Veel mensen stellen zich tevreden met geestelijk onvruchtbaar, mensverheerlijkend werk
-Wat báát het mijn broeders, of iemand al bewéért, gelóóf te hebben, als hij geen wérken heeft. Kan dát geloof hem behouden ? (Als het geloof ) niet met werken gepaard gaat, is het op zichzelf genomen- dóód.
Maar, zal iemand zeggen,
Gij hebt geloof en ík heb werken. Toon mij dn uw geloof zónder de werken en ik zal u mijn geloof tonen úit mijn werken. (Jac. 2:14, 17, 18).
Jacobus, een broer van de Here Jezus (Marc. 6:3, Galaten 1:19), wil graag échtheid, geen slap gezwam, maar dáden.
Daarom gispt hij mensen, die zeggen:
O, ik geloof wel hoor!,
maar de daad niet bij het woord voegen
of ook mensen, die roepen:
Ik geloof de bijbel van kaft tot kaft
maar nooit eens iets dóen.
Dood geloof,
stelt Jacobus kortaf vast:
Daar heb je níets aan. Woorden zonder daden, die daarmee in overéénstemming zijn; wat ís dat nu!?
en hij gaat verder:
Stel, dat iemand uit onze kring neem jezelf nu eens bijvoorbeeld- een man met zon trieste schijnzekerheid zou tegenkomen. Je zou dan bij wijze van spreken- kunnen zeggen:
Je gelooft dus; naar je zegt. Nou, maak dat geloof van jou eens tastbaar, speurbaar, merkbaar. Dóe eens iets. Bewijs eens geestelijke liefde. Overwin haat en afkeer en tegenzin en gekwetstheid nu eens. Déél dan eens genezing mee namens Jezus. Tóón dan de volmacht, die je in zijn naam hebt tegen de duivel.
En Jacobus gaat verder:
Ik zeg: bij wijze van spreken, want zo pak je het in de praktijk natuurlijk nooit aan! Zon optreden:
-is allereerst in strijd met de redelijkheid. Niemand immers kan zulke subtiele begrippen bewijzen of op staande voet aantonen.
-Is ook in strijd met de liefde. Die kwetst namelijk niemands gevoel (1 Cor. 13:5) en pakt met name oudere mensen beslist niet ruw aan (1 Tim. 5:1).
Maar hoe dán. Hoe open je zulke broddelaars nu eens de ógen.
Je bent begonnen, voorzichtig en kies zo eens te polsen, wat hun godsdienstig werk nu éigenlijk voor inhoud en achtergrond heeft.
In antwoord daarop nóemen ze wel eens wat. Diegenen echter onder hen, waar muziek in zit, merken onder het opsommen al, hoe léég en ménsgericht het allemaal is. Ze worden nieuwsgierig. Wat is dan de juiste houding, die moet worden aangenomen?
Wel, laat de feiten spreken. Neem ze mee naar één van onze samenkomsten en laat ze sféér proeven.
De werken dáár zijn natuurlijk niet alleen op jóu terug te leiden. Je eigen aandeel is maar klein. Iedereen draagt zijn steentje bij aan het steeds groeiend inzicht (Ef. 3:18). Trouwens: alles is genade álles komt van God. Maar, hoe dan ook:
-in onze bijeenkomsten ís vrede en eensgezindheid.
-Roddel, jaloezie en leedvermaak zijn bijna overwonnen begrippen.
-Velen zijn een bemoedigend teken van genezing (Hand. 4:22), omdat iedereen weet, hoe ziek ze wáren.
-Wij weerstaan de duivel en hij vlucht (Jac. 4:7).
Je toont ze ónze heilrijke praktijk; niet om ze in de grond te trappen, maar juist om ze uit de put te halen.
Wij jij en ik- wíllen niet hebben, dat zij zich tevreden stellen met woorden en met geestelijk onvruchtbaar, mensverheerlijkend werk. Wij hebben ze zó lief, dat wij ze de weg willen wijzen naar geloof, hoop en liefde (1 Cor. 13:13) en naar een pad, dat nog veel verder omhoog voert (1 Cor. 12:31).
En dan zal je zien!... Er zúllen er zijn ,die woorden zonder daden ruilen voor daden, die duizenden woorden waard zijn. Ze krijgen de smaak te pakken van levende werken, die God verheerlijken. Hun vroegere activiteiten, waarmee zij alleen sommige medemensen of zichzelf in het gevlei kwamen: ik heb gezíen, hoe zij die in de vuilnis mikten (Philipp. 3:8).
