Tandproblemen, hoe los je dat op bij Alzheimerpatiënten?
Bij het eten van een bolletje ijscrème in de cafetaria van het rusthuis gaat het mis. Mama legt haar hand op haar kaak en trekt hierbij pijnlijke grimassen.
Terug op de kamer wil ik kijken wat er aan de hand is. Na veel aandringen opent mama eindelijk haar mond en dan zie ik het. Net dié tand waaraan met een haakje haar onderste vals gebit is vastgemaakt, is voor de helft afgebroken! Natuurlijk heeft ze pijn.
Maar hoe kan ik met mama nog naar de tandarts? Ik roep er een verzorgende bij. Wij laten de tandarts komen. Wie is jullie vastetandarts? vraagt ze. Maar onze tandarts is door ziekte al maanden niet meer aan het werk. Wijbellen wel zijn vervanger stelt de verzorgende voor. Ik vraag om mij te verwittigen van zodra ze een afspraak heeft vastgelegd, want ik wil er bij zijn. Dat is blijkbaar misgelopen. Maandagavond krijg ik telefoon vanuit het rusthuis. De verzorgende vertelt mij dat de tandarts al is geweest. Hij stelt voor om mama naar het ziekenhuis te brengen en onder volledige verdoving de tand te laten behandelen of er meteen uit te trekken. Ik schrik enorm. Een volledige verdoving in mamas toestand? Praat er eens over met de hoofdverpleegster, zegt de verzorgende die ik aan de telefoon heb.
Dus dinsdagmiddag ga ik naar de hoofdverpleegster. Ik begrijp uit haar woorden dat ze een volledige verdoving ook wel een heel drastische maatregel vindt. Maar ze onderkent het probleem om een dementerende door een tandarts te laten behandelen: Ze begrijpen niet meer wat er met hen gebeurt en het hun uitleggen, heeft ook al geen enkele zin. Deze mensen zitten niet meer stil, ze willen de mond niet openen. Je wilt echt niet zien, hoe er hier soms een tand wordt getrokken. We moetenze vasthouden, iets over de ogen leggen, dat ze niets meer kunnen zien! ... Ik word er steeds maar ongeruster in en dat ziet de hoofdverpleegster ook. Praat eerst eens met de huisarts, raadt zij mij op haar beurt aan.
Meteen diezelfde avond de huisarts gebeld. Misschien met de ambulance naar detandarts? Of toch maar meteen naar het ziekenhuis? Of vraag eens raad aan tandarts X, een zeer bekwaam helpt ze mij. Oké, ik heb het al door! Een simpel iets als een tand herstellen of trekken wordt voor mama een hele bedoening.
Na het gesprek met de huisarts bel ik naar de door haar voorgestelde tandarts. Ik krijg het antwoordapparaat: De praktijk is gesloten tot 15 maart. Ik ben met verlof. Voor dringende gevallen kunt u zich wenden in het UZ te Gent ... Hopelijk houdt mama het nog een beetje vol. Maandagmorgen bel ik meteen voor een afspraak.
Zaterdagavond staan een dame, die bij haar demente moeder op bezoek komt, Arsène, mama en ik in de lift. Arsène en mama staan arm in arm voor de grote spiegel, die in de lift hangt. Plagerig zegt hij, wijzend op hun spiegelbeelden: Kijk eens mams, wat een lelijkaards! Mama kijkt in de spiegel en Arsène herhaalt lacherig: Het zijn toch lelijkaards, hé? Aan mamas gelaatsuitdrukking zie ik meteen dat ze begrijpt wat hij zegt. Maar het plagerige ziet ze er totaal niet van in. En een beetje gekrenkt als ze is, - mama is toch nog altijd graag mooi,- antwoordt ze heel ernstig: Ze zijn niet lelijk! Wij moeten er om lachen, ook de dame. Maar mama blijft doodserieus en benadrukt nog een keer dat ze het er helemaal niet mee eens is. Potverdomme! protesteert ze nog eens.
