Foto
Inhoud blog
  • GOMMAAR TIMMERMANS OVERLEDEN
  • Toespraak bij de opening van uitgeverij
  • Speciale tekening van Felix Timmermans
  • Wat andere kunstenaars over de kunst van Timmermans schreven - Flor van Reeth
  • Intervieuw met Tonet Timmermans - Jooris van Hulle
  • Beste bezoeker
  • Op bezoek bij Tonet Timmermans - Denijs Peeters
  • Timmermans in Baarn - Huub van der Aa
  • Felix Timmermans en Camille Melloy - Etienne De Smedt
  • Ge zijt uw eigen baas en uw eigen koning - Bart Van Loo
  • Boerenpsalm tentoonstelling in Mol
  • Felix Timmermans was voor alles Dichter - Erik Verstraete
  • Laat het nu stil worden - Herman-Emiel Mertens
  • De Stille Timmermans - Marcel Janssens
  • Pallieter - Fons Sarneel
  • Begrafenis van Felix Timmermans op 28/01/1947 - Gaston Durnez
  • Job Deckers en de lokroep van Schoon Lier - Roger Vlemings
  • En waar de ster bleef stille staan - Felix Timmermans
  • De Fé herleeft in Lier - Paul Depondt en Pierre De Moor
  • " E Vloms keuningske " - Gaston Durnez
  • Sint Gommarus - Felix Timmermans
  • Timmermans ter ere, een selectie uit zijn picturaal werk - G. Carpentier-Lebeer
  • Bij de heilige Anna klinkt hardrock-muziek - Frans van Schoonderwalt
  • En als de Ster bleef stille staan... - J.J. Vürtheim Gzn
  • Felix Timmermans, de Liersche Breughel - Caty Verbeek
  • Het afscheid van Felix Timmermans - Redactie
  • De Poëzie van Felix Timmermans - De Nieuwe Gazet 09/08/1947
  • Uniek dat auteur alles van zijn werk heeft bewaard - Frans Keijsper
  • De fijne nostalgie van Felix Timmermans - Rigoberto Cordero y Léon
  • Lier gegroet, nog duizend pluimen op uw hoed - Willem Hartering
  • De Timmermans-tegeltjes - Ward Poppe en Philip Vermoortel
  • Pallieter wint het van Wortel - Gaston Durnez
  • Het spekbuikige Brabant en het magere Kempen land - Marcel Pira
  • De Zeemeermin - Bert Peleman herdenking op 11/07/1986
  • Profiel van Felix Timmermans - Etienne De Ryck
  • Lia Timmermans - zo was mijn vader - Manu Adriaens
  • Felix Timmermans in Waalwijk - Arthur Lens
  • Overeenkomst - Van Kampen
  • Ronald
  • Mooie Faience steentjes van de Fé
  • Mooie opdrachten - uniek materiaal
  • Bij de recente Duitse vertaling van Adagio - Stijn Vanclooster
  • Dit schreef Gommaar
  • Waarom ik van Timmermans hou. (deel 1) - Viktor Claes
  • Waarom ik van Timmermans hou. (deel 2) - Viktor Claes
  • Felix Timmermans - Uit mijn rommelkas
  • Felix Timmermans, zijn succes en zijn schrijversplannen - Redactie
  • Een Tafelspeech en een Interview - Karel Horemans
  • De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 1
  • De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 2
  • Streuvels en Timmermans - Jan Schepens
  • Reimond Kimpe - Joos Florquin
  • Pallieter in Holland - Cees Visser
  • Intimations of Death - Schemeringen van de Dood
  • De Blijdschap van Guido Gezelle en Felix Timmermans. - Gaston Durnez
  • Toespraak gehouden in Hof van Aragon - Philip Vermoortel
  • De schrijver Antoon Coolen in Hilversum - P.J.J.M Timmer
  • Felix Coolen
  • Pallieter verboden - redactie Het Vaderland
  • Over Pallieter. - Voordracht in het Foyer-Concertgebouw op 24 januari 1919.
  • Beste vrienden - redactie
  • 'Ik heb mijn kinderdroom waargemaakt' - Lieve Wouters
  • De man achter GOT - Andy Arnts
  • Gestopt met tellen, Hoeveel boeken ik geschreven heb - P. Anthonissen
  • Liefde is nooit verboden - Frans Verleyen
  • Felix Timmermans overleed vandaag - Bertje Warson
  • Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries
  • Timmermans op de planken - Daniël De Vos
  • Gaston Durnez Exclusief - Etienne Van Neygen
  • Vlaamser dan Vlaams. - Hans Avontuur
  • Felix Timmermans en Averbode - G.J. Gorissen
  • Een tweede leven voor Timmermans en Claes - Patrick Lateur
  • Een Brief aan Felix Timmermans - Johan De Maegt
  • Dichter und Zeichner seines Volk - Adolf von Hatzfeld
  • In de Koninklijke Vlaai - Felix Timmermans
  • Fred Bogaerts - Adriaan De Bruyn
  • De Natuur blijft verbazen
  • Kluizekerk sloot definitief - redactie
  • Timmermans heeft geen Fascistisch Bloed - Lode Zielens
  • Om er even bij stil te staan - Etienne De Smet
  • Tekeningen
  • Aan boord met Felix Timmermans - Anton van Duinkerke
  • Gommaar Timmermans - GoT 90 jaar
  • Het Menu - Bonni Konings
  • Onuitgegeven handschrift van Felix Timmermans
  • Zet uw ziel in de zon - Gaston Durnez
  • Stijn Streuvels 70 jaar - Felix Timmermans
  • Anton Pieck: een vriend van Vlaanderen - K. Van Camp
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 1
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 2
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 3
  • Zelfportret - Felix Timmermans
  • Ik had zo graag Felix geheten! - Daniël De Vos
  • Tony Fittelaer: « Kozijn Felix was een buitengewoon mens » - Vandecruys Geert
  • In en over Juffrouw Symforosa - Arthur Lens
  • Bij Pallieter thuis - Redactie
  • Kalender 1932 - Felix Timmermans
  • Mijn eerste boek - Felix Timmermans
  • De Fé vulde een kamer - Martine Cuyt
  • Met Timmermans op literaire bedevaart naar Lier - Jaak Dreesen
  • De Toverfé - Wannes Alverdinck
  • " Er gebeurt iets… Timmermans herdacht " - Jan Vaes
  • Bij Marieke is de Fee nog thuis - Marc Andries
  • Oosters Geschenk van Clara Timmermans (Haiku's)
  • Een soep met vier troostende mergpijpen - Gaston Durnez
  • Met Felix Timmermans op stap door Lier - Jos Vermeiren
  • Professor Keersmaekers over Felix Timmermans - Jaak Dreesen
  • Honderd jaar geleden werd Felix Timmermans geboren
  • Tonet Timmermans overleden 26/03/1926 - 16/04/2020
  • Briljante vertegenwoordiger van de volkskunst ! - Al. Slendsens
  • De goede Fee op zoek naar de Kern - Gaston Durnez
  • Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries
  • Een ministadje uit de voltooid verleden tijd - Frans Verstreken
  • Felix Timmermans, Tekenaar en Schilder - Denijs Peeters
  • In defence of Timmermans - Godfried Bomans
  • Hoe Pallieter werd onthaald door Nederlands publiek - Karel van den Oever
  • Adriaan Brouwer - Sirius
  • De Pallieter rel - Lode Zielens
  • Boerenpsalm - Willem Rueder
  • De zachte Keel - Frans Verstreken
  • Feestelijke Groeten
  • Merkwaardige gesprekken - Gommaar Timmermans
  • En als de Ster bleef stille staan - Top Naeff
  • Gaston Durnez - Overleden
  • Felix Timmermans - Rond het ontstaan van Pallieter
  • Een barre winter in Schoon Lier - Henk Boeke en Claus Brockhaus
  • Interview met Gommaar Timmermans - Bertje Warson
  • Felix Timmermans werd onrecht aangedaan - W. Roggeman
  • Gesloten wegens nieuwe schoenen - Toon Horsten
  • Boerenpsalm - Peter Claeys
  • Gommaar Timmermans - Paul Jacobs
  • Ernest Claes - Felix Timmermans en voordrachten in Duitsland
  • De Molen van Fransoo - Felix Timmermans
  • De Vroolijkheid in de Kunst - Carel Scharten
  • Adagio - Felix Timmermans
  • Hoe ik verteller werd - Felix Timmermans
  • Pallieter wordt honderd jaar - Bertje Warson
  • Openingstoespraken - Timmermans-Opsomerhuis 1968
  • Toespraak Artur Lens Archivaris - 1968
  • Toespraak Hubert Lampo - 1968
  • Timmermans als Schilder en Etser - Floris Van Reeth
  • Felix Timmermans, Dichter und Zeichner seines Volk.
  • Felix Timmermans - Theo Rutten
  • Gesprek onder vier ogen - Fred Bogaerts 70 jaar
  • Timmermans over De Pastoor in den bloeienden Wijngaerdt
  • Tooneel te Brussel
  • De vroolijkheid in de Kunst
  • Stamboom van Felix Timmermans
  • Timmermans over "De Pastoor uit den Bloeienden Wijngaert
  • Felix Timmermans over den Vlaamschen humor
  • Adagio - Lia Timmermans
  • De nachtelijke Dauw - Felix Timmermans
  • Felix Timmermans geschilderd door Tony Claesen - 2018
  • De Nood van Sinterklaas - Felix Timmermans
  • De Vlietjesdemping te Lier - Felix Timmermans
  • Pallieter naast Boerenpsalm
  • Pallieter in het klooster - Cees Visser
  • Info FT Genootschap
  • F T Fring bestaat 25 jaar
  • Timmermans en de Muziek - Daniël De Vos
  • Fons De Roeck
  • Is Timmermans Groot ? - Felix Morlion O.P.
  • Renaat Veremans vertelt - José De Ceulaer
  • Vacantie bij de oude boeken - Gaston Durnez
  • Foto's van Oude Lier 1
  • De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt
  • Brief Gommer Lemmens - 11/06/2013
  • 70 jaar geleden ....
  • Overlijden van de Fé
  • Luisterspel Pallieter 2016
  • Bibliotheek van de stad Lier
  • Anton Thiry - Gaston Durnez
  • postkaarten
  • Een Mandeke Brabants fruit
  • Clara Timmermans overleden
  • Covers van Pallieter
  • Pallieter en Felix Timmermans
  • Toespraken 25/6/2016 - Kevin Absillis, Kris Van Steenberge en Gerda Dendooven
  • De Lierse Lente - Ronald De Preter
  • Felix Timmermans - Emiel Jan Janssen
  • Pallieter honderd jaar - Gaston Durnez
  • Adagio - Frans Verstreken (Hermes)
  • Pallieter, een aanval en verdediging
  • Foto's 1
  • Driekoningen-Tryptiek - Jacques De Haas
  • Over Pallieter (25/01/1919)
  • Timmermans' werk in het buitenland
  • De Eerste Dag - Felix Timmermans
  • Het Kindeke Jezus in Vlaanderen
  • Fred Bogaerts - Felix Timmermans
  • De Harp van Sint Franciscus - Gabriël Smit
  • Timmermans en Tijl Uilenspiegel
  • Felix Timmermans ter Gedachtenis
  • De Vlaamse Timmermans - Paul Hardy
  • Timmermans was Einmalig - José De Ceulaer
  • Levenslied in schemering van de dood - Gaston Durnez
  • Expositie in De Brakke Grond te Amsterdam
  • Bij de Hilversumsche Gymnasiastenbond
  • Timmermans als schilder en tekenaar - W.A.M. van Heugten
  • De onsterfelijke Pallieter - Tom Vos
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Felix Timmermans
    Vlaamse schrijver, dichter en schilder * 1886 - 1947 *
    09-11-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Onbekende facetten van Timmermans - Marcel Van Nieuwenborgh

    Boek brengt onbekende facetten van Timmermans aan het licht.

     

    Uit De Standaard van 7/7/1986 door Marcel Van Nieuwenborgh.

     

    Ingrid van de Wijer retoucheert populair image van de Fé


        
    Van het feit dat Felix Timmermans véél meer was dan de pijprokende, beeldrijke auteur, daarvan hoeft niet iedereen meer overtuigd te worden. Zelden is echter, om dit te staven, zoveel materiaal op deskundige wijze samengebracht als in het monumentale boek dat dr. Ingrid van de Wijer onder de titel "Al Mijn Dagen" heeft gepubliceerd.

    Het helder en doordacht geschreven, schitterend verzorgd en biezonder gul door Den Gulden Engel uitgegeven werk, zag het licht op de vooravond van de honderdste verjaardag van de geboorte van Felix Timmermans. De voorstelling van "Al Mijn Dagen" gebeurde in de aanwezigheid van o.m. de graficus Anton Pieck, die met de Fé 67 jaar geleden reeds een aantal dagen heeft gesleten, de familie Timmermans en zeer vele vrienden.

    Onder de sprekers : Anton van Wilderode, Marcel Janssens en Lia Timmermans.

     

         Ingrid van de Wijer citeert in haar voorwoord tot het boek een regel van Mallarmé : "Au fond le monde est fait pour aboutir à un beau livre" De mooie wereld van Felix Timmermans is in Al Mijn Dagen dit mooie boek geworden. In december 1983 stelden de Erven Timmermans voor het eerst het werkkamer-archief van de auteur ter beschikking voor studie De germaniste dr. Ingrid van de Wijer, verbonden aan de afdeling Nederlandse Literatuur van de KU Leuven nam deze taak op zich, aangemoedigd door het Onderzoeksfonds van de universiteit. Bewust archief bleek een schatkamer te zijn : duizenden vellen papier illustreren de genese van een groot stuk van het oeuvre van de auteur, terwijl een aantal dagboekbladzijden ongekende facetten van Timmermans' persoonlijkheid onthullen of alleszins wat hieromtrent was vermoed bevestigen.

         Het betreft heel wat onuitgegeven stukken die veelal uit de eerste jaren van deze eeuw dateren, werkmanuskripten van ongeveer alle grote boeken, van snippers "invallen" tot de definitieve versie, verbeterde drukproeven en herschrijvingen die (in tegenstelling tot wat veelal wordt gedacht) illustreren hoe de auteur op zijn teksten zwoegde, verspreide bijdragen, enz.

    Van het onuitgegeven werk trokken vooral de dagboeken de aandacht van de onderzoekster. In het archief bleken dagboekaantekeningen bewaard te zijn gebleven die twee betekenisvolle periodes uit het leven de auteur bestrijken. Ze staan opgetekend in een cahiertje. Het betreft notities uit 1919 en 1924-25. uit een Haagse en een Lierse periode.

         Ingrid van de Wijer bracht nu dit alles samen in een boek dat ze Al Mijn Dagen noemde naar de woorden van Timmermans zelf, die met betrekking tot wat hij aan aantekeningen had nagelaten schreef : "Daar liggen al mijn dagen, al mijn zoete en droeve herinneringen, mijn verdriet en mijn geluk."

         Het boek is een archiefstudie geworden, met komplete inventaris van alle stukken, voorafgegaan door de wetenschappelijk geannoteerde editie van de dagboeken en dagboekfragmenten van de auteur. Dit alles rijkelijk geïllustreerd door ongekende foto's uit de familie-album. De studie van het archief vormt het tweede luik van het boekwerk, waarbij de uitgever er niet heeft tegen opgezien om een uitgebreide reeks reprodukties af te drukken van de interessantste archivalia. Zodat ook visueel het beeld wordt bewaard van een brok literatuurgeschiedenis die niet meer in originele vorm kan worden geraadpleegd.

     

    Verrassend

         Anton van Wilderode zei dat de lektuur van het ("met poëtisch inzicht en wetenschappelijke akribie geschreven en met ambachtelijk meesterschap gedrukt en uitgegeven") boek en de terugblik op Timmermans bij hem alleszins tot een aantal verrassende vaststellingen heeft geleid.

    Timmermans was een groter schilder dan meestal wordt gedacht.

    "Wat bij Chagall en Klee onvoorwaardelijk grote kunst heet", zei Van Wilderode, "wordt bij Felix Timmermans folkloristich geheten" Van Wilderode verwees o.m. naar een inderdaad verrukkelijke en vrij onbekend "zeezicht" van Timmermans (uit het bezit van de familie) dat door uitgever Smits van Den Gulden Engel, als aandenken aan de voorstelling van de monumentale Timmermans-uitgave, op een prent werd gereproduceerd

    Ook in het boek staan een royaal aantal kleurenreprodukties van Timmermans' doeken.

         Een tweede vaststelling van de jongste jaren heeft betrekking op de lezers van het werk van Timmermans. Deze blijken zijn gebleven (er zijn méér lezers trouw aan auteurs), maar hebben met zijn werk ook een persoonlijke, vriendschappelijke verhouding opgebouwd.

    "Hij is méér dan een reputatie."

    Uit de lektuur van de dagboeken komen volgens Van Wilderode een aantal minder gekende facetten van de persoonlijkheid van de auteur naar voor. Het beeld van de rustige, pijprokende Timmermans dient wel voor goed naar het rijk der legenden te worden gezonden. Hij was integendeel een uiterst werkzaam man en bij leven reeds een figuur met een Europese dimensie : Timmermans heeft voordrachten gehouden in 5 tot 6 Europese landen en voerde een ongewoon drukke korrespondentie.

     

         De in Al Mijn Dagen opgenomen dagboeknotities leren ons wat een groot aantal brieven deze man heeft geschreven en met welk een nauwgezetheid hij zijn korrespondentie bleek te hebben afgehandeld. Even verrassend is het daarbij te vernemen dat de auteur zich bij al dat bezig zijn nooit aan zijn familiale verplichten ontrok.

    Van Wilderode zei ook bij de lektuur van het boek nogmaals de gelijkenis te hebben kunnen vaststellen tussen de schrijver en zijn personages, en ten slotte onder de indruk te zijn gekomen van de manier waarop Timmermans op alles wat hij schreef' zwoegde ("Het gaat altijd zo gemakkelijk niet als boterperen eten.."), hoe hij tot op de laatste proef nog een en ander "hertoetste". "Ik schrijf per minuut."   noteerde Timmermans ergens.

    "Ik kan gelukkig zijn als een spin."

         Prof Marcel Janssens behandelde in Antwerpen in zijn toespraak eveneens een weinig gekende laag van Timmermans' persoonlijkheid, namelijk "de innerlijke Timmermans" op wie Albert Westerlinck vele jaren geleden reeds de aandacht heeft gevestigd.

    Zeer welsprekend handelde Marcel Janssens over de betekenisvolle stilte in Timmermans' werken om er ten slotte op te wijzen dat men in de auteur op een verrassende manier een voorloper van het ecologische denken kan aantreffen. Vooral de dichtbundel Adagio bekroont de kracht van de stilte, verzen die volgens Marcel Janssens "zijn geschreven met een pen in stilte gedoopt" De bundel werd zopas heruitgegeven door Den Gulden Engel, met in de rand meditaties van de Leuvense teoloog Herman Mertens, terwijl dezelfde uitgever in dit Timmermansjaar een herdruk verzorgde van het, al een tijdje niet meer vindbare, mooie Mijn Vader van Lia Timmermans. Het ziet er naar uit dat, benevens de magistrale en tegelijk hoogst leesbare studie Al Mijn Dagen van dr. van de Wijer, waar niemand die Timmermans van naderbij wil kennen nog rond kan lopen, ook deze boeken gretige afnemers zullen vinden. Zoals ook in amper anderhalve maand tijd, de zeer persoonlijke Timmermans-biografie De Goede Fè van Gaston Durnez (uitgeverij Grammens) kompleet is uitverkocht en reeds aan een herdruk toe is.

     

    ************

    09-11-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Timmermans : meer dan een reputatie - Marcel Van Nieuwenborgh

    Felix Timmermans : méér dan een reputatie.

     

    Uit de Standaard 1986  -  door Marcel Van Nieuwenborgh

     

         Van het feit dat Felix Timmermans véél meer was dan de pijprokende, beeldrijke auteur, daarvan hoeft niet iedereen meer overtuigd te worden. Zelden is echter, om dit te staven, zoveel materiaal op deskundige wijze samengebracht als in het monumentale boek dat dr. Ingrid van de Wijer onder de titel "Al Mijn Dagen" heeft gepubliceerd. Het helder en doordacht geschreven, schitterend verzorgd en biezonder gul door Den Gulden Engel uitgegeven werk, zag het licht op de vooravond van de honderdste verjaardag van de geboorte van Felix Timmermans. De voorstelling van "Al Mijn Dagen" gebeurde in de aanwezigheid van om. de graficus Anton Pieck die met de Fé, 67 jaar geleden reeds een aantal dagen heeft gesleten, de familie Timmermans en zeer vele vrienden.

    Onder de sprekers: Anton van Wilderode, Marcel Janssens en Lia Timmermans.

     

    ***

         Ingrid van de Wijer citeert in haar voorwoord tot het boek een regel van Mallarmè "Au fond le monde est faut pour aboutir à un beau livre". De mooie wereld van Felix Timmermans is in Al Mijn Dagen dit mooie boek geworden. In december 1983 stelden de Erven Timmermans voor het eerst het werkkamer-archief van de auteur ter beschikking voor studie De germaniste dr Ingrid van de Wijer, verbonden aan de afdeling Nederlandse Literatuur van de KU Leuven nam deze taak op zich, aangemoedigd door het Onderzoeksfonds van de universiteit. Bewust archief bleek een schatkamer te zijn : duizenden vellen papier illustreren de genese van een groot stuk van het oeuvre van de auteur, terwijl een aantal dagboekbladzijden ongekende facetten van Timmermans' persoonlijkheid onthullen of alleszins wat hieromtrent was vermoed bevestigen.

     

         Het betreft heel wat onuitgegeven stukken die veelal uit de vroege jaren 1900 dateren, werk-manuskripten van ongeveer alle grote boeken, van snippers "invallen" tot de definitieve versie, verbeterde drukproeven en herschrijvingen die (in tegenstelling tot wat veelal wordt gedacht) illustreren hoe de auteur op zijn teksten zwoegde. Verspreide bijdragen enz...

    Van het onuitgegeven werk trokken vooral de dagboeken de aandacht van de onderzoekster. In het archief bleken dagboekaantekeningen bewaard te zijn gebleven die twee betekenisvolle periodes uit het leven de auteur bestrijken. Ze staan opgetekend in een cahiertje. Het betreft notities uit 1919 en 1924-25, uit een Haagse en een Lierse periode. Ingrid van de Wijer bracht nu dit alles samen in een boek dat ze noemde Al Mijn Dagen naar de woorden van Timmermans zelf, die met betrekking tot wat hij aan aantekeningen had nagelaten schreef "Daar liggen al mijn dagen, al mijn zoete en droeve herinneringen, mijn verdriet en mijn geluk..."  Het boek is een archiefstudie geworden, met komplete inventaris van alle stukken, voorafgegaan door de wetenschappelijk geannoteerde editie van de dagboeken en dagboek-fragmenten van de auteur. Dit alles rijkelijk geïllustreerd door ongekende foto's uit de familie-album. De studie van het archief vormt het tweede luik van het boekwerk, waarbij de uitgever er niet heeft tegen opgezien om een uitgebreide reeks reprodukties af te drukken van de interessantste archivalia Zodat ook visueel het beeld wordt bewaard van een brok literatuurgeschiedenis die niet meer in originele vorm kan geraadpleegd worden.

     

    Verrassend

         Anton van Wilderode zei dat de lektuur van het ("met poëtisch inzicht en wetenschappelijke akribie geschreven en met ambachtelijk meesterschap gedrukt en uitgegeven") boek en de terugblik op Timmermans bij hem alleszins tot een aantal verrassende vaststellingen heeft geleid. Timmermans was een groter schilder dan meestal wordt gedacht. "Wat bij Chagall en Klee onvoorwaardelijk grote kunst heet", zei Van Wilderode, wordt bij Felix Timmermans folkloristich geheten". Van Wilderode verwees o.m. naar een inderdaad verrukkelijke en vrij onbekend "zeezicht" van Timmermans (uit het bezit van de familie) dat door uitgever Smits van Den Gulden Engel, als aandenken aan de voorstelling van de monumentale Timmermansuitgave, op een prent werd gereproduceerd. (Ook in het boek staan een royaal aantal kleurenreprodukties van Timmermans' doeken).

     

         Een tweede vaststelling van de jongste jaren heeft betrekking op de lezers van het werk van Timmermans. Deze blijken de auteur niet alleen trouw te zijn gebleven (er zijn méér lezers trouw aan auteurs) maar hebben met zijn werk een persoonlijke, vriendschappelijke verhouding opgebouwd. "Hij is méér dan een reputatie".

    Uit de lektuur van de dagboeken komen volgens Van Wilderode een aantal minder gekende facetten van de auteurs persoonlijkheid naar voor. Het beeld van de rustige, pijprokende Timmermans dient wel voor goed naar het rijk der legenden te worden gezonden. Hij was integendeel een uiterst werkzaam man en bij leven reeds een figuur met een Europese dimensie : Timmermans heeft voordrachten gehouden in 5 a 6 Europese landen en voerde een ongewoon drukke korrespondentie In Al Mijn Dagen opgenomen dagboeknotities leren ons wel een groot aantal brieven deze man heeft geschreven en met welk een nauwgezetheid hij zijn korrespondentie bleek te hebben afgehandeld Even verrassend is het daarbij te vernemen dat de auteur bij al dat bezigzijn zich nooit aan zijn familiale verplichten ontrok.

    Van Wilderode zei ook bij de lektuur van het boek nogmaals de gelijkenis te hebben kunnen vaststellen tussen de schrijver en zijn personages en tenslotte onder de indruk gekomen te zijn van de manier waarop Timmermans op alles wat hij schreef zwoegde ("Het gaat altijd zo gemakkelijk niet als boterperen eten"), hoe hij tot op de laatste proef nog een en ander "hertoetste" "Ik schrijf per minuut", noteerde Timmermans ergens. "Ik kan gelukkig zijn als een spin".

     

         Prof Marcel Janssens behandelde in Antwerpen in zijn toespraak eveneens een weinig gekende laag van Timmermans persoonlijkheid, namelijk "de innerlijke Timmermans" op wie Albert Westerlinck vele jaren geleden reeds de aandacht heeft gevestigd.

    Zeer welsprekend sprak Marcel Janssens over de betekenisvolle stilte in Timmermans' werken om er tenslotte op te wijzen dat men in de auteur op een verrassende manier een voorloper van het ecologische denken kan aantroffen. Vooral de dichtbundel Adagio bekroont de kracht van de stilte, verzen die volgens Marcel Janssens "zijn geschreven met een pen in stilte gedoopt". De bundel werd zopas heruitgegeven door Den Gulden Engel, met in de rand meditaties van de Leuvense teoloog Herman Mertens, terwijl dezelfde uitgever in dit Timmermansjaar een herdruk bezorgde van het, al een tijdje niet meer vindbare, mooie Mijn Vader van Lia Timmermans. Het ziet er naar uit dat, benevens de magistrale en tegelijk hoogst leesbare studie Al Mijn Dagen van dr van de Wijer waar niemand die Timmermans van naderbij wil kennen nog omheen kan, ook deze boeken gretige afnemers zullen vinden Zoals ook in amper anderhalve maand tijd, de zeer persoonlijke Timmermans-biografie De Goede Fè van Gaston Durnez (uitgeverij Grammens) kompleet is uitverkocht en reeds aan een herdruk toe is.

     

    *********

    09-11-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    08-11-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het Dubbeltalent van Timmermans - Marcel Janssens

    Over het “Dubbeltalent” van Felix Timmermans.

     

    Toespraak van Marcel Janssens

     

    Felix Timmermans werd te Lier geboren op 5 juli 1986. De honderdste geboortedag is te Lier en elders met luister herdacht. Een aan Timmermans' plastisch en literair werk gewijde tentoonstelling reist tot in het najaar 1986 in Vlaanderen rond.

    Vanaf 2 augustus kan men ze ook in De Brakke Grond Amsterdam bekijken.

    Bij die gelegenheid werd volgende toespraak gehouden.

    (Een ander spreker bij de opening was José De Ceulaer.)

     

         Men zegt van de Vlamingen dat zij een volk van schilders zijn. Wij zijn inderdaad dankzij onze schilders - van de Vlaamse  primitieven tot de tijd van Rubens en Van Dijck - het meest in het buitenland bekend. In alle grote musea ter wereld kom je Vlaamse schilders uit die eeuwen tegen, en het valt op hoe het aantal doeken uit Vlaanderen slinkt naarmate we de hedendaagse tijd naderen. Ook in andere kunsttakken worden wij - vaak niet helemaal terecht en niet helemaal in ons voordeel - om onze schilderkunstige talenten geprezen. Vlaamse films, bij voorbeeld, krijgen vaker dan het onze regisseurs lief is, de dubieuze kwalificatie 'mooie prentjes' opgespeld. Denk maar aan de prachtig gefotografeerde film Monsieur Hawarden van Harry Kümel, aan de Pallieter-film van Roland Verhavert, of aan het schoolvoorbeeld van een Vlaamse prentjesfilm, de Vlaschaard-film die Jan Gruyaert voor een paar jaar maakte in de bonbonnièretinten van David Hamilton.

     

         Ook staan sommige van onze grootste schrijvers vooral als schilders-met-woorden bekend. Denk aan Stijn Streuvels, die door oppervlakkige of kwaadwillige lezers soms onder het etiket van zijn natuurbeschrijvingen en weerberichