3.5.2. Wedergeborenen krijgen inzicht in de waarheid van Gods koninkrijk.
- De vreze des HEREN is het begin der wijsheid, een goed inzicht hebben allen, die ze betrachten (Ps. 111:10).
Er is een tijd geweest, dat u de wijsheid óveral zocht, behalve dáár, waar ze te vinden is: bij God. Op zeker ogenblik echter begon u zich naar hem toe te keren; u bekeerde zich. U ging rekening houden met God, al was het misschien eerst wat bangelijk en wantrouwend. Al spoedig evenwel merkte u, dat u niet bang behóefde te zijn (Ps. 34:9). Uw houding veranderde gaandeweg in eerbied, gemengd met liefde en ontzag. Díe levenshouding, die 'vreze des HEREN' was het begin van uw inleiding in de ware wijsheid, die u nu eindelijk zo'n beetje zocht, waar ze wás: bij God. De vreze des HEREN'' was ook het begin van een beter inzicht. Er moest echter nog wel het een en ander gebeuren, vóór het proces een tikje soepeler ging verlopen.
- Een ongeestelijk mens aanvaardt niet, hetgeen van de Geest Gods is, want het is hem dwaasheid en hij kán het niet verstaan, omdat het slechts gééstelijk te beoordelen is (1 Cor. 2:14).
U merkte véél vreemde dingen op in de gemeenten, waar u kwam en bij Christenen, die u ontmoette. Er werd zó geblunderd, er was zóveel wanbegrip. U raakte verbitterd, zag niet, dat door al die situaties heen de Geest van God u aftestte, wat u nu wérkelijk innerlijk waard was (Deut 8:2). Soms ook kwam u in aanraking met mensen, die u wél begrepen, die ten opzichte van u níet blunderden. Zij vertelden u iets van een nieuw levensbegin, dat 'van boven af' in u kon worden geboren. Echter: u begréép hen niet; u wás in de bank met de schatten van God; u stónd voor de kluis; u hád de code; maar u kon die niet ontcijferen. Bekéérd en tóch nog afgesloten van wat u verder kon leiden. Gods éigenlijke bedoeling met u bleef een gesloten boek; in zekere zin een dwaasheid. U zei: "Wat zij aan mij voorstellen als mijn logische toekomst, is een te hoog gesteld ideaal" - Voorwaar: het is de géést in de stervelingen én de adem des Almachtigen, die hem inzicht geeft (Job 32:8).
Eén ding was echter héél opmerkelijk. Anderen, die zich toch óók bekeerd hadden, wendden zich weer van God af. Kleine onhandigheden van Christenen maten ze breed uit. "Wie een hond wíÂl slaan, kan licht een stok vinden". Het was nét, of ze allerlei verontschuldigingen zochten én vonden om maar niet meer méé behoeven te doen (Luk. 14:18). U deed - door Gods genade- zo niet; u bleef volhouden. Soms dacht u wel eens: "Ik werd zoveel bewúster in mijn bekering, toen ik God door alle verwarring heen tóch als een Vriend ging zien. Er is toen iets gebeurd, dat mijn medebekeerden niet hebben ervaren. Ik werd dieper geraakt dan zij: niet in mijn ziel, maar in mijn géést. Ik kán niet los van God, mijn Váder en van Jezus, mijn broer; en: ik wíÂl ook niet los!
Hé, daar valt mij nóg iets op; waarom sta ik zo met mijn vuisten te beuken op die kluis met de schat van Gods juwelen. Waarom berust ik er niet in, dat ik die gekke code maar niet geleerd kán krijgen. Wat ís er toch in mij, dat mij er toe wil dringen om dóór te gaan!?".
Wel, toen u bewust bekeerd werd, begon God uw diepste innerlijk te bevruchten met nieuw leven. Eens blies Hij aan Adam de adem in (Gen. 2:7). Zó heet zijn adem ook úw géést aangeraakt. Er kwam een kiem van inzicht, die u deed schreeuwen om méér.
- Bij U is de bron des levens! In úw licht zien wij hét licht. (Ps. 36:10).
Maar: het voorgaande is allemaal verleden tijd. Een paar weken geleden zág u het opeens: God heeft veel méér voor mij! (Ef. 3:20). Hij wil er niet mee volstaan, dat Hij mij uit de diepe kuil van het donkere niet-weten heeft getrokken (Ps. 40:3). Hij wil mij ook laten drinken uit de bron van het wéten (Joh. 4:14). Hij wil een lamp voor mijn voet en een licht op mijn pad zijn (Ps. 119:105). Zó gaat Hij mij de weg wijzen naar zijn koninkrijk van vreugd (Judas :24).
- Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: tenzij iemand wederom geboren wordt, kan hij het koninkrijk van God níet zien(Joh. 3:3).
Samen doen wij nu de volgende ontdekking. Het staat voor u vast: - Ik zie het koninkrijk - Ik zie de hogere samenhang en de diepere achtergrond - Ik begrijp, waarom allerlei stompzinnigheden mij moesten wonden - De veertig jaar in de woestijn zijn voorbij - Ik kijk over de Jordaan naar het beloofde land
- Dit bid ik (Paulus), dat uw liefde nóg steeds meer overvloedig moge zijn in helder inzicht en alle fijngevoeligheid, om te onderscheiden, waar het op áánkomt (Phill. 1:9).
Ik schrijf op, wat ik u hoor zeggen:
"Nu wil ik ook verder! Ik zíe, maar ik wil schérper zien. O Heer, in de naam van Jezus, help mij, om uw vrucht in mij te verrijken met iets van uw liefde; wat zég ik!?; véél van uw liefde. Inzicht moet hélder inzicht worden. Ik moet de goede prioriteiten weten te stellen. Wáár komt het op áán; wáár wilt U, dat de klemtonen worden gelegd; dank U Heer, dat U helpt. U gééft dat Fingerspitzengefühl, die .... 'feeling'. Ik krijg de slag te pakken... glorie!"
Zó gaat u de waarheid van het koninkrijk van God begrijpen. En die waarheid rust niet, vóór zij u helemaal heeft vrijgemaakt (Joh. 8:32).
Geestelijk geboren worden leidt tot een beter inzicht in Gods koninkrijk en in koninklijk leven.
Gedachten:
- Het koninkrijk van God is : de echte waarheid 3.5.1. - Wedergeborenen krijgen inzicht in die waarheid 3.5.2. - Wedergeborenen krijgen déél aan die waarheid 3.5.3. - Wedergeborenen gaan volgens die koninklijke waarheid koninklijk leven 3.5.4.
3.5.1. Het koninkrijk van God is: de échte waarheid.
U zegt misschien: "Hé, dat is aardig: hij gaat het over 'het koninkrijk van God' hebben en over de subtiele verschillen tussen dát koninkrijk en het koninkrijk der hemelen". Ja, dat zou u wel willen: dat zou ik óók wel willen. Ik behandel nú echter de wedergeboorde: die moet in het middelpunt blijven. Daarom noem ik hierna maar een páár kenmerken van dat begrip 'koninkrijk van God'. In een later deel kom ik op eventueel onderscheid als hier voor even aangeduid, misschien nog wel eens terug.
- (Jezus tot Nicodemus): "Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: tenzij iemand wederom geboren wordt, kan hij het koninkrijk van God NIET ZIEN",(Joh. 3:3). - (idem): "Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het koninkrijk Gods NIET BINNENGAAN", (Joh. 3:5).
Deze woorden zeggen dus óók: wedergeborenen kunnen het koninkrijk van God wél zien en wél binnengaan. Maar, dan moeten wij toch eerst weten, wat dit koninkrijk van God dan eigenlijk ís.
Wat vinden wij dienaangaande voor aanwijzingen in de bijbel? Ik noem er enkele:
- Om het 'koninkrijk' te kunnen bevatten, behoort men zich te ontdoen van allerlei aan de aardse sfeer vastzittende gedachten (Matth. 19:24). - Soms kan een keurig mens zijn keurig wereldgelijkvormig denken niet loslaten. Dan kan hij 'het koninkrijk' niet pákken. Nog erger, hij moet meemaken, dat allerlei ónkeurig volk het wél pakt, omdat ze soepel hún ballast kunnen prijsgeven (Matth. 21:31). - Men kan niet zeggen: " 'Dat koninkrijk' daar begin ik later wel eens aan". Wanneer men nú geen geestelijke gedachten wil gaan koesteren, is later het koninkrijk buiten bereik (Matt. 21:43). - Het koninkrijk is waard om er offers voor te brengen (Mark. 9:47, Hand. 14:22). - Krampachtigheid en gespannenheid maken, dat je het niet kunt grijpen (Mark. 10:14). - Niet hoog denken van jezelf schept een gunstig klimaat om het koninkrijk te ontvangen (Luk. 6:20). - Dralers, terugkijkers, herkauwers, zeurpieten, scheppen voor zichzelf een ongunstig klimaat om er deel aan te blijven houden (Luk. 9:62). - Als de demonen op hun eigen gebied worden bestreden, is dit een teken, dat het koninkrijk er ís (Matt. 12:28). - In het begin is het koninkrijk van God bijna niet wáár te nemen, maar later is het overduidelijk (Mark. 4:31). - Wie het koninkrijk in de houdgreep heeft, wie 'erin' is, krijgt een veel groter geestelijke statuur. Hij of zij wordt van een heel ander kaliber (Luk. 7:28). - Het koninkrijk is niet alleen iets, waar jíj in bent. Nee, het is ook iets in jóu, dat je doordringt en veredelt (Luk. 13:20). - Het koninkrijk van God is niet allereerst iets van gewoon huis-, tuin- en keukenplezier. Het heeft alles te maken met vreugden van hoger orde (Rom. 14:17). - Het heeft ook niets te maken met machteloze aardse woordjes, maar wel alles met de kracht van hemelse woorden, die gelijk daden zijn (1 Cor. 4:20).
Maar, wat ís het toch, dat eist: - Snel beginnen met hemels denken - Snel ophouden met aards denken - Offerbereidheid en een positieve gezindheid - Soepelheid, ontspannenheid en nederigheid Dat gééft: - Overwinning over de werkelijke (Ef. 6:12) vijand - Grote ontplooiing na klein begin - Volkomen levensvernieuwing - Geluk op het hoogste niveau
Dat kan niet anders zijn dan het overleggen, het handelen, het zíjn, dat van God afkomstig is. Hij is waarheid. Hij kan niet liegen (Hebr. 6:18). Hij vertoont nooit een zweem van verandering (Jak. 1:17). Wat van Hem komt, is dan ook écht, volkomen, helemaal, eeuwig, onveranderlijk wáár: de echte waarheid.
Het koninkrijk van God is dus het geheel van de wetten, de sfeer, het milieu van de onbeperkte God. Wíj zijn beperkt. Hij past zijn ongelimiteerde waarheid aan die beperktheid van ons aan. Het kader van onze uiteindelijke begrensdheid is overigens érg ruim. Daarbínnen kunnen wij de hoogste vorm van menselijk leven bereiken. Die vorm is zo onvoorstelbaar verheven, dat er nu nog geen woorden voor zijn (2 Cor. 12:4).
Nog even: - Wat zijn 'aan de aardse sfeer vastzittende gedachten': zij doet lelijk over mij : ik ga negatief denken over haar. - Wat ís: keurig 'wereldgelijkvormig denken': ha, ik heb een nieuwe aftrekmogelijkheid voor de belasting bedacht. Ik moet er voortdurend over prakkiseren. Was mijn áángiftebiljet er maar vast! - Wat zíjn 'dralers, terugkijkers, herkauwers, zeurpieten': ik wacht nog, ik heb nog geen duidelijk teken van God gehad en ík heb dat zó heel speciaal nodig: weet je waarom?: Vier jaar gleden is er iets náárs gebeurd; zie je die man daar voor in de zaal; ja, die met dat ruitjespak: hij deed het mij aan en ik moet er altijd nog aan denken.
- Ieder, die Hem (dat is God) liefheeft, die deed geboren worden, heeft ook degene lief, die uit Hem geboren is (1 Joh. 5:1). - Nu gij uw zielen door gehoorzaamheid aan de waarheid gereinigd hebt tot ongeveinsde broederliefde, hebt dan elkander van harte en bestendig lief als wedergeboren en niet uit vergankelijk, maar uit onvergankelijk zaad door het levende en blijvende woord van God (1 Petr. 1:23).