(tot zover Jacobus).
Dit is niet wat hij volgens de bijbel gezegd heeft. Ik heb alleen weergegeven, hoe zijn korte opmerking wat ruimer geduid zou kunnen worden.
Onder degenen, die dit lezen zijn mogelijk sommigen, die meegedaan hebben aan een grote geestelijke opwekking. Ik zou mij kunnen voorstellen, dat één van hen zich nu een beetje triest voelt.
Zo iemand kan drie met-elkaar-samenhangende moeilijkheden hebben:
-Op het toppunt van de opwekking zag hij alle gewóón gebleven kerkmensen als goedwillende stuntelaars. Nu weet hij, dat het daarmee veel minder slecht is gesteld dan hij tóen dacht.
-Eénmaal waande hij zichzelf zo volop geestelijk, dat geen uitspraak hem te boud was. Sinds er uit zijn spons bij elke knijpbeurt nog zoveel vuil water komt, is dat lichte na, nou ja lichte(?)- superioriteitsgevoel weg.
-Er was een tijd, dat hij iedereen wel mee wilde sleuren naar zijn gemeente. Ook dáár is echter niet alles botertje tot de boom. Hij dúrft niet meer zo zonder enig voorbehoud te zeggen: Kom en zie.
Wat is de remedie als u die iemand bent. Zet door kinderlijk-vertrouwend gebed uw innerlijk weer eens voor Jezus open. Dan kan Hij met zijn werk van wedergeboorte in u dóórgaan. Dan komt úit u uiteindelijk steeds minder vuil water. Dan produceert u niet meer al dat geestelijk onvruchtbaar mensverheerlijkend werk. Dan beïnvloedt u zonder veel woorden- de gemeente, die u bezoekt zó, dat die óók steeds meer presentabel wordt.
En dán vindt u de echte brekebenen. Níet de trouwe kerkgangers, met heel wat werkelijk góede geestelijke bagage.
Díe vinden hun weg wel. Maar die zoekers, die bij een steenhoop zitten en weifelend zeggen:
Kijk nu eens, wat een stapel voedzaam brood dacht ik
zoek hén!
Ze zijn er hoor!:
Één type: thuis opgevoed bij de bijbel. Alles wéggewuifd. Kan nu soms peinzend zeggen:
Je komt toch nooit helemaal los van je opvoeding hè nee ik kan echt niet zeggen, dat ik nergens in geloof.
Hij denkt in alle oprechtheid, dat zon toegeeflijke opmerking enige zekerheid biedt in de kwade dag.
In feite zit hij zichzelf te verheerlijken en op te kuiven met iets, wat geestelijk totáál geen zoden aan de dijk zet. Probeer eens hém te helpen. Hij heeft misschien al in de gaten, dat hij zichzelf knollen voor citroenen zit te verkopen. Haak daarop in.
Nog een type:
Hoor eens hier: al die evangelieverkondigers op zondag de dag des HEREN- maar heen en weer jakkeren in dr lui autos, dan zeg ik: zij nemen de bijbel voor een déél. Ik neem hem helemaal; óók met de sabbatsheiliging.
Zon man heeft het echt nodig, om uit zijn jas van geestelijk nergens toe leidende geestelijke zelfbevrediging te worden geholpen. Hij behoort geleid te worden uit die dode mensverheerlijkende overleggingen. Als u merkt, dat hij er erg in heeft, dat hij zich zelf stenen geeft voor brood, aarzel dan niet. Spoor hem aan om de spuit te zetten op al die rommel.
-Voorwaar, vooraar, Ik zeg u: Wie in Mij gelooft, de werken, die Ik doe, zal Hij óók doen en grotere nog dan deze, want Ik ga tot de Vader (Joh. 14:12).
Jezus plaatst hier wéér een van zijn prima opmerkingen. U hebt wel eens gehoord van een palmboom, die tegen de verdrukking in groeit? Wel, daaraan doet mij de houding van onze Leider soms ook denken. Hoe slechter de omstandigheden, hoe grootser zijn aanpak.
Want: het ís me het sfeertje wel!
Een positieve gespreksaanzet zijnerzijds:
Jullie weet, waar ik heen ga en je weet de weg er naar toe.(:4).
Eerst Thomas, die héél negatief zegt:
Wij weten het dóel niet eens. Hoe zouden wij dan de wég erheen kennen?(:5).
Jezus antwoord:
Ik ben de enige weg naar het enige doel.(:6).
Dan echter weer Filippus, die hem vraagt, duidelijk te maken, wat Hij al ontelbare malen duidelijk gemaakt hééft (:8, 9).
Jezus echter verheft zich boven al die dwarsigheid en dat onbegrip. Een derde sublieme uitspraak, hierboven geciteerd.
Hij verliest zijn geloof niet in de mensen, die Hem volgen. Dat gebeurt ook niet in de ogenblikken, dat ze zo helemáál niet stralend zijn. Juist hún slapheid prikkels Hém tot kracht. Hún bij de pakken neerzitten spoort Hém aan tot volhouden.
Hij kijkt naar de gedemoraliseerde discipelen
(nu ja, laten wij begrip voor hen opbrengen: het is vlak voor de eindstreep ook zo dónker!)
Hij wéét, dat zij geroepen zijn tot levend, Godverheerlijkend werk. Hij wéét, dat het hun táák en hun vóórrechtis om in al hun activiteiten hun Heer te volgen. En hóór nu toch, wat Hij zégt!!!:
Voorwaar voorwaar
en dan komt er altijd een grondregel van het koninkrijk:
Jullie gaan mijn werk voltooien! Die voltooiing zal jullie en latere voltooiers brengen tot nóg grotere daden dan je zelfs Míj hebt zien doen. Ik heb de áánzet gegeven. Ik ga nu bij jullie weg voor ander werk. Jullie gaan verder bouwen. De voorwaarden:
geloven in Mij, dat houdt in:
oWillen werken, zoals Ik werk (Joh. 9:4)
oDe dingen willen doen, zoals Ik ze doe (Matth. 7:24)
oWillen leven, zoals Ik leef.
En dán: onuitsprekelijk het avontuur, dat wacht.
Ook in ónze tijd zijn er volgelingen van Jezus, die ontmoedigde en ontmoedigende uitroepen slaken:
-Het leven is zon raadsel; ik dúrf geen zekere uitspraken meer te doen.
-Ik zou best vrijmoedigheid willen hebben om in mijn werk op Jezus te lijken, handen opleggen bijvoorbeeld. Maar dat zijn we verléérd. Dat was zeker voor tóen en voor dáár en voor hén.
-Ik begrijp niets meer van alles, wat gebeurt. Ik wou, dat er maar eens een stem uit de hemel kwam
-Alle opwekkingsbewegingen lopen áltijd dood. Ik wacht nu eerst maar eens eventjes af.
Niet goed te keuren, maar wel begrijpelijk. De grote eindstrijd vóór Jezus tweede komst werpt zijn schaduwen vooruit.
En ook nú zegt Jezus tot de in opschudding verkerende sollicitanten naar een functie in zijn leger:
Jullie kúnnen een taak krijgen in mijn rijk, dat gaat komen; een taak zó ongelooflijk heerlijk! Samen met Mij regeren, recht doen, beschermen, verkwikken (Jes. 32:1).
De voorwaarden:
Geloven in Mij. Dat houdt in:
oMij volgen, waar Ik ook ga (Op. 14:4)
oHandelen, zoals Ik (Luc. 6:46)
oLeven, zoals Ik (Joh. 6:57)
U wedergeborene- u bént geen sollicitant meer náár Jezus leger. Toen u God toestond om nieuw leven in u te verwekken, werd u een rekruut ín dat leger.
U gelooft in Jezus. En omdat u ín Jezus gelooft, bent u ook bezig, het geloof ván Jezus te krijgen.
-Gods Geest geeft u kracht en lust om in uw werk Jezus navolgers te zijn (1 Th. 1:6), om net als Hij- te groeien, juist in tijden van druk.
-Jezus legde zegenend op zieken de handen en zij genázen. U legt ook in zijn naam uw handen op mensen, die van buiten en/of van binnen ziek zijn en u zíet ze genezen.
-Hij leeft uit geloof. Hij had hoop voor Thomas en Philippus, toen zij zélf de hoop hadden laten varen. U leeft óók zo u hebt hoop voor uw medegelovigen. Zíj hebben de handen in de schoot. Maar u zíet al, hoe ze die handen uit de mouwen steken.
-U wéét, dat al die heerlijke dingen, die tezamen inhouden; in uw werk uw Héér volgen, níet zijn: voor tóen en voor dáár en voor hén, maar voor híer en voor nú en voor ú, voor óns.
