Mijn boeken
Inhoud blog
  • 5.2.3., tweede deel
  • 5.2.3., eerste deel
  • 5.2.2.
  • 5.2.1., tweede deel.
  • 5.2...5.2.1., eerste deel

    Zoeken in blog


    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     


    populaire geloofshandleiding
    17-08-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.3.6.3
    3.6.3.
    Kracht om God lief te hebben.

    - Geliefden, laten wij elkander liefhebben, want de liefde is uit God; en: een ieder die liefheeft, is uit God geboren en kent God (1 Joh. 4:7).
    Hiervóór spraken wij over kracht om ní­et te zondigen (3.6.1.) en om wél lief te hebben (3.6.2.). Wij zijn echter daarmee nog niet tot de allerdiepste oorzaak van de ontvangen kracht terug gegaan. Dat doen we nú. In 3.6.4. gaan we dan dóór tot het allerhoogste gevolg.
    God heeft de wedergeborenen geestelijk bevrucht met hemels leven. In deze hele bijbelstudie is dat reeds in alle toonaarden gezegd. Dat hemelse leven draagt vele eigenschappen van God in zich: ook zijn liefde.
    Wanneer de vrucht van ons samengaan met God zich ontwikkelt, groeit ook die liefde. Onze medemensen behoren zich aan die liefde te kunnen wármen. Echter: hoe voldóen wij aan die verwachting, die zij, wat dit betreft hebben (en mógen hebben).
    En, hoe voorkomen wij, dat zij teleurgesteld bemerken, dat wij ní­et slagen in het niet zondigen.
    Het is eigenlijk zo eenvoudig te zeggen: heb God lief; en kijk dan maar eens, wat je verder doet.
    Want: God liefhebben houdt eigenlijk alles in. Je vergeet dan niet meer om je naaste lief te hebben. Je kúnt het niet vergeten.
    In het in-liefde-kennen-van-God zit alles inbegrepen, wat goed, opbouwend en gelukkigmakend is; ook: niet zondigen.
    De liefde tot God is de enige -maar ook de geheel voldoende- oplossing om niet beschaamd te staan. Men verwacht véél van ons. Met Gods liefde kunnen wij méér geven. In ons wedergeboren zijn zit dit kernbegrip -deze liefde tot God- geprogrammeerd.
    De wedergeboorte vervangt onze oude natuur door een nieuwe. Die nieuwe natuur, die van God afstamt, die aan Hem verwant is (Hand. 17:29), draagt de kracht in zich om God te kennen en lief te hebben (1 Joh. 4:19). Dit is de basiskracht, daarop stoelt elke andere.

    U hebt het niet gelaten bij het u toekeren naar God. U hebt Hem toegestaan, uw innerlijk helemaal te hervormen (Rom. 12:2).

    Als u bij dat voornemen blijft, krijgt u de kracht om God lief te hebben boven alles. Daaruit vloeit het liefhebben van uw naaste voort (Matth. 23:37, 38). Daaruit komt óók het vermogen voort om uiteindelijk zelfs geen beséf van kwaad meer te hebben (Hebr. 10:22).
    Dán kan de kracht van de wedergeboorte uiteindelijk helemaal wáár doen worden, wat beloofd is: dat het bloed van Jezus Christus reinigt van álle zonden (1 Joh. 1:7).

    17-08-2008, 18:51 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    09-08-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.3.6.2.
    3.6.2.
    Kracht om medegelovigen lief te hebben.

    - Als gij weet, dat Hij rechtvaardig is, erkent dan ook, dat een ieder, die de rechtvaardigheid doet, uit Hem geboren is (1 Joh. 2:29).

    De medegelovige liefhebben houdt ook in:
    - hem erkennen
    - hem in waarde houden
    - zuinig met hem of haar omgaan.

    U, wedergeborene, wéét, dat u uit God geboren bent. Blij ontdekt u bij uzelf, dat Gods genezende kracht in u doordringt. Uw onderkómen persoonlijkheid fleurt op. U ziet steeds meer Gods correctheid, trouw, eerlijkheid, zuiverheid van bedoeling, kortom zijn rechtvaardigheid.

    Rondom u bespeurt u medegelovigen, die dezelfde ervaring hebben als u. Misschien zijn zij zelfs al wat verder gevorderd dan u, omdat zij langer of intenser bezig zijn.
    Zij dóen de rechtvaardigheid:
    - Zij stellen zich ten opzichte van God correct, trouw en eerlijk op (1 Kon. 3:6)
    - Zij laten zich bij geschillen niet leiden door onzuivere motieven, maar door overwegingen, die aan Gods normen voldoen (Ez. 18:8).
    - Zij raken niet in paniek ; behoeven ook niet in paniek te raken- wanneer hun leven tegen het licht van Gods eisen wordt gehouden (Hand. 24:25).
    - Zij zijn omringd door een sfeer van gaafheid, ontspannenheid en geluk (Rom. 14:17).
    - Zij dragen nu al iets van het aureool, dat God ééns gaat verdichten tot een lauwerkrans van overwinning (2 Tim. 4:8).
    - Zij komen elke dag meer in vorm (Op. 22:11).

    Wanneer u zulke mensen tegenkomt:
    - houd ze in ere
    - houd ze -in positieve zin- in het oog (Hebr. 13:7)
    - probeer in geestelijke zin wijzer van hen te worden.
    Een pás bekeerde heeft nog nagenoeg helemaal zielse overwegingen. Laten we nuchter zijn: bij u -pas wedergeborene- is dat nog grotendééls het geval. Word niet jaloers, wanneer u iemand ontmoet, die al grotendeels of nagenoeg helemaal gééstelijke overwegingen heeft.

    Maar eigenlijk is dit óók al weer een overbodige oproep. U gaat immers dóór; de kracht van Góds Geest deelt zich aan de úwe mee. U krijgt het vermogen om uw wérkelijke belangen te zien. U krijgt kracht om die andere gelovige niet langer op een onprettige manier te benijden. U kunt de gezindheid wégdoen om hem of haar te kleineren. U komt tot een gezónd benijden. U erkent die andere als een óók -en hóe- uit God geborene. U wí­lt van hem leren. En: u kúnt van hem leren. De wedergeboorte heeft u kracht gegeven om hem of haar lief te hebben. Daarmee is de weg vrijgekomen om ook iets áán te nemen.

    Er is echter ook een ándere mogelijkheid: U bent omringd door medegelovigen, die er ook nog niet zo bar veel van terecht brengen. U hebt al wél ingecalculeerd, dat u van bekeerden-zonder-meer eigenlijk nog niets te verwachten hebt. Ze kunnen op de meest onverwachte manieren, op absoluut ongelegen ogenblikken, u kwetsen, hinderen, voor de voeten lopen. U hébt al geleerd, hén door dat alles héén, lief te hebben. U bent er mee verzoend geraakt, dat in déze gevallen de liefde echt nog van één kant -de uwe- moet komen.
    Maar stél: u bent voorganger in een gemeente. De voorganger in een andere gemeente -toch ook een wedergeborene- bezeert u door persoonlijke aanvallen. Hij belemmert u in uw werk en maakt u zwart. Wel: bli­jf het er dan voor houden, dat hij in beginsel de rechtvaardigheid doet. Blijf hem zien als iemand, die uit God geboren en daarom uw broeder is.

    Zélf merkt u er niet zo veel van. Hij maakt op u een incorrecte, ontrouwe, oneerlijke, geschonden, gespannen en ongelukkige indruk. U hebt echter door uw wedergeboorte een diepe liefde voor hem. U ziet achter de onaangename toestand van dat ogenblik zijn oude mens, die zich wanhopig verzet tegen de groeiende invloed van het nieuwe leven, ook in hém. U kent die strijd zélf en begrijpt zijn situatie.
    U láát hem niet los, u helpt hem erdóór. Uw nieuwgeboren zijn geeft u kracht om héén te zien over uw bezeerdheid, gekrenktheid en 'zich bedreigd voelen'. U bent niet alleen zuinig op de vóórtrekkers, u houdt niet alleen hén in ere, maar u hebt diezelfde zorg voor de achterblijvers.

    Even terzijde:
    Pas bekeerde medegelovigen zijn natuurlijk bij vele gelegenheden ook weer:
    - balsem voor uw hart
    - een vreugde voor uw geestelijk oog
    - een vervulling voor uw verwachtingen
    - genezing voor uw wonden
    - helpers bij uw werk
    - weg-effenaars
    - liefde-gevers.
    Uw medevoorgangers, uw medestrijders:
    - wrijven toch meestal uw kwetsuren niet met zout, maar met genezende olie in
    - werken heel vaak met u samen
    - spreken veelal heel positief over u.
    Het is in de dienst van de Heer over het algemeen zeker geen kommer en kwel. In het bovenstaande schetste ik situaties, die gelukkig meer uitzondering dan regel zijn. Ik deed dat om uw 'all round zijn' te bevorderen. Zeker wilde ik u niet de idee geven, dat u alleen maar slangen aan uw boezem koestert.
    Maar dát had u uiteraard al begrepen.

    Dit punt zou niet áf zijn, als ik er ook niet op wees, dat wij bij het liefhebben van onze medegelovigen soms nog door een heel ander soort barrières moeten heen breken. De duivel doet namelijk altijd zijn best om gelovigen tegen elkaar op te zetten. Volkomen ten onrechte hebben zij soms járenlang moeite elkander te aanvaarden. Oorzaak: de vijand heeft een slim bouwseltje gemaakt met bijvoorbeeld als bestanddelen:
    - een samenloop van omstandigheden
    - onnadenkendheid
    - argwaan
    - lafheid.
    Om dit duidelijk te maken een uit het leven gegrepen voorbeeld: kerkelijke lezers moeten zich hierbij wél inleven in de sfeer van een volle evangeliegemeente, waar alles een tikje anders toegaat.

    - in de bidstond voor de bijbelstudie wisselden gebeden, profetieí«n, lofprijzingen elkaar als regel af. Maar die avond waren er uitsluitend gebeden en toen Petra ging meedoen, was dat óók met een gebed. Ze legde er haar hele hart in en loofde God, dat Hij die avond weer mensen verder ging brengen. In nood verkerenden moedigde zij aan, Jezus te hulp te roepen. Naarmate zij vorderde, kwam er een lichte tevredenheid in haar op, dat de Heer haar zo hielp in haar woordkeus. Maar toen kwam de grote ontnuchtering:
    Nog in haar láátste woord viel Harry -de vuurvreter van de gemeente- in. Hij bestrafte alle machten van het duister in de naam van Jezus Christus, de Zoon van de lévende God! Fel gispte hij mooie woorden zonder kracht, keerde hij zich tegen vrome, huichelachtige geesten.
    Menslieve; het kón niet anders: hij had háár op het oog; de bijbelstudie was voor haar min of meer bedorven. Wás zij bezig geweest met zalvend, krachteloos gepraat. . Sprak door haar heen een demon van schijngeloof en huichelarij?!
    Waarom zei Harry dat nu zó?! ; wat náár van hem!
    Thuis in bed lag zij nog uren te woelen, onderzocht zichzelf. Ze kon niets anders vinden dan oprechte liefde voor Jezus, sliep in met de vaste gedachte om Harry te vergeven. Wanneer hí­j haar uitschold, was dat zí­jn zaak. Zí­j zou nooit terugschelden, het pijnlijke gebeuren aan niemand vertellen. Zij gaf alles gewoon in handen van haar hemelse Vader (1 Petr. 2:23).
    Midden in de nacht schrok ze wakkeer. Dit was níet goed. Het was eigenlijk láf om Harry niet althans de gelegenheid te geven, iets recht te zetten. Er was misschien een redelijke verklaring. Ze hád wel eens last van argwanendheid. Als ze deze indruk oppotte, ging er iets stinken. Zoals het nú was, kende ze Harry niet als vriend, maar zag hem als vijand. DíÂt was beslist niet het in-waarde-houden-ván en zuinig-omgaan-mét een mede christen.
    Wanneer Mariska haar zou opbellen, wist ze al precies, hoe dat zou gaan:
    "Ik snapte niets van dat van Harry zeg, wat rot voor jou hè¨."
    En dan zou zij zelf er van alles uitflappen. Dit was nu zo'n 'bittere wortel, die verwarring zaaide'. Zoiets kon door de héle gemeente héén werken (Hebr. 12:15).
    Als Harry werkelijk iets tegen haar had, mocht zij niet rusten, vóór zij contact had gezocht, om álles uit te praten (Matth. 5:24).

    De volgende morgen mislukken diverse pogingen om contact met hem te krijgen. Moedeloos wou zij het al opgeven -de Heer verhinderde het zeker- toen zij hem tóch aan de telefoon kreeg.
    "Harry; gisteren; in één adem door met mí­jn gebed ging jí­j tekeer tegen demonen van vroomheid en huichelarij. Je had het over mooie, lege, loze woorden; had je mí­j daarmee op het oog? Heb je bezwaren tegen mí­j?!"
    Ze had nog meer willen zeggen, maar haar stem werd afgeknepen door emotie en bangheid. Aan de andere kant van de lijn reageerde Harry geschrokken:
    "Nee zeg, stel je vóór! Ik proefde een sfeer van onechtheid in de hele groep. Dat had niets me jouw gebed te maken. Er hadden trouwens nog méér mensen gebeden. Maar ik kon niet langer wachten. Ik moest aan de slag. Ik wéét het nu weer, ik stond te pópelen, dat die laatst bidster ophield, dat moet jí­j dan geweest zijn; en toen zij haar laatste woord sprak, was ik er al met mijn eerste."
    Zeldzaam blij en opgelucht was ze. Daaraan dééd zelfs niet af, dat Harry nog één zinnetje toegaf:
    "Overigens Petra, als jij je op je gebed aangesproken zou hébben gevoeld, dan is dat een zaak tussen jou en de Heer."
    Naar waarheid kon ze zeggen
    "Dat heb ik al nagegaan. Ik heb echt een vrij gevoel, wat dat betreft."

    Toen was het gesprek gauw afgelopen. Harry zat nog een tijd zijn baard te aaien; deed hij altijd, wanneer hij ergens over zat te dubben.
    goed, dat die Petra opbelde. Hij kende ze eigenlijk nauwelijks: de gemeente werd te groot. Misschien was hij tijdens die bidstond toch wat haastig onnadenkend geweest.
    Inderdaad; iemand kón zulke gevolgtrekkingen maken als dit meisje.
    Had hij eigenlijk wel voldoende liefde; hij had hier toch iemand in haar gevoel gekwetst (1 Cor. 13:5). Ho, ho Harry, jongen: strijdbaar blijven. Er zijn er al genoeg in de gemeente, warbij de vaart er uit is. Toch nog eens alles samen met Jezus overwegen.
    Die laatste opmerking -of ze zich misschien 'aangesproken' voelde- was die nu wel góed geweest. Nu ja, laat dat nu maar. In ieder geval had hij van dit gesprekje geleerd. Hij was blij, dat Petra zo dapper was geweest om haar mond open te doen. Toch eens in de broederraad brengen of de gemeente niet min-of-meer kon worden opgesplitst in kleinere groepen voor beter contact.

    Terwijl hij zo zat te overwegen, koesterde Petra haar gevoel van 'opgelucht zijn'. Zó opgetogen was zij, dat zij haar lafheid had overwonnen.
    zie je nu wel, dat er geen stille vijandschap jegens haar in de gemeente bestond, zoals ze wel eens dacht. Die argwaan fluisterde satan haar in. Maar het was stom geweest om te luisteren.
    Ze vroeg God om vergeving. Toen opeens merkte zij iets, dat haar niet eens meer in de war bracht. Ze was al op het zich-bewust-worden-ervan voorbereid. Het was al een poosje halfbewust aanwezig geweest.
    In haar bidstondgebed hád iets onzuivers gezeten. O zo weinig, maar toch genoeg om dat ook aan Jezus te belijden. Zó; nu was ze er helemaal dóór! Als ze alleen maar bekeerd was geweest, zou dit kleine voorval haar verhinderd hebben om deze medegelovige te blijven liefhebben. Voor haar eigen geloof zou dat het begin van het einde hebben kúnnen betekenen.
    Zij was eens te meer dankbaar voor haar wedergeboorte
    Zonder dat ní­euwe in haar gedachten had zij die andere innerlijk losgelaten. Zélf zou zij dan ook uit haar blijdschap zijn gevallen (Op. 2:5). Maar nú was alles goed.

    En tóen ging de telefoon: "Hoi Mariska!"
    Soms is het wel eens nodig, dat er een algemene opmerking wordt gemaakt. Hier komt er weer zo een:

    In dit stukje was het ook weer:
    - de duivel zet gelovigen tegen elkaar op
    - de tegenstander maakt een slim bouwseltje
    - satan fluistert gedachten van argwaan in.
    Ik móet daarover iets zeggen; u zult misschien even denken:
    "Waar wil hij heen",
    maar het wordt al gauw duidelijk.

    Een mens is een wézen, een intelligentie, die aan een persoon gebonden is; een intelligentie, die een persoonlijkheid í­s. De mens is een wezen van een bepaald niveau. Een kat of een hond is óók een wézen, een persoonsgebonden intelligentie van lager orde dan de mens.
    Overal wordt heel serieus gespeurd, of er ook intelligenties zijn van ongeveer gelijke orde als de mens. Iedereen wacht er op, dat die ontdekking wordt gedaan. Men zal er niet eens bijzonder van opkijken, als dat metterdaad gebeurt. Iedereen heeft ook al aanvaard, dat die -nu nog theoretische- wezens andere verschijningsvormen kunnen hebben dan wij.

    Het enige, wat ik nu zeg tot hén, die geen inzicht hebben in de demonenwereld, is dit:
    "Wat u al half en half verwacht, dat eens waarheid zal blijken te zijn, í­s waar. Het is ook al lang bekend. Miljoenen weten het, houden er rekening mee. Waarom ú dan nog niet?!
    - er zijn persoonsgebonden intelligenties van ongeveer gelijk niveau als wij mensen. Ze hebben geen lichamelijke verschijningsvorm. Daar zult ú echter -naar ik aanneem- geen moeite mee hebben.
    Sommigen van die wezens -engelen- willen ons goed doen. Andere van hen -aan hun roeping ontrouw geworden engelen (demonen)- willen ons kwaad doen."
    Tot hen, die dat inzicht al wél hebben, wil ik zeggen:
    "Dit is toch heel gewoon, nuchter nieuws. Niemand hoeft te zeggen:
    "Die daar gelooft, dat er duivels bestaan; hij zegt zelfs, dat hij ze weg kan jagen, met een naam, die door geloof, dat men er in heeft, energiedragend zou zijn geworden 'Jezus', wat een middeleeuwer!".
    Laat u door die hoon geen schrik aanjagen. U hebt van deze tijd méér begrepen dan zij."

    Vóór ik verder ga, maak ik eerst een gedachte af, die zojuist onvoltooid was gebleven. Ook de vólgende gedachtegang heeft -althans volgens mij- een duidelijke logica:
    - er zijn wezens van lagere orde dan wij mensen
    - er zijn wezens van ongeveer dezelfde orde als wij
    - dan kan ik ook aannemen, dat er een Wezen is van oneindig hogere orde dan mensen én engelen (zie ook deel één: 1.2. t/m 1.5.)

    Overigens is dit nu niet het onderwerp. Ik keer dáárheen terug als volgt:

    waarom ik deze algemene opmerking óók maak?!: de populaire, geïllustreerde pers heeft er nogal eens een handje van om argeloze pinkstergelovigen en dat slag mensen, op te zoeken. Ze horen hen dan vooral uit met betrekking tot hun meningen over demonen. Die on-erg denkende gelovigen tuinen er veel te gemakkelijk in. Ze moesten eens een voorbeeld nemen aan sommige veel voorzichtiger 'bekende Nederlanders'. Die probeert men soms op andere gebieden uit hun tent te lokken, maar zí­j trappen er ní­et in (Luk. 16:8).
    - Al í­s de tegenstander -de duivel- totaal 'onheilig', de geestelijke strijd tegen hem is héilig (2 Cor. 10:3). En van dit heilige vertellen deze beminde medegelovigen véél te veel aan niet begrijpende, spottend geamuseerde, soms zelfs kwaadwillige interviewers. Die hebben als voornaamste doel: 'een lekker stukkie te maken'. Ze gebruiken deze tere zaken alleen maar om de ondervraagden als belachelijke zonderlingen voor te stellen (Matt. 7:6).

    Met deze zinsnede wil ik allereerst mijzelf indekken tegen sommige niet gelovige lezers. Ik verwacht, dat er onder hen zullen zijn, die een aantal uitspraken over demonen uit hun verband gaan lichten. Daar is best iets sappigs van te maken, maar ik heb jullie in de link, slimmelingen.

    Maar: u kont óók nut van deze waarschuwing hebben. In een goede concordantie vindt u bladzijden en bladzijden met teksten over de duivel en de satan. U staat volop in de realiteit, als u tot het besluit komt, dat die teksten híer en nú en voor ú van belang zijn. Maar: ventileer die mening niet gevraagd en ongevraagd aan jan en alleman. Buitenstaanders gaan dan al gauw op de lacherige toer. Daarmee zijn zí­j en ú en Gód niet gebaat; alleen 'die andere'.

    09-08-2008, 20:47 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    02-08-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.3.6.....3.6.1.
    3.6.
    Hoofdgedachte:

    Geestelijk geboren worden leidt tot toenemende kracht.

    Gedachten:

    - Kracht om niet te zondigen 3.6.1.
    - Kracht om medegelovigen lief te hebben 3.6.2.
    - Kracht om God lief te hebben 3.6.3.
    - Kracht om te regeren 3.6.4.

    3.6.1.
    Kracht om niet te zondigen.

    - Een ieder, die uit God geboren is, doet geen zonde, want het zaad (Gods) blijft in hem en hij kan niet zondigen, want hij is uit God geboren (1 Joh. 3:9).

    De wedergeboorte laat nieuw leven in u ontstaan. Nieuw leven naar Gods natuur. Nieuw leven met in ieder geval één heel kenmerkende eigenschap: het kán niet zondigen. Het heeft die aard naar zijn Vader.
    ú kunt bést zondigen; dat wí­st u al; dat hoef ik u écht niet te vertellen. U hebt nu echter een element in uw persoonlijkheid erbí­j gekregen, dat die mogelijkheid níet heeft. Stel, dat u tóch verkeerde dingen zou blí­jven doen, wat gebeurt er dán?!: het nieuwe vliegt van u wég, het verschrompelt, het wordt uitgeblust (Ef. 4:30).
    Maar wat práát ik? Het is toch een volkomen zotte veronderstelling om aan te nemen, dat u humeurigheid en hoogmoed als deel van uw levenshouding zou blijven gedogen. U gaat immers vérder op het pad van de wedergeboorte! Uw nieuwe natuur gróeit maar door, vult uw leven meer en meer. Uw oude natuur krijgt voortdurend minder in te brengen (Rom. 8:13). U gaat merken, dat 'het nieuwe' uw totaalpersoonlijkheid gaat veranderen. Het overkómt u nog wel, dat u zondigt, maar u krijgt kracht om er in ieder geval niet mee dóór te gaan.
    Het zaad van God, dat u geestelijk heeft bevrucht, blijft in u en blijft u aanmoedigen. U wí­lt gewoonweg niet meer doorgaan; ook zelfs niet éven- met verongelijktheid en arrogantie.