Even een opmerking: voor en na doe ik soms uitspraken over God, die mogelijk wat parmant overkomen. Ik kán me voorstellen, dat u wel eens zult denken: "Wat zégt hij nu toch allemaal; als eindig wezentje doet hij net, of hij 'de Oneindige' kent als zijn vestzak. Onuitstáánbaar gewoonweg." Zulke uitspraken zijn echter nooit als pedant bedoeld. Met de beste intenties, naar beste weten, probeer ik aan bijbelteksten, die op God betrekking hebben, een redelijke uitleg te geven. Ik hoop, dat u zich van mijn bescheidenheid in dezen overtuigd zult houden.
Goed, daar gaan we dan maar weerâ¦.
Een van de redenen, waarom een man ingenomen is met zijn vrouw, is deze, dat zij hem een mooie, krachtige kinderschaar heeft gegeven. Wanneer hij de eettafel rondkijkt, staat hij soms spontaan op om haar te omhelzen. (Laten mensen, wier huwelijk ongewild kinderloos gebleven is, zich nu niet bezeerd voelen. God troost, geeft andere taken).
Zó stel ik mij voor, dat het ook een vreugd voor God is, als Hij ziet, hoe goed het zaad â?door Hem in onze geest ingebracht- zich ontwikkelt. Wat kán Hij nader tot ons komen, nu wij door het kind, dat wij samen hebben, nader tot Hém zijn gekomen (Jac. 4:8).
Maar ook: één van de redenen, waarom een vrouw haar man kan liefhebben is deze, dat hij bij haar gezonde, flinke kinderen verwekt heeft. Hoeveel te meer zullen gelovigen God bewonderend liefhebben, nu Hij in staat bleek, zo'n sterk, knap, lief, aanvallig, energiek, geestelijk kind bij hen binnen te brengen (Ps. 13:6).
En wat zullen mensen met een nieuwe natuur andere mensen met diezelfde natuur liefhebben. Door de grote Magneet zijn ze allemaal gelijkgericht (Joh. 17:11). - Weggericht van het duister van satan. - Heengericht naar het licht van God. Nooit lopen zij elkaar meer voor de voeten. Hun gemeenschap bestaat er niet in, dat zij elkaar zo áárdig vinden. Dat oppervlakkige, tijdelijke gevoel kan men in allerlei bewegingen aantreffen. Neen; het geheim is, dat ze allemaal genezend, eeuwig water (Joh. 4:14) drinken uit dezelfde bron (Zach. 13:1). God en Jezus Christus zijn het middelpunt van hun aller denken (1 Joh. 1:3). Daarom is hun eenheid met elkaar diep en blijvend. De liefde voor gelijk gerichten staat echter aan liefde jegens anderen niet in de weg; als wedergeborene wilt u alle bekeerden wel in de diepere kring hebben. Ja, u wilt álle mensen daar wel hebben (2 Petr. 1:7). Een van de eerste dingen, die de wedergeboorte bewerkt, is dit: u schoonwassen van alle fanatisme, drijverij, onechte ge-exalteerdheid en zweverigheid. Daardoor ziet u kans om de mensen op aangename, hartverwarmende wijze uit te nodigen tot steeds méér feest.
Samenvattende: een wedergeborene heeft niet alleen ándere wedergeborenen lief. Neen, hij breidt die liefde uit: - Tot alle bekéérden ,nog niet wedergeborenen: zij dragen het allereerste begin van de wedergeboorte al bij zich. - Tot alle onbekeerden: God alleen weet, of zij zich niet zouden willen bekeren; iedereen kan een aspirant-bekeerde en dus ook een aspirant-wedergeborene zijn. Nu de tweede tekst: Door de wedergeboorte hebt u een schoonmaakmiddel in huis, dat niet alleen reinigt, maar ook nog in de was zet en tot blinkens toe boent. Het opnieuw geboren zijn - doorgedrongen in uw ziel- doet allerlei veinzerij weg. Vroeger -zelfs toen u bekeerd was- kon u nog wel eens huichelachtig-vriendelijk doen tegen een medegelovige. Wanneer hij zijn hielen lichtte, bespotte u hem, geloofde u lasterpraat over hem, of liet u zich tegen hem opzetten. Maar nú: u hebt uw medegelovigen lief in hun gezicht en achter hun rug. Alle dubbele bodems zijn gesloopt. En: deze glanzende, beschermende laag -door de Heer aangebracht- is blíjvend, wordt één met uw wezen, doordringt uw natuur. Wat een energie is er bij u binnengekomen! Vroeger hebt u dikwijls geprobeerd 'van de mensen te houden' Nu lukt het opeens om ze lief te hebben. Geen wonder: het nieuwe leven maakt zich breed in u en daar zít me toch een stuwkracht achter! Onvergankelijk zaad heeft eeuwige groeikracht. Dát bent u aan het merken.
Of hebt u nog moeite om vol te houden met: zonder terughouding en voortdurend liefhebben? Hebt u soms de neiging om bij al die misverstanden en communicatiestoringen het bijltje er maar bij neer te gooien. Of ook: liggen er hier en daar in uw geestelijk interieur nog de kleverige vuilkoeken van achterbaksheid? Wel, belijd die zonde in de naam van Jezus aan God (1 Joh. 1:9). Dan zullen ze u innerlijk niet meer kapotmaken (Ps. 32:3). Laat de wedergeboorte verder doorwerken. Dan zult u op de korte of wat langere duur ook van díe ongerechtigheid gereinigd worden (1 Joh. 1:9). Ook de wrokjes, geïrriteerdheidjes, kwaadaardigheden, zult u kunnen laten (Rom. 6:17). Wat zal dat lóslaten een opluchting betekenen. Op de -dán toch echt wel lange- duur tuint u nergens meer in (2 Petr. 1:10).
Ik wil alles nog eens íets ánders zeggen als volgt: Het liefhebben van alle mensen is geen passieve, maar een actieve aangelegenheid. U schuift niets meer af, u zegt niet meer: "Laat de Verenigde Naties, de Wereldraad, het Rode Kruis, de Synode, Sociale Zaken, het Vredesberaad, de diaconie het maar opknappen.". Nee, nú zegt u: "niet de ander, maar ík word later aansprakelijk gesteld (Ez. 3:18), dus niet de ander, maar ík.".
En u gaat verder:
"Wég met de grootschaligheid. Laat ze maar schrijven, dat persoonlijke contacten uit de tijd zijn. Jezus zoekt ook afzonderlijke mensen uit voor een diepgaand contact. Van Hém ging bijvoorbeeld het initiatief uit voor het gesprek met die vrouw bij de bron in Samaria (Joh. 4:7,9). Ik ga óók mensen helpen, hoofd voor hoofd; leve de kleinschaligheid. Ik ga om te beginnen mijn állernaaste, mijn man, mijn vrouw, bijstaan in elke nood. Ik beperk mijn liefde niet tot diegenen, die door hun wedergeboorte mijn broers en zussen zijn. Neen, ik breid die liefde uit tot al diegenen, die Jezus wél liefhebben, maar de weg naar de diepere gemeenschap nog niet hebben gevonden. Ja, ik breid -zonder enige opdringerigheid- die bescheiden liefde uit tot alle mensen, die buiten staan'' . Ik zie bij hén geen spoor van belangstelling voor God, maar dat is ook niet het púnt. En daarom pas ik maar een beetje die bekende regel toe: soup, soap and salvation, zoep, zeep en zaligheid. Ik begin niet dáár, waar ík zou willen beginnen, maar daar, waar zíj het meest ontvankelijk zijn voor hulp. En samen met God werk ik bij hen van buiten naar binnen. Zo is Hij door medemensen ook bij míj begonnen. Nu werkt Hij bij míj weer van binnen naar buiten.
Wat is dát ook fijn! ik word niet meer ontmoedigd door onwil en ondankbaarheid. Het weten, dat ze alleen maar beter van me willen worden in stoffelijk opzicht, heb ik innerlijk verwerkt. Het doorzíen, dat ze alles, wat ik verder zeg, flauwe smoesjes vinden, brengt mij niet meer in opschudding. Ik kén ze (Joh. 2:24, 25). Op Gods tijd zal ik ze in liefde ook wel laten merken, dat ik ze dóórheb; dat ik niet helemáál 'gekke Henkie' ben. Maar dat neemt allemaal niet weg, dat ik ze liefheb, hoewel of juist omdát ik ze zo kén. Ik leer iets doorgronden van de innerlijke grootheid van Jezus, die voor zijn beulen bad, toen zíj Hem aan het kruis vastspijkerden (Luk. 23:34). Wat geeft die wedergeboorte mij een beter zicht óp de medemensen! en een liefde vóór hen.".
U kunt mogelijk zeggen: "Wat een walgelijk ouderwets-braaf beeld van die man, die zijn vrouw omhelst terzake van dat talrijke, bloeiende kroost. Vroeger was dat mogelijk een teken van welvaart en welzijn (Ps. 144;12). Maar ík kan mijn vrouw best liefhebben, ook al hebben wij de afspraak: 'geen kinderen Dát gemekker is alvast helemáál uit de tijd.". Leg nu niet op alle slakjes zout. Het was maar een beeld. Ik wou u niet kwetsen. En óverigens: u bent allebei van die flinke mensen! Waarom zóu die eettafel zo kaal blijven?! (Ps. 128:3). De atoombom! kom nu. Daar zitten we elkaar nu al tientallen jaren mee af te remmen. U zoekt toch niet uit een soort gemakzucht allerlei uitvluchten (Spr. 26:13).
Iemand zegt: Die Gerritse hè¨; die haalt er de váárt zo uit. Ik wil dóór: mensen de handen opleggen; ze winnen voor Jezus. Niet dat omsláchtige. Weet je wat! Ik laat hem doordarren. Maar ík hol verder vóór en mét Jezus."". Akkoord; dááág. Ik begrijp het. Het beste ermee. Het komt wel goed met je. Wie weet, wanneer je later met spierpijn moe langs de weg zit, dat je zegt: Wel, al z 'n leven; daar komt híj ook aan. Eens even kijken, hoever híj is. Hé, deel 6 klaar."(Het is dan ook al 1996).Nu maar weer even bijleren, waar was ik ook weer; ja, wedergeboorte: wat heeft hij verder". Dus, laat u door mij niet ophouden, wanneer u vlugger wilt opschieten.
Een ander merkt op: "Hij gaat veel te snel. Ik houd me amper als bekeerde overeind en hij zit al tegen me aan te etteren van 'wedergeborene zus en wedergeborene zo' Ik blijf een beetje achter hoor. Dit tempo is niet vol te houden." Akkoord. Dááág. Ik begrijp het. Het beste ermee. Het komt wel goed met u. Wie weet: wanneer deel zes van de pers komt, dat u mij al weer heeft ingehaald. Dus, laat u door mij niet opjagen, herlees op uw gemak bijbelstudie deel 2. U bent daar nóg mee bezig, wanneer anderen zich opwinden over wat ik allemaal in deel 4 overhoop haal. De Heilige Geest gaat u inzicht geven (Spr. 9:9). U zult bijbelstudie drie later wél kunnen begrijpen. Als u zich nú wat moe en krachteloos voelt, is er toch een blij uitzicht. Als u de Heer vasthoudt, voorziet Hij in beide (Jes. 40:29).
Maar wát u ook doet, of u voor mij uit holt of achter blijft, of u afhaakt of met mij mee blijft gaan, dit punt is uit en over. Ik begin aan 3.5.
- Allen, die Jezus hebben aangenomen, hun heeft Hij macht gegeven om kinderen van God te worden, hun, die in zijn (Jezus') naam geloven, die uit God geboren zijn (Joh. 1:12, 13). - Ieder, die gelóóft, dat Jezus de Christus is, die is uit God geboren (1 Joh. 5:1).
U zegt misschien: "Wat juicht hij weer gereglementeerd. Je kunt toch wel zien, dat hij ambtenaar is. In 3.4.1. ging het allemaal over God en kwam Jezus er niet aan te pas. Nú zal je zien, dat het ómgekeerd is!" Inderdaad; tilt u echter niet te zwaar aan dit wat schematische. Ieder vogeltje zingt, zoals het gebekt is. Trouwens: de stof is zó overweldigend: je bent nérgens, als er niet wat ordening is. Overigens: ik bevind mij in uitstekend gezelschap. Neem nu Ezechií«l. Wat moest bij hem alles precies uitgeduid worden (1:1). Een man met een administratieve ziel. Zelfs voor Gods heerlijkheid vond hij termen, die althans íets daarvan beschreven (1:4-28).
