat zou dát mooi zijn (Spr. 25:12)"
O ja, wat nog meer, argeloze beginneling. Als jij nog zo onzeker bent over jezelf, is het toch tijd voor een tip. Wil je de oogjes wijd open houden voor nog niet hiervóór genoemde critici. Er zijn groepen, die -o zo graag- de voornaamste plaats in je zelfkritiek van jou overnemen. Dat kunnen al-of-niet religieuze sekten zijn. Soms zit er de meest brutale baatzucht voor. Je betaalt dan honderden guldens om je een weekend lang te laten afsnauwen en afbreken en je neemt er in je zielenleven een heel giftige lading van mee: haal uit je winst. Namen?!: ik noem ze maar niet. Elke dag verdwijnen er en komen er bij. Nog eens; neem God in het centrum. Anderen geven slecht advies voor veel geld. God helpt goed en gratis (Jes. 55:1).
Waar waren we ook weer? We wilden niet terug als Demas, maar vooruit als David. Wij willen open hekken naar een wijd, mooi, goed land. God in het middelpunt van ál onze gedachten. Zijn Geest als de IJker van al onze maatstaven: een eerste kenmerk van de wedergeboorte
3.2.2. Vertaling van het voorbeeld in geestelijke begrippen.
Het is met dit voorbeeld ongeveer net zo gesteld als met het voorbeeld uit 3.1.1.: tikje gekunsteld. Ga maar na: - beetje kruiperige Jansen - beetje paternalistische directeur - archaische verhoudingen: jij... u.... - nogal zoetelijk. Men zou verder nog kunnen zeggen, dat een zó grote eerbied vóór en binding áán de zaak gevaarlijke kanten heeft. Overigens: ingewijden weten, dat er in de praktijk zéker sprake is van de twee soorten verzekeraars, zoals hier geschetst. Ook weten velen, dat de sfeer in de ene werkgemeenschap 'hemelsbreed kan verschillen met die in een andere. Genoeg hierover; waaróm fok ik mijn voorbeelden een beetje op. Wel hierom: een voorbeeld gaat altijd mank. Hemelse omstandigheden laten zich niet helemaal vergelijken met aardse. Met hemelse situaties kan niet gemanipuleerd worden. Daarom kneed ik de áardse voorbeelden een beetje bij: een volgens mij toegestaan techniekje.
In het hierna volgende gaat het over iemand, die innerlijk zijn baan als lid van het partijbureau al aan het prijsgeven was. Hij voelde zich er mogelijk onvoldaan over. Hij liep nog niet in de kijkert -later wel- (Joh. 7:50,52)- maar er gróeide al een afstand. Toch werd ook híj even wat narrig, toen zijn nieuwe mogelijkheden aan hem duidelijk werden. Het stak hem tóch, toen bleek, dat zijn oude bezigheden naar de schroothoop werden verwezen. Later trok hij weer wat bij. Ook híj echter bleef er op gebrand om te weten, hóe het nu allemaal gíng. Ook híj kreeg als antwoord, dat het geleidelijk aan wel duidelijk zou worden. Ik heb het uiteraard over Nicodemus!
- Er was iemand uit de Farizeeí«n, wiens naam was Nicodemus, een overste der Joden; deze kwam des nachts tot Jezus en zei tot hem: "Rabbi, wij weten, dat gij van God gekomen zijt als leraar, want níemand kan die tekenen doen, welke Gij doet, tenzij God met Hem is (Joh. 3:1,2)".
- Jezus antwoordde en zei tot hem: "Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: tenzij iemand wederom geboren wordt, kan hij het koninkrijk Gods niet zien". Nicodemus zei tot Hem: "Hoe kan een mens geboren worden, als hij oud is? Kan hij dan voor de tweede maal in de moederschoot ingaan en geboren worden". Jezus antwoordde: "Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kán hij het koninkrijk Gods niet binnengaan. Wat uit het vlees geboren is, is vlees en wat uit de Geest geboren is, is geest. Verwondert u niet, dat Ik gezegd heb: gijlieden moet wederom geboren worden".
de wind blaast, waarheen hij wil en gij hoort zijn geluid, maar gij weet niet, vanwaar hij komt of waar hij heengaat; zó is een ieder, die uit de Geest geboren is.
Nicodemus antwoordde en zei tot Hem: "Hoe kan dát geschieden".
Jezus antwoordde en zei tot hem:
"Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe". (Joh. 3:3-10, 16).
Het ís me wat om als al wat oudere man, lid van het Sanhedrin, één van de partij-ideologen, geslaagd, schatrijk (Joh. 19:39) jezelf van alles te gaan afvragen: - héb ik wel op het winnende paard gewed. - Zit ik wel góed. - Ik dénk nu wel, dat toekomstige glorie afhangt van het stipt naleven van allerlei voorschriften, maar; het rámmelt! - Het nieuwe, dat die jonge vent uit Galilea brengt: wat word ik geboeid!... Heeft Hij iets, dat ik níet heb? - Zou ik dat van Hem'' er eigenlijk niet bij moeten hebben? Dan die gang 's nachts; dat gesprekbegin van jouw kant, daar boven op het dakterras in de avondkoelte. Collega's onder elkaar; gezaghebbend allebei; je weet immers je weetje.
En dan; die Ander: Zet je in de hoek van de 'niet weters', veegt je op één hoop met de schare, die de wet niet kent (Joh. 7:49). Helemaal geen oog heeft Hij -lijkt het wel- voor de kansen, die jóuw bezoek Hém geeft. Jij, als 'hele hoge ome' komt op bezoek bij Hém, een 'man, die het nog helemaal moet maken' Niets geen vereerd zijn echter, niets geen 'omslag'.h ij, de nieuwkomer, lijkt met dat 'voorwaar, voorwaar' wel een grondwetsartikel van het koninkrijk'' af te kondigen. Ként Hij dan al de glorie, die jíj nog maar zoekt?
Je wordt razend, je wordt dwars. Je innerlijke onzekerheid voegt zich daar nog bij. Al die dingen samen brengen je tot een raar, onwillig antwoord.
En wéér zo'n 'afkondiging': ".Voorwaar, voorwaar". En het flitst ontdekkend door je heen: "Ik kan niet, ik wil niet, ik heb niet' en deugen doe ik ook niet. Ik ben vleselijk; Híj niet. Híj is geestelijk; voor de volle honderd procent (:13). O, dit ís het, maar ik kan het niet vátten; wat hoor ik nu toch voor onbegrijpelijks".