    Er is een nieuwe kracht in u gevaren. Als Simson krijgt u het vermogen om hele Filistijnenlegers (Richt. 15:15) van wrok en liefdeloosheid wég te vagen.

    02-08-2008, 20:47 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    26-07-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.3.5.4.
    3.5.4.
    Wedergeborenen gaan volgens de waarheid van Gods koninkrijk ook zélf koninklijk leven.

    Er í­s een beloofd land, een glanzende realiteit van God: zí­jn koninkrijk.

    Voor ongeestelijke mensen, die alleen op het kompas van hun zielenleven varen, is dat land een utopia''.
    Wááááát??...""
    - Door de wandel in de hemelse gewesten (Ef. 2:6) de satan en zijn helpers wegdrijven uit de geestelijke wereld (Luk. 10:18) in de naam van Jezus Christus, de Zoon van de levende God (Mark. 16:17)?
    (sorry hoor: even een voorschotje op de volgende delen).
    - Overwinning over ziekten van je lichaam..... je ziel!... je geest? (Jes. 53:4).
    - In dí­t leven al een begin van inzicht krijgen (1 Joh. 5:20). Het nú al gaan beleven, dat raadsels (Spr. 1:5,6) iets van hun beklemming verliezen (zelfde tekst).
    - Niet langer je zo dóód voelen onder je niet áf te leren hebbelijkheden en ónhebbelijkheden (Rom. 7:24).
    Niet langer je zo vies voelen'in je oude plunje? (Zach. 3:3).
    - Niet langer treuren over dat innerlijk, dat maar niet schoon wí­l worden (Ez. 22:4).
    - Je niet meer waardeloos en onnut voelen, ongeschikt als vertegenwoordiger van God?
    - Niet meer slááf zijn van allerlei stemmingen? (2 Petr. 2:19)

    Ach nee; men zégt nu wel, dat 'het koninkrijk van God' dit alles en nog veel meer inhoudt (3.5.1.). Dat zál ook wel, maar het is vást niet bedoeld voor mí­j in mijn toestand van dí­t ogenblik. Het zal wel voor ergens anders zijn en voor láter en voor í­emand anders.

    Maar ú werd door Gods genade wedergeboren; ú zág: het wás bereikbaar, het wás niet voor een andere plaats en een andere tijd en een ander mens. Het was voor hier ;en het was voor ú; en het was voor nú (3.5.2.).

    En toen wachtte u ook niet; u ging deel krijgen aan dat, waarvoor u oog had gekregen (3.5.3.).

    - De geestelijke mens beoordeelt alle dingen, zelf echter wordt hij door niemand beoordeeld (1 Cor. 2:15).

    U wandelt in Gods landschap. U ziet achtergronden, die u nooit eerder zag, u doorziet situaties; verbanden worden u duidelijk (Col. 2:2).
    Ik zou nog wel andere teksten kunnen noemen dan deze, maar ik wil wat materiaal bewaren voor de climax in volgende delen. Dit voor het geval, dat een enkele fijnproever zegt:
    "Wat typisch, dat hij dí­e fles nog niet ontkurkt!"

    Nu komt er een zinsnede, waar u bár voorzichtig mee moet zijn; attentie, attentie.

    In Gods koninkrijk wandelt u als een koningszoon, als de dochter van een koning, als prinsen en prinsessen (Ps. 45:14). Worden koningskinderen in het gewone leven veel gekritiseerd? Zitten daar veel onzinnigheden van absoluut ondeskundigen bij? Nou, reken maar! Moeten zij er zich ál te veel van aantrekken? ; ze zouden wel gek zijn, als ze dat deden!

    Ongeestelijke mensen snappen niets van u, geestelijk koningskind en dat geldt heus niet alleen voor óngelovigen. Het geldt ook voor sympathisanten va God en volgelingen van Jezus, die 'aan de buitenkant' zijn gebleven. Ze zullen u beoordelen, oordelen, veroordelen misschien. Ze hébben u echter niet te beoordelen, ze missen daartoe de rechte deskundigheid. Het ráákt u niet, wat zij in hun onbegrip zeggen (1 Cor. 4:3); u bent voor hun kritiek onaantastbaar (Spr. 29:25).

    Nou, nou; even tegengas; dit geldt alléén maar, als u écht wedergeboren bent. Hoe mérkt u nu, dat u voor wat betreft uw houding ten opzichte van kritiek 'safe zit'.
    - Als u rustig kunt luisteren naar wat mensen over u zeggen (Joh. 8:52), zonder dat u in paniek raakt.
    - Als u uit hun opmerkingen datgene weet te halen, waar u tóch wel lering uit kunt trekken (1 Thess. 5:21).
    - Als u soepelheid van geest hebt om zo nu en dan wat zeil te minderen zonder één streep koerscorrectie (1 Cor. :20-22).
    - Als liefde tot alle medemensen in uw hart blijft, ook op het momént, dat één zo'n medemens u afblaft (Luk. 23:34).
    - Als er zelfs geen schijn of schaduw is van verachting, maar alleen van bewogen wí­llen helpen (Matt. 9:36).
    ; dán bent u zo'n onaantastbare, zo iemand die bóven het niveau van die beoordelaars staat.
    Wanneer u echter zegt:
    - Ik kán eenvoudig het geduld niet opbrengen om zelfs maar kénnis te nemen van al dat kwaadaardige geleuter.
    - Ik hóef niet te keuren, ik hóef niet te schiften, ik héb geen boodschap aan die lui, ik kán niets van hen leren; ik weet alles al rechtstreeks van God (1 Joh. 2:27).
    - Ik ga door "'met de zeilen volgebrast; ik hoef geen ''reefje te leggen, waar het past ik zal nooit één uitspraak verzachten.
    - Die critici haten mij. Maar dan haten ze God; zou ik dan die volgelingen van Satan ook niet ver-a-f-schu-wen (Ps. 139:21):
    - Die domoren, die verharden'; ik zí­e ze al vastlopen"
    ... dán, dan bent u zo'n onaantastbare niét, dan staat u níet op dat hoge, geestelijke niveau. Wilt u eerst de tuigage van uw geloofsschip eens duchtig onder handen nemen. Dan kunt u daarna met récht zeggen:
    "'t Stáát er toch!"
    Och, en dan zegt u dat misschien niet eens meer.

    O ja, voor ik het vergeet: ik doe soms wel eens over-omzichtig, een tikje zwaar-op-de-hand. Laat ik er nu goed om denken, dat we er wél allemaal schik in moeten blijven houden.
    Het christendom hoeft niet de levensstijl te zijn van de constante schaterlach. Maar; de glimlach hóórt erbij.
    De wedergeborene wéét van lachen (Ps. 126:2), van blijdschap (Jes. 35:10), van vrolijkheid (Lev. 23:40)en feest (Spr. 15:15). Als ik daar soms wat te weinig op wijs, neem me dat dan niet al te kwalijk. Dóet u er zelf wat humor bij, wanneer mijn stampotten wat ál te zwaar worden.
    Ja?!... dank u; vreugd trekt mensen (Neh. 8:11).

    Dus koningskinderen, wat hoort níet bij uw wandelen voor Gods aangezicht (Ps. 41:13) in zijn lusthof: vrees voor mensen (Ps. 56:12) en wat hoort er wél bij: kennis van God (2 Petr. 3:18).

    - God heeft ons bekwaam gemaakt om dienaren te zijn van een nieuw verbond, niet 'van de letter', maar 'van de Geest' want: de letter doodt; maar de Geest maakt lévend! (2 Cor. 3:16).

    Als wedergeborene hebt u geen enkele reden om verwaand te zijn. u zelf doet eigenlijk niets dan medewerken aan de genade van God. U hebt echter wél redenen te over om dánkbaar te zijn. U hoeft niet meer -zoals u wel gedaan hébt- werktuigelijk te zeggen:
    "O Heer, ik prijs en ik lóóf U".
    U hoeft niet meer met uw mond vol tanden te staan, wanneer iemand vraagt:
    "En waarom dan wel"
    U kunt nú zeggen:
    "Als koningskind ben ik niet alleen thúis in het paleis; ik heb er nog een nieuwe baan ook; een veel betere dan mijn vroegere stiel. In Gods geestelijke wereld mag ik volgens zí­jn geestelijke wetten leven. Die levenswijze mag ik nog aan ánderen leren ook."
    En wanneer de vraagsteller volhoudt:
    "En waar zit dat 'veel betere'dan wel in"
    brandt u helemaal los:
    "God heeft normen gesteld voor het leven. De tien Geboden (Ex. 20:1-7) zijn die normen in heel kort bestek (Matth. 5:27-28). Zij gelden niet alleen voor Joden en Christenen, maar voor álle mensen. Aan die regels van God kan niemand zonder meer voldoen. Die onveranderlijke, onvergankelijke (Matth. 5:18) richtlijnen zijn van hemelse orde. Een ongeestelijk mensen is van áárds kaliber. Nooit komt hij heen over de kloof tussen hem en die anders sfeer".
    En u gaat verder:

    "Een voorbeeld: God zegt:
    'Gij zult niet doden'(Ex. 20:13).
    Dat betekent allereerst: niet iemand lichamelijk doden, maar óók: niet iemand in zijn zielen- of geestesleven dodelijk bedreigen, bijvoorbeeld door geroddel. Daarbij komt nog, dat alles verboden is, wat tot moord kan léiden: jaloezie, woede, haat. Ik heb vroeger geprobeerd, volgens die eis en alle andere eisen te leven. Als ongeestelijk mens lukte het echter niet, zélfs niet ná mijn bekering.
    Mijn job was tóen: er nooit in kunnen slagen om stiekemheid, humeurigheid en kuiperij definitief te overwinnen. Wat een baan; zo uitzichtloos; dat getob had nog geen toekomst ook. Het hoorde niet bij de nieuwe tijd van God (Hebr. 8:13). Ik zou doodgegaan zijn (Rom. 7:9,10) aan die tóch zo rechtvaardige wet (Rom. 7:11,12).

    God echter had de oplossing klaar. Hij ís niet onredelijk. Hij gééft geen wet, die nooit te houden is. Hij boog mijn wanhoop om tot zóeken. De wet leidde mij als een hárde meester naar de góede Meester (Gal. 3:24).
    Na mijn bekering wist ik in ieder geval dít:
    - Jezus heeft de overwinning over de duivel -de aanstoker tót de zonde- behaald.
    - Jezus heeft al mí­jn schulden, als gevolg van mí­jn zonden, betaald. Dat was nodig, want, al wás ik opgestookt, ik blééf verantwoordelijk.
    Na mijn wedergeboorte echter weet ik meer, véél mee:
    - Jezus heeft -door zijn overwinning- voor God de weg naar mijn géést gebaand.
    - Jezus maakte het zo mogelijk, dat Gods Geest bij mij nieuw leven verwekte.
    Gods wet is en blijft van hemelse orde. Maar het nieuwe leven in mij is van hetzelfde niveau.

    Mijn job is nú: er wél in kunnen slagen achterdocht, gemelijkheid en antipathie weg te jagen. Wat een báán!: zo vól toekomst. Helemaal horend bij Gods nieuwe orde (Jer. 31:31). Elke dag word ik meer levend door diezelfde wet van vroeger! Ik sta er zo vrij tegenover. Ik zou nu wel willen spreken van 'de wet van de vrijheid'(Jac. 1:25). Het is niet meer: 'Gij zult niet dóden'. Het is 'gij zúlt niet doden'. De klemtoon ligt er nog, maar niet bedreigend meer, maar geruststellend.

    Vroeger stond ik ónder de wet (Rom. 2:12, 6:14) en oog in oog met de verleidingen tot zonde. Nú sta ik boven die verleiding en op voet van gelijkheid met de wet. En dat goede nieuws is er voor iedereen en overal. Al die mensen mochten eerst allemaal tot bekering komen (Hand. 17:30). Ze mogen nu nog allemaal wédergeboren worden ook! En ik; ik mag het doorvertellen.

    Kijk: dat is nu 'dat veel betere' zó tevreden"

    Deel van uw wandel als koningskinderen is dus: niet meer leven met de dood in uw schoenen, maar met het leven in uw hart.

    - (God zegt Ik zal rein water over u sprengen en gij zult rein worden; van ál uw onreinheid en van ál uw afgoden zal Ik u reinigen. Een nieuw hart zal Ik u geven en een nieuwe geest in uw binnenste. Het hart van stéén zal Ik uit uw lichaam verwijderen en Ik zal u een hart van vlees geven (Ez. 36:25).

    Hiervoor spraken wij over het niet kúnnen voldoen aan Gods normen. Iemand zal mogelijk opmerken:
    "Nou; zúllen we Gods eisen niet zo precies nakomen; zó nauw steekt dat toch niet! Hij zal het toch niet zó kwalijk nemen! Hij is toch lí­efde, zeggen ze".
    Nu is dit eigenlijk 'deel twee-stof', maar héél kort nog even het volgende:
    Gods aanwijzingen met betrekking tot onze levensstijl zijn voor ons béstwil. Wanneer we ze niet volgen, helpen we onszelf in de puree. Niet Híj brengt ons in moeilijkheden, wij doen dat. Zélf wandelen wij de koortsverwekkende moerassen, de van-slangen-vergeven-oerwouden, de verraderlijke drijfzanden van satan binnen. Zelfs onze bekering brengt ons niet afdoende buiten de gevarenzone.
    Wij kunnen Gods aanwijzingen niet volgen, omdat wij geen 'decoder' hebben voor zijn signalen. Dat is echter geen verontschuldiging. Die decoder stáát tot onze beschikking. Hij heeft als naam: 'wedergeboorte'.
    Ingeboren worden in Gods rijk betekent, dat we Gods richtlijnen wél kunnen ontvangen en wél wijken van moerassen, oerwouden en drijfzanden. Ingeboren worden in Gods rijk is dus geen luxe, iets, wat je 'erbij' kunt doen of niet, ; nee; het is onontbeerlijk om wérkelijk schoon en heel het worden.
    Daarom bekeerden: doorgaan; geen 'kwart' werk. Ruim baan voor God, wanneer Hij uw denkwereld wil beginnen te veranderen.
    Daarom, wedergeborenen: dóórgaan; geen half werk. Ruim baan voor God, wanneer Hij verder wil gaan met het herordenen van uw gedachteleven.

    Het is zó nodig, al bent u nóg zo'n keurig iemand, vanuit de 'onzichtbare wereld' bezien: (Col. 1:16)
    - zijn uw ziel en zelfs uw geest besmet door onzindelijk, onfris, ondeugdelijk denken. Dat denken heeft zich met die ziel en met die geest verbonden als melaatsheid met de huid.
    - Hebt u allerlei belangen, die ten onrechte in het middelpunt van uw overleggingen staan. U vereert geld, positie, status, hobby's, stokpaardjes, seks, leerstellingen, enz., alsof het góden zijn.
    - Is uw hart (uw ziel) verhard (versteend), zoals een lever door overmatig alcoholgebruik verhardt. Die onstoffelijke verharding wordt veroorzaakt door voortdurend contact met vergiftigde gedachten. U drinkt u maar de ene roes na de andere aan haat en minachting en vuile praat en angst en .... (enz.). Het afsterven van die ziel van u í­s al begonnen.
    - Is uw geest verkommerd, doordat in het centrum iets of iemand ánders staat dan Hij, Die er thuis hoort.

    Wanneer u wordt wedergeboren, dán pas krijgt het genezingsproces, bij uw bekering begonnen, echt volop kans:
    - God sprenkelt goede, frisse ideeën over u heen. Alle muffe, stoffige, beschimmelde overleggingen vluchten (Jac. 4:7).
    - Alle afgoden worden weggedreven van de troon, waarop ze wederrechtelijk zaten. Die troon komt vrij voor de rechtmatige eigenaar (Jac. 4:5).
    - Uw hart wordt zó vernieuwd, dat gesproken kan worden van een totale renovatie. Het is evenwel niet zo, dat u een andere identiteit krijgt. Nee, de oorspronkelijke persoonlijkheid, die God voor u bedoeld had, komt openbaar.
    - Uw geest wordt zó verzorgd, zó gezond gemaakt, dat alles daar nieuw en verruimd gaat werken.

    U; koningskind; nieuwgeborene; functioneert in Gods huishouding, in zijn maatschappij, met schoongewassen gedachten; een ontvankelijk, gevoelig, daadkrachtig zielenleven; een opmerkzame, soepele, energieke geest.
    Op zulke mensen wacht de wereld (Rom. 8:19). Vroeger sjouwde u met problemen. Maar alle andere problemensjouwers zeiden: "nou en", ook ná uw bekering.
    Ondanks bekering was er nog geen wézenlijke verandering.
    Nu hanteert u als een bedreven vendelzwaaister de banier van de overwinning (Ps. 60:6) en alle problemensjouwers roepen: "Kijk haar"

    Weet u nog, hoe Joke in deel twee (2.6.4.9.) tegen Jan zei:
    "We moeten onze bekering eigenlijk verduurzamen. Zou daarvoor niet ergens een mogelijkheid zijn. Mijn giropasje is indertijd geplastificeerd. Daardoor is het nu -na jaren- nog helemaal toonbaar. Ik wil mijn blijdschap houden, die ook 'plastificeren', zo gezegd"
    U -gelukkige- hebt de mogelijkheid voor dat verduurzamen gevonden. Die mogelijkheid draagt een naam, even wárm als 'plastificeren' kí­l is.

    Die Jo; hoe zou het toch met haar gáán?!

    - Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk, Gode ten eigendom; óm de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht (1 Petrus 2:9).

    Er was eens een unieke kunstcollectie, zó mooi, zó uitgebreid, zó rijk geschakeerd. Zij zou alleen maar tot haar recht komen, als ze ópgesteld, úitgestald, ópgehangen werd in een koninklijke omgeving. Een verantwoorde behuizing wás in aanbouw, maar nog lang niet klaar; de verzameling moest ergens bewaard worden tot alles gereed was voor een waardige expositie.

    Op een afgelegen plaats ,een loods in een verlaten bos- stond alles jaren en jaren lang opgestapeld. Grauwgejast magazijnpersoneel hield toezicht. Over het algemeen was alles heel goed verpakt. In het schijnsel van de armzalige gloeipeertjes aan de zoldering lichtte er echter zo nu en dan iets op. Er wás wel eens een hóekje van de verpakking losgeraakt. Daaronder werd dan iets zichtbaar van - bijvoorbeeld- een prachtig bewerkte schilderijlijst. Dan keken de surveillanten verbaasd, vroegen zich voor de zoveelste maal af:
    "Wat voor schatten bewaken we; wat zou dit toch allemaal zijn? Het is gewichtig werk, wat we doen. Jammer, dat het maar tijdelijk is. Maar ja: zo staat het nu eenmaal in de aanstellingsbrief"
    Eens kwam de dag, dat het paleis voor schone kunsten klaar was. Alles werd bij die gelegenheid veranderd. Er werd een heel nieuwe procedure ingesteld voor de personeelswerving.
    Er kwam een examen, alleen al om dienst te doen bí­j het nieuwe gebouw; en nóg een examen om í­n dat gebouw als gids de bezoekers te begeleiden. Het vergde deskundigheid om hun te laten zien, hoe mooi alles nu uitkwam: de meubels, de kleden, het kristal, het porselein, de beeldengroepen, de schilderijen.
    Voor goede krachten waren er, ná de rang van gids, nog plenty uitloopmogelijkheden. Bij gebleken geschiktheid en na het meedoen aan vervolgcursussen lag verdere promotie in het verschiet. Men kon opklimmen tot 'gids eerste klasse'(!) en zelfs tot hoofdgids (!!). Die functionarissen konden nóg beter uitleggen, welke kostbaarheden te voorschijn waren gekomen. Zij konen nóg boeiender vertellen van de kreten van bewondering die geklonken hadden, toen de kratten, de houtwol, de pakkleden en wikkels wégvielen. Zij hadden ook de bijna volledige bekwaamheid om de schoonheid van het magnifieke gebóuw te tonen.
    Maar als wás je dan geen gids-eerste-klasse, het was al fijn om rondleider te zijn in zó'n omgeving, om de bezoekers blij mee te voeren door die vele zalen, waar alles zo ideaal belicht werd.

    Weet je, wat zo aardig was? Tussen al die gidsen in hun mooie uniformen, liep er hier-en-daar ook nog één met bovendien herinneringen aan vroeger. Hij was zo'n 'grauwgejaste' gewéést in die schaars verlichte, tochtige loods. Toen die provisorische bergplaats léég raakte, had hij zich kunnen aanpassen aan de nieuwe eisen. En nu was zijn tijdelijke job een blí­jvende geworden.
    Hij was niet méér dan de andere gidsen; toch gaf het hun een kick, telkens wanneer zij hem zagen: in hém werden ze herinnerd aan het povere van vroéger, dat toch al de belofte had meegedragen van het toppunt van welzijn van nú.
    En met frisse moed leidden zij een nieuwe groep bezoekers naar de centrale hal met de pronkstukken; onvoorstelbaar groots: één ruimte van de witmarmeren vloer van het souterrain tot de gouden koepel; de trappen met de breed uitwaaierende leuningen; de spiegels, die de glorie vermenigvuldigden; en hoog, heel hoog: de alles dominerende kroonluchter!