Maar, dit tezijde: Jezus geeft macht om kinderen van God te worden aan: - allen, die Hem hebben aangenomen - hen, die in zijn naam geloven - hen, die uit God geboren zijn. Het komt mij voor, dat eenzelfde begrip op drie manieren wordt omschreven. Dan is het dus zó: - dat alleen wedergeborenen Jezus werkelijk kunnen áánnemen en in zijn naam geloven - dat alleen zíj, die Jezus echt áánnemen, díep in zijn naam kunnen geloven en zich als wedergeborenen kunnen beschouwen - dat alleen diegenen, die in de kracht van Jezus' naam geloven, Hem wézenlijk hebben aangenomen. Alleen zíj beginnen door de poort van de wedergeboorte het rijk van God binnen te gaan.
Toen u zich bekeerde, had u allerlei vaag omlijnde ideeí«n over Jezus: - u wist iets over uw nood, die u naar Hem uitdreef - u had iets gevoeld van zijn troost, die als een genezende stortbui over u uitregende - u had iets begrepen van de omvang van zijn overwinnende strijd tegen satan. Dit alles was echter niet zo samenhangend als wel gewenst zou zijn. En daarbij kwam nog zoveel -bijna alles- van de oude mens (Rom. 7:19). Er was in uw hart nog zoveel plaats voor allerlei -uiteindelijk tweederangs- gedachten: mensverheerlijking, theorietjes, hobby's, stokpaardjes, geëngageerdheid met allerlei acties vóór en tégen van alles. Wat was u gauw op uw teentjes getrapt. Wie zat er eigenlijk nog véélal op de troon van uw hárt? : uw eigen ík,. Ze moesten ú geslaagd en wijs en onderhoudend vinden, anders was er voor u geen fluit meer aan.
Nu u wedergeboren bent, vallen allerlei afleidende gedachten weg en: u stapt van uw troon. Nu mag Jezus eindelijk in het diepst van uw gedachten de Middelpuntfiguur zijn. Dat is: Hem wérkelijk aannemen. En wat gebeurt er nú!: heel dat slordige, verwarde gedachtespinsel, Jezus betreffende, verandert in een ordelijk, logisch patroon. En een telkens terugkerend motief daarin is: zijn náám! Eindelijk bent u in staat, ván Hem alles te verwachten en vóór Hem álles te doen, wat al lang voor u klaar lag. U leert in geloof zijn naam gebruiken om demonen op de vlucht te drijven. De weg naar de doop in de Heilige Geest en de gaven ván die Geest tekent zich af (Mark. 16:17, 18).
Anders gezegd, is Jezus niet meer een toch nog wat verre, wazige figuur voor u? Is Hij een Vriend geworden, met Wien u dagelijks overlegt. Hebt u tegen Hem gezegd: "U bent míjn generaal; ik ben úw soldaat?" Volgt u Hem, waar Hij ook gaat (Op. 14:4)? Dan hebt u Hem helemaal geaccepteerd. Dan bent u echter ook zijn gezánt (2 Cor. 5:20). Dan komt er volmacht van Hem in uw woorden (Luk. 9:1). Dan krijgt zijn naam -door u uitgesproken- krácht (Hand. 4:8-10). En uit die heerlijke ervaringen weet u, dat nieuw leven bezig is in u te groeien.
Nóg anders gezegd: - Kunt u die naam van Jezus vol warmte, vol overtuigdheid, vol liefde aanroepen, wanneer het er op aan komt om medemensen wérkelijk te helpen in de ziekten van hun lichaam, hun ziel of hun geest (Mark. 16:18). - Bemerkt u vol blijdschap, dat u daarbij niet meer hárd behoeft te roepen, dat het geen kwestie meer is van na-aperij; nog niet eens ongevaarlijk ook in een enkel geval (Hand. 19:13-16). - Bespeurt u, dat het gebruiken van de naam niet een toverformule, een mantra, een zelfbegoocheling is!? - Weet u blij en zeker, dat u ontspannen bezig bent met het uitvoeren van een opdracht van uw grote Kameraad?!... Dan is dát het teken, dat u Hem hélemaal hebt aanvaard en dat uw 'familieband' met God steeds hechter wordt.
Nóg weer anders gezegd: - Is Jezus voor u persoonlijk uw oudste broer, uw Heer, uw Meester, Verlosser, Genezer? - Bent u Hem dankbaar, omdat Hij u de macht heeft gegeven om binnen te gaan in Gods rijk? - Is Hij voor u de Christus, degene, die door God gezalfd is tot de hoogste waardigheid (Hand. 4:27)? Dán bent u : uit God geboren!
Wandel maar verder; beklim de heuvels met hun bloemen- en bomenpracht.
Geestelijk geboren worden leidt tot een beter zicht op God, op Jezus en op onze medemensen.
Gedachten:
- Beter zicht op God 3.4.1. - Beter zicht op Jezus 3.4.2. - Beter zicht op onze medemensen 3.4.3.
3.4.1. Beter zicht op God
- Allen, die Jezus hebben aangenomen, hun heeft Hij macht gegeven om kinderen van God te worden, hun, die uit God geboren zijn (Joh. 1:12,13).
Het zal velen opgevallen zijn, dat ik bij het citeren twee zinsneden heb weggelaten: - (hun), die in zijn (Jezus') naam geloven - (hun), die niet uit bloed, noch uit de wil des vlezes, noch uit de wil eens mans (zijn geboren). De eerste zinsnede heb ik weggelaten, omdat ik die bij 3.4.2. behandel. De tweede zinsnede heb ik even weggelaten, om het volle licht op de hoofdbetekenis te laten vallen. Ik kom op deze zinsnede nog in dít punt terug, wel niet zo uitdrukkelijk, ach, het wordt vanzelf duidelijk.
Wat staat er nu eigenlijk: - Jezus heeft allen, die Hem aangenomen hebben, macht gegeven om kinderen van God te worden. - Jezus heeft allen, die uit God geboren zijn, macht gegeven om kinderen van God te worden. De eerste van deze twee uitspraken 'zet ik weer even in de wachtkamer'. Bij 3.4.2. roep ik hem er uit.
Ik bepaal mij dus híertoe: - Allen, die uit God geboren zijn, hebben de macht om kinderen van God te wórden.
