Vooraleer ik vrijdagmiddag van het rusthuis naar huis vertrek, wordt er door mama en mij weer heel wat afgezoend. Ik ga ook even bij Marcel. Hij is een beetje familie geworden en ook hij krijgt een kus.
Vaak, als ik mijn wang aanbied, geeft hij een dikke smakkerd terug. Vandaag loopt het anders. Ik heb een T-shirt aan met driekwart mouw en een kleine halsuitsnijding. Als ik over hem heen buig om hem een zoen te geven, neemt hij vliegensvlug het T-shirt vast, trekt de halsopening een klein beetje naar beneden en kijkt ongegeneerd in mijn decolleté. Alles gaat zo snel. Marcel kijkt me meteen weer aan en begint te lachen. Ondeugende Marcel denk ik. Maar ik kan niet anders dan er ook eens flink om lachen.
Mama zit de laatste weken voortdurend nat. Ik vind het de zoveelste verschrikkelijke vernedering die ze moet ondergaan. Ik ben er kapot van. Het is zo onmenswaardig, maar Alzheimer kent geen mededogen. Zij heeft door haar ziekte alle controle verloren en kan zich niet meer beperken om haar behoefte te doen enkel en alleen tijdens de opgelegde toiletbezoeken. s Morgens, s middags na het eten en s avonds worden de oudjes op het toilet gezet. Maar mama, net zoals vele andere dementen, kan zich niet meer langer houden aan deze regelmaat. Ze zit dan ook heel vaak nat en soms zit ze zelfs uren in haar eigen stoelgang. Dat kan toch niet!
Ik schreef gisteren de volgende e-mail naar de hoofdverpleegster.
Op mamas verjaardag was Robert, de vader van mijn vriendin Lydia, er niet bij. Hij voelde zich die dag niet al te goed. Vandaag is hij, ondanks zijn ziekte, toch samen met zijn vrouw Yvonne en Lydia op bezoek gekomen bij mama. Voor Yvonne, die dag en nacht voor haar man zorgt, is het enkele uurtjes ontspanning. Lydia offert haar vrije namiddag op om ze te brengen. Denise is ook gekomen en zo zitten we met zijn allen gezellig rond de tafel.
Zaterdagnamiddag zijn Denise, mama en ik gaan wandelen in het park van het rusthuis. Mama heeft na de wandeling een besmeurde pamper, waardoor we naar boven moeten. Terwijl ik mama vasthou, krijgt ze door een bejaardenhelpster een grondige intieme verzorging. Ik blijf het gênant vinden om mama zo te moeten zien. Zo hulpeloos, en vooral zo afhankelijk van anderen, van vreemden.
s Nachts krijg ik een verschrikkelijke nare droom. Tijdens de wandeling in de tuin begint mama te krimpen. Ze blijft steeds maar kleiner worden, tot ze nog de grootte heeft van een kleuter. Denise en ik worden heel bezorgd, want het kleiner worden, stopt maar niet. Plots ben ik met mama alleen op haar kamer en leg haar in bed. Ik houd haar voortdurend in de gaten, maar ze wordt nog steeds kleiner en kleiner tot ze nog de grootte heeft van een baby. Razend word ik als reporters en fotografen met flitsende cameras haar kamer binnenstormen om mama te zien. Ik roep en tier en stuur iedereen naar buiten. Ik wikkel de baby vlug in een handdoek en stop hem in mijn handtas. Voortdurend houd ik het kleine hoofdje in de gaten, er mag niets misgaan. Met kloppend hart omzeil ik de pers en smokkel de baby buiten. Het hoofdje komt uit mijn handtas piepen. Ik kijk de baby aan: het is mama. Ik ben gewoon blij dat ze zo klein is. Nu kan ik tenminste zelf voor haar zorgen. Overtuigd dat ze nu veilig bij mij kan blijven, schiet ik wakker.
De droom is bedrog, alleen de hartkloppingen zijn echt!
Enkele weken geleden kreeg mama een nieuwe buurvrouw, dement, zoals iedereen die hier terecht komt. Het dametje is vaak verdrietig en zoekt bij iedereen gezelschap. Eenzaam zoals ze zich voelt, durft ze s avonds wel eens bij een ander in bed te kruipen. Overdag klampt ze iedereen aan die haar enige aandacht geeft.