Zo bent u bezig, het erebaldakijn te plaatsen, waaronder straks het nieuwe, nuttige levende bezig zijn voor God en Jezus voortschrijdt ván overwinning tót overwinning (1 Joh. 5:4).
Uw levend werk maakt God groot. u volgt met uw werk uw Heer, niet langs platgetreden paden naar teleurstellende bestemmingen. Neen, u volgt Hem langs opwindende wegen, al is het soms door duisternis (Ps. 23:4). Tóch gaat u naar grazige weiden en rustige wateren (Ps. 23:1, 2).
Tot slot:
Er was eens een gouddelver, die ergens een veelbelovende concessie zó voor het ontginnen had.
Maar raadgevers zeiden:
Wíj weten een veld, zo fantastisch!
Hij ging ze na, nieuwsgierig geworden naar dát terrein, waar de nuggets voor het oprapen heten te liggen.
Och, hij vond wel eens wat, maar de kosten kwamen er bij lange na niet uit. Arm werkte hij zich daar. Hij investeerde er echter zoveel geld en energie, dat hij aanvankelijk niet ophouden wílde en later niet ophouden kón. Als een goede vriend hem niet had weggetrokken, zat hij nóg te graven en zijn zeef te schudden voor noppes. Nú werkt hij weer heel profijtelijk op zijn oude stekkie
Er was eens iemand, die van goede raadgevers te horen kreeg, dat zijn enige houvast en troost in leven en sterven déze overtuiging behoorde te zijn: het weten, dat hij met heel zijn wezen het eigendom van Jezus was (Rom. 7:4). Die wijsheid was een prima uitgangspunt.
Een prima start om wat van je leven te maken, om goud te delven, zag hij vele jaren later. Maar éérst gebeurden er heel andere dingen. Vrienden zeiden:
Je bent niemands eigendom, ook niet van Jezus. Je bént geen slaaf, geen lijfeigene, geen horige je bent een héérser! Alle schatten, alle bronnen vind je in jezelf. Elke norm heeft zijn bestaansgrond alleen in wat jíj denkt.
Hij ging ze na en zong met ze mee:
This is my life and I do, what I want.
Hij dééd ook inderdaad met zijn leven, wat hij maar wilde. Hij was echter met dat proef nemen tegelijkertijd toch wel echt serieus bezig. Hij groef en groef (Pred. 2:4-6) geen goud, geen bron niets van wezenlijk belang doodsbeenderen dat was zijn buit (Pred. 1:2).
Hij wílde niet opgeven; later kón hij niet opgeven. Hij groef alleen nog maar om te graven, zonder hoop om óóit wat te vinden.
Toen hij onderin zijn zelf gegraven kuil zat, was er die hánd hij pakte die en werd uit de put getrokken (Ps. 40:3). Hij zag Jezus, trouwe Vriend (Joh. 15:15), Gelukkigmaker.
Alles had Jezus voor hem over gehad (Hebr. 9:26), veiligheid gáf Hij (Col. 3:3). Alle omstandigheden maakte Hij zinvol (Rom. 8:28).
O, zei die goudzoeker:
Als het zó gesteld is, dan wil ik uw eigendom wel zíjn. U hoort bij mij, ik hoor bij U, samen horen we bij God. Ik volg U bij heel mijn toekomstig werk.
-Dít alleen zou ik van u willen weten: hebt gij de Geest ontvangen tengevolge van werken der wet of van de prediking van het geloof (Gal. 3:2).
Paulus veegt hier een groep medegelovigen de mantel uit. Zíj denken, dat ze heel normale, voor-de-hand-liggende overwegingen hebben. Wanneer de apostelen er echter kennis van neemt, zegt hij:
Jullie denken niet met Gods Geest méé. Je laat je gewoon door de duivel in de luren leggen. Jullie!!... die toch zon dúidelijke informatie over Jezus hebt gekregen !(:1).
Waar gáát het eigenlijk over?
De mensen uit Galatië een landstreek in wat nú Turkije heet- dachten:
Wanneer wij nu maar gewoon doen, wat altijd al werd gedaan:
ovoorschriften houden
oofferanden brengen
orituelen gebruiken.
We waren een beetje vergeten, dat wij dat altijd gewend waren. Maar onlangs schoot het ons opeens te binnen. Wij hebben kennis gemaakt met mensen, die dat doen in een ons tot dusver onbekende vorm. Hun manier van doen staat ons heel erg aan. Zó willen wij het ook gaan aanpakken. Op die toer komen wij vást wel ergens.
Paulus zegt echter:
Welnee; jullie komen nérgens, althans niet, waar je zo graag zou wíllen komen: bij de voortgaande geboorte úit en bij de doop ín Gods Geest
Daar wáren jullie nota bene al. Die hoogte hád je bereikt, doordat je geleerd had, in God te geloven
regeltjes volgen, een bepaald gedragspatroon, hebben je daar zéker niet gebracht. Als je het roer ómgooit en weer allerlei uiterlijke maniertjes gaat aanleren, dán ga je wat zien! Dat scheepje van jullie wás al eens geland aan de kust van Gods levensvernieuwende Geest. Zijn gaven lagen al klaar voor jullie. Pas maar op, dat het schip nu niet vast komt te zitten op de modderoever van allerlei uitzichtloos, machteloos, menselijk gedenk (:3).
De Galaten waren zó blij met God geweest. Laaiend van enthousiasme. Ze hadden natuurlijk wel de algemene menselijke trek van:
Je moet toch iets dóen iets presteren iets verdienen
en: (al realiseerden zij zich dit niet zo):
Je moet toch zélf in het centrum staan als degene, die het dan toch maar lúkt om van zijn leven een succes te maken.
De gezindheid van je best doen en zelf in het centrum staan was in de eerste, vreugdevolle tijd op non actief geweest.
In die tijd al stond de duivel ál zn best te doen om ze met een spuit vol ja maars een koude douche te geven. Er was toen evenwel zon dichte, groene haag van beginenthousiasme rond hen hij kwam er niet dóór draaide de kraan maar even dicht in afwachting van betere tijden.
De vrolijke, frisse heg van de eerste verrassing verdorde in de schroeiwind van de eerste teleurstelling. Die heg móest ook verdorren, was niet als permanent bedoeld. De permanente, áltijd volbebladerd blijvende haag van geloof, en van gemeenschap met Gods Geest was nog maar nét aan het groeien. Dat hád misschien wel wat vlugger gekund.
Daar was de satan met zijn spuit. En ze wérden nat en koud:
-de tijdelijke beginheg was wég.
-De blijvende heg was nog lang niet voldoende gegroeid, nog niet dicht genoeg.
Er waren mensen gekomen, heus niet de eersten de besten. Zij behoorden tot hetzelfde volk, als waartoe Jezus had behoord. Die mensen hadden de oude ideeën van:
Zelf doen zélf presteren zélf iets bereiken
aangewakkerd met een heleboel nieuw-aandoende gebruiken.
Die gebruiken waren best ín te passen in hun oude, aardse leven, maar niet in hun nieuwe, hemelse leven.
Zij wilden die leraars uit Judea best nadoen. Besnijdenis, offers, vasten, riten, afwijkende kleding het kwam allemaal uit het verstelbare mondstuk van die spuit: soms in één straal, sóms gespreid, maar áltijd: vernevelend. Snap je nu, waarom Paulus zo schrok en zó van leer trok?!
Galaten zullen er altijd zijn; mensen, die een onvergetelijke beginopwekking hebben met als eerste hulp een fijne terreinafscheiding van ietsjes sensationele aanvangsgeboeidheid.
De nu vólgende fout zal véél gemaakt worden: de onvergelijkelijk veel mooiere, blijvende haag van geloof, wedergeboorte, doop in de Geest, te weinig gelegenheid geven om te groeien,. Die fout mag niet al te zeer vergoeilijkt worden; zón kans door zón achteloosheid verprutsen! Dat leidt tot bederf. Als achteloosheid overgaat in blijvende nalatigheid, zou er op de lange duur wel eens vérderf uit voort kunnen vloeien (Hebr. 10:39).
Het gesproei met:
Zo-en-zo doen véél mensen doe ze ná doe als zíj
zal gegarandeerd op hen uitgeprobeerd worden met als extra verkoopargument:
Dit zijn toch niet de oude gebruiken, die je nog gezien hebt of waarvan je gehoord hebt; plechtige taal, zondagsheiliging, verzuiling dit is toch opwindend níeuw!
En dan wordt dat opwindend nieuwe van anderen soms zo voor de ogen geschilderd:
-Zíj zijn betrokken op de maatschappij van nú; lopen met borden in betogingen: Jíj ook !
-Zíj denken dat het belangrijkste gespreksonderwerp áltijd is: de problemen van homofielen; jíj ook !
-Zíj zien de Christenen hoofd-voor-hoofd schuldig aan wat met de Joden gebeurde in Hitlers tijd jíj ook !