Hoe moet u zich nu dit 'uit God geboren zijn' voorstellen?!: God heeft de wereld lief (Joh. 3:16). Hij probeert met zijn boodschap dienaangaande altijd alle mensen te bereiken. Er zijn veel tegenspoeden: bij sommige volken en in sommige landen verschrikkelijke, voor ons onvoorstélbare. Die tegenspoeden komen niet van God, maar van zijn vijand (Joh. 10:10). Híj (God) blijft aan bozen en goeden, aan rechtvaardigen en onrechtvaardigen -daarginds en hier- zijn signalen uitzenden: "Ik heb je lief. Mijn liefde zoekt jou (Matth. 18:12)." Ook overdráchtelijk gezien, gaat zijn zon altijd weer over iedereen op, verkwikt Hij een ieder altijd weer door zijn regen (Matth. 5:45).
U hebt Jezus leren kennen, u hebt Hem aanvaard als uw Bevrijder. U bent echter vérder gegaan: u hebt Hem aangenomen, u bent in zijn náám gaan geloven, u bent wedergeboren. En nu kunt u de code ontcijferen, die God naar u -als naar ieder ander- uitzendt. Hoe gaat dat nu in de praktijk? Uw omstandigheden zijn misschien nog even mistroostig. Maar opeens flitst het door u heen: elke dag nieuwe, fijne dingen van God. Hij wéét gewoon van geen ophouden, wanneer het er om gaat, om mij te verzorgen en te beschermen en te genezen (Klaagl. 3:22). Even staat u verbijsterd. Maar dan: die blijdschap!: ik heb de ontdekking gedaan! God wil contact en ik begrijp en aanvaard zijn bedoelingen!
U bent nóg verder aan het gaan. Goed zo: er komt tóch geen eind aan het wandelen van heerlijkheid tot heerlijkheid met de grote Gever (2 Cor. 3:18). Nooit behoeft u stil te staan met het idee: nu even níet zo snel, anders ben ik er zo gauw doorhéén. De Onmeetbare heeft altijd oneindig veel meer dan u zelfs maar beseft (Ef. 3:20).
U bent -direct aansluitend op uw ontdekking- begonnen met het versterken van Gods signalen. U stelt steeds meer kanalen van uw eigen zendapparatuur ter beschikking; straalverbindingen, die van uw geest naar uw ziel en zelfs naar uw lichaam leiden. Gods kracht wil zich immers niet tot uw diepste innerlijk bepalen. Zo als ú door wilt, zo wil die kracht dóór! Dit is zijn bedoeling: binnendringen in uw ziel, uw binnenste voorhof (1 Kon. 8:11), dadelijk in uw lichaam, uw buitenste voorhof (1 Thes.. 5:23).
Even terug nu: wedergeborenen kunnen kinderen van God worden. Zijn ze dat dan nog niet? Ja, in wórding. Eerst maar weer een voorbeeld: - een vrouw vertelt aan haar man, dat ze in verwachting is. Ze zijn blij, bidden samen: "Heer, wilt U aan dit pasgestarte mensenleven een voorspoedige ontwikkeling geven?" - Daar lígt de baby; een welgeschapen dochter: groter blijdschap nu. - Daar loopt de peuter; wat geeft nu weer grotere blijdschap? Dit: ze begint de denkwereld van de gezinsleden te begrijpen; ze heeft sommige familiegrapjes al door. - Een flink, lief schoolkind helpt haar moeder - Moeder winkelt samen met haar nu volwassen dochter. Ze kijkt van opzij naar de jonge, knappe vrouw, zo harmonisch, zo gelukkig; dankbare voldoening tintelt door haar heen.
U bent wedergeboren, een geestelijke vrucht kan zich nu ontwikkelen tot baby, peuter, schoolkind, volwassene. Als u zou ophouden met medewerken -ook dáártoe heeft u macht- zou God teleurgesteld zijn grote werk in u moeten staken (Ef. 4:30). Echter: u blíjft medewerken: God als Vader, blíjft dan ook doende om in uw geest -de moeder- het verwekte leven tot verdere ontplooiing te brengen. Ik zou die ontplooiing eigenlijk een 'voortgaande verwekking' willen noemen. Een áárdse verwekking is een éénmalige zaak, tot stand gebracht in één, bijna onmeetbaar klein moment. Een hemelse verwekking is een voortschrijdende werkzaamheid. Zij komt tot stand in een zeer lange periode. Allen, die in Jezus zijn gaan geloven, beréiken Gods bedoeling (Ef. 4:13), als er de bereidheid is om vol te houden (Matth. 10:22). Voor sommigen duurt die tijd wel héél lang (Op. 22:2). Maar ook zíj komen er. Er is overeenstemming tussen de wedergeboorte en de bekering: ook die bekering is een zich dagelijks verder ontplooiende bloem. We behandelden dat uitpúttend -en misschien ook wel úitputtend- in deel 2. Er is overeenstemming tussen de wedergeboorte en de doop in de Heilige Geest: latere bijbelstudies zijn bedoeld om aan te geven, welk een heerlijk -hoewel tijdrovend- proces dát is.
Bekering, wedergeboorte, doop met de Heilige Geest: zij vloeien in elkaar over; liggen in elkaars verlengde. U -foetus- kunt doorgroeien tot 'kind van God'. Geen kennis, sympathisant, partijganger, volgeling zelfs van God. Neen: kínd van Hem. Dat is zijn bedoeling met u: deelgerechtigde tot zijn vermogen (Gal. 4:7).
Is dat even een voortreffelijk plan. Vroeger werd u wel eens bang gemaakt. God werd als een soort boeman voorgesteld. Door uw wedergeboorte krijgt u beter zicht op Hem. U gaat Hem 'begrijpen', voor zover dat woord gebruikt kan worden voor Hem, Die troont in ongenaakbaar licht (Ps. 80:2), temidden van wolken en donkerheid (Ps. 97:2). En dat 'begrijpen', dat is een steeds meer speurbaar gevolg van het verwekkingsproces, dat nú in u is opgestart. Zó ziet het landschap achter de slagboom er uit. Mooi hè¨: u hebt er lang hunkerend naar gekeken. Maar nú begint u er in naar binnen te lopen.
Nu ja, u hébt dan een definitie, maar wat kúnt u er nu eigenlijk mee dóen?! Ik denk, dat u er wat aan zult hebben, als ik het nog eens op een andere manier zeg: Merkt u iets van blijde, lichtvoetige, zonnige, positieve, opbeurende, reinigende, herstellende, ontspannende gedachten in uw brein? Rol dan voor dat nieuwe denken de rode loper uit. Die heerlijke, schoonspoelende, gelukkig makende, niet-door-uzelf-te-bedenken ideeí«nwereld is deel van uw wedergeboorte, ís uw wedergeboorte.