    God heeft imposante, veelkleurige, wijze plannen met de mensen, die Hem willen volgen *Ef. 3:9, 10). Die plannen waren er al vanaf het begin van de tijden (1.3.2.). Zij konden door de tegenstand van satan en de zondeval van de mens niet direct worden uitgevoerd. God 'blikte zijn plannen tijdelijk in'. Zij zouden weer operationeel worden, wanneer het fundament klaar was, waarop zij verder konden worden ontwikkeld. Die grondslag zou gelegd zí­jn, wanneer Jezus Christus de overwinning over de duivel zou hébben behaald. Naar dát hoogtepunt werd toegewerkt, duizenden jaren lang (Gen. 3:15).
    God zocht het volk Israí«l uit als bewaarder van zijn waarheid, tót zijn koninkrijk de overwinning van Jezus zou beginnen te functioneren. Zij hadden die waarheid ter beschikking in bedekte vorm: rituelen, profetieën, overlevering, wetgeving.
    Tijdens het 'overwinteren' van Gods plannen in de bescherming van deze, van andere volken afgezonderde natie (Esther 3:8) kwamen er nog profetieën bij. Die waren echter óók weer bedekt. Die profeten vroegen zich dikwijls af, wat het toch allemaal betékende, wat ze zeiden (1 Petr. 1:10, 11). Dat er iets heel belangrijks door hen gedaan werd, wísten de Joden wel: God overlaadde hen gewoon met eretitels:
    - uitverkoren geslacht (Ps. 105:6)
    - koninklijk priesterschap (Ps. 132:16)
    - heilige natie (Deut. 7:6)
    - eigendomsvolk van God (Ex. 19:5).
    Wél was daarbij eis, dat zij ook metterdaad stónden voor de taak, waarvoor ze móesten staan: het bewaren en levend houden van de verwachting aangaande de grote Verlosser, Die ééns zou komen. Oók konden de Joden weten, dat de andere volkeren niet blí­jvend waren uitgesloten van een vertrouwelijke omgang met God (Gen. 49:10).

    De dag kwám, dat Jezus Christus de overwinning behaalde op de duivel en de dood. Het koninkrijk van God ging van start. Op het ogenblik, dat het gordijn van de aardse tempel scheurde (Matth. 7:51), werd het lint voor de hémelse tempel doorgeknipt.

    ..... en nú komt het verhaal bij ú. Toen u zich bekeerde, legde u het 'eerste examen' af.
    In het voorbeeldverhaal was het immers ook zo, dat de examens er waren voor de grauwgejaste suppoosten, maar niet alleen voor hén. En lang niet al die bewakers voelden er voor, om aan de examens mee te doen. Maar van buitenaf was er groeiende belangstelling.
    - vanaf die omkeer wist u al iets van God, maar nog teveel met uw zí­el, uw verstand, op aardse wijze.
    Daarom kon u voor de bí­nnendienst nog niet worden ingezet. Het koninkrijk van God kwam bíj u (Luc. 17:21). Daarna werd u wedergeboren, uw tweede examen. Nú kwam dat koninkrijk í­n u. U leerde iets van God weten met het diepere kennen van uw géést; op hemelse wijze.
    Daarom bent ú nú in het koninklijk paleis in een baan als gids. En: er zit nog heel wat bevorderingsmogelijkheid in: de doop in de Heilige Geest; de Geestesgaven, de vrucht van de Geest. Uw interesse dáárvoor is een aanwijzing aangaande uw geschiktheid voor promotie. God geeft ruimschoots mogelijkheden voor bijscholing. Wij hebben over Gods 'permanente educatie' nog heel wat te bespreken ná deel drie.
    U wí­lt toch steeds beter beslagen ten ijs komen, steeds bekwamer van Gods grootheid vertellen (Ps. 45:2)?
    Natuurlijk is 'goed de heerlijkheid van Gods bouwwerk (Ef. 2:21) uitleggen' geen kwestie van 'steeds beter gebekt worden'. Neen; het is een aangelegenheid van steeds meer bezield en 'begeesterd' worden (sorry hoor voor het germanisme, maar het is zo'n leuk woordgrapje).
    Nú hebt u al die eretitels van:
    - uitverkoren geslacht (Op. 17:14)
    - koninklijk priesterschap (1 Petr. 2:5)
    - heilige natie (Op. 5:9)
    - eigendomsvolk van God (Rom. 7:4).
    Even een vrij lang 'terzijde':
    - en de Joden; de bewakers van vroeger?! Hartelijk welkom zijn zij bí­j en í­n het paleis. Echter wél volgens de regels, die voor iedereen gelden (Hand. 4:12).
    Sommige echt wel goedbedoelende mensen willen van álles met de Joden. Er moet volgens hen in Israí«l nog een grote veldslag komen (Joí«l 3:12, 14) en een soort superholocaust (Zach. 13:8). Ze menen het allemaal zo prima met hun bewondering, deze ongetwijfeld aardige Israel-fans. Toch zullen de Israëli's, wanneer ze er achter komen, wel eens meesmuilen, dat je het van je vrienden maar moet hebben.
    In deel 1 (1.6.6., 16.7.) gaf ik echter reeds als mijn mening, dat wij hier met een geestelijke strijd in de hemelse gewesten (Ef. 6:12) te maken hebben. Ik vind het niet juist, wanneer we de inwoners van de staat Israel daarmee ongevraagd proberen op te zadelen.
    - Iemand, die een paard een veel te zware vracht laat trekken, is een dierenbeul.
    - Iemand, die zijn kind op een veel te moeilijke school zet, is éigenlijk een kinderbeul.
    - De Joden zijn nu een gewoon volk, net als andere volken. Iemand, die dat volk opscheept met véél te grote taken, is toch eigenlijk....
    Echter: Joden bij de volgelingen van Jezus: bekeerd, wedergeboren, gedoopt met zijn Geest; gráág toch zeker! De wérkelijke vrienden van Israel hebben óók een gevoelig plekje voor dat volk:
    - 2500 jaar lang in de afzondering de schatten bewaren
    - het weten aangaande de éne God levend houden (Deut. 6:4) temidden van het veelgodendom
    - zó temidden van 'de anderen' zijn, dat ze bij jóu 'de ster' verwachten (Num. 24:17)
    - zó temidden van 'de anderen' blí­jven, dat ze wéten, waar te zoeken, wanneer de ster metterdaad kómt, na ééuwen en eeuwen; (Matth. 2:2).
    Het is allemaal niet niks. Ze hebben volgens mij aan hun 'tour de force' echt wel een 'gele trui' verdiend: onze waardering. Goed, er is nu een ándere 'tour de force' met een veel meer waardevolle 'gele trui': Góds waardering (2 Tim. 4:8). Hoe tonen wij ons respect, onze vriendschap?!: door zó te leven, dat zij gewoonweg jaloers worden, méé willend doen en: ook dí­e trui mogen aantrekken bij de finish (Rom. 11:25,26). En wat zou ik willen zeggen tegen de - niet vele- Joden die nu al Jezus erkennen als hun Heer? Goed gefikst lui; jullie hadden nog een barriëre méér dan wij; door al die pogroms werd de naam van Jezus jullie zó tégengemaakt. Petje af, dat jullie er door gekomen zijn.
    Wat zeg je?!:
    "Ook voor óns was het alleen maar genade."
    Ach ja... ach ja...

    Wedergeborenen, koningskinderen, u in uw geestelijke wapenrusting (Ef. 6:10-20), ook al í­s die nog niet hélemaal volledig, toch al een heerlijk uniform, vertél maar:
    - van de geheimen van Gods gemeente, hoogtepunten van zijn zijn planning (Ef. 3:9, 10)
    - van de immense grootsheid en puurheid en gaafheid van Gods gedachten over mensen (Jer. 29:11)
    - van de peilloze, lichtdoorgloeide diepten, en de onvoorstelbare, als goud stralende hoogten van zijn liefde (Ef. 3:18)
    - van de ruime toegang (Ef. 2:18) naar Gods armen, tot omhelzing wijd uitgestrekt (Jes. 65:2)
    - van de gelovigen, die Gods wezen beginnen te weerspiegelen (2 Cor. 3:18), omdat zij op Jezus gaan lijken (Rom. 8:29)
    - van God, Die eens zó licht zal zijn óver ieder en í­n ieder, dat zon en maan er niet meer aan te pas hoeven te komen (Op. 21:23).
    Dát is volgens de koninklijke waarheid: koninklijk leven!

    - Jezus hééft ons tot een koninkrijk, tot priesters voor zijn God en Vader gemaakt (Op. 1:6).

    Wedergeborenen: u bént in het koninkrijk van God. Het koninkrijk echter bestaat niet alleen vóór mensen, het bestaat ook úit mensen. De tempel van God is samengesteld uit levende stenen en één van die stenen bent ú (1 Petr. 2:5).
    Er is een huis van uw Vader, waarvan Hij de Kern wil zijn. Dat huis is onderverdeeld in veel appartementen, waar Hij óók Huisheer wil zijn (Joh. 14:2). En één van die wooneenheden bent ú.

    Daarom, uit God geborenen:
    - het koninkrijk is í­n u
    - u bent in het koninkrijk
    - u bént het koninkrijk
    Jezus lokte u naar binnen. Laat u er door de duivel ní­et uitpraten.
    - Als een bekeerde zich door de vijand laat wegpraten ván de genade, maakt hij een smak.
    - Als een wedergeborene zich door de tegenstander laat úitredeneren uit de hógere genade, maakt hij een gróte smak.
    - (even vooruitgrijpend): als een Geestvervulde zich naar buiten laat lokken úit het warme licht í­n de kille duisternis, maakt hij een réuzesmak.

    Nieuw geborenen:
    - U mag al beginnen uit te delen aan andere mensen. U mag hun vertellen van de vele manieren, waarop God en Jezus hen willen helpen (1 Petr. 4:10).
    - U kunt al met kracht voor hen bidden (jac. 5:16) en zo als bemiddelaar hun belangen vertegenwoordigen bij God.
    - U kunt al tot op zekere hoogte uitleg geven op vraagpunten (Neh. 8:9).
    uitdelen; bemiddelen; vertegenwoordigen; uitleggen; priesterlijk werk! Door de goede zorg van Jezus bent u: priester!

    Iemand zou kunnen zeggen:
    "Nou, nou, hij stéékt die wedergeborenen nogal in de hoogte. Er is dadelijk geen ruimte meer voor hen, die gedoopt zijn in de Heilige Geest. Alle glorie maakt hij nú al op. Hij houdt niets over voor de volgende delen."
    Wees gerust: het koninkrijk van God heeft een hóófdstad: de stád van God (Hebr. 12:22). Die hoofdstad heeft een regeercentrum; de témpel van God (Op. 3:12).
    Eenmaal zullen témpel én stad en koninkrijk samen vallen (Op. 21:22). Zover is het nu nog niet. Het onderscheid tussen koninkrijk, stad en tempel geeft mij alle speelruimte voor latere overwegingen.

    Ook onder de priesters is er een rangorde. Onder alle priesterlijke geslachten nam toch het hogepriesterlijke geslacht een afzonderlijke plaats in. Alwéér ruimte voor later.

    3.5.4. is nogal omvangrijk geworden. Daarom even een samenvatting, zodat u overzicht houdt:
    - er í­s een koninkrijk-in-wording, waar eigenlijk nog te weinig mensen van weten. De aardbewoners verbazen en ontzetten zich over allerlei gewelddadige régimes, die soms in korte tijd machtig worden. Maar die régimes gaan soms ook weer in betrekkelijk korte tijd te niet (Jes. 40:24). Ik zou het de mensen zo gúnnen, dat zij oog kregen voor de zich nú vormende machtsconcentratie. Het krachtencentrum van Gods koninkrijk heeft een wérkelijk geweldloos beginsel (Zach. 4:6). Het heeft als principe: zí­jn liefde. Het koninkrijk kómt langzaam, maar -eenmaal gekomen- zal het altijd blijven (Dan. 2:44). Het zal geleidelijk de hele aarde vullen (Dan. 2:35). OP de duur zal het alle geweldenarij te niet doen (Dan. 2:34, 35). Er zal in dat koninkrijk steeds meer echte kennis komen (Dan. 12:4). Een stroom van leven zal er uit voortkomen, die alles, wat ziek, ja zelfs dóódziek is, zal genezen (Ez. 47:9).

    U hebt God toegestaan, u van binnen levend te maken. Wat is het gevolg:
    - U ziet, wat anderen niet zien (Joh. 11:40).
    - U gaat naar binnen, waar anderen dat niet kunnen (Hebr. 3:19).
    - U krijgt een functie, waar anderen geen weet ván en geen deel áán hebben (Hebr. 13:10).

    Iemand zou nu wat gehinderd kunnen zeggen:
    "Moet je hóren; vroeger had ik een dominee, die onderscheid maakte tussen wondergeloof en tijdgeloof en historisch geloof en wáár geloof. Op het laatst wist ik niet meer, welke van al die soorten geloof ik nu eigenlijk hád. Ik nam voor meer zekerheid de wijk naar 'het volle evangelie'. En nu wordt hier wéér onderscheid gemaakt. Volgens deze persoon zijn er:
    - parkeerwachten, schoonmaakpersoneel, portiers (Ps. 84:11). Dat zéi hij wel niet, maar hij bedóelde het wél.
    - Gidsen, gidsen eerste klasse, hoofdgidsen. Dát heeft hij in ieder geval létterlijk zo gezegd.
    - wie weet, wat nog allemaal méér. Hij hield die mogelijkheid ópen. Ik pás ervoor om wéér in die ingewikkeldheid te worden geduwd. Vroeger wist ik niet, wat ik hád. Als ik hém mijn oor leende, zou ik nu weer niet weten, waar ik stá: buiten.... binnen.... of helemaal binnen"

    Luister eens; ik heb nooit bedoeld om u de dampen in te jagen. Maar even dí­t:
    - Gods plan met allen, die tot Hem komen, is toch ook in fasen verdeeld?:
    Men begint als 'klein kind', alleen maar blij met de bekering.
    - Men wordt 'kind' en leert achter de bekering de grote Vriend kennen.
    - Men groeit op tot 'jonge man' en leert de duivel weerstaan.
    - Men behoort verder te groeien tot 'jong volwassene' en te weten van volharden.
    - Men kán uitkomen bij een positie van 'helemaal volwassen zijn'. Dat houdt een steeds meer volledig kennen van God in. (! Joh. 2:120-14).

    Kunt u zich vinden in déze iets ándere wijze van formuleren?

    ... en overigens; die dominee van u vroeger: in dat onderscheid, dat hij maakte, zí­t wel iets. Zo de Here wil en wij leven (Jac. 4:15) kom ik er óóit eens op terug.

    26-07-2008, 20:58 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    19-07-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.3.5.3
    3.5.3.
    Wedergeborenen krijgen deel aan de waarheid van Gods koninkrijk.

    - Voorwaar, voorwaar: Ik zeg u: tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kán hij het koninkrijk van God niet binnengaan (Joh. 3:5).
    Zien (3.5.2.) is nog niet hetzelfde als 'naar binnen gaan'. Wie het koninkrijk van God zí­et, maakt zeker ook aanstalten om daar naar binnen te komen.
    Want: dat geluk, die harmonie, die levensvulling, die overwinning in de overigens nog wel blijvende strijd: het léék te mooi om waar te zijn, maar het blijkt wél waar.

    Aanstalten?... aanstalten?!... maar wat stáát er nú nog in de weg om zonder meer naar binnen te lopen?

    Niets; helemaal niets; we hadden immers afgesproken, dat u de groei van het nieuwe leven nooit in de weg zou staan, dus alleen maar zou bevorderen. Wel, die afspraak behelsde hetzelfde als hetgeen in de bovenstaande en de nu volgende teksten wordt gezegd. Het wordt in die teksten alléén op een nét weer even andere manier gesteld. Dat begint hí­er al: wedergeboorte is een kwestie van Gods Geest, maar ook van water, waarmee u schoongewassen wordt.
    - (Petrus zei tot Jezus): "Gij zúlt mijn voeten niet wassen in ééuwigheid!!". Jezus antwoordde hem: "Indien Ik u niet was, hebt gij geen deel aan Mij".(Joh. 13:8).

    Nu lijkt dat oud nieuws. Gods Geest reinigt ons van álle ongerechtigheid. Dat wí­sten wij toch al! Ja, maar alleen, als wij ons láten reinigen. In onze tekst stribbelt Petrus tegen, zij het ook om redenen, die nu niet zo ter zake doen. Hij vindt het erg verlegen-makend, dat Jezus -de Meester- slavenwerk doet aan hem -de dienaar-. ezus geeft een antwoord met een diepere achtergrond:
    "Als jí­j tegenhoudt, dat Ik je schoonwas, blijft de band tussen ons ní­et in stand".
    Kijk, weer zoiets: net weer even anders geformuleerd, waarover tussen ons al zekerheid wás: wedergeboorte houdt als voorwaarde in, dat wij meewerken. Maar hóe?!: laat ik dat 'meewerken' eens duidelijk maken met een voorbeeld:
    Wanneer wij bij de tandarts komen zegt hij:
    "Het enige wat u heeft te doen, is uw mond voldoende openhouden. Op die mónd komt het tenslotte aan. De rest van uw lichaam doet op het ogenblik niet ter zake. Ontspan nu elke spier".
    Tijdens de behandeling volgen dan nog wat verdere aanwijzigen:
    "Mond open blí­jven houden. Niet met uw tong tegen de naald duwen".
    De Heer vraagt óns alleen, onze geest wijd open te stellen en te blí­jven stellen en onze ziel te ontspannen en : ontspannen te hóuden.
    Petrus hoefde ook alleen maar zijn vóeten toe te steken:

    - God heeft -niet om werken der gerechtigheid, die wí­j zouden gedaan hebben, doch naar zí­jn ontferming- ons gered door het bad der wedergeboorte én de vernieuwing door de Heilige Geest (Titus 3:5).

    Wanneer sommige mensen bij de tandarts vandaan komen, vertellen ze later:
    "Die man deed eigenlijk álles. Ik was één bonk zenuwen, gespannen tot in mijn tenen; maar die rustige stem hè. Eerst maakte hij mij kalm. Later kwam de paniek toch weer een beetje terug. Ik maakte veel te veel spuug. Maar hij was er direct bij om dat wég te zuigen. En toen hééft hij die vulling toch vernieuwd!... ik heb gewoon een nieuwe kies!!".
    Nu ja, iedere tandarts zal niet ideaal zijn, maar God is het in ieder geval wél. Nooit kunnen we later zeggen:
    "De wedergeboorte is prima bij mij gelukt, maar ik heb toch ook méégewerkt, zeg!... nou, nou, geen vóórbeeld van!!".

    De Heilige Geest vernieuwde ons, wij wérden schoongespoeld, onze verstorende, overtollige zieleroerselen wérden áfgezogen. Het was niet ónze flinkheid en slimheid, die bepalend was. Gods ontférming bracht ons in de rust en in de overgave (Hebr. 4:10). Zíjn nederbuigende -niet: neerbuigende- goedheid maakte ons groot (Ps. 18:36).

    Later -in een volgend deel- gaan wij zien, hoe wij aan alle mensen rondom ons heen gaan tonen, wat er met ons gebeurde. Wij zullen ons laten onderdompelen, het water zal óm en óver ons heen zijn. Dat water uit het doopbassin wordt in deze tekst genoemd 'bad der wedergeboorte'.
    Die doop is een getuigenis naar de omgeving van wat innerlijk al eerder met ons gebeurd is. Bij dat innerlijk gebeuren, begint de slagboom, die ons nog afsluit van het koninkrijk van God, al open te gaan. De innerlijke ervaring wordt echter pas compleet door het naar buiten bekend maken daarvan. Dan komt de doorgang helemaal vrij. Over dat aanfloepen van het groene licht in een volgend deel.
    Voor nú volsta ik hí­ermee: Jezus zegt tegen Nicodémus:
    "Water en Geest".
    Dat wordt hí­er nader uitgewerkt tot: bad der wedergeboorte'' en vernieuwing door de Heilige Geest''. Onze blijvende medewerking aan Gods plannen is ónze participatie in de wedergeboorte. Dat meedoen geeft ons werkelijk deel aan zijn grote, vredige, overweldigende wereld vól waarden en waarheid.

    - De Geest is het, Die levend maakt, het vlees doet geen nut, de woorden, die Ik tot u gesproken heb, zijn géést en zijn léven (Joh. 6:63).

    'Het vlees' is een moeilijk onder woorden te brengen begrip. U zou het zich zó kunnen voorstellen:

    ons zielenleven is vol met gevoelens en ervaringen en meningen. Ooit is er wel eens een beschermende muur om geweest. Maar die muur is verbrokkeld door de verwerende invloeden 'van buitenaf' (Neh. 1:3, 4:10).
    Dat zielenleven ligt dus erg ópen naar buiten. Het wordt gemakkelijk door de duivel en zijn handlangergeesten geïnfecteerd met allerlei van God afvoerende gedachten. Het is onze voorhof, die o zo gemakkelijk door de ''heidenen-de demonen- wordt kaal getrapt (Op. 11:2).

    Denk ook maar eens aan ' het klompenhok' in zo'n ouderwetse boerderij. Het hóórt bij het huis, maar men is, dáár zijnde, nog niet écht veilig bínnen.

    De menselijke géést echter is moeilijker voor de boze geesten te betreden. U zult dit zeker begrijpen. In haast alle mensen werkt toch min of meer een diep normbesef: het geweten. Dat innerlijke waarschuwingssysteem houdt heel veel slechte dingen tegen.


    Er zí­jn overigens wel mensen, die helemaal 'klompenhok' zijn geworden. De koude wind van buiten dringt ongehinderd overal door. Overál liggen bemodderde jute zakken. Zelfs hun geweten -die laatste groet uit het paradijs- (Gen. 2:7) hebben zij toegeschroeid (1 Tim. 4:2, Titus 1:15).
    Ik kom daarop nu niet meer terug, dat is behandeld in deel twee.
    Maar al zijn we nu in deel drie, u hébt een zielenleven, dat is een realiteit, waaraan tot in eeuwigheid niets is te veranderen. Ik zou dat ook niet willen. Hoezeer ook kwetsbaar, ons zielenleven is iets, dat onbeschrijflijk mooi kan worden.
    De Heilige Geest -de grote Mooimaker- wil erin dóórdringen vanuit uw schoongemaakte menselijke geest: dus; van binnen naar buiten.
    Maar de boze is brutaal en niet-te-overtuigen van zijn nederlaag. Híj blijft proberen van buiten naar binnen te komen.
    Deze uitleg probeert dus duidelijk te maken, wat 'het vlees' is.
    Maar nu: 'het vlees doet geen nut'.
    Men ziet het wel gebeuren, dat mensen zichzelf proberen op te fokken tot wedergeboorte:
    - door heel veel de naam van Jezus te gebruiken. Er zijn zangkoren, die vrijwel helemaal uit die naam bestaan en die zingen deze mensen erg graag.
    - Door zich helemaal onder te dompelen in de sfeer van het 'samen zijn':
    "het was met kerst weer zó gezellig; al die chocolademelk en al die sinaasappeltjes en ál die 'kindertjes van de Heer'
    - Door steeds dierbaar te spreken over hun hemelverlangen en wereldmijding.
    - Door zich aan te sluiten bij een gerenommeerde groep van 'gelijkhebbers'. Gezamenlijk voelt men dan een zekere eendracht ten opzichte van de halven'' .
    Echter; zoals ik al zei: het vlees dóet geen nut. Dat, wat hier vóór stond, zijn allemaal voorbeelden van gewerk van buiten naar binnen. Dat geotter importeert abortus en misgeboorte van het nieuwe leven.
    Heel eenvoudig is dít de kern, war naar u op zoek dient te gaan: ongehinderde activiteit in u van Gods Geest. Díe werkt van binnen naar buiten. Dit dóórdragen van innerlijke gezondheid in ál uw levenssferen voorkomt elke 'zwangerschapsonderbreking'. Alleen ongestoorde beïnvloeding door Gods Geest voert naar de voldragen, levensvatbare vrucht.
    Waar vindt men nu die levendmakende kracht?... in de bijbel; uw ogen zijn aan het genezen (Op. 3:18). Maak daar gebruik van om de bijbel opnieuw te lezen. Nu delft u naar vroeger onbegrepen schriftwoorden als naar schatten (Ps. 19:10,11). U verslí­ndt dat boek gewoonweg (Jer. 15:16).
    Dát behoort u te doen zónder het andere na te laten. Natuurlijk zingt ook ú blij uit die hele weelde van oude en nieuwe liederen (Jes. 42:10). U geniet van de gemeentedagen (Ps. 122:2). U wéét een woord te spreken 'op zijn pas' (Spr. 15:23). U zóekt de samenwerking met hen, die de Heer uit een rein hart dienen (2 Tim. 2:22).
    Echter; u doet dat niet meer om de wedergeboorte te 'beréiken'. U doet het, omdat u de wedergeboorte bereikt hébt; omdat u deel hébt aan de waarheid van Gods werkelijkheid.