Terwijl ik woensdagnamiddag de bloemen op mamas kamer verzorg, is mama in het deurgat gaan staan. Een makkelijke prooi voor het buurvrouwtje! Ze heeft mama al vlug bij de hand genomen en stapt met haar weg. Neen, niet weglopen met mama, zeg ik, ze blijft bij mij. Ik word met een kwade blik aangekeken. Ze is mijn moeder! benadrukt ze en ze omklemt mamas arm nog vaster. Terwijl ik mama probeer los te krijgen, herhaal ik: Toe, laat mama los. Ze moet hier bij mij blijven. Het vrouwtje geeft niet op. Mama laat haar maar begaan. Maar zij is mijnmoeder! herhaalt ze boos en ze wil mama maar niet loslaten. Het lukt me eindelijk mama uit haar greep te bevrijden. Ik ga met mama de kamer binnen en doe de deur dicht.
Maar meteen zie ik het kopje van de dame alweer tussen de deur verschijnen. Mijn moeder, want ik moet zegt ze nu ineens verdrietig. Ok, ga eens bij de verpleegster daar, troost ik haar en duw haar zachtjes buiten. Ik sluit weer de deur, maar hoor ook meteen een verzorgende flink mopperen. Je moet naar het toilet gaan en toch hier niet staan plassen! Ik open mamas kamerdeur op een kiertje en kijk stiekem de gang op. Het arme vrouwtje heeft de broek afgestoken en staat rechtover mamas kamer in de gang te plassen. Ohjee, denk ik had ze haar moeder nodig om naar het toilet te gaan?
De tandarts komt op het afgesproken uur mamas kamer binnen, een grote doorzichtige plastic doos onder de arm. In de doos liggen allerlei tangen en nog ander, - voor mij griezelig uitziend -, materiaal. Ik word er niet echt vrolijker van.
Mama strompelt aan de arm van een stagiaire verzorging de badkamer uit. Ik denk dat het voor de eerste keer is dat mama vandaag uit de stoel is gehaald. Ze is heel slecht te been. Terug gaan neerzitten, is ook weer een hele klus voor mama. Dan gaat de stagiaire weg en een verzorgende die mama heel goed kent, komt assisteren.
De tandarts is inderdaad, zoals verwacht, een heel lieve dame. Oh, ze ziet er nog goed uit hé? zegt ze bemoedigend. Ze gaat heel zachtjes met mama om. Het lukt haar om tot twee keer toe kort in mamas mond te kijken, maar dan is het voor mama genoeg geweest. Ze begrijpt niets van het hele gedoe en begint te wenen. De tandarts heeft genoeg gezien. De afgebroken tand moet er sowieso uit. Maar er blijkt ook nog een tand te staan met een groot gat. Op de vraag of mamas tanden nog goed gepoetst worden, moet de verzorgende negatief antwoorden. De andere 6 tanden zullen ook aangetast geraken, legt de tandarts uit, want de mondhygiëne is onvoldoende. Dus om jouw moeder lijden te besparen, stel ik voor om onder volledige narcose alle tanden ineens te trekken. Dat is toch flink schrikken voor mij. We kunnen echt geen risico nemen om hier ter plaatse een tand te trekken. De kans is groot dat ik niet verder kom dan een spuitje geven. Daarmee is ze toch ook niet geholpen? tracht de tandarts mij te overtuigen.
Ik had nog zo gehoopt mama een volledige verdoving te kunnen besparen. Maar de tandarts heeft nog argumenten genoeg om mij te laten inzien dat het echt niet anders kan. Ik moet dan maar noodgedwongen haar deskundig advies opvolgen. We bespreken hoe alles nu verder moet. Even later is door de tandarts de afspraak met de stomatoloog al gemaakt: op 29 maart moet mama om 8 uur s morgens in het ziekenhuis zijn. De verzorgende noteert alles en gaat meteen bellen voor ziekenvervoer. Alles is geregeld. Mama is ondertussen rustig in slaap gevallen en ik ga naar huis.
Arsène wacht ongeduldig op nieuws van mama. Als ik hem alles vertel, wordt hij er even moedeloos van als ik. Hij stelt voor om onze plannen om in de paasvakantie een weekje weg te gaan maar op te bergen. Toch maar afwachten hoe het met ma gaat zegt hij bezorgd.
Deze morgen maak ik een afspraak met de tandarts: morgenmiddag om 12u30 komt zij naar het rusthuis. Ik leg haar uit wat er aan de hand is met de tand en vertel dat mama de ziekte van Alzheimer heeft. Het schrikt haar niet af. Zij klinkt heel vriendelijk aan de telefoon en het lijkt me een lieve dame te zijn. Maar wat belangrijk voor me is, is dat ze vooral bereid is om mama te helpen: We zullen het eens rustig bekijken, zien hoe we het kunnen oplossen. Ik breng in ieder geval alles mee om een tand te trekken. Hoewel ik blij ben dat mama zal verlost worden van haar tandpijn, krijg ik al de kriebels. Arme mama, denk ik bij mezelf. Ik zeg de tandarts nog dat ik er niet zeker van ben of mama gewillig zal meewerken. Oh, antwoordt zij mij geruststellend, zelfs demente mensen werken vaak gewillig mee. Ik heb mijn twijfels. Ik ken ons mama, die vaak al moppert dat haar haar kammen pijn doet! Zorg ervoor dat jouw moeder op haar kamer is en dat er iemand van het verplegend personeel aanwezig is. Ik zal wel assistentie kunnen gebruiken, zegt ze enthousiast. Ik spreek met haar af dat ik er ook zal zijn, zo ben ik meteen op de hoogte van wat er staat te gebeuren.
Ik ga naar het rusthuis en vertel aan een verplegende dat morgen de tandarts komt. Als ze hoort dat er materiaal wordt meegebracht om de tand te trekken, reageert ze niet bijster positief. Zij deelt blijkbaar het enthousiasme van de tandarts niet, maar zij kent natuurlijk ook ons mama
Tandproblemen, hoe los je dat op bij Alzheimerpatiënten?
Bij het eten van een bolletje ijscrème in de cafetaria van het rusthuis gaat het mis. Mama legt haar hand op haar kaak en trekt hierbij pijnlijke grimassen.
Terug op de kamer wil ik kijken wat er aan de hand is. Na veel aandringen opent mama eindelijk haar mond en dan zie ik het. Net dié tand waaraan met een haakje haar onderste vals gebit is vastgemaakt, is voor de helft afgebroken! Natuurlijk heeft ze pijn.
Maar hoe kan ik met mama nog naar de tandarts? Ik roep er een verzorgende bij. Wij laten de tandarts komen. Wie is jullie vastetandarts? vraagt ze. Maar onze tandarts is door ziekte al maanden niet meer aan het werk. Wijbellen wel zijn vervanger stelt de verzorgende voor. Ik vraag om mij te verwittigen van zodra ze een afspraak heeft vastgelegd, want ik wil er bij zijn. Dat is blijkbaar misgelopen. Maandagavond krijg ik telefoon vanuit het rusthuis. De verzorgende vertelt mij dat de tandarts al is geweest. Hij stelt voor om mama naar het ziekenhuis te brengen en onder volledige verdoving de tand te laten behandelen of er meteen uit te trekken. Ik schrik enorm. Een volledige verdoving in mamas toestand? Praat er eens over met de hoofdverpleegster, zegt de verzorgende die ik aan de telefoon heb.
Dus dinsdagmiddag ga ik naar de hoofdverpleegster. Ik begrijp uit haar woorden dat ze een volledige verdoving ook wel een heel drastische maatregel vindt. Maar ze onderkent het probleem om een dementerende door een tandarts te laten behandelen: Ze begrijpen niet meer wat er met hen gebeurt en het hun uitleggen, heeft ook al geen enkele zin. Deze mensen zitten niet meer stil, ze willen de mond niet openen. Je wilt echt niet zien, hoe er hier soms een tand wordt getrokken. We moetenze vasthouden, iets over de ogen leggen, dat ze niets meer kunnen zien! ... Ik word er steeds maar ongeruster in en dat ziet de hoofdverpleegster ook. Praat eerst eens met de huisarts, raadt zij mij op haar beurt aan.
Meteen diezelfde avond de huisarts gebeld. Misschien met de ambulance naar detandarts? Of toch maar meteen naar het ziekenhuis? Of vraag eens raad aan tandarts X, een zeer bekwaam helpt ze mij. Oké, ik heb het al door! Een simpel iets als een tand herstellen of trekken wordt voor mama een hele bedoening.
Na het gesprek met de huisarts bel ik naar de door haar voorgestelde tandarts. Ik krijg het antwoordapparaat: De praktijk is gesloten tot 15 maart. Ik ben met verlof. Voor dringende gevallen kunt u zich wenden in het UZ te Gent ... Hopelijk houdt mama het nog een beetje vol. Maandagmorgen bel ik meteen voor een afspraak.