Nog eens over die definitie: zie de wedergeboorte niet als een helemaal op zichzelf staand begrip. Gods werk is een eenheid. Hij maakt van u iets heerlijks: een van leven tintelend onderdeel van een gebouw, dat óók al sprankelt van hemels leven (1 Petr. 2:5). Hij maakt van u een constructie-element, misschien wel een héél belangrijk, in een eeuwig, geestelijk paleis, een tempel als het ware (Op. 3:12). Van dat gebouw is onze Heer Jezus het alles torsende bouwelement, de hóeksteen (Ps. 118:22, Ef. 2:20, Jes. 28:16). Door zíjn pioniersstrijd tégen en overwinning óp de duivel, maakte Hij al die dingen mogelijk. Op zijn onvervangbare fundament (1 Cor. 3:11) bouwt ú: - eerst heel bescheiden met uw bekering - dan: weidser met uw wedergeboorte - straks: nog weidser met de doop in de Heilige Geest. Maar de grondslag blijft dezelfde. Jezus Christus kan élk gewicht dragen, hoe ver u met uw bouw ook komt (Ef. 2:21). Bekering; wedergeboorte; dóóp ín en vervulling mét de Heilige Geest'; er zijn fasen te onderscheiden: casco bouw, ruwe afwerking, fijne afwerking. Maar: het is één bouwstroom, behóórt dat althans te zijn.
Het is allemaal begonnen, toen u "Ja" zei tegen God. Hij had allang "Ja" gezegd tegen ú. Dat "Ja" kreeg kracht van wet, toen u er uw instemming mee betuigde (Deut. 19:15). En wat die kracht inhoudt: daarover gaan we het krijgen in 3.4. en volgende.
Alleen, denk er om: nu nooit meer "Ja" zeggen tegen iets of iemand anders dan tegen God, zoals hij Zich in Jezus Christus aan ons heeft bekend gemaakt (Joh. 17:26). De verhouding met de Heilige is helemaal exclusief (Ex. 20:3). De valse vriend, (Hos. 3:1, 2) mag er nóóit meer tussen komen.
En: u niet meer zo druk maken of uw medegelovigen wel alle vensters open zetten voor het nieuwe licht. Kijk liever uw eigen levenshuis na. Nergens mag bij u een balk liggen, die deuren barricadeert (Matt. 7:3-5).
3.3.3. Een laatste aanloop en dan eindelijk iets, dat probeert een definitie te zijn.
Zodra de menselijke geest zegt: "God, ik ben ontvankelijk voor uw gedachten", begint de wedergeboorte. De menselijke geest behoeft dat niet met hoorbare woorden te zeggen. Zelfs in ons zielenleven bewust geworden gedachten zijn niet nodig. De ontvankelijkheid is er op het ogenblik van de echt gemeende, maar nog volkomen prille bekering. Er zijn vele manieren om het speldenknopkleine geestelijke vruchtje af te drijven. Ook wanneer het zich al aan het ontwikkelen ís, blijft het mogelijk om het te aborteren. Daar heb ik het nu niet over. We hebben dat onderwerp al zo vele malen doorgekauwd. Men zou er haast triest van worden. Bekering is geen automatische zaak. Voor het vasthouden daarvan moet geknókt worden (Phil. 2:12). Wedergeboorte is óók geen uit-zichzelf-lopende aangelegenheid. Een voortgaande ontwikkeling daarvan moet bevóchten worden (Hebr. 12:4).
Geef die vrucht een kans om uit te groeien tot een echt wezentje met een hartje, dat begint te kloppen. Let op de symptomen, dat het nieuwe wezen er ís. Bespeurt u ze, beweegt er iets, dan: actief en passief medewerken.
Een voorbeeld: soms komt er zo'n fijne gedachte bij een opgroeiende gelovige boven temidden van alle gekmakende herrie in zijn brein. Ineens kunt u het tedere idee hebben om die kleine, dappere handen van uw vrouw te kussen, vingertop voor vingertop. Dóe dat dan, zeg iets liefs. Wat is er namelijk gebeurd: Gods Geest heeft de uwe bevrucht; edele gedachten proberen zich in uw geest te vermenigvuldigen en zwermen daarin uit. Ja, ze maken zelfs al eerste verkenningtochten naar minder diepe niveaus, naar uw zielenleven.
Wedergeboorte herkent u aan goede, gezond makende gedachten, zó nieuw; zó nieuw! Nog nooit eerder hebt u ze bij uzelf waargenomen (Ef. 4:23). Gooi alle binnendeuren open, nu God door de buitendeur is gekomen. Ga Hem loven voor zijn geschenken. Dan gáát Hij me toch een héil geven! (Ps. 50:23).
En daar ís hij dan, de ongetwijfeld kreupele definitie: "Wedergeboorte is een bevruchting van onze geest door God. Die bevruchting vindt in eerste instantie plaats bij onze bewuste, maar nog heel jonge bekering. God is namelijk áltijd bereid om ons te verrijken. Hij begint daarmee direct, wanneer er bij ons ook maar een spoor van bereidheid is om ons door Hem te láten gelukkig maken. (Jes. 65;24). Naarmate onze bekering zich verdiept, krijgt God méér mogelijkheden om het nieuwe leven in ons te laten groeien. Alles hangt af van de mate van onze ontvankelijkheid (Op. 3:20)."
3.3.2. De aardse werkelijkheid als afbeelding van de hemelse werkelijkheid.
In het kader van de vormgeving en inrichting van onze planeet creëerde God als vóórlaatste scheppingswerkzaamheid een mens van het mannelijk geslacht (Gen. 2:7). Zijn laatste werkzaamheid binnen dat raam bestond uit het scheppen van een mens van het vrouwelijk geslacht (Gen. 2:22). Man en vrouw -samen de kroon van de schepping- hadden voortdurend seksueel contact. Daaruit kwamen kinderen voort (Gen. 4:1-2). Het ging daarbij in oorsprong om het ontstaan van blijvende paren van één man en één vrouw, die ook maatschappelijk onverbrekelijk met elkaar behoorden verbonden te zijn. Pas de doorwerking van de zonde maakte een eind aan deze monogamie (Gen. 4:19) en aan de veilige bescherming van de zwakkere partij (Matth. 19:8).