Dan is het stil; gedachten jagen nog even door dat moede hoofd van je; dan komt ook dáár rust. Lange tijd is er wederzijds zwijgen. Fluweelzacht de be-sterde lucht. Windgerucht zwelt aan, sterft weer weg; nog voelbaarder is nu de stilte.
Weer die stem: "de hemelse dingen zijn niet te begrijpen voor een mens, die 'ziels' is, die alleen uit zijn zielenleven kan putten. Er zijn mensen, die de mogelijkheden gaan ontdekken, die hun geest heeft in samenwerking met Gods Geest. Zulke mensen worden geestelijk. Ze zijn niet ná te voelen, ná te rekenen voor de aards-denkenden, ondanks alle gepoog (1 Cor. 2:14). Ze zijn als die windvlaag van zo-even".
Je voelt je tekórt. Je wilt dat andere niet meer als áánvulling, maar als níeuwe vulling. Je hóudt je niet meer groot. Je enige vraag is nog: "Hoe"... hóe kan ik meedoen".
Nu zijn de rollen omgedraaid. Die Ander is nu de Leraar. Hij bepaalt je er even héél duidelijk bij, hoe weinig je éigenlijk weet (Joh. 3:10). Hij maakt als terloops een licht verwijt,dat je nu al zo hoog wilt reiken. Het is waar; toen Hij over dingen als 'De naaste liefhebben' sprak (Matth. 5:43,44), was dát al zo nieuw, zo onwennig; en dat was aards'' hierbij vergeleken (Joh. 3:11,12). En over Zichzelf spreekt Hij met een absolute zekerheid, als over 'de Enige, die de sleutel heeft voor de tuin van het geluk (:14,15)'Maar antwoord op je vraag "Hoe" is er nog niet. En dán komen de wóórden: het geloof in Hem als de 'Absoluut Unieke', de Verlosser, brengt je overal, ook dáár, waar eeuwig volmaakt leven wacht.
Blijf maar geloven, Nicodemus. Laat Gods liefde je maar genezen. Laat dat geloof maar doorgroeien: - nu kom je nog s nachts bij mij. - De tijd komt, dat je Mij '-hoe schuchter ook- gaat verdedigen en direct ook al smaad krijgt (Joh. 7:50-52). - En de tijd komt óók, dat je voor Mij uitkomt bij volle dag (Joh. 19:39).
Is dát dus het antwoord; gewoon rustig doorgaan. Bereik je zó de volle dag (Spr. 4:18). Op pad dan maar! (tot zover over Nicodemus).
Ik hóór nu als het ware allerlei gedachten om mij heen. Eén van die gedachtegangen pik ik er uit. Het zou wel heel toevallig zijn, als het de uwe was. Maar het is zo'n algemeen menselijke overleggin, misschien komt u er toch wat elementen in tegen, die u bekend voorkomen.
Nicodemus voelde nattigheid en die 'Jansen' uit dat 'aardse' voorbeeld ook. Ja, wat die Jansen betreft: ik heb dat verhaal wel eens meer gehoord. Toen werden er bijzonderheden gegeven, die nu ontbraken. - In de eerste drie maanden van zijn nieuwe job verprutste hij al heel gauw een zaak door tactloosheid. - Een paar weken later wéér een, nú door onvoorzichtigheid. - In zijn nieuwe omgeving voelde hij zich zonder meer 'opgelaten. Hij had voortdurend déze idee: âIk zeg de goede dingen op de verkeerde momenten en omgekeerd'! Ja, als het zó is, dat je wel goed wilt en je bent al in het goede spoor, dan móet je in zo'n situatie wel praten. Je wilt toch vérder (Phil. 3:16).
Maar ík, ik ben vervuld met Gods Heilige Geest; ik heb toch niets met Jansen gemeen! Ho, wacht eens even: - Ik heb laatst een relatie met een medegelovige verziekt, doordat ik hem welbewust maar onverdiend griefde. Ik had er niet eens érg in, wat ik hem aandeed. Pas kort geleden kreeg ik daar oog voor. - Toen laatst die nieuwe visie gelanceerd werd, was ik direct wildenthousiast. Het werd echter niets en ik raakte er alleen maar door in de war. - Ik zeg dikwijls heel overtuigd: dit of dat is van de Héér. Al gauw blijkt dan, dat ik het wéér bij het verkeerde eind had. Maar wat is dát nu: ik ben gedoopt met de Geest, spreek in tongen ! maar ben ik wel wedergeboren ' néé' wat moet ik toch begínnen!!??
Tut tut, hoho, nou nou; géén paniek nu. Die Geestesdoop is niet níets; u hebt om zo te zeggen een prachtige kathedraal gebouwd; die gaat u níet áfbreken hoor Graaf toch gewoon die zwakke fundamenten uit; beton er óm; trekstangen erdóór. U zult de eerste niet zijn, die van bekering gelijk doorjakkerde naar Geestesdoop en het stadium van de wedergeboorte oversloeg. Een fout; kan toch herstéld worden! Ik heb ooit iemand gekend, die met de Geestesdoop begon en zelfs de bekering oversloeg. Ook híj vond de draad. Uiteindelijk kwam ook bij hem nog alles goed.
- Ga de Geest van Gods grote stijl van zakendoen nu eens écht indrinken. - Stel u als doel: het helemaal ingeboren worden in Gods grote gemeenschap. - Stel u niet alleen als doel 'u in God', maar ook 'God in u'. - Ga niet langer 'op uw aardse tenen staan' om 'door hemelse vensters naar binnen te kijken': dóódvermoeiend; niet vól te houden. - Krijg oog voor déze waarheid: om het vervuld zijn met de Geest'' blijvend te maken, is het 'geboren zijn úit de Geest' absoluut noodzakelijk.
Alles hangt er van af, of u dóór wilt. Uzzia (3.1.3.) en vele anderen wílden niet door. Er zijn echter genoeg bijbelse voorbeelden van mensen, die wél verder gingen. Zij durfden: - nieuwe wegen in te slaan - een oude omgeving los te laten - ondanks tegenwerking aan Gods vast te houden - een nieuw geluid te laten horen - zich aan goede contacten toe te vertrouwen - open te staan voor 'het andere'. Hekken zwaaiden voor hen open, beletsels vielen weg. Datzelfde gaat ook ú overkomen.