Het kwam deze week in het nieuws: rusthuizen kampen constant met een personeelstekort. Bekijk maar eens dit fragment uit het VTM-nieuws van vrijdagmiddag 5 maart onlangs.
Het is in het rusthuis bij mama niet anders. Maar deze week is er op mamas afdeling een nieuwe kracht gestart. Het personeel had handen tekort en gelukkig kregen ze er een collega bij. Het is een zwarte man. Het is hier bij ons echt de buiten en hij is de eerste kleurling die in het rusthuis werkt.
Donderdagnamiddag, tijdens de ziekenzalving zag ik hem voor het eerst. Een beetje verlegen, vriendelijke ogen, een brede glimlach. Toen iedereen aan tafel ging om van de aangeboden koffie en cake te genieten, hield hij zich wat afzijdig. Wacht hij af hoe hij door de bewoners en hun familieleden zal ontvangen worden?
Ik geef toe dat het ook voor mij even schrikken was. Ik had een zwarte man als verzorgende nog niet zo vlug hier bij ons in het rusthuis verwacht. Maar ik verwelkom hem hartelijk. Iemand die de moeilijke en lastige taak op zich wil nemen om voor dementerenden te zorgen, heeft het hart op de juiste plaats en is een goed mens. Huidskleur mag geen rol spelen.
Ik hoop alleen maar dat mama mijn mening deelt. Zij is van een geheel ander generatie. Terwijl wij al spraken van een zwarte, sprak zij nog van een neger. Ze zijn zó zwart kon ze vroeger vies-misprijzend zeggen. Volgens haar deugden ze nergens voor. Mama was ervan overtuigd dat ze lui waren, niet wilden werken, en had niets liever dan dat deze mensen in hun eigen land bleven wonen. Diegene die naarBelgië komen, is enkel om op ons kosten te leven! was ze overtuigd. Zij had daarin soms wel gelijk en ik kon haar dat niet kwalijk nemen.
Maar "'t kan verkeren" (= het kan veranderen), zei G. A. Bredero (volksdichter 1585 - 1615), wiens devies was: "Al siet men de lui, men kent se niet".
De ziekenzalving gebeurt steeds in een ingetogen sfeer. De bewoners van mama s afdeling zitten in een kring, naast hen een familielid of iemand van het personeel. Klassieke muziek speelt zacht op de achtergrond. Ik zit donderdagnamiddag naast mama. Ze kijkt de aalmoezenier lachend aan als hij haar gedag komt zeggen. Als hij wat verder van ons afstaat, zegt ze knikkend in zijn richting: Die daar in t wit
Mama ondergaat, zoals de meeste bewoners, de handoplegging en de zalving zonder dat ze goed beseft waarover het gaat. Toch ben ik ontroerd. Als de pastorale werkster mama de Heilige Hostie aanbiedt, houdt mama de lippen stijf op elkaar. Is helemaal niet erg, Marcella. Als je niet wilt, dan moet het niet! zegt ze stilletjes tegen mama. Maar het is helemaal geen kwestie van niet willen, mama begrijpt er niets van.
Na het hele gebeuren krijgt elke patiënt een prentkaart waarop een paaslelie is afgebeeld. Het is een aandenken aan de ziekenzalving. Als ik even het kaartje uit mamas handen neem, snauwt ze luidop: En ge gaat dat niet op de grond smijten, hé. Ik doe je dood en laat je lopen hoor!