    - Door de kennis van (God) zijn wij met kostbare en zeer grote beloften begiftigd, opdat wij daardoor deel zouden hebben aan de goddelijke natuur (2 Petr. 1:4).

    Het koninkrijk van God is het land van belofte (Ex. 3:8): kostbare en zeer grote beloften. De grootste belofte, de absolute climax bevindt zich helemaal in het hart van de tuin. Daar dringt men het laatste door. Maar goed ook. Men behoort geleidelijk aan daarheen te gróeien. In één maal zou er een eigenlijk onverdraaglijke (Hebr. 12:18-20) schokwerking uitgaan van onvoorbereid zí­en (Jes. 6:5). Dáár -in het middelpunt van dit nieuwe paradijs, Gods koninkrijk- í­s die kernbelofte dan: deel hebben aan de goddelijke natuur. Dát is Gods bedoeling (1.3.3.); dáár leidt Hij hen, die dat willen, naar toe.

    En hoe bereiken wij die 'kennis van God', dat kennis dragen van zijn majesteit en glorie? Door te luisteren naar wat God ons vertelt over Zichzelf en de grote samenhang van de dingen.

    Waar hééft Hij dat verteld?:
    - ní­et door influistering van zogenaamde kennis in ons hart (1 Tim. 6:20), zodat wij prat zouden kunnen gaan op onzuivere belevingen (Job 4:15).
    - In beginsel -maar toch nog bedekt- door zijn luisterrijke schepping. Als wij die goed beschouwen, kúnnen wij al niet meer beweren, nergens van te weten (Rom. 1:20).
    - Helemaal en voluit: in zijn woord (Jer. 22:29).

    De vorige tekstbespreking sloot ik met deze gevolgtrekking: lees de bijbel elke dag, als je wilt groeien.
    Dat is toch nog niet volledig genoeg. Kennis omtrent iemand krijgt men niet alleen door te luisteren, maar ook door zélf iets te zeggen, vragen te stellen en daardoor antwoorden uit te lokken. Die eerdere gevolgtrekking wil ik nu uitbreiden tot: lees de bijbel, bid elke dag, als je groeien wilt.
    Als wij de bijbel lezen, spreekt God tot ons. Als wij bidden, spreken wij tegen Hem. En geen beter middel om contacten te verstevigen dan het gesprek vanuit een goedwillende opstelling.
    Uw binnengaan in het koninkrijk houdt ook verband met zulke grondbeginselen als bidden en bijbellezen. Ook die helpen mee aan uw deel krijgen aan Gods gedachten.
    Ook zó laat de geboorte uit water en Geest u deelgerechtigde worden aan Gods natuur en aan het koninkrijkscentrum.

    19-07-2008, 18:55 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    12-07-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.3.5.2.
    3.5.2.
    Wedergeborenen krijgen inzicht in de waarheid van Gods koninkrijk.

    - De vreze des HEREN is het begin der wijsheid, een goed inzicht hebben allen, die ze betrachten (Ps. 111:10).

    Er is een tijd geweest, dat u de wijsheid óveral zocht, behalve dáár, waar ze te vinden is: bij God.
    Op zeker ogenblik echter begon u zich naar hem toe te keren; u bekeerde zich. U ging rekening houden met God, al was het misschien eerst wat bangelijk en wantrouwend. Al spoedig evenwel merkte u, dat u niet bang behóefde te zijn (Ps. 34:9).
    Uw houding veranderde gaandeweg in eerbied, gemengd met liefde en ontzag. Díe levenshouding, die 'vreze des HEREN' was het begin van uw inleiding in de ware wijsheid, die u nu eindelijk zo'n beetje zocht, waar ze wás: bij God. De vreze des HEREN'' was ook het begin van een beter inzicht.
    Er moest echter nog wel het een en ander gebeuren, vóór het proces een tikje soepeler ging verlopen.

    - Een ongeestelijk mens aanvaardt niet, hetgeen van de Geest Gods is, want het is hem dwaasheid en hij kán het niet verstaan, omdat het slechts gééstelijk te beoordelen is (1 Cor. 2:14).

    U merkte véél vreemde dingen op in de gemeenten, waar u kwam en bij Christenen, die u ontmoette. Er werd zó geblunderd, er was zóveel wanbegrip. U raakte verbitterd, zag niet, dat door al die situaties heen de Geest van God u aftestte, wat u nu wérkelijk innerlijk waard was (Deut 8:2).
    Soms ook kwam u in aanraking met mensen, die u wél begrepen, die ten opzichte van u ní­et blunderden. Zij vertelden u iets van een nieuw levensbegin, dat 'van boven af' in u kon worden geboren.
    Echter: u begréép hen niet; u wás in de bank met de schatten van God; u stónd voor de kluis; u hád de code; maar u kon die niet ontcijferen.
    Bekéérd en tóch nog afgesloten van wat u verder kon leiden. Gods éigenlijke bedoeling met u bleef een gesloten boek; in zekere zin een dwaasheid. U zei:
    "Wat zij aan mij voorstellen als mijn logische toekomst, is een te hoog gesteld ideaal"
    - Voorwaar: het is de géést in de stervelingen én de adem des Almachtigen, die hem inzicht geeft (Job 32:8).

    Eén ding was echter héél opmerkelijk. Anderen, die zich toch óók bekeerd hadden, wendden zich weer van God af. Kleine onhandigheden van Christenen maten ze breed uit.
    "Wie een hond wí­l slaan, kan licht een stok vinden".
    Het was nét, of ze allerlei verontschuldigingen zochten én vonden om maar niet meer méé behoeven te doen (Luk. 14:18). U deed - door Gods genade- zo niet; u bleef volhouden. Soms dacht u wel eens:
    "Ik werd zoveel bewúster in mijn bekering, toen ik God door alle verwarring heen tóch als een Vriend ging zien. Er is toen iets gebeurd, dat mijn medebekeerden niet hebben ervaren. Ik werd dieper geraakt dan zij: niet in mijn ziel, maar in mijn géést. Ik kán niet los van God, mijn Váder en van Jezus, mijn broer; en: ik wí­l ook niet los!

    Hé, daar valt mij nóg iets op; waarom sta ik zo met mijn vuisten te beuken op die kluis met de schat van Gods juwelen. Waarom berust ik er niet in, dat ik die gekke code maar niet geleerd kán krijgen. Wat í­s er toch in mij, dat mij er toe wil dringen om dóór te gaan!?".

    Wel, toen u bewust bekeerd werd, begon God uw diepste innerlijk te bevruchten met nieuw leven. Eens blies Hij aan Adam de adem in (Gen. 2:7). Zó heet zijn adem ook úw géést aangeraakt. Er kwam een kiem van inzicht, die u deed schreeuwen om méér.

    - Bij U is de bron des levens! In úw licht zien wij hét licht. (Ps. 36:10).

    Maar: het voorgaande is allemaal verleden tijd. Een paar weken geleden zág u het opeens: God heeft veel méér voor mij! (Ef. 3:20). Hij wil er niet mee volstaan, dat Hij mij uit de diepe kuil van het donkere niet-weten heeft getrokken (Ps. 40:3). Hij wil mij ook laten drinken uit de bron van het wéten (Joh. 4:14). Hij wil een lamp voor mijn voet en een licht op mijn pad zijn (Ps. 119:105). Zó gaat Hij mij de weg wijzen naar zijn koninkrijk van vreugd (Judas :24).

    - Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: tenzij iemand wederom geboren wordt, kan hij het koninkrijk van God ní­et zien(Joh. 3:3).

    Samen doen wij nu de volgende ontdekking. Het staat voor u vast:
    - Ik zie het koninkrijk
    - Ik zie de hogere samenhang en de diepere achtergrond
    - Ik begrijp, waarom allerlei stompzinnigheden mij moesten wonden
    - De veertig jaar in de woestijn zijn voorbij
    - Ik kijk over de Jordaan naar het beloofde land

    - Dit bid ik (Paulus), dat uw liefde nóg steeds meer overvloedig moge zijn in helder inzicht en alle fijngevoeligheid, om te onderscheiden, waar het op áánkomt (Phill. 1:9).

    Ik schrijf op, wat ik u hoor zeggen:

    "Nu wil ik ook verder! Ik zí­e, maar ik wil schérper zien. O Heer, in de naam van Jezus, help mij, om uw vrucht in mij te verrijken met iets van uw liefde; wat zég ik!?; véél van uw liefde. Inzicht moet hélder inzicht worden. Ik moet de goede prioriteiten weten te stellen. Wáár komt het op áán; wáár wilt U, dat de klemtonen worden gelegd; dank U Heer, dat U helpt.
    U gééft dat Fingerspitzengefühl, die .... 'feeling'. Ik krijg de slag te pakken... glorie!"

    Zó gaat u de waarheid van het koninkrijk van God begrijpen. En die waarheid rust niet, vóór zij u helemaal heeft vrijgemaakt (Joh. 8:32).

    12-07-2008, 20:10 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    06-07-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.3.5.....3.5.1.
    3.5.

    Hoofdgedachte:

    Geestelijk geboren worden leidt tot een beter inzicht in Gods koninkrijk en in koninklijk leven.

    Gedachten:

    - Het koninkrijk van God is : de echte waarheid 3.5.1.
    - Wedergeborenen krijgen inzicht in die waarheid 3.5.2.
    - Wedergeborenen krijgen déél aan die waarheid 3.5.3.
    - Wedergeborenen gaan volgens die koninklijke waarheid koninklijk leven 3.5.4.

    3.5.1.
    Het koninkrijk van God is: de échte waarheid.

    U zegt misschien:
    "Hé, dat is aardig: hij gaat het over 'het koninkrijk van God' hebben en over de subtiele verschillen tussen dát koninkrijk en het koninkrijk der hemelen".
    Ja, dat zou u wel willen: dat zou ik óók wel willen. Ik behandel nú echter de wedergeboorde: die moet in het middelpunt blijven.
    Daarom noem ik hierna maar een páár kenmerken van dat begrip 'koninkrijk van God'. In een later deel kom ik op eventueel onderscheid als hier voor even aangeduid, misschien nog wel eens terug.

    - (Jezus tot Nicodemus): "Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: tenzij iemand wederom geboren wordt, kan hij het koninkrijk van God NIET ZIEN",(Joh. 3:3).
    - (idem): "Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het koninkrijk Gods NIET BINNENGAAN", (Joh. 3:5).

    Deze woorden zeggen dus óók: wedergeborenen kunnen het koninkrijk van God wél zien en wél binnengaan.
    Maar, dan moeten wij toch eerst weten, wat dit koninkrijk van God dan eigenlijk í­s.

    Wat vinden wij dienaangaande voor aanwijzingen in de bijbel? Ik noem er enkele:

    - Om het 'koninkrijk' te kunnen bevatten, behoort men zich te ontdoen van allerlei aan de aardse sfeer vastzittende gedachten (Matth. 19:24).
    - Soms kan een keurig mens zijn keurig wereldgelijkvormig denken niet loslaten. Dan kan hij 'het koninkrijk' niet pákken. Nog erger, hij moet meemaken, dat allerlei ónkeurig volk het wél pakt, omdat ze soepel hún ballast kunnen prijsgeven (Matth. 21:31).
    - Men kan niet zeggen:
    " 'Dat koninkrijk' daar begin ik later wel eens aan".
    Wanneer men nú geen geestelijke gedachten wil gaan koesteren, is later het koninkrijk buiten bereik (Matt. 21:43).
    - Het koninkrijk is waard om er offers voor te brengen (Mark. 9:47, Hand. 14:22).
    - Krampachtigheid en gespannenheid maken, dat je het niet kunt grijpen (Mark. 10:14).
    - Niet hoog denken van jezelf schept een gunstig klimaat om het koninkrijk te ontvangen (Luk. 6:20).
    - Dralers, terugkijkers, herkauwers, zeurpieten, scheppen voor zichzelf een ongunstig klimaat om er deel aan te blijven houden (Luk. 9:62).
    - Als de demonen op hun eigen gebied worden bestreden, is dit een teken, dat het koninkrijk er í­s (Matt. 12:28).
    - In het begin is het koninkrijk van God bijna niet wáár te nemen, maar later is het overduidelijk (Mark. 4:31).
    - Wie het koninkrijk in de houdgreep heeft, wie 'erin' is, krijgt een veel groter geestelijke statuur. Hij of zij wordt van een heel ander kaliber (Luk. 7:28).
    - Het koninkrijk is niet alleen iets, waar jí­j in bent. Nee, het is ook iets in jóu, dat je doordringt en veredelt (Luk. 13:20).
    - Het koninkrijk van God is niet allereerst iets van gewoon huis-, tuin- en keukenplezier. Het heeft alles te maken met vreugden van hoger orde (Rom. 14:17).
    - Het heeft ook niets te maken met machteloze aardse woordjes, maar wel alles met de kracht van hemelse woorden, die gelijk daden zijn (1 Cor. 4:20).

    Maar, wat í­s het toch,
    dat eist:
    - Snel beginnen met hemels denken
    - Snel ophouden met aards denken
    - Offerbereidheid en een positieve gezindheid
    - Soepelheid, ontspannenheid en nederigheid
    Dat gééft:
    - Overwinning over de werkelijke (Ef. 6:12) vijand
    - Grote ontplooiing na klein begin
    - Volkomen levensvernieuwing
    - Geluk op het hoogste niveau

    Dat kan niet anders zijn dan het overleggen, het handelen, het zí­jn, dat van God afkomstig is. Hij is waarheid. Hij kan niet liegen (Hebr. 6:18). Hij vertoont nooit een zweem van verandering (Jak. 1:17). Wat van Hem komt, is dan ook écht, volkomen, helemaal, eeuwig, onveranderlijk wáár: de echte waarheid.

    Het koninkrijk van God is dus het geheel van de wetten, de sfeer, het milieu van de onbeperkte God.
    Wí­j zijn beperkt. Hij past zijn ongelimiteerde waarheid aan die beperktheid van ons aan. Het kader van onze uiteindelijke begrensdheid is overigens érg ruim. Daarbín­nen kunnen wij de hoogste vorm van menselijk leven bereiken. Die vorm is zo onvoorstelbaar verheven, dat er nu nog geen woorden voor zijn (2 Cor. 12:4).

    Nog even:
    - Wat zijn 'aan de aardse sfeer vastzittende gedachten': zij doet lelijk over mij : ik ga negatief denken over haar.
    - Wat í­s: keurig 'wereldgelijkvormig denken': ha, ik heb een nieuwe aftrekmogelijkheid voor de belasting bedacht. Ik moet er voortdurend over prakkiseren. Was mijn áángiftebiljet er maar vast!
    - Wat zí­jn 'dralers, terugkijkers, herkauwers, zeurpieten': ik wacht nog, ik heb nog geen duidelijk teken van God gehad en í­k heb dat zó heel speciaal nodig: weet je waarom?: Vier jaar gleden is er iets náárs gebeurd; zie je die man daar voor in de zaal; ja, die met dat ruitjespak: hij deed het mij aan en ik moet er altijd nog aan denken.

    06-07-2008, 19:07 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    28-06-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.3.4.3.
    Beter zicht op onze medemensen

    - Ieder, die Hem (dat is God) liefheeft, die deed geboren worden, heeft ook degene lief, die uit Hem geboren is (1 Joh. 5:1).
    - Nu gij uw zielen door gehoorzaamheid aan de waarheid gereinigd hebt tot ongeveinsde broederliefde, hebt dan elkander van harte en bestendig lief als wedergeboren en niet uit vergankelijk, maar uit onvergankelijk zaad door het levende en blijvende woord van God (1 Petr. 1:23).

    Even een opmerking: voor en na doe ik soms uitspraken over God, die mogelijk wat parmant overkomen. Ik kán me voorstellen, dat u wel eens zult denken:
    "Wat zégt hij nu toch allemaal; als eindig wezentje doet hij net, of hij 'de Oneindige' kent als zijn vestzak. Onuitstáánbaar gewoonweg."
    Zulke uitspraken zijn echter nooit als pedant bedoeld. Met de beste intenties, naar beste weten, probeer ik aan bijbelteksten, die op God betrekking hebben, een redelijke uitleg te geven.
    Ik hoop, dat u zich van mijn bescheidenheid in dezen overtuigd zult houden.

    Goed, daar gaan we dan maar weer….

    Een van de redenen, waarom een man ingenomen is met zijn vrouw, is deze, dat zij hem een mooie, krachtige kinderschaar heeft gegeven. Wanneer hij de eettafel rondkijkt, staat hij soms spontaan op om haar te omhelzen.
    (Laten mensen, wier huwelijk ongewild kinderloos gebleven is, zich nu niet bezeerd voelen. God troost, geeft andere taken).

    Zó stel ik mij voor, dat het ook een vreugd voor God is, als Hij ziet, hoe goed het zaad â€?door Hem in onze geest ingebracht- zich ontwikkelt. Wat kán Hij nader tot ons komen, nu wij door het kind, dat wij samen hebben, nader tot Hém zijn gekomen (Jac. 4:8).

    Maar ook: één van de redenen, waarom een vrouw haar man kan liefhebben is deze, dat hij bij haar gezonde, flinke kinderen verwekt heeft. Hoeveel te meer zullen gelovigen God bewonderend liefhebben, nu Hij in staat bleek, zo'n sterk, knap, lief, aanvallig, energiek, geestelijk kind bij hen binnen te brengen (Ps. 13:6).

    En wat zullen mensen met een nieuwe natuur andere mensen met diezelfde natuur liefhebben. Door de grote Magneet zijn ze allemaal gelijkgericht (Joh. 17:11).
    - Weggericht van het duister van satan.
    - Heengericht naar het licht van God.
    Nooit lopen zij elkaar meer voor de voeten. Hun gemeenschap bestaat er niet in, dat zij elkaar zo áárdig vinden. Dat oppervlakkige, tijdelijke gevoel kan men in allerlei bewegingen aantreffen. Neen; het geheim is, dat ze allemaal genezend, eeuwig water (Joh. 4:14) drinken uit dezelfde bron (Zach. 13:1). God en Jezus Christus zijn het middelpunt van hun aller denken (1 Joh. 1:3). Daarom is hun eenheid met elkaar diep en blijvend. De liefde voor gelijk gerichten staat echter aan liefde jegens anderen niet in de weg; als wedergeborene wilt u alle bekeerden wel in de diepere kring hebben. Ja, u wilt álle mensen daar wel hebben (2 Petr. 1:7).
    Een van de eerste dingen, die de wedergeboorte bewerkt, is dit: u schoonwassen van alle fanatisme, drijverij, onechte ge-exalteerdheid en zweverigheid. Daardoor ziet u kans om de mensen op aangename, hartverwarmende wijze uit te nodigen tot steeds méér feest.

    Samenvattende: een wedergeborene heeft niet alleen ándere wedergeborenen lief. Neen, hij breidt die liefde uit:
    - Tot alle bekéérden ,nog niet wedergeborenen: zij dragen het allereerste begin van de wedergeboorte al bij zich.
    - Tot alle onbekeerden: God alleen weet, of zij zich niet zouden willen bekeren; iedereen kan een aspirant-bekeerde en dus ook een aspirant-wedergeborene zijn.
    Nu de tweede tekst:
    Door de wedergeboorte hebt u een schoonmaakmiddel in huis, dat niet alleen reinigt, maar ook nog in de was zet en tot blinkens toe boent. Het opnieuw geboren zijn - doorgedrongen in uw ziel- doet allerlei veinzerij weg. Vroeger -zelfs toen u bekeerd was- kon u nog wel eens huichelachtig-vriendelijk doen tegen een medegelovige. Wanneer hij zijn hielen lichtte, bespotte u hem, geloofde u lasterpraat over hem, of liet u zich tegen hem opzetten.
    Maar nú: u hebt uw medegelovigen lief in hun gezicht en achter hun rug. Alle dubbele bodems zijn gesloopt.
    En: deze glanzende, beschermende laag -door de Heer aangebracht- is blí­jvend, wordt één met uw wezen, doordringt uw natuur. Wat een energie is er bij u binnengekomen! Vroeger hebt u dikwijls geprobeerd 'van de mensen te houden' Nu lukt het opeens om ze lief te hebben. Geen wonder: het nieuwe leven maakt zich breed in u en daar zí­t me toch een stuwkracht achter!
    Onvergankelijk zaad heeft eeuwige groeikracht. Dát bent u aan het merken.

    Of hebt u nog moeite om vol te houden met: zonder terughouding en voortdurend liefhebben? Hebt u soms de neiging om bij al die misverstanden en communicatiestoringen het bijltje er maar bij neer te gooien.
    Of ook: liggen er hier en daar in uw geestelijk interieur nog de kleverige vuilkoeken van achterbaksheid?
    Wel, belijd die zonde in de naam van Jezus aan God (1 Joh. 1:9). Dan zullen ze u innerlijk niet meer kapotmaken (Ps. 32:3).
    Laat de wedergeboorte verder doorwerken. Dan zult u op de korte of wat langere duur ook van dí­e ongerechtigheid gereinigd worden (1 Joh. 1:9). Ook de wrokjes, geïrriteerdheidjes, kwaadaardigheden, zult u kunnen laten (Rom. 6:17).
    Wat zal dat lóslaten een opluchting betekenen. Op de -dán toch echt wel lange- duur tuint u nergens meer in (2 Petr. 1:10).