Luister: ik ga u iets vertellen van drie vrouwen en drie mannen.
3.2. Hoofdgedachte: Wedergeboorte brengt u vanuit het opvangcentrum in Gods rijk zélf.
Gedachten: - Voorbeeld uit het dagelijkse leven 3.2.1. - Vertaling van het voorbeeld in geestelijke begrippen 3.2.2. - Hoe een man, die Gods kritiek in het hart van zijn zelfkritiek durfde plaatsen, een plaats kreeg in Gods hart 3.2.3. - Van een deur, die openging, toen een andere deur in het slot sprong 3.2.4. - Hoe een vrouw, die tegen de stroom in durfde te roeien, de oever van het geluk bereikte 3.2.5. - Van sleutels, die kónden worden gebruikt, nadat een andere sleutel wás gebruikt 3.2.6. - Hoe een man door goede, geestelijke contacten afrekende met een wáárdeloos verleden en uitzicht kreeg op een waardevólle toekomst 3.2.7. - Hoe een vrouw, die ontvankelijk was voor edele en grootse gedachten, edele en grootse ervaringen kréég 3.2.8. - Hoe ú attent kunt zijn op de vele manieren om de toegangspoort naar het goede land te laten opengaan 3.2.9.
3.2.1. Voorbeeld uit het dagelijkse leven.
De directeur: "Zo Jansen, je had een onderhoud aangevraagd? Dat komt goed uit; ik had je tóch al eens bij me willen roepen. Maar nu jíj er over begonnen bent, laat ik het aan jou over, het initiatief te nemen; vertel eens!". Jansen: ".U weet, mijnheer, dat ik hier nu drie maanden als schaderegelaar werk. Ik heb het naar mijn zin, dat is het punt niet. Laat ik echter heel eerlijk zijn: ik kán me haast niet voorstellen dat u allemaal hier nu zo verrukt over míj bent. In normale omstandigheden, op een gewoon doorsnee kantoor, zou ik mij wel duizendmaal bedenken, voor ik zoiets zei. Maar de sfeer is hier zo ánders; hier durf ik een vertrouwelijk gesprek veel beter aan. Ik weet op dit ogenblik eigenlijk niet zo veel meer te zeggen; wat zijn nu eigenlijk uw indrukken, als ik vragen mag; ik zou zo graag, naast alles, wat ik al weet, de áánpak van hier erbij willen hebben". De directeur: ".Je bent ijverig en van goede wil, dat is buiten kijf. Je draagt evenwel nog teveel herinneringen aan vroeger mee. Ik weet uiteraard, waar je tot drie maanden geleden elders schaderegelaar was. Ik weet echter meer: ik kén de sfeer en de tactiek daar. Hun voornaamste doel is: beknibbelen op elke schadevergoeding, met behulp van alle formele gronden, die ze maar kúnnen bedenken. Daarbij gaan ze desnoods tegen de rechtvaardigheid in. En tóch vliegen ze er soms op een heel domme manier in. Bij óns gaat het kóninklijk toe. Déze vraag stellen wij: wat is récht? Naar formele gronden om uit te komen van onder dat wat rechtvaardig is, zoeken wij niet; wij zíjn niet 'penny wise'. Aan de andere kant hebben wij onze ogen wíjd open voor échte gevaren. Wij zijn ook niet 'pound foolish'. Dat is, wat wij hier hebben en wat jíj nog mist. Je moet niet iets hebben 'erbij', je moet iets hebben 'in plaats ván'. Jansen: "Ik word hier eigenlijk een klein beetje mierig over. Ik heb in mijn vorige baan toch véél geleerd. U doet maar net, of ik daar niets aan heb, of ik het maar beter vergeten kan .Ik had er toch óók een goede positie. Ik kán me haast niet voorstellen, dat ik de zaken altijd principieel verkeerd heb gezien. Ik heb toen van harte meegedaan aan alles, zoals het daar reilde en zeilde. Het is zo'n verdrietig idee, om te moeten denken, dat het verknoeide jaren zouden zijn geweest". De directeur: "Je hebt míj niet horen spreken over 'verknoeide jaren'. Noem het 'leerjaren'. Overigens: je wilde zélf overstappen, omdat de sfeer daar jou niet beviel. Wat is de kern van de moeilijkheid?! Jij draagt de geest van je vorige firma nog mee: een zonderling mengsel van benepenheid, waar het tientjes, en verspilling waar het duizenden betrof. Weet je, je moet de geest van onze zaak indrinken. Hoorde je daar even, toen de deur een poos open was, de chef van je afdeling bezig met een telefoongesprek? Híj heeft de esprit-de-corps', dat vriendelijke, voorkomende, royale, evenwichtige en deskundige, dat het kenmerk is van onze zaak. Lúister naar hem; ik weet, dat dóe je al, maar nog méér; totdat je 'aangepast aan jóuw persoonlijkheid- doet als hij, denkt als hij. Dan word je als het ware íngeboren in de zaak, dan ga je deel uitmaken van 'de familie', dan wordt de zaak een deel van jou; en jij een deel van de zaak". Jansen: "Maar hóe?... wanneer weet ik nu, dat ik het héb' dat ik er dóór ben". De directeur: "Ik kán je niet precies uitleggen, hoe dat gaat. Maar; je hébt de juiste gezindheid. Op enig ogenblik zal er de zekerheid bij je zijn: 'Het ís er, hún stijl is de míjne, ik heb hun denkpatroon aanváárd. De tijd van het kleine denken ligt achter mij' . Spreken we af, dat je doorgaat zoals nú? Laten wij het dan hierbij maar laten".
Hoe iemand maar blééf denken aan de wereld van alle dag en zo in de versukkeling raakte.
Laten we nu eerst alles weer eens op een rijtje zetten. Wáár waren we mee bezig?! Hiermee: bekeerden mogen gaan zitten in de eerste klas van Gods kleuterschool. Verslóffen ze evenwel de lessen, dan komen ze niet écht met God in geestelijke gemeenschap. Ze krijgen dan niet dié vrucht uit de genomen bekeringsbeslissing, die er bij volhouden zou blijken in te zitten. Stilstand is achteruitgang: wie zijn door liefde aangedreven ijver verzaakt, valt van een hoogte (Op. 2:5). Het zout wordt smakeloos (Matt. 5:13). Wat kún je veel kwijtraken, als er veel aan je gegeven is.