Deze namiddag is het droog buiten en het is helemaal niet koud. Dus daar gaan Denise en ik van profiteren om met mama te gaan wandelen in het park van het rusthuis. We lopen, op weg naar het zonnige deel van de tuin, eventjes in de schaduw. t Is koud, moppert mama. Ze heeft een warme jas aan en een grote sjaal om, dus ik reageer niet meteen. Van zodra we in de zon lopen, voelen wij de warmte. En mama ook. Oh, het wordt warm zegt mama heel opmerkzaam. Denise en ik zijn een beetje verwonderd dat mama toch deze gewaarwording van warmte ervaart. We leggen meteen uit dat het warmer wordt door de zonnestralen die op ons schijnen. Mama knikt overtuigd van ja. En ze geniet zichtbaar. Ze blijft stilstaan, haar gezicht naar de zon gericht en, - alsof ze het allemaal wel weer goed begrijpt,- tot tweemaal toe herhaalt ze: Oh dat zonneke doet deugd!
Buiten is het miezerig weer. En de cafetaria is vandaag per uitzondering voor de bewoners niet toegankelijk. Dus, mama en ik moeten ons deze namiddag tevreden stellen met een wandeling door de gangen van het rusthuis. We lopen door de dementeerafdeling.
- Mama (vol bewondering voor de orchideeën op de vensterbank): Mooi hé? - Ik: Dat zijnorchideeën, mama. - Mama (raakt zacht de bloempjes aan): Mooi Ik denk, daar kan ze toch nog altijd van genieten. - Mama (buigt zich naar het plantje toe): Allé kom. (ze reikt het plantje uitnodigend haar hand) Kom - Mama (heel lief pratend tegen de orchidee): Allé, mijn klein beestje kom , allé, kom! Maar het kleine beestje komt niet en mama is duidelijk teleurgesteld.
Een dementerende dame die onlangs is opgenomen, en toch zo graag weer naar huis wilt, spreekt mij aan.
- Zij: Madame, mag ik u eens iets vragen? - Ik: Natuurlijk. - Zij: Ik vind de weg niet naar buiten. - Ik: U hoeft nu niet naar buiten te gaan, het regent. - Zij: Ik hoef die regen niet, alleen buiten Ik moet naar huis! - Ik: Als u hier rechtdoor gaat, komt u bij de lift. - Zij: Daar durf ik niet alleen in. - Ik: Er is wel iemand die u zal helpen. - Zij: Denkt u dat? Oh, dank u wel.
Omdat mama en ik gewoon toertjes maken door de gangen komen we even later dezelfde dame tegen.
- Zij: Madame, mag ik u iets vragen? - Ik: Jazeker. - Zij: Ik vind de weg niet naar buiten. Weet u hoe ik hier buiten geraak? Ik probeer een andere tactiek. - Ik: "Neen, het is niet zo gemakkelijk om buiten te geraken." De dame kijkt mij zo hopeloos en verdrietig aan, dat ik het niet laten kan. - Ik: "Loop gewoon rechtdoor, daar komt u bij de lift." - Zij: "Dank u wel."
Mama en ik zijn op het einde van de gang net in de zithoek gaan zitten, als de dame opnieuw op mij af komt.
- Zij: Madame, mag ik u iets vragen? - Ik: U wilt de weg weten naar buiten, hé? - Zij (heel verwonderd dat ik weet wat ze mij wil vragen): Ja, ik vind de weg niet naarbuiten! Ik moet naar huis. Ik word er bijna even hopeloos van als de dame zelf. Ik weet niet meer wat te zeggen en met troostende woorden, schuif ik het probleem naar het personeel toe. - Ik: Ikweet dat het niet gemakkelijk is de weg naar buiten te vinden. Ga recht door. Dan komt u bij hetbureau van de verpleegsters. Vraag het daar eens. - Zij: Weet u dat zeker? Hier gewoonrechtdoor? Ik hoef niet de hoek om? - Ik: Neen, gewoon rechtdoor. - Zij: Dank u wel, madame.
In de leefruimte zit Alieske in haar zetel. Het dikke kussen onder haar knieën, doet mij vermoeden dat die pijn doen.