-Zíj zijn in dialoog met andere godsdiensten zónder naar voren te brengen, dat Jezus de totaal Enige is (Hand. 4:12) jíj ook !
Ik zou tegen de mensen, die door dergelijke verleidende stemmen afgehouden worden van het opkweken van de blijvende haag dít willen zeggen:
Zet de stofzuiger nu eens op al die rommel Al dat werk, dat je zo aanlokkelijk voor ogen geschilderd wordt het is zo dood als een pier. Het verheerlijkt alleen maar het puur menselijke, het krachteloze. Schei toch uit met schijnvredegevend geotter. Het lijkt wel nieuw, maar het is zo oud als de weg naar Kralingen. En wat verouderd is, moet toch wég.
God wil je helpen aan levende ideeën. Die plaatsen Hém in het middelpunt van je denken. Dat is goed, tot dat doel ben je geschapen (Ps. 102:19). Dáár blijf je gezond bij. Doe maar net als Jezus. Die keek scherp naar wat Hij God zag doen. En dan deed Híj dat óók (Joh. 5:19, 20). Probeer dat ook eens (Ef. 5:1).
Wedergeborenen willen alleen maar een geur zijn van Christus en van God
-Een ieder, die kwaad bedrijft, háát het licht, en gaat niet tót het licht, opdat zijn werken niet aan de dag komen. Maar wie de waarheid doet, gaat tot het licht, opdat van zijn werken blijke, dat zij in God verricht zijn (Joh. 3:20, 210).
Soms is er iemand, die bij het verkondigen van Gods woord het nu eens niet over out-span-sinaasappelen heeft. Zon echte ouderwetse, die ontdekkend licht over dat Woord laat schijnen. Hoor hem daar toch weer eens: hij spreekt over:
-Bekering en erkennen van eigen fouten.
-Schuld belijden áán, vergeving dóór en lofprijzing vóór God.
-Loslaten van vertrouwen op andere mensen en op eigen rijkdom en inzicht.
-Vestigen van vertrouwen op God (Hos. 14:2-4, zie ook 4.4.2.).
Men ziet als reactie op zulk een prediking merkwaardige dingen gebeuren. Er zijn mensen toch als Christen bekend staande- die gaan steigeren:
-Fundamentalistisch, niet van deze tijd.
-Te absolute normen Sartre heeft ons toch in íeder geval geleerd, dat goed en kwaad heel betrekkelijke begrippen zijn (Jes. 5:20).
-Deze man gaat niet met de nieuwe inzichten mee.
dat genre opmerkingen.
Hoe kómt dat nu?! Teveel donkerheid, teveel vlees, teveel aardse, stinkende, gronderige lucht. Teveel zonde in de eigen innerlijkheid. Teveel dood werk dat de méns in het middelpunt plaatst. En dan: weghollen voor het licht, als een rat voor lantaarnschijnsel. Zich schamen voor de ravage daarbinnen en toch niet wezenlijk anders willen dan daarin beklemd blijven.
Anderen echter zo op het oog heus geen betere Christenen- worden door zon pittige prediking aangetrokken.
-Wakker schuddend, klare wijn, nét, wat ik nú nodige heb.
-De hele tegenwoordige tijd een mix van meningen zonder houvast. In die brij: híer een ánker.
-Wat hij zegt, spreekt mij áán. Er gaat een snaar méé trillen.
Hoe komt dát nu?!Licht, geest, afkeer van de zonde daarbinnen. Een frisse, hemelse geur door alle andere luchtjes heen. Dan zoek je het licht op en laat het je tóch nog te vele duister bestralen. Je durft je werk aan God te laten zíen:
Heer, de wíl is er en U geeft de wég!
U wedergeborene- kent dat óók. U hoeft niet meer zo erg te geuren met wat ú allemaal doet. Steeds meer wordt het zó: maar één begeerte: een geur van Christus te zijn. Komt er een gezant van Hem, dan snuift u met een gevoel van welbevinden zijn geestelijk aroma op. Hij heeft hetzelfde parfum als u. Gelijkgestemd. Hij is voor u een geur ten leven (2 Cor. 2:15, 16). U voelt zich tot hem aangetrokken. Hij mag best uw fouten zien. U wílt niet liever dan ze kwijtraken. Maar uw oprechte begeerte om verder te komen met de Heer, die mag ook gezien worden, laat die maar aan de dag komen. U wilt het zo graag tonen, door al het ongewenste donker en grijs heen:
Heer, U weet, dat ik U liefheb (Joh. 21:17 slot). Mijn werk doe ik vóór U en ín uw sfeer. Levend werk is het, dat U verheerlijkt. Ik ben oprecht. Ik jaag er naar, uw eer uit te dragen. Ik praat er niet in eerste aanleg over ik straal het úit. Soms zeggen de mensen tegen mij, dat ik zo-te-merken deze tijd zeker nog vrij zonnig inzie. Dánpraat ik: éven íets getuigen om de weg vrij te maken voor uw óvertuigen.