Bij die redenering zochten we bijbelse voorbeelden. De keus was beperkt: géén figuren zoals Saul of de Farao van Egypte. Nee; écht veelbelovende mensen, die nét niet het vermogen hadden om de zaak af te ronden. Uzzia was de eerste: hij híeld de band met de hoogmoed maar aan. Wat dacht u van Demas als tweede. Hij kón het maar niet laten om de pleziertjes van het gewone leven te blijven 'eten'. Ik heb niet honend over Uzzia gedaan, ik heb ook álle begrip voor Demas. Maar: t blijft een sneue story.
- (Paulus zegt): " De geliefde geneesheer Lukas en ook Demas laten u groeten (Col. 4:14)". " Demas, mijn medearbeider laat u groeten ".(Philemon 24) (maar veel later moet hij zeggen): - Demas heeft mij uit liefde voor de tegenwoordige wereld verlaten (2 Tim. 4:10).
Eerst is Demas bij Paulus, een medearbeider temidden van de andere medearbeiders. Wat ís die jongen bij de in-crowd (de kernmensen). En daarna laat hij Paulus alleen. Dat woord 'verlaten' is zó geláden. Paulus staat kort voor zijn terechtstelling. Wanneer zijn hand om hulp zoekt bij Demas, tast die hand op een lege plek.
Demas hiéld zo van het volle, bruisende, meeslépende leven. Het kón het niet uit zijn gedachten zetten; hij móest er van eten. Daardoor verloor hij het zicht op het vóllere, oneindig veel meer bruisende en meeslepende leven op hoger plan. Wat zou deel geweest zijn van dat nieuwe leven in grotere stijl? Hij zou zijn teamleider hebben kunnen troosten in diens moeilijkste ogenblikken. Wat een eer, wat een ervaring, om het goede werk te doen, dat God voor hem kláár had liggen (Ef. 2:10). Terwijl Paulus wanhopig naar hem zocht, genoot hij wellicht met volle teugen van de een of andere áárdse vreugd. Maar elk aards plezier was toch van onbeschrijflijk veel lager allooi dan de hemelse blijdschap, die hij had kúnnen hebben. Zó verdonkerde het goud (Klaagl. 4:1); zó versukkelde zijn leven tot een dertien-in-een-dozijn-bestaantje.
En u?!; kunt u dat nieuwe leren bankstel, dat nu éindelijk bij u bínnen staat, misschien wel 'met uw ogen opeten'. Dolle pret, nu u daarenboven ook nog eens het enig juiste plaatsje voor de poef hebt gevonden. Maar: op een plein vlakbij zwoegen in de evangelisatiekaravaan veel te weinig volwassenen met veel te veel kinderen. Spijtig denkt een van hen aan uw hulp nog vorig jaar. Bij gebrek aan opvang dáár gaan kinderen zonder nagesprekje naar huis. U staat zich intussen híer te vermeien in uw nieuwe staande lamp. Zou u toch maar niet gauw die les in onthechting aan het al-te-stoffelijke gaan volgen? Zou u maar niet teruggaan naar uw lokaal in het oefenkamp??
Even terzijde; zeg nu niet: "Ger háát vrouwen met hart voor het interieur van hun huis". Helemaal niet waar. Het accent ligt heel anders; als u eerst het koninkrijk van God zoekt (Luk. 12:31), wordt u daarnaast ook nog eens een betere huisvrouw, misschien wel een super (Spr. 31:10-31).
3.1.3. Hoe iemand, die hebbelijkheden niet losliet, zichzelf ontriefde.
Uzzia (een koning van Israí«l), zocht God, zolang (zijn leermeester), die hem onderrichtte in de vreze Gods, leefde en : zolang hij de HERE zocht, maakte God hem voorspoedig. God hielp hem tegen (zijn vijanden) ; hij klom tot een toppunt van macht, wónderbaar werd hij geholpen, totdat hij machtig geworden wás. Maar tóen..." werd zijn hart zó hoogmoedig, dat hij zeer snood handelde en ontrouw werd jegens de HERE zijn God (door priesterdiensten te willen verrichten, waartoe hij geen bevoegdheid had). Terwijl (Uzzia) tegen de priesters (die hem waarschuwden), toornde, brak melaatsheid uit aan zijn voorhoofd. Háástig dreven ze hem vandaar weg en ook hijzélf haastte zich naar buiten te gaan Hij was melaats tot de dag van zijn dood . (2 Kronieken 26:5,7,8,15,16,19,20).
Uzzia deed het goed. Een prima dominee hield hem op koers. Alles, wat hij ondernam, gelukte hem (Ps. 1 v 3). Zolang hij Gód maar zocht. Maar; het zijn sterke benen, die de weelde kunnen verdragen. In al die jaren van samengaan met de Heer had hij geen orde op zaken gesteld. Hij had vérder kunnen komen, díeper met de Heer kunnen gaan leven: hoogmoed, nóóit ten bloede toe bestreden (Hebr. 12:4), hield hem tegen. Toen zijn leraar was overleden, trok die hoogmoed hem geleidelijk aan wég. Een sluipend proces, dat opeens naar buiten toe bleek. Hij wilde iets bereiken dat - gegeven die tijd - niet voor hem was weggelegd. Hij wás koning, maar wilde óók priester zijn: en : wég carrière.
Daar héb je nu zo'n man; in het doorlaatkamp; uitzicht op steeds maar betere dingen. In het lesrooster daar komt echter het vak 'hoogmoed' niet voor. Het vak 'ootmoed' daarentegen wél. Tot het úiterste vermaand, wilde hij geen les nemen in ootmoed. Toen bracht hij zichzelf buiten het bereik van God, Die altijd alles maar béter, mooier wil maken. Hij kwam binnen de werkingssfeer van de dodende machten (Job 33:22), die altijd alles maar slechter, lelijker willen maken.
Hij wilde de les van de ootmoed niet leren: Nu leerde hij een les van de ervaring; maar die zijn heel duur.