- Ik (wijzend op het kussen): Zere knieën, Alice? - Alice: Neen, dat niet. Maar mijn tand! Kijk een keer! Zij doet de mond heel wijd open en wijst meteen de pijnlijke tand aan. Het enige wat ik zie is een kunstgebit. - Ik (heel ernstig): Oei , en dat doet zeer? - Alice (overtuigend en terug wijzend op de valse tanden): Ja, deze hier. Die moet eruit getrokken worden!
Mama en ik hebben gewandeld, veel geknuffeld en gezoend deze namiddag. Ze zit tevreden in de stoel als ik om half vijf de afdeling verlaat. Als de deuren van de lift opengaan, komt de dame, die nog steeds de weg naar buiten zoekt, op me afgestapt. Ik heb geen idee waar ze zo plots vandaan komt. Heeft ze ergens stilletjes op de komst van de lift gewacht?
- Zij: Oh, madame, wacht. Kan ik met u mee?
Wat nu gedaan? Ik kan geen zinnig antwoord bedenken. De hoofdverpleegster, die heel goed weet hoe graag de dame weer naar huis wilt, is getuige van het voorval en snelt meteen ter hulp.
- Hoofdverpleegster:Kom, déze lift (er is er maar één) mag jij niet gebruiken.
Ik zie enkel nog de verbijsterende blik van de dame en hoewel zij niet meer weet dat ik diegene was die haar de weg naar de lift wees, schaam ik mij een beetje. Wat ben ik opgelucht als de deuren van de lift sluiten en ik de dame niet meer hoef aan te kijken.
Yvonne, Lydia en Greta waren vorige zondag trouw op de afspraak om mamas verjaardag te vieren. Het was precies een jaar geleden dat mama hen nog zag en ze herkende geen één van deze drie mensen nog. Maar wij, Arsène, Denise, Karoline en ik, die mama van zo dichtbij kennen, vonden haar die 14de februari in zeer goeden doen.
Deze morgen had ik Yvonne, de ma van mijn vriendin Lydia, aan de telefoon. Zij vertelde mij: Kind, als ik naar je ma keek dan kon ik de Marcella van vroeger niet meer terugvinden. Ik ben zondag enorm geschrokken om haar zo te zien en ze kende ons niet meer hé?... Vaak heb ik haar zitten aankijken. Ik hoopte dat er toch nog eens een lichtje zou gaan branden en ze plots zou weten wie ik was. Maar nee je ma keek ook wel naar mij, maar het was alsof ze mij niet zag. Net alsof ze dwars door mij heen keek haar ogen zijn zo leeg ja, ik ben enorm geschrokken. Ik denk dat het voor Yvonne, die mama vooral gezond en wel gekend heeft, moeilijk te begrijpen is dat ik vind dat het goed gaat met mama.
Lydia en Greta waren ook onder de indruk van mamas toestand. Toen Lydia stiekem mama gade sloeg, zei ik tegen haar: We hebben al een lange weg afgelegd hé? Ze antwoordde mij stilletjes: En jullie hebben nog een lange weg te gaan! Dat besef ik maar al te goed.
Deze namiddag gaan Denise en ik voor het eerst na het lange koude winterweer even naar buiten met mama, warm ingeduffeld, arm in arm tussen ons in. We zoeken het zonnigste plekje van het park uit. Bezorgd zoals we zijn, vragen Denise en ik haar om beurt of ze het niet koud heeft en of ze niet moe wordt. Of ze die vragen nog echt begrijpt, weet ik niet, maar ze antwoordt steevast: Neen, neen!. Mama is goed en geniet ervan om even een frisse neus te halen. Denise en ik hebben er allebei deugd van om haar zo te zien.
Na onze korte wandeling in het park gaan we met zijn drieën naar de cafetaria. Van zulke momenten moet je echt genieten zegt Denise gemeend. Daar kan ik alleen maar mee akkoord gaan. We bestellen Normandische pannenkoeken en koffie. Dat ik de pannenkoeken voor mama moet snijden en haar af en toe moet helpen bij het eten, dat is nu voor mij doodnormaal geworden. Zelfs als er door mamas onhandigheid enkele stukjes pannenkoek op de grond belanden, vinden Denise en ik dat helemaal niet erg.