O, wat is het fijn om wedergeboren te zijn. Niet te geuren naar soir de Paris, maar naar jour du ciel. De feestloper uit voor de échte nieuwe tijd.
Enne die weghollende rátten?...
Het lijkt net, of ik daarover wat hooghartig-hatelijk praat. Ik heb die met ratten vergeleken mensen echter beslist lief. Ik heb verdriet, wanneer ik ze in hun holen weg zie vluchten. Maar; er is ook dikwijls reden tot vreugd.
Ik héb ratten een gedaanteverwisseling zien ondergaan. Gewezen ratten heb ik met adelaarsvleugels óp zien stijgen (Jes. 40:31). Als duiven heb ik ze in de zon zien glanzen (Ps. 68:14). Er kómt nog zóveel goed.
Wat ú betreft wat nog aan rat in u rest: zorg, dat u het kwijt raakt. De bezem door alle muizenissen en rattennesten.
Ook voor u een metamorfose: word maar een hinde, die naar Gods waterbeken smacht (Ps. 42:2).
Veel mensen kúnnen het maar niet laten om met hun werk te geuren
-Al hun werken doen zij (de Schriftgeleerden en de Farizeeën) omin het oog te lopen bij de mensen, want zij maken hun gebedsriemen breed en hun kwasten groot (Matth. 23:5).
Zodra je met Gods werk gaat géuren, gaat Góds geur er áf. De Farizeeën en Schriftgeleerden waren de opvolgers van de wetleraars en onderwijsgevende priesters, die Israël altijd had gekend. Als zodanig hadden zij gezag, tot op het moment dat Jezus werk zich ging ontplooien. Zíj waren degenen, die het Joodse volk in conditie moesten houden. Dat volk moest immers een omgeving vormen, die het waard was om het décor te zijn voor Jezus geboorte en opgroei. Geen geringe taak. Wél een taak, die geestelijk overwicht gaf (:2, 3). Maar: hun gezag vertoonde barsten. De geestelijke leiders bleven met hun dáden onder de maat van hun wóórden (:3). Gaandeweg waren zij er immers toe gekomen om met hun van God gekregen gezag te pronken bij de mensen. De uiterlijke tekenen van hun vroomheid werden groter, naarmate de innerlijke échtheid afnam.
Mensen, die werkelijk geestelijk gezag hebben, zullen dit graag ondergeschikt maken, wanneer er iemand komt met gróter geestelijke volmacht (allegorisch: Op. 4:10).
Mensen echter, bij wie geesteskracht is verworden tot zielse macht, zullen zich verzetten, wanneer écht geestelijk gezag zich gaat manifesteren. Wij weten allen, dat er zulk verzet bij hen kwam (Joh. 18:14).
Hoe gróeide alles naar die ramp? Innerlijk was er iets niet o.k. Door dat gegeur met die brede gebedsriemen en die grote kwasten, kwam het bederf er echter nog méér in. Hadden die leraars maar eens drastisch de bezem gehaald door die zelfverheerlijking. Sómmigen lukte het (Hand. 6:7), velen ook níet (Hand. 7:54).
U, wedergeborene, u bent een leraar in deze nieuwe tijd, niet voor één volk, maar voor álle volken. Door Gods genade hebt u kennis gekregen van nog veel betere dingen dan waarvan de onderwijzers van Israël wisten. Aan de verwarde en verworden mensenmassa mag u Gods licht doorgeven (Philipp. 2:15). Een mooie taak om de wereld met de verwachting van Jezus tweede komst te bezielen. Die taakvolvoering leidt wel eens tot verdrukking (Joh. 16:33), maar daar wil ik het nú niet over hebben
Vleierij is heel gevaarlijk:
O dominee, wat hebt u het mooi gezegd!
en je bént niet eens dominee bijzonder goed uitkijken dan.