Kijk, dat is het nu, wat ik bedoel: het nieuwe leven, waarin u met uw bekering de eerste, aarzelende stappen deed, verdraagt zich niet met oude hebbelijkheden. Geen nieuwe bruisende, tintelende wijn in oude, versleten zakken vól materiaalvermoeidheid (Mark. 2:22). U bént bekeerd, maar ga even na: is het uw sterke omgeving, die u overeind houdt, die het bederf weert? Prijs de Heer voor die omgeving, maar tóch kunt u beter het bederfwerende zout in uzélf hebben (Mark. 9:50). Zo bar als het Uzzia verging, zult u het wel niet meemaken. Echter: elke pijnlijke ervaring, die men aan eigen tekorten heeft te wijten, is een verdrietige zaak.
Even een opmerking terzijde: Uzzia heet ergens anders Azarja (2 Kon. 14:21). Sommige mensen wijzen daarop met een zeker plezier: "Zie je wel, dat de bijbel ook niet onfeilbaar is!" Het is een gemakkelijk te verklaren verschilletje, maar het lijkt wel, of ze van geen verklaring willen weten, alsof je ze met een redelijke uitleg een mooi speelgoedje afneemt. Ik denk dan wel eens: kinderachtig eigenlijk. Bombarie maken over elk vermeend of echt rimpeltje in de tekst. Het gaat toch niet om de letter, maar om de Geest, de algemene strekking (2 Cor. 3:6). Er is een zegswijze: wie een hond wil slaan, kan licht een stok vinden. Als men de bijbel niet wíl aanvaarden als richtsnoer voor eigen leven, is een alibi gauw gevonden. Let wel deze gedachte geldt niet algemeen voor alle mensen, die op dergelijke oneffenheden wijzen. Ga echter uzelf na, of ú wel eens gedacht hebt: 0Moet je toch hóren; dan zal de rest wel navenant zijn".
3.1.2. Vertaling van het voorbeeld in geestelijke begrippen.
Wat hebben wij tot dusver gedaan? Deel één, het 'raamverhaal' hebt u gelezen; daar ga ik althans van uit. Daarin werd deze algemene samenvatting gegeven: God en de mensen horen bij elkaar. Gods vijand - de duivel - heeft die samenhang kapotgemaakt. Gods Zoon - Jezus - heeft het verband hersteld. Om nút te kunnen hebben van dat herstel dienen mensen vrijwillig en zo volledig mogelijk met Jezus mee te werken. Doen ze dat, dan zijn onvoorstelbaar fijne dingen mogelijk.
Deel twéé maakte uitvoerig duidelijk, wat het verbroken zijn van de samenhang tussen God en de mensen inhoudt: ieder mens is eigenlijk op een slechte weg, die hem of haar steeds verder van God wegbrengt. Oók werd in deel twee uitgelegd, wat het betekent, als Jezus het verband herstelt. Ieder mens kan op een goede weg komen, die hem of haar steeds dichter naar God toebrengt.
U hebt gelezen, hoe spannend en inspannend die eerste passen van Jan en Joke, hun vrienden en vriendinnen verliepen. U hebt ook gelezen, hoe hevig Schreeuwschrik (2.6.6.1.) en Klankvol (2.6.2.2.) bij de hele toestand betrokken waren. Schreeuwschrik doet al zijn best om het hele stel op de slechte weg terug te drukken. Klankvol doet wat hij kan om hen in het goede spoor te leiden en te houden. Beiden denken daarbij niet op de korte, maar op de lange termijn. In dit verband zal u één ding heel duidelijk geworden zijn: bekering is een eerste stap. Er moet iets bijkomen. Het gewonnen terrein moet worden geconsolideerd. Gebeurt dat niet, dan maakt men het gemakkelijker voor de demonen en moeilijker voor de engelen. Ik vond de opmerking heel waardevol, die Joke aan het eind van deel twee maakte (2.6.4.9.). Die Jo is eigenlijk een erg schrander meisje. Ze had iets extra's nodig om de vreugde van haar bekering te kunnen vásthouden. Dáár kwam, wat ze zei, op neer. Díe uitspraak is het koord, waarmee deel twee aan dit deel drie vastzit. Want wat dat 'iets extra's inhoudt, gaan we nu bezien.
Voorlopig wég bij Jan en Joke: de zaak op ú toegespitst. Ú bent iemand, die bekeerd is. U hebt de slechte weg verlaten en bent op de goede gekomen. U bént in het doorlaatkamp. U bént aan de ingang van Gods rijk. God -de grote Gezaghebber - staat gereed om u te begroeten. Hij wil u helemaal gelukkig maken. Hij wil u sfeer en stijl van zíjn land leren, totdat u die niet alleen ként, maar één daarmee bent. Nú bent u nog een beetje als het volk Israel in de woestijn, wél wég uit Egypte, maar nog niet in het beloofde land. Veertig jaar, een lánge, lánge tijd zwierven zij rond (Num. 14:33). Voor ú behoeft dat zwerven geen veertig jaar te duren. Als u wílt, kunt u snel dóórstromen. Ik zou toch zo graag zien, dat u déze instelling had; (zie voor het tegendeel 3.1.1.): - wél contacten hier: mijn belang is er mee gediend, als mijn levensritme doordrongen wordt van de Geest, die híer heerst. - Geen banden meer met vroeger. Niet meer eten, niet meer lezen, niet meer zien zoals daar. - Géén uitstapjes daarheen, geen samenwerking met dwarsdrijvers in het doorlaatkamp. Niets mag mij hinderen om gereed te zijn voor de grote cursus. Ik zit kláár. Kom maar óp met die lessen. Als u zo bent gezind, gaat de scholing beginnen en heel spoedig daarna 'gaan de hekken open'.
Nu kunt u mogelijk zeggen: "Ger, wat doe je móeilijk. Ik héb me bekeerd; ik bén in Jezus gaan geloven om- nou ja, om zekerheid te hebben voor de toekomst- om later in de hemel te komen zogezegd. En jij wil maar steeds méér- nu wedergeboorte- daarna weer wat anders. ik vóel het al aankomen. Ik ben er zeker van, dat het genoeg is, als ik mij aan Jezus vasthoud, als ik zijn naam te hulp roep in moeilijke ogenblikken (Joel 2:32). Mijn antwoord: ik zeg ook niet, dat u het Godsrijk níet bereikt. Maar waarom na lang uitstel (Op. 20:5), ziek (Op. 22:2) en beschadigd (Op. 2:11). Hoe verder u zich in dít leven door Jezus laat leiden, van hoe minder ver behoeft u in het toekomstige leven te komen. Lees het vertelde in de hierna volgende punten eens. U zult daar horen over mensen, die op de goede weg wáren. Toch brachten ze zichzelf in moeilijkheden, doordat ze; - banden met vroeger aanhielden - bléven eten, wat ze al aten - bléven lezen, wat ze al lazen - de dingen bléven zien, zoals ze die vroeger zagen - op nieuw leven gerichte contacten verwaarloosden - naar het oude leven terug zuigende contacten activeerden.
