Vlaamse schrijver, dichter en schilder * 1886 - 1947 *
05-01-2013
Dagboek - Lia Timmermans
Dagboek
Notities van Lia Timmermans over een hele week ontmoetingen met literatuur en herinneringen aan haar vader.
Uit De Bond -16/10/1981.
maandag
Echt zacht herfstweer. De lucht en het licht zijn anders, meer diafaan en milder. Ik hou van september en van de grote wolken, die gelijk droombergen aan de horizon van het vlakke kustland drijven. Ik zou reeds naar buiten willen... maar eerst mijn bureau opruimen en de was op zijn plaats leggen.
Tegen elf uur komt een studentin haar thesis over de verhalen van mijn vader brengen. Vorig jaar hebben wij ze samen gepland en zij heeft ze zo goed uitgewerkt dat er een onderscheiding bij te pas kwam. Het doet mij veel genoegen dat ook de jeugd het werk van Timmermans apprecieert en regelmatig krijg ik studenten op bezoek, die om inlichtingen komen voor hun werk over mijn vader. Heel lief dat ik gewoonlijk nog een exemplaar van hun studie krijg aangeboden.
Na de middag wil ik absoluut het land inrijden, om er van te genieten en de herfst te zien. Hier, aan zee, mis ik nog steeds de bomen, het land, waar men de trage wisseling der seizoenen ondergaat.
Na de middag rijden wij naar Gistel en stappen langs een kronkelende beek naar het volgende dorp. Ik vind het heerlijk, in het veld of in een bos te wandelen.
Reeds van kindsaf heb ik het gedaan en van toen wij getrouwd waren, hebben mijn man en ik het blijven volhouden. Misschien is het slechts een impressie maar ik vind dat wandelen in de natuur je opwekt. Het maakt rustiger, frisser; het geeft je ergens nieuwe krach! en je ziet de dingen ook met een andere blik. In moeilijke momenten, in zorgen of verdriet die zijn er toch voor iedereen geloof ik dat je je huis en de gesloten ruimte moet ontvluchten en in de velden moet gaan wandelen. De zorgen en moeilijkheden blijven wel dezelfde, maar je voelt ergens een kracht in je om er tegenaan te kunnen.
Vandaag komen we alleen maar om die septemberlucht te voelen, die prachtige wokenstoet te zien, het rustende land te ruiken en ons vrij en verinnigd te voelen in de uitgestrekte vlakte. Men kan zich soms zo gelukkig voelen en men weet niet waarom ik geloof dat dit het échte gelukkig-zijn is zonder welbepaalde reden.
De eerste dag van de herfst. De bladeren vallen nog lang niet af, maar 's avonds, tijdens het televisienieuws, hoor ik dat onze regering is gevallen. Onze ministers zouden ook meer in het veld moeten gaan wandelen.
dinsdag
's Morgens wat korrespondentie gedaan en in het huishouden bezig geweest. Toch even bij mijn zuster Tonet, die in hetzelfde huis een appartement bewoont, gaan buurten, een babbeltje gemaakt, bij een kopje thee, sterke Engelse thee, zoals alléén zij die kan maken.
Tegen de middag naar een vakantiehuis in Zeeuws-Vlaanderen, waar ik voor de deelnemers aan een bezinningsweek een lezing over mijn vader geef.
Eerst is er een Hollandse koffietafel ; het gaat er heel vlot en gemoedelijk aan toe. Vorig jaar gaf ik er ook een lezing cn voor deze keer hadden ze gevraagd te willen spreken over teken- en schilderwerk van mijn vader, iets wat veel van zijn lezers niet kennen. Ik had een 100-tal diapositieven bij en voor de meeste aanwezigen is het een revelatie dat mijn vader, naast de originele typische pentekeningen, zoveel mooie tedere en delikate aquarellen en potloodtekeningen heeft gemaakt naar de natuur. Zoals gewoonlijk wordt er na de lezing nog druk gepraat er komt weer koffie bij te pas. Het is donker voor we terug thuis zijn en 's avonds verkneukel ik mij met een fijn humoristisch boekje, dat ik uit Londen heb meegebracht : «The English Gentleman» van een zekere Douglas Sutherland. Er worden nog heel weinig plezierige dingen geschreven; het is ten andere ook moeilijk. Tachtig bladzijden drama, tranen, doem en ongeluk zijn gemakkelijk vol te krijgen. Maar tachtig bladzijden goede humor; tachtig bladzijden vreugde en geluk... dat is een zeldzaamheid.
woensdag
Een prachtige dag geweest, één van die stille zonnige herfstdagen. 's Morgens open ik het raam en hoor op de cassette-recorder van mijn zuster een prélude van Chopin. Ik weet dat het een keuze is van haar zoon Christiaan. Hij graveert, ontwerpt zelf de tekeningen en werkt steeds met muziek. Enkele jaren terug hoorde ik nog wel eens disco, rock cn reggae, maar nu is het, gelukkiglijk, alléén Chopin, Mendelsohn en Rachmaninov. Ik vind het gezellig om met jonge mensen om te gaan en Christiaan is een kalme, gezellige jongen, die een zeer originele manier vol droge humor van opmerken heeft. Af en toe komt hij mee met Tonet een kop thee drinken en wij babbelen en lachen samen.
Ik verzuim zonder enige scrupules mijn huishoudelijke plichten en blijf op het open vensterrichel zitten luisteren naar de muziek die met zulk gouden droomweer een mens weer romantisch-jong doet voelen. Trouwens, wanneer ik naar muziek luister, wil ik het ook met volle aandacht doen, niet terwijl ik praat of lees of naai of wat ook. Ik wil alleen luisteren, de instrumenten, de thema's, het aan elkander weven der muzikale zinnen volgen... anders kan ik ze niet ten volle opnemen en er niet ten volle van genieten.
Na de middag begin ik een kort verhaal, dat al lang in mijn hoofd speelt en dat ik steeds heb uitgesteld om te schrijven. Om te schrijven te beginnen moet ik weten een uur of drie, vier niet gestoord te worden. Grote talenten kunnen misschien ieder vrij uurtje gebruiken om te schrijven; ik helaas niet. Als de dag in stukjes van uurtjes en half uurtjes gekapt wordt, laat ik mijn pen rustig liggen. Toch vind ik schrijven belangrijk, voor iedereen. Tegen de avond, even voor de zon ondergaat, zie ik de spreeuwen overvliegen, die in het park komen slapen. Hele wolken spreeuwen komen van alle kanten aangevlogen en doen de lucht nog wijder en verder lijken. Misschien is het kinderachtig maar het geeft mij een gevoel van vrijheid, alsof je in je verbeelding met de vogeltjes meevliegt. Ik kan niet langer thuisbleven, trek mijn jasje aan en ga met Tonets jongste dochter die ook de woensdag over huis komt naar het strand. Wij stappen langs het water op het harde zand. Wij hebben hier de wijde horizon van de zee. Het is een prachtige zonsondergang. Het licht is fijn, ijl zoals op de schilderijen der Hollandse I7e-eeuwse kunstenaars.
's Avonds haken Tonet en ik wollen omslagdoeken; haar twee dochters gaan regelmatig vereenzaamde oude vrouwtjes bezoeken in het bejaardengesticht en zij hebben ons de opdracht gegeven voor ieder oudje een sjaal te haken tegen Sinterklaas. We moeten er dan ook op tijd aan werken en we vinden het nog gezellig ook.
donderdag
Vanochtend vroeg op; haastig meegeholpen met de hulp-in-het-huishouden. Om twee uur ben ik te gast in een damesclub in Oost-Vlaanderen, waar ik een lezing houd. Ik heb het zó opgevat dat de lezing zelf kort is, maar veel vragen open laat, waarop een open gesprek volgt met al de leden : in een beperkt gezelschap heeft het gewoonlijk sukses en hier wordt het werkelijk interessant zodat de dames en ik later dan voorzien en in enthousiaste stemming afscheid nemen. Terug in Oostende halen wij vlug boodschappen om hapjes en drankjes te maken: de donderdagavond komen enkele vrienden.
Toch loop ik even het Dominikanerkerkje binnen om een kaars aan te steken voor Onze Lieve Vrouw. Mijn vriendin vindt het een vorm van bijgeloof. Ik niet; ik vind er niets verkeerd aan en ik blijf graag in de duistere stilte van de kerk zitten. Bidden is een groot woord; ik tracht mijn gedachten, mijn aandacht op een meer geestelijk vlak te brengen.
Men gelooft niet altijd even vast: men gelooft niet altijd hetzelfde. Wij wéten niets en ik meen dat ieder van ons gelooft op zijn eigen manier. Als de goede wil er maar is en de wil tot het goede. Ik denk dikwijls aan een zin, die mij bijgebleven is ik geloof van Maurice Magre « Au dessus du chemin que chacun suit dans la vie, il y a un chemin invisible, que nous parcourons sans le savoir».
Praktisch hetzelfde, zoals mijn vader, die een diep vertrouwen had in de Goddelijke Voorzienigheid, schreef in Adriaan Brouwer en in De Familie Hernat hetzelfde wat Kardinaal Van Roey schreef: «Oneindig hoog boven ons oefent de Goddelijke Voorzienigheid haar onzichtbare oppermacht uit en terwijl Zij de stervelingen volgens de grillen van hun vrijheid laat woelen, leidt Zij hun inspanningen langs wegen, die Zij alleen kent en kiest».
In deze verwarde tijd goed om er aan te denken.
's Avonds of liever s nachts komen wij met onze vrienden op hetzelfde thema terug. Heel eigenaardig en helemaal niet gewild, leidt het gesprek uiteindelijk tot filosofie, godsdienst en geloof. Wij beginnen nieuwtjes te vertellen en heel natuurlijk vertellen wij over de boeken, die we hebben gelezen;hetwordt een discussie over literatuur en van het een op het ander, over moderne gedichten, politiek, schilderijen en wat al meer geraken wij op het geloof. De felste in de conversatie was steeds onze goede, trouwe vriend architekt Paul Felix, die helaas veel te vroeg overleden is. Wanneer de toon van het gesprek heftiger werd en het uur later, merkte zijn vrouw Esther op : «Het is na twaalf uur; we zijn wéér bij de godsdienst beland». Het is nog steeds hetzelfde.
Nu heb ik het laatste boek van Arthur Koestler gelezen «La Quête de l'Absolu». Buitengewoon interessant sommige hoofdstukken moeilijk. En na al zijn geestelijke omzwervingen langs filosofie, politiek, wetenschap, komt hij tot de conclusie dat het mysterie onopgelost blijft; het mysterie van de oorsprong van het leven; het mysterie van de oneindigheid; van wat hij noemt het regelmatig ingrijpen van het Toeval of Noodlot en ook hij bekent dat het Heelal, de wereld niet te vatten is in wetenschappelijke formules; het is niet een open boek dat de wetenschapsmensen kunnen analiseren... waarvan wij slechts in zeldzame momenten van genade een klein fragmentje kunnen ontcijferen. Het is een heel pessimistisch boek en toch is het een eerste stap naar een nieuwe spiritualiteit.
Om drie uur 's nachts nadat het evangelie van St.-Johannes, Darwin en het gissen naar de erfzonde ter sprake gekomen zijn, vinden wij dat het tijd wordt om te gaan slapen.
Ik zal morgen alles wel opruimen. Nu ben ik moe.
vrijdag
Veel te laat opgestaan. Van zogauw ik wakker word, ruik ik de verse koffie. Alles van de visite is opgeruimd; glazen en schoteltjes staan reeds in de vaatwasrnachine; het salon is in orde en de ontbijttafel is gedekt met verse broodjes. Gezellig! Dat is mijn man, «mijn grote kabouter!» zeg ik soms. Tonet, Lou en ik gaan 's middags mosselen eten en stappen nadien nog een eindje op het strand. Wij hebben haar hondje, Shamrock, bij; een pikzwarte Schotse terriër, die telkens weer in zee loopt en tracht het witte schuim van de aanrollende golven te pakken en verwonderd dat hij niets bij heeft naar ons komt gelopen. Wij hebben al veel plezier aan het hondje gehad; hij is werkelijk grappig en overmoedig. Als het dondert en bliksemt loopt hij het tuintje in en gaat kwaad staan blaffen naar de hemel. Wij hebben slechts een kleine tuin, met te hoge muren eromheen. Er staan drie berkebomen in, die ik zelf nog heb geplant. Vandaag staan de eerste gele blaadjes er aan. Er groeit heel veel klimop, waarin zeker honderd mussen komen slapen en er staat een esdoornboom, waarin ieder jaar een koppel houtduiven een nest komt maken. Soms zien we vinken in het hofje. In de lente komen merels er hun eieren leggen en hun merelkinderen leren vliegen, en in de winter zien wij dikwijls een roodborstje. Tonet strooit iedere dag broodkruimels en graantjes; dan blijven de vogels trouw komen, ook in de zomer.
's Namiddags schrijf ik mijn kort verhaal af en leg het weg. Nu lijkt het mij niet slecht, maar over een paar weken... of maanden zal ik het herlezen en dan zien wat het zegt. Dan de grote wekelijkse boodschappen. Samen met Lou. Gezellig thuis alles uitpakken en in de koelkast stouwen. Ik moet absoluut een beetje strijken en dan komen ook de dochters van Tonet thuis van universiteit en school en moeten de nieuwtjes verteld worden.
De jongste heeft een logée bij, Laurie, een Amerikaans meisje, dat enkele jaren terug twee maanden hier was. Zij is ongelooflijk veranderd in haar voordeel.
Vier jaar geleden, toen wij met haar Parijs, Normandië, Holland, Keulen en Londen bezochten, was de parfumerieafdeling van «Le Printemps» in Parijs het enige wat haar interesseerde. «You, in Europe have the culture», zei ze, «but we, in America, have the money».
Nu is ze vol over de schoonheid van Brugge, interesseert zich aan letterkunde én aan de mensen. Ze is van een bakvis een jonge vrouw geworden. Dat is het heerlijke bij jonge mensen en het hoopvolle: het kan op zulke korte tijd ten goede keren.
zaterdag
Huishouden, weer boodschappen en naar de bloemenmarkt.
Thuis op de vensterplank, heeft mijn rose kaapsviooltje, na weken verzorging eindelijk vier stevige bloempjes. Ik ben er blij mee. De wilde wijngaard heeft één rood blad. De zomer is voorbij. Ik hou van september, van het zonlicht in de herfst, zoals ik hou van een zachte regen in mei; van het rijpe koren in juli en van sneeuwlandschappen. Ik hou van brede rivieren in een vlak land; van heide, van rode beuken en berken; van wilde bloemen, van riet en lang zacht gras in de beemden; van wolken in de verte en van de westenwind.
Ik leg een L.P. op, «Symphonie van de nieuwe wereld» van Dvorak.
Na de middag gaat Lou op ziekenbezoek. Ik krijg het zoontje van mijn huishoudhulp op visitie. Steve is 5 jaar en een schattig jongetje, beleefd en vriendelijk, heel goed opgevoed. Tijdens de vakantie kwam hij soms mee met zijn moeder. Dan kijkt hij in prentenboeken; soms vertel ik voor hem en hij drinkt om 11 u. heel netjes mee een «teugje koffie» en zit braaf met mijn poes op zijn knieën. Vandaag helpt hij mee mijn planten besproeien en de bladeren afsponsen; hij is heel handig. Wij hebben het gezellig samen en tot slot van het bezoek maken wij samen chocolademelk.
Ik ga nog bij Tonet buurten, nieuwsgierig naar het schilderij waar zii aan werkt : een naaktfiguur vóór een Chinese paravent. Zij schildert naïef, maar héél zorgvuldig. Zij werkt langzaam en geduldig, want zij doet het écht graag, uit écht «liefhebberij». Het naaktfiguur is buitengewoon goed gelukt, vooral het transparente, het lichtgevende van de huid.
Zij schildert nochtans in olieverf, maar de figuur van het jonge meisje lijkt wel met porselein geschilderd. Wij blijven over kleuren, schilderijen, over Giotto, Sisley en Vincent Haddlesey praten; kijken naar reproducties. Tot wij naar de klok zien en ons ieder naar zijn eigen kookfornuis reppen. Lou is reeds thuis en zit met een vriend aperitief te drinken, dus toch nog tijd genoeg om de artisjokken te koken. 's Avonds vinden wij niets in de televisieprogrammas dat ons interesseert. Ik lees nog eens een stuk uit «Waves» van Virginia Woolf, meesterlijk genuanceerd, diep psychologisch... een grote dichteres. Lou heeft zijn voorraad weekbladen en tijdschriften. Ik blader ze soms eens door, maar lees ze niet graag. Krisis, kapingen, neutronenbommen, oorlog, financiële moeilijkheden... vandaag nieuws; morgen kan het reeds veranderen.
En het enige wat wij kunnen doen en er zijn heel veel mensen, waarover nooit wordt geschreven, die het doen is voort ons best doen opdat het morgen beter zou worden. Eigenaardig toch dat wij, mensen in ons streven naar geluk, gezondheid, vrijheid en langleven alle mogelijke middelen uitvinden. Maar om ons mensen te folteren, te onderdrukken, te vernietigen, wij evenveel of nog méér middelen uitvinden?
Ik bid dat God ons genadig weze!
Een week is voorby. Had ik véél meer moeten opschrijven? Alle kleine gebeurtenissen van iedere dag, zoals de jonge loodgieter, die een waterkraan komt vermaken, na een uur nutteloos gezwoeg vraagt of hij er zijn pa mag bijhalen, daar hij zelf eigenlijk geen lood- maar een «plastiekgieter» is?
Of had ik méér moeten schrijven van alles wat ik gedacht heb en gevoeld heb? Ik geloof het niet. Iedere week brengt zijn vreugde en zijn verdriet. Voor iedereen. Morgen opnieuw beginnen.
Niets is moediger dan een mens, omdat hij steeds gelooft dat het morgen beter zal gaan.
Uit Ons Lier - Volksweekblad voor Lier en omstreken 8/4/1944 door Felix Timmermans
Naar aanleiding van het wegbreken van het oude vischmijntje, en den beschaamden lof daarover, in de dagbladen, moet het eens en voor goed van mijn hart om een algemeene aanklacht te doen.
Men is Lier zoo stilaan aan't verneuken. Men ontneemt het zijn karakter en zijn geest.
Men doet het misschien met den besten wil van de wereld, met de zuiverste inzichten, onder allerlei voorwendsels, met kleine zeupkens, alle uren een lepel, zoodat het bijna niet de aandacht trekt. Maar men doet het! Men doet het reeds van lang vóór den anderen oorlog, daarna ook, en men doet het nog. Bij het bekijken van die zes oude, gekende prenten van Hoolans en van de latere, die door Seghers gemaakt zijn, en van de prenten van Jan de Weerdt, in de geschiedenis van Lier, door Tony Bergmann, staat men verbaasd, hoe schoon ons stadje er uit zag in die dagen. Dan komt er waarlijk een weemoed over ons, om al die heerlijke dhigen, die reeds verdwenen zijn.
De Werf met De Fortuin
Men kan gerust zeggen « Lier was vroeger schooner dan nu ».
Probeer zelf maar eens, gij ouderen van dagen, het oude stadsbeeld voor uwen geest op te roepen : De kaai, de vlietjes, het Volmeuleken, de windmolens, de oude bruggen, de stadspoorten, de vesthuizekens, de Markt, de verscheidene krul- en trapgevels. Lier was toen nog een van de typiekste en edelste stadjes van ons land. Had men het zoo maar kunnen behouden! Maar helaas! Er zijn daar twee oorlogen over losgebroken, die heel veel van het heerlijke kapot geroefeld hebben, en verder is er uit gezondheidsoogpunt en andere noodzakelijkheden moeten veranderd en afgebroken worden. Maar dat is heirkracht.
Daar kan niemand iets tegen doen, daar kunnen wij alleen voor bidden en lezen. Doch het was niet genoeg, dat er twee oorlogen vernieling brachten, ondertusschen, en daar voor ook reeds, hielpen de menschen een handeke mee uitsteken om Lier te verkarakterloozen. Waarom ? Eenvoudig omdat men er de poëzie niet van zag. Men liet het oude Volmeuleke vermolmen en verrotten. De vlietjes moesten verdwijnen.
Met goeden wil en overleg hadden wij die vlietjes kunnen behouden en tevens de gezondheidsregelen eerbiedigen. Het was even zoo schilderachtig als de beroemde Hollandsche grachten. Maar men zag het niet. Toen waren er al molens en poorten afgebroken. Lier moest schoon worden en men begon op te bouwen, tegen den penning op, in alle denkbare stijlen, in moorschen styl en andere uitheemsche na-aperijen, te veel om op te noemen. In de kerk zat men ook niet stil. Op een van de prachtigste okzalen van de wereld plaatste men een onbeleefd torentje, als voor de grap. Na den oorlog van '14 was er gelukkig nog één molen overgebleven, een eenig sieraad, maar op een schoonen dag was hij weg, en daar kikte haan noch hen over. En op een ander, schoonen dag, kwam er voor de Rechtestraat een ingebeelde lijn voor de pinnen. Wat is daar niet mee gesukkeld!
De hovenier Van den Dries kwam mij eens zeggen : « Vroeger stond de Sint Gummaruskerk in de stad, nu hebben ze die op een schotel gezet ». Kan men het beter uitdrukken? Na '18 kwam het Gazonisme te voorschijn. Overal waar er maar wat plaats was, moest er een gazon komen met bloemen en boorden versierd. En wat plannen lagen er niet gereed om gansch Lier te gazonneeren ? Er is zelfs door gemeenteraadsleden een voorstel ingediend, om de Werf te overdekken en er een boulevard van te maken.
Waarom al dit water? Voor twee mosselschuiten op een jaar? Zij diende dus tot niets! En als het voor niets dient, dan gazon! Langs den anderen kant gaf men de toelating om een wipkevie te laten oprichten, die als een sakkerdomme boven de Groote Markt te vloeken hangt.
Het Van Boeckel-monument plaatste men om zoo te zeggen als een smaad, in het bijna huizenlooze en ellendigste straatje van de stad! Ze willen ons onder boomen en bloemen doen verdwijnen. Men maakt er gordijnen van, die de schilderachtige uitzichten belemmeren. Ziet men dan de schoonheid niet meer van de effenheid van een plein, en van de edele, lange lijn van een muur ? Waarom die boomen langs den begijnhof muur, die de silhouet en het uitzicht ervan breken ? Waarom, wat er nog gaaf en heerlijk is, onder boomen verstoppen ? Bloemen zullen het niet redden, die vindt men overal, daar komt men niet voor naar Lier.
Van het Begijnhof gesproken, die perel aan de Liersche Kroon, met hoe weinig smaak en geest deed en doet men daar de noodige herstellingen. In de stad laat men nieuwe moderne huizen optrekken, die daar staan te gichelen te midden van oude gebouwen ; als het niet klinkt dan botst het. En het is niet alleen in de stad, dat men zoo halsstarig en tegelijkertijd labberlot te werk is gegaan. Ook in onze hoofdkerk is hetzelfde gebeurd. Wat moeite heeft het niet gekost, om de misdadige verplaatsing van het okzaal tegen te houden ? Nu is men zinnens, achteraan in de kerk een nieuw okzaal op te richten, dat door zijn enormiteit een leelijke kreuk aan de grootschheid van het gebouw zal geven. Men heeft er onlangs de beelden gewit, en is men zelfs bezig de versiersels, die mee deel uitmaken van de architectuur van die beelden, te vergulden! Men kan nog begrijpen dat zooiets door naieve begijnen en nonnenzielen geschiedt. Maar dat de kerkraad, die toch reeds teekens gegeven heeft van waardevolle initiatieven, zulke onesthetische bewerkingen toelaat, begrijp ik niet. Er zijn daar beelden bij die van een weergalooze schoonheid zijn. Het beste van het beste.
Veronderstel maar eens dat men een beeldhouwwerk van Michelangelo hier en daar zou vergulden !
Zoo is er in Lier van alles gebeurd, van binnen en van buiten. De goede dingen niet te na gesproken. Maar het gaat er hier over wat verkeerd is gedaan.
En nu had ik gedacht, daar gaat een nieuwen geest komen. Mis! Het gazonisme is nog niet dood. En men breekt het oude vischmijntje af, om er een gazon op te zetten, die met vischmotieven in bloemen, u van ver moet tegenlachen, natuurlijk met de noodige boomen er bij, die het zicht op het panorama belemmeren. Ik versta er niets meer van. Daar zijn toch in die cultuurraden menschen met talent, waaronder intellectuelen, dichters en schilders, waaronder zelfs enkele kunstenaars, die het vischmijntje en het schoon uitzicht met plezier geschilderd hebben, en nu haastig zijn om het te laten vernielen. Wie is daar s morgens mee opgestaan ? Bij wien ontplofte zoo iets in zijnen koker?
De vismarkt en de Hoge brug
Het vischmijntje was een eigenaardigheid vol oude herinneringen, die niemand in den weg stond. Bezie maar eens de twee prenten van Seghers om te beseffen hoe goed en vriendelijk het daar deed. « Och » zeggen de beschaamde verdedigers « het was toch maar van ijzer en steen ». Het is waar, maar wat is er niet van ijzer en steen? Of ze zeggen « Het diende tot niets ». Dus alles wat tot niets dient, moet weg.
Doe dan het Spuihuizeke ook maar weg, de onbruikbare pompen, de gevangenpoort enz.
Of ze zeggen : « Daar waren geen beenen aan gebroken ». Maar met te blijven staan ook niet. De ijzeren Leen, te Mechelen, is ook maar van ijzer, maar men laat ze eerbiedwaardig staan. Neen, het afbreken van het vischmijntje is onder geen voorwendsel goed te praten, en al zet men heel de Vischmarkt in de bloemekens, het eigendommelijk karakter is geschonden. Een typisch eigenaardig beeld van het schoone Lier is verdwenen. En wat is men nog allemaal van plan? Wanneer beginnen we met asphall ?
Behouden we Lier! En dat is geen ingewikkeld probleem. Houden wij er onze handen af. Ik vraag alleen maar, neem het karakter van een oude stad niet weg. Kwets haar niet in haren opzet en haar uitzicht. Laten we haar beeld eerbiedigen. Zelfs een gewoon ijzeren ring in een muur, laat hem daar. Hij ook vertelt iets van het verleden. We hebben al niet veel meer, laat er ons dus voorzichtig mee zijn. Vergeet niet dat een stad van ons allemaal is.
Buiten de stad, nu er toch urbanisatie komt, is er plaats genoeg voor zwemkotjes en gazonnen.
Buiten de stad kan men zooveel grillen en lollekens verkoopen zooveel men wil.
Maar van de eigenlijke city blijve men af !
Felix Timmermans.
******************
« De Waterlopen te Lier. »
Deze bijdrage is geschreven door M. Boschmans en verschenen in het t Land van Rijen, een driemaandelijks cultureel Liers tijdschrift,-jaargang VI1956.
Lier ligt op de samenloop van de Kleine en de Grote Nete die door een zeer waterrijk gebied vloeien. Zij vormen bijna uitsluitend het afwateringssysteem van de Antwerpse Kempen en gedeeltelijk van de provincie Limburg. Het landschap helt naar de beide rivieren af zodat onze stad laag gelegen is. Uit de toppografische kaarten en de geologische boringen kunnen we afleiden dat de hoogte schommelt tussen 4 m en 7 m. In de oude archieven is er meermaals sprake over het opvullen van laaggelegen gronden. Zo werd in 1557 de Grote Markt, het hoogstgelegen punt, aanzienlijk opgehoogd. Oorspronkelijk waren dus verscheidene stadsgedeelten lager gelegen. De hoogste waterstand bereikt te Lier 5,70 m.
Het oostelijk gedeelte van de stad, dat het laagst gelegen is, was oorspronkelijk door tal van waterarmen doorkruist. In de loop der eeuwen had men dan ook herhaaldelijk van overstromingen te lijden. De strijd tegen het water werd reeds vroeg aangevat en meermaals werden aan de rivieren grote werken uitgevoerd.
Het graven van de gracht ten zuiden van de Grote Bril, tussen de oude Grote Nete en de Kleine Nete, en van de tweede omwalling die de Kleine Nete en de Grote Nete verbond, alsook het plaatsen van sluizen in het Groot en het Klein Spui die de afloop van het overtollige water regelden, brachten een merkelijke verbetering met zich. Op verscheidene plaatsen in beide wallen trof men sluizen aan. Bovendien werden reeds in 1424 de samenloop der Kleine en der Grote Nete achter het Begijnhof verbeterd en werden krommingen afgesneden.
Wijzen wij er terloops op dat bij deze werken evenmin economische doeleinden uit het oog verloren werden. Zij hebben eveneens een rol gespeeld, want de scheepvaart op de Neten was eertijds voor Lier van groot belang. Zo werd omstreeks 1437 nabij de Moltoren een sluis gebouwd om s zomers het water op te houden om de rivier aldus beter bevaarbaar te maken.
In 1850 onderzocht een commisie, door de staat aangesteld, de oorzaken van de menigvuldige overstromigen en de middelen om hieraan te verhelpen.
Van 1859 tot 1864 werden dan ook grote verbeteringswerken uitgevoerd. De oude stadsgrachten van de tweede omwalling werden uitgediept en de loop er van werd, achter het Begijnhof en ten noorden van de stad aan de Lisperpoort, gewijzigd zoals zij thans nog bestaat. Deze gedeelten van de stadsgrachten die overbodig werden, zijn opgevuld. Ter plaatse kan men nog aan het uitzicht van het terrein de loop van de verdwenen bedding onderscheiden. Op de plaats waar de nieuwe afleidingsvaart in de Neder-Nete loopt, werd een brug met een sluis gebouwd. Aan de Lisper-, de Antwerpse- en de Mechelse poort werden nieuwe bruggen gemaakt.
Van het waternet binnen de stad zijn enkel genoemd afleidingskanaal en de Kleine Nete overgebleven.
« De Kleine Nete »
De abdij van Nazareth heeft ongetwijfeld reeds zeer vroeg twee watermolens op de Kleine Nete gebouwd. Deze werden in 1395 aan de stad verkocht. Ze zouden circa 1452 afgebroken zijn om de doorvaart op de rivier vrij te maken.
De Kleine Nete behield haar oorspronkelijke bedding doorheen de stad.
Van 1508 tot 1514 werd aan de sluis van het Groot Spui, met subsidies van de hertog, het gebouw opgetrokken. Meesters Anthonius Keldermans de oude en de jonge dirigeerden en controleerden de werken. Meester Willem Zegers van Brussel leidde de timmerwerken. Voor deze grootse aanbouw werd het metselwerk in witte steen in aanbesteding gegeven. Het afsluitingsstelsel werd in 1881-82 helemaal hervormd.
In 1412, of nog vroeger, werd over de Kleine Nete aan de Grote Markt de Hoogebrug soms ook genoemd Hoochbrugge, Grootbrugghe en Lange brugghe, gemetseld. Zij is een der oudste en voornaamste bruggen van de stad. In 1842 is ze vervangen door een draaibrug en in 1889 door een ijzeren, die in 1914 opgeblazen werd. In 1923 vernieuwd door een gemetselde, is ze nogmaals in 1940 erg beschadigd en achteraf hersteld.
De brug die de Kerkstraat met de Aragonstraat verbindt was in 1496 nog in hout opgetrokken. Ze werd later vervangen door een gemetselde en tijdens de twee wereldoorlogen telkens opgeblazen en achterafhersteld.
In 1414 werd de kade op de Vismarkt gemetseld en t jaarnadien het plein gekasseid.
De Sint-Jansbrug, die het Wilsonplein met de Werf verbindt, is in 1393 in hout gemaakt en in 1420 in steen herbouwd. Ze werd in 1650 door een draaibrug vervangen.
De rivierarm van de Eeckelpoort tot de Kleine Nete werdde Stadsbocht, de Schutbocht, de Bocht of nogde Nieuwe Caye geheten. Tussen de Sint-Jansbrug en de Eeckelpoort zou in 1563 een kade gemetseld zijn, die door de stad verpacht werd. Deze aanlegplaats bleef bestaantot ze in 1912 gedempt werd.
In 1416 werd over de rivierarm die omstreeks 1250 van de Kleine Nete naar de Grote Nete doorheen de Molbeemd gegraven was, een brug gemetseld. Deze verbond de Werf met de Moldijk. De gracht werd in 1912 gevuld, het gedeelte langs de kant van de Kleine Nete was reeds vroeger over een korte afstand overwelfd.
Verdwenen waterlopen.
De talrijke zijarmen van de Kleine en de Grote Nete hebben eeuwenlang voor het stadsbestuur problemen van allerlei aard doen oprijzen : zoals we reeds vermeldden had de stad herhaaldelijk te lijden van overstromingen, de openbare gezondheid eiste dat de vlieten regelmatig gereinigd werden, het maken en onderhouden van de talrijke bruggen en sluizen vergden grote kosten.
« De oude Grote Nete. »
In de XIXde eeuw onderging het uitzicht van de stad grote verandering door het gedeeltelijk overwelven van deze waterlopen. In 1832 begonnen, namen deze werken echter eerst in 1843 een grote uitbreiding. In 1912 werd overgegaan tot het dempen van de oude Grote Nete en de nog zeer grote resterendegedeelten van de vlieten. De plannen voor deze uitgebreide werken werden gemaakt door Tobbie Claes, eerstaanwezend ingenieur bij het Beheer van Bruggen en Wegen te Antwerpen. De verslijkte rivierarmen moesten eerst gereinigd en nadien gevuld worden . Het ontwerp bevatte bovendien het aanleggen van een rioleringnet. De oude Grote Nete liep vanaf de monding van de Fortbeek bijna in rechte lijn naar de « Bollaeke », later « Klein Spui » geheten, dat gelegen was ter hoogte van de zuidoostelijke hoek van het Oeverplein en waar zich tot in 1912 een sluis met voetgangersbrug bevond. Ze vloeide naast het Sionsklooster, thans de Becquevortkazerne, zwenkte naar de De Heyderstraat en splitste zich in twee vertakkingen. Ze kruiste de straat ter hoogte van de huizen nr 22 en 27 en liep verder in zuidoostelijke richting. De vertakking die meer westwaarts ter hoogte van het huis nr 16 onder de straat vloeide, werd Kerkhofmolenloop genoemd. De oude Grote Nete vervolgde haar weg, die we reeds aangeduid hebben, tot aan t begin van de Grote Bril. Ze zwenkte in zuidwestelijke richting doorheen de Molbeemd en de kunstmatig opgehoogde Moldijk, thans de steenweg, doorheen het tegenwoordige stadspark en mondde uit in de Kleine Nete ter hoogte van de bocht vóór de boogbrug waar dus het oorspronkelijk samenvloeiingspunt van de beide Neten was.
Op de Grote Nete werd ter hoogte van de zuidwestelijke hoek van de hof van de Jezuïeten een watermolen gebouwd, bekend onder de naam van Volmoleken. De stad werd in 1425 in t bezit gesteld van deze molen, die vermoedelijk in 1432 omgebouwd werd tot volmolen. Hij verdween circa 1885 en werd circa 1914 gesloopt. De Grote Nete werd in 1838 ten noorden van de Gasthuisbrug over een gedeelte overwelfd en bebouwd en ook in 1843 over een korte afstand de zuidzijde.
Oorspronkelijk waren er in de De Heyderstraat twee bruggen, een over de Grote Nete(de Kluizebrug) en een andere over de Kerkhofmolenloop. In 1885 werden deze bruggen door één enkele vervangen doordat de vertakking die zich ten noorden van de straat bevond naar de overzijde verlegd werd. De brug lag ter hoogte van het huis nr 22. De rivier was vóór 1912 over een gedeelte ten noorden en ten zuiden van de straat overwelfd. In dit jaar werd de Grote Nete vanaf het Klein Spui tot aan haar monding in de Kleine Nete verder gevuld.
« Kerkhofmolenloop »
De Kerkhofmolenloop was een vertakking van de oude Grote Nete. We vermelden reeds dat deze vertakking in 1885 van de noordzijde van de De Heyderstraat verlegd werd naar de overzijde. De vliet stroomde langsheen het vroegere Bellestraatje - dat achter de huizen van van de huidige St. Gummarusstraat gelegen was - naar de Berlaarstraat waar ze deze kruiste ter hoogte van het huis nr 9. Ze had hier een breedte van ongeveer 3,50 m. Ze liep verder tussen de hof van de paters Jezuïeten en deze van de dekenij naar de Volmolenbrug, die de Gasthuisvest met de Grote Bril verbond, en ze mondde uit in de oude Grote Nete.
Deze waterloop ontleent haar naam aan de Kerkhofmolen, in oude akten ook als oude watermoelen vernoemd, en reeds vóór 1388 niet ver van de St. Gummaruskerk op de Kerkhofmolenloop gebouwd werd. Hij zou aanvankelijk gediend hebben voor het zagen van grote blokken witte steen die voor de opbouw van de kerk bestemd waren. Het gebouw verdween in de oorlog van 1914 - 18.
Vóór 1858 was de vliet reeds over een korte afstand ten noorden en ten zuiden van de Berlaarstraat overwelfd en vóór 1845 ook ten noorden en ten zuiden van de De Heyderstraat.
Vanaf de Kerkhofmolen vloeide in noordoostelijke richting een vertakking, die de Berlaarstraat kruiste en nabij de Kluizekerk in de oude Grote Nete uitmondde. Ze was reeds vóór 1777 over bijna gans haar loop gevuld.
« Sint-Pietersvliet »
De Sint-Pietersvliet was een zijarm van de Kleine Nete. Ze verliet deze in oostelijke richting teneinde de gebouwen van het St-Jozefkransken waar de gemetselde boog vanaf de Mosdijk nog te zien is. Ze liep achter de huizen van de St-Gummarusstraat en van de Heilige Geeststraat, vloeide onder de Kerkstraat ter hoogte van het Dijkje, vervolgens onder de huidige gebouwen langs de zuidkant van deze straat. Dan kruiste ze de Rechtestraat ter hoogte van het huis nr 34, vervolgde haar loop in de zuidoostelijke richting bijna evenwijdig metde Kattestraat, zwenkte nabij de gebouwen van het klooster der Zwartzusters in een rechte hoek westwaarts. Ze kruiste de Kattestraat om dan verder te vloeien achter de huizen van de Kleine Bril en in de Kleine Nete uit te monden ter hoogte van het gebouw nr 5 aan de Werf.
Deze vliet had een gemiddelde breedte van 2,50 m. Ze werd Sint-Pietersvliet genoemd omdat ze langs de Sint-Pieterskapel liep. Vóór 1845 was het gedeelte achter de huizen van de Kleine Bril, aan de Rechtestraat en het Dijkje overwelfd en vóór 1888 bijna over gans haar loop.
« Minnevliet of Tuinenvliet »
De Minnevliet of Tuinenvlietverbond de Sint-Pietersvliet met de Kerkhofmolenloop. Ze verliet eerstgenoemde circa 18 m ten westen van de Kerkstraat, in zuidelijke richting, liep onder de Rechtestraat ter hoogte van het huis nr 45 waar de St-Gummarusbrug gelegen was, vervolgens achter de huizen van de Kardinaal-Mercierplaats, zwenkte in zuidoostelijke richting door de hof van het klooster der Zwartzusters, kruiste de Deensestraat op korte afstand vóór de bocht en mondde uit in de Kerkhofmolenloop. Ze had een gemiddelde breedte van 2 m.
De brug aan de Deensestraat werd Minnebrug genoemd. In 1721 verkregen de Cellebroeders de toelating de Minnevliet op hun erve te overwelven. Het gedeelte van het Dijkje tot voorbij de Rechtestraat was dicht vóór 1845 en in 1888 bestond het vlietje nog gedeeltelijk achter de huizen van de Kardinaal-Mercierplaats.
Op de XVIIde-eeuwse stadsplannen staat een vertakking van deze vliet afgebeeld gaande van de bocht onder het klooster der Zwartzusters naar de Sint-Pietersvliet ter plaatse waar deze westwaarts naar de Kleine Nete zwenkt.
« Brouwersvliet »
De Brouwersvliet, langs de rechteroever van de Kleine Nete, verliet deze rivier tegenover het Vlietje, liep in rechte lijn onder de Vismarkt en de huizen rechts van het Vlietje tot aan de hof van het hoekhuis aan de Koning-Albertstraat. Ze maakte een rechte bocht zuidwaarts, kruiste het Vlietje en vloeide in een wijde boog achter de huizenvan de Koning-Albertstraat en van de Grote Markt, vervolgens onder het Buildragershuisje en de Vismarkt terug in de Kleine Nete. Deze waterloop had een gemiddelde breedte van 3 m.
Reeds in 1418 zou het eerste gedeelte der Brouwersvliet overtimmerd zijn, In 1845 was ze gedeeltelijk overwelfd.
« Vredenbergvliet »
De Vredenbergvliet kwam, langs de rechteroever, uit de Kleine Nete, op dezelfde plaats als de Brouwersvliet. Ze liep naast de Muziekacademie noordwaards, kruiste de Vredenbergstraat ter hoogte van het huis nr 2, slingerde verder achter de huizen van de Mosdijk. Vervolgens maakte ze een grote bocht in de richting van de Schoolstraat tot aan de achterzijde van het huis nr 15 aan de Predikherenlaan om zich dan met een scherpe bocht zuidwaarts te richten naar de Kleine Nete waarin ze uitmondde juist tegenover de Sint-Pietersvliet.
De Vredenbergvliet ontleende haar naam aan het Vredenbergklooster dat zich van de Schoolstraat tot deze vliet uitstrekte. In 1845 zou men deze waterloop op de Vismarkt overwelfd hebben, zodat het uitzicht van het plein gans gewijzigd werd. Ze was in 1888 nog slechts over een klein gedeelte, achter enkele huizen van de Mosdijk, niet overwelfd.
Eertijds vertakte de Vredenbergvliet zich op de plaats waar ze de richting van de Kleine Nete insloeg. Deze vertakking liep tot voorbij de Abtsherberg die in de Groenstraat gelegen was.
« Vrouwenvliet »
De Vrouwenvliet vormde een verbinding tussen de Kleine en de Grote Nete. Ze verliet deze laatste tegenover de monding van de Fortbeek, vloeide westwaarts door de beemden en liep op korte afstand ten zuiden van het Groot Spui in de Kleine Nete. Deze vliet werd in twee gesnedendoor de verbinding die tussen het Groot en het Klein Spui gegraven werd. Ze veranderde alsdan in een moeras en werd in 1825 aan de eigenaars der aanpalende beemden verkocht en gedempt.
« Begijnhofvliet »
De Begijnhofvliet liep vanaf de bocht der Kleine Nete aan de ingang van de Begijnhofbeemd in rechte lijn achter de huizen van de Grachtkant naar de gracht van de omwalling die ter plaatse de huidige stadsvest volgde.
Toen het Vlaamsche volk uit zijnen eeuwen-langen slaap ontwaakte, en het daar onmondig, onbeholpen en verlegen in de wereld stond, zond de Voorzienigheid een man, die dit volk moest toonen, wat het geweest was, van waar het kwam en welke innerlijke waarde het bezat, voor nu en voor de toekomst.
Die man was Hendrik Conscience.
De man die zijn roeping als een apostel vervulde, en tot ons kwam als een herder in den morgen. Eeuwen waren donker over ons heengegaan. Wij hadden alle geloof in ons zelf en ons eigen vertrouwen verloren. Wij voelden ons arm, klein, bedelend, en waren niet eens vernederd als we uit vreemde handen ons karig geestesvoedsel moesten ontvangen.
We bezaten niets, we waren niets. We hadden zelfs alle hoop verloren dat het ooit zou veranderen. Zonder verleden, zonder toekomst.
Als onbezielde dingen, als figuratie, zagen wij de reuzen-torens boven onze vervallen steden oprijzen. De oude pracht der huizen, der abdijen en kasteelen spraken niet meer tot ons hart. Het waren enkel steenen. De nederigen lieten hunne geiten het gras grazen langsheen die steenen muziek. De oude schoonheid van het land stond daar verwaarloosd zonder belang alsof we er geen schuld aan hadden, alsof die schoonheid mee uit den grond gegroeid was met de boomen en de savooien.
Toen kwam Hendrik Conscience, die de frisehheid van den morgen in de plooien van zijn mantel droeg, en de goedheid als een licht op zijn gelaat.
Hij kwam vertellen zooals de herders vertellen, zooals de patriarchen en de heiligen vertellen. Niet voor die en gene, voor allen, groot en klein, arm en rijk, vol eenvoud en klaarte.
Hij vertelde niet van de landen van overzee, niet van de Belofte- en de Goden-landen uit het Zuiden en het Oosten, niet van de heldensagen uit het Noorden. En tot hiertoe hadden wij, helaas, niets anders gehoord. Neen, hij vertelde het sprookje van het Vlaamsche volk.
Van onze menschen, ons land, onze natuur en ons bestaan, en in onze taal !
Wij waren ons zelf vergeten geraakt, en plots vernamen we door zijn mond dat wij ook menschen waren. Hoe bij ons ook de moeders lijden, hoe er in onze armste hutten ook harten zijn, die den strijd voor het leven hebben te strijden en hoe er ook bij ons liefde, haat, verdriet en verheuging door de menschen waart.
Wij hebben ook menschen : een Lambrecht Hensmans, een Arme Edelman, een Sisca van Roozemaal, een Loteling, een Havo en Lieveken, een Baas Gansendonk. Uit alle standen.
Nu zagen wij binnen in de donkere hutten, achter de gordijnen der burgerkamers, in de enge woonplaatsen der werkmenschen, achter de sombere muren der kasteelen, en in de naar spek-geurende pachthoeven. De muren doorheen, de harten binnen.
Menschen die het vertellen waard zijn. En we kregen ons menschen lief.
Door het vertellen van dezen goeden man vernamen we dat we ook eene natuur om ons heen hadden, eene schoone natuur. Niet alleen boomen en rauw en grond.
De schoonheid lag over alle dingen hij ons, zoowel als over de blauwe heuvelen van Italië.
Hij toonde ons die schoonheid, de grootschheid der stille Kempen, de plechtigheid der wouden, de liefelijkheid van het heuvelend Brabant, de zee. En al de rijke vergezichten, telkens met een kroon van torens omgeven.
Wat een schoon land en we kregen ons land lief! We kregen het lief onder al zijn verschijnselen, als hij, Conscience, vertelde van de luisterrijke morgenden, de edele avonden en van den herfst en de omweders en de sneeuw.
Hij leerde ons de natuur bewonderen tot in de kleinste dingen.
En bewonderen is danken.
Tot hiertoe waren wij niets en wij verwachtten niets, omdat wij niets geweest waren.
Wij hadden geen groote daad, we stondaar met ledige handen. Zoo meenden wij. Maar hij deed ons staren naar de diepte van ons verleden.
En als een schitterend licht, als een ster van Bethleem, deed hij den Leeuw van Vlaanderen uit de donkerte der tijden opflikkeren. Het licht ervan ging door ons hart en ons bloed.
Een heel volk stond sidderend recht om te luisteren.
Trotsch, fier, verbaasd en bewonderend.
Het was of van alle torens de zegeklokken luidden, en er muziek tot in de hoogste wolken hing. Dat was het réveil van ons Volk.
Hij scheurde de nevelen van ons verleden uiteen. Hij riep de geest der helden uit het graf, en een schaar van groote mannen rezen voor ons op : Gij Jan Hyoens! Gij Artevelde.
En weer spraken en zongen onze torens, de oude steden herleefden, de juweelige huizen waren weer bezield, de gildenhuizen vlagden, en de heele geschiedenis wandelde als een levende fresco voor ons oogen.
Wij voelden ons weer een volk, wij waren iets geweest, wij konden weer iets worden.
Dit innerlijk bevrijdingsmuziek klonk tot in de harten der eenzaamste boeren, bij de nederigsten, bij de kinderen, bij de burgers, overal.
Ieder hart luisterde dankend en vereerend naar de woorden van dezen pastoralen boodschapper. Elk vertelsel was een gebeurtenis. Overal las men zijn gevleugelde vertellingen : om den haard, in de herbergen, de moeder voor haar kinderen, de kinderen lazen ze geniepig in het bed, de soldaat aan het kampvuur, de verliefde las ze voor aan zijn meisje. Men sprak er over in de herbergen, tusschen pot en pint, tusschen twee kaartspelen in, in de klas, rond de papketel. Men was fier van dit land te zijn. De ziel van 't volk sprak.
Nooit was er grooter vereering geweest, dan de vereering van het volk voor dezen man. Hij vertelde niet alleen over en van het volk, maar voor het volk. Dat was zijn apostolaat, daarom vertelde hij zoo eenvoudig van harte, vol medegevoel, zuiver op den draad en meeslepend. Hij is erbij, mee er in, met hart en ziel en hij doorvonkt elk zijner figuren, met de liefde van zijn eigen hart.
Och, zeker, hij had het, zoo gezegd, grootscher kunnen doen ; hij had zich tot een hoogere klasse kunnen richten, en zoo op afstand over dit volk kunnen vertellen aan een voorbereid publiek ; hij had het in 't Fransch kunnen doen, hij had het op de eene of andere manier sterker kunnen doen. Hij heeft het in de laatste jaren zelf bekend. Doch 't ging niet om zich zelve, hij diende.
Daar hoeft vooral op gewezen te worden! Hij deed alzoo uit liefde voor het volk, uit ganscher harte, in allen eenvoud en in den waarachtigen geest. Hij bracht daardoor geluk en optimisme. Hij wist het zoo goed als u en ik. Het leven is hard, donker, boos en onverbiddelijk, maar hij was als geschikt door de Voorzienigheid, al heeft hij dan zelf ook veel geleden, met dat onverwoestbaar optimisme, dat opheft en verjeugdigt, en een nimbus van kleur en licht rond het leven weeft.
Zijn eigen optimisme gaf hij als fakkels door aan het volk. Dat was zijn roeping, geluk brengen! Achter elk lijden en strijden ontwaarde hij licht en bezwoer hij de zonne.
Al zijne vertellingen hebben daardoor die rustige levenskracht van de onsterfelijke sprookjes en iets van de wortelkracht van den bijbel.
In zijn vertellingen gaat het van den donkeren naar het licht. Het goed, het schoone, het ware overwint. Zooals bij de sprookjes. De princes wordt door den draak verlost, zij trouwt met den ridder en zij leefden nog lang en gelukkig en zij hadden vele kinderen.
Zulke vertellingen zijn voor het volk een bron van kracht. Het volk wil een uitzicht en een uitkomst hebben. Het vraagstuk moet ten voordeele van wie recht heeft klaar opgelost worden. Dan kan het volk weer naar een nieuw vertelsel en een nieuw sprookje luisteren, anders niet.
Het volk vraagt in de vertellingen en in de boeken die het leest, geen portret van zichzelve noch van zijn moeilijkheden, ellende en tobben. Het vraagt er een hoopvol uitzicht op, of ten minste toch een bedrooming ervan. En Conscience heeft het leven en het leven van zijn gestalten bedroomd. En laat dan zijn boerenmeisjes, die hij maagden noemde, in den stal en tusschen de rapen propere voeten hebben, laat de boerenjongens, die hij blonde lokken geeft, bewonderend luisteren naar de stem eens ongehuwde nachtegaals, laat hem van de zon, de dagvorstin, van den dauw zevenkleurig diamant maken, laat er nevens elk figuur, smiltend van goedheid, een vlammenden duvel staan, dat alles is slechts het buitenste vel.
Het is het garniersel, de pommade, de smaak van den tijd.
De eene generatie lacht de andere uit. 't Is het buitenste vel, zooals in alles wat echt en schoon is, zit de waarde van binnen in.
Conscience had het anders gekund en anders kunnen voelen. Maar het volk wil zich bedroomd zien. Het houdt van tegenstellingen, en van een held wil het een held, tout court.
Wat het volk vroeg heeft hij het volk gegeven en het heeft geluisterd, en het luistert nog even vurig naar hem. Niet alleen hier, ook tot ver over de grenzen.
Voor de wereld was hij van belang, voor ons volk was hij een noodzakelijkheid, een hulp en een redding, eene lichtende ster. Zelden kwam er een geschikter man op den geschiksten tijd en op de geschikste plaats als dezen verteller, vader, herder en apostel.
Zijne vertellingen zijn het geestelijk koren en brood van ons volk. Bij elke nieuwe generatie wordt er telkens opnieuw van gezaaid, geoogst en gegeten.
Ze sterven niet omdat ze de sprookjes van ons volk zijn. Sprookjes sterven niet.
De jeugd wordt door zijn vertellingen telkens bezield, bij de ouderen zingt de herinnering terug naar een reinen tijd van droom en vrede.
Conscience is een stuk van ons leven geworden.
En wij, letterkundigen, zijn erfgenamen, die zijn taak willen voortzetten, ieder volgens zijn gevoel, aard en talenten, wij staan hier vol dank en groote vereering voor dezen vader, die de goudader van onzen rijkdom ontdekte, die het ons gemakkelijk en weelderig gemaakt heeft, daar hij ons weer menschen gaf, ons een luisterrijk verleden terugschonk, een land, een natuur ; ons een toekomst toonde en liefde voor ons land verwekte.
En vooral : Hij leerde zijn volk lezen, wezen en zijn.
Lezen is een sociale aangelegenheid. Bij de dood van de enige bewoner liggen de tien boeken ongeopend op het onbewoonde eiland. Alleen bij de kluizenaars in de woestijn lag hun enige boek, de bijbel, gebruikt in de stilte na het vertrek van de laatste duivel. Maar over dat boek spraken zij de hele dag met hun enige gezelschap : God.
Elke lezer wil delen. En de altijd wat plechtig geroemde dialoog met de schrijver of diens figuren is daarvoor niet geschikt. De lezer leest in de hoop op gezelschap. Hij is allerminst de individualist waarvoor hij wordt gehouden. Elke lezer wil gestoord worden. En hij vertelt meteen wat hij leest, en als hij enthousiast is, zal hij de laatste goede zin meteen aan de onbekende voorlezen. De lezer kan zijn eenzaamheid met het boek alleen verdragen omdat hij weet : straks kan ik erover spreken. Niets onnatuurlijker dan de stilte in de leeszaal.
Op de enige plaats waar lezers samenkomen, is spreken verboden. Het zal nog wel een overblijfsel zijn uit de tijden dat er alleen in kloosters leeszalen waren. Ga naar een leeszaal, kijk rond, ieder loert naar de ander. Wat leest hij? Dat ken ik ook. Zou hij het ook mooi vinden? Hij zou dit ook eens moeten lezen. Hier. 'Voorrecht van goden en mensen is het lachen', dat lees ik net. Dat moet toch iedereen een keer gehoord hebben. Maar het enige geoorloofde geluid is het dode geritsel van papier. Ik heb nooit in leeszalen kunnen lezen.
Wie veel leest, zou verplicht moeten worden tot publiek delen. Een schitterende opdracht tegenover de gedwongen spaarzame lezers. Wie leest bij voorbeeld een studie over Felix Timmermans? Ik kreeg die ook maar vorige week toevallig in handen. De auteur heet Ignaas Dom en zijn boek heet Felix Timmermans de pelgrim. Ik zou de studie ook misschien niet zo gauw helemaal lezen. Maar in het fraai uitgegeven werk staat wel op pagina 113 het meest frappante leesgetuigenis dat ik ooit heb mogen lezen.
In november 1938 ontvangt Timmermans een brief uit Amsterdam. Die luidt zo :
" Zeer geachte Heer Timmermans,
Laat ik u even schrijven dat ik zojuist onder enen lantaren in Amsterdam in den nacht om 2 uur geheel uw boek «Ik zag Cecilia komen» op straat heb voorgelezen aan Prof. FJ. Buytendijk. Het was wel de vijfde keer dat ik uw boek las. Ik zou ondankbaar zijn U dit niet te laten weten. Het is zo mooi dat ik er telkens opnieuw van in den hemel ben.
Vergeef mij dat ik u dit zo schrijf. Ik doe dat nooit. Maar uw boek is een meesterwerk.
Gij wordt zo vaak zo zeer geminacht. En het is toch zo mooi! In allen eenvoud gezegd, ik kan niet nalaten u te zeggen, hoezeer ik dit bewonder. Ik dank U, mede namens Buytendijk.
Gij hebt een zeer mooi boek geschreven. Het heeft ons allen wij, en die ik ken ontroerd. Wilt Gij zo goed zijn, deze spontane uitdrukking van vreugde wij zijn gewoonlijk zo kalm niet te beschouwen als vlijerij?
Anton van Duinkerken. "
Alle klokken van de Sint Gummaruskerk in Lier moeten zijn gaan luiden, toen Timmermans dat las.
Uit hun een paar jaar geleden gepubliceerde correspondentie weten we dat Buytendijk en Van Duinkerken elkaar wekelijks in Amsterdam ontmoetten, naar ik meen op donderdag als Buytendijk in Amsterdam college gaf. Hun gesprekken duurden, bij Van Duinkerken thuis, tot diep in de nacht. Maar kennelijk maakten zij in de nacht ook wel eens een wandeling.
Maar waarom droeg Van Duinkerken de inderdaad heel mooie novelle van Timmermans 's nachts bij zich? Hadden zij eerst thuis over het boekje gesproken? De gastheer pakt het en zoals altijd maakt de aanraking pas het enthousiasme goed los. Maar Buytendijk moet weg. Het is bijna twee uur. Van Duinkerken loopt mee, steeds enthousiaster wordend. Ze staan in de stille straat. Wat is er over een boek te zeggen, wat dat boek zelf niet beter kan zeggen? Het echte delen van het leesgeluk is het voorlezen van het boek. Gelukkige mensen schamen zich nooit. Het op straat voorlezen midden in de nacht was een vanzelfsprekende zaak.