    Ik wil alles nog eens í­ets ánders zeggen als volgt:
    Het liefhebben van alle mensen is geen passieve, maar een actieve aangelegenheid. U schuift niets meer af, u zegt niet meer:
    "Laat de Verenigde Naties, de Wereldraad, het Rode Kruis, de Synode, Sociale Zaken, het Vredesberaad, de diaconie het maar opknappen.".
    Nee, nú zegt u:
    "niet de ander, maar í­k word later aansprakelijk gesteld (Ez. 3:18), dus niet de ander, maar í­k.".

    En u gaat verder:

    "Wég met de grootschaligheid. Laat ze maar schrijven, dat persoonlijke contacten uit de tijd zijn. Jezus zoekt ook afzonderlijke mensen uit voor een diepgaand contact. Van Hém ging bijvoorbeeld het initiatief uit voor het gesprek met die vrouw bij de bron in Samaria (Joh. 4:7,9).
    Ik ga óók mensen helpen, hoofd voor hoofd; leve de kleinschaligheid. Ik ga om te beginnen mijn állernaaste, mijn man, mijn vrouw, bijstaan in elke nood. Ik beperk mijn liefde niet tot diegenen, die door hun wedergeboorte mijn broers en zussen zijn. Neen, ik breid die liefde uit tot al diegenen, die Jezus wél liefhebben, maar de weg naar de diepere gemeenschap nog niet hebben gevonden. Ja, ik breid -zonder enige opdringerigheid- die bescheiden liefde uit tot alle mensen, die buiten staan'' . Ik zie bij hén geen spoor van belangstelling voor God, maar dat is ook niet het púnt. En daarom pas ik maar een beetje die bekende regel toe: soup, soap and salvation, zoep, zeep en zaligheid. Ik begin niet dáár, waar í­k zou willen beginnen, maar daar, waar zí­j het meest ontvankelijk zijn voor hulp. En samen met God werk ik bij hen van buiten naar binnen. Zo is Hij door medemensen ook bij mí­j begonnen. Nu werkt Hij bij mí­j weer van binnen naar buiten.

    Wat is dát ook fijn!  ik word niet meer ontmoedigd door onwil en ondankbaarheid. Het weten, dat ze alleen maar beter van me willen worden in stoffelijk opzicht, heb ik innerlijk verwerkt. Het doorzí­en, dat ze alles, wat ik verder zeg, flauwe smoesjes vinden, brengt mij niet meer in opschudding.
    Ik kén ze (Joh. 2:24, 25). Op Gods tijd zal ik ze in liefde ook wel laten merken, dat ik ze dóórheb; dat ik niet helemáál 'gekke Henkie' ben. Maar dat neemt allemaal niet weg, dat ik ze liefheb, hoewel of juist omdát ik ze zo kén. Ik leer iets doorgronden van de innerlijke grootheid van Jezus, die voor zijn beulen bad, toen zí­j Hem aan het kruis vastspijkerden (Luk. 23:34).
    Wat geeft die wedergeboorte mij een beter zicht óp de medemensen! en een liefde vóór hen.".

    U kunt mogelijk zeggen:
    "Wat een walgelijk ouderwets-braaf beeld van die man, die zijn vrouw omhelst terzake van dat talrijke, bloeiende kroost. Vroeger was dat mogelijk een teken van welvaart en welzijn (Ps. 144;12). Maar í­k kan mijn vrouw best liefhebben, ook al hebben wij de afspraak: 'geen kinderen Dát gemekker is alvast helemáál uit de tijd.".
    Leg nu niet op alle slakjes zout. Het was maar een beeld. Ik wou u niet kwetsen. En óverigens: u bent allebei van die flinke mensen! Waarom zóu die eettafel zo kaal blijven?! (Ps. 128:3). De atoombom!  kom nu. Daar zitten we elkaar nu al tientallen jaren mee af te remmen. U zoekt toch niet uit een soort gemakzucht allerlei uitvluchten (Spr. 26:13).

    Iemand zegt:
    Die Gerritse hè¨; die haalt er de váárt zo uit. Ik wil dóór: mensen de handen opleggen; ze winnen voor Jezus. Niet dat omsláchtige. Weet je wat! Ik laat hem doordarren. Maar í­k hol verder vóór en mét Jezus."".
    Akkoord;  dááág. Ik begrijp het. Het beste ermee. Het komt wel goed met je. Wie weet, wanneer je later met spierpijn moe langs de weg zit, dat je zegt:
    Wel, al z 'n leven; daar komt hí­j ook aan. Eens even kijken, hoever hí­j is. Hé, deel 6 klaar."(Het is dan ook al 1996).Nu maar weer even bijleren, waar was ik ook weer; ja, wedergeboorte: wat heeft hij verder".
    Dus, laat u door mij niet ophouden, wanneer u vlugger wilt opschieten.

    Een ander merkt op:
    "Hij gaat veel te snel. Ik houd me amper als bekeerde overeind en hij zit al tegen me aan te etteren van 'wedergeborene zus en wedergeborene zo' Ik blijf een beetje achter hoor. Dit tempo is niet vol te houden."
    Akkoord. Dááág. Ik begrijp het. Het beste ermee. Het komt wel goed met u. Wie weet: wanneer deel zes van de pers komt, dat u mij al weer heeft ingehaald.
    Dus, laat u door mij niet opjagen, herlees op uw gemak bijbelstudie deel 2. U bent daar nóg mee bezig, wanneer anderen zich opwinden over wat ik allemaal in deel 4 overhoop haal. De Heilige Geest gaat u inzicht geven (Spr. 9:9). U zult bijbelstudie drie later wél kunnen begrijpen. Als u zich nú wat moe en krachteloos voelt, is er toch een blij uitzicht. Als u de Heer vasthoudt, voorziet Hij in beide (Jes. 40:29).

    Maar wát u ook doet, of u voor mij uit holt of achter blijft, of u afhaakt of met mij mee blijft gaan, dit punt is uit en over. Ik begin aan 3.5.
     

    28-06-2008, 19:08 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    22-06-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.3.4.2.
    Beter zicht op Jezus

    - Allen, die Jezus hebben aangenomen, hun heeft Hij macht gegeven om kinderen van God te worden, hun, die in zijn (Jezus') naam geloven, die uit God geboren zijn (Joh. 1:12, 13).
    - Ieder, die gelóóft, dat Jezus de Christus is, die is uit God geboren (1 Joh. 5:1).

    U zegt misschien:
    "Wat juicht hij weer gereglementeerd. Je kunt toch wel zien, dat hij ambtenaar is. In 3.4.1. ging het allemaal over God en kwam Jezus er niet aan te pas. Nú zal je zien, dat het ómgekeerd is!"
    Inderdaad; tilt u echter niet te zwaar aan dit wat schematische. Ieder vogeltje zingt, zoals het gebekt is. Trouwens: de stof is zó overweldigend: je bent nérgens, als er niet wat ordening is.
    Overigens: ik bevind mij in uitstekend gezelschap. Neem nu Ezechií«l. Wat moest bij hem alles precies uitgeduid worden (1:1). Een man met een administratieve ziel. Zelfs voor Gods heerlijkheid vond hij termen, die althans í­ets daarvan beschreven (1:4-28).

    Maar, dit tezijde:
    Jezus geeft macht om kinderen van God te worden aan:
    - allen, die Hem hebben aangenomen
    - hen, die in zijn naam geloven
    - hen, die uit God geboren zijn.
    Het komt mij voor, dat eenzelfde begrip op drie manieren wordt omschreven. Dan is het dus zó:
    - dat alleen wedergeborenen Jezus werkelijk kunnen áánnemen en in zijn naam geloven
    - dat alleen zíj, die Jezus echt áánnemen, dí­ep in zijn naam kunnen geloven en zich als wedergeborenen kunnen beschouwen
    - dat alleen diegenen, die in de kracht van Jezus' naam geloven, Hem wézenlijk hebben aangenomen. Alleen zí­j beginnen door de poort van de wedergeboorte het rijk van God binnen te gaan.

    Toen u zich bekeerde, had u allerlei vaag omlijnde ideeí«n over Jezus:
    - u wist iets over uw nood, die u naar Hem uitdreef
    - u had iets gevoeld van zijn troost, die als een genezende stortbui over u uitregende
    - u had iets begrepen van de omvang van zijn overwinnende strijd tegen satan.
    Dit alles was echter niet zo samenhangend als wel gewenst zou zijn. En daarbij kwam nog zoveel -bijna alles- van de oude mens (Rom. 7:19).
    Er was in uw hart nog zoveel plaats voor allerlei -uiteindelijk tweederangs- gedachten: mensverheerlijking, theorietjes, hobby's, stokpaardjes, geëngageerdheid met allerlei acties vóór en tégen van alles.
    Wat was u gauw op uw teentjes getrapt. Wie zat er eigenlijk nog véélal op de troon van uw hárt? : uw eigen í­k,. Ze moesten ú geslaagd en wijs en onderhoudend vinden, anders was er voor u geen fluit meer aan.

    Nu u wedergeboren bent, vallen allerlei afleidende gedachten weg en: u stapt van uw troon. Nu mag Jezus eindelijk in het diepst van uw gedachten de Middelpuntfiguur zijn. Dat is: Hem wérkelijk aannemen.
    En wat gebeurt er nú!: heel dat slordige, verwarde gedachtespinsel, Jezus betreffende, verandert in een ordelijk, logisch patroon. En een telkens terugkerend motief daarin is: zijn náám!
    Eindelijk bent u in staat, ván Hem alles te verwachten en vóór Hem álles te doen, wat al lang voor u klaar lag. U leert in geloof zijn naam gebruiken om demonen op de vlucht te drijven. De weg naar de doop in de Heilige Geest en de gaven ván die Geest tekent zich af (Mark. 16:17, 18).

    Anders gezegd, is Jezus niet meer een toch nog wat verre, wazige figuur voor u? Is Hij een Vriend geworden, met Wien u dagelijks overlegt. Hebt u tegen Hem gezegd:
    "U bent míjn generaal; ik ben úw soldaat?"
    Volgt u Hem, waar Hij ook gaat (Op. 14:4)? Dan hebt u Hem helemaal geaccepteerd. Dan bent u echter ook zijn gezánt (2 Cor. 5:20). Dan komt er volmacht van Hem in uw woorden (Luk. 9:1). Dan krijgt zijn naam -door u uitgesproken- krácht (Hand. 4:8-10).
    En uit die heerlijke ervaringen weet u, dat nieuw leven bezig is in u te groeien.

    Nóg anders gezegd:
    - Kunt u die naam van Jezus vol warmte, vol overtuigdheid, vol liefde aanroepen, wanneer het er op aan komt om medemensen wérkelijk te helpen in de ziekten van hun lichaam, hun ziel of hun geest (Mark. 16:18).
    - Bemerkt u vol blijdschap, dat u daarbij niet meer hárd behoeft te roepen, dat het geen kwestie meer is van na-aperij; nog niet eens ongevaarlijk ook in een enkel geval (Hand. 19:13-16).
    - Bespeurt u, dat het gebruiken van de naam niet een toverformule, een mantra, een zelfbegoocheling is!?
    - Weet u blij en zeker, dat u ontspannen bezig bent met het uitvoeren van een opdracht van uw grote Kameraad?!...
    Dan is dát het teken, dat u Hem hélemaal hebt aanvaard en dat uw 'familieband' met God steeds hechter wordt.

    Nóg weer anders gezegd:
    - Is Jezus voor u persoonlijk uw oudste broer, uw Heer, uw Meester, Verlosser, Genezer?
    - Bent u Hem dankbaar, omdat Hij u de macht heeft gegeven om binnen te gaan in Gods rijk?
    - Is Hij voor u de Christus, degene, die door God gezalfd is tot de hoogste waardigheid (Hand. 4:27)?
    Dán bent u : uit God geboren!

    Wandel maar verder; beklim de heuvels met hun bloemen- en bomenpracht.

    22-06-2008, 18:14 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    14-06-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.3.4.1.
    3.4.
    Hoofdgedachte:

    Geestelijk geboren worden leidt tot een beter zicht op God, op Jezus en op onze medemensen.

    Gedachten:

    - Beter zicht op God 3.4.1.
    - Beter zicht op Jezus 3.4.2.
    - Beter zicht op onze medemensen 3.4.3.


    3.4.1.
    Beter zicht op God

    - Allen, die Jezus hebben aangenomen, hun heeft Hij macht gegeven om kinderen van God te worden, hun, die uit God geboren zijn (Joh. 1:12,13).

    Het zal velen opgevallen zijn, dat ik bij het citeren twee zinsneden heb weggelaten:
    - (hun), die in zijn (Jezus') naam geloven
    - (hun), die niet uit bloed, noch uit de wil des vlezes, noch uit de wil eens mans (zijn geboren).
    De eerste zinsnede heb ik weggelaten, omdat ik die bij 3.4.2. behandel. De tweede zinsnede heb ik even weggelaten, om het volle licht op de hoofdbetekenis te laten vallen. Ik kom op deze zinsnede nog in dí­t punt terug, wel niet zo uitdrukkelijk, ach, het wordt vanzelf duidelijk.

    Wat staat er nu eigenlijk:
    - Jezus heeft allen, die Hem aangenomen hebben, macht gegeven om kinderen van God te worden.
    - Jezus heeft allen, die uit God geboren zijn, macht gegeven om kinderen van God te worden.
    De eerste van deze twee uitspraken 'zet ik weer even in de wachtkamer'. Bij 3.4.2. roep ik hem er uit.

    Ik bepaal mij dus hí­ertoe:
    - Allen, die uit God geboren zijn, hebben de macht om kinderen van God te wórden.

    Hoe moet u zich nu dit 'uit God geboren zijn' voorstellen?!:
    God heeft de wereld lief (Joh. 3:16). Hij probeert met zijn boodschap dienaangaande altijd alle mensen te bereiken. Er zijn veel tegenspoeden: bij sommige volken en in sommige landen verschrikkelijke, voor ons onvoorstélbare.
    Die tegenspoeden komen niet van God, maar van zijn vijand (Joh. 10:10). Hí­j (God) blijft aan bozen en goeden, aan rechtvaardigen en onrechtvaardigen -daarginds en hier- zijn signalen uitzenden:
    "Ik heb je lief. Mijn liefde zoekt jou (Matth. 18:12)."
    Ook overdráchtelijk gezien, gaat zijn zon altijd weer over iedereen op, verkwikt Hij een ieder altijd weer door zijn regen (Matth. 5:45).

    U hebt Jezus leren kennen, u hebt Hem aanvaard als uw Bevrijder. U bent echter vérder gegaan: u hebt Hem aangenomen, u bent in zijn náám gaan geloven, u bent wedergeboren. En nu kunt u de code ontcijferen, die God naar u -als naar ieder ander- uitzendt. Hoe gaat dat nu in de praktijk?
    Uw omstandigheden zijn misschien nog even mistroostig. Maar opeens flitst het door u heen: elke dag nieuwe, fijne dingen van God. Hij wéét gewoon van geen ophouden, wanneer het er om gaat, om mij te verzorgen en te beschermen en te genezen (Klaagl. 3:22). Even staat u verbijsterd. Maar dan: die blijdschap!: ik heb de ontdekking gedaan! God wil contact en ik begrijp en aanvaard zijn bedoelingen!

    U bent nóg verder aan het gaan. Goed zo: er komt tóch geen eind aan het wandelen van heerlijkheid tot heerlijkheid met de grote Gever (2 Cor. 3:18). Nooit behoeft u stil te staan met het idee: nu even níet zo snel, anders ben ik er zo gauw doorhéén. De Onmeetbare heeft altijd oneindig veel meer dan u zelfs maar beseft (Ef. 3:20).

    U bent -direct aansluitend op uw ontdekking- begonnen met het versterken van Gods signalen. U stelt steeds meer kanalen van uw eigen zendapparatuur ter beschikking; straalverbindingen, die van uw geest naar uw ziel en zelfs naar uw lichaam leiden. Gods kracht wil zich immers niet tot uw diepste innerlijk bepalen. Zo als ú door wilt, zo wil die kracht dóór! Dit is zijn bedoeling: binnendringen in uw ziel, uw binnenste voorhof (1 Kon. 8:11), dadelijk in uw lichaam, uw buitenste voorhof (1 Thes.. 5:23).

    Even terug nu: wedergeborenen kunnen kinderen van God worden. Zijn ze dat dan nog niet? Ja, in wórding. Eerst maar weer een voorbeeld:
    - een vrouw vertelt aan haar man, dat ze in verwachting is. Ze zijn blij, bidden samen:
    "Heer, wilt U aan dit pasgestarte mensenleven een voorspoedige ontwikkeling geven?"
    - Daar lí­gt de baby; een welgeschapen dochter: groter blijdschap nu.
    - Daar loopt de peuter; wat geeft nu weer grotere blijdschap? Dit: ze begint de denkwereld van de gezinsleden te begrijpen; ze heeft sommige familiegrapjes al door.
    - Een flink, lief schoolkind helpt haar moeder
    - Moeder winkelt samen met haar nu volwassen dochter. Ze kijkt van opzij naar de jonge, knappe vrouw, zo harmonisch, zo gelukkig; dankbare voldoening tintelt door haar heen.

    U bent wedergeboren, een geestelijke vrucht kan zich nu ontwikkelen tot baby, peuter, schoolkind, volwassene. Als u zou ophouden met medewerken -ook dáártoe heeft u macht- zou God teleurgesteld zijn grote werk in u moeten staken (Ef. 4:30). Echter: u blí­jft medewerken: God als Vader, blí­jft dan ook doende om in uw geest -de moeder- het verwekte leven tot verdere ontplooiing te brengen.
    Ik zou die ontplooiing eigenlijk een 'voortgaande verwekking' willen noemen. Een áárdse verwekking is een éénmalige zaak, tot stand gebracht in één, bijna onmeetbaar klein moment. Een hemelse verwekking is een voortschrijdende werkzaamheid. Zij komt tot stand in een zeer lange periode. Allen, die in Jezus zijn gaan geloven, beréiken Gods bedoeling (Ef. 4:13), als er de bereidheid is om vol te houden (Matth. 10:22). Voor sommigen duurt die tijd wel héél lang (Op. 22:2). Maar ook zí­j komen er.
    Er is overeenstemming tussen de wedergeboorte en de bekering: ook die bekering is een zich dagelijks verder ontplooiende bloem. We behandelden dat uitpúttend -en misschien ook wel úitputtend- in deel 2.
    Er is overeenstemming tussen de wedergeboorte en de doop in de Heilige Geest: latere bijbelstudies zijn bedoeld om aan te geven, welk een heerlijk -hoewel tijdrovend- proces dát is.

    Bekering, wedergeboorte, doop met de Heilige Geest: zij vloeien in elkaar over; liggen in elkaars verlengde. U -foetus- kunt doorgroeien tot 'kind van God'. Geen kennis, sympathisant, partijganger, volgeling zelfs van God. Neen: kí­nd van Hem. Dat is zijn bedoeling met u: deelgerechtigde tot zijn vermogen (Gal. 4:7).

    Is dat even een voortreffelijk plan. Vroeger werd u wel eens bang gemaakt. God werd als een soort boeman voorgesteld. Door uw wedergeboorte krijgt u beter zicht op Hem. U gaat Hem 'begrijpen', voor zover dat woord gebruikt kan worden voor Hem, Die troont in ongenaakbaar licht (Ps. 80:2), temidden van wolken en donkerheid (Ps. 97:2). En dat 'begrijpen', dat is een steeds meer speurbaar gevolg van het verwekkingsproces, dat nú in u is opgestart.
    Zó ziet het landschap achter de slagboom er uit. Mooi hè¨: u hebt er lang hunkerend naar gekeken. Maar nú begint u er in naar binnen te lopen.

    14-06-2008, 16:35 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    07-06-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.3.3.4.
    3.3.4.
    Nog even wat nakaarten.

    Nu ja, u hébt dan een definitie, maar wat kúnt u er nu eigenlijk mee dóen?! Ik denk, dat u er wat aan zult hebben, als ik het nog eens op een andere manier zeg: Merkt u iets van blijde, lichtvoetige, zonnige, positieve, opbeurende, reinigende, herstellende, ontspannende gedachten in uw brein? Rol dan voor dat nieuwe denken de rode loper uit. Die heerlijke, schoonspoelende, gelukkig makende, niet-door-uzelf-te-bedenken ideeí«nwereld is deel van uw wedergeboorte, ís uw wedergeboorte.

    Nog eens over die definitie: zie de wedergeboorte niet als een helemaal op zichzelf staand begrip. Gods werk is een eenheid. Hij maakt van u iets heerlijks: een van leven tintelend onderdeel van een gebouw, dat óók al sprankelt van hemels leven (1 Petr. 2:5). Hij maakt van u een constructie-element, misschien wel een héél belangrijk, in een eeuwig, geestelijk paleis, een tempel als het ware (Op. 3:12). Van dat gebouw is onze Heer Jezus het alles torsende bouwelement, de hóeksteen (Ps. 118:22, Ef. 2:20, Jes. 28:16). Door zí­jn pioniersstrijd tégen en overwinning óp de duivel, maakte Hij al die dingen mogelijk.
    Op zijn onvervangbare fundament (1 Cor. 3:11) bouwt ú:
    - eerst heel bescheiden met uw bekering
    - dan: weidser met uw wedergeboorte
    - straks: nog weidser met de doop in de Heilige Geest.
    Maar de grondslag blijft dezelfde. Jezus Christus kan élk gewicht dragen, hoe ver u met uw bouw ook komt (Ef. 2:21). Bekering; wedergeboorte;  dóóp í­n en vervulling mét de Heilige Geest';  er zijn fasen te onderscheiden: casco bouw, ruwe afwerking, fijne afwerking. Maar: het is één bouwstroom, behóórt dat althans te zijn.

    Het is allemaal begonnen, toen u "Ja" zei tegen God. Hij had allang "Ja" gezegd tegen ú. Dat "Ja" kreeg kracht van wet, toen u er uw instemming mee betuigde (Deut. 19:15). En wat die kracht inhoudt: daarover gaan we het krijgen in 3.4. en volgende.

    Alleen, denk er om: nu nooit meer "Ja" zeggen tegen iets of iemand anders dan tegen God, zoals hij Zich in Jezus Christus aan ons heeft bekend gemaakt (Joh. 17:26). De verhouding met de Heilige is helemaal exclusief (Ex. 20:3). De valse vriend, (Hos. 3:1, 2) mag er nóóit meer tussen komen.