"Jan; ik wou iets vertellen van mijn giropas. Ik heb hem al jaren en hij is nóg schoon en heel en toonbaar: door dat beschermende laagje er over; luister: Wij zijn brieven van Jezus. Maar zullen wij schoon en heel en toonbaar blíjven? Ik zoek naar het beschermende laagje".
(Joke in 2.6.4.9.)
WEDERGEBOORTE; U KUNT NIET ZONDER; EN U HOEFT NIET ZONDER
Hoofdgedachten: - Bekering brengt u in het 'opvangkamp' van Gods rijk; laat u niet terugpraten. 3.1. - Wedergeboorte brengt u vanuit het opvangkamp in Gods rijk zélf. 3.2. - Wedergeboorte? Geestelijk geboren worden? Wie zijn dan moeder en vader van het nieuwe leven?! 3.3. - Geestelijk geboren worden leidt tot een beter zicht op Jezus en op onze medemensen. 3.4. - Geestelijk geboren worden leidt tot een beter inzicht in Gods Koninkrijk. Het geeft ook meer inzicht in 'koninklijk leven'. 3.5. - Geestelijk geboren worden (wedergeboorte) leidt tot toenemende kracht. 3.6. - Geestelijk geboren worden leidt tot overwinning. 3.7
3.1. Hoofdgedachte: Bekering brengt u in het opvangkamp'' van Gods rijk; laat u niet terugpraten.
Gedachten: - Voorbeeld uit het dagelijks leven. 3.1.1. - Vertaling van het voorbeeld in geestelijke begrippen. 3.1.2. - Hoe iemand, die hebbelijkheden niet losliet, zichzelf ontriefde. 3.1.3. - Hoe iemand maar blééf denken aan de wereld van alle dag en zo in de versukkeling raakte 3.1.4. - Hoe iemand, die voor alles en iedereen aandacht blééf houden, in de vernieling kwam. 3.1.5. - Hoe iemand, die de dingen altijd maar zo aards blééf zien, heel rare dingen ging doen. 3.1.6. - Hoe mensen, die van goed onderwijs géén gebruik maakten, het spoor bijster raakten. 3.1.7. - Hoe mensen, die naar medestanders zochten, om samen op-de-rem te trappen, uiteindelijk zichzelf uitrangeerden. 3.1.8. - Hoe u waakzaam kunt zijn ten aanzien van al die honderden manieren om uw toegangsbewijs kwijt te raken. 3.1.9.
3.1.1. Voorbeeld uit het dagelijks leven.
Stel: iemand emigreert naar een ander land. In dat andere land stelt men zijn komst erg op prijs. Maar tóch hebben de gezagdragers déze gedachte: "Het is niet voldoende, dat hij náár ons toekomt, hoe blíj we daarmee ook zijn. Nee, het is pas áf, wanneer hij helemaal gelukkig is geworden bíj ons. Het is allereerst nodig, dat hij onze levensstijl en levenssfeer helemaal leert begrijpen. Daarom gaan we alle binnenkomende gezinnen een scholing geven. Wanneer ze daaruit komen, moeten ze onze stijl en sfeer niet alleen kénnen, neen: ze moeten die hébben. Eerder komen ze niet écht binnen". U begrijpt, dat de houding van de binnenkomenden erg belangrijk is. Wanneer de grensoverschrijders denken: - géén contacten; ik ben hier niet voor hún sfeer en stijl, maar om mijn eigen belang te dienen. - Zo véél mogelijk banden met het land, waar ik vandaan kom. Ik blíjf eten en lezen, wat ik dáár at en las. Ik blíjf de dingen zien, zoals ik ze dáár zag. Ik ga bij elke mogelijke gelegenheid met verlof dáárnaar terug. - Ik zoek hier de mensen op, die er net zo over denken als ik. Sámen vormen wij een vooruitgeschoven post van 'ons eigen land' in deze vreemde omgeving. dan wordt de omscholing erg verzwaard. Tijdenlang blijft de immigrant in het 'doorlaatkamp' zeuren: "Is dít nu het beloofde land. Dat valt dan wel bár tegen". Pas, wanneer hij zijn onwillige houding opgeeft, kan de eigenlijke scholing beginnen. En dan, na een spijtige vertraging, zwaaien de hekken open en kan hij eindelijk verder.
U begrijpt: dit voorbeeld is vóórgevormd en daardoor wat gekunsteld. Het gaat uit van: - een ideaal immigratieland met fijne, wijze, 'innige' mensen aan het hoofd; zo'n land is er natuurlijk niet. - Een emigratieland, waarvan nu letterlijk níets deugt. Alles was daar vuilnis, waarmee je nooit meer van doen behoort te hebben (Philipp. 3:8). Dat is óók veel te zwartwit. - Doorlaat-, quarantaine-, trainingskampen, die er in de letterlijke zin van het woord over het algemeen niet zijn. Voor zover ze er wél zijn, zit er wel eens een luchtje aan van 'hersenspoeling'.
Ik noem dit even. Dan kunnen sommigen me dáármee alvast niet op mijn nek springen. Overigens zullen mensen, die geïmigreerd zijn (geweest), de algemene strekking van mijn betoog wel kunnen beamen, naar ik aanneem.
De God onzer vaderen heeft Jezus opgewekt, dien gij hebt gehangen aan een hout en omgebracht; dezen heeft God door zijn rechterhand verhoogd tot een Leidsman en Heiland om Israël bekering en vergeving van zonden te schenken (Hand. 5:31).
God heeft alles gedaan, wat in zijn eindeloos vermogen lag om ons maar zoveel mogelijk te helpen. Hiervoor hebben wij gezien, dat Hij werkelijk een overvloed van wegwijzers geeft. Die bebakening brengt ons eerst op de toeleidende wegen van onze route du soleil (Jes. 35:8). En als wij op de autostrada del sol zijn, blijven die tekens ons vergezellen. Daarmee volstaat God evenwel niet. Eens werd Hijzelf de grote Aanvangs-Wegwijzer. Aan het begin van de allereerste aanvoerstraat voor onze zonneweg stond Hij! Hij zond zijn Zoon, zijn Woord, eigenlijk Zichzelf om die lichtovergoten weg überhaupt voor ons mogelijk te maken (Joh. 14:6).