Als je níet uitkijkt, gaat Gods hemelse geur er af en komt er een aardse geur. Die wordt al gauw een muffe, stinkende grondlucht. Er komt een barst in de klok en de klank wordt schor. Uw daden worden liefdeloos, terwijl uw mond de liefde preekt. Steeds meer show dringt binnen.
Wanneer werkelijk groter geestelijk gezag komt, zou u het vroeger blij hebben begroet en gepropageerd (2 Petr. 3:15). Nú kunt u het niet meer aanvaarden (2 Tim. 4:15). En tenslotte komt u tot bijna-niet-meer-te-herstellen, misschien wel onherstelbaar verzet (1 Tim. 1:20).
Nu ja, ik weet wel, dit klinkt wat bars. Verreweg de meesten van u zullen ook het hiervoor geschrevene niet zonder meer aan hun eigen leven kunnen toetsen. Zeg echter niet:
Nou zeg, dat kan die-en-die in zijn zak steken.
Wanneer u mijn ontboezemingen aan uw persoonlijke situatie hebt aangepast, kijk dán eens wat u er zélf van kunt meenemen. Bespeurt u bij uzelf iets van aards werk, dat dient tot meerdere eigen glorie schrob het wég.
Wedergeborenen kiezen een ánder onderwerp voor hun aanbidding
-Assur zal ons niet verlossen, op paarden zullen wij niet rijden. En wij zullen niet meer zeggen tot het werk onzer handen: Onze God.
-Want van U krijgt de wees barmhartigheid (Hosea 14:4).
-Het is verstandig, wanneer iemand zich omkeert van zijn eigen weg en met God méé gaat lopen.
-Voorbij begint dan te gaan al dat hopeloze gestruikel door eigen domheid (:2).
-Het is goed om God excuus te vragen voor alle wilde gepraat en boude beweringen en verder alleen Hém te aanbidden (:3).
-Het is genezend om niet meer van ieder ander hulp te verwachten dan nu juist van Gód.
-Het is nuchter makend om niet meer alle soorten weelde, macht en kracht, na te willen jagen.
-Het is goed om te kunnen zeggen, dat het nu úit en áf is met alle verering van eigen bedenksels.
-Alles en iedereen buiten God valt immers tegen. Maar Hij Hij laat je niet met lege handen staan. Geen hulpeloze, geen verlatene, geen mens alléén of God wil zijn hulp (Ps. 54:6), zijn Trooster (2 Th. 2:16), zijn Redder uit elke eenzaamheid zijn.
U, wedergeborene, hebt door Gods genade een eerbiedige houding jegens Hem gevonden:
-lang geleden misschien al keerde u zich af van uw eigen doodlopende weg. En: u keerde zich naar God toe.
-U ként de belofte, dat er een mogelijkheid aankomt, om helemáál niet meer te struikelen (2 Petr. 1:10).
-Nadat u God om vergeving had gevraagd, werden uw woorden meer betrouwbaar en uw uitspraken wijzer.
-U hebt er een begin mee gemaakt om uw hulp van Hem te verwachten.
-U kunt rustig de verwonderde vragen verduren, wanneer de mensen uw nieuwe auto zien, zo veel eenvoudiger dan uw vroegere. Soms zeggen ze:
O, ik wéét het. Dat is de nieuwe soberheidsrage. Dit is heel ín bij de Engelsen. Kerel, wat ben jij een trendsetter!
Maar ú weet, dat u door iets uit te sparen op tijdelijke pleziertjes- eeuwig nut verschaft aan de levens van andere mensen.
-En uw eigen werk, uw meningen. Och, de tijd, toen u blonk van zelfgenoegzaamheid, kinderlijke verwaandheid, wanneer u het weer eens zo bést had gezegd
Nú straalt u van blijdschap, wanneer de eer van God hoog wordt gehouden. En of u dan zélf de woordvoerder bent of een ander dat doet er helemaal níets toe. Want: u hebt ontdekt, wie God is. Hij steunt (Jes. 41:10), Hij geeft raad (Ps. 16:7), Hij bevrijdt (Ps. 144:2). U vereert Hem, die u, als een o zo eenzaam mens in een gemeente plaatste, een gezin van kinderen van God (Ps. 68:7).
Heel die vrolijke opsomming: levenswerk is het, dat God verheerlijkt. Schoon wordt uw huis van plakkerig stof. Alles gaat glanzen.
Wat hoor ik: bént u nog niet zóver?! Dan hoort, wat hierboven staat, precies bij ú. Want het is alleszins gematigd. En overigens: wat niet is, kan komen. Wat niet is, zál komen.