Soms is het naar familie en personeel toe zo moeilijk om onder woorden te brengen wat mensen met dementie voelen. Leen Persijn slaagt erin dit te doen. Zij vertelt op een sobere manier het verhaal van de dementie van haar moeder. Een verhaal, mooi in zijn eenvoud, met een lach en een traan, leerrijk en zo herkenbaar.
Deze morgen haal ik een verjaardagskaart uit mamas brievenbus. Ik geef de envelop aan mama. Ze weet eigenlijk niet wat ze daar mee moet aanvangen. Ze staat verloren met de briefomslag in haar handen, dus maak ik hem snel voor haar open.
- Ik: Voor jou, mama, voor je verjaardag. - Mama: (terwijl ze de kaart bekijkt): Oh oh - Ik: Jij bent zondag jarig. - Mama (vol ongeloof): Neen - Ik: Ja, op 14 februari, op Valentijn is het jouw verjaardag. - Mama: Ja? - Ik: Je wordt zondag 80, mama - Mama: Neen - Ik: Ja en deze kaart is voor jouw verjaardag! - Mama (heel blij): Ja oh oh
De mensen die haar deze verjaardagskaart stuurden, zijn sinds haar opname in het rusthuis niet meer bij mama op bezoek geweest. Ooit was het anders! Om elkaar op te zoeken moest er geen reden zijn en op verjaardagen werd samen een glaasje gedronken. Ze wonen bij ons in het dorp, maar een bezoekje aan mama werd steeds om de één of andere reden uitgesteld. Kort na haar opname vond mama het erg om deze vrienden niet meer te zien. Maar met de tijd sprak ze steeds minder over hen en ik dacht dat ze uit haar hoofd waren verdwenen. Als ik deze morgen de namen voorlees van de mensen, die haar met deze verjaardagskaart hartelijk proficiat wensen, kijkt ze me aan. Mama legt haar hand op haar hart en vraagt: Echt waar? Ik zeg nogmaals de namen en mama herhaalt ze zachtjes. Nog steeds haar hand op haar hart zegt ze: Oh oh
Deze kaart heeft haar heel eventjes heel blij gemaakt. Als ik ze even later op de vensterbank neerzet, weet mama al niet meer waarom en van wie ze deze kaart kreeg.
Donderdag is mama naar de kapper geweest. Dus vrijdagmorgen ben ik bij haar niet langs geweest. Ik wip s avonds even binnen om de was op te halen. Het is net etenstijd. Mama glimlacht als ze mij ziet en zegt zachtjes: Zoete. Ze kent me, jubelt mijn hartje. Mama ziet er mooi uit, haar haar is geknipt en ze heeft een nieuwe permanent.
Ik blijf naast haar zitten, terwijl ze rustig haar boterhammen opeet. Een beetje hulp is nodig, want mama zou haar kiwi, haar pudding en haar boterhammen tezelfdertijd, alles door elkaar, opeten. En als je haar niet in de gaten houdt, zou ze uit de koffiekan drinken en niet uit het kopje! Maar al bij al lukt het haar toch. Terwijl ik haar stiekem gadesla, bedenk ik dat ze volgende week tachtig wordt. Maar ondanks haar leeftijd, went het niet om haar zo te zien.