Zaterdagavond staan een dame, die bij haar demente moeder op bezoek komt, Arsène, mama en ik in de lift. Arsène en mama staan arm in arm voor de grote spiegel, die in de lift hangt. Plagerig zegt hij, wijzend op hun spiegelbeelden: Kijk eens mams, wat een lelijkaards! Mama kijkt in de spiegel en Arsène herhaalt lacherig: Het zijn toch lelijkaards, hé? Aan mamas gelaatsuitdrukking zie ik meteen dat ze begrijpt wat hij zegt. Maar het plagerige ziet ze er totaal niet van in. En een beetje gekrenkt als ze is, - mama is toch nog altijd graag mooi,- antwoordt ze heel ernstig: Ze zijn niet lelijk! Wij moeten er om lachen, ook de dame. Maar mama blijft doodserieus en benadrukt nog een keer dat ze het er helemaal niet mee eens is. Potverdomme! protesteert ze nog eens.
Het kwam deze week in het nieuws: rusthuizen kampen constant met een personeelstekort. Bekijk maar eens dit fragment uit het VTM-nieuws van vrijdagmiddag 5 maart onlangs.
Het is in het rusthuis bij mama niet anders. Maar deze week is er op mamas afdeling een nieuwe kracht gestart. Het personeel had handen tekort en gelukkig kregen ze er een collega bij. Het is een zwarte man. Het is hier bij ons echt de buiten en hij is de eerste kleurling die in het rusthuis werkt.
Donderdagnamiddag, tijdens de ziekenzalving zag ik hem voor het eerst. Een beetje verlegen, vriendelijke ogen, een brede glimlach. Toen iedereen aan tafel ging om van de aangeboden koffie en cake te genieten, hield hij zich wat afzijdig. Wacht hij af hoe hij door de bewoners en hun familieleden zal ontvangen worden?
Ik geef toe dat het ook voor mij even schrikken was. Ik had een zwarte man als verzorgende nog niet zo vlug hier bij ons in het rusthuis verwacht. Maar ik verwelkom hem hartelijk. Iemand die de moeilijke en lastige taak op zich wil nemen om voor dementerenden te zorgen, heeft het hart op de juiste plaats en is een goed mens. Huidskleur mag geen rol spelen.
Ik hoop alleen maar dat mama mijn mening deelt. Zij is van een geheel ander generatie. Terwijl wij al spraken van een zwarte, sprak zij nog van een neger. Ze zijn zó zwart kon ze vroeger vies-misprijzend zeggen. Volgens haar deugden ze nergens voor. Mama was ervan overtuigd dat ze lui waren, niet wilden werken, en had niets liever dan dat deze mensen in hun eigen land bleven wonen. Diegene die naarBelgië komen, is enkel om op ons kosten te leven! was ze overtuigd. Zij had daarin soms wel gelijk en ik kon haar dat niet kwalijk nemen.
Maar "'t kan verkeren" (= het kan veranderen), zei G. A. Bredero (volksdichter 1585 - 1615), wiens devies was: "Al siet men de lui, men kent se niet".
De ziekenzalving gebeurt steeds in een ingetogen sfeer. De bewoners van mama s afdeling zitten in een kring, naast hen een familielid of iemand van het personeel. Klassieke muziek speelt zacht op de achtergrond. Ik zit donderdagnamiddag naast mama. Ze kijkt de aalmoezenier lachend aan als hij haar gedag komt zeggen. Als hij wat verder van ons afstaat, zegt ze knikkend in zijn richting: Die daar in t wit
Mama ondergaat, zoals de meeste bewoners, de handoplegging en de zalving zonder dat ze goed beseft waarover het gaat. Toch ben ik ontroerd. Als de pastorale werkster mama de Heilige Hostie aanbiedt, houdt mama de lippen stijf op elkaar. Is helemaal niet erg, Marcella. Als je niet wilt, dan moet het niet! zegt ze stilletjes tegen mama. Maar het is helemaal geen kwestie van niet willen, mama begrijpt er niets van.
Na het hele gebeuren krijgt elke patiënt een prentkaart waarop een paaslelie is afgebeeld. Het is een aandenken aan de ziekenzalving. Als ik even het kaartje uit mamas handen neem, snauwt ze luidop: En ge gaat dat niet op de grond smijten, hé. Ik doe je dood en laat je lopen hoor!