Gods Zoon deed ook alles, wat in zijn eindeloos vermogen lag. Hij werkte mee aan het zenden door zijn vader (Ps. 40:8).
Het offer van dit zenden en dit gezonden worden was maar niet iets goedkoops. Zeker: de opbrengst, die tegenover het offer stond, overtrof alles. Na zijn dood het offer kreeg Jezus een nieuw leven teug de opbrengst nog oneindig veel meer glorieus dan het leven, dat Hij voordien had. En voor ontelbaar veel mensen werd Hij toen een Leidsman en Heiland, om ook hen te voeren van dood naar leven. Dat neemt evenwel niet weg, dat bij het offer zulke begrippen te pas kwamen als:
aan een kruishout vastgespijkerd worden: daar hing je; tussen hemel en aarde. Geen van beide wilde je. Wat vernederend: alles en iedereen zei: Nee tegen je. En in dit geval geldt dit Neen in zeker zin God zelf;
op een smartelijke manier sterven: het lichaam kromp ineen onder de primaire pijn van bruut beschadigde spierweefsels en onder de secundaire pijn van wondkoorts, dorst en uitputting. Ziel en geest werden op een nog onbeschrijflijk veel meer intense wijze gepijnigd: door het vrijwillig leegdrinken van de beker met de zonden van alle mensen van alle tijden (Matth. 26:42).
Dit zijn omstandigheden, waaronder Zoon en Vader beide onuitsprekelijk moeten hebben geleden (Matth. 27:46).
Er is in de hemel niet gerekend. God heeft niet gezegd: Met hoe weinig kan ik toe om de grote Wegwijzer te zijn? Neen, Hij gaf alles, wat Hij had; zijn enige Zoon, die Hij liefhad (Joh. 3:16). Gods Zoon heeft niet gezegd: Met hoe weinig kan ik toe om Openingswegwijzer te zijn? Neen, Hij gaf alles, wat Hij had: zijn leven.
Even een zijwegje in; zullen wij dan ook maar niet te veel rekenen? Laatste hoorde ik iemand zeggen: Je tienden; moet dat in procenten van je bruto- of netto loon? En je benzine voor de autorit naar de sam, mag je die ook meerekenen als tienden? Bij zulke hemelse voorbeelden vergeleken, komt deze overlegging wat benepen over. Wilt u wel bedenken, dat God en Jezus ruim en onbekrompen hebben geïnvesteerd en nu navenant rente ontvangen. Doet u dat ook maar (2 Cor. 9:6). Alleen als u weet van geven; in tijd, geld, aandacht of anderszins, zult u echt helemaal God ontmoeten in één van zijn eigenschappen, zijn vorstelijke royaliteit (Luk. 6:38).
2.6.1.2 Altijd Wegwijzer
De Here talmt niet met de belofte, al zijn er, die aan talmen denken, maar Hij is lankmoedig jegens u, daar Hij niet wil, dat sommigen verloren gaan, doch dat allen tot bekering komen (2 Petr. 3:9).
Ook na Jezus eerste komst is er een heel omvangrijk zondigen gebleven. Soms waren er in de afgelopen eeuwen zulke ontzaglijke uitbarstingen van verkeerd gedrag, dat vele mensen uitriepen: God, waarom doet U nou niets. Waarom dat getalm? Een enkele maal maakte men verkeerde gevolgtrekkingen, waarmee men uiteindelijk zichzelf schaadde. God deed niets aan de gaskamers van de Nazis, dus Hij bestaat niet. En: als Hij bestaat, dan wil ik niets met Hem te maken hebben.
Als mensen al zo diep geschokt worden door allerlei afschuwelijkheden, die ook vandaag de dag plaats vinden, hoe diep moeten deze verschrikkingen God dan treffen. Niemand staat zo ver van de duisternis af als Hij (1 Joh. 1:5). Niemand heeft zo alles gedaan om licht te brengen (1 Petr. 2:9). Maar ondanks deze vlijmende pijn blijft God langs de vluchtweg staan en blijft ook Jezus staan. Zij zijn de grote Wegwijzers, waarop wij ons kunnen blijven oriënteren, ook wanneer er eens geen kleine wegwijzers voorhanden zijn. Menselijk gezien, popelt de Heer misschien wel eens van verlangen om er een punt achter te zetten. Lankmoedigheid houdt Hem tegen om nu eens een grote streep te zetten onder al die wandaden. Zelfs martelaren voor Jezus, reeds in Gods heerlijkheid ingegaan, dringen op afsluiting van het dossier aan. Maar ook tegen hen wordt gezegd: Nog even geduld. Er komen nog mensen aan op de weg (Op. 6:9,11). De Vader speurt nog eenmaal de evacuatieroute af. Nu is die leeg. Nu pas slaat de deur van de ark dicht (Gen. 7:16).
Bij alle andere offers om onze redding te bewerken, brengt God ook nog het offer van het lang, lang maar niet te lang dulden van gruwelijkheden. Hij verdraagt al dat afgrijselijke, zo helemaal in strijd met zijn wezen, om toch maar iedereen, die hoe dan ook wil, binnen te halen. Wanneer de boeken worden geopend, is iedereen binnen, die binnen moest zijn.
2.6.3.4 Zij, die wegwijs worden, zullen weten, wat daarna komen gaat
"Daarna zullen de Israí«lieten zich bekeren en de Here hun God zoeken en David hun koning en bevende komen tot de Here en tot zijn heil in de dagen der toekomst" (Hos. 3:5).
In de tijd van de 'pastorale' zal er een wereldwijde bekering zijn. Alle mensen, die innerlijk 'Godlover' zijn, die innerlijk zijn besneden (Rom. 2:28), zullen God en Jezus, de grote Zoon van David (Matth. 15:22) zoeken en 'vinden! (Zach. 14:16). Met een bevend hart over hun besmeuringen zullen velen tot Hem komen. Maar daarna zal hun hart beven van liefde en ontzag voor Hem. Als een rechtvaardige President (Jes. 32:1) zal Hij de gekneusde patiënt 'Aarde' voeren naar eindeloze tijden van geluk. Woestijnen in mensenharten en in de natuur zullen verdwijnen (Jes. 35:7).