Karoline zit, zoals naar gewoonte, bij Marcel en mama aan tafel. Ze is nog herstellende van een keelontsteking. En door het ziek zijn, zit ze er niet alleen lichamelijk, maar ook mentaal helemaal even door. Ze gooit het er allemaal uit: Kijk eens naar mijn keel, helemaal dik! Inderdaad haar keel is aan de buitenkant ook helemaal opgezet. Klieren, zegt de dokter! ik ben op! moest Marcel nu nog thuis zijn dan zou hij voor mij zorgen nu lig ik daar alleen ziek in de zetel mijn zoon is wel bij mij geweest en Jo ook maar ja woensdag ben ik toch nog even tot hier gekomen, ik moest mijn ventje zien, maar niets van herkenning hij wist niet wie ik was... hij staarde maar de andere kant op dat heeft mij gekraakt ik kan niet meer ik heb gisteren gans de dag gehuild ik kan niet meer
Ik zit alleen maar te luisteren, ik voel de waterlanders komen. Hoe graag ik haar ook zou helpen, machteloos ben ik. Als Karoline haar hart heeft gelucht, zegt ze glimlachend door haar tranen heen: Oef, t is er eens uit, ik voel me al beter. Marcel en mama eten ondertussen onverstoord verder. Zij zijn er zich allebei niet meer van bewust hoe Alzheimer hen heeft kapot gemaakt.
Voor ons blijft het zo erg verdomd moeilijk om dat te aanvaarden. Het went nooit om hen zo te zien. De pijn blijft!
Na het les geven en nog wat boodschappen halen, kom ik woensdagnamiddag pas na 4 uur bij mama aan. Denise is al met mama op wandel in de gangen van het rusthuis. Mama weet eigenlijk niet goed wie ik ben.
Denise is blij van mij te zien. Ze moet mij iets vertellen: Je weet dat jouw mama al sinds maanden mijn naam niet meer zegt. Wel, vandaag deed ze dat wel. Toen ik deze namiddag bij haar kwam en haar een kus gaf,zei ze tegen mij: Denise is nog niet geweest!. Mama zei mijn naam en in een flits van een seconde was alles weer weg.
Ik vind het gek: mama die tegen Denise zélf zegt dat Denise nog niet op bezoek is geweest. Kloppen doet het plaatje niet. Wat gaat er toch om in dat zieke hoofd? Als we even later in de cafetaria een tafeltje uitkiezen, vraag ik: Kom mama, ga je neerzitten? Denise was al gaan zitten, mama kijkt naar haar en zegt: Ja, bij Denise! En spontaan gaat mama op de stoel zitten naast Denise!
Als ik zondagnamiddag rond 3 uur bij mama kom, hangt er een geur van koffie en urine rondom haar. Als ik haar uit de stoel haal, grijpt ze meteen haar natte broek vast. Bah, t is nat, zegt ze afkeurend en dat klopt nog ook, vandaar die vervelende geur! Ik vraag hulp aan een verzorgende en mama krijgt weer droge kleren aan.
Even later staan we met ons tweetjes in de lift, waarin aan één zijde een grote spiegel is aangebracht. Mama geeft mij een duw en wijst glimlachend op ons spiegelbeeld. Ja, dat zijnwij hé, mama! zeg ik. Ze blijft ons spiegelbeeld aankijken. Moeder en dochter, help ik haar, maar ze staart me onbegrijpend aan. Ik ben jouw dochter, zeg ik. Mama kijkt van het spiegelbeeld weg terug naar mij, geeft me een por en zegt lachend: Ja, het zou wel kunnen! En hoewel ze niet helemaal zeker is dat ik haar dochter ben, belet het haar niet om mij een hele dikke zoen te geven.
Deze week had ik, na mijn bezoekjes aan mama, geen behoefte om in mijn dagboek te schrijven. Sommige lezers van mijn blog werden bezorgd en vroegen mij of er iets ergs scheelde. Neen, alles gaat zijn gangetje. Weinig afwisseling: met dit koude en natte winterweer kunnen mama en ik niet naar buiten. We wandelen wat doelloos op en neer in de gangen van het rusthuis en zoeken wat afleiding in de cafetaria. En ondertussen doet mijnheer Alzheimer zijn werk grondig en gaat mama stilaan verder en verder achteruit. En ik, ik blijf maar proberen om daar mee om te gaan en om het te aanvaarden.