Deze namiddag is het droog buiten en het is helemaal niet koud. Dus daar gaan Denise en ik van profiteren om met mama te gaan wandelen in het park van het rusthuis. We lopen, op weg naar het zonnige deel van de tuin, eventjes in de schaduw. t Is koud, moppert mama. Ze heeft een warme jas aan en een grote sjaal om, dus ik reageer niet meteen. Van zodra we in de zon lopen, voelen wij de warmte. En mama ook. Oh, het wordt warm zegt mama heel opmerkzaam. Denise en ik zijn een beetje verwonderd dat mama toch deze gewaarwording van warmte ervaart. We leggen meteen uit dat het warmer wordt door de zonnestralen die op ons schijnen. Mama knikt overtuigd van ja. En ze geniet zichtbaar. Ze blijft stilstaan, haar gezicht naar de zon gericht en, - alsof ze het allemaal wel weer goed begrijpt,- tot tweemaal toe herhaalt ze: Oh dat zonneke doet deugd!
Buiten is het miezerig weer. En de cafetaria is vandaag per uitzondering voor de bewoners niet toegankelijk. Dus, mama en ik moeten ons deze namiddag tevreden stellen met een wandeling door de gangen van het rusthuis. We lopen door de dementeerafdeling.
- Mama (vol bewondering voor de orchideeën op de vensterbank): Mooi hé? - Ik: Dat zijnorchideeën, mama. - Mama (raakt zacht de bloempjes aan): Mooi Ik denk, daar kan ze toch nog altijd van genieten. - Mama (buigt zich naar het plantje toe): Allé kom. (ze reikt het plantje uitnodigend haar hand) Kom - Mama (heel lief pratend tegen de orchidee): Allé, mijn klein beestje kom , allé, kom! Maar het kleine beestje komt niet en mama is duidelijk teleurgesteld.
Een dementerende dame die onlangs is opgenomen, en toch zo graag weer naar huis wilt, spreekt mij aan.
- Zij: Madame, mag ik u eens iets vragen? - Ik: Natuurlijk. - Zij: Ik vind de weg niet naar buiten. - Ik: U hoeft nu niet naar buiten te gaan, het regent. - Zij: Ik hoef die regen niet, alleen buiten Ik moet naar huis! - Ik: Als u hier rechtdoor gaat, komt u bij de lift. - Zij: Daar durf ik niet alleen in. - Ik: Er is wel iemand die u zal helpen. - Zij: Denkt u dat? Oh, dank u wel.
Omdat mama en ik gewoon toertjes maken door de gangen komen we even later dezelfde dame tegen.
- Zij: Madame, mag ik u iets vragen? - Ik: Jazeker. - Zij: Ik vind de weg niet naar buiten. Weet u hoe ik hier buiten geraak? Ik probeer een andere tactiek. - Ik: "Neen, het is niet zo gemakkelijk om buiten te geraken." De dame kijkt mij zo hopeloos en verdrietig aan, dat ik het niet laten kan. - Ik: "Loop gewoon rechtdoor, daar komt u bij de lift." - Zij: "Dank u wel."
Mama en ik zijn op het einde van de gang net in de zithoek gaan zitten, als de dame opnieuw op mij af komt.
- Zij: Madame, mag ik u iets vragen? - Ik: U wilt de weg weten naar buiten, hé? - Zij (heel verwonderd dat ik weet wat ze mij wil vragen): Ja, ik vind de weg niet naarbuiten! Ik moet naar huis. Ik word er bijna even hopeloos van als de dame zelf. Ik weet niet meer wat te zeggen en met troostende woorden, schuif ik het probleem naar het personeel toe. - Ik: Ikweet dat het niet gemakkelijk is de weg naar buiten te vinden. Ga recht door. Dan komt u bij hetbureau van de verpleegsters. Vraag het daar eens. - Zij: Weet u dat zeker? Hier gewoonrechtdoor? Ik hoef niet de hoek om? - Ik: Neen, gewoon rechtdoor. - Zij: Dank u wel, madame.
In de leefruimte zit Alieske in haar zetel. Het dikke kussen onder haar knieën, doet mij vermoeden dat die pijn doen.