Velen zoeken ernaar, hoe de toekomst gaat worden. Velen zijn wegwijs aan het worden en verzamelen steeds meer hemelse kennis (Dan. 12:4).
Wegwijzers, vrienden en vriendinnen, broeders en zusters van mij! Het is uw taak om anderen tot die stralende inzichten te brengen. God zegene u daarbij!
2.6.3.3 Zij, die wegwijs worden, zullen weten, wat spoedig komen gaat
"Hij komt als Verlosser, voor wie zich in Jakob van overtredingen bekeren". (Jes. 59:20).
De tijd spoedt naar een toppunt. Alles gaat sneller, harder, heviger. Het muziekstuk van de menselijke geschiedenis gaat fortissimo naar een grote climax. Alle instrumenten doen mee aan een grote finale. De akkoorden worden nog eenmaal herhaald, dieper, intenser. Straks is daar de paukenslag. En dan begint die menselijke geschiedenis aan een nieuw hoofdstuk: de pastorale wordt ingezet. Jezus komt: een beklemmend gebeuren voor wie Hem niet tot hun heil verwachten. Maar voor hen, die zich op tijd hebben bekeerd, is Hij de grote Bevrijder.
Er is een geslacht van 'wegwijzers' in aantocht, dat weet, wat spoedig komen gaat. Ze staan daar, met hun hoofd niet meer moedeloos voorover geknikt, maar recht. Hun oren staan als het ware op 'steeltjes' . Verwachtingsvol luisteren ze; hun Verlosser komt eraan (Luk. 21:28).
Wat een volk, wat een geslacht. U - wegwijzers - ik gun u, dat u erbij bent. U mag ook aan het ontstaan van dat nieuwe ras van durvers, denkers en doeners medewerken.
2.6.3.2 Zij, die wegwijs worden, zullen weten, wat nodig is
"Bekeert u tot Hem, van Wien de kinderen Israí«ls diep zijn afgevallen. Want te dien dage zal ieder van u de afgoden versmaden, die uw handen - u tot zonde - hebben vervaardigd (Jes. 31:6,7).
In de jaren, die achter ons liggen, waren er bekeringen zo nu en dan van deze en gene. Nu leven we in de tijd, dat bij elke oproep velen opstaan. Dat verschijnsel komt steeds sterker naar voren. Er is een diep besef bij velen, hoever ze zijn weggezonken. Steeds meerderen stellen zich niet meer tevreden met oppervlakkig gepraat over nieuwe bevrijdingsacties. Zij schreeuwen om persoonlijke bevrijding en niets anders. In de scharen, die nu naar voren komen, zie je de meest heerlijke dingen gebeuren. Om maar een voorbeeld te noemen: uit elkaar gegroeide echtparen vinden elkaar terug. Huilend - arm in arm - beginnen ze aan een nieuw leven met God en met elkaar. O, wat een heerlijk gezicht.
Het wordt steeds grootser. De diepe afval wordt gevolgd door een diep réveil. Wegvallen zullen alle tot god verheven bedenksels. Losgelaten zullen ze worden, die verleiders tot zonde. Er groeit een geslacht van wegwijzers, die beseffen wat nodig is: een innerlijk, dat weet, hoe het ervoor staat, dat weet, hoezeer het kapot is. Een innerlijk ook, dat - hoezeer ook daardoor verslagen - weet, dat God klaarstaat om voor herstel te zorgen (Ps. 51:19).
U - wegwijzers - mag aan het doorbreken van dat inzicht medewerken.
Overwegingen: Zij, die wegwijs worden, zullen weten: - wat nodig was (2.6.3.1); - wat nodig is (2.6.3.2); - wat spoedig komen gaat (2.6.3.3); - wat daarna komen gaat (2.6.3.4).
2.6.3.1 Zij, die wegwijs worden, zullen weten, wat nodig was
"Alle einden der aarde zullen het gedenken en zich tot de Here bekeren. Alle geslachten der aarde zullen nederbuigen voor Uw aangezicht" (Ps. 22:28).
David, de dichter van deze psalm, is in grote nood. Hij roept tot God vanuit die nood. Reeds tijdens dat hulpgeroep krijgt hij vertrouwen, dat hij gered zal worden. En dan spreekt hij de woorden, die hierboven staan. Die woorden zou je - wat vrij - als volgt kunnen weergeven:
De manier, waarop God mij uitredde, zal bekend worden bij alle volkeren. Het doet er niet toe, hoe ver mensen weg zijn, tot aan het eind van de wereld toe. Het doet er evenmin toe, of ze vroeger leefden, of ze nu leven of dat ze later zullen leven. Horen zullen ze het allemaal. Bekeren zullen zij zich allemaal. God de eer geven zullen zij allemaal".
Dat is een gedurfde uitspraak. Toch is die uitspraak wel enigszins uitgekomen, als wij haar op David betrekken. De leiding, bescherming, nood en uitredding door God in zijn leven, hebben ruime bekendheid gekregen. Japanners en Schotten, Argentijnen en Australií«rs, zij allen weten ervan. Alle eeuwen door hebben gelovigen er moed uit geput, hebben er grond in gevonden om zich te bekeren en hun Schepper te loven.
Helemaal echter is die uitspraak, die profetie uitgekomen, als we die op Jezus betrekken. Zijn liefde tot God en tot de mensen bracht Hem er toe, onze zonden 'over te nemen, van ons '' weg te nemen'. (Joh. 1:29). Zo kwam Jezus in het allergrootste, onuitzegbare gevaar van het eeuwig verlaten zijn door God (Matth. 27:46). Zijn gehoorzaamheid aan en vertrouwen op God leidden Hem daar weer uit. De band werd hersteld (Luk. 23:46). Dat is nood en uitredding, zo diep en zo totaal; dieper en totaler valt niet te bedenken. Elke gelovige, tot in de verste uithoek van de aardbol, weet daarvan. Iedereen kan uit deze uitredding kracht putten, zich daardoor bekeren, daarom God prijzen. Er was veel nodig om ons te redden. Veel liefde van God, veel offerbereidheid van Jezus. Eens zullen alle geredden volledig wegwijs geworden zijn: eens zullen zij allen weten, wat nodig was (Jes. 25:7). U - wegwijzer - mag aan het doorbreken van dat inzicht meewerken.