God is er altijd op uit om zijn bedoelingen duidelijk te maken. Altijd heeft Hij aardse voorbeelden gebruikt om hemelse beginselen binnen onze denkkring te brengen. In het voorafgaande heeft u de hoge kwaliteiten van het nog onbedorven één zijn van een man en een vrouw gezien. Deze topmanifestatie van liefde stelt voorwaarden: er moet sprake zijn van trouw, harmonie en de wil om verantwoordelijkheid te aanvaarden. Dit is toch wel een heerlijk aards gegeven. Deze seksuele vereniging van de hoogst-geschapen wezens is blijkbaar héél belangrijk. Aannemelijk is dat daardoor de hoogste beginselen uit de geestelijke wereld worden uitgebeeld in de stoffelijke wereld.
Déze principes: - Wanneer vindt een hemelse verwekking plaats?: Wanneer een gedachte van God versmelt met de meest innerlijke kern van de denkwereld van een mens. - De man begeert de eenheid met zijn vrouw. Zó begeert Gods Geest de eenheid met het diepste van de persoonlijkheid van ieder mens: diens géést (Jac. 4:5). - In de goede, ongestoorde verhouding verlangt een vrouw er naar om één te zijn met haar man. Zo zal ook in een van zonde genezen situatie een mens er naar verlangen om gééstelijk één te zijn met zijn Schepper. - Als het goed is, vormt het hoogtepunt van de seksuele gemeenschap tevens een van de toppen van gezamenlijk beleefd geluk. Derden kunnen in dat geheim niet delen. De aanbidding van God, soms zelfs tot extase voerend, blijft voor buitenstaanders een gesloten boek. Mensen, die niet écht gééstelijk gemeenschap met de Onuitsprekelijke hebben, kunnen in dit mysterie niet binnendringen (1 Cor. 2:14). Een mens beleeft dan onvergetelijke hoogtepunten met God. Uiteraard zal het weinigen gegeven zijn zó hoog te stijgen als Paulus (2 Cor. 12:2-4). Echter, wie weet, wat de naaste toekomst voor óns nog in petto heeft. Voor de niet al te naaste toekomst is er in ieder geval een prima belofte (1 Joh. 3:2). - Wanneer alles helemaal ontspannen is en er is geen enkel beletsel, zeggen man en vrouw na het samenzijn: "Wat zúllen wij ons kind liefhebben!" Hoe is het nu tussen de grote Heilgever en iemand, die zich tot Hem heeft gekeerd. Van Gods kant is altijd alles goed. Hij ís liefde (1 Joh. 4:8). Van zíjn kant worden er nooit obstakels opgeworpen. Een kind van God zal er zijnerzijds altijd naar streven om ontspannen en zonder scheidingmakende barrière tegenover Hem te staan. En wat kán zo'n mens zich verheugen over het door God verwekte leven, dat groeit en groeit (Ef. 4:15). Nog even een belangrijk verschil tussen een aardse en een hemelse verwekking: - een aardse verwekking volgt lang niet altijd op gemeenschap; er zijn onvruchtbare perioden en ééns is de vruchtbare tijd afgelopen. - Een hemelse gemeenschap heeft altijd een geestelijke verwekking ten gevolgen: de menselijke geest ként geen onvruchtbare perioden; nooit is de vruchtbare tijd afgelopen.
Wedergeboorte?! Geestelijk geboren worden?! Wie zijn dan moeder en vader van het nieuwe leven?
Gedachten:
- De aardse werkelijkheid als uitgangspunt 3.3.1. - De aardse werkelijkheid als afbeelding van de hemelse werkelijkheid 3.3.2. - Een laatste aanloop en dan eindelijk iets, dat probeert een definitie te zijn 3.3.3. - Nog even wat nakaarten 3.3.4.
3.3.1 De aardse werkelijkheid als uitgangspunt.
In het hierna volgende kom ik met een aantal stellingen. De eerste hiervan is zo vanzelfsprekend, dat het haast dwaas lijkt om die op papier te zetten. De vanzelfsprekendheid van de vólgende stellingen wordt echter snel minder.
- Om een aardse verwekking te doen geschieden, is het nodig, dat een zaad- en een eicel versmelten. - De voorwaarden voor die versmelting worden geschapen door de geslachtsdaad. Een hoogst enkele uitzondering laat ik als niet ter zake dienend, buiten beschouwing (kunstmatige inseminatie enz.). - Die geslachtsdaad vindt plaats, als man en vrouw béide daarmee van harte instemmen. De uitzonderingen op deze regel (2 Sam. 13:11-14) laat ik eveneens buiten beschouwing. Het zijn door de zonde veroorzaakte afwijkingen van het oorspronkelijk bedoelde karakter (Gen. 4:23, 24). En om dit gegeven gaat het mij. - Man en vrouw zien dit verenigen als een hoogtepunt van hun onderlinge -derden uitsluitende- (Spr. 5:18-20) liefdesbetrekking. De vele uitzonderingen op deze regel behandel ik niet. Ook híer zoek ik de aanvangsbedoeling. - Man en vrouw aanvaarden de mogelijkheid, dat uit deze liefdesmanifestatie nieuw leven kan voortkomen. Zij leggen daarom aan die mogelijkheid niets in de weg. Ik ga niet in op de zeer vele uitzonderingen op deze regel (o.a. Gen. 38:9). Over het wél of níet geoorloofd zijn van die veelsoortige uitzonderingen spreek ik nú geen mening uit. Alles, wat ik wil, is alleen maar dít: terug redeneren naar de ongeschonden beginsituatie.
Men zou kunnen zeggen:
- "Moet je toch hóren!: 'Spreek ik geen mening uit' zou die man nu wérkelijk denken, dat het íemand ook maar íets kan schelen, wat hij vindt of niet vindt!" Akkoord, akkoord¦ maar zó moet u het ook niet zíeen. Ik bedoel alleen maar allerlei nu-niet-van-belang-zijnde zijwegjes voorlopig af te sluiten. Anders wordt het onderwerp zo oeverloos. In latere delen worden zijwegjes hoofdwegen. - "Zelden heb ik een onderwerp met zo veel kanten er aan, zo oppervlakkig zien behandelen!" U moet deze enkele regels niet zien als een behandeling van bepaalde intermenselijke betrekkingen. Ik ben alleen bezig geweest om een aards voorbeeld op papier te krijgen. Met behulp daarvan wil ik een hemelse werkelijkheid wat dichterbij brengen. Zo handelde ik immers ook bij 3.1.1. en 3.2.1.