    En: u niet meer zo druk maken of uw medegelovigen wel alle vensters open zetten voor het nieuwe licht. Kijk liever uw eigen levenshuis na. Nergens mag bij u een balk liggen, die deuren barricadeert (Matt. 7:3-5).

    07-06-2008, 19:24 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    31-05-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.3.3.3.
    3.3.3.
    Een laatste aanloop en dan eindelijk iets, dat probeert een definitie te zijn.

    Zodra de menselijke geest zegt:
    "God, ik ben ontvankelijk voor uw gedachten",
    begint de wedergeboorte. De menselijke geest behoeft dat niet met hoorbare woorden te zeggen. Zelfs in ons zielenleven bewust geworden gedachten zijn niet nodig. De ontvankelijkheid is er op het ogenblik van de echt gemeende, maar nog volkomen prille bekering. Er zijn vele manieren om het speldenknopkleine geestelijke vruchtje af te drijven. Ook wanneer het zich al aan het ontwikkelen í­s, blijft het mogelijk om het te aborteren.
    Daar heb ik het nu niet over. We hebben dat onderwerp al zo vele malen doorgekauwd. Men zou er haast triest van worden.
    Bekering is geen automatische zaak. Voor het vasthouden daarvan moet geknókt worden (Phil. 2:12).
    Wedergeboorte is óók geen uit-zichzelf-lopende aangelegenheid. Een voortgaande ontwikkeling daarvan moet bevóchten worden (Hebr. 12:4).

    Geef die vrucht een kans om uit te groeien tot een echt wezentje met een hartje, dat begint te kloppen. Let op de symptomen, dat het nieuwe wezen er í­s. Bespeurt u ze, beweegt er iets, dan: actief en passief medewerken.

    Een voorbeeld: soms komt er zo'n fijne gedachte bij een opgroeiende gelovige boven temidden van alle gekmakende herrie in zijn brein. Ineens kunt u het tedere idee hebben om die kleine, dappere handen van uw vrouw te kussen, vingertop voor vingertop.
    Dóe dat dan, zeg iets liefs. Wat is er namelijk gebeurd: Gods Geest heeft de uwe bevrucht; edele gedachten proberen zich in uw geest te vermenigvuldigen en zwermen daarin uit. Ja, ze maken zelfs al eerste verkenningtochten naar minder diepe niveaus, naar uw zielenleven.

    Wedergeboorte herkent u aan goede, gezond makende gedachten, zó nieuw; zó nieuw! Nog nooit eerder hebt u ze bij uzelf waargenomen (Ef. 4:23).
    Gooi alle binnendeuren open, nu God door de buitendeur is gekomen. Ga Hem loven voor zijn geschenken. Dan gáát Hij me toch een héil geven! (Ps. 50:23).

    En daar í­s hij dan, de ongetwijfeld kreupele definitie:
    "Wedergeboorte is een bevruchting van onze geest door God. Die bevruchting vindt in eerste instantie plaats bij onze bewuste, maar nog heel jonge bekering. God is namelijk áltijd bereid om ons te verrijken. Hij begint daarmee direct, wanneer er bij ons ook maar een spoor van bereidheid is om ons door Hem te láten gelukkig maken. (Jes. 65;24).
    Naarmate onze bekering zich verdiept, krijgt God méér mogelijkheden om het nieuwe leven in ons te laten groeien. Alles hangt af van de mate van onze ontvankelijkheid (Op. 3:20)."

    31-05-2008, 19:10 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    24-05-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.3.3.2.
    3.3.2.
    De aardse werkelijkheid als afbeelding van de hemelse werkelijkheid.

    In het kader van de vormgeving en inrichting van onze planeet creëerde God als vóórlaatste scheppingswerkzaamheid een mens van het mannelijk geslacht (Gen. 2:7). Zijn laatste werkzaamheid binnen dat raam bestond uit het scheppen van een mens van het vrouwelijk geslacht (Gen. 2:22).
    Man en vrouw -samen de kroon van de schepping- hadden voortdurend seksueel contact. Daaruit kwamen kinderen voort (Gen. 4:1-2).
    Het ging daarbij in oorsprong om het ontstaan van blijvende paren van één man en één vrouw, die ook maatschappelijk onverbrekelijk met elkaar behoorden verbonden te zijn. Pas de doorwerking van de zonde maakte een eind aan deze monogamie (Gen. 4:19) en aan de veilige bescherming van de zwakkere partij (Matth. 19:8).

    God is er altijd op uit om zijn bedoelingen duidelijk te maken. Altijd heeft Hij aardse voorbeelden gebruikt om hemelse beginselen binnen onze denkkring te brengen. In het voorafgaande heeft u de hoge kwaliteiten van het nog onbedorven één zijn van een man en een vrouw gezien. Deze topmanifestatie van liefde stelt voorwaarden: er moet sprake zijn van trouw, harmonie en de wil om verantwoordelijkheid te aanvaarden.
    Dit is toch wel een heerlijk aards gegeven. Deze seksuele vereniging van de hoogst-geschapen wezens is blijkbaar héél belangrijk. Aannemelijk is dat daardoor de hoogste beginselen uit de geestelijke wereld worden uitgebeeld in de stoffelijke wereld.

    Déze principes:
    - Wanneer vindt een hemelse verwekking plaats?: Wanneer een gedachte van God versmelt met de meest innerlijke kern van de denkwereld van een mens.
    - De man begeert de eenheid met zijn vrouw. Zó begeert Gods Geest de eenheid met het diepste van de persoonlijkheid van ieder mens: diens géést (Jac. 4:5).
    - In de goede, ongestoorde verhouding verlangt een vrouw er naar om één te zijn met haar man. Zo zal ook in een van zonde genezen situatie een mens er naar verlangen om gééstelijk één te zijn met zijn Schepper.
    - Als het goed is, vormt het hoogtepunt van de seksuele gemeenschap tevens een van de toppen van gezamenlijk beleefd geluk. Derden kunnen in dat geheim niet delen. De aanbidding van God, soms zelfs tot extase voerend, blijft voor buitenstaanders een gesloten boek. Mensen, die niet écht gééstelijk gemeenschap met de Onuitsprekelijke hebben, kunnen in dit mysterie niet binnendringen (1 Cor. 2:14). Een mens beleeft dan onvergetelijke hoogtepunten met God. Uiteraard zal het weinigen gegeven zijn zó hoog te stijgen als Paulus (2 Cor. 12:2-4). Echter, wie weet, wat de naaste toekomst voor óns nog in petto heeft. Voor de niet al te naaste toekomst is er in ieder geval een prima belofte (1 Joh. 3:2).
    - Wanneer alles helemaal ontspannen is en er is geen enkel beletsel, zeggen man en vrouw na het samenzijn:
    "Wat zúllen wij ons kind liefhebben!"
    Hoe is het nu tussen de grote Heilgever en iemand, die zich tot Hem heeft gekeerd. Van Gods kant is altijd alles goed. Hij í­s liefde (1 Joh. 4:8). Van zí­jn kant worden er nooit obstakels opgeworpen. Een kind van God zal er zijnerzijds altijd naar streven om ontspannen en zonder scheidingmakende barrière tegenover Hem te staan. En wat kán zo'n mens zich verheugen over het door God verwekte leven, dat groeit en groeit (Ef. 4:15).
    Nog even een belangrijk verschil tussen een aardse en een hemelse verwekking:
    - een aardse verwekking volgt lang niet altijd op gemeenschap; er zijn onvruchtbare perioden en ééns is de vruchtbare tijd afgelopen.
    - Een hemelse gemeenschap heeft altijd een geestelijke verwekking ten gevolgen: de menselijke geest ként geen onvruchtbare perioden; nooit is de vruchtbare tijd afgelopen.

    24-05-2008, 18:46 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    17-05-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.3.3.1.
    3.3.
    Hoofdgedachte:

    Wedergeboorte?! Geestelijk geboren worden?! Wie zijn dan moeder en vader van het nieuwe leven?

    Gedachten:

    - De aardse werkelijkheid als uitgangspunt 3.3.1.
    - De aardse werkelijkheid als afbeelding van de hemelse werkelijkheid 3.3.2.
    - Een laatste aanloop en dan eindelijk iets, dat probeert een definitie te zijn 3.3.3.
    - Nog even wat nakaarten 3.3.4.

    3.3.1
    De aardse werkelijkheid als uitgangspunt.

    In het hierna volgende kom ik met een aantal stellingen. De eerste hiervan is zo vanzelfsprekend, dat het haast dwaas lijkt om die op papier te zetten. De vanzelfsprekendheid van de vólgende stellingen wordt echter snel minder.

    - Om een aardse verwekking te doen geschieden, is het nodig, dat een zaad- en een eicel versmelten.
    - De voorwaarden voor die versmelting worden geschapen door de geslachtsdaad. Een hoogst enkele uitzondering laat ik als niet ter zake dienend, buiten beschouwing (kunstmatige inseminatie enz.).
    - Die geslachtsdaad vindt plaats, als man en vrouw béide daarmee van harte instemmen. De uitzonderingen op deze regel (2 Sam. 13:11-14) laat ik eveneens buiten beschouwing. Het zijn door de zonde veroorzaakte afwijkingen van het oorspronkelijk bedoelde karakter (Gen. 4:23, 24). En om dit gegeven gaat het mij.
    - Man en vrouw zien dit verenigen als een hoogtepunt van hun onderlinge -derden uitsluitende- (Spr. 5:18-20) liefdesbetrekking. De vele uitzonderingen op deze regel behandel ik niet. Ook hí­er zoek ik de aanvangsbedoeling.
    - Man en vrouw aanvaarden de mogelijkheid, dat uit deze liefdesmanifestatie nieuw leven kan voortkomen. Zij leggen daarom aan die mogelijkheid niets in de weg. Ik ga niet in op de zeer vele uitzonderingen op deze regel (o.a. Gen. 38:9). Over het wél of ní­et geoorloofd zijn van die veelsoortige uitzonderingen spreek ik nú geen mening uit. Alles, wat ik wil, is alleen maar dí­t: terug redeneren naar de ongeschonden beginsituatie.

    Men zou kunnen zeggen:

    - "Moet je toch hóren!:
    'Spreek ik geen mening uit'
    zou die man nu wérkelijk denken, dat het í­emand ook maar í­ets kan schelen, wat hij vindt of niet vindt!"
    Akkoord, akkoord¦ maar zó moet u het ook niet zíeen. Ik bedoel alleen maar allerlei nu-niet-van-belang-zijnde zijwegjes voorlopig af te sluiten. Anders wordt het onderwerp zo oeverloos. In latere delen worden zijwegjes hoofdwegen.
    - "Zelden heb ik een onderwerp met zo veel kanten er aan, zo oppervlakkig zien behandelen!"
    U moet deze enkele regels niet zien als een behandeling van bepaalde intermenselijke betrekkingen. Ik ben alleen bezig geweest om een aards voorbeeld op papier te krijgen. Met behulp daarvan wil ik een hemelse werkelijkheid wat dichterbij brengen. Zo handelde ik immers ook bij 3.1.1. en 3.2.1.

    17-05-2008, 18:48 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    10-05-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.3.2.9.
    3.2.9.

    Hoe u attent kunt zijn op de vele manieren om de toegangspoort naar het goede land te laten open gaan.

    Eerder zagen wij -bij 3.1.9.- hoe een heleboel toch wel voortreffelijke lui niet tot maximale prestaties kwamen en minimumlijders bléven. Dit, omdat ze hoogmoed, genotzucht, óver-gretigheid, luiheid, eigenwijsheid en koppigheid nét niet voldoende onder de duim hadden. Ik zeg niet, dat ze Gods feestzaal nóóit zullen bereiken. Ik heb er heus wel moed op, dat Uzzia, Demas, Salomo en Gehazi daar ooit eens zullen binnengaan. Maar wél minder feestelijk dan hád gekund.

    Wat echter verteld kon worden over David, Ruth, Hanna, Petrus, Onésimus en Lydia: dat zijn toch veel betere geschiedenissen. Deze mensen bereikten hoogtepunten, stegen boven hun kleinheid uit, juist in kernsituaties. Wat toonden zij?!:

    - offerbereidheid: als Gods normen anders waren dan de hunne, wilden zij hun levenswandel herzien 3.2.3.

    - inzicht: zij konden oude, vertrouwde structuren prijsgeven, wanneer er kans was op een hogere levensvorm 3.2.4.
    - geloofskracht en vertrouwen: zij bleven op God vertrouwen en bleven hun woord aan Hem gestand, wát er ook gebeurde 3.2.5.
    - durf en moed: niet met hun mónd alleen, maar ook met hun hart, erkenden zij Hem als Heer 3.2.6.
    - overleg: zij lieten zich leiden door goede contacten. Dat werd hun tot een sieraad (Spr. 25:12) 3.2.7.
    - Visie en vaart: ze verwachtten machtige dingen van God én: ze gingen er ook op uit om die heerlijke zaken te vinden 3.2.8

    U, bekeerde; ú: die nare eigenschappen, die ik het eerste noemde: streeft u er naar, om die met Gods hulp onder controle te krijgen. Streeft u daar ook naar met betrekking tot allerlei anderen ní­et door mij genoemde- negatieve karaktertrekken?
    En: streeft u naar de goede eigenschappen, die ik wél en die ik ní­et noemde?! Ziet u bij dat streven resultaat?!

    Dán: is uw wedergeboorte gaande.

    Dan hebt u juiste munten gevonden om de slagboom te laten omhoogzwaaien.

    10-05-2008, 17:05 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    03-05-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.3.2.8.
    3.2.8.
    Hoe een vrouw, die ontvankelijk was voor edele en grootse gedachten, edele en grootse ervaringen kreeg.

    - Wij (te weten: Paulus, Silas, Timotheus en Lucas) vertoefden enkele dagen in Philippi. En op de sabbathdag gingen wij de poort uit, de rivier langs, waar wij verwachtten, dat een gebedsplaats zou zijn en neder gezeten, spraken wij tot de verzamelde vrouwen. En een zekere vrouw, met name Lydia, een purperverkoopster uit de stad Thyatira, die God vereerde, hoorde toe en de Here opende haar hart, zodat zij aandacht schonk aan hetgeen door Paulus gezegd werd.
    En toen zij gedoopt was én haar huis, nodigde zij ons, zeggende:
    "Indien gij van oordeel zijt, dat ik de Here getrouw ben, neem dan uw intrek in mijn huis."
    ; en zij dróng ons er toe.
    (Hand. 16:12-15).

    Een kwieke vrouw, die Lydia. Ontwikkelt initiatieven. De handel in purpergeverfde kledingstukken is een specialisme van Thyatira. Maar zí­j verhuist naar Philippi en zet dáár een handelshuis op. Purperverkoopster: chique business hoor! Te vergelijken met een bontwinkel nú. Groot huis. Stoet bedienden. Geslaagde vrouw.
    Maar: ze rust niet op haar lauweren. Ze handelt in edele, aardse zaken en heeft -naar aardse maatstaven- haar leven zich groots zien ontwikkelen. Ze zoekt echter naar ónvergankelijke edele en grootse zaken.
    De God van Israël. Ze wéét het: Hí­j is de Unieke, de Enige (Deut. 6:4). Hém wil ze vereren. In plaats van de ingewikkelde baaierd van goden en halfgoden van het heidendom zoekt ze de eenvoud, die het kenmerk is van het wáre, van dé Ware.
    Maar wáár moet ze Hem zoeken? Joden zijn er niet in Philippi. Zij weet wél, dat de 'vereerdag' van die wérkelijke God de laatste dag van de week is en dat zoekers naar Hem elkaar wel eens aan de waterkant ontmoeten. Dat zou er dan mee te maken hebben dat bij de dienst van die grote God veel dingen gereinigd worden met water en dat men zich dan bij voorkeur ophoudt, daar, waar water beschikbaar is.

    Dáárheen dus; en ja hoor: althans énige versterking. Andere vrouwen die mét haar die onbekende God willen vereren. Geen mannen; zeker bang voor de besnijdenis, die bij de volgelingen van die God een rite is. Maar ook geen jóódse mensen, die inlichtingen zouden kunnen verstrekken. Alles is klaar voor onderricht. Er is zelfs een héuvel in het terrein, waarop -naar de gewoonte van die tijd- een leraar zou kunnen gaan zitten. Die heuvel blijft echter leeg.
    Het is eigenlijk een rare zaak. Heidense vrouwen, die samenkomen op een dag, die in hun milieu geen enkele bijzonder betekenis heeft. En wát doen ze: een God vereren, Die helemaal buiten de begrippenwereld van hun omgeving valt.
    En wat doet die God?!: niets, helemaal niets. Hij neemt niet eens de moeite om Zich te laten vertegenwoordigen. Hij stuurt geen mensen, die Hem althans iets nader staan dan deze zoeksters.
    Totdat die sabbath komt, dat er één roept:
    "Daar komen mannen aan!"
    en even later:
    "Het zijn.... het zijn JODEN!!"

    God lí­jkt soms niet te luisteren. Maar terwijl Lydia en haar vriendinnen daar aan die rivier wat vaag bezig lijken te zijn, is Hij al aan het regelen.
    Paulus hééft al een aanwijzing gehad, dat hij naar Griekenland moet gaan (Hand. 16:9). Hij en zijn vrienden zí­jn gegaan. Wat onwennig hebben ze enkele dagen in het nieuwe zendingsgebied rondgekeken.
    "Hoe zullen we het aanpakken? Begonnen zal moeten worden met mensen, die er althans í­ets van snappen, waar het om gáát. In deze onbekende stad eerst dus maar naar de Joden. Maar er is hier nota bene niet eens een synagoge. Wacht eens, áls er Joden zí­jn, dan zullen ze toch op de sabbath wel érgens samenkomen! Waar? Aan de riví­er natuurlijk. Wanneer er iets ritueel gereinigd moet worden, is dáár het water direct bij de hand!"

    En zó is het gekomen, dat er eindelijk iemand op dat heuveltje ging zitten. Zo kréég Lydia haar onderwijs.
    Paulus vertelt haar, dat de oude riten en ceremonieí«n voorbij zijn (2 Cor. 5:17). Niemand hoeft bang te zijn bijvoorbeeld voor die enge besnijdenis. Ook dát begrip is door de heerlijke boodschap van Jezus mateloos verdiept en geadeld (Rom. 2:28, 29).
    Ze lúistert; ze wás in zekere zin al bekeerd, deze vereerster van God. Nu echter reikt ze verder. Maar dat verder reiken is evenals haar bekering (Jer. 31:18) toch weer een genade van de Eeuwige. Hí­j opent haar hart.
    Dan gaat het echter ook weer met váárt voort:
    - dopen, niet meer:
    o aan het water: zóeken,
    maar:
    o in het water: ví­nden.
    - de hele groep werknemers en werkneemsters raakt zó geïnspireerd, dat ook zí­j zich laten dopen.
    - Dat heerlijke grote huis en die ruime financií«le middelen?: ook dáárvoor een nieuwe, feestelijke bestemming:
    "Kom bij mij wonen, niet zeuren van:
    'het zal zo duur uitkomen voor je'
    en:
    'wat zullen de mensen zeggen'.
    Ik wil het niet hóren! Voldoe ik aan Gods normen? Ja? Dan is ook mijn hele bezit aan zijn dienst gewijd."(Hand. 4:32).

    Wat een doorzettingsvermogen, een overtuigingskracht, een durf, een visie: iemand met léf! Zó komt er een centrum voor de gemeente Philippi, die rond háár begint te ontstaan.
    Zo krijgt zij de edelste en meest grootse ervaringen, die een mens maar kán hebben:
    - gered zijn om te redden
    - verkwikt worden om te verkwikken
    - het eigen huis: een vluchthaven, een kuuroord voor anderen
    - de eigen middelen: niet meer allemaal aangewend voor de eigen kleine belangetjes, maar voor een deel ook voor de grote belangen van de Heer.

    En het fundament?: dat was mede gelegd, toen ze op die sabbathdagen wel eens tegen de andere 'zoeksters' zei:
    "Meisjes, waar zí­jn we eigenlijk mee bézig"
    en desondankds volhield.

    En ú?!
    - u bént bekeerd
    - u hébt grote verwachtingen
    - u bent niet gezapig aan het doen, zo van: blijf zitten, waar je zit en verroer je niet.
    Overweeg Lydia"s geschiedenis nog eens:
    - zij bleef actief
    - zij bleef haar ogen open houden voor wat werkelijk waardevol was
    - ze zocht.... en ze vond
    - ze klopte op de deur bij die God, Die haar alleen gelukkig kon maken; en die deur ging ópen!
    - Ze bad daar op die gebedsplaats, zo helemaal buiten haar cultuurpatroon om en; ze ontving! (Matth. 7:8).

    Háár mogelijkheden zijn úw mogelijkheden. Bekering betekent niet: hèhè... nu bén ik er ; nu áltijd uitrusten.
    Goed, goed; even uitblazen. Maar dan toch weer plezierig aan de gang. Niet indutten. Nóg edeler, nóg grootser belevenissen kunnen uw deel worden. En wat die rust betreft: ín en dóór gezonde geestelijke activiteit vindt u die (Hebr. 4:10).

    Een zesde kenmerk van de wedergeboorte is dus: op een ontspannen manier actief blijven in het oefenen met de heerlijke gedachten en mogelijkheden, die God voor u heeft klaargelegd met de bedoeling, dat u er ook wat mee zou dóen.

    03-05-2008, 19:18 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (1 Stemmen)
    26-04-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.3.2.7.
    3.2.7.
    Hoe een man door goede, geestelijke contacten afrekende met een waardelóós verleden en uitzicht kreeg op een waardevólle toekomst.

    - Ik-Paulus- kom u -Philémon- een verzoek doen voor mijn (geestelijk) kind, dat ik (geestelijk) in mijn gevangenschap heb verwekt.
    (Het gaat over) Onésimus, die vroeger onbruikbaar voor u was, maar nu zéér bruikbaar is, zowel voor u als voor mij.
    Ik zend hem, dat wil zeggen: mijn hart, aan u terug.
    Ik voor mij had hem wel bí­j mij willen houden, opdat hij mij namens u zou dienen in mijn gevangenschap ter wille van het evangelie, maar ik heb niets buiten uw voorkennis willen doen, opdat, wat goeds gij (ook) doet, niet uit dwang, maar vrijwillig zij. Want hij is misschien wel dáárom een tijdlang weggeweest, opdat gij hem voorgoed zou terughebben, nu niet meer als slaaf, maar als méér dan slaaf, als een geliefde broeder, in hoge mate voor mij, hoeveel te meer dan voor u, zowel in het vlees als in de Here.
    Indien gij u dus met mij verbonden weet, neem hem dan op, zoals gij het mí­j zoudt doen. En: mocht hij u schade berokkend hebben of iets schuldig zijn: breng het mij in rekening. Laat mij dit voordeel van u hebben; ik weet, dat gij zelfs meer zult doen dan ik zeg.
    (Philémon: 9-21).