- Ik (wijzend op het kussen): Zere knieën, Alice? - Alice: Neen, dat niet. Maar mijn tand! Kijk een keer! Zij doet de mond heel wijd open en wijst meteen de pijnlijke tand aan. Het enige wat ik zie is een kunstgebit. - Ik (heel ernstig): Oei , en dat doet zeer? - Alice (overtuigend en terug wijzend op de valse tanden): Ja, deze hier. Die moet eruit getrokken worden!
Mama en ik hebben gewandeld, veel geknuffeld en gezoend deze namiddag. Ze zit tevreden in de stoel als ik om half vijf de afdeling verlaat. Als de deuren van de lift opengaan, komt de dame, die nog steeds de weg naar buiten zoekt, op me afgestapt. Ik heb geen idee waar ze zo plots vandaan komt. Heeft ze ergens stilletjes op de komst van de lift gewacht?
- Zij: Oh, madame, wacht. Kan ik met u mee?
Wat nu gedaan? Ik kan geen zinnig antwoord bedenken. De hoofdverpleegster, die heel goed weet hoe graag de dame weer naar huis wilt, is getuige van het voorval en snelt meteen ter hulp.
- Hoofdverpleegster:Kom, déze lift (er is er maar één) mag jij niet gebruiken.
Ik zie enkel nog de verbijsterende blik van de dame en hoewel zij niet meer weet dat ik diegene was die haar de weg naar de lift wees, schaam ik mij een beetje. Wat ben ik opgelucht als de deuren van de lift sluiten en ik de dame niet meer hoef aan te kijken.
Yvonne, Lydia en Greta waren vorige zondag trouw op de afspraak om mamas verjaardag te vieren. Het was precies een jaar geleden dat mama hen nog zag en ze herkende geen één van deze drie mensen nog. Maar wij, Arsène, Denise, Karoline en ik, die mama van zo dichtbij kennen, vonden haar die 14de februari in zeer goeden doen.
Deze morgen had ik Yvonne, de ma van mijn vriendin Lydia, aan de telefoon. Zij vertelde mij: Kind, als ik naar je ma keek dan kon ik de Marcella van vroeger niet meer terugvinden. Ik ben zondag enorm geschrokken om haar zo te zien en ze kende ons niet meer hé?... Vaak heb ik haar zitten aankijken. Ik hoopte dat er toch nog eens een lichtje zou gaan branden en ze plots zou weten wie ik was. Maar nee je ma keek ook wel naar mij, maar het was alsof ze mij niet zag. Net alsof ze dwars door mij heen keek haar ogen zijn zo leeg ja, ik ben enorm geschrokken. Ik denk dat het voor Yvonne, die mama vooral gezond en wel gekend heeft, moeilijk te begrijpen is dat ik vind dat het goed gaat met mama.
Lydia en Greta waren ook onder de indruk van mamas toestand. Toen Lydia stiekem mama gade sloeg, zei ik tegen haar: We hebben al een lange weg afgelegd hé? Ze antwoordde mij stilletjes: En jullie hebben nog een lange weg te gaan! Dat besef ik maar al te goed.
Deze namiddag gaan Denise en ik voor het eerst na het lange koude winterweer even naar buiten met mama, warm ingeduffeld, arm in arm tussen ons in. We zoeken het zonnigste plekje van het park uit. Bezorgd zoals we zijn, vragen Denise en ik haar om beurt of ze het niet koud heeft en of ze niet moe wordt. Of ze die vragen nog echt begrijpt, weet ik niet, maar ze antwoordt steevast: Neen, neen!. Mama is goed en geniet ervan om even een frisse neus te halen. Denise en ik hebben er allebei deugd van om haar zo te zien.
Na onze korte wandeling in het park gaan we met zijn drieën naar de cafetaria. Van zulke momenten moet je echt genieten zegt Denise gemeend. Daar kan ik alleen maar mee akkoord gaan. We bestellen Normandische pannenkoeken en koffie. Dat ik de pannenkoeken voor mama moet snijden en haar af en toe moet helpen bij het eten, dat is nu voor mij doodnormaal geworden. Zelfs als er door mamas onhandigheid enkele stukjes pannenkoek op de grond belanden, vinden Denise en ik dat helemaal niet erg.
Soms is het naar familie en personeel toe zo moeilijk om onder woorden te brengen wat mensen met dementie voelen. Leen Persijn slaagt erin dit te doen. Zij vertelt op een sobere manier het verhaal van de dementie van haar moeder. Een verhaal, mooi in zijn eenvoud, met een lach en een traan, leerrijk en zo herkenbaar.