Zaterdagnamiddag haal ik mama uit de stoel. Haar broek is gevlekt, vol met etensresten. Ik vraag hulp om mama een propere broek aan te doen. De verzorgende en ik maken van de gelegenheid gebruik om mama op de wc te zetten. Ik krijg het vandaag opnieuw te horen van de bejaardenhelpster dat het een echt probleem wordt om mama nog te verzorgen: Ze begrijpt niets meer We blijven maar alle twee tegen mama herhalen dat ze moet gaan zitten op de wc. Mama staat met de rug naar de wc stokstijf recht en plooit haar benen niet om te gaan zitten. Net zoals ik het vorige week ook al meemaakte, merk ik dat ze niet weet wat er van haar verlangd wordt. Goed gesteund door de verzorgende wordt mama zachtjes achteruit geduwd, tot ze bijna haar evenwicht verliest en zo op de wc terechtkomt. Het is pijnlijk om te zien, maar ik besef dat het niet anders kan. Mama krijgt ondertussen een propere broek aan.
Na het toiletbezoek gaan we met zijn tweetjes naar beneden. We komen Denise tegen. Kijk mama, Denise is er ook, zeg ik. Mama is blij als ze Denise ziet en steekt beide handen naar haar uit. Mama wil Denise verwelkomen en zegt lachend: Ewel, moet gij niet , maar daar stopt het. Natuurlijk moet ik, antwoordt Denise ook lachend. Was mama enkele maanden nog heel ongelukkig, triest en soms heel opstandig omdat ze de juiste woorden niet vond, nu heeft ze er al geen erg meer in dat ze haar zin niet kan afmaken. Kom geef mij maar een kus, zegt Denise terwijl ze mamas uitgestoken handen vast neemt.De twee vriendinnen kijken elkaar aan en geven elkaar een dikke zoen.
In de cafetaria eten Denise en mama oliebollen. Een echte lekkernij, maar wat zwaar om eten. Denise stelt voor om een portie te delen. Aan snoeperijen doe ik niet vaak mee, dus Denise neemt drie oliebollen, mama krijgt er vier. Niet helemaal eerlijk verdeeld, opper ik. Toe, zegt Denise vergoelijkt, laat maar, ze eet dat zo graag en dat is iets waar we haar nog eens een pleziertje kunnen mee doen! En hoewel mama vandaag niet alleen kan eten en ik met haar vork beetje voor beetje de oliebollen in haar mond moet stoppen, knikt ze uitbundig van ja als we vragen of het haar smaakt. Oké, dat heeft ze dan toch maar weer gehad.
Voor de kerstdagen had ik mamas kamer versierd met enkele kerstballen en een goudkleurige slinger, hoog opgehangen zodat ze er niet bij kon. Op een klein tafeltje stond een leuke stoffen Kerstman en een plastic kerstkrans. En net voor we op reis vertrokken, maakte ik voor mama nog een kerststukje. Met levend groen en echte glazen kerstballetjes. Mama vond het vroeger altijd heel leuk om met kerst een zelfgemaakt stukje van mij te krijgen, dus ik dacht ik zet ook dit jaar de traditie voort. Toen ik het meebracht, had mama er totaal geen interesse voor.