    Een gewoon knoeiertje, die Onésimus, zoals er zoveel zijn. Is als slaaf in dienst van ene Philémon. Smeert 'm naar het veelbelovende Rome. Drukt en passent nog wat geld achterover voor de reis. Wat moet er nu in de grote stad van hem terecht komen? Niets natuurlijk. Hij heeft zichzelf als onbruikbaar getekend door zijn onbetrouwbaarheid. Philémon kan mogelijk gezegd hebben:
    "Het zát erin en het komt er uit. Ach, ik had ook ní­ets aan die jongen. Wie zei dat ook weer: "Wat heeft een naam eigenlijk 'í­n' "
    Onésimus- de voordélige- haal uit je winst. Laten we maar zó denken: beter kwijt dan rijk, al hééft het ook wat geld gekost"

    Deze waardeloze knul komt in Rome in aanraking met Paulus, die gevangen zit omdat hij de mensen op Jezus wijst. Was Onésimus misschien óók gevangen
    gezet? Zo ja, dan zal het wel om heel wat minder edele redenen zijn geweest, dan die voor de apostel golden. Maar, hij lúistert; hij grijpt de kans van
    het goede contact áán. En dan gebeurt datgene, wat eigenlijk niet goed onder woorden is te brengen.

    In Paulus' gedachteleven, zoals dat van oorsprong was: aards, 'ziels', is een andere manier van denken geboren, hij is steeds meer de dingen gaan bezien, zoals Jezus ze zou bezien (Op. 3:18). Hij is daar door een heel anders innerlijk gevormd mens geworden (Rom. 12:2). Die nieuwe-mens-in-hem geeft Paulus elke dag volop eten, doordat hij steeds naar Jeuzs kijkt voor goede voorbeelden (Hebr. 12:2). De oude mens krijgt eigenlijk geen voeding meer, die is op-sterven-na dood (Rom. 8:13).
    Daarom wordt Paulus' wezen steeds meer door de nieuwe natuur doordróngen, daardoor óvergenomen (Gal. 2:20). Hij gaat steeds meer op Jezus lijken en probeert ook anderen tot die hoogte te brengen (Gal. 4:19).

    Paulus begint tegen Onésimus te spreken. Deze stelt zich voor die woorden open. Geestelijk gezien wordt zijn denken door dat van Paulus 'bevrucht'. Dat oude, geknoeide, knoeierige, slordige, ordeloze gedachteleven krijgt een metgezel; een nieuw, gezond, degelijk, opgeruimd, geordend denken begint vorm te krijgen. Onésimus geeft dat nieuwe leven een káns; waarom?! Had Philémon -een christen- indertijd een begeerte naar de dingen van God in zijn overleggingen geplant? Wel, Paulus zorgt dan prima voor de verzorging. Overigens: God gaf groeikracht (1 Cor. 3:6). Hoe?? Dát kan ik ook niet volgen. Zelfs al zou ik over meer gegevens beschikken, dan bleef dat toch een heerlijk geheim. God alleen kent de code. In ieder geval: Onésimus veranderde onherkenbaar: van onbruikbaar -ní­et chrestos- tot bruikbaar -wél chrestos-; van buitenstaander -ní­et christos- tot gelovige -wél christos-. Alweer zo'n leuke woordspeling, die bij vertaling verloren gaat. Hij werd zelfs - wie had dat ooit kunnen denken- een hártsvriend van Paulus.

    Maar nú moest er ook hélemaal schoon schip worden gemaakt. God is geen God van wanorde. Zijn orde geeft vrede, waar anders iets van onvrede zou blijven (1 Cor. 14:33).
    Onésimus was een slaaf, die weggelopen was en gestolen had van zijn meester Philémon. Eerst moest hij naar zijn vroeger baas terug. Het dienstverband moest herstéld, de diefstal dóórgesproken, het tekort áángezuiverd worden. Alles van die vroegere incorrectheid diende eerst te worden rechtgezet.

    En nu kan Philémon zich een 'voordeelbrenger', een 'Onésimus' voor Páulus tonen. Paulus weet ook wel, dat naar de harde zede van zijn tijd de doodstraf voor dergelijke slavenvergrijpen standaard was. Maar hij neemt zonder meer aan, dat Philémon mild zal zijn in zijn vonnis. Paulus laat zijn vriend helemaal vrij in zijn oordeelvorming. Toch gaat hij er eigenlijk van uit, dat Philémon zijn slaaf, nu -geestelijk gezien- zijn broeder- tot vrij man zal verklaren. En als zodanig zal Onésimus dan naar Paulus terugkeren om deze verder van dienst te zijn.

    En u?!: al hebt u zich bekeerd, ook in ú kan nog zoveel zitten, dat vervormd, kliederig, slonzig en chaotisch is. U kunt ook nog zó aan al die aanlokkelijke, maar bedrieglijke verleidingen van de samenleving hangen:
    - roddelen en mopperen
    - veel te veel eten
    - lachen om dubieuze opmerkingen
    - mateloos wauwelen
    - meedoen aan overtrokken maatschappijkritiek
    .... ik noem maar wat: helemaal: Rome (zoals Rome Onésimus trok).
    En van uw denkkapitaal, uw geestkracht, die Gods werk op aarde behoorde te dienen, ontsteelt u iets aan Hem. U hebt die kwaliteiten nodig:
    - om nóg beter te trainen voor uw hobby; surfen voor mijn part
    - om nog meer te lezen over uw lievelingsonderwerp: ufo's; ik doe maar een greep.

    Maar; ik meen te hebben ontdekt, dat iedereen wel eens een kans krijgt: de Goddelijke Wijsheid staat toch niet voor niets overal te roepen, waar de grote mensenconcentraties zijn (Spr. 1:20).
    Iedereen zal toch wel eens í­emand tegenkomen, die hem of haar in het leven met de Heer een zetje vooruit geeft!
    Onésimus was een bofferd; je zult toch maar zo'n gaaf en gerijpt Christen als Paulus tegenkomen! Ga echter niet zitten wachten, tot ú zo'n supergangmaker ontmoet. Een paar wat mindere cracks na elkaar hebben tezamen óók een goed effect. Doe als Onésimus, zoek de goede, geestelijke contacten op. Vraag de Heer, of u ze mag ontmoeten. Och; het antwoord staat eigenlijk al in de bijbel. Ga geregeld naar de kerk, de samenkomst of de meeting (Hebr. 10:25). Luister naar de spreker. Onderzoek positief, wat er gezegd wordt, met een innerlijk, dat vooruit wil. En God zal u helpen om het goede te behouden (1 Thess. 5:21). En al die kleine gangmakers samen zijn ook wel een Paulus.
    Zet uw innerlijk ópen om vólop profijt van hen te hebben: niet stiekem op de rem trappen.

    Hoe verging het Onésimus, die mééwerkte?:
    - Van slaaf werd hij vrije (want Philémon zal heus wel Paulus' verwachting hebben gehonoreerd).
    - Van iemand met een verleden tot iemand met een toekomst.
    - Van dwaas werd hij wijs.
    - Van waardelóós tot waardevól.
    Zo gaat het met mensen, die gebruik maken van de helpende hand, die God hun via andere mensen toesteekt.

    Een vijfde kenmerk van de wedergeboorte is dus (samenvattend):
    Het vermogen om de ladder, die tot in de hemel reikt, te zí­en (Gen. 28:12) en de sporten te beklimmen, gevormd door de diensten, die gerijpte gelovigen kunnen verlenen (Ef. 4:12).

    26-04-2008, 18:41 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    19-04-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.3.2.6.
    Van sleutels, die konden wórden gebruikt, nadat een andere sleutel wás gebruikt.

    Toen
    - Jezus in de omgeving van Caesarea Philippi gekomen was, vroeg Hij aan zijn discipelen:
    "Wie zeggen de ménsen, dat de Zoon des mensen is?!"
    En zij zeiden:
    "Sommigen: 'Johannes de Doper'.
    Anderen: 'Elia'.
    Weer anderen: Jeremia of één der profeten'' ".
    Hij zeide tot hen:
    "Maar gí­j; wie zegt gij dat Ik ben?"
    Simon Petrus antwoordde en zei:
    "Gij zijt de Christus; De Zoon van de levende God".
    Jezus antwoordde en zei:
    "Zalig zijt gij, Simon Barjona, want vlees en bloed heeft u dat niet geopenbaard, maar mijn Vader, Die in de hemelen is.
    En Ik zeg u, dat gij Petrus zijt en op deze Petra zal ik mijn gemeen te bouwen en de poorten van het dodenrijk (!) zullen haar niet overweldigen.
    Ik zal u de sleutels geven van het koninkrijk der hemelen. Wat gij op aarde ontbinden zult, zál ontbonden zijn in de hemelen".
    (Matth. 16:13-19).

    Jezus bracht zijn discipelen naar een rustige plaats, waar ze-onder ons- zich konden bezinnen op allerlei vragen. Hij begon te spreken over Zichzelf als: de Zoon des mensen. Hij noemde zich heel dikwijls zo. Die aanduiding had Daniël al eens gebruikt voor de grote, komende Verlosser (Dan. 7:13). Niemand had er tot dan toe erg in gehad, welke diepe betekenis deze titel had, die Jezus Zichzelf toekende. De profetie van Daniël was immers helemaal 'buiten beeld geraakt'. Géén hoorder had in de gaten, dat Hij met die benaming eigenlijk zei:
    "Ik ben de Man, waarnaar iedereen behoort uit te zien (Joh. 4:25,26)".

    Nú werd het evenwel ernst. De tijd van opgang zou nu voor Jezus gevolgd worden door een tijd van neergang. Het absolute dieptepunt zou zijn: de dood aan een kruis (Gal. 3:13). Nu kwam het er voor de volgelingen op áán.
    Nu- vanaf nu- moesten ze weten ;werkelijk wéten- waarvoor ze stónden.

    Eerst een inleidende vraag om de tongen los te maken:
    "Wie denken de goedwillende, welgezinde mensen dat Ik ben?".
    Niet mis: Johannes de Doper, Elia, Jeremia. Maar ní­et het begrip, dat van nu aan nódig was, nu de storm ging opsteken.
    Daarom, door nu naar de kernvraag:
    "Maar júllie! Wat denken júllie?".
    Petrus, de aanvoerder, antwoordde direct, namens allen, het lag al op het puntje van zijn tong:
    "U bent de Verlosser, rechtstreeks afkomstig van God. U bent het, waarop werd gewacht"

    Dí­t was nodig, nu het beslissende gevecht naderde. Deze man had het begrepen. Hij was een gewoon mens van deze áárde, met een gewone aardse afstamming, maar: hij had oog voor het hemelse. Met zo iemand kon verder worden gewerkt.
    Aangenomen mocht worden, dat hij mede voor de anderen sprak. Een kerel als een róts; kerels als rotsen. Daarmee kon een fundament gelegd worden onder het grootse, dat komen ging: een gemeenschap, door alle eeuwen heen van vrouwen en mannen, die Jezus werkelijk hélemaal gingen volgen (Op. 14:4). Een gemeenschap zó diep levend (1 Petr. 2:5), dat ze eeuwig leven zouden vinden (Joh. 6:58) en zelfs de dood het nakijken zouden geven (Joh. 11:25).
    Zulk een man ; en achter hem iedereen die er net zo over dacht of over zou gaan denken- was het wáárd om een eervolle opdracht te krijgen.

    "Mijn wegwijzers worden jullie. Je zult de mensen helpen om elke deur, die de toegang naar mijn wonderbaarlijke, 'innerlijke' rijk afsluit, te openen.
    Hier: een hele bos sleutels, voor élke situatie; niet één ; véle; eerst voor jezelf, dán voor anderen: pak áán!

    Gezag geef Ik je ook; het machtwoord tegen de vijand, de satan; spreek het uit hier; in déze zichtbare wereld. Reken er op: het krijgt een geweldige echo in de ónzichtbare wereld (Mark. 16:17).

    het machtwoord vóór al die gebóndenen van de vijand (Luk. 13:16). Zég het: noem mijn naam in de sfeer van de aardse werkelijkheid. In de sfeer van de hemelse waarheid wordt er 'Amen' op gezegd".

    Die Petrus hè¨; ik weet wel, ik wéét wel; er is nóg wel het een en ander over hem te zeggen. Hier toonde hij echter zijn diepste wezen. De deur naar álle 'gerommel in de marge' draaide hij dicht. Geen Elia, geen Jeremia, geen Johannes de Doper; neen: de Beloofde (Rom. 1:2), de Strijder, die de duivel zou verpletteren, wát het Hem ook kostte (Gen. 3:15), de Metgezel van God (Zach. 13:7), de Profeet (Deut. 18:15), de Voleinder Die alle volken zou verenigen (Gen. 49:10).

    Hij slóót de deur naar alle armetierige begrippen. En daar stond hij (Petrus dus) met een hele bos sleutels voor álle deuren naar de gróte, rí­jke begrippen. En: hij ging ze gebruiken; de eerste sleutel op de pinksterdag (Hand. 2:14-10). Een andere sleutel leerde hij kennen bij het visioen, aangevende dat allerlei oude vormen voorbij waren (Hand. 10:15,34). Een derde sleutel draaide hij om, toen hij Dorcas uit de dood liet ontwaken (Hand. 9:40). En het gí­ng maar door: hij maakte verlamden zó, dat hun 'boeien' werden ontbonden (Hand. 3:6,7); hij doorzag de slimste listen van satan (Hand. 5:3).

    Zo ging het bij hem; zo kán het bij u gaan.
    Ja, ú; u bent bekeerd; u zit nu in dit boek te lezen. Ook voor ú een ogenblik van rustig overleg: úw Caesarea Philippi. Denk eens na; ook in úw leven komen nog tijden van storm en momenten van ingrijpende beslissingen. Bent u er kláár voor?

    Bangelijk, verkeerd bescheiden, laf meegaand denken hóórt niet bij u. Jezus Christus ook voor ú: de helemaal Unieke (Hand. 4:12). Het í­s geen arrogantie, wanneer u innerlijk weigert met Mohammedanen, Boeddhisten of Communisten op voet van gelijkheid te praten over kernvragen van het geloof. U hebt gekózen. Eén kan er maar de Ware zijn (Joh. 14:6). Eén kan er maar de Eerste zijn onder tienduizenden (Hoogl. 5:9,10).
    Voor hén is het Mohammed, Boeddha of Marx. Voor ú is het Jezus. Zí­j laten hún eindje echt niet los. Dan u helemáál niet. Doe de deur dicht!
    - Dat hoeft niet onelegant. Wanneer een ander in vervoering raakt voor Krishna of Rama, glimlach dan niet honend-neerbuigend, kijk ook innerlijk niet hoogmoedig op die ander neer. De liefde kwetst immers niemands gevoel (1 Cor. 13:5).
    - U hoeft zich ook niet totáál voor die ander af te sluiten. Onderzoek gerust, wat hij te bieden heeft. Vraag God om wijsheid om het goede te behouden (1 Thess. 5:21); niet 'het goede daaruit ', maar het goede''.
    - U behoeft niet bang te zijn voor besmetting met andere gedachtewerelden, evenmin als Paul;us dat was, toen hij Onésimus ontmoette. Deze waardeloze knul komt in Rome in aanraking met Paulus, die gevangen zit omdat hij de mensen op Jezus wijst. Was Onésimus misschien óók gevangen gezet? Zo ja, dan zal het wel om heel wat minder edele redenen zijn geweest, dan die voor de apostel golden. Maar, hij lúistert; hij grijpt de kans van het contact met andersdenkenden over geestelijke zaken. Bent u ook maar enigszins ingeleid in de voortreffelijkheden van Jezus? Ja?! Ga dan het in aanraking komen met andere gedachtewerelden niet uit de weg. U gaat er alleen maar uw éigen Leidsman méér door vertrouwen (2 Tim. 1:12).
    Maar wanneer aan deze vanzelfsprekende voorwaarden is voldaan, herhaal ik tóch: doe dicht die deur!

    De erkenning van Jezus Christus als Heer (Rom. 10:9) mag uiteraard geen lippendienst zijn. Nee, uw hárt dient er bij te zijn betrokken (Jes. 29:13). Van binnen behoort u voor Hem in vuur en vlam te staan (Luk. 24:32).
    Dan; draait u de deur goed twijfelloos'; dí­cht. En: u draait de deur naar Gods rijk ópen; voor uzelf en voor anderen.
    Nooit zal het voorkomen, dat er geen sleutel is. U zult wel eens moeten zoeken, maar tenslotte zult u juichen:
    "Gevonden; gevonden".
    En wéér zal een zilveren sleutel het slot van een gouden deur doen klikken.

    Een vierde kenmerk van de wedergeboorte:
    De moed om alle schepen achter u te verbranden en de veldslag in te gaan onder de banier van Jezus alleen (Ps. 60:6).

    19-04-2008, 19:09 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    12-04-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.3.2.5.
    Hoe een vrouw, die tegen de stroom in durfde roeien, de oever van het geluk bereikte.

    - Er was een zekere man -Elkana- die twee vrouwen had, Hanna en Peninna. Peninna had kinderen, Hanna niet. (1 Sam. 1:1,2).
    - Elkana had Hanna lief, hoewel de HERE háár moedersschoot toegesloten had. Haar mededingster echter tergde haar voortdurend om haar tot drift te prikkelen; dan weende Hanna en at niet. (1 Sam. 1:5,6).
    - Haar man Elkana zei tot haar:
    "Hanna; waarom weent gij en waarom eet gij niet? Waarom zijt gij zo verdrietig gestemd? Ben ik u niet meer waard dan tí­en zonen?"1 Sam. 1:7,8).
    - Eens - bij een tempelbezoek- stond Hanna op, en - bitter bedroefd- bad zij tot de HERE en weende zeer en deed een gelofte:
    "HERE der heerscharen; indien Gij werkelijk aan uw dienstmaag een mannelijke nakomeling geeft, dan zal ik dien voor zijn gehele leven aan U geven".(9-11).
    - Omdat Hanna (in haar lange gebed) bij zichzelf sprak en slechts haar lippen zich bewogen, maar haar stem niet te horen was, dacht Eli -de priester- dat zij dronken was en hij zei tot haar:
    "Hoe lang zult gij u als een beschonkene gedragen. Zorgt, dat gij uw roes kwijtraakt".
    Doch zí­j zei:
    "Nee mijn heer; ik ben een diep bedroefde vrouw. Wijn noch bedwelmende drank heb ik gedronken; maar ik heb mijn hart uitgestort voor het aangezicht des HEREN".(:13-15).

    - Eli antwoordde:
    "Ga heen in vrede en de God van Israel zal u geven, wat gij van Hem gebeden hebt".
    Toen ging die vrouw haars weegs, zij at weer en haar gelaat toonde geen droefheid meer. (: 17,18).
    - Een jáár later baarde Hanna een zoon en noemde hem Samuel; van den HERE gebeden. (:20).
    - (Toen haar zoon peuter af was), brachten zij en haar man hem tot Eli en zij zei:
    "Ik ben die vrouw, die hier bij u stond om tot de HERE te bidden. Om déze jongen heb ik gebeden; en de HERE hééft mij gegeven wat ik van Hem gebeden heb!! Daarom sta ik hem aan de HERE af".(:25-28).
    - Daarna baarde Hanna nog drie zonen en twee dochters. (2:21).

    Het was een hard lot, dat Hanna te dragen had:
    Geen kind: En dat in die tijd, toen een getrouwde vrouw zonder kinderen als eigenlijk onvolwaardig werd gezien.
    Geen kind: En dat in een land, waar de hoop leefde, op een toekomstige Verlosser. Iedere moeder van een kind kon er van dromen, dat uit háár nakomelingen die Bevrijder zou voortkomen. Maar: welke dromen kon een onvruchtbare dromen?!
    Geen kind: Maar wél die andere, die je toesiste:
    "Jij hebt de lí­efde van Elkana, maar í­k heb zijn kinderen".
    Die ándere, die alles deed om jou je zelfbeheersing te doen verliezen. Omdat je op God vertrouwde, kwám het niet zóver, maar van verdriet kon je gewoon niet eten. Geen kind: Terwijl je ze Elkana zó graag zou hebben gegund. Je hí­eld zoveel van elkaar.
    Soms probeerde hij te troosten met onbeholpen mannenwoorden. Ach, eigenlijk deden die meer zeer dan dat ze je hielpen.
    Geen kind: En God er om sméken en onverhoord blijven. Op de een of andere manier wéten, dat het zí0­jn tijd nog niet was. Het uitkermen:
    "O God! Wanner is het dan wél uw tijd?".

    En toen kwam de climax:
    Tijdens het uitstapje ter gelegenheid van het jaarlijkse tempelbezoek zó bedroefd- zó ' kapot'.
    Hanna kon het alleen nog maar tegen Gód uitzeggen. En: dat dééd ze dan ook; hartstochtelijker en inniger dan ooit én met een heel bewuste gelofte erbij:
    "HERE; Als U mij een zoon geeft, dan geef ik hem aan U terug".

    En nóg was de beproeving niet voorbij. Die priester; die Eli; dacht, dat ze drónken was; drong in dat beschadigde, gewonde, bloedende zielenleven door met harde, lelijke, beschadigende, wondende woorden.
    Maar: ze bleef in de rust; antwoordde gepast.

    Toen kwam er die zegen van de priester en Hanna werd zó blij. Er viel een gewicht van haar af. De tijd van de HERE kwam. Ze stráálde. Al het lekkere picknick eten smaakte opeens zó goed.

    Drie maanden volgden. Peninna treiterde:
    "Even dacht ik:
    Ze heeft het voor elkaar''.
    Meid, wat keek jí­j verguld. Maar nu weten we het allebei weer precies hè".
    Was het dan toch verbeelding geweest?!

    Weer drie maanden volgden; vól afnemende twijfel en tóenemend blí­j weten. Daarna die zes maanden van zálige zekerheid. Peninna, die alleen nog maar kon narren:
    "'t Wordt vast een meisje; en als het een jongen is, moet je hem afstaan; je hebt het belóófd".

    En toen: een jongen! Heerlijke jaren met je baby, later je peuter. Toch altijd weer dat gesar van Peninna:
    "Hoe is het?! Er komt er nog niet gauw een bij hè! Wanneer je dat joch aan God hebt afgestaan, heb je wéér niets".
    Volhouden, trouw blijven aan je gelofte; en daarna: drie zonen, twee dochters. Was Peninna toen kláár? Peninna's geven het nóóit op. Ik hóór ze al:
    "Jij bent wel gek om dat lekkere jong aan dat tuig, die zonen van Eli (1 Sam. 2:12,13) toe te vertrouwen".
    Maar zelfs dáárin werd voorzien. Samuel groeide op die grauwe mestvaalt uit tot een prachtige bloem, een krachtige boom (1 Sam. 2:26), een oor vóór (1 Sam. 3:4) en een mond (1 Sam. 3:18) ván de HERE.

    Alles zat Hanna tegen. Als een stroom probeerden de moeilijkheden haar mee te sleuren:
    - Jij bent gehandicapt.
    - Jij kunt nóóit een voormoeder van de Verwachte'' zijn.
    - Jij kunt aan Elkana ní­et geven, wat Peninna hem wél geeft.
    - Jij hebt God boos gemaakt, zodat Hij je niet wí­l zegenen. Hij staat zelfs toe, dat zijn eigen priester jou afbekt.
    En later:
    - Je raakt je kind weer kwijt, je krijgt er geen ander voor terug.
    - Je kind zal kapot gaan aan die slechte omgeving.
    Wat zwóm die Hanna in tegen al die naar beneden zuigende krachten:
    - Ze liet de gedachte niet toe, 'dat het zeker niet voor haar weggelegd was'.
    - Ze liet haar droom niet los, dat ook zí­j in haar nakomelingen van betekenis kon zijn voor haar volk.
    - Ze hield vast aan God, ook al leek hij háár in de steek te laten.
    - Ze liet zich niet verbitteren door de pastorale miskleun van Eli.
    - Ze stónd haar zo vurig begeerde zoon aan de HEER af, ook al had ze ná hem nog geen andere kinderen gekregen.
    - Ze vertrouwde haar zoon aan een gevaarlijke omgeving toe, omdat ze overwoog, dat de Here hem daar kon beschermen, nu zij hem voor de dienst van de Here en ná een gedane gelofte dáár had gebracht.
    - Daarbij deed ze, wat ze kon. Zorg voor zijn kleding had het joch dáár niet te verwachten. Geen nood; mams zorgde elk jaar voor een groter kostuum (1 Sam. 2:19).
    - en zó werd ze tenslotte de moeder van een schare van kinderen (1 Sam. 2:21) en één van die kinderen werd een geestelijke reus (1 Sam. 3:20,21).

    Laten wij het licht nu eens van een ándere hoek laten invallen: een 'gelijkenis'. Twee kikkers vielen in een emmer met melk. Glad was de onverbiddelijk kil oprijzende wand bóven de melk. Ver -onbereikbaar ver- de lokkende bovenrand. Hoog boven de bodem het oppervlak van de melkzee. Géén mogelijkheden voor vastklampen en je afzetten. Geen klimmen en geen springen doenlijk.
    De ene kikker zei:
    "laat ik het reëel bekijken. Strijden is zinloos"
    En hij spreidde de pootjes en verdronk.
    Maar de andere kikker zei:
    " 'Nee' heb ik, 'ja' kan ik krijgen (Esther 4:16); ik zál actie blijven ontwikkelen; zal ik dan al ondergaan, dan zal ik strí­jdende ten onder gaan".
    En hij trappelde... en hij trappelde... en uiteindelijk zat hij op een klontje boter.

    Hanna had in elk stadium de pootjes kunnen strekken.
    Ze bleef echter dóórgaan, tot háár klontje boter er wás. Dat 'klontje boter' was evenwel niet haar dóel. Liefde tót God, trouw áán God, aanbidding ván God was haar motief. Lees er haar loflied óp God maar op na (1 Sam. 2:1-10). En toen dat motíef er was, kwam daarnaast, als waardevol bijproduct, een zinvol, rijk en vruchtbaar leven.

    En nu ú: u bént bekeerd, het leven met Jezus í­s vreugd na vreugd na vreugd. Echter: kommer en kwel komen er ook in voor. Behalve heerlijke perioden vól overwinning (1 Cor. 15:57) zúllen er tijden zijn van weedom en geklaag (Esther 4:3), van rouwklacht en bitter noodgeschrei (Ps. 30:12), hoewel nóóit uw vermogen te boven gaande (1 Cor. 10:13).

    Blí­jf trappelen! Kijk niet naar de schijnbaar niet-te-verwrikken aardse werkelijkheden; houd uw blik gericht op Jezus, de wezenlijke, onwankelbare, hemelse Waarheid (Hebr. 12:2). Dank God onder álles (1 Thess. 5:18). Aanvaard, dat alle dingen u ten goede overkomen (Rom. 8:28). Dan wordt zelfs uw rampspoed op de duur veranderd in een oorzaak tot blijdschap (ps. 30:12). De bitterste beproeving wordt nóg tot heil (Jes. 38:17). Uw volharding bij het beproefd worden van uw bekering leidt tot de geboorte van dieper leven met de Heer. U krijgt vleugels als van een arend en alle mogelijke verdere hulp. Zó ontkomt u aan de stroom, die u wil meesleuren (Op. 12:14-16). Kortom: úw 'klontje boter' komt te voorschijn.

    Ik wil sluiten met déze conclusie:
    - Een derde kenmerk van de wedergeboorte is: de moed om 'ja'te blijven zeggen tegen Gods plannen met u, wanneer alles in uw omgeving u aanspoort om nú maar eens 'nee' te zeggen.

    12-04-2008, 18:29 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    05-04-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.3.2.4

    3.2.4.
    Van een deur, die openging, toen een andere deur in het slot sprong.

    - Naomi trok met haar beide schoondochters wég uit de plaats, waar ze vertoefd had. Toen ze onderweg waren om naar het land van Juda terug te keren, zei Naomi tot haar beide schoondochters:
    "Gaat heen, keert terug, ieder naar het huis van haar moeder. De HERE bewijze u liefde, zoals bij die bewezen hebt aan de gestorvenen en aan mij".
    Toen kuste Orpa haar schoonmoeder (ten afscheid), maar Ruth klemde zich aan haar vast en zei:
    "Dring er bij mij niet op aan, dat ik u in de steek zou laten. Uw volk is mí­jn volk en úw God is mí­jn God".
    (Ruth 1:7,8,14,16).

    - Toen zei Boaz tot zijn knecht:
    "Bij wien behoort deze jonge vrouw".
    (Ruth 2:5).

    - Boaz nam Ruth tot vrouw en zij baarde een zoon: Obed, de vader van Isaï, de vader van David.
    (Ruth 4:13,17).

    Mét een man en twee zonen emigreerde Naomi naar Moab, toen er honger in het land Israel kwam. Na jaren keerde ze daarheen terug als weduwe met de weduwen van haar twee zoons.
    Maar vóór ze de beslissende stap deden, op het ogenblik, dat je nog redelijkerwijs naar Moab terug kon gaan, stond ze stil. Ze zei:
    "Weet wél, wat je doet. Daarginds liggen jullie achtergronden. Dáár heeft het leven aan jullie -jonge vrouwen- alles te bieden. Vóór jullie ligt het onbekende. Ik kan niet inzien, wat de toekomst dáár jullie voor moois zou kunnen geven".

    Orpa was vér met haar schoonmoeder meegegaan. Ze had haar eigen goden prijsgegeven (Ruth 1:15)., omdat via Naomi de God van Israël indruk op haar had gemaakt. Maar nú: ze maakte zich los- met moeite- maar: ze máákte zich los!  en ze wandelde weg uit de geschiedenis.

    Ruth echter hield vol. Ze was hecht met de God van Naomi verbonden geraakt. Ze kón het eenvoudig niet verdrágen dat Naomi over scheiding en terugkeer sprak. Ze wilde vooruit naar dát volk en dí­e God. En zo ging ze dóór met Naomi -en eigenlijk met God: onherroepelijk verder weg nu ván Moab en dichter naar Israel tóe.
    Ze gingen wonen, waar Naomi vroeger gewoond had. En toen was er die man, dat familielid. Hij kreeg óóg voor Ruth. Hij voldeed maar wát graag aan de verplichting van 'de adat' om haar te trouwen. Er werd een kindje geboren, de dichtbije voorvader van David, de verre voorvader van Jezus.
    Ruth had zich vástgeklemd, met hoeveel moeite dan ook, ze hád vastgehouden. Zó wandelde ze de geschiedenis binnen. De deur naar Moab en naar de onbekendheid was voor haar in het slot gevallen op het ogenblik dat Naomi en zij zwijgend doorliepen. Maar wí­jd was op dat ogenblik een ándere deur opengesprongen: de deur naar een toekomst zó belangrijk en zó ver, dat pas wij weten hóe belangrijk en hóe vol vergezichten.

    De hele geschiedenis doet mij denken aan een gedragspatroon van een bepaald soort vogels, ons in de bijbel geschetst. Eerst maar even de tekst:

    - Als een arend, die zijn broedsel opwekt, óver zijn jongen zwééft, zijn wieken uitspreidt, er een opneemt en draagt op zijn vlerken- zó heeft hem de HERE geleid.
    (Deut. 32:11,12).

    In het nest, hoog aan de rots geklemd: een adelaarsjong. Zijn vleugels zijn volgroeid, maar als hij nú niet leert vliegen, gaat de geschikte tijd voorbij: éérste gevaar. Hij zal maar blijven eten, beslag leggen op de tijd van de ouderdieren, niet volwassen worden, niet zelfstandig: kortom: er zal een onhoudbare toestand ontstaan: twééde gevaar.
    Er moet dus iets gebeuren. Het jong zal uit zijn traagheid opgetild moeten worden tot actie. De moederarend wekt nu haar kind op een zeer drastische wijze óp om te gaan vliegen.
    Eerst laat zij de voedselvoorziening een paar dagen achterwege. Daardoor wordt het jong via zijn radeloosheid geheel-en-al alert. De traagheid wijkt al terug.
    En dán gebeurt het; als ma dan eindelijk kómt, slaat ze met haar slagpennen het veilige plekje kapot!
    Het uitgehongerde jong móet zijn vleugels nu wel gebruiken. Die kunnen het licht geworden rompje wel éven dragen. Mams kijkt van boven nauwlettend toe. Natuurlijk worden die vleugeltjes moe. Maar dan schiet ma toe en vangt het neerstortende diertje op háár vleugels op. Ze draagt het vervolgens naar een rotsrichel. Daar hijgt het uit, in één klap véél volwassener geworden. Dadelijk gaat de jonge arend zélf fourageren. Over paardenmiddelen gesproken! Adelaars kunnen er ook wat van.

    En nu Orpa en Ruth. Er zí­jn verschillen; er is ook overeenstemming. Eerst maar die overeenstemming: Allereerst had de duivel ze fel verzocht, doordat ze op jonge leeftijd al weduwen werden. God vormde die verzoeking om tot een beproeving. Zouden ze -geschokt door wat ze hadden meegemaakt- het avontuur aandurven? Ze hádden de God van Israël al aanvaard. Ze wandelden nu in de richting van het beloofde land.
    Naomi werd een werktuig in Gods hand om de twee jonge vrouwen voor de keus te plaatsen. Het was of Gód door de woorden van Naomi tot hen sprak:
    "Nu is het de tijd om jullie meerdere mogelijkheden te gebruiken. Nog even;  en jullie veilige nest ligt achter de kim. Eigenlijk is het dan wég. Als je nú doorloopt, is de teerling geworpen. Dan kán je niet meer terug".
    Toen kozen ze allebei. Orpa's mogelijkheden, haar 'vleugels' bleven ongebruikt. Maar Ruth: wat werden háár mogelijkheden gróóts. Wat werd haar avontuur-met-God de aanzet tot iets geweldigs. Wat námen de gebeurtenissen een hóge vlucht, toen zij haar vleugels ging óefenen.
    Over Orpa zeg ik verder niets. De bijbel zwijgt hier verder over, dus ik zwijg ook. In het voorbeeld van 'de jonge adelaar' loopt het met de 'niet vleugel gebruiker' wat triest. Maar het is maar een voorbeeld. Ik hoop altijd, dat het met Orpa ook nog wel een beetje goed is gekomen.

    O ja, nu even het verschil. Voor deze twee vrouwen was de keus moeilijker dan voor die jonge arend. Dat dier móest wel vliegen. Zijn schuilplaats wás stuk. Zí­j moesten welbewust hun veilige plekje prijsgeven. Maar ja: zí­j waren ménsen. Die moeten nu eenmaal zwaardere proeven ondergaan dan dieren. Adeldom verplicht.

    En ú: u bent bekeerd. U bent, net als Ruth, uit uw vertrouwde, verkeerde omgeving weggevlogen, terwijl u ook ánders had kunnen kiezen, zoals Orpa.
    Nu echter bent u alweer lang een geregelde bezoekster van een heel gezellige kerk met vrouwenverenigingen en nationale en internationale contacten. Binnenkort gaat u naar de grote wereldconferentie in Los Angeles. Zó knus allemaal. En nu komt tóch weer de keus:
    Wat doet u:
    - Blijft u veilig elke zondagmorgen in die geriefelijke kerkfauteuil. Blijft u congressen aflopen, bijbelstudies bezoeken, u behaaglijk wentelen in de harmonie van gelijkgezinden.... en daarmee úit!! Is dat dan toch weer niet een Orpa-nestje, dat bekeerden van stalende training afhoudt?!
    Of:
    - Gaat u er ook eens op uit met de evangelisatiekaravaan; aan deuren bellen om uit te nodigen voor de film; in de zenuwen zijn, als de banken leeg blijven, schrikken, als dieven kostbare uitrusting stelen; in gebed die angsten overwinnen. Dáár zijn de vleugels van Ruth, waarmee u opwiekt tot nooit vermoede hoogten.
    Kom in aktie, steek uw nek uit, beken kleur, durf op de tocht te gaan staan. God vangt u op, wanneer u moe bent. Elke keer, wanneer u tot een werkelijke inzet durft te komen, wordt u geoefend in het ándere denken.

    De keus was voor Orpa en Ruth moeilijker dan voor die arend. Voor u - bekeerden- is de keus wéér iets moeilijker dan voor die twee vrouwen. Zí­j werden voor de keus geplaatst: in het schijnveilige nestje blijven of uitvliegen. Voor ú is de gemeente een wérkelijk veilige schuilplaats. Nooit echter is de gemeente bedoeld als een met dons gevoerd nestje, waar u maar consumeert: preek na preek; zanggroep na zanggroep. U móet er van tijd tot tijd op uit. U moet uw vleugels oefenen, door met uw verworvenheden te werken. En daarna puft u weer uit temidden van uw broers en zussen. En kijk: in dat bepalen van de juiste momenten van uit- en invliegen hebt u net weer een wat lastiger opgave dan Orpa en Ruth.
    Maar ja, u bent mensen van nú, die veel meer kunnen weten dan mensen van tóen. Zwaardere proeven zijn redelijk. Adeldom verplicht.

    Waar hádden we het echter over; juist: over de wedergeboorte. We zochten naar kenmerken daarvan. We hadden er al één. Nu het tweede: de moed om buiten uw overtrouwde omgeving te treden en op avontuur te gaan met God.

     

    05-04-2008, 18:55 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Archief per week
  • 27/09-03/10 2010
  • 13/09-19/09 2010
  • 06/09-12/09 2010
  • 30/08-05/09 2010
  • 16/08-22/08 2010
  • 09/08-15/08 2010
  • 02/08-08/08 2010
  • 12/07-18/07 2010
  • 05/07-11/07 2010
  • 28/06-04/07 2010
  • 14/06-20/06 2010
  • 17/05-23/05 2010
  • 03/05-09/05 2010
  • 26/04-02/05 2010
  • 19/04-25/04 2010
  • 05/04-11/04 2010
  • 22/03-28/03 2010
  • 15/03-21/03 2010
  • 08/03-14/03 2010
  • 01/03-07/03 2010
  • 22/02-28/02 2010
  • 15/02-21/02 2010
  • 08/02-14/02 2010
  • 01/02-07/02 2010
  • 25/01-31/01 2010
  • 18/01-24/01 2010
  • 11/01-17/01 2010
  • 04/01-10/01 2010
  • 28/12-03/01 2010
  • 14/12-20/12 2009
  • 07/12-13/12 2009
  • 30/11-06/12 2009
  • 23/11-29/11 2009
  • 16/11-22/11 2009
  • 09/11-15/11 2009
  • 02/11-08/11 2009
  • 26/10-01/11 2009
  • 19/10-25/10 2009
  • 28/09-04/10 2009
  • 21/09-27/09 2009
  • 14/09-20/09 2009
  • 07/09-13/09 2009
  • 31/08-06/09 2009
  • 24/08-30/08 2009
  • 10/08-16/08 2009
  • 03/08-09/08 2009
  • 27/07-02/08 2009
  • 13/07-19/07 2009
  • 06/07-12/07 2009
  • 22/06-28/06 2009
  • 15/06-21/06 2009
  • 01/06-07/06 2009
  • 25/05-31/05 2009
  • 18/05-24/05 2009
  • 04/05-10/05 2009
  • 27/04-03/05 2009
  • 20/04-26/04 2009
  • 13/04-19/04 2009
  • 06/04-12/04 2009
  • 30/03-05/04 2009
  • 23/03-29/03 2009
  • 16/03-22/03 2009
  • 09/03-15/03 2009
  • 02/03-08/03 2009
  • 23/02-01/03 2009
  • 09/02-15/02 2009
  • 02/02-08/02 2009
  • 26/01-01/02 2009
  • 19/01-25/01 2009
  • 12/01-18/01 2009
  • 05/01-11/01 2009
  • 29/12-04/01 2009
  • 22/12-28/12 2008
  • 15/12-21/12 2008
  • 08/12-14/12 2008
  • 01/12-07/12 2008
  • 24/11-30/11 2008
  • 17/11-23/11 2008
  • 10/11-16/11 2008
  • 03/11-09/11 2008
  • 27/10-02/11 2008
  • 20/10-26/10 2008
  • 06/10-12/10 2008
  • 29/09-05/10 2008
  • 22/09-28/09 2008
  • 15/09-21/09 2008
  • 08/09-14/09 2008
  • 01/09-07/09 2008
  • 18/08-24/08 2008
  • 11/08-17/08 2008
  • 04/08-10/08 2008
  • 28/07-03/08 2008
  • 21/07-27/07 2008
  • 14/07-20/07 2008
  • 07/07-13/07 2008
  • 30/06-06/07 2008
  • 23/06-29/06 2008
  • 16/06-22/06 2008
  • 09/06-15/06 2008
  • 02/06-08/06 2008
  • 26/05-01/06 2008
  • 19/05-25/05 2008
  • 12/05-18/05 2008
  • 05/05-11/05 2008
  • 28/04-04/05 2008
  • 21/04-27/04 2008
  • 14/04-20/04 2008
  • 07/04-13/04 2008
  • 31/03-06/04 2008
  • 24/03-30/03 2008
  • 17/03-23/03 2008
  • 10/03-16/03 2008
  • 03/03-09/03 2008
  • 25/02-02/03 2008
  • 18/02-24/02 2008
  • 11/02-17/02 2008
  • 04/02-10/02 2008
  • 28/01-03/02 2008
  • 21/01-27/01 2008
  • 14/01-20/01 2008
  • 07/01-13/01 2008
  • 31/12-06/01 2008
  • 24/12-30/12 2007
  • 17/12-23/12 2007
  • 10/12-16/12 2007
  • 03/12-09/12 2007
  • 26/11-02/12 2007
  • 19/11-25/11 2007
  • 12/11-18/11 2007
  • 05/11-11/11 2007
  • 29/10-04/11 2007
  • 22/10-28/10 2007
  • 15/10-21/10 2007
  • 08/10-14/10 2007
  • 01/10-07/10 2007
  • 24/09-30/09 2007
  • 17/09-23/09 2007
  • 10/09-16/09 2007
  • 03/09-09/09 2007
  • 27/08-02/09 2007
  • 20/08-26/08 2007
  • 13/08-19/08 2007
  • 06/08-12/08 2007
  • 30/07-05/08 2007
  • 16/07-22/07 2007
  • 09/07-15/07 2007
  • 02/07-08/07 2007
  • 25/06-01/07 2007
  • 18/06-24/06 2007
  • 11/06-17/06 2007
  • 04/06-10/06 2007
  • 28/05-03/06 2007
  • 21/05-27/05 2007
  • 14/05-20/05 2007
  • 07/05-13/05 2007
  • 30/04-06/05 2007
  • 23/04-29/04 2007
  • 16/04-22/04 2007
  • 09/04-15/04 2007
  • 02/04-08/04 2007
  • 26/03-01/04 2007
  • 19/03-25/03 2007
  • 12/03-18/03 2007
  • 05/03-11/03 2007
  • 26/02-04/03 2007
  • 19/02-25/02 2007
  • 12/02-18/02 2007
  • 05/02-11/02 2007
  • 29/01-04/02 2007
  • 22/01-28/01 2007
  • 15/01-21/01 2007
  • 08/01-14/01 2007
  • 25/12-31/12 2006
  • 18/12-24/12 2006
  • 11/12-17/12 2006
  • 04/12-10/12 2006
  • 27/11-03/12 2006
  • 20/11-26/11 2006
  • 13/11-19/11 2006
  • 06/11-12/11 2006
  • 30/10-05/11 2006
  • 23/10-29/10 2006
  • 16/10-22/10 2006
  • 09/10-15/10 2006
  • 02/10-08/10 2006
  • 25/09-01/10 2006
  • 18/09-24/09 2006
  • 11/09-17/09 2006
  • 04/09-10/09 2006
  • 28/08-03/09 2006
  • 21/08-27/08 2006
  • 14/08-20/08 2006
  • 07/08-13/08 2006
  • 31/07-06/08 2006
  • 24/07-30/07 2006
  • 17/07-23/07 2006
  • 10/07-16/07 2006
  • 03/07-09/07 2006
  • 26/06-02/07 2006
  • 19/06-25/06 2006
  • 12/06-18/06 2006
  • 05/06-11/06 2006
  • 29/05-04/06 2006
  • 22/05-28/05 2006
  • 15/05-21/05 2006
  • 08/05-14/05 2006
  • 24/04-30/04 2006
  • 17/04-23/04 2006
  • 10/04-16/04 2006
  • 03/04-09/04 2006
  • 27/03-02/04 2006
  • 20/03-26/03 2006
  • 13/03-19/03 2006
  • 06/03-12/03 2006
  • 27/02-05/03 2006
  • 20/02-26/02 2006
  • 13/02-19/02 2006
  • 06/02-12/02 2006
  • 30/01-05/02 2006
  • 23/01-29/01 2006
  • 16/01-22/01 2006
  • 09/01-15/01 2006
  • 02/01-08/01 2006
  • 26/12-01/01 2006

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!