Hoe lang zullen de twee daar gestaan hebben? Ik zag Cecilia komen is een dun boekje, maar het tempo van Van Duinkerken en de tijd lag laag. Buytendijk, de waarnemer veel van zijn boeken hebben met kijken te maken moet minstens een uur onder de lantaarn geluisterd hebben. Wat moet hij het boekje, maar ook het moment zelf schitterend hebben gevonden. Daar is de laatste bladzijde, de laatste regel nadert. Helaas, het boek is uit. " Dat is mooi, hè ", zal de een, " Heel mooi ", zal de ander gezegd hebben. Intensere communicatie is nauwelijks denkbaar. Wie aan de situatie denkt, wordt onvermijdelijk jaloers. Op het gezamenlijk geluk dat de twee daar onder de straatlantaarn gekend hebben.
Buytendijk gaat naar huis. Hij zal het boekje van Timmermans meegekregen hebben.
En ik weet zeker dat hij het die nacht nog helemaal gelezen heeft, al zal het alleen maar zijn om het geluk van het uur op straat te kunnen vasthouden. Van Duinkerken gaat naar huis.
En het wonderlijkste is, dat hij meteen de brief schrijft. Een derde moet in het geluk delen.
Wie in fantasie gelooft, leest de brief niet goed. Dit is allemaal echt gebeurd, alle gevoelens zijn oprecht. Want het zal niet aan het late uur te wijten zijn, dat Van Duinkerken zo eenvoudig, eentonig schrijft. Hij zegt zelfs in dit kleine briefje enkele keren hetzelfde.
Dat gebeurt alleen in momenten van uiterste oprechtheid over eigen geluk.
Van Duinkerken was toen vijfendertig, hij had al de halve wereldliteratuur gelezen en was daarover allerminst zwijgzaam geweest. Maar als de lezer in zijn zuiverste gestalte verraadt hij zich in dit voorval. Een beter zelfportret had hij niet kunnen schrijven. Buytendijk was zestien jaar ouder dan zijn voorlezer, hij heeft hem ruim zes jaar overleefd. Waarom heeft hij deze gebeurtenis nooit opgeschreven? Desnoods als een kleine studie over de psychologie van het lezen. Maar misschien las Van Duinkerken hem wel wekelijks een boek voor!
En kende hij talrijke straatlantaarns in Amsterdam. Hoe schrijf je dat op? Niemand gelooft het toch. Ik denk dat dit zijn zwijgen verklaart : de gebeurtenis was te intiem.
Alleen de schrijver van het boek mocht ervan weten.
Gelukkig is de geschiedenis even sociaal als de lezer : ze wil delen.
Overstoord, ondanks al de moeilijkheden der laatste maanden, ondanks het achterwege blijven van officieelen steun, en de geweldige mededinging op eigen bodem door buitenlandsche firma's, gaat hr. Jan Vanderheyden, grondlegger der Vlaamsche Film-industrie met zijn werking voort.
En deze week brengt hij te Antwerpen, in een der grootste zalen der havenstad, weer een nieuwe Vlaamsche film (de hoeveelste ? men kan ze bijna niet meer tellen !) op de markt. Deze nieuwe film heet « Een Engel van een Man » en is door en door Vlaamsch, want het scenario werd geschreven door niemand minder dan den bekenden Vlaamschche verteller Felix Timmermans, die met boeken als « Pallieter », « Kindeke Jezus in Vlaanderen », «Pieter Breughel», «Boerenpsalm», e.a. bekendheid verwierf in de Europeesche letteren, ja, men mag zelfs zeggen in de wereldliteratuur, waar verder al de in deze film optredenden vooraanstaande Vlaamsche tooneelkunstenaars zijn, en ten slotte de muziek bezorgd werd door de heeren Renaat Veremans en Perak, en voor de camera beroep werd gedaan op de beproefde technische kennis en het artistiek aanvoelen van E. Muhlrade.
Overigens, de hierbij volgende korte inhoud van « Een Engel van een Man », van de hand van onzen Lierschen Fé zelf, laat omtrent het 100 % Vlaamsch zijn van dezen film, zoowel naar geest als naar uitwerking, geen twijfel over.
En daarbij blijft het niet. Jan Vanderheyden komt volgende maand met nog twee andere nieuwe filmen te voorschijn, namelijk : « Met den Helm geboren », eveneens een zoo gemoedelijke als humoristische werk en « Naar nieuwe Levensvreugde » een geromanceerd gegeven, waarin de schoonheid, de karakteristieken en de uitzonderlijke waarde der provincie Antwerpen verheerlijkt worden, en waardoor het Vlaamsche filmwezen met een toeristisch-kultureelen band verrijkt wordt.
Jan Vanderheyden is misschien geen « engel van een man », maar hij is onbetwistbaar een durver, en iemand die op zijn terrein de Vlaamsche kultuur heel wat meer bijbrengt dan de duizende praters, die het steeds zoo goed weten hoe het eigenlijk hoort te zijn, maar nooit de handen uit de mouwen steken. En het komt in het jonge naar uitbloei groeiende Vlaanderen in de eerste plaats op pioniers aan, en zeker voor de moderne gebieden als film, radio, enz. waarop onze menschen te lang afwezig bleven.
Jan Vanderheyden legt de basis voor een mogelijk leefbare en actieve Vlaamsche film-industrie. Aan het publiek, aan ons allen, hem in deze zware taak te steunen, en zonder daarom eerlijke, gezonde en opbouwende kritiek te sparen, aan dezen film-pionier ten lande het noodige krediet te schenken, ten einde in een naaste toekomst uit te bouwen wat onze volkskultuur verrijken kan.
***
KORTE INHOUD :
Prosper De Leeuw, de baas uit den kruidenierswinkel « In den Kemel >. zucht en kreunt onder den duim van zijn vrouw Rosalie. Hij mag nooit uitgaan, 's Woensdags alleen is het hem toegelaten naar de zangvereeniging «Het ruischend Riet» te gaan repeteeren. Hij staat waar de bezem staat, maar hij verliest zijn hartverlangens niet. Als er een net meisje in den winkel komt, kan hij haar zóó bewonderen dat hij te veel siroop gerieft.
Bonifaas, de knecht die het beter kan zingen dan zeggen, is ook een vurig lid van « Het ruischend Riet », en samen repeteeren ze onder hun werk hun partie tegeneen op.
De oudste zoon uit « Den Kemel ». Gommair, de ijverige secretaris van zangmaatschappij, is met een lief vrouwtje sedert 3 jaar getrouwd... maar helaas de wieg blijft leeg.
En dan is er nog de jongste zoon, Monneke, een spitsfil van een jongen, die tijdens de repetitie tegen goesting op den winkel past en liever met die van achter t hoekske zou gaan vrijen.
« Het ruischend Riet » gaat een groot concert geven. De dirigent zou daarvoor gaarne een zangeres laten optreden die hij te Antwerpen heeft leeren kennen en nog nader kennen wil. Vader en zoon De Leeuw zijn daar tegen. « Wij willen het met eigen krachten doen ». Doch Rosalie komt nu voor de pinnen, geholpen door haar schoondochter. « Die zangeres komt wel. » En zij komt. Zij verovert de harten van de twee De Leeuw's. Prosper en Gommair.
Het festival te Antwerpen, waaraan «Het ruischend Riet» deelneemt, geeft gelegenheid de zangeres terug te zien, die in het café « Tipperary » woont. Terwijl Gommair zich aldaar handig uit de betrapping trekt, heeft Prosper het ongeluk in een te vroolijke stemming een kostelijke vaas omver te dansen. Tante Emma eischt er de betaling van, doch Prosper staat met leege zakken en verspeelt den trein waarmee « Het ruischend Riet » al weg is en moet per taxi weg. In 't gedacht dat hij te laat in « Den Kemel » terecht komt, verbergt hij zich achter leugens. Als Rosalie vaststelt dat hij te vroeg is aangekomen en « Het ruischend Riet » met den 1sten prijs nu eerst van de statie wordt ingehaald. Wordt het voor Prosper een pijnbank.
Hij weet zich uit de klem te redden door het toeval dat de tante van de zangeres ook Emma heet zooals zijn tante, die vroeger enkele jaren te Geel verbleven heeft.
Als nu « Tante Emma » op een schoonen dag het geld voor de vaas wil komen halen, wordt het voor Prosper een vagevuur. Hij moet een uitvlucht zoeken om naar Antwerpen te gaan en de vaas-zaak te regelen. Op die reisjes naar Antwerpen schijnt het ongeluk hem steeds te vergezellen. In 't café « Tipperary »moet hij verzwinden voor de komst van zijn zoon Gommair, die ook een uitvlucht gevonden heeft om nog eens weer te komen : « Om voor zijn vrouw een hondje te koopen !»
Als Prosper over den muur wil klimmen. valt hij in het regenwatervat. En moet zoo opneemvodachtig, zonder geld, verkleumd tot in merg en been, op een autovrachtwagen in den stormnacht, terug naar zijn peperige Rosalie. Een volgenden morgen is hij om te sterven. Nu begint Prospers « fragile » geweten te knagen, hij wil alles aan Rosalie biechten.
Dan eerst kan hij gerust begraven worden. En hij bekent zijn vuige misdaad : een andere vrouw gekust te hebben. Voor Rosalie is dit een zware slag. Zij die altijd gedacht heeft dat Prosper een engel van een man was, had zich aan alles verwacht maar dat niet. En moeilijk komt het van haar lippen : « De dood vergeeft alles. » Nu kan Prosper sterven. Nu moet hij sterven want anders begint de hel op aarde. Maar hoe hij ook moeite doet om het tijdelijke met het eeuwige te verwisselen, het gaat met den besten wil van de wereld niet. En Prosper is verplicht tegen goesting te genezen.
Ook in het huishouden van zoon De Leeuw smoort het in de schouw. Een naamlooze brief onthult het geheim van het «hondje». Als Rosalie zich nu ook in het huwelijksleven van haar zoon wilt mengen, spelt Gommair haar duchtig de les : «Wat voor een schotelvod hebt gij van mijn vader gemaakt?» De vader heeft alles gehoord, zijn leven keert zich om. Prosperke wordt Prosper. De leeuw verheft zich. De leeuw briescht. De leeuw trekt zijn pantoffels uit. Rosalie krimpt gedienstig ineen.
En de vrouw van Gommair wordt er van bewust dat de misdaad van haar man het sop de kool niet waard is.
Terwijl beide vrouwen nu beseffen dat hun mannen toch engelen zijn, zweeft de jongste zoon, Monneke, er met die van achter 't hoekske uit, om te ondervinden dat de liefde wel vleugelen heeft, maar het niet gemakkelijk is een engel van een man te zijn.
Uit De Standaard 21/09/1935 -door Urbain Van de Voorde.
Dat Felix Timmermans een zelfstandig scheppende persoonlijkheid is, die geheel uit zichzelf de krachten haalt waarmee hij zijn werken voortbrengt en dat hij steeds, zonder rechts of links om zich heen te kijken naar wat anderen doen, zijn eigen weg gaat, daaraan zal wel niemand twijfelen die iets afweet van de ontwikkelingsgeschiedenis der letteren.
Dat hij in deze hoedanigheid tot de grootsten behoort, zal ik niet beweren, maar met meer dan één groot schrijver heeft hij het kenmerk gemeen, dat zijn werk zeer ongelijk is. Het is nu éénmaal het noodlot van hen, die geheel zichzelf willen zijn, en kunnen zijn, dat hun scheppende vermogens niet altijd even hoog gespannen blijken en dat hun werk derhalve opeens inzinkingen kan vertoonen, veel grooter dan bij schrijvers, die over het algemeen hun minderen, met een gegeven voorbeeld voor oogen waarvan ze het nooit wagen af te wijken, toch werk kunnen voortbrengen dat doorloopend op ongeveer dezelfde, middelmatige hoogte staat. Aan zichzelf steeds gelijk te zijn is een hoedanigheid van epigonen. We zullen er geen kwaad van zeggen. Ze schrijven zeer leesbare boeken (of penseelen zeer bezienswaardige schilderijen). Daar ze ten slotte niet bijster veel te vertellen hebben, kunnen ze vorm en stijl keurig en netjes verzorgen. Er is in hen geen onrust of gejaagdheid, geen geestesgespannenheid, geen blindelings stuwende impuls van het bloed die hen uit doet gaan op avontuur, en roekelooze zwerftochten in de nog onontgonnen gebieden der expressiemogelijkheden, niets zet hen aan de formeele banden, die zij zichzelf hebben aangelegd, te breken. Deze kunstenaars, schrijvers of schilders, hebben verdienste; ze vormen doorgaans de grote massa van hen die het letterkundige en artistiek leven van een land uitmaken ; maar na eenigen tijd blijken zij, somwijlen reeds gedurende hun leven, door anderen, nieuw opgekomenen, verdrongen. Er leeft weinig van hen na, omdat er geen geestelijke of artistieke invloed van hun werk uitging en op een gegeven moment is het ten hoogste nog het materiaal van den gewetensvollen geschiedschrijver der letteren of der kunst, die het zich tot een plicht rekent alles wat toch een zekere faam of belang gehad heeft in zijn boeken een plaatsje te geven. Hoeveel romans b.v., zelfs in groote literaturen, drijven na een vijftigtal jaren nog boven? Van epigonistische dichters wordt soms een enkel goed vers in een bloemlezing gered, maar hoeveel verhalen blijken na een zekeren tijd « klassiek » te zijn geworden, om het zoo maar te noemen?
Ik zou mij niet eraag aan profetieën willen bezondigen, maar ik geloof niet dat Timmermans in afzienbaren tijd nog enkel een historische beteekenis zal hebben. Borg voor zijn blijvende beteekenis staat m.i. het autochthoon gegroeid zijn van zijn wenk, dat bijna telkenmale iets onverwachts heeft, zeilfs als heb voor het overige niet deugt. Want dit is nu eenmaal typisch voor Timmermans : hij heeft, vooral in den laatsten tijd mislukte werken geschreven, waarvan men niet wist wat men het meest moest betreuren : hun plompheid van stijl of hun valschheid van atmosfeer, de onbeduidendheid van hun inhoud of hun gebrek aan echt levensgevoel, maar telkenmale moest men erkennen dat er een poging gedaan was om iets te geven dat niemand hem heeft voorgedaan. Zijn « Bruegel », hoe verkeerd ik zijn opvattingen van den grooten schilder, én van het heele boek vond, is zijn Bruegel, terwijl hij in de figuur van den onvergetelijke Jan Nagel toch weer een beeld heeft weten te scheppen van den mislukten artist, waarvan ik nergens de weerga ken. En vooral zijn « Franciscus », een heilige waarover reeds een halve bibliotheek geschreven werd, is zijn Franciscus; te midden van den overvloed van literatuur over het onderwerp, heeft hij zich los en zelfstandig kunnen bewegen, zonder aan wie het ook zij, zijn tol te betalen. Wat men Timmermans ook verwijten kan, dit zijn hoedanigheden, die men niet iederen dag bij een schrijver ontmoet en die hem nog bijblijven tot in de minste schetsjes van « Pijp en Toebak » en in zijn trouwens onmogelijken « Krabbekoker ».
Timmermans is zichzelf tot in zijn gebreken toe. Deze schrijver moet men nemen zooals hij is. Zich verontwaardigen over zijn tekortkomingen is een beetje onnoozel. Hij is, als Permeke, een soort natuurkracht; hij heeft zijn goede en kwade buien, zijn hoogten en laagten. Hij is ongebreideld en onbeheerseht. Is de conjunctuur gunstig, dan ontstaan wonderbare dingen. Maar komt er stoornis in het evenwicht der krachten, dan loopt ook alles mis. Dit zijn de wisselvalligheden van kunstenaarsnaturen die in alle weer en wind recht door zee willen gaan. Een door onnaspeurbare oorzaken teweeggebrachte, ontreddering of verzwakking hunner scheppende vermogens wreekt zich onmiddellijk. Het onklaar-raken van Timmermans' krachten toen hij zijn « Bruegel » of zijn Krabbekoker schreef, hebben mij echter Pallieter of Symforosa,of het Driekoningentryptiek niet doen vergeten. Al was ik van de eersten, zooniet de allereerste om hem wegens de grove smakeloosheden die hij zich met «Bruegel» veroorloofde, te lijf te gaan, ik heb het nooit noodig gevonden den schepper van Pallieter te behandelen als was hij een vent van niks. Ik was steeds innerlijk overtuigd dat een schrijver zooals hij, zich op een gegeven moment, als men zich het minst eraan verwachtte, zou hervatten. De conjonctuur zijner scheppende krachten moest alleen maar den tijd hebben weer gunstig te worden.
Is de crisis thans overwonnen? Men leze « Boerenpsalm » en er is wel niemand die deze vraag twijfelend zal beantwoorden. Boerenpsalm is het antwoord dat Timmermans, onverstoorbaar, gegeven heeft aan zijn belagers. Dit werk is even oorspronkelijk, en gaver wellicht nog, dieper, ontroerender, warmer van wetende menschelijkheid en levenservaring dan Pallieter. De uitbundigheid der jeugd is voorbij. De dolle levensvreugd, de overmoed, de zinnenroes liggen achter den rug. Voorbij het lanterfanten, het doelloos trekken van horizon naar horizon. Pallieter heeft wortel geschoten, is boer Wortel geworden en hij is thans a.h.w. vastgeklonken aan den akker, die zijn leven is en zijn doel en zijn geluk.
Wortel is de eeuwige boer, de noeste en norsche, zwijzame en opvliegende, eenvoudig vrome en onuitroeibare bijgeloovige. Uit één stuk, volkomen onsentimenteel, volkomen onromantisch, staat hij daar voor ons met zijn zware, lompe voeten, als vastgegroeid in de aarde, met zijn groote eeltige handen, half misvormd door het levenslang omgaan met spade en zeis, maar nog teer genoeg om met onbewuste, maar grondeloos diepe liefde steeds weer het zaad te zaaien waaruit de nieuwe oogst moet ontstaan. Zijn lot zal het zijn, als dit van zijn vader, eens « krom gewerkt (te zijn) als een vraag teeken. Toen ze hem kistten, zat hij ofwel recht in de kist of staken zijn beenen in de lucht. Ze hebben hem moeten kraken...»
Zoo zal het hem vergaan, zoo zal het zijn kinderen vergaan, hun ten minste die als hij «wortels» zullen willen blijven in de Vlaamsche aarde, eeuwige boer, zooals hij. Hij kent zijn lot, weet dat hij zal moeten werken dag in dag uit, zwaar en uitzichtloos en veelal minacht, en dat hij nooit rijk zal worden (daar zorgt de kasteelheer wel voor). En toch wenscht hij geen ander levenslot dan het zijne, en als hij, oud van jaren, na tweemaal weduwenaar te zijn geworden, zou kunnen introuwen bij een oude jonge dochter en rustig «van zijn renten leven», loopt hij op het laatste moment liever weg, terug naar zijn velden, de open lucht, de vrije natuur.
Dit verhaal van boer Wortel's leven, feitelijk een soort lang « monologue intérieur », is niet het verhaal van de lotsbestemming van den een of anderen toevalligen landman, van een bepaald individu : Het is geheel boven het accident uitgestegen. Wortels leven is het leven van alle boeren; er gebeurt niets in dat niet iederen boer overkomen kan èn als mensen en als bewerker der slibbe. Dit verhaal is nauwelijks nog een roman; synthese van alle boerenromans, maar bijna geheel los van dit tot vervelens toe beoefende genre, ontgroeid aan alle vormen die het in de moderne letteren had aangenomen, is deze Boerenspalm alleen nog een brok epiek, op enkele plaatsen tot een hymne uitgegroeid. Wanneer van veel waarrond nu gerucht gemaakt wordt, veel romannetjes die opgehemeld worden alsof het mirakels waren, zélfs de titel zal vergeten zijn, nog dan zal deze schepping daar staan als een onwrikbaar monument van stijl en taal en beeldende kracht. De figuur van boer Wortel, eenvoudig en ruw en menschelijk, komt mij reeds voor als een soort landelijke half-god uit den grijzen voortijd. Het moderne leven is aan hem voorbijgegaan; tijdselementen en tijdstoestanden raken hem niet. Hij staat, onder Gods wijden hemel, op Gods vruchtbare aarde die hij in den aanvang der menschheid geheten werd in het zweet zijns aanschijns te bewerken, pal als een rots te midden van den voorbijtrekkenden stoet der menschelijke generaties die zich weinig om hem bekommeren doch wier leven hij alleen mogelijk maakt. Want alles kan de mensch missen, deze heele moderne gemechaniseerde beschaving kan verzinken zonder een spoor na te laten, maar het werk van den boer, dat hem voedsel en kleedsel bezorgt, is het begin en het einde van alles. Zoolang hij er is, behoeft niets te verwilderen; aan grootculturen konden landbouwvolkeren het aanzijn geven, maar hijzelf, waaraan wij de basis danken van ons bestaan, blijft de eenvoudige en ook ontberende, die toch met alle vezels van zijn hart blijft hangen aan zijn akker en zijn werk.
Een stuk brute, ruige grond. Ge kunt u omdraaien en hem laten liggen waar hij ligt, en aan de haven gaan werken. Dan slaapt ge 's avonds als een os. Maar steekt ge enkel uwen vinger in dien grond, dan wordt ge er als door wielen en katrollen met lijf en ziel in meegesleurd. Dan is die grond uw leven.
Dag en nacht van in den donkere het bed uit, in den regen en slegen of zengende zon, gedurig voorovergebogen staan of kruipen, bij 't spitten, wieden, kappen, planten, oogsten, dorschen tot aan den laatsten draad licht. Porei planten dat is op zijn eigen al een galei.
Een ander slaapt lijk boter en droomt van schaapjes en zoetekoek, maar de boer, al is hij nog zoo afgemat, ligt met één oog open. Hij luistert of er nog geen regen komt, of de regen nog niet ophoudt. Hij ziet al zijn vruchten vóór zich, hij voelt ze als iets van hem, gelijk zijn eigen vingeren. Ze snakken naar dit, of klagen van dat. Het hart van den boer klaagt en snakt mee. Hij staat op, steekt zijn kop eens buiten; hij beloert de maan en de wolken, voelt naar den wind en luistert naar zijn beesten; hij watert eens op den mesthoop, niets mag verloren gaan, het mest is een halve God, en dan kruipt hij weer achter zijn warme boerin, en wacht den morgen af.
Zoo gaat het dag-in, dag-uit, jaar om jaar. een leven lang : emmers zweet, blaren op uw handen, korstknieën en later een bult. Rijk zult ge er niet mee worden. Dat laat de kasteelheer niet toe. Hij moet kunnen feesten.
Dat weet ge allemaal, en toch door den loover van uw boerenbloed speekt ge in uw handen: God zegen ons! en ge steekt de schup in den grond.
Van dan af zijt ge de slaaf van 't veld, zooals ge de slaaf zijt van uw kinderen.
Het middelpunt is de vrouw. Ons Fien, de moeder.
Zoo treft men in dit boek fragment aan op fragment, grootsch van eenvoud, sober en zelfs somwijlen ruw, maar op den man af en vaak ontroerend. De boer groeit voor uw oogen, hij heeft iets elementairs en geweldigs, iets hiëratisch, als de boeren figuren van Permeke, maar tevens is hij een mensen van vleesch en bloed, lijdend om en door zijn kinderen en aangetrokken, behekst zelfs door de vrouw. In Wortel's leven spelen ze een belangrijke rol, als in het leven trouwens van ieder normalen man, en zooals hij zijn veld liefheeft en er mee als het ware worstelt om het vruchten te doen dragen, zóó heeft hij de vrouw lief en strijdt onbewust met haar om ze naar zijn wil te kneden en haar toe te bereiden om het zaad te ontvangen dat zijn geslacht zal voortplanten in den tijd. Zondige lusten ook wellen bij hem op; met meesterlijke eenvoudwars van alle psychologische uitrafeling, weet Timmermans zijn onrust, kwellingen, wroeging en schaamte te suggereeren als hij eenmaal een misstap begaan heeft met een aantrekkelijke meid uit het gebuurte. Want Wortel is geen heiden.
Zijn geloof is blind, maar diep. Hij denkt er niet over na, maar aanvaardt het op gezag.
Zijn godsvrucht evenwel is iets primordiaals : de vormen van zijn geloof kunnen hem bijgebracht zijn: maar religieus is hij van nature, omdat hij, overgeleverd aan de grillen van weer en wind, onbewust in nauw verband staande met de geheimzinnige machten van leven, teling, vruchtbaarheid, bij instinct gevoelt dat er een Macht over de wereld heerscht, waartegenover niets anders past dan deemoed en gebed. Oeroude atavismen leven trouwens in hem na onder allerhande vormen van bijgeloof, en ofschoon de pastoor, zijn vriend (een prachtige figuur, deze priester!) zich op alle wijzen inspant om al die dwaze superstitiën uit te roeien niets aan te doen: al slaagt de pastoor er momenteel in de bovenhand te halen, in het diepst van zijn hart blijft hij toch wantrouwig: geloof en bijgeloof zijn bij den boer onontwarbaar in elkaar verstrengeld. Zoo weet men nauwelijks of het een vorm van geloof of een soort fetichisme is die er hem toe drijft een Christusbeeld in een stuk hout te snijden. Telkenmale er hem iets kwelt of bezwaart, en vooral na den dood zijner eerste vrouw, wanneer hij als behekst is door de fascineerende Frisine, loopt hij telkens naar dat ruw beeld, dat langzaam onder zijn handen ontstaat, terug, als om er èn zijn angst in uit te storten én er zijn in vleeschelijke lusten beklemde ziel weer aan te louteren.
Ik zie aan Timmermans' Boerenpsalm weinig gebreken. Men heeft gewezen op de gemakkelijke geestigheid van zekere anecdoten en anderzijds op de voor een boer wat al te diepzinnige beschouwingen die de schrijver Wortel hier en daar in den mond legt. Ik heb geen bezwaar tegen het eene noch tegen het andere. De grappige passages, die misschien niet bijster oorspronkelijk, maar toch niet smakeloos zijn, verbreken op gepaste wijze den doorloopenden ernst van dit boek, dat feitelijk een smartelijk boek is (het leven is geen lach, zegt Wortel's pastoor telkens : en inderdaad deze boerenpsalm is geen vreugde-hymne) en wat de enkele volzinnen betreft die niet lijkeu te passen in den mond van een boer : men bedenke dat een kunstwerk geen slaafsche navolging is der werkelijkheid. Deze « psalm » kan in feite geen enkele boer zingen : de schrijver is, in dezen vorm van inwendige alleenspraak, zijn bemiddelaar, en het is dezen laatste volstrekt verooroofd hem te « helpen zeggen » wat wellicht enkel in een staat van onzeker schemerend begrip in zijn geest aanwezig is. De grenzen van het aanvaardbare is Timmermans m.i. nergens te buiten gegaan.
Ik voeg erbij dat het boek schitterend is geschreven eenvoudig, zooals het onderwerp verlangt, maar vol treffende, rake, plastische beelden, die alleen Timmermans weet te vinden, in een kernachtige, gespierde, rijke taal, zooals alleen Timmermans weet te schrijven.
Het werk is trouwens een teeken van den tijd, nu de boer weer in het centrum der belangstelling wordt gerukt door de politiek van het « terug naar het land », door de nationaal-socialistische romantiek van « bloed en bodem ».
Maar ook zonder deze hedendaagsche ideologie kon Timmermans dit boek geschreven hebben ; het ligt geheel in zijn lijn. En zelfs al betaalde hij hiermee zijn tribuut aan den geest van deze, onze dagen : het zij hem graag vergeven, want dergelijke actualiteiten hebben een zweem van eeuwigheid.
Openingswoord Retrospectieve 1972 - Louis Vercammen
Opening Timmermans Tentoonstelling
Lier, 28 mei 1972
Geachte vergadering,
Boven de wieg van Felix de gelukkige stond een goede fee, die de kleine Timmermans twee instrumenten overhandigde, waarmee hij zijn leven moest zinvol maken : pen en penseel. En om die taak naar behoren te kunnen volbrengen, ontving hij als toemaat een scherp zintuigelijke waarneming, een open oog en oor gepaard met een rijk hart en een dichterlijke geest. Dat was zijn beginkapitaal, met die gaven zou hij woekeren en een werk leveren, dat ons nu, 25 jaar na zijn dood, nog altijd even gelukkig maakt als op de eerste dag.
De Timmermansen waren kanthandelaars van vader op zoon. Artiestenbloed zat er voorlopig niet veel in, zaken doen ging voor. Daar Felix de jongste was en zwak van gezondheid, werd hij ook meer verwend dan de anderen. Mettertijd zou blijken dat hij een buitenbeentje was. Ach nee, hij was geen vroegrijp genie, hij was gewoon een kleuter, die graag met papier, kleur en verf morste.
Op school was de tekenles de enige, die hem in de ban hield. Van zijn luttele spaarcenten ging de jongen de sterkgekleurde volksprenten en mannekensbladen kopen, om die daarna te kunnen kopiëren, liefst met nog schreeuwender kleuren. Geen groter plezier beleefde hij, dan toen hij van de behanger een afgedankt staalboek kado kreeg. Gewetensvol tekende hij de grillige figuren, bloemen en vogels na. Het was intussen wel duidelijk geworden dat de jongen niet voor advokaat of dokter was in de wieg gelegd. Thuis hebben ze er niet al te zwaar aan getild, want naar nieuwe kantpatronen was veel vraag en daarmee leek Felix' toekomst als ontwerper verzekerd.