Woensdagnamiddag ruim ik de kerstversiering op. Kerstballen, slinger, Kerstman en kerstkrans worden weer tot volgend jaar in een doos opgeborgen. Mama loopt ondertussen wat in haar kamer rond. Ik moet haar voortdurend in de gaten houden. Terwijl ik op de stoel sta om de kartonnen doos hoog in de kast op te bergen, verlies ik haar even uit het oog. Plots hoor ik hevig gekraak en gekrets in mamas mond. Ik spring van de stoel en heb meteen in de gaten wat er is gebeurd. Mama heeft één van de kleine glazen kerstballetjes uit het stukje gehaald en eet het op. Ik schrik me rot en heel bezorgd, zelfs een beetje paniekerig begin ik: Doe je mond open, mama Mama, niet opeten, het is glas mama alsjeblieft, doe je mond open het glas niet opeten! ... Maar mama opent haar mond niet en blijft mij verbaasd aankijken. Zij begrijpt niet wat ze verkeerd doet en knabbelt rustig voort op het kerstballetje. Ten einde raad ga ik met mama naar het bureau waar drie verzorgende druk bezig zijn. Mama trekt wel af en toe vieze gezichten, maar ze blijft hardnekkig op het glas bijten. Als ze horen wat er aan de hand is, laten ze hun werk vallen en scharen ze zich alle drie rond mama. Doe eens je mond open, Marcella Zegeens A Ze doen hun best en eindelijk doet mama haar mond eventjes open. Eéntje neemt meteen mamas gebit uit haar mond, een andere probeert de kleine stukjes glas uit mamas mond te halen en nog een andere haalt vlug een glas melk: Kan geen kwaad, een glas melk. Mama drinkt zonder problemen het glas leeg en heeft blijkbaar geen last meer van kleine stukjes glas in haar mond. Even later lachen we met zijn allen opgelucht de spanning weg.
En ik heb weeral iets bijgeleerd: voor mama volgend jaar geen kerststukje met glazen balletjes erin. Té gevaarlijk!
Als Arsène en ik zondagnamiddag bij mama toekomen, zit ze te slapen. We maken haar zachtjes wakker. Heel verdwaasd kijkt ze ons aan. We geven mama de nodige tijd om te bekomen. En dan heeft ze ineens door wie we zijn. Haar oogjes glinsteren, ze is blij dat we er zijn. We verlossen haar uit de stoel en gaan dan met haar naar haar kamer.
Ik ga eerst proberen of ze naar de wc wil. Maar dat blijkt een ondoenbare klus te zijn geworden. De opdracht neerzitten zegt mama nog maar weinig. Ondanks het steeds maar herhalen van: Zet je neer, mama, kijkt ze me onbegrijpend aan en blijft ze stokstijf rechtstaan. De wc- pot herkent ze al een tijdje niet meer. Voor haar is het een zeer onhandig ding geworden om op te zitten en bovendien ziet ze er helemaal het nut niet meer van in. Korte tijd geleden ging het steeds zo: Mama, we gaan eerst naar het toilet en dan gaan we op stap! Mama was het daar steeds volledig mee eens en met de nodige hulp ging ze vóór elk uitstapje netjes naar de wc. Nu lukt het niet meer. We gaan dan maar zonder voorafgaand toiletbezoek op weg naar de cafetaria.
Mama heeft enorm veel aandacht voor Arsène. Net als vroeger noemt ze hem: Jongetje, zowat haar troetelnaam voor haar schoonzoon. Als we dat horen en mama mij wat later haar zoete noemt, kijken Arsène en ik elkaar aan. Een knikje van verstandhouding naar elkaar: Allesis oké met ons ma, ze kent ons nog! Arsène brengt mama aan het lachen en ze keert zich naar mij toe. Met haar stil piepstemmetje zegt ze trots: Dat is een kerel, jong!
In de cafetaria zit ze naast hem. Om de haverklap wordt Arsène door mama over de rug gewreven. Wat ze allemaal op Arsènes pull ziet, is voor ons een raadsel. Maar het lijkt wel of ze hem afstoft. Steeds opnieuw. Maar het afstoffen verandert ook in een liefdevol en teder geknuffel. Mama gaat zelfs rechtstaan en geeft Arsène zelfs een dikke kus op zijn rug. Karoline, die er samen met Marcel is komen bijzitten, en ik zitten de kijken naar dit tafereeltje. Het is zó eenvoudig mooi. Het straalt zoveel nog niet vergeten vriendschap en liefde uit!