Deze morgen haal ik een verjaardagskaart uit mamas brievenbus. Ik geef de envelop aan mama. Ze weet eigenlijk niet wat ze daar mee moet aanvangen. Ze staat verloren met de briefomslag in haar handen, dus maak ik hem snel voor haar open.
- Ik: Voor jou, mama, voor je verjaardag. - Mama: (terwijl ze de kaart bekijkt): Oh oh - Ik: Jij bent zondag jarig. - Mama (vol ongeloof): Neen - Ik: Ja, op 14 februari, op Valentijn is het jouw verjaardag. - Mama: Ja? - Ik: Je wordt zondag 80, mama - Mama: Neen - Ik: Ja en deze kaart is voor jouw verjaardag! - Mama (heel blij): Ja oh oh
De mensen die haar deze verjaardagskaart stuurden, zijn sinds haar opname in het rusthuis niet meer bij mama op bezoek geweest. Ooit was het anders! Om elkaar op te zoeken moest er geen reden zijn en op verjaardagen werd samen een glaasje gedronken. Ze wonen bij ons in het dorp, maar een bezoekje aan mama werd steeds om de één of andere reden uitgesteld. Kort na haar opname vond mama het erg om deze vrienden niet meer te zien. Maar met de tijd sprak ze steeds minder over hen en ik dacht dat ze uit haar hoofd waren verdwenen. Als ik deze morgen de namen voorlees van de mensen, die haar met deze verjaardagskaart hartelijk proficiat wensen, kijkt ze me aan. Mama legt haar hand op haar hart en vraagt: Echt waar? Ik zeg nogmaals de namen en mama herhaalt ze zachtjes. Nog steeds haar hand op haar hart zegt ze: Oh oh
Deze kaart heeft haar heel eventjes heel blij gemaakt. Als ik ze even later op de vensterbank neerzet, weet mama al niet meer waarom en van wie ze deze kaart kreeg.
Donderdag is mama naar de kapper geweest. Dus vrijdagmorgen ben ik bij haar niet langs geweest. Ik wip s avonds even binnen om de was op te halen. Het is net etenstijd. Mama glimlacht als ze mij ziet en zegt zachtjes: Zoete. Ze kent me, jubelt mijn hartje. Mama ziet er mooi uit, haar haar is geknipt en ze heeft een nieuwe permanent.
Ik blijf naast haar zitten, terwijl ze rustig haar boterhammen opeet. Een beetje hulp is nodig, want mama zou haar kiwi, haar pudding en haar boterhammen tezelfdertijd, alles door elkaar, opeten. En als je haar niet in de gaten houdt, zou ze uit de koffiekan drinken en niet uit het kopje! Maar al bij al lukt het haar toch. Terwijl ik haar stiekem gadesla, bedenk ik dat ze volgende week tachtig wordt. Maar ondanks haar leeftijd, went het niet om haar zo te zien.
Karoline zit, zoals naar gewoonte, bij Marcel en mama aan tafel. Ze is nog herstellende van een keelontsteking. En door het ziek zijn, zit ze er niet alleen lichamelijk, maar ook mentaal helemaal even door. Ze gooit het er allemaal uit: Kijk eens naar mijn keel, helemaal dik! Inderdaad haar keel is aan de buitenkant ook helemaal opgezet. Klieren, zegt de dokter! ik ben op! moest Marcel nu nog thuis zijn dan zou hij voor mij zorgen nu lig ik daar alleen ziek in de zetel mijn zoon is wel bij mij geweest en Jo ook maar ja woensdag ben ik toch nog even tot hier gekomen, ik moest mijn ventje zien, maar niets van herkenning hij wist niet wie ik was... hij staarde maar de andere kant op dat heeft mij gekraakt ik kan niet meer ik heb gisteren gans de dag gehuild ik kan niet meer
Ik zit alleen maar te luisteren, ik voel de waterlanders komen. Hoe graag ik haar ook zou helpen, machteloos ben ik. Als Karoline haar hart heeft gelucht, zegt ze glimlachend door haar tranen heen: Oef, t is er eens uit, ik voel me al beter. Marcel en mama eten ondertussen onverstoord verder. Zij zijn er zich allebei niet meer van bewust hoe Alzheimer hen heeft kapot gemaakt.
Voor ons blijft het zo erg verdomd moeilijk om dat te aanvaarden. Het went nooit om hen zo te zien. De pijn blijft!