De twaalfjarige knaap mocht de avond- en zondagslessen volgen aan de stedelijke teken- en schilderschool. Daar was geen spraak van verveling. Hij zou het nooit over zijn hart gekregen hebben ook maar één les over te slaan. Op zekere dag viel hem het boek van Conscience «Hoe men schilder wordt» in handen. Dat wordt nu zijn droom : een tweede Rubens worden! De daad bij het woord voerend, gaat hij naar het museum van Antwerpen om die meesterwerken van dichtbij te kunnen bestuderen. De indruk was zo overweldigend dat zijn droom erbij bezweek. Maar in een volgende zaal ontdekte hij Breugel, onze Vlaamse Breugel. Men zou kunnen spreken van een liefde op het eerste gezicht. Hij had zijn meester gevonden.
Timmermans heeft nooit kunnen dwepen met de goden- en heldenbeelden uit de oudheid, noch met de overigens fraaie borsten en billen van de Renaissance en de Barok. Reeds als knaap verdedigde hij tegen zijn 20-jaar oudere broer Ernest de hogere artistieke waarde van de Vlaamse en Italiaanse Primitieven en natuurlijk van Breugel.
Na vijf jaar kursus kreeg hij de zilveren medaille. Meesters en ouders spoorden hem aan verder te studeren aan de Akademie te Antwerpen, zoals Isidoor Opsomer, zijn illustere voorganger. Maar Felmix vond de dagelijkse reis en het vroege opstaan om half zeven te lastig. Ging zo een eventuele carrière als kunstschilder verloren, aan de andere kant is hij zo bewaard gebleven voor de literatuur.
Timmermans was graag glazenier geworden, omdat niets de kleurenweelde van brandramen kan evenaren. In de tekenschool had hij zich daarin trouwens gespecialiseerd. "Och zo kunnen schilderen : levende, sterke, briljante kleuren. Niet grijs, pastellerig, stofferig, bruin, mollig, doorspeekseld, doorpapt en vergaan, maar levende glanzen, elke kleur stralend op zichzelf, in 't geheel een hevige regenboogzon!" schrijft hij. "O ik hou van kerkramen om de transparante kleur, om hun volste hevigheid van kleur, om hun bezieling en inzuiging van het licht. Och ja, zo hevig kunnen schilderen op het doek, zonnen in uw kamer hangen! "
Vader met zijn nuchtere kop zag terecht geen broodwinning voor Felix in die dagdromen en besliste dat deze thuis zou helpen in de kantwinkel. Tijdens zijn vrije tijd mocht hij dan gerust zijn kunstaspiraties botvieren. Vanaf 1905 verschijnen Timmermans' eerste verzen in de Lierse weekbladen. Nadien noemde hij ze 'berijmde schilderijtjes' en heeft daarmee zijn hele werk van meet af gekarakteriseerd. Schilder en schrijver zullen niet van elkaar te scheiden zijn. De rijmpjes bezitten enkel historische waarde, maar kenmerkend is nu reeds de voorliefde voor pikturale details. De koninklijke Begijnenvest lijkt een kerkbeuk, waarvan 't wijdomliggend landschap de gekleurde ramen zijn; bij zomeravond staan de bomen op den hemel afgetekend lijk met inkt.
Onder invloed van de veelbelovende kunstschilder Raymond de la Haye teosofisch vegetariër geworden, gaat hij zo op in de geheime leer, dat hij zijn penselen en verftuben laat uitdrogen. Wanneer moeder al die boeken ziet met al die rara titels, is haar eenvoudig woord : "Toe Felix, neem maar terug uw verf en schilder". Het is pas enige jaren later, als de ontgoocheling in de teosofie niet meer te loochenen is, dat hij zich weer voor zijn schildersezel neerzet. Van zijn geloof restte niets meer dan zijn liefde voor O.L.Vrouw. het is wellicht daarom dat zijn oudste nog bestaande schilderij een 'boodschap aan Maria' is, die hij als huwelijksgeschenk voor Flor Van Reeth maakte in 1909.
Het gebeuren speelt zich af tegen een lange witte muur met in de verte het begijnhoftorentje.
Nog primitief onbeholpen, staat het werk in opvatting geheel onder invloed van zijn oudere vriend. Het geplaveide gangetje is typisch Van Reeth. Aan het gezicht waagt Timmermans zich nog niet. Dat van de engel is slechts vaag in profiel weergegeven, het gelaat van Maria is praktisch helemaal verborgen in de begijnenkap. In tegenstelling met de Vlaamse Primitieven, laat hij de Annuntiatie plaatsvinden in openlucht onder het groene lover, precies zoals hij het later zal vertellen in 'Het Kindeke Jezus in Vlaanderen' .
Wanneer Felix Timmermans in november 1910 onder de schuilnaam Mandragoor de tentoonstelling van de plaatselijke Kenisgilde verslaat in het weekblad 'Aan Beide Nethen', moet hij op enkele zere tenen gestaan hebben, want een van de gebroeders De Weert besluit zijn repliek met de woorden dat Mandragoor : 1ste een ellendige taalverknoeier is ; 2de dat hij eigenlijk niets afweet van kunst en er maar op aan praat, vol eigendunk ; 3de dat zijn opstel fel naar opzetterij ruikt ; 4de dat hij een inkonsekwente zeveraar is ; 5de dat hij met boze inzichten bezield is.-Als kritiek op kritiek kan dat tellen!
Gelukkig heeft Timmermans zich nooit erg gestoord om kritikasters of onbegrip, anders had hij pen en penseel lang in de hoek gegooid. Nooit hadden we dan gehoord van het boek, waaraan hij enige maanden later zou beginnen : Pallieter. Daar breekt de kleurenweelde en pikturale visie in volle jubel los. Daar treffen we ook zijn eerste vignetten aan. Schilder blijkt de auteur in het uitbeelden van koppen en gestalten, het beschrijven van taferelen en feestmalen, het schilderen van interieurs en weidse landschappen. Stijl en taal zijn smeuïg, druipend van originele beelden en plastische zeggingskracht. Of we willen of niet, we kijken mee, bewonderen mee, voelen mee, genieten mee. Luisteren we maar : "Charlot kwam terug in een blauwbaaien rok en een rood slaaplijf, waaruit haar dikke armen spannend en blinkendvet uitkwabberden. En al etend zag Pallieter altijd maar aaneen naar de veldbuik, waarboven de zon opklom. De rode wieken van de molen draaiden en den frissen wind, die een witte ronde ballonwolk door het blauw van den hemel zond ; en de reuk der witte en purperen kruidnagelen wandelde over de tafel heen.
Pallieter dronk het laatste eten in de maag en riep armzwaaiend : "O Heer, mijn billen worden licht als strooi en omhoogwillend lijk sprinkhanen". Hij ging buiten, opende duiven- en hoenderkoten en strooide handsvollen kempzaad. Wat was dat toen schoon, in die zilveren zon die glimmende krobben, waarop bruin, groen, blauw en rood goud weg en weer danste, die witte, ros en grijze stippeling der kloeke vleugelen, de rode en gele bekken en poten, de bloedrode kammen en sterk gebouwde en lenige steerten vol wemelende koleuren lijk in de schelpen van de zee. Pallieter aanzag het met halfopen ogen en zei : "Rubes, bleft er af !"
Bij een plek klaprozen liep het water zo maar uit de ogen van Pallieter en hij zei met een zucht van bewondering : "Och Sint Jan, worroem sta da ni in oewen apokalips?" Hij moest die geweldige klanken rood betasten en bestrelen, al roepend : "Koleuren, koleuren is alles in alles !"
Een zo mogelijk nog rijker palet vinden we in Het Kindeke Jezus in Vlaanderen.
Als miniaturen in een middeleeuws getijdenboek, zo heeft Timmermans ieder tafereeltje gepenseeld. Geen enkel schakering kon de schilder ontgaan. Zo spreekt hij onder meer van : melkwit, krijtwit, hagelwit / appelrood, kersrood, appelsienrood, zalmrood, wijnrood, bronsrood, bloedrood, kardinaalsrood / olijfgroen, kropsalaadgroen,, kikvorsgroen, maneschijngroen / aarzelblauw, weekblauw, warmblauw, zeeblauw, inktblauw, leiblauw, staalblauw, hemelsblauw, avondblauw.
Het is ongetwijfeld die kleurenrijkdom en vertrouwdheid met het onderwerp, die Timmermans ertoe aangezet hebben zijn literaire verbeelding op doek over te brengen.
Zijn eigenlijke carrière als schilder vangt aan in maart 1920, op de avond dat hij na 17 maanden in zijn geliefde Netestad terugkeert. Vol vreugde ook omdat het eerste kind op komst was, schildert hij zijn Driekoningen op weg naar Betlehem : gedurfde oosterse kleurenpracht in een Vlaams sneeuwlandschap.
"Ik kan over mijn eigen werk geestdriftig zijn", schrijft hij aan Van Reeth. "Als ik de kleuren daar op lap, kleuren die men in t algemeen bijna niet durft zien, radijsrood nevens outre mer blauw, vlamend rood nevens geel, purper gloeiend nevens veronesegroen, dan juich ik. Voor mij zijn kleuren geest, ent zou t zo ver willen brengen dat ze niet meer getemperd worden door schaduw, maar daar nevens elkaar fonkelen en glazen als edelgesteenten, die te spelen liggen op een fond van zwart fluweel, hagelblanke sneeuw of glijdend goud. Maar ik durf nog niet genoeg, ik kan het nog niet genoeg. Ik ben geestdriftig terwijl ik schilder, maar als 't dan af is, dan heeft het niet genoeg van de processievizioenen, die door mijn geest wandelen.
Ik voel het door brandende kleuren, kerkramen. Heb ik vroeger niet voor kerkraammaker willen leren, verleid door de kleuren? En nu poog ik dit te zijn : een klein prometheusken, dat geen licht uit den hemel steelt, maar koleuren. Ik geluk er niet in. Maar ik hou niet op en zal voortwerken. Ik word door kleur verteerd."
In korte tijd produceert hij een reeks belangrijke werken. Aanvankelijk zijn het transposities van reeds gemaakte tekeningen of van motieven uit eigen werk, zoals de vruchtendragers van het belofteland, Begijnhofprocessie, Bedevaart naar Scherpenheuvel uit Pallieter; De aanbidding der nederigen, Bezoek der driekoningen en Vlucht naar Egypte uit het kindeken ; Landelijke processie uit Het keerseken e.d.
Daarnaast komen er enige zelfstandige werken.
In de grond zijn het geverfde tekeningen, scherp afgelijnd, met veel details weergegeven. Tegen een verre einder, liefst met windmolens en kerktorens, trekken figuren voorbij.
Zomin als Breugel schone koppen tekende, doet zijn late leerling Timmermans het. Bezie ze, die vooruitstekende snuiten, rode bolneuzen, wezenloze ogen, pladijshanden, knikkende knieën en plompe voeten. Toch zijn het geen karikaturen, maar mensen die een zware last te torsen hebben. Gelukkig brengen de heldere tinten nog een zonnige noot aan.
Fel daarmee kontrasterend is "Er gebeurt iets". Een eerste voorbeeld hoe omgekeerd uit een schilderij een verhaal groeit. Begonnen in 1920-21 in een sombere bui, zoals hijzelf bekent, wordt het doek voltooid in 1922. Acht lelijke wijven in donkere kapmantel bespreken een dramatisch voorval. Een bijna dreigende obesessie gaat van hun tronies uit. Twee jaar later zien we dezelfde tekening afgebeeld bij de meesterlijke novelle "De Kerstsater".
Daar vernemen we dat het huiveringwekkende nieuws de geboorte is van een duivelskind.
In 1922 verschijnt de bundel linos "Vrome Dagen" , nu 50 jaar later weer uitgegeven door Frans Verstreken. Felix ging zodanig op in zijn hobby : tekenen, etsen, snijden en schilderen, dat hij zijn literair wek verwaarloosde, zelf in zoverre dat hij in maanden geen bladzijde meer had geschreven. De schrijver kon de schilder maar niet overtuigen ermee te stoppen, tot hij als laatste redmiddel een brief schrijft, frankeert en post aan de heer Felix Timmermans, Boomlaarstraat 34 te Lier. 's Anderdaags vindt de bestemmeling de brief tussen de korrespondentie en leest : "Mijnen beste Felix. Ge hebt nu al lang genoeg voor uweigen plezier mogen schilderen en tekenen, maar nu wordt het hoog tijd dat ge weer eens denkt aan uw Marieke en de kleine gasten, en daarom begint te schrijven. Neem me niet kwalijk dat ik u in uw genot kom storen om u aan uw plichten te herinneren. Doe eens wat moeite. Dan komt het allemaal voor mekaar." De brief haalde effekt uit. "Kurieus", besloot Timmermans deze anekdote, "kureus, nog nooit heb ik mezelf moeten verplichten te schilderen, dat gaat altijd vanzelf." Schrijven was voor hem een last, schilderen een lust.
Om zich te troosten begon hij dan maar aan het leven van Pieter Breugel. Vijf jaar minstens duurt het moeizame proces. Tussen de jolige, amoureuze en ernstige avonturen in, komt de schilder Timmermans zelf aan het woord. Hij legt zijn opvattingen in de mond van Jan Nagel, hij herhaalt ze bij de huldiging van Baron Opsomer : " 't Is eender wat ge schildert: vrouwenvlees, eieren, vis, fruit, landschappen, grafleggingen, duivels, Sint-Antonissen of engelen als 't maar goed geschilderd is, is 't goed. Gedachten, ontroering, mystiek of wat ze daarrond vertellen, dat is zever in pakskes, dat schrijft g' in een boekske. Poot ! borstel ! dat moeten w' hebben."
Dat is precies wat zich bij Timmermans zelf gaat voortdoen in de loop der volgende jaren. Hij krijgt poot. Zonder dat het vertellend element helemaal verdwijnt, kunnen we toch vaststellen dat het beschrijvend element een ruimere plaats krijgt toegewezen. De kunstenaar gaat het halen op de liefhebber. Min of meer verdwijnen de bijkomstigheden om enkel het hoofdmotief te laten uitkomen. De scherpe aflijningen van weleer vervagen, de kleurenweelde word gereduceerd tot 'n paar donkere tonen. Breed en krachtig geborsteld, dragen zijn doeken voortaan een meer uitgesproken expressionistisch karakter. Uit die periode dateren de winterlandschappen, natuurgezichten, stillevens, portretstudies, Lierse hoekjes. Niet alleen in zijn schilderijen, maar ook in zijn kruiswegontwerpen, schetsen, gouachen, waterverf-, potlood-, pastel- en krijttekeningen, in tempers en sepia zien we dezelfde kwaliteiten naar voren komen.
Het huisje van verlangen
1934 is weer een druk schilderjaar. Timmermans zet het nieuwe jaar in met het "Stilleven met peperkoek". Hoe zijn gezin ook aandrong om hem nu eens bijtijds mee te krijgen voor de nieuwjaarsbezoeken aan de familie, er was niets aan te doen : eerst moest dit stilleven af. Dan volgen Schrobberbeeck, Pitjevogel en Suskewiet, de breugeliaanse Houtakker en het lieflijk-naieve Huisje van verlangen. De vierjarige Gommaar heeft alle details gedikteerd. Vader moest aan het open raam zitten schrijven en een pijp roken. De pastoor was juist op bezoek geweest en ging al brevierend verder. Op het dak zouden kraai en mus zitten, in het venster de kat, op het gras een stel kippen en een geit, die echter alleen met een strik mocht vastgemaakt zijn. Nonkel Lowie werkte in de tuin, grootmoeder kookte soep, vandaar die rokende schouw. In de verte hoorde een molen te staan en aan de andere kant zouden moeder en Gommaar in een koets komen aanrijden. Zijn drie zusters bleven maar liever in het pensionaat, anders was er weer gekibbel. En boven in de blauwe lucht : mooie witte wolken.
In hetzelfde jaar schildert hij het doek Zondag, een ander voorbeeld van de kombinatie schilder-schrijver. In een zomerse wei staat een koe voor een levensgrote kruislievenheer.
De linkerarm van het beeld vertoont een barst. Het verhaal "O.L. Heer en de koei" verschijnt pas elf jaar later. Op een kermiszondag heeft de boer te diep in het glas gekeken en vergeet het dier te halen. De koe moet gemolken worden en klaagt haar nood aan de Gekruiste.
Ze dringt zolang aan, tot Hij van het kruis komt en ze naar de stal brengt. De boer schiet wakker, meent in de schamele figuur een dief te zien en slaat met een dorsvlegel een arm stuk. De Lievenheer sukkelt weer naar zijn kruis, maar alleen Hij en de koe weten waarom sedertdien zijn arm gebroken is.
Maar toen het verhaal gepubliceerd werd in 1945, was Timmermans zelf al een gebroken man, getekend door het kruis, genageld aan de schandpaal, miskend, op het ziekbed gekluisterd, met de dood voor de ogen. In zijn laatste brief aan Van Reeth schrijft hij :
"Nu zit ik weer hevig met schildervizioenen in de kop. Als 't goed weer wordt, zou ik eens enige jaren almachtig veel willen aan 't schilderen gaan. Maar wat, dat weet ik nog niet.
't Zouden symfonieën, cascaden van kleur moeten zijn. Zo iets als muziek. Zoals de ziel de dingen ziet en aanvoelt. In elk geval, ik zit op vinkenslag, en 'k droom en ijver er geestelijk rond. 't Moet nieuw zijn, anders, verlost van aardse verplichtingen, want kunst kent geen wetten. En daarom mag dan ook iedereen op zijn kop gaan staan draaien, het zot, dwaas of wat vinden. Ik zal het doen? Vrij, los van alles en iedereen, zelfs los van mij zelve. Ik wil mij eens vrij uiten, uit den hele. Dat moet lijk een gebed zijn. 't Gaat tussen God en mij."
Die vizioenen zijn hier niet meer mogen in vervulling gaan. Maar wat Felix Timmermans heeft nagelaten in geschrift, tekening en schilderswerk, is ons en zal naar wij hopen nog menige generatie een vreugde zijn.
Uit Kerk en Leven, 5 juni 1986 door Herman-Emiel Mertens
Vlaanderen viert 1986 als het Felix Timmermansjaar. Aanleiding is het eeuwfeest van de geboorte van de wereldberoemde auteur, geboren te Lier op 5 juli 1886 (waar hij overleed op 24 januari 1947) Officieel startte de reeks vieringen en herdenkingen op zaterdag 18 januari te Lier met een In Memoriam plechtigheid op het kerkhof Kloosterheide, waar o.m. het woord word gevoerd door pater Louis Vercammen (biograaf van Timmermans en secretaris van het Timmermans-Genootschap) en door de Lierse burgemeester. Een plechtigheid georganiseerd door de stad Lier, gevolgd door een eucharistieviering in de Begijnhofkerk, een initiatief van het plaatselijke Davidsfonds.
Op vrijdag 18 april werd de retrospectieve tentoonstelling van het literair en grafisch oeuvre van Felix Timmermans in het Timmermans - Opsomerhuis te Lier officieel geopend, (deze tentoonstelling loopt tot 31 augustus 1986). Op 28 april hield professor Marcel Janssens een causerie over onze grote auteur in het Hof van Aragon. Hoogtepunt van het Timmermansjaar was 25 mei met de eucharistieviering in de collegiale van Sint-Gummarus, met uitvoering van de Onze-Lieve-Vrouw van Vlaanderen mis van Renaat Veremans, met de onthulling van het Pallieterbeeld en de academische zitting, waarop Anton van Wilderode het woord voerde.
Felix Timmermans is ongetwijfeld een van onze populairste schrijvers, in ieder geval onze meest vertaalde (in wel vijfentwintig talen!). Geen was in de periode tussen de twee oorlogen zo internationaal bekend als hij, die zo gehecht was aan zijn vaderstad "waar de drie kronkelende Neten een zilveren knoop leggen, waar plots het spekbuikige, overvloedhoornige Brabant zich scheidt van 't mijmerend, magere Kempenland". Sommige critici hebben zijn oeuvre als heimatliteratuur bestempeld en spraken meewarig van volkskunst. Maar geen Vlaamse, zelfs geen Noordnederlandse auteur is zoveel vertaald geworden als Timmermans. Hij is geruime tijd onze "literaire ambassadeur" in het buitenland geweest.
Timmermans' kunstenaarschap stond niet los van zijn mens- en gelovig- zijn. Ook al was voor hem de artistieke expressie geen middel doch doel, toch is zijn werk ook de weerspiegeling van zijn innerlijkheid. Hij sprak, schreef, schilderde, leefde zoals hij was : een rijkbesnaarde. romantische ziel, een stille levensgenieter, een volksverbonden Vlaming, een kritische zoeker, een vrome, eerlijke christen. Met al zijn talenten, in al zijn glorie, bescheiden en mild.
Geloof en godsdienst spelen in het werk van Timmermans een zeer voorname rol, vanaf de Schemeringen van de dood, zijn pessimistisch jeugdwerk, en Pallieter (1916) tot en met zijn enige dichtbundel Adagio, na zijn dood verschenen. Uiteraard denkt men, als de geloofsboodschap aan de orde staat, aan de werken die inhoudelijk sterk christelijk zijn gekleurd, de kerstverhalen Het kindeken Jezus in Vlaanderen (1917) en Driekoningentryptiek (1923) met de toneelbewerking door Eduard Veterman En waar de ster bleef stille staan, de geloofsroman De pastoor uit Den Bloeyenden Wijngaerdt (1923). het mysterie-spel De hemelse Salomé (1930) gewijd aan het leven van de Heilige Catharina van Siëna, Het heiligenleven De harp van Sint-Franciscus (1932), de mystieke verzen van Adagio (1947) Maar ook in de schildersverhalen Pieter Bruegel (1928) en Adriaan Brouwer (1948), in de romans Boerenpsalm (1936) en De familie Hernat (1940) klinkt vaak een sterke religieuze noot door.
Hierbij twee belangrijke opmerkingen. Vooreerst mag men de eigenlijke geloofsboodschap geenszins verwarren met de vele informatie die Timmermans brengt over de volksvroomheid (soms zeer folkloristisch getint) en de kerkelijke toestanden en praktijken uit de tijd van het rijke roomse leven in het schone Lier en het Brabant van weleer. Het gaat veeleer om de schilderachtige én aangrijpende manier waarop hij het levende geloot met zijn hoogten en laagten, pijnen en vreugden, conflicten en crisis in beeld brengt.
Het dagdagelijkse geloofsleven van concrete mensen van bij ons artiesten, pastoors, begijnen, burgers, boeren, kleine lieden. Realistisch, ongezouten, echt.
Vervolgens, het is de schrijver om literatuur te doen, hoegenaamd niet om geloofsverdediging of godsdienstonderricht. Nergens hangt hij de kwezelaar of de zedeprediker uit. Integendeel, hij ironiseert graag bijgeloof en pilaarbijterij. Zijn opzet is duidelijk van esthetische aard. Het is hem om schoonheidsschepping te doen. Maar hierin komt ook iets van zijn eigen zieleleven tot uiting, ook al vereenzelvigt hij zich met geen enkele van zijn figuren, hij speelt hoegenaamd geen pastoor of predikant en is alles behalve een uitbundige Pallieter geweest.
In zijn geschriften, zoals trouwens ook in zijn tekeningen en schilderijen, heeft zijn zoekende en bewonderende geest zich uitgeleefd. Met pen en penseel is hij zichzelf geworden. Vooral zijn stemmige Adagio-verzen zijn het ontroerende hoogtepunt van zijn gemoedsontboezeming. "Zij reveleren de spiritualiteit van een dichterlijke ziel, een natuurmysticus en een gelovige, die men in zijn gehele werk ontdekken kan", zo schreef ooit Albert Westerlinck. En José De Ceulaer, dè autoriteit op gebied van de Timmermans-literatuur, besluit zijn biografie aldus : "Door de belijdenis van zijn geloof in het leven, de aardse en de eeuwige waarden, zijn liefde voor de mens en de gemoedswarmte waarmee hij schreef, heeft hij een boodschap gebracht die zijn lezers gelukkiger maakt."
Zoals ik het reeds in het recente Jaarboek van het Timmermans-genootschap «Leven In zijnen asem» (1985) getuigde, komt Timmermans mij voor als een invrome man, die van de ene kant een kinderlijk geloof koestert, op het naïeve af, doch van de andere kant dit geloof kritisch aftast op zoek naar de wezenlijke kern. Niet dat hij de franjes van het eenvoudige volksgeloof misprijst of alleen met een door geredeneer verlicht geloof kan opschieten. Neen. Hij is geen man van ijl getheoretiseer of van pose. Maar eerlijkheid vóór alles, geen komedie, en het echte, wezenlijke geloof is hem te dierbaar om het met bijgeloof te verwarren of om het te misbruiken voor lage doeleinden.
Op terugreis uit het land waar de appelsienen groeien, houdt Timmermans halt te Lourdes (een fameuze omweg) Zijn indruk van het bedevaartsoord ? Van de ene kant klaagt hij : "Lourdes is één winkel aanéén, van bondieu-series, paternosters, medailles. Er wordt hier wel te veel met het heilige geklast door die verkopers ! " Maar van de andere kant is hij een en al bewondering over het mirakel van solidariteit met de sukkelaars : "Hier te Lourdes is het de mensheid in al haar ellende en miserie van het lichaam, en in al haar liefde en geloof van de ziel."
De kern is liefde.
Niet de dogma's, niet de kerkelijke gebruiken, niet de religieuze symbolen, niet de devotiepraktijken vormen de wezenheid van het christelijk geloof, hoezeer zij er de verwoording van kunnen zijn. Dat heeft Timmermans in zijn "pre-conciliaire" tijd heel juist gezien. Hij laat Franciscus van Assisi prediken: «De kern van het leven is liefde. Beminnen dat is alles. Och, iedereen kan een kaars dragen in de processie en geld offeren, dat is niets, het enige is : altijd verheugd te zijn met wat we uit Gods handen krijgen. Dat is liefde.»
Tussen het kerkelijk-dogmatisch geloof van Serneels, de pastoor uit de bloeiende wijngaard, dat levensvreemd en onvolwassen is, en het eerlijk zoekende, "ongeloof"van de "goddeloze" humanist Isidoor, staat het geloof van Leontientje, het nichtje van de pastoor en de geliefde van Isidoor. Een model-geloof, niet omdat het onkritisch en haast onwetend is, doch omdat het zo kinderlijk zuiver is, want blakend van offervaardigheid en godsvertrouwen.
Niet ieder kritisch bevragen van het geloof is een teken van hoogmoed of een uiting van betweterij. Het vragen stellen kan in ootmoed geschieden en een authentieke vorm van waardering zijn Timmermans legde in geloofszaken een gezonde nieuwsgierigheid aan de dag. Zijn gehele leven lang heeft hij de trek gevoeld naar de stille en eindeloze kern van mensen en dingen. Zijn onrustig hart heeft onophoudelijk gezocht naar de grond en het doel van het leven en heeft voortdurend geworsteld met het onontwarbaar mysterie van kwaad en zonde. Niet rusten tot bij de 'Grote Baas' was hem een heilige levensspreuk. Hij heeft veel nagedacht over zijn geloof. Hij is te rade gegaan bij Augustinus, Ruysbroec, Thomas a Kempis, Theresia van Avila. Hij heeft vooral dikwijls 'stillekes gebeden'.
Het geloof was hem dat waard.
De vrome Timmermans kon onderscheid maken tussen devoties en geloofsbeleving.
Op het religieuze domein heeft hij weliswaar een hele evolutie doorgemaakt. Ik bedoel niet alleen de bekende ommezwaai na de sombere Schemeringen van de dood, zijn bekering tot het volle leven waarvan de vitalistische Pallieter de verwoording is. Men kan de geleidelijke rijping van zijn geloofsinzichten enigszins aflezen uit zijn werken.
Pas in Driekoningentryptiek en De Pastoor uit Den Bloeyenden Wijngaert komen Jezusgeloof en passievroomheid aan de orde, om in Boerenpsalm centraal te staan.
Het mysterie van de Voorzienigheid krijgt vooral in zijn latere werken veel aandacht. Maar het mysterie van zonde, schuld en kwaad loopt als een rode draad doorheen zijn hele literatuur. Bij alle evolutie van zijn geloof treft men bij Timmermans een sterke mariale vroomheid en een uitgesproken franciscaanse spiritualiteit aan, een gemeenzaamheid met vereerde heiligen en misschien zelfs vrij kinderlijke voorstellingen van het overgeërfde geloofsgoed.
Adagio is de verheven en tedere bekroning van zijn gerijpt en gelouterd geloof.
Het moeizaam zoeken wordt hier sterke hoop en woordeloze comtemplatie. Hier voelt men aan 's dichters ontroerende taal hoe hij, ondanks angst en zondigheden en ondanks pijn door eenzaamheid en harteleed, beseft gelukkig te leven in en door Gods Adem. In de sombere tijd van na-oorlogse repressie, gedurende de maanden van ziekte en verlatenheid, goddank was er zijn schoon gezin en enkele trouwe vrienden, kwam ook voor hem de herfst, 'de tijd dat men naar binnen ziet', de tijd van onwrikbaar godsvertrouwen, offerende liefde, dankbare levensvreugde, hoop.
'O zalig uur,
waarop de ziel gerijpt
van zangen,
zonder beeld of woorden
Gods wil begrijpt'.
De grote ontdekking.
Geloven is 'zien', maar met heel speciale ogen, in een bepaalde richting en tegen een bepaalde horizon. Liefde maakt blind zeggen de mensen; nog méér waar is : liefde doet zien. 'De ene liefde vergroot de andere. En waar liefde is, straalt het wondere gebaren, van wondere giften en gaven', zo bidt de ik figuur in Ik zag Cecilla komen.
'Och, het leven was zo simpel! De kern van het leven was liefde! ' zo luidt dé ontdekking van Franciscus. 'Hoe kan het leven Hemel zijn, met U, o kern van alle leven' : de levenswijsheid van Adagio. Wij kunnen dagen, maanden, jaren aan een stuk moeizaam zoeken in geleerde boeken, de Schriften bestuderen, bidden om klaarte niet helemaal tevergeefs en zonder zin , en dan ineens en onverwachts kan het heldere licht ons verschijnen. De verkwikkende, lichtgevende genadeslag. De gelukkige 'happening' van de frank die valt, het ijs dat breekt, het licht dat daagt, het gemoed dat ontdooit.
De grote ontdekking van ons leven. Dé bekering!
Suskewiet heeft het ervaren op het moment dat hij de driekoningenbuit weggaf aan de armen in het kreupel foorwagenske. 'Ge moet alles wat ge hebt aan God geven. En of ge dat aan arme mensen doet of aan God, dat is eender.' Geloof van het puurste gehalte! Later zal ook Schrobberbeek beseffen waarin het ware geluk gelegen is. Een liefdedienst brengt hem in verrukking. Hij werd een andere vent van binnen, maar van buiten bleef hij dezelfde.
'Mag ik u een schoon liedeken spelen op mijn viool', zo vroeg de blinde Judocus aan Maria in de stal. 'het is het enige wat Ik geven kan, omdat ik niets anders heb. Blinden zijn geboren om te krijgen... En als 't gedaan was, en zijn strijkstok nevens hem hing, stond hij weer te glimlachen naar iets omhoog. Ik heb het kind gezien, snikte hij, ik heb het gezien ! Och t is zo heerlijk en zo schoon!' Het mooiste commentaar op het evangelisch kerstverhaal dat ik ken. Verhalende theologie van de beste soort.
Ook juffrouw Symforosa. begijntje, heeft haar onthullingsmomenten en haar genade ervaringen Maar zij beleeft 'de schoonste ure van haar leven', wanneer alle zelfzucht verdwijnt en 'zij blij is omdat Martienus gelukkig is'. In het vervallen kerkje van Sint-Damiaan krijgt Franciscus de genadeslag. 'Jezus had gesproken ! Met die stem was Jezus van zijn kruis gekomen. Die twee liefden hadden zich gekruist. En in zijn ziel ging er een roos open van bloedend licht. Jezus!' En bij iedere nieuwe ontdekking van de liefde speelt de minnestreel van God op zijn harp een nieuwe strofe van zijn armoede-lied.
Het geloof moet groeien het hele bestaan door. Ook de liefde kent geen grenzen en geen uren. Het is alles of niets. Het stervende Leontientje heeft het ervaren : 'Men moet maar ééns diep geloven, Isidoor, één keer en men gelooft voor altijd... zoals men maar ééns diep moet liefhebben en men voor altijd liefheeft'. Leontientje's levensoffer heeft het zelfverzekerde dogma-geloof van nonkel pastoor dooreengeschud.
Hij is er geloviger gelovige, méér mens, door geworden. Overrompeld door het tragische einde van zijn geliefd Loentientje bonst Isidoors hart van vreemde gevoelens. 'Er komt iets over zijn geest wat hij zou kunnen noemen het voelen van het licht'.
En is de eerlijke belijdenis van de stervende Ardriaan Brower niet een sublieme akte van geloof? Dit ontroerende confiteor dat klinkt als het testament van de losbandige kunstenaar en onstuimige levensgenieter die ruimschoots proefde van de drank, de liefde, de toebak en de kunst, maar die tegen de dood-aan begint stil te worden en zich mijmerend verbeidt op brandewijn en Belladonna in 't echt.
Een schone mens
Allen die hem persoonlijk en van nabij hebben gekend zijn eensgezind in hun waardering: Felix Timmermans was een ingoede man : vriendelijk, mild en trouw, maar ook beginselvast zowel op christelijk als op Vlaams gebied. Zo kunnen ook de aandachtige en verstandige lezers hem uit zijn letterkundig en grafisch werk 'rieken'. De sympathieke, volksverbonden Fé, een heilige? - Ik weet het niet, maar in geen geval een heilige zonder gebreken.
Goddank, want 'onze gebreken zijn een deel van onze kracht'. Hoe dan ook, hij verschijnt ons uit zijn werk nog steeds als een heerlijk mens, een schone ziel, talentrijk en toch eenvoudig, zo diepmenselijk, want zo godgebonden.
De Scriptores Catholici en Felix Timmermans - Adriaan De Roover
De Scriptores Catholici en Felix Timmermans.
Door Adriaan De Roover uit Golfslag 1947.
Wij hebben sterk geaarzeld... na genoegzaam overleg doen wij het toch... Wie het doodsanktje van Felix Timmermans leest vindt hierop de vemelding "Eerevoorzitter van Scriptores Catholici" (de vereniging van katholieke schrijvers van België). De familie was trots op deze titel Wie de rede van prof. Dr. Van Mierlo S.J. in de rouwkapel hoorde, zal zich ontroerd herinneren : "Ik weet niet waarom die aanhef van dit doodsbericht met de nadruk op Vrijdag, met dit erevoorzitterschap der Scriptores Catholici voorop, mij zo getroffen heeft als een laatste belijdenis van geloof... Scriptores Catholici. Een der eerste leden zelfs van bij de stichting. Hij werd er de eerste Vlaamse voorzitter van. Hij, die wars van alle uitwendige praal zo ongaarne op de voorgrond trad, en er zo tegen opzag in openbare vergaderingen te verschijnen, om er enige leiding aan te nemen, had het toch op prijs gesteld zijn naam als katholiek gelovig schrijver, gestand te doen en zijn aangeboren schroomvalligheid overwonnen, om het bestuurderschap van dit tweetalig genootschap aan te durven..."
Zoals wij het reeds eerder schreven trof het ons pijnlijk dat de Scriptores Catholici het niet eens nodig achtten op de begrafenis aanwezig te zijn...
Een bekend katholiek dichter en romanschrijver diende dientengevolge zijn ontslag in als lid van de Scriptores Catholici, die hij, blijkens haar afwezigheid op de begrafenis, "een vereniging van Christelijke Caritas op papier" noemde. Bedoelde auteur sloot zijn ontslagbrief aldus : "Ik vind zulks voor haar (de S.C.) beschamend en voor mij als onverenigbaar met een lidmaatschap van deze instelling".
Het officieuse antwoord van de heer Theo Bogaerts Jr., de Vlaamse secretaris der Sc. Cath. was verbluffend. Wij citeren woordelijk, de accentueringen zijn van ons.
"Na de bevrijding is het bestuur overgegaan tot schorsing van leden, Waalsche en Vlaamsche, wier gedrag of VERONDERSTELD GEDRAG aanleiding gaf tot critiek op vaderlandschlievend gebied. Dat hebben de Vlaamse Akademie en nog verschillende andere instellingen gedaan. U weet daar trouwens van mee te spreken. Er zijn zelfs instellingen (bij de journalisten b.v.) die ineens tot definitieve schrapping zijn overgegaan. Een dergelijke maatregel is nooit bij het bestuur der Scriptores opgekomen.
Tot de geschorsten behoorde ook Felix Timmermans, met wiens geval het gerecht zich bezighield. Uzelf behoort er ook toe, zoodat U op het oogenblik eigenlijk geen effectief lid bent en U dus ook niet als zodanig ontslag kunt nemen.
Juist omdat de Scriptores Catholici geen vereeniging van "Christelijke Caritas op papier" is, heeft het vorig bestuur dat den schorsenden maatregel trof, de gevoeligheid en broederliefde gehad, de sanctie NIET aan de belanghebbenden mede te deelen, dit om hun leed van het oogenblik niet te vergrooten. Met de grootste belangstelling werd daarna elk geval afzonderlijk van nabij gevolgd, met de duidelijk uitgesproken bedoeling de schorsing dadelijk in te trekken zoodra het lid in kwestie door het gerecht of DOOR DE OPENBARE OPINIE zou zijn witgewasschen.
Dat het bestuur goed gedaan heeft aldus te handelen, bewijst het feit, dat Timmermans een groot leed werd gespaard en dat hij met de vermelding van zijn titel Scriptores Catholicus de eeuwigheid is kunnen ingaan. ... Wanneer wij even stilstaan bij deze passus uit de brief van Theo Bogaerts Jr. dan stellen wij dus vast :
1° Dat de Scriptores Catholici IN STILTE aan epuratie deed. Een stilte die uit broederliefde behouden bleef. Een stilte die evengoed natte-vingerpolitiek kan genoemd worden, want eenmaal de atmosfeer ontspannen, zou het voor de Scriptores Catholici niet moeilijk zijn een epuratie-in-stilte te loochenen.
2° Dat deze epuratie-in-stilte bij de Scr. Cath. niet alleen door juridische normen werd bepaald, maar tevens door de Openbare opinie, de achterklap, de lastertaal, het kwaad vermoeden en het lichtvaardig oordeel.
3° Dat Felix Timmermans als in stilte geschorste, onder een vals blazoen gestorven en begraven is.
4° Dat prof. Dr. Van Mierlo, in zijn onwetendheid een dithyrambische hulde bracht aan de Scriptor Catholicus Felix Timmermans, wijl deze in stilte geschorst was.
5° Dat het pro Deo van de heer Theo Bogaerts senior, in de Maasbode, en waarin hij het opneemt voor Felix Timmermans (zie Persoverzicht Golfslag Timmermansnummer bl. 365) een schrikkelijke hypocrisie wordt.
6° Dat er nog menig Scriptor Catholicus in Vlaanderen en Wallonië rondloopt, die niet weet dat hij geschorst is.
Nagenoeg dezelfde overwegingen leen wij in de repliek die de dichter-romanschrijver in kwestie, aan de heer Theo Bogaerts Jr. terugzond. Hij sluit een paragraaf aldus :
"Laat ik U op uw officieus schrijven ook officieus mededelen dat, blijkens de gemoedsstemming van de meerderheid der Katholieke Vlamingen, die op de uitvaart aanwezig waren, de vereniging Scriptores Catholici zich voorgoed heeft gedeclasseerd.
Tenslotte ben ik U dankbaar thans voor de eerste maal officiëel te mogen vernemen, dat vereniging in stilte heeft meegedaan aan de hedendaagse inquisitie der zogenaamde epuratie of repressie, dat wijlen Felix Timmermans behoorde tot de " geschorsten " en dat ikzelf tot deze groep uitverkorenen behoor.
Mij baserend op uw brief waarin U zegt, dat de vereniging de bedoeling had de schorsing dadelijk in te trekken zodra het lid in kwestie door het gerecht of door de openbare opinie zou zijn witgewassen, moet ik onderstellen, dat de maatregel tegen mijn persoon werd getroffen omwille van de "openbare opinie" vermits ik met het gerecht nooit iets had te maken, en ik mijn burgerrechten en mijn burgertrouw, dus mijn zogezegde burgereer bezit...
Welnu ik had nooit kunnen geloven dat een hoogstaande vereniging met de christelijke caritas in haar blazoen, zich door die "openbare opinie" zou laten bewegen en leiden hebben"...
Bedoelde auteur zag zich dan ook verplicht zijn ontslag als t volgt te wijzigen :
"In mijn hoedanigheid van geschorst effectief lid der vereniging Scr. Cath., maatregel genomen op grond van de "openbare opinie" en waarvan ik nooit officiëel in kennis werd gebracht, verzoek ik het bestuur dezer vereniging mij niet meer als effectief lid te rehabiliteren."
Hierop volgde een antwoord van de Heer Theo Bogaerts Jr.
Na er eerst op gewezen te hebben dat een innig gebed heilzamer is voor de overledene dan een lijkrede, en de mededeling dat de Scr. Cath. de wijze in overweging neemt om voortaan een H. Mis tot zielelafenis van elk afgestorven lid (ook voor de geschorste ?) te laten opdragen, lezen wij volgende woordspeling, die met de essentie niets te maken heeft:
" U houdt mij ten goede, dat ik niet accoord ben waar U schrijft dat, blijkens den gemoedstoestand van de meerderheid der Kath. Vlamingen, die op de uitvaart aanwezig waren, de Scr. Cath. zich voorgoed heeft gedeclasseerd. Er zijn woorden zooals "voorgoed" en eeuwig die men liefst zoo weinig mogelijk gebruikt. Voorgoed dat is tot in de eeuwigheid. Groote woorden maar zonder grond, omdat men er, als men ze schrijft of uitspreekt, veelal de verstrekkendheid niet van aanvoelt "
Na enkele slijmerige zinspelingen aan het adres van de bestemmeling draait de "junior" Bogaerts door :
"Heusch de Scr. Cath. met haar tweehonderd leden (hoeveel procent wallingante schrijverlaartjes?) stelt het goed en is verre van gedeclasseerd. In uwe meening zal natuurlijk ook de Kon. Vlaamsche Akademie gedeclasseerd zijn, die evenmin bij de uitvaart officiëel vertegenwoordigd was"...
Na nog enkele wisjewasjes sluit deze brief van de Heer Drs. Theo Bogaerts Junior.
Wij geloven niet dat hier nog veel woorden aan verspild moeten worden. Wij laten het aan de lezer over te oordelen over de houding en de gedragingen van de Scriptores Catholici inzake het geval Timmermans, alsmede inzake de behandeling van haar door de banden der christelijke broederliefde verbonden leden. De lezer zal zelf een besluit trekken betreffend de christelijke valuta van de " caritas ", die deze vereniging in haar blazoen voert.
Intussen is Felix Timmermans er niet minder om als Scriptor Catholicus ten grave gedaald. Aan zijn blazoen kleeft geen valse glans
Nog niet genoeg heimwee naar Uwen hemel om mijn schup bij neer te leggen
Door drs. A. Verhoef
Een vette ster sidderde boven de molen. Doorvoelde taal, die we tegenkomen in de roman "Pallieter" (1916) van Felix Timmermans. Het boek vormt het eerste hoogtepunt in zijn oeuvre. Wanneer bijna twintig jaar later Timmermans zichzelf in de roman "Boerenpsalm" (1935) overtreft, zit hij stilistisch én inhoudelijk op een ander spoor. We zetten de twee hoogtepunten naast elkaar en zien de auteur op weg naar zijn zwanenzang, de dichtbundel "Adagio" (1947), waarin hij ons een blik in zijn zielenleven gunt.
De dominee en de priester vonden elkaar in hun afkeuring van "Pallieter". Die onbeschaamde paljas geloofde immers dat God in alle dingen zat. Die schroomde er ook niet voor om naakt door het Netelandschap te lopen. Dat roept de vraag op of Felix Timmermans met dit boek zijn lezers wilde shockeren. Hebben we in Pallieter te maken met een voorloper van Walschaps natuurmens Houtekiet...? Om daar enig zicht op te krijgen, moeten we kijken naar de context van de roman.
Aards paradijs
Toen Timmermans aan "Pallieter" werkte, had hij op het randje van de dood gelegen. Met die ervaring achter zich, vond hij dat hij de rijkdom van het leven nooit genoeg gewaardeerd had. Zijn herstel beschouwde hij als een verhoring op het gebed om een tweede kans.
Die levensvreugde-in-tweede-instantie wilde hij ook literair gestalte geven.
Zijn hoofdpersoon moest een mens worden die te midden van de natuur God zou loven en zou genieten van al het goede van de aarde. Maar in de uitwerking van dit plan kwam Timmermans geen stap verder. Een type als hoofdpersoon was te vlak. En een mens hield het niet vol om ieder uur van de dag te bewonderen en te danken. Uiteindelijk zou dan bovendien de dood het leven inhalen.
Nee, Pallieter werd een idee. Zonder verleden en toekomst. Zonder kennis van goed en kwaad. Als een Adam in een nieuw, aards paradijs, in het midden waarvan geen boom der kennis van goed en kwaad stond. Zo kreeg het Pallieter-idee van Timmermans vorm.
De auteur wist dat hij Pallieters levensblijheid zelf nooit zou kunnen evenaren. Zijn verlangen maakte hij werkelijkheid in de idee Pallieter.
Pallieters boekenschat was klein: een receptenboek en een zeventiende-eeuwse Bijbel. Getuigt dat van een gerichtheid op de aarde en op de hemel? Dat eerste zeker. Pallieter is in dat opzicht onverzadigbaar: ,,O aarde, mé a duzend borste, wannier zulde ma verzadige? Nooit ni!" Het is alsof het vitalisme van na 1930 in Timmermans' roman een vroeggeboorte meemaakt.
Daarbij blijft, die zeventiende-eeuwse Bijbel ten spijt, de hemel ver weg voor Pallieter. Wijzend op het prachtige Netelandschap merkt hij zorgeloos op: "Wat veur nen uil kan er nog nor nen hemel verlangen als hem zo iet zie!"
Literaire eisen
Gevaarlijk voor de jeugd? Niet volgens Willem Kloos. Hij ziet in de roman direct een meesterwerk. En Jan Fontijn, de biograaf van Frederik van Eeden, meldt dat de laatste zich in De Amsterdammer lovend uitliet over "Pallieter". Of de dominee en de priester hun godsdienstige en morele bezwaren tegen de roman zouden hebben laten varen als zij de hoofdpersoon niet als een mens maar als een idee hadden gezien, valt te betwijfelen. Daarvoor is die hoofdpersoon een te frivole levensgenieter.
In de jaren dertig leek de rol van Felix Timmermans in de Vlaamse literatuur uitgespeeld. Zeker, hij schreef nog genoeg. Maar de eisen die aan een werk gesteld werden, waren veranderd. Wie in literair opzicht mee wilde tellen, moest niet meer de eigen folklore maar het algemeen menselijke beschrijven, waarbij de personages psychologische diepgang moesten krijgen.
Op stilistisch gebied maakte het mooie woord plaats voor het juiste woord.
De woordsoberheid en de directheid van stijl verdrongen de impressionistische beschrijvingen. De Nieuwe Zakelijkheid legde haar wetten op aan auteurs. En zelfs de literaire hoogtepunten van destijds, "Pallieter" en "Het Kindeke Jezus in Vlaanderen", konden de toets van de kritiek niet meer doorstaan.
Timmermans leek stil te staan in een veranderende wereld. In zijn roman "Pieter Bruegel" (1928) merken we bijvoorbeeld nog diezelfde passie voor de aarde op: "Maar de natuur in hen, die grond, die aarde en die oerkracht, het was zo hevig schoon".
"Boerenpsalm"
In de zomer van 1935 liet Timmermans zich van een ongekende kant zien. Hij publiceerde een nieuwe roman, "Boerenpsalm". Het verhaal van boer Wortel. Onbehouwen, impulsief gewelddadig soms, niet geheel los van het primitieve bijgeloof. Twee keer móét boer Wortel trouwen. Zwak van wil, kan hij het niet laten om naar andere meisjes te blijven lonken.
Net als Pallieter houdt boer Wortel hartstochtelijk van het menselijk bestaan. Maar anders dan bij Pallieter hebben verdriet en leed hun sporen getekend in deze man, die op zijn manier toch heel gelovig is.
"Vallen is gemakkelijk, maar opstaan!" zegt hij. Om dat laatste te kunnen, zijn genade en geloof onontbeerlijk. Boer Wortel bidt dan ook veel. Als hij over z'n land loopt. Als hij een rooms-katholiek- een kruisbeeld snijdt uit hout. Hij moet twee keer een vrouw aan de dood afstaan. Aan het eind van de roman, als hij voor de derde keer getrouwd is, dankt boer Wortel God. Niet voor dit nieuwe huwelijk, maar voor het veld, waar hij zich veel meer thuisvoelt dan tussen vier muren.
"Heer, God, Gij zondt mij als een boer op de wereld om te zaaien en te maaien. En ik heb het gedaan in het licht van Uw goedheid en ik ben er gelukkig door geweest. Ik zeg U dank voor dit open veld, waar Gij onzichtbaar overheen staat tot in het hoogste der luchten. Ik dank U met mijn heel en hevig hart! Uit heel de volheid van mijn ziel!"
Niet genoeg heimwee
Terwijl Pallieter gedachten over de hemel ver van zich houdt, is boer Wortel er wel mee bezig, hoewel hij met duizenden ketenen vastzit aan de aarde: "O Heer, laat mij nog lang werken. Laat het nog lang duren! Het is zo goed en schoon en ik heb nog niet genoeg heimwee naar Uwen hemel om mijn schup bij neer te leggen".
Timmermans droeg het idee voor "Boerenpsalm" al vele jaren met zich mee. Het boek had een lange rijpingsperiode nodig, zo leren we van hem: "Eén ding weet ik goed, zo'n werk zou ik twintig jaar geleden niet kunnen schrijven hebben. Daar is eerst leven, en verwisseling van licht en donker voor nodig".
"Boerenpsalm" is geschreven in de ik-vorm. Dat gaf Timmermans de mogelijkheid om de psychologie van een eenvoudige boer uit te diepen. Tegelijkertijd belette de directheid van de ik-vorm de auteur om zich te verliezen in uitbundige beschrijvingen. "Boerenpsalm" was Timmermans eerste proeve van een roman in de stijl van de Nieuwe Zakelijkheid. Opmerkelijk eensgezind vonden vriend en vijand dit boek Timmermans' meesterwerk.
Geestelijk testament
De auteur kreeg weinig gelegenheid om zich in zijn nieuwe succes te verheugen. Voor de tweede maal in zijn leven kreeg hij te maken met oorlogsdreiging. Maar een vijand veel dichter bij huis was de hartkwaal die zich manifesteerde en die hem steeds meer aan banden legde. Hoe meer zijn aardse tabernakel werd afgebroken, hoe meer Timmermans zijn heil van God verwachtte. Met de bejubeling van de aardse schoonheid, waarvan zijn vroege werk met name getuigt, bleef zijn hart onvoldaan. Steeds meer richtte hij zijn verlangen op de eeuwige schoonheid.
Dat verlangen heeft ons een bundel gedichten opgeleverd die literair gezien zeker geen juweeltjes zijn, maar die stuk voor stuk een inzicht geven in zijn verhouding tot God. "Adagio" (postuum uitgegeven in 1947) werd zo Timmermans' geestelijk testament. De bundel laat een geestelijke strijd zien: " 'k Voel mij verzengeld tussen aard en hemel hangen en 't doet zo zeer". Maar in andere gedichten getuigt hij van een diepe vrede: "Nu ik U heb gekend, wordt mij den dood, dien ik steeds vreesde, zoet". "Ik zeil langs regenbogen / Gods stilte tegemoet". Na deze zwanenzang legde Felix Timmermans voorgoed zijn pen neer.
Feilix Timmermans, ein Dichter der Freude - Siegfried Koss
Felix Timmermans- ein Dichter der Freude.
Kirchenzeitung für das Bistum Aachen-3/4/1993.
Siegfried Koß
Vertrauen auf Gott und Ja zum Leben.
Tagung in Mönchengladbach über Felix Timmermans
Mit der Bischöflichen Akademie des Bistums Aachen veranstaltete die Deutsche Felix-Timmermans-Gesellschaft, Kleve, Anfang März in Mönchengladbach eine literarische Tagung (Leitung: Priv.-Doz. Dr. Dieter Wynands ). Etwa 70 Teilnehmer waren gekommen, darunter viele der 180 Mitglieder starken, erst 1990 gegründeten Vereinigung. Der Bedburger Pfarrer Drs. Ignaas Dom, Geschäftsführer der Gesellschaft und geboren im flandrischen Lier, dem Geburtsort von Timmermans, führte ein in das Leben des neben Ernest Claes "katholischsten" aller flämischen Dichter, dessen Werk bis in die fünfziger Jahre viel gelesen wurde. Timmermans (1986 1947) war ein ausgesprochener Deutschenfreund, was ihn in Belgien ab 1940 mancherlei Verdächtigungen aussetzte. Dabei war er vor allem Flame, ihm ging es um die Wahrung der flandrischen Identität, wozu auch der Katholizismus gehörte, und zwar gerade unter der deutschen Besatzung. Timmermans war Gegner eines Anschlusses von Flandern an Deutschland. Als er, der den belgischen Behörden als "Judenfreund" galt, deutsche Judendeportationen miterlebte, prophezeite er : "Wer das tut, kann keinen Krieg gewinnen" Timmermans. der zweimal für die Verleihung des Literatur-Nobelpreises vorgesehen war, nahm auch zum Überleben 1942 den hochdotierten Rembrandt-Preis der Universität Hamburg an. Aufschlußreich, daß die Verleihungsurkunde nicht einmal Anspielungen auf eine gelegentlich unterstellte Nähe Timmermans' zur Blut-und-Boden-ldeologie enthält.
In sein Werk führte Ingrid Wolters, Kempen, ein. Nach Ausführungen zu ihrer Übersetzungs-praxis am Werk Timmermans' verdeutlichte sie an aussagekräftigen Zitaten die Sprachkraft des Maler-Poeten. Seine naturdurchdringende Schweise formt in einer eigenen Bildersprache ganze Sprachbilder und klanggemälde Amusant wurden dann Kostproben aus Timmermans' Erzählungen serviert: Paul Wolters, Kempen, las das Geschichtchen " Der liebe Herrgott und die Kuh" das hauptsachlich mit Verfremdungen gewohnter religiöser Sichtweisen arbeitet Angela Schutze-Beckendorf,n Essen, Mitglied der Gesellschaft zur Pflege des europäischen Marchenguts, trug frei " Das Schweinchen" vor, in dem Timmermans humoristisch Gottes Bekleidungstat an den Tieren schildert und begründet, warum der Frosch einen enganliegenden grünen Gummianzug bekam, das Schwein aber nackt blieb.
Prof Dr. August Keersmaekers, Duffel, ehedem Professor für Ältere Niederländische Literaturgeschichte in Brüssel, hielt den Hauptvortrag der Tagung. Bei Studien im Archiv der Familie Timmermans konnte er Manuskripte späterer Drucke und ungedruckt Gebliebenes einsehen, in seinem Referat stellte er das Timmermanssche Leitmotiv vom "Gelobten Land" vor und das Gottvertrauen als einen Schwerpunkt unter den Themen. Das Bild vom "Gelobten Land" verstand Timmermans nach Keersmaekers so : "Alle Menschen gehen durch die Wüste, alle sehnen sich nach einem Gelobten Land, und alle erreichen es, denn Gott liebt die Menschen." Timmermans' Vertrauen in Gottes Barmherzigkeit fand auch in der Kriegszeit Ausdruck ("Die Familie Hernat", 1941), betonte Keersmaekers "In der Menschenseele ist Gott immer väterlich wachsam was auch geschehen mag. Er läßt zwar alles geschehen, aber seiner Sorge darf der Mensch sicher sein", so beschrieb der Referent das Gottvertrauen, wie es sich im Werk Timmermans' zeigt. Eine seiner Figuren läßt der Dichter sagen : "Was Gott bewahrt, ist gut bewahrt." Noch 1974 wertete ein Literaturlexikon Timmermans' Denken als "schlichte Gemeinplätze, Kalenderweisheiten und Katechismusregeln". Keersmaekers dagegen sah Timmermans' Werk als Aufruf zu einer "Bejahung dos Lebens als einem Gelobten Land".
Zeigte schon der Vortrag von Ingrid Wolters eine Geistesverwandtschaft zwischen Timmermans und Franziskus von Assisi auf, wurde dies noch mehr verdeutlicht in der hl. Messe am folgenden Sonntag in der romanischen Krypta des Gladbacher Münsters.
Der Geschäftsführer der Timmermans-Gesellschaft, Pfarrer Dom, zelebrierte einen Franziskus-Gottesdienst mit Gebetstexten aus dem Werk des Flamen (bis hin zur Lesung), die alle dem Denken des hl. Franziskus entsprachen oder entstammten (u. a. Timmermans' Version des "Sonnengesangs").
Felix Timmermans, uitbundig en stil - Harry Janssen
Felix Timmermans, uitbundig en stil.
Uit De Gelderlander, De Nieuwe krant door Harry Janssen. (1986)
Een knobbel van simpelheid.
Vandaag is het precies een eeuw geleden dat in de Vlaamse stad Lier de schrijver en dichter Felix Timmermans werd geboren. Zijn geboortestad heeft de viering al ingezet met onder meer een tentoonstelling die aan zijn leven en werk is gewijd en die tot 31 augustus In het Timmermans-Opsomermuseum te zien blijft.
Ook in het Vlaams Cultureel Centrum in Amsterdam zal stilgestaan worden bij het eeuwfeest.
Het centrum in de Nes heeft in de maand augustus een tentoonstelling in huis over Timmermans als schrijver en als tekenaar en schilder. Het poppentheater Taptoe uit Gent zal er regelmatig opvoeringen verzorgen van 'De zeer schone uren van juffrouw Symforosa, Begijntje'. Op vrijdag 22 augustus om 20h30 uur zal er door Gaston Durnez en Maarten 't Hart gesproken worden over leven en werk van Felix Timmermans.
Niet alleen was Timmermans een invloedrijk schrijver, tekenaar en schilder, maar ook een veelgevraagd voordrachtskunstenaar. Jarenlang trok hij rond door België en Nederland en in het Rijnland was hij onder meer een regelmatige gast bij de kunstenaar Achilles Moortgat (1911-1945) in Kleef.
Al sedert de Middeleeuwen bestaan er hechte betrekkingen tussen Vlaanderen en het Rijnland. Uitdrukkingen in de volkstaal herinneren daaraan, maar ook in het landschap zijn er overeenkomsten. En, lijkt de Zwanentoren in Kleef niet heel veel op het Belfort van Gent en de Aldegundistoren van Emmerik niet op het Brugse Belfort?
In dat Rijnland van vandaag is een van de zonen van Lier, Ignaas Dom, pastoor.
Hij heeft de zorg voor de slechts 300 parochianen van het mooie dorp Niel, dat een beetje verscholen tegen de Nederlandse grens bij Nijmegen aan ligt.
Het dorp heeft zijn landelijke karakter bewaard en Westduitse instanties doen hun best om dat zo te houden, Ignaas Dom kwam er na veel omzwervingen als pastoor terecht en volbracht in het kader van zijn studie pastoraal-theologie aan de Nijmeegse universiteit een onderzoek naar Felix Timmermans als religieuze mens.
'Bij voorbeeld... Felix Timmermans' heet de lijvige studie van pastoor Dom, die sinds enige jaren bestuurslid is van het Felix Timmermans Genootschap, een vereniging met rond 500 leden die via studie en publikaties de figuur van Timmermans levend wil houden.
De Timmermans, die in zijn laatste levensjaren werd verguisd om zijn houding tijdens de oorlog, maar die vele generaties eenvoudige mensen heeft aangesproken en blijft aanspreken.
xxx
Als pastoor Ignaas Dom over zijn stadgenoot Felix Timmermans vertelt, vergeet hij dat hij bezig was met koffie zetten. De koffie wordt zo wat slap, maar, zo verontschuldigt de pastoor zich; ...dan kunt ge een bakske meer nemen.
Het interieur van de dorpspastorie van Niel verraadt de voortdurende aanwezigheid van de Vlaamse schrijver. Aan de muur hangen houtsneden, een kalender, een portret, voor de ramen gebrandschilderde raampjes die aan Lier, aan Timmermans herinneren. De verzamelde werken van Timmermans staan in een aparte boekenkast, veilig achter glas.
Als Ignaas Dom over Felix Timmermans vertelt, zit hij op de punt van de bank, klaar om ieder moment weer nieuw documentatiemateriaal voor de dag te halen. Uit die afgesloten boekenkast!, uitandere kasten, onder stapels fotokopieën en kranteknipsels vandaan.
"Ik ben niet de aangewezen mens om over de literaire figuur Timmermans te praten," zegt hij bescheiden, om dan meteen de draad van het verhaal weer op te pikken en voort te gaan. Niet alleen maar bewonderend, maar wel steeds gefascineerd door de schrijver en zijn werk.
Als knaap van een jaar of veertien heeft de geboren Lierenaar Ignaas Dom, Felix Timmermans nog gekend. Hij heeft hem zien staan aan de oever van de Nethe, turend over het water. Hij heeft hem zien staan praten met de gewone mensen van Lier.
Want Timmermans hield van de gewone mensen.
Hij wilde ook schrijven voor die eenvoudigen.
"Zijn verhalen" zegt de pastoor, "komen vanonder de pannendaken van de Lierse mensen." Timmermans zelf heeft dat ook beeldend gezegd: "Een knobbel van simpelheid moeten de mensen krijgen. De eenvoudigste keukenmeid en de rijkste baron moeten het kunnen lezen." En in april 1932, hij heeft zojuist 'De Harp van Sint Franciscus' voltooid, schrijft hij aan zijn vriend Rik Cox; "Tot hiertoe heb ik er veel goeds van gehoord van Dirk Coster, Kloos, Knippenberg en de paters Franciscanen.
We zullen zien. Het kleine volk moet het boek ook gaarne lezen, of 't is een mislukking.
Vertaald
Timmermans wérd gelezen door de gewone mensen. In Vlaanderen en Nederland.
Maar zijn werk werd niet alleen daar gelezen, verspreid en herdrukt. In meer dan 25 talen werd het vertaald. En tot op de dag van vandaag heeft vrijwel iedere boekhandel een of meer boeken van Timmermans in voorraad 'Pallieter' natuurlijk, en 'Boerenpsalm'. 'Pieter Bruegel' en 'Adriaan Brouwer', en zoveel andere.
Pastoor Ignaas Dom vertrok in 1953 vanuit een Vlaamse Trappistenabdij om in Duitsland met de Spekpater, Werenfried van Straaten te werken onder de oorlogsvluchtelingen.
Hij bleef in het Duitse hangen, was kapelaan en pastoor in Hildesheim en is sinds 1976 pastoor van Niel. Zijn werkzaamheden daar stonden hem toe in Nijmegen pastoraal-theologie te studeren. "Ter afronding van die studie heb ik een scriptie gemaakt over de religieuze mens Timmermans." vertelt hij . "Die mens is fascinerend en kan als voorbeeld dienen.
Daarom heet mijn verhaal ook 'Bijvoorbeeld... Felix Timmermans'. Zeker geen heilige, maar een voorbeeld."
Voorbeeldig vindt de pastoor bijvoorbeeld de wijze waarop Timmermans zijn toehoorders tijdens zijn ontelbare voordrachtsavonden placht op te beuren "Hoe somber de tijden ook waren - crisis en wereldoorlogen - de mensen die naar Timmermans geluisterd hadden, gingen opgemonterd naar huis. Dat blijkt zonneklaar uit de krantenverslagen en uit de persoonlijke getuigenissen."
Vanaf 1928 tot 1939 maakte Timmermans reizen door Nederland, Vlaanderen Duitsland en verder Hij wist alom zijn gehoor te boeien. Zo werd hij uitgenodigd door de Rotterdamse Kunstkring, een voornaam genootschap dat zijn avonden doorgaans vierde in rokkostuum en avondjapon. Timmermans kwam in Rotterdam aan in een eenvoudig colbertje.
Toen hij hoorde van het voorgeschreven tenue, probeerde hij een rokkostuum te huren, maar zelfs de uitdrager kon hem geen passend kostuum verschaffen Timmermans besloot; ik ga in colbert, wat ik te zeggen heb blijft hetzelfde. Toen hij de zaal betrad, maakten enkele Kunstkring-leden aanstalten om uit ongenoegen over zijn verschijning te vertrekken. Timmermans nam het woord; 'Zwijgt, zit neer en luistert'. Zijn voordracht werd ademloos aanhoord.
"Als hij een woord sprak, had hij het publiek mee,"vertelde later zijn dochter Lia. En een vereniging in Groningen, waar men het Rotterdamse avontuur in de krant gelezen had, telegrafeerde Timmermans; 'Kom, kom alstublieft, maar kom in colbertjasje'.
Timmermans was evenwel niet alleen een uitbundig mens Hij hield ook van de stilte en die stilte klinkt ook door in zijn werk. Zelfs Pallieter, de paradijselijke mens, droomt en geniet van de stilte. "Een boek," meent pastoor Dom, "dat op het niveau staat van Uilenspiegel en Don Quichot."
De laatste levensjaren van Felix Timmermans waren zeker niet de gelukkigste. "Het is triest te moeten ervaren dat steeds weer het oorlogsverleden van Timmermans wordt opgerakeld," zegt pastoor Ignaas Dom. En hij legt uit dat fout in de Nederlandse bezettingstijd iets wezenlijk anders was dan 'collaboratie' in Vlaanderen. Dat het Vlaamse land bezet werd door Wehrmacht-soldaten en niet door SS-ers. Dat het aantal verzetsmensen in Vlaanderen gering was tijdens de oorlog en zeer talrijk na de bevrijding.
"Het huis van Felix Timmermans in Lier was tijdens die oorlogsdagen een zoete inval. Iedereen werd daar ontvangen en er kwamen ook veel Duitse soldaten over de vloer.
Ze kwamen voor een groet, voor een handtekening. Dat is Timmermans later kwalijk genomen. Ook werd hem ten laste gelegd dat hij voorzitter was geweest van het Vlaamse Kunstenaarsgilde, hoewel dat in geen enkel opzicht vergeleken kan worden met de Nederlandse Kultuurkamer. Maar erger nog werd het gevonden dat hij in 1942 de Rembrandtprijs in ontvangst nam. Een prijs die door de Hansa Stiftung in Hamburg werd uitgeloofd voor het Nederlandstalige gebied. Dat was wel een waardering voor een bijdrage aan de Germaanse cultuur, maar de prijs was niet nazistisch."
Na de bevrijding werd Timmermans in staat van beschuldiging gesteld. Was zijn vijftigste verjaardag in 1936 nog uitbundig gevierd met belangstelling van kranten en radio, op zijn zestigste verjaardag in 1946 was het heel stil geworden rond Timmermans. "Het rapalje had zich na de bevrijding meester gemaakt van de straat. Een gestempelde armband was voldoende om als verzetsstrijder erkend te worden. De Timmermansvest in Lier werd weer omgedoopt in Begijnevest. Timmermans lag ziek thuis. Een maand voor de bevrijding had hij een zware hartaanval gehad. Was hij niet doodziek geweest, hij zou zonder twijfel zijn opgepakt. Van augustus 1944 tot zijn dood op 24 januari 1947 heeft hij zijn kamer niet meer verlaten. Veertien dagen na zijn overlijden werden de beschuldigingen tegen hem ingetrokken."
En, voegt hij eraan toe : Timmermans heeft steeds geweigerd zich bij een politieke richting aan te sluiten. Is nooit van een politieke vereniging lid geweest.
Voorbeeld
Voor pastoor Ignaas Dom blijft Felix Timmermans als religieus mens een voorbeeld.
"In de natuur en in de mensen zag hij God, maar hij wist ook dat God op het menselijk bedrijf toekeek. Een weldoende blik van een God die alles laat groeien en bloeien en de mensen in leven houdt. Met zijn vriend Flor van Reeth hield hij diepgaande gesprekken over de band tussen religie en kunst. Hij kende geen rivaliteit, liet anderen in hun waarde. Zijn religieuze beleving ontleende hij aan eenvoudige mensen, die hem tot driemaal toe uit een crisis hielpen. Dat is zijn blijvende waarde : een democratisering van de religieuze beleving."
Aan een literair waarde-oordeel waagt de Lierse pastoor van Niel zich niet. "Daar zijn anderen beter toe in staat." zegt hij bescheiden. En hij wijst op de Vlaamse priesterdichter Anton van Wilderode. Die eind mei in Lier de feestrede hield ter herdenking van 'de Fee'. Daarbij wees hij erop dat na het overlijden van een schrijver vaak een grote stilte ontstaat "Alleen de waarachtig groten komen na enige jaren opnieuw in de openbaarheid. Timmermans is nooit 'weggeweest', zelfs niet in de moeilijke tijd na de tweede wereldoorlog toen hij het slachtoffer werd van een abjecte hetze - ik gebruik vreemde woorden om niet giftig te hoeven worden - die meer de succesrijke auteur betrof dan zijn zogenaamd onvaderlands gedrag," aldus Van Wilderode.
En verder : "Dat Felix Timmermans een 'blijver' is weten uitgevers, boekhandelaars en bibliothecarissen beter dan sommige critici. Weten de leraren dat ook? Indien hij door de jeugd niet meer gelezen wordt, dan is dat omdat hij in het literatuuronderricht niet meer wordt aangeboden. Waar dat wél gebeurt wordt zelfs lectuur in schoolverband een genot! Timmermans lezen en herlezen was, is en blijft de kans waarnemen om een beetje gelukkiger te worden."
Een schrijver uit Lier - Piet De Moor en Paul Depondt
Een schrijver uit Lier.
Artikel uit Knack van 15/4/1986 door Piet De Moor / Paul Depondt.
Honderd jaar geleden werd Felix Timmermans geboren.
Deze zomer, op 5 juli. zal het honderd jaar geleden zijn dat Felix Timmermans, in de volkse Lierse Karthuizersvest het levenslicht zag. Als burgemeester van Lier nam wijlen minister van Staat Herman Vanderpoorten (PVV) nog het initiatief om dat eeuwfeest op een passende wijze te vieren. Op 18 april gaat in het Timmermans-Opsomerhuis aan de Lierse Netelaan een retrospectieve tentoonstelling van het literair en het grafisch oeuvre van Felix Timmermans open en op 25 mei wordt er aan diezelfde Netelaan een Pallieterbeeld onthuld. En toch kwam alles traag op gang,vertelt de hoofdbibliotekaris van de Lierse biblioteek.
In extremis eigenlijk.
Timmermans ligt in Lier op de tongen en er wordt goed en kwaad over hem verteld. In de open kasten van de biblioteek staat zijn werk in veelvoud en Timmermans wordt nog veel gelezen. Maar dat belet niet dat sommige Lierenaars eigenlijk niet zo gelukkig zijn met die viering. Timmermans heeft zich "verbrand", zegt men, en dat wordt hem nog altijd aangerekend.
Ondanks dat knagende oorlogsverleden is men dan toch, zij het aarzelend, aan het werk gegaan. In de "voorlopige" biblioteek van Lier, waar in twee gesloten kasten alle vertalingen van Timmermans' werk worden bewaard, kasten die bijeen worden gehouden door een zwaar massief borstbeeld van de schrijver, wordt ons een breedvoerig programma voorgelegd, dat volgens de initiatiefnemers nog elke dag "aandikt". Er zijn tentoonstellingen, lezingen, koncerten, teateropvoeringen en voordrachtavonden. Ook de Lierse middenstand, in een stad waar "Pallieter" in de horeca zijn voortbestaan heeft gevonden, kan zo'n viering goed gebruiken. Behalve van toerisme heeft Lier niet zoveel om van te leven.
"Wie Timmermans is weet heel Europa," schreef Gerard Walschap lang geleden in Hooger Leven, "maar wij, verwaande kribbebijters, alleen niet. Hij is de schrijver van een boek, enig in de literatuur van Europa, de schepper van een type even onvergankelijk als Don Quichotte en Sancho Panza, Reinaert, Figaro, Tartarin, Cyrano of de brave soldaat Schwejk."
Felix Timmermans, de schrijver van "Pallieter", en met Lodewijk "klokkemaker" Zimmer, de toeristische lokvogel voor dat godvergeten stadje Lier, is onze meest vertaalde Vlaamse schrijver. Zijn boeken werden in zo'n zevenentwintig talen vertaald. Met Stijn Streuvels was hij de enige Vlaming in "Die grossen Meister Europaïscher Erzahler des 20. Jahrhunderts" van Rolf Hochhuth, toch ook geen onbekende bloemlezer. En toch wordt er nog allijd met veel dédain over hem en over zijn Vlaams zogezegd "plattelands" oeuvre gesproken, ondanks die internationale faam, en men schuift hem nog altijd onwelriekende sympatieën in de schoenen.
Zoektochten
Men kan zich Timmermans alleen in Lier voorstellen, de stad die hij in zoveel grafisch werk en in zijn literatuur heeft "gefotografeerd", zij het dan het Lier dat hij zich voorstelde toen hij twaalf jaar was. Hij is er geboren, op 5 juli 1886, in een volksbuurt, als dertiende kind. en toen hij twaalf werd, verhuisde de familie naar de Antwerpsestraat, alleen maar het hoekje om, maar een als veel deftiger beschouwde buurt. Nu zou men hem een "natuurtalent" noemen, want Felix Timmermans was geen beste schoolloper, en kreeg zijn "literaire" bagage door zijn vertellende vader ingelepeld. De manuskripten van Timmermans moesten fel gekorrigeerd worden, maar vertellen kon hij als geen ander.
Nog geen twintig, en er verschenen van hem gedichten in "Lier Vooruit", die later door de uitgever van het blad in een geschenkboekje werden gebundeld. In die tijd maakte hij periodes van bevliegingen door, verloor zich in spiritisme of werd vegetariër, maar ontwikkelde zich terzelfder tijd als glasraamschilder, houtsnijder en schrijver. Het waren nog zoektochten. Bekend is het verhaal over zijn tragedie "Holdijn", geschreven toen hij eenentwintig was, een tragedie die in de elfde eeuw was gesitueerd. Hij stuurde het stuk in voor een literaire wedstrijd, maar kreeg de opmerking van een jurylid dat het kaartspel in de elfde eeuw nog niet bestond. Toch behield hij het kaartspel, maar schrapte de eeuw.
Hugo Verriest en August Vermeulen gingen er zich mee moeien, en ingekort verscheen het toneelstuk in "De Nieuwe Gids", maar het werd nooit opgevoerd.
Al vroeg liet Felix Timmermans zich kennen als een flamingant, die zich afvroeg wie er nu op het idee was gekomen "Walen en Vlamingen bijeen te duwen", want zoals ook Jules Destrée zei " Belgen beslaan niet". Timmermans was een aktivist, en hield onder andere pleidooien voor een vrij en zelfstandig Koninkrijk Vlaanderen, vrij van Duitse, Hollandse of Franse bedilzucht, maar zo'n ideeën zouden hem na de Eerste Wereldoorlog niet door iedereen in dank worden afgenomen. Na de wapenstilstand ging hij "in vrijwillige ballingschap" naar Nederland, waar hij een gevierd spreker werd, want intussen was zijn "Pallieter" verschenen, een bestseller die hem van land naar land, van causerie naar causerie zou voeren.
Pas begin maart 1920 keerde hij, na bemoeiingen van onder meer Isidoor Opsomer en Camille Huysmans, naar Lier terug. Het gerecht liet hem met rust, maar de ultrapatriottische kranten herinnerden regelmatig aan zijn oorlogsverleden. Ook in Lier, de stad die zich nu opmaakt om hem te vieren, werd hij door velen met een scheef oog bekeken. Hij werd er zelfs als lid van de raad van bestuur van de stadsbiblioteek geschorst, zaken die hem deden overwegen naar Antwerpen te verhuizen. Maar ook de Kerk sloeg duchtig op hem in, want zijn "Pallieter" werd een heidens boek van genotzucht genoemd, wat hem ertoe noopte er een "gekuiste" versie van te maken.
Bijna veertig jaar na zijn dood op 24 januari 1947, nemen sommige van zijn stadsgenoten hem dat aktivisme nog altijd kwalijk, evenals het feit dat hij tijdens de Tweede Wereldoorlog niet kordater "neen" heeft gezegd tegen de Duitse bezetter. Sommigen gaan zelfs zover zijn Duitse sukses in verband te brengen met vermeende nazistische sympatieën. Die had hij zeker niet, houdt Timmermanskenner, voorzitter van het Felix Timmermans-genootschap en schrijver van verschillende monografieën, José De Ceulaer vol, "integendeel".
De Ceulaer herinnert zich hoe Timmermans tijdens de oorlog sprak over het schandaal van de jodenvervolgingen en in die tijd ook daadwerkelijk joden geholpen heeft. Hij stond als "Judenfreund" bij de Kommandantur bekend. In een interview daarover met Gaston Durnez herinnert De Ceulaer aan een toneelvoorstelling in bezettingstijd. Men ging ergens een stuk opvoeren dat Timmermans in samenwerking met Edward Veterman had geschreven. Nu was Veterman een jood en sommigen wilden zijn naam niet op de affiche. Timmermans verzette zich halsstarrig tegen de schrapping en kreeg gelijk. Om die kwaadsprekerij over Timmermans de kop in te drukken, heeft De Ceulaer ooit nog eens de populariteit van Timmermans aan de hand van oplagecijfers van Duitse vertalingen onderzocht. De oplage van "Pallieter" bedroeg in Duitsland vóór het nazibewind, in 1933, zo'n honderdduizend.
In 1942 waren er dat 172.000 en na het nazibewind, in I954 bijvoorbeeld, 262.000.
Kollaboratie
Toen de oorlog uitbrak, was hij met vele andere Vlaamse kunstenaars, in Amsterdam, op de opening van een tentoonstelling van Belgische kunst. Met zijn vriend, de schilder Isidoor Opsomer, geraakte hij nog in België, al werd het voertuig waarin ze zich verplaatsten, fel beschoten door Duitse vliegtuigen. Een tijdje vond hij onderkomen in Menen, maar eind mei 1940 arriveerde hij weer in Lier. Al hield hij zich tijdens de oorlog afzijdig van politieke aangelegenheden, toch werd hij voorzitter van de Vlaamsehe Kunstenaarsgilde in Lier en nam zelfs, in 1942. de Rembrandtprijs in ontvangst, die hem door de Hansa-stichting van de universiteit van Hamburg was toegekend. Er werd zelfs een monument bij de Begijnenvest in Lier onthuld, een gedenksteen die op 13 december 1942 spoorloos verdween.
Niet iedereen in Lier apprecieerde die "kulturele kollaboratie" en na de kapitulatie wilden de leden van het verzet hem door de Lierse politie doen arresteren. Zijn goederen werden een tijdlang onder sekwester gesteld, maar door zijn verzwakkende gezondheid ontsnapte hij aan een onmiddellijke arrestatie. Vooral Ferdinand Toussaint van Boelare blonk uit als scherprechter en verweet Timmermans dat zijn populariteit eigenlijk alles te maken had met de nazistische propaganda. Elders in de wereld, waar de meningen vrij zijn, wordt het werk van Timmermans van nul en zonder waarde verklaard. Velen hebben het voor Timmermans opgenomen, waaronder Lode Baekelmans, Maurice Gilliams, Albert Westertinck, Albe en zelfs Godfried Bomans, die hem op zijn zestigste verjaardag, kort voor zijn dood, nog kwam opzoeken.
Wat na de bevrijding is gebeurd, aldus De Ceulaer, was gewoon het gevolg van de Eerste Wereldoorlog, toen hij zich als aktivist manifesteerde. Hij heeft niets misdreven, integendeel. Ik weet hoe hij sommige werkweigcraars liet inschrijven in de "Vlaamse Kunstenaarsgilde" waarvan hij in Lier de voorzitter was, ten einde hen zo voor wegvoering naar Duitsland te helpen behoeden. Daarom ook is het begrijpelijk, dat in een verdeeld Lier waar sommigen nog aanstoot nemen aan Timmermans' verleden en waar iemand in zijn kelder diens gedenksteen nog bewaart, de viering een beetje aarzelend tot stand is gekomen.
Toen wij er waren, stond alles nog in de stellages, ook het Timmermans-Opsomer huis, dat voor deze gelegenheid en voor de grote Timmermans-tentoonstelling geschilderd en opgekalefaterd wordt. Lier verwacht grote drukte.
Op verschillende plaatsen, zelfs in de Zimmertoren, dé trekpleister van Lier, hangt een foto waarop vier weelderige heren staan afgebeeld : Louis Zimmer, baron Isidoor Opsomer, de edelsmid Lodewijk van Boeckel, die de flessen wijn niet ontkurkte maar "opensloeg", en Timmermans. Met Renaat Veremans en Tony Bergmann vormt dat gezelschap de pijlers van de kunstenaarsstad Lier. Her en der staan gesmede kunstwerken en skulpturcn van Van Boeckel. Veremans geniet bekendheid als de schepper van "Klokke Roeland" en Bergmann is de schrijver van "Ernest Staas, advokaat". Niet ver van de Zimmertoren hebben ze allemaal in het Timmermans-Opsomerhuis een zaal, die hun werken herbergt. Maar dat is niet alles, Lier heeft ook een "Timmermanspad", en bijgaand kan men daar een boekje over kopen, waarin de plaatsen in verband worden gebracht met het werk van Timmermans.
Met een grafhulde is op 18 januari op de stedelijke begraafplaats Kloosterheide het officiële herdenkingsprogramma van start gegaan. De hoofdbibliotekaris is fier op zijn programma. Er werd een kalender uitgegeven met twaalf pentekeningen van Timmermans, er is een brandglasraam te koop, er verschijnen herdrukken en "Schoon Lier", het boek dat Timmermans over zijn stad schreef, wordt door de standaarduitgeverij in een luxe-uitgave heruitgegeven, in een beperkte genummerde oplage.
Er zijn balletopvoeringen, filmvoorstellingen, lezingen, er is teater, maar op 25 mei krijgt Lier zijn Pallieterbeeld, een grote skulptuur van Jan Keustermam. En precies dié Pallieter is onvergetelijk : met zijn handen in zijn zakken, turend naar de vertelselblauwe lucht, vangt hij de dagen, verre van alle grootsprakerige beslommeringen. Een schrijver kan zich geen beter monument dromen dan de vereeuwiging van één van zijn eigen uitgedachte personages.
Vroeger, vertelt Ingrid van de Wijer, zag ik Timmermans veeleer als een "boerenschrijver", ekskuseer het woord, als een volkskunstenaar, een intuïtieve verteller.
Dat beeld is veranderd toen ik zijn dagboeken en zijn manuskripten las. Nooit had ik mij kunnen voorstellen dat hij zo intellektualistisch met zijn oeuvre bezig is geweest, als blijkt uit die papieren! Timmermans werkte zeer hard aan zijn verhalen, romans en artikels, hij informeerde zich over alles en nog wat, las voortdurend, kende de belangrijkste kunstwerken en boeken van zijn tijd. Ik heb zijn notities over zijn lektuur vergeleken met de lijsten van de toen gangbare boeken en ik zag welke brede belangstelling hij koesterde voor wat toen "in" was, maar ook voor de klassiekers. Bovendien ging hij veel naar tentoonstellingen en teater, ontmoette talrijke vrienden en bekenden uit de kulturele en wetenschappelijke wereld van binnen- en buitenland. Rond zijn naam cirkelden vele Groten.
Ingrid van de Wijer is een 31-jarige doctor in de Germaanse filologie die ons in het Timmermans-Jaar het mooiste geschenk mag geven dat de vrienden van "de Goede Fee" zich kunnen voorstellen : een vrijkaart voor de Schatkamer waarin zijn nagelaten handschriften en vele andere literaire dokumenten worden bewaard, papieren waarvan zeer vele nooit buiten zijn huiskring zijn geweest De honderdste geboortedag van de kunstenaar wordt in het Nete-landschap (en elders) gevierd met diverse publikaties en talrijke manifestaties, in Schoon Lier loopt een grote tentoonstelling over zijn leven en werk, en morgen, zondag, wordt in het hart van zijn Vlaaikensstad zelfs een standbeeld voor zijn levenslustige zoon Pallieter onthuld. Maar het beste Monument voor de schilderende schrijver zal het dikke boek zijn, een kruising van een wetenschappelijke studie en een rijk geïllustreerd album, dat Ingrid van de Wijer half juni bij Den Gulden Engel in Wommelgem zal laten verschijnen.
AI mijn dagen heet dit boek (uiteraard naar een uitspraak van Timmermans zelf) en het brengt het verhaal van het ontstaan zijner teksten, hun overlevering, kompositorische en stilistische varianten uit handschriften en drukken, in een volledige inventaris van het archief, met een inleidende studie van die manuskripten. De editie van zijn dagboeken gaat er aan vooraf en kleurt, zoals de uitgeefster het zegt, "het beeld van de schrijver met onvermoede nuances in". Fotokopieën, vele prenten uit het familie-album en reprodukties van schilderijen illustreren het werk.
Benediktinessenwerk
De naam van de jonge ontdekkingsreizigster in het Onbekende Rijk van Timmermans zal de oudere generatie vertrouwd in de oren klinken. Ingrid van de Wijer is inderdaad de kleindochter van de befaamde, bijna legendarische Leuvense professor en taalkundige, die ook de drijvende kracht was achter het tussenoorlogse weekblad Nieuw Vlaanderen.
Ijverend voor een toenadering tussen de Vlaamsgezinden ten bate van een nieuwe, federalistische staatsinrichting. "Mijn grootvader heb ik nog goed gekend", vertelt zij.
Hij is in 1968 gestorven, toen ik dertien was Het ontroert mij nu speciaal, dat hij bestuurder was van de Koninklijke Akademie voor Taal- en Letterkunde toen zijn kollega Felix Timmermans na de oorlog moeilijkheden kreeg. Regeringsinstanties wilden de Akademie onder druk zetten om zgn. "onwaardige Belgen" uit haar rangen weg te zuiveren maar mijn grootvader antwoordde waardig, dat de regering hier mee haar bevoegdheid te buiten ging. Dank zij hem is Felix Timmermansniet buitengezet.
Ingrid van de Wijer studeerde aan de KU Leuven en haalde in 1977 haar doctorstitel met een teksteditie van een Middelnederlands handschrift. Seghelijn, een oorspronkelijk Nederlands epos. Nadien is zij assistente geweest in de afdeling Nederlandse Literatuur, waarvan zij nu vrij medewerkster is. Zij doceert aan de Antwerpse en de Brusselse tolkenscholen, maar slaat weldra een nieuwe richting in : haar Timmermansstudie heeft haar in kontakt gebracht met de pas opgerichte uitgeverij Den Gulden Engel en het resultaat is, dat zij binnen enkele dagen de leiding krijgt van het "algemeen en literair fonds" van deze firma In dat fonds zullen zowel facsimile-edities van waardevolle kunstwerken als wetenschappelijke boeken voor een breed publiek èn literair proza verschijnen.
Eer zij aan Seghelijn begon had Ingrid van de Wijer gedacht aan een editie van Pallieter, waarover zij had gelezen dat er verschillende versies van bestonden, die zij hoopte te kunnen vergelijken. Dat is toen niet doorgegaan, maar later zocht de familie Timmermans een deskundige voor de editie van het hele archief en herinnerde zich haar naam.
Van de Wijer kreeg toegang tot de bankkluizen waarin dit archief wordt bewaard en zij konstateerde tot haar blije verrassing, dat het ging om een verzameling van zowat 10.000 bladzijden tekst! Timmermans bewaarde alles wat hij schreef, invallen, beelden, historietjes, kladjes...
Drie volle weken besteedde de jong geleerde eraan om alles zorgvuldig te fotokopiëren, waarna de originele dokumenten terug de kluis in gingen. De kopieën werden geordend, een werk waarvoor het o.m. nodig was heel het oeuvre van Timmermans te (her)lezen.
Volgens de regels van de kunst heeft zij daarna een inventaris opgesteld, de vele ter sprake komende persoonsnamen en zaken geïdentificeerd en de dagboeken gekonfronteerd met wat "de Fee" in en over die periode heeft geschreven, ook dus met literair uitgewerkte reisverhalen en "vakantiekrabbels" als Naar waar de appelsienen groeien en Minneke Poes. Een waar benediktinessenwerk! Later zullen de kopieën naar de afdeling Nederlandse Literatuur van de KU Leuven gaan, waar ze onder toezicht van Ingrid van de Wijer voor studiedoeleinden ter beschikking zullen zijn.
Hard Labeur
Is het de bedoeling alles uit te geven wat zich in dat rijke archief bevindt?
"Nee. Ik denk wel dat er iets te doen is met het Jeugdwerk, dat bestaat uit tot nog toe onbekende gedichten en toneelstukken Vooral de romantische impressionistische gedichten trekken mij aan. Zij voegen wel niets toe aan de artistieke betekenis van Timmermans, maar zij hebben literair historisch belang Uit de latere periode zal weinig of niets nog gepubliceerd moeten worden Wat belang had, heeft hij zelf allemaal uitgegeven. Toen hij een bekende auteur was geworden, kon hij alles kwijt wat hij wilde. Wat hij in de lade liet, moest daar ook blijven. Ik droom er wel van, een facsimile-uitgave te brengen van een der handschriften van Boerenpsalm, zoals hij dat zelf heeft overgeschreven en klaar gemaakt. Een zeer mooi handschrift, door zowel de "lay-out" als de prentjes. Ik weet nog niet wanneer zulke publikatie mogelijk zal zijn.
Timmermans' werk schijnt los en spontaan uit de pen te zijn gevloeid, maar het is bekend dat hij hard op zijn geschriften kon zwoegen. Ik keek er van op dat hij er zo sterk mee bezig is geweest.
Zelf bekende hij wel meer dan eens, dat schrijven hem moeite kostte, maar dat het zo ver ging nee, dat kon ik niet vermoeden! Sommige verhalen of bijdragen heeft hij tot zeven keer herschreven. Hij schrapte, voegde bij, herbegon, tot hij de tekst kreeg waar hij die hebben wilde. Hij kon ook selektief zijn. Van zijn laatste werk, de dichtbundel Adagio, vond ik een wemeling van werk-manuskripten, in vier schriften of op een groot aantal losse blaadjes van uiteenlopend formaat Daaruit heeft hij een strenge keuze laten maken voor de publikatie, die hij niet meer zelf mocht beleven. "
Blijkt uit zijn aantekeningen zijn voorkeur voor het teken- en schilderwerk?
"Die voorkeur heeft hij meer dan eens in gepubliceerde teksten uitgesproken en dat doet hij ook in zijn nagelaten papieren. Hij zegt ergens dat hij veel last heeft met het schrijven en dat tekenen en schilderen hem beter af gaan. Wat niet belet, dat hij in een reeks krantebijdragen, Pallieter in Holland, een soort van dagboek uit zijn Nederlandse tijd na de Eerste Wereldoorlog, het schrijven, "de hemel van zijn leven" noemt."
Zitten er in de kluizen ook onbekende tekeningen en schilderijen?
Nee, behalve hier en daar een krabbel op een manuskript. Zijn plastisch werk en niet het minst zijn tekeningen vind ik uniek. Zoals hij bv. zijn eigen boeken en soms die van vrienden illustreert, dat is volkomen origineel, dat ontmoet je nergens anders! Ik kan dus niet goed verdragen, dat andere tekenaars zijn werk verluchten. Zijn prenten zijn met zijn literair werk vergroeid. En ook over zijn plastisch en grafisch werk heeft hij zich goed bezonnen.
In 1930 noteert hij ergens hoe hij heeft gezocht en geprobeerd om zijn eigen stijl te vinden en hoe hij denkt hem eindelijk beet te hebben"
Er moet nog een heleboel plastisch werk bestaan dat nooit of zelden aan het publiek werd getoond. Verschilt het van het bekende Timmermans-imago?
"Bij de familie is beeldend werk bewaard gebleven dat weinigen tot nogtoe hebben gezien. Dit werk laat mij toe te zeggen, dat er nog een andere Timmermans is geweest. Ik zeg niét dat het over het algemeen beter is dan wat wij al kennen. Er zijn mooie impressionistische schilderwerkjes, zeegezichten, landschappen, in een trant die we van hem niet gewend zijn. Het mooiste dat ik van hem heb gezien is een zeegezicht, een akwarel, dat hij schilderde toen hij na de Eerste Wereldoorlog in Scheveningen woonde. Hij maakte het op het strand en omdat hij het belachelijk vond, water mee te nemen naar zee, doopte hij zijn penseel gewoon in het zeewater... Zijn oudste dochter Lia kan bijna bij elk schilderij een verhaal vertellen. Want ieder werkje heeft zijn eigen geschiedenis. Het was nooit zomaar een schilderij, nooit zomaar een prent die hij maakte. Het groeide uit zijn levenskring, uit de atmosfeer waarin hij leefde."
Kultuurgeschiedenis
Timmermans heeft zich op bepaalde momenten sociaal en politiek geëngageerd. Zitten erin het door u onderzochte archief dokumenten die daar betrekking op hebben?
"Nee, het archief is zuiver literair. Wel ontdek je bv. achter zijn dagboeknotities uit zijn Nederlandse tijd een stukje kultuurgeschiedenis van Vlaanderen. De halve Encyclopedie van de Vlaamse Beweging zat op dat ogenblik in het Noorden, gevlucht voor de repressie! Timmermans noteert wie hij daar ontmoet, soms met de bedenking dat het bij deze Vlamingen altijd bij "babbelen" blijft. Op zondag 6 juli 1919 noteert hij ; "Niet naar de vergadering geweest der Aktivisten. De tijd is daarvoor voorbij. Er moet in Vlaanderen aan het nieuwe gewerkt worden. Daarbij er wordt altijd ruzie gemaakt"...
Veel beschouwingen geeft hij overigens in zijn dagboeken niet. Men komt er niets in te weten over bv. zijn politieke opvattingen. Anderdeels blijkt welk sukses hij in een bepaalde periode geniet en hoe dit sukses hem opdrijft, van de ene voordracht naar de andere ontmoeting, zodat hij bijna geen tijd meer heeft om rustig te werken. Vaak leefde hij in een opgejaagd ritme."
Hoe beoordeelt u nu, na uw studie, de waarde van zijn literair werk?
"Wat ik nu bij Felix Timmermans het beste vind, is de manier waarop hij de dingen kon verwoorden, de ongelooflijke beelden die hij vond, de associaities die hem werden ingegeven. Vooral dan in zijn proza. In zijn poëzie klinkt het voor mij allemaal meer gezocht. Daarom kan ik mij niet voorstellen dat men Timmermans korrekt kan vertalen.
Een groot aantal dingen uit zijn werk kunnen zelfs gewoon niet in een andere taal overgebracht worden. Ik weet het wel, er zijn talrijke vertalingen van hem verschenen. Niemand van onze auteurs is zoveel vertaald als hij. Ik ben een beetje bang om die anderstalige versies ter hand te nemen. Ik stel mij voor, dat hij soms radeloze vertalers moet gehad hebben!... Ondertussen blijf ik Timmermans een van onze Literaire Groten vinden. Niet altijd voor de inhoud van zijn verhalen dus, maar voor de manier waarop. En voor het goede dat er inzit, het hart dat erin klopt."
Welk boek van "de Fee" heeft u, vertegenwoordigster van een jonge en akademisch gevormde generatie, het meest getroffen ?
"Boerenpsalm heb ik het liefste gelezen. Die roman is zo echt, zo ongekunsteld geschreven. Alsof Timmermans er niet moest bij nadenken. Alsof het boek recht uit de grond kwam. Pallieter is mij minder bevallen. Ik denk dat ik dat boek met te veel verwachtingen ben gaan lezen : zijn bejubelde meesterwerk, je weet wel... Het moést mij ontgoochelen.
Naar mijn smaak zitten er te veel beelden in. Pallieter brengt echt te veel van het goeie"
Te veel rijstpap, zei Westerlinck eens...
"Ja. Het omgekeerde effekt heb ik ondervonden met Multatuli. Ik begon zijn Max Havelaar te lezen met de idee van alle studenten voor wie het verplichte lektuur is : "Nu maar eens ondergedoken in de Saaiheid zelve!
Maar ik beet door en hoe meer ik vorderde, des te beter vond ik dat boek..."
Welk beeld hebt u nu van de mens Timmermans?
"Ik zie hem als iemand die zeer graag onder de mensen was, een man uit het volk, iemand die in 't leven stond, die aandacht had en belangstelling koesterde voor wat anderen deden. Zeer veel hield hij van zijn vrouw en zijn kinderen, hij had wel altijd bij hen willen blijven. Scheiding van de zijnen, voor zijn vele voordrachtreizen, deed hem echt pijn. Maar hij had een groot hart voor iedereen, kon niemand iets weigeren, maakte zich in zijn notities ook nooit eens echt kwaad. Hij was een ware mensenvriend.
Daarom moet hij onder en na de Tweede Wereldoorlog zo geleden hebben.
In het archief zit een brief van Marieke, zijn vrouw. Op 22 april 1949 schrijft zij aan het eveneens beproefde echtpaar Ernest Claes : Natuurlijk volgen wij (...) nauwgezet wat ze U hebben aangedaan en ik kan U verzekeren dat er niemand is, die uw toestand begrijpt als wij, omdat we in 't zelfde geval zijn geweest. Ongelukkiglijk verloor ik Felix erbij.
Hij heeft al die ellende niet kunnen dragen (...)."
Onbekende facetten van Timmermans - Marcel Van Nieuwenborgh
Boek brengt onbekende facetten van Timmermans aan het licht.
Uit De Standaard van 7/7/1986 door Marcel Van Nieuwenborgh.
Ingrid van de Wijer retoucheert populair image van de Fé
Van het feit dat Felix Timmermans véél meer was dan de pijprokende, beeldrijke auteur, daarvan hoeft niet iedereen meer overtuigd te worden. Zelden is echter, om dit te staven, zoveel materiaal op deskundige wijze samengebracht als in het monumentale boek dat dr. Ingrid van de Wijer onder de titel "Al Mijn Dagen" heeft gepubliceerd.
Het helder en doordacht geschreven, schitterend verzorgd en biezonder gul door Den Gulden Engel uitgegeven werk, zag het licht op de vooravond van de honderdste verjaardag van de geboorte van Felix Timmermans. De voorstelling van "Al Mijn Dagen" gebeurde in de aanwezigheid van o.m. de graficus Anton Pieck, die met de Fé 67 jaar geleden reeds een aantal dagen heeft gesleten, de familie Timmermans en zeer vele vrienden.
Onder de sprekers : Anton van Wilderode, Marcel Janssens en Lia Timmermans.
Ingrid van de Wijer citeert in haar voorwoord tot het boek een regel van Mallarmé : "Au fond le monde est fait pour aboutir à un beau livre" De mooie wereld van Felix Timmermans is in Al Mijn Dagen dit mooie boek geworden. In december 1983 stelden de Erven Timmermans voor het eerst het werkkamer-archief van de auteur ter beschikking voor studie De germaniste dr. Ingrid van de Wijer, verbonden aan de afdeling Nederlandse Literatuur van de KU Leuven nam deze taak op zich, aangemoedigd door het Onderzoeksfonds van de universiteit. Bewust archief bleek een schatkamer te zijn : duizenden vellen papier illustreren de genese van een groot stuk van het oeuvre van de auteur, terwijl een aantal dagboekbladzijden ongekende facetten van Timmermans' persoonlijkheid onthullen of alleszins wat hieromtrent was vermoed bevestigen.
Het betreft heel wat onuitgegeven stukken die veelal uit de eerste jaren van deze eeuw dateren, werkmanuskripten van ongeveer alle grote boeken, van snippers "invallen" tot de definitieve versie, verbeterde drukproeven en herschrijvingen die (in tegenstelling tot wat veelal wordt gedacht) illustreren hoe de auteur op zijn teksten zwoegde, verspreide bijdragen, enz.
Van het onuitgegeven werk trokken vooral de dagboeken de aandacht van de onderzoekster. In het archief bleken dagboekaantekeningen bewaard te zijn gebleven die twee betekenisvolle periodes uit het leven de auteur bestrijken. Ze staan opgetekend in een cahiertje. Het betreft notities uit 1919 en 1924-25. uit een Haagse en een Lierse periode.
Ingrid van de Wijer bracht nu dit alles samen in een boek dat ze Al Mijn Dagen noemde naar de woorden van Timmermans zelf, die met betrekking tot wat hij aan aantekeningen had nagelaten schreef : "Daar liggen al mijn dagen, al mijn zoete en droeve herinneringen, mijn verdriet en mijn geluk."
Het boek is een archiefstudie geworden, met komplete inventaris van alle stukken, voorafgegaan door de wetenschappelijk geannoteerde editie van de dagboeken en dagboekfragmenten van de auteur. Dit alles rijkelijk geïllustreerd door ongekende foto's uit de familie-album. De studie van het archief vormt het tweede luik van het boekwerk, waarbij de uitgever er niet heeft tegen opgezien om een uitgebreide reeks reprodukties af te drukken van de interessantste archivalia. Zodat ook visueel het beeld wordt bewaard van een brok literatuurgeschiedenis die niet meer in originele vorm kan worden geraadpleegd.
Verrassend
Anton van Wilderode zei dat de lektuur van het ("met poëtisch inzicht en wetenschappelijke akribie geschreven en met ambachtelijk meesterschap gedrukt en uitgegeven") boek en de terugblik op Timmermans bij hem alleszins tot een aantal verrassende vaststellingen heeft geleid.
Timmermans was een groter schilder dan meestal wordt gedacht.
"Wat bij Chagall en Klee onvoorwaardelijk grote kunst heet", zei Van Wilderode, "wordt bij Felix Timmermans folkloristich geheten" Van Wilderode verwees o.m. naar een inderdaad verrukkelijke en vrij onbekend "zeezicht" van Timmermans (uit het bezit van de familie) dat door uitgever Smits van Den Gulden Engel, als aandenken aan de voorstelling van de monumentale Timmermans-uitgave, op een prent werd gereproduceerd
Ook in het boek staan een royaal aantal kleurenreprodukties van Timmermans' doeken.
Een tweede vaststelling van de jongste jaren heeft betrekking op de lezers van het werk van Timmermans. Deze blijken zijn gebleven (er zijn méér lezers trouw aan auteurs), maar hebben met zijn werk ook een persoonlijke, vriendschappelijke verhouding opgebouwd.
"Hij is méér dan een reputatie."
Uit de lektuur van de dagboeken komen volgens Van Wilderode een aantal minder gekende facetten van de persoonlijkheid van de auteur naar voor. Het beeld van de rustige, pijprokende Timmermans dient wel voor goed naar het rijk der legenden te worden gezonden. Hij was integendeel een uiterst werkzaam man en bij leven reeds een figuur met een Europese dimensie : Timmermans heeft voordrachten gehouden in 5 tot 6 Europese landen en voerde een ongewoon drukke korrespondentie.
De in Al Mijn Dagen opgenomen dagboeknotities leren ons wat een groot aantal brieven deze man heeft geschreven en met welk een nauwgezetheid hij zijn korrespondentie bleek te hebben afgehandeld. Even verrassend is het daarbij te vernemen dat de auteur zich bij al dat bezig zijn nooit aan zijn familiale verplichten ontrok.
Van Wilderode zei ook bij de lektuur van het boek nogmaals de gelijkenis te hebben kunnen vaststellen tussen de schrijver en zijn personages, en ten slotte onder de indruk te zijn gekomen van de manier waarop Timmermans op alles wat hij schreef' zwoegde ("Het gaat altijd zo gemakkelijk niet als boterperen eten.."), hoe hij tot op de laatste proef nog een en ander "hertoetste". "Ik schrijf per minuut."noteerde Timmermans ergens.
"Ik kan gelukkig zijn als een spin."
Prof Marcel Janssens behandelde in Antwerpen in zijn toespraak eveneens een weinig gekende laag van Timmermans' persoonlijkheid, namelijk "de innerlijke Timmermans" op wie Albert Westerlinck vele jaren geleden reeds de aandacht heeft gevestigd.
Zeer welsprekend handelde Marcel Janssens over de betekenisvolle stilte in Timmermans' werken om er ten slotte op te wijzen dat men in de auteur op een verrassende manier een voorloper van het ecologische denken kan aantreffen. Vooral de dichtbundel Adagio bekroont de kracht van de stilte, verzen die volgens Marcel Janssens "zijn geschreven met een pen in stilte gedoopt" De bundel werd zopas heruitgegeven door Den Gulden Engel, met in de rand meditaties van de Leuvense teoloog Herman Mertens, terwijl dezelfde uitgever in dit Timmermansjaar een herdruk verzorgde van het, al een tijdje niet meer vindbare, mooie Mijn Vader van Lia Timmermans. Het ziet er naar uit dat, benevens de magistrale en tegelijk hoogst leesbare studie Al Mijn Dagen van dr. van de Wijer, waar niemand die Timmermans van naderbij wil kennen nog rond kan lopen, ook deze boeken gretige afnemers zullen vinden. Zoals ook in amper anderhalve maand tijd, de zeer persoonlijke Timmermans-biografie De Goede Fè van Gaston Durnez (uitgeverij Grammens) kompleet is uitverkocht en reeds aan een herdruk toe is.
Timmermans : meer dan een reputatie - Marcel Van Nieuwenborgh
Felix Timmermans : méér dan een reputatie.
Uit de Standaard 1986-door Marcel Van Nieuwenborgh
Van het feit dat Felix Timmermans véél meer was dan de pijprokende, beeldrijke auteur, daarvan hoeft niet iedereen meer overtuigd te worden. Zelden is echter, om dit te staven, zoveel materiaal op deskundige wijze samengebracht als in het monumentale boek dat dr. Ingrid van de Wijer onder de titel "Al Mijn Dagen" heeft gepubliceerd. Het helder en doordacht geschreven, schitterend verzorgd en biezonder gul door Den Gulden Engel uitgegeven werk, zag het licht op de vooravond van de honderdste verjaardag van de geboorte van Felix Timmermans. De voorstelling van "Al Mijn Dagen" gebeurde in de aanwezigheid van om. de graficus Anton Pieck die met de Fé, 67 jaar geleden reeds een aantal dagen heeft gesleten, de familie Timmermans en zeer vele vrienden.
Onder de sprekers: Anton van Wilderode, Marcel Janssens en Lia Timmermans.
***
Ingrid van de Wijer citeert in haar voorwoord tot het boek een regel van Mallarmè "Au fond le monde est faut pour aboutir à un beau livre". De mooie wereld van Felix Timmermans is in Al Mijn Dagen dit mooie boek geworden. In december 1983 stelden de Erven Timmermans voor het eerst het werkkamer-archief van de auteur ter beschikking voor studie De germaniste dr Ingrid van de Wijer, verbonden aan de afdeling Nederlandse Literatuur van de KU Leuven nam deze taak op zich, aangemoedigd door het Onderzoeksfonds van de universiteit. Bewust archief bleek een schatkamer te zijn : duizenden vellen papier illustreren de genese van een groot stuk van het oeuvre van de auteur, terwijl een aantal dagboekbladzijden ongekende facetten van Timmermans' persoonlijkheid onthullen of alleszins wat hieromtrent was vermoed bevestigen.
Het betreft heel wat onuitgegeven stukken die veelal uit de vroege jaren 1900 dateren, werk-manuskripten van ongeveer alle grote boeken, van snippers "invallen" tot de definitieve versie, verbeterde drukproeven en herschrijvingen die (in tegenstelling tot wat veelal wordt gedacht) illustreren hoe de auteur op zijn teksten zwoegde. Verspreide bijdragen enz...
Van het onuitgegeven werk trokken vooral de dagboeken de aandacht van de onderzoekster. In het archief bleken dagboekaantekeningen bewaard te zijn gebleven die twee betekenisvolle periodes uit het leven de auteur bestrijken. Ze staan opgetekend in een cahiertje. Het betreft notities uit 1919 en 1924-25, uit een Haagse en een Lierse periode. Ingrid van de Wijer bracht nu dit alles samen in een boek dat ze noemde Al Mijn Dagen naar de woorden van Timmermans zelf, die met betrekking tot wat hij aan aantekeningen had nagelaten schreef "Daar liggen al mijn dagen, al mijn zoete en droeve herinneringen, mijn verdriet en mijn geluk..."Het boek is een archiefstudie geworden, met komplete inventaris van alle stukken, voorafgegaan door de wetenschappelijk geannoteerde editie van de dagboeken en dagboek-fragmenten van de auteur. Dit alles rijkelijk geïllustreerd door ongekende foto's uit de familie-album. De studie van het archief vormt het tweede luik van het boekwerk, waarbij de uitgever er niet heeft tegen opgezien om een uitgebreide reeks reprodukties af te drukken van de interessantste archivalia Zodat ook visueel het beeld wordt bewaard van een brok literatuurgeschiedenis die niet meer in originele vorm kan geraadpleegd worden.
Verrassend
Anton van Wilderode zei dat de lektuur van het ("met poëtisch inzicht en wetenschappelijke akribie geschreven en met ambachtelijk meesterschap gedrukt en uitgegeven") boek en de terugblik op Timmermans bij hem alleszins tot een aantal verrassende vaststellingen heeft geleid. Timmermans was een groter schilder dan meestal wordt gedacht. "Wat bij Chagall en Klee onvoorwaardelijk grote kunst heet", zei Van Wilderode, wordt bij Felix Timmermans folkloristich geheten". Van Wilderode verwees o.m. naar een inderdaad verrukkelijke en vrij onbekend "zeezicht" van Timmermans (uit het bezit van de familie) dat door uitgever Smits van Den Gulden Engel, als aandenken aan de voorstelling van de monumentale Timmermansuitgave, op een prent werd gereproduceerd. (Ook in het boek staan een royaal aantal kleurenreprodukties van Timmermans' doeken).
Een tweede vaststelling van de jongste jaren heeft betrekking op de lezers van het werk van Timmermans. Deze blijken de auteur niet alleen trouw te zijn gebleven (er zijn méér lezers trouw aan auteurs) maar hebben met zijn werk een persoonlijke, vriendschappelijke verhouding opgebouwd. "Hij is méér dan een reputatie".
Uit de lektuur van de dagboeken komen volgens Van Wilderode een aantal minder gekende facetten van de auteurs persoonlijkheid naar voor. Het beeld van de rustige, pijprokende Timmermans dient wel voor goed naar het rijk der legenden te worden gezonden. Hij was integendeel een uiterst werkzaam man en bij leven reeds een figuur met een Europese dimensie : Timmermans heeft voordrachten gehouden in 5 a 6 Europese landen en voerde een ongewoon drukke korrespondentie In Al Mijn Dagen opgenomen dagboeknotities leren ons wel een groot aantal brieven deze man heeft geschreven en met welk een nauwgezetheid hij zijn korrespondentie bleek te hebben afgehandeld Even verrassend is het daarbij te vernemen dat de auteur bij al dat bezigzijn zich nooit aan zijn familiale verplichten ontrok.
Van Wilderode zei ook bij de lektuur van het boek nogmaals de gelijkenis te hebben kunnen vaststellen tussen de schrijver en zijn personages en tenslotte onder de indruk gekomen te zijn van de manier waarop Timmermans op alles wat hij schreef zwoegde ("Het gaat altijd zo gemakkelijk niet als boterperen eten"), hoe hij tot op de laatste proef nog een en ander "hertoetste" "Ik schrijf per minuut", noteerde Timmermans ergens. "Ik kan gelukkig zijn als een spin".
Prof Marcel Janssens behandelde in Antwerpen in zijn toespraak eveneens een weinig gekende laag van Timmermans persoonlijkheid, namelijk "de innerlijke Timmermans" op wie Albert Westerlinck vele jaren geleden reeds de aandacht heeft gevestigd.
Zeer welsprekend sprak Marcel Janssens over de betekenisvolle stilte in Timmermans' werken om er tenslotte op te wijzen dat men in de auteur op een verrassende manier een voorloper van het ecologische denken kan aantroffen. Vooral de dichtbundel Adagio bekroont de kracht van de stilte, verzen die volgens Marcel Janssens "zijn geschreven met een pen in stilte gedoopt". De bundel werd zopas heruitgegeven door Den Gulden Engel, met in de rand meditaties van de Leuvense teoloog Herman Mertens, terwijl dezelfde uitgever in dit Timmermansjaar een herdruk bezorgde van het, al een tijdje niet meer vindbare, mooie Mijn Vader van Lia Timmermans. Het ziet er naar uit dat, benevens de magistrale en tegelijk hoogst leesbare studie Al Mijn Dagen van dr van de Wijer waar niemand die Timmermans van naderbij wil kennen nog omheen kan, ook deze boeken gretige afnemers zullen vinden Zoals ook in amper anderhalve maand tijd, de zeer persoonlijke Timmermans-biografie De Goede Fè van Gaston Durnez (uitgeverij Grammens) kompleet is uitverkocht en reeds aan een herdruk toe is.
Felix Timmermans werd te Lier geboren op 5 juli 1986. De honderdste geboortedag is te Lier en elders met luister herdacht. Een aan Timmermans' plastisch en literair werk gewijde tentoonstelling reist tot in het najaar 1986 in Vlaanderen rond.
Vanaf 2 augustus kan men ze ook in De Brakke Grond Amsterdam bekijken.
Bij die gelegenheid werd volgende toespraak gehouden.
(Een ander spreker bij de opening was José De Ceulaer.)
Men zegt van de Vlamingen dat zij een volk van schilders zijn. Wij zijn inderdaad dankzij onze schilders - van de Vlaamseprimitieven tot de tijd van Rubens en Van Dijck - het meest in het buitenland bekend. In alle grote musea ter wereld kom je Vlaamse schilders uit die eeuwen tegen, en het valt op hoe het aantal doeken uit Vlaanderen slinkt naarmate we de hedendaagse tijd naderen. Ook in andere kunsttakken worden wij - vaak niet helemaal terecht en niet helemaal in ons voordeel - om onze schilderkunstige talenten geprezen. Vlaamse films, bij voorbeeld, krijgen vaker dan het onze regisseurs lief is, de dubieuze kwalificatie 'mooie prentjes' opgespeld. Denk maar aan de prachtig gefotografeerde film Monsieur Hawarden van Harry Kümel, aan de Pallieter-film van Roland Verhavert, of aan het schoolvoorbeeld van een Vlaamse prentjesfilm, de Vlaschaard-film die Jan Gruyaert voor een paar jaar maakte in de bonbonnièretinten van David Hamilton.
Ook staan sommige van onze grootste schrijvers vooral als schilders-met-woorden bekend. Denk aan Stijn Streuvels, die door oppervlakkige of kwaadwillige lezers soms onder het etiket van zijn natuurbeschrijvingen en weerberichten wordt doodgedaan. Inderdaad, de omgang met schilders als Emile Claus en Valerius De Saedeleer heeft de picturale inslag van Streuvels' schrijversprogramma zeker geaccentueerd. Hij voelde dat zijn werk als schrijver met het schildersvak verwant was, en "een schilder en een schrijver dat hoort zowat samen als twee dingen die elkaar aanvullen", schreef hij. Dat dat "schilderen", of "zeggen met kleuren" bij Streuvels allesbehalve een fotografische reproduktie van de werkelijkheid heeft opgeleverd hoef ik hier niet te betogen. Hij schilderde het uitzicht der dingen, maar combineerde daarmee een dieppeilend inzicht in de mensen. In zijn bekend geworden rede bij de toekenning van een eredoctoraat aan de Leuvense Universiteit in 1937 ontwikkelde hij het beeld van de schilder-schrijver in zijn uitkijktoren : van op de tinne van de toren ziet de schrijver de mensen als nietige stippels in de wijdse natuur, halfweg de toren verschijnt de mens met zijn conflikten al meer op het voorplan, zoals dat bij voorbeeld gebeurt in De Vlaschaard, en voor de kijkvensters van het gelijkvloers spelen zich de taferelen af voor 'het fijne penseel'. Het lijkt wel een samenvatting van Streuvels' ontwikkeling als schrijver...
En wat dan te zeggen van Felix Timmermans die meer dan welk ander Vlaams auteur het dubbeltalent van schrijver én schilder bezat? Met pen én penseel heeft hij grotendeels congruente artistieke werelden opgebouwd, zodat zijn geschilderd en getekend oeuvre zijn geschreven werk kan belichten en omgekeerd. In taal verwoorden en met penseel, stift of potlood verbeelden waren bij hem even natuurgetrouwe en bloedverwante uitdrukkingsmogelijkheden, wat betreft die organische eenheid tussen zijn grafisch/plastisch en literair werk, is Felix Timmermans in onze moderne literatuur het meest markante voorbeeld van 'Doppelbegabung' dat ik ken.
De tentoonstelling Pen en Penseel die te Lier op 18 april 1986 werd geopend ter gelegenheid van de honderdste geboortedag, heeft een veel groter schilder gereveleerd dan velen zich hadden kunnen voorstellen. Wij kenden Felix Timmermans vooral als illustrator van literaire teksten, de zijne en die van anderen, en wij dachten misschien dat hij op picturaal gebied niet méér gepresteerd heeft dan die leuke miniatuurtjes met zijn vaste, dikke pen, die wij ons herinneren uit De Witte van Ernest Claes of uit zijn eigen Pallieter. Maar u gaat ook in de tentoonstelling die hier straks geopend wordt, zien dat hij een even groot en even authentieken origineel kunstenaar is geweest in zijn schilderijen als in zijn literatuur.
Uit studies van onder meer José De Ceulaer weten wij dat Timmermans ervan droomde schilder te worden. Lang vóór de schrijversroeping in hem tot ontbolstering kwam, had hij aan de Lierse tekenschool een opleiding genoten, waar hij o.m. glasramen had leren schilderen. Hij wou zijn talent voor teken- en schilderkunst verder scholen in de Academie te Antwerpen, maar zag tegen de inspanning van de verplaatsingen en van het schoolse onderricht op. Toen hij na de eerste wereldoorlog niet alleen tekende maar ook echt begon op doek te schilderen, was zijn natuurlijke aanleg academisch ongeschoold gebleven, of moeten we zeggen : gevrijwaard van academische voorschriften, conventies en imitaties?
In een dagboekaantekening van 21 juni 1919 schrijft Timmermans. Die gemakkelijkheid, die mij vroeger niet naar de academie heeft doen gaan, (...) heeft mij beroofd van tekenen en schilderen en algemene ontwikkeling, en mij in zekere zin ungebildet gelaten, maar heeft in mij een zuivere, onkritische aanvoeling gezet die frisheid en sappigheid aan mijn werk geeft. Wat was nu het beste geweest? Hij tekende en schilderde verder z'n hele leven 'als ontspanning', met de naïviteit van het onbelaste natuurtalent. En daarin ligt juist de oorspronkelijke charme van zijn grafisch en plastische werk, zoals Isidoor Opsomer zei :
'Het niet kunnen, zoals de anderen, tekenen en schilderen, is juist de waarde en de plezante eigenaardigheid zijner meesterlijke uitdrukking.' Zo schilderde hij bij voorbeeld "De drie Koningen op weg naar Bethlehem", zijn lievelingsschilderij, met een overdaad van Oriëntaalse klederdracht, maar ook op z'n Liers met kleuren als uit een kinderverfdoos : hel rood, blauw, geel, met roos en violet. Dat naïef-weg tegen elkaar laten botsen van hoofdkkleuren geeft aan zijn schilderijen een koddige kinderlijke aantrekkelijkheid.
Flor van Reeth, die Timmermans gekend heeft als geen ander en die het eerst over hem als tekenaar en schilder geschreven heeft, schreef destijds dat hij traditionele godsdienstige onderwerpen 'besausd en overgoten (heeft) met Brabantse vettigheid'. Daarin ligt de unieke tonaliteit van de schilder en tekenaar Timmermans die in de geschiedenis van de Europese plastiek één van de eerste, authentieke naïeve kunstenaars genoemd mag worden.
Timmermans tekende en schilderde natuurlijk ook in een traditie, echter niet die van zijn modernistische tijdgenoten in de eerste decenniën van deze eeuw, maar die van Van Eyck, Breugel en Fra Angelico. Het is toch verwonderlijk dat Timmermans als plastisch kunstenaar in genen dele geraakt werd door de grote omwentelingen die zich in de Europese beeldende kunsten voordeden met het futurisme, cubisme, dadaïsme, surrealisme van Picasso, Braque, Matisse, de Chirico en zovele andere Europese grootmeesters, zoals ook zijn literair werk niet werd beïnvloed door de vele modernismen die ook bij ons met en sinds Paul van Ostaijen vanaf 1916 zijn binnengedrongen. Timmermans is in zijn oer-Vlaams, Liers milieu in het gezelschap van authentieke Vlaamse vrienden zijn eigen weg gegaan : die van zijn volksgebonden en volksgetrouwe naïeve kunst. Ik vraag me af wat voor internationale weerklank de werken van Timmermans gehad zouden hebben, indien hij eens geen Vlaming geweest was. Zoals Anton van Wilderode onlangs opmerkte, worden in de diepste volkstradities wortelende 'naïeve' schilderijen van een Chagallf een Klee of een Miro tot de grote kunst gerekend, terwijl Timmermans als oppervlakkig folklorist wordt afgedaan. Dat is dubbel onrechtvaardig : zowel tegenover de schilder als tegenover de literator.
Timmermans' plastisch werk is een zeer persoonlijke variante van een dubbele traditie : zoals gezegd, die van onze 'gotieken' van Van Eyck tot Breugel, maar ook die van de niet-gesofistikeerde, elementair-eenvoudige volkskunst.
Hij hield veel van "prentjes, gebakvormen, oude uithangborden, houtsneden, glasramen, beschilderde schotels, bier- en melkkruiken, en tekeningen van kinderen beneden de tien jaar". Aldus zijn Timmermans' tekeningen en schilderijen zo herkenbaar Vlaams gebleven. Niet-Vlaamse onderwerpen transponeert hij naar bij ons, zoals onze oude meesters dat eeuwen geleden ook deden.
Pieter Breugel schildert zijn 'Val van Icarus' in een Brabants heuvellandschap, Timmermans laat zijn zo vaak afgebeelde 'Vruchtdragers uit het Beloofde Land', een gegeven uit het Boek Numeri in de Bijbel, opstappen in een Vlaams decor met op hun schouders geen dadels, vijgen of andere zuiderse vruchten, maar druiven, appelen, pruimen, pompoenen en meloenen, zo uit welige Brabantse boomgaarden geplukt en naar de natuur afgetekend.
(Zo ziet hij natuurlijk ook het Kindeken Jezus in Vlaanderen geboren worden en heten zijn Drie Koningen niet Gaspar, Balthasar en Melchior, maar Suskewiet, Pietjevogel en Schrobberbeek.) Hij schilderde niet voor estheten uit de artistieke grootstadswereld, maar maakte prentjes voor de volksmens.
De mannekensbladen, de volksalmanakken en de bedevaartvaantjes (zoals hij er zélf maakte) zijn voor zijn naïeve kunst belangrijker inspiratiebronnen geweest dan de klassieke modellen van de Academie. Hoe de naïeve tekening van het mannekensblad door een natuurtalent als Timmermans omgesmeed kan worden tot authentieke kunst, moge blijken uit een van de mooiste, in ieder geval meest karakteristieke doeken die hij maakte, met name Het huisje van verlangen, in 1934 geschilderd volgens de instructies van de vierjarige Gommaar.
De naïeve perspektief-illusie, de bladvulling en de opstelling van personen, dieren en voorwerpen doen aan Breugel denken, maar in dat doek is Timmermans tevens op z'n best als ' onze Vlaamse Chagall '.
Elders, waar hij de vaste, dikke pen inruilt voor de fijne stift komen zijn tekeningen in de buurt van de duivels en hekserijen van Jeroen Bosch of doen zijn massataferelen denken aan James Ensor, die toch ook Christus z'n intrede liet doen in Brussel. Maar telkens treft ons de intieme verbondenheid met zijn Vlaamse wortels.
Overbekend zijn z'n guitige evocatieve illustraties van letterkundig werk, merkwaardig genoeg haast uitsluitend bij blijmoedige teksten, en niet bij voorbeeld bij tragische teksten van Ernest Claes, die hij weigerde te illustreren, en ook niet bij zijn eigen Boerenpsalm.
Zo heeft hij ook geen figuur of gezicht van Pallieter getekend, waarschijnlijk omdat hijzelf aanvoelde dat die man geen realistisch naar het leven getekende kopie van een of ander Liers flierefluiter is, maar een in de droom geprojecteerde adamische geluksvogel, die geen individueel gezicht kan hebben. Grappig zijn ook de varianten van de tekening waar Timmermans een boek mee afsluit. Hij beeldt nog een figuurtje, een huisje of een boom of zo iets af en daaronder spant hij een lint met als opschrfit : 't Is gedaan', 'Gedaan', 'Gedaan, dag'. Dat naïef adieu is een mooi voorbeeld van de vertrouwelijke vriendschapsrelatie die de schrijver Timmerman met zijn lezers wist te onderhouden. Is hij niet één van onze meest bewonderde maar ook in brede volkslagen beminde auteurs? Zijn grafisch werk legt eenzelfde band van kameraadschappelijke mededeelzaamheid met de kijker.
Een indicatie temeer van de levenswarme eenheid van inspiratie en toon tussen zijn grafisch en zijn literair werk.
Bekijken we ten slotte nog even zijn literaire teksten als het werk van een geboren schilder. In het eerste hoofdstuk van Pallieter staat er al : « 't was om af te schilderen », en wanneer hij het huwelijksfeest van Pallieter en Marieke begint te beschrijven, zegt hij : 'dat was een feest voor een schilder'. Inderdaad, dat boek is 'een galerie van vrolijke taferelen', zoals Wies Moens zei, of een serie felgekleurde lichtbeelden rond een met dikke pen getypeerde centrale figuur. Ook andere boeken van Timmermans zijn 'prentsgewijs' opgebouwd als de vellen van mannekensbladen of van toverlantaarns waar kinderen zo verrukt kunnen zitten naar kijken. Zijn woordpalet vertoont dezelfde kinderlijke argeloosheid én kleurigheid als zijn schilderspalet. In beide expressiemedia vinden we een even verrukt en verwonderd schildersoog. Is Pieter Breugel een vertellend schilder bij uitstek, hoeveel te meer werkt Timmermans niet echt picturaal-anecdotisch, zowel in zijn teksten als op zijn doeken ? Hij heeft dan ook meer dan eens gezegd : 'Mijn schilderijen zijn vertelsels, mijn vertellingen schilderijen'.
Verder is de schrijver even verzot op kleuren als de schilder. Aan Flor van Reeth schreef Timmermans : 'Ik kan over mijn eigen werk, terwijl ik schilder en bezig ben, geestdriftig zijn. Als ik de kleuren daar op lap, kleuren die men in 't algemeen bijna niet durft te zien, radijsroos nevens outremer blauw, vlammend rood nevens geel, purper gloeiend nevens veronèsegroen! Dan juich ik. Voor mij zijn kleuren geest, en 'k zou 't zo ver willen brengen dat ze niet meer getemperd worden door schaduw'. Wilde hij niet kerkraammaker worden, verleid als hij was door kleuren? En wat roept Pallieter extatisch uit? 'Koleuren, koleuren, is alles in alles'.
Zou het een toeval zijn dat er in Pallieter vijf keer een regenboog aan de hemel staat?
Keren wij nu nog eens naar het schrijversprogramma van Streuvels terug. Zoals Streuvels heeft Timmermans in grote sektoren van zijn oeuvre, die overigens de meest bekende zijn geworden en waarop hij nogal eens al te gemakkelijk wordt vastgepind, gewerkt met felle, sappige, ja soms vettige hoofdkleuren, vrijgevig uitgestreken met het schildersmes en met uitbundig plezier geproefd. Dat zijn de tekeningen die Timmermans maakte, zowel grafisch als literair, volgens de techniek van 'la ligne claire' die wij uit de stripwereld kennen, bij voorbeeld bij Hergé of bij Marc Sleen. Dat is de overbekende Timmermans van de cliché's, van de dooddoeners in verband met folkloristische spijsverteringsstelsels. Ik zal niet ontkennen dat Timmermans zo smakelijk over eten en drinken heeft geschreven dat je er als lezer ook dorst van krijgt.
Maar een tentoonstelling als deze biedt ons de gelegenheid om ons Timmermansbeeld tweemaal te vervolledigen. Vooreerst toont zij ons de schilder die zo prachtig complementair is geweest ten opzichte van de schrijver, en ten tweede toont het grafische en picturale werk even duidelijk die andere Timmermans die wij zo onbedachtzaam over het hoofd zien als wij hem eenzijdig en oppervlakkig tegemoettreden. Kijk naar sommige aquarellen met landschappen, naar een paar marines in verrassende halve tinten en gedempte mengkleuren die niet schetteren als die botsende hoofdkleuren waar ik het over gehad heb. Kijk naar die verstilde en gestolde landschappen en personages die uitgepuurd en verinwendigd zijn in ruimtes van stilte. Dan is de dikke pen van 'la ligne claire' veraf. Daar wordt, zoals Streuvels zei, op het niveau van de symboolschepping naar binnen geschilderd met 'het fijne penseel'. Het is niet alleen een lust voor het oog, maar ook een verrijkende menselijke ervaring, die twee Timmermansen in deze tentoonstelling te mogen ontmoeten. Zowel de uitbundige met zijn stoeten en processies, met zijn krabbekokers en rijstpapeters als de stille Timmermans met de dieperliggende tonen van juffrouw Symforosa en haar Martinus, van Anna-Maria en haar meneer Pirroen, van Boer Wortel en zijn Fien en Frisine hangen hier aan de muur.
Het doet me dan ook bijzonder veel genoegen dat deze Timmermanstentoonstelling in het herdenkingsjaar 1986 ook naar dit stukje Vlaamse Grond in Amsterdam mocht komen.
Wij kunnen hier iets tonen dat typisch van ons is en dat helaas in Nederland te weinig gekend is. Eind 1985 verscheen als Boekenbijlage van Vrij Nederland een speciale aflevering over Het dubbeltalent zoals wij het besproken hebben, met name dat van schrijver én schilder.
De samenstellers kennen vele namen van zulke auteurs die 'niet voor één gat te vangen' zijn. Ze citeren veel moderne Nederlandse schrijvers van Jacobus Van Looy tot Lucebert en belichten bovendien het dubbeltalent van buitenlandse letterkundigen als Goethe, William Blake, Strindberg, Victor Hugo, Lewis Carroll, William Thackeray, Günther Grass, Jean Cocteau en Roland Barthes. Als Vlaamse dubbeltalenten worden enkel Maurice Gilliams, Louis-Paul Boon en Hugo Claus vermeld. Zij vergeten dan nog Paul Snoek die o.m. zoals Cees Buddingh in Nederland 'Snoequariums' heeft gemaakt, dat wil zeggen glazen kastjes met surrealistische 'objecten' erin. Maar géén woord over Felix Timmermans!
Deze tentoonstelling moge ertoe bijdragen die 'ignorantia crassa' op te heffen.
Dames en heren, ik kan er hier en nu zelf geen afsluitend tekeningetje bij maken zoals Timmermans placht te doen op de laatste bladzijde waar hij die leuke banderollen tekende, maar ik wil toch op z'n Timmermans zeggen : 't Is gedaan, dag.
waarin Felix Timmermans zijn visie over kleur en vorm schrijft
Lier, Donderdag 16juni 1921
Beste Flor,
Hartelijke, geweldige dank om de schone artikel die gij over mijn beeldend werk in "Ons Volk" hebt geschreven. Ge moet niet vragen hoe ik er echt blijde mee ben, dat door uw ijver en uw genegenheid voor mijn werk, mijn werk plots ineens door honderden is gekend.
Ik kan mij nu voorstellen dat op dit ogenblik over alle hoeken van Vlaanderen, en in vele plaatsen van Holland, er nu gelezen en gezien wordt, besproken, afgebroken, goedgekeurd, weggesmeten en recht gezet. Een hele berg van gevoelens en gedachten.
Ik heb het drie tot vier maal herleren. Doch ik kan zelf niet geloven dat mijn werk zo'n uitdrukking heeft, zoals gij het voorschrijft.
Ik wenste dat het waar was. Ik kan over mijn eigen werk terwijl ik schilder en bezig ben geestdriftig zijn. Als ik de kleuren daar op lap, kleuren die men in 't algemeen bijna niet durft zien, radijsroos nevens outre mer blauw, vlammend rood nevens geel, purper gloeiend nevens veronèsegroen. Dan juich ik, voor mij zijn kleuren geest, en 'k zou 't zo ver willen brengen dat ze niet meer getemperd worden door schaduw, maar daar nevens elkaar fonkelen en glanzen als edelgesteenten die de drie koningen of de koningin van Scheba of Salomon verloren zijn, en die te spelen liggen op een fond van zwart fluweel, hagel-blanke sneeuw, of glijdend goud. Maar ik durf nog niet genoeg, ik kan het nog niet genoeg. En ik ben geestdriftig terwijl ik schilder, maar als 't dan af is, dan heeft het nog niet genoeg de gloed van de processie-vizioenen die door mijn geest wandelen. En dan denk ik 't is niets, 't is mat en dof, en 'k vrees dat de andere mensen niet kunnen voelen wat ik ben gewaar geworden, wat ik zeggen wil.
De geest die het uitschalt, uitklaroent over de schoonheid van het leven en de schoonheid van het rijk van de geest.
Ge zult zeggen ge kunt dat ook met iriserende tinten, genuanceerde gammen. Zeker. Maar ik voel het door brandende kleuren, kerkramen. Heb ik vroeger niet voor kerkraammaker willen leren, verleid door de kleuren? Ach, Flor als ik aan de hemel denk, dan zie ik als een heelalsgrote kring, die van buiten doorcirkeld is van regenbogentinten maar die meer naar het buitenpunt draaiend heviger en geweldig van kleur en glans worden, niet zwaarder, maar dieper, meer vlam, fonkelend, sprankelend, stralend, en immer en immer opgloeien tot vuur, tot zonnen van kleur tot ze in 't midden zo hevig zijn zo losknallend aan licht en kleur dat wij de handen voor de ogen moeten slagen, omdat geen oog die macht verdragen kan en verpaft, ontzet door de rijkdom en de overweldigende zaligheid uitroepen "Alleluya, Alleluya".
En nu poog ik dit : om in vormen die wij zien en verbeelden daarin wat van die kleuren van de door mij voorgestelde hemel te leggen. Een klein prometheusken dat geen licht uit de hemel steelt, maar wat koleuren. En ik geluk er niet in. Maar ik hou niet op en zal voortwerken.
Ik word door kleur verteerd. En nu is 't mij het grote geluk, dat gij in uw jubelende studie, daar wat van mij hebt kunnen laten voelen aan de anderen, dat gij ze hebt ingewijd in mijn sfeer waarin ik gelukkig ben, en waar iedereen gelukkig in is als hij er maar zijn vinger insteekt.
Maar er komen soms wolken voor de hemel en dan maak ik "Er gebeurt iets" en dan ga ik in de kelders waar de goudpotten zijn, zoals ge zo fijn vertelt, of anders wandel ik in de Boomgaard des levens en maak Pallieter. Maar dan later hoop ik weer wat kleur te vangen en maak Ruysbroek en Franciscus. 't zij in woord of in beeld. Want ook Ruysbroek goot er in boekvorm. Ik zal u daarover vertellen. Ik dank U nog hartelijk met twee pollen, en 'k weet niet wat te doen voor u. Nogmaals dank, dat heeft mij deugd gedaan, en nu weer vooruit.
Ik zou u geren rap spreken. Ik ben begeesterd door allerlei dingen, door schilderen en schrijven. Van morgen was ik waarlijk geïnspireerd om iets over Ruysbroek te schrijven, die opeens ziet wat hij voelt. Al zijn gevoelens nemen een vorm aan, of beter zijn ziel wandelt als een rijkkleurige zeepbel op de glazen trappen, door de gulden, donkere portalen zijner werken, door de bossen, de lachende weiden, over de sneeuwspitsen der bronzen rotsen, de hemel in waar de fonteinen muziek maken. Al die beelden blijven op het vlies van die zeepbel hangen : hij daalt na de reis terug in Ruysbroek en dan schrijft hij zijn boeken, niet war hij gezien heeft, maar gevoeld.
Met GoT langs het huisje van verlangen - Mat Kraewinkels
Met GoT langs Fé s huisje van verlangen.
DoorMat Kraewinkels uit de Gazet van Antwerpen-30/4/1986.
Met GoT over zijn schepper herinneringen opgehaald. GoT woont in het paradijsje, dat die schepper in 1925 tot «Schoon Lier» omtoverde. En ook daar vond GoT zijn vrouw.
GoT is de enige zoon (als kind wel vertroeteld door zijn drie oudere zusters) van Felix Timmermans. De Fé is de schrijver van genoemd boekje met autobiografische inslag waarin het stadje aan de Nete tot het gezellig oord («weidt mijne schapen») werd vereeuwigd waar alle Pallieters en Franciscussen zich moeten thuis voelen. Breugeldeeg gedesemd met wat mystiek, zoals Vlamingen kunnen zijn.
Wie nu GoT wil ontmoeten, zal hem ontdekken ongeveer in het middelpunt van de ronde Lierse vla gevormd door het stadhuis, de Sint-Gummaruskerk en het Begijnhof. Aan de Werf, tussen twee Netebruggen, boven een antiekwinkel «van mijn vrouw», lacht hij, leeft schrijver-tekenaar Gommaar Timmermans (die begon met GoT als pseudoniem). Gommaar woont ook nabij het museum (18de eeuwse Hof van Geertruye) van Liers grootste kunstzonen, waarin zelfs de werkkamer, van Felix Timmermans werd gerekonstrueerd met op de ezel diens laatste onvoltooid schilderij.
De Fé kwam in Lier op de « Kant »... als dertiende kind van een vader die in kant handelde. En de Fé begon daarin later ook een winkel. Hij leerde niet al te best op school (behalve in godsdienst en turnen) en hield er op zijn vijftiende mee op, amper de lagere school af. Zelfs zijn opstellen kregen weinig punten. Maar dan trok de Fé naar de Lierse akademie en daar kaapte hij eerste prijzen weg. Vreemd, toch zou hij vooral als schrijver de wereld door bekend worden. Maar ook daarin bleef hij een sterk visueel type, zoals Gommaar, die 16 was toen zijn vader stierf, ons bevestigt. Later zou de Fé eens bekennen: « Tekenen is voor mij te kommunie gaan, schrijven te biechten gaan ». Gommaar en Fé' s dochter Clara, het te Lier wonend duo van het kunstzinnige Timmermans kwartet, bevestigen ons die uitspraak.
«Ons vader hoopte dat al zijn kinderen zouden schilderen,» beklemtoonde ons Clara.
Wat een wisselwerking!
En Fé 's artistieke wens werd toch wel goed vervuld? Zo kreeg Gommaar, na aan de Antwerpse akademie te hebben gestudeerd, naam als tekenaar en schrijver. Clara, die naar het conservatorium ging voor zang, maakt als jeugdschrijfster ook haikoes, die ze zelfs soms met een eterischverterende waterverftekening omkranst. In haar andere akwarellen streeft ze ook meestal pasteltinten na. Tonet, die in Ter Kameren vooral grafiek studeerde, schildert ook. Lia volgde haar vader als schrijfster. Maar dan is er nog die onderlinge wisselwerking! Zo putte Clara het boek «Als schilfers diamant» uit verhalen van Tonet, die zes jaar in Zuid-Afrika woonde. Gommaar en Tonet illustreerden verhalen van Clara. (Gommaar o.a. de bundel van Clara «Een Lierse vla van sprookjeskoek» uit 1977). Tonet versierde plastisch ook verhalen van Lia. Gommaar illustreert, net als zijn vader, eigen literair werk. Hij gaat nog verder in de zin dat hij voor bepaalde vertellingen prent en onderstaande tekst een eenheid laat vormen. Zong en zingt Clara (we mochten het horen), dan zong Tonet ook, zoals Clara ons later vertelde. En Lia begeleidde hen aan de piano. « Vader speelde wel wat piano... en ocarina », zegt Gommaar. En Clara zou er later bijvoegen: « Als vader ocarina speelde, was het vooral s avonds en meestal iets weemoedigs, zoals de Lorelei. Hij kon trouwens maar enkele liederen spelen. » De Fé hield veel van muziek, met Beethoven en Wagner aan de top. Later kwamen daar ook G. Mahler en B. Bartok bij. « Clara bracht Mozart in huis », zei Fé ooit. Want Clara zong het liefst liederen van de beroemde Salzburger.
Gommaar, die wekelijks de aktualiteit bondig « met beeld en woord » bespeelt in Knack (ook al in De Nieuwe deed hij het), begon eigenlijk in een kinderblad. « Fideel, de fluwelen ridder » werd geboren. Die rust nu. Dan kwamen kinderboeken, vaak « getekende vertelsels », zoals Gommaar zelf verduidelijkt, « gekleurde plaatjes met tekst onder » « De kip, de keizer en de tsaar » ontstond naar een door Felix verteld verhaal. « De stille ark » verscheen eerst in het Engels. Enkele grepen.
Gommaar is ergens de keerzijde van zijn vader. « Ik schrijf eigenlijk liever dan ik teken », zegt hij.
En schilderen doet hij niet. Hij vindt ook dat in zijn plastische uitdrukking weinig of niets van de geest en stijl van zijn vader leeft. « Zeker niet in mijn zogenoemde strips, misschien wel wat in mijn kinderverhalen »
Gommaar wil een humor van het plezierige in het leven, het onverwachte, het absurde. En die ontdekt hij ook wel soms bij zijn vader: « Vader toonde in zijn werk bijwijlen de kleine kanten van de zogenoemde groten in de stad. Hij liet gaarne het gewoon menselijke boven komen. »
« Ik wil verhalen schrijven zoals volwassenen die vroege vertelden aan de buitendeur, als of ze ze zelf hadden meegemaakt », glimlacht de donkerhange artiest met dikke snor en nu en dan bijna onverwacht iet weemoedigs in zijn blik.
« Hoe ouder ik word », peins Gommaar plots voor zich uit « hoe beter nog ik vaders boeken kan lezen ».
Hij vindt « Adriaan Brouwer »het mooiste boek van de Fé. « Het is het meest aangrijpend, met bijvoorbeeld een heel andere toon dan in zijn Breugel boek ».
Maar Gommaar blijft zijn vader het grootst vinden als tekenaar. Fé tekende zoals hij ademde. Het was zijn lust, zijn leven. Zelfs zijn handtekening was «een beeldeke». En zijn beeldende kunst (van pentekeningen tot lino's en etsen) wat doordrongen van het volkse, het natuurlijke eenvoudige. Zo was hij gek op optochten en folklore.
Als Gommaar ons uit zijn bezit enkele werken van zijn vader toont (zoals een in feite onvoltooide « Processie », die hij Felix' mooiste schilderij vindt; merkt hij op: «Vader probeerd ook steeds nieuwe werkwijzen »
Gommaar heeft ook de laatste tekening die Felix maakte. « Dat haantje schilderde vader in oostindische inkt door het raam vanuit zijn kamer twee dagen voor zijn dood. » Er is bijna iets uitgezuiverd oosters in.
Ten slotte met een speciale vreugde leidt Gommaar ons naar een klein schilderij: « Vader maakte het volgens mijn richtlijnen toen ik nog kind was. Moeder en ik zitten in de koets.
De hof wordt bewerkt door een nonkel.
De geit mocht maar met een strikje vast, opdat ze weg zou kunnen als ze wou. En ook de gemoedelijke pastoor van het Begijnhof moest erop. Boven het witte huisje met baksteenrode pannen brandt het schouwke.»
Het innemend zondags-naïeve schilderijtje heet « Huisje van verlangen » We voelen in Gommaars' blik hoe het een artistieke vader doet herleven die zijn kinderen zo gaarne blij maakte.
*********
Zo schreef Gommaar Timmermans voor ons een van zijn schoonste herinneringen aan zijn vader op... Gommaar die liever schrijft dan tekent, al werd hij ook als tekenaar zeer bekend.
Ik ben Mon Van den heuvel
Ik ben een man en woon in Lier (België) en mijn beroep is op pensioen.
Ik ben geboren op 19/06/1944 en ben nu dus 80 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Felix Timmermans - Geschiedenis van Lier in de ruimste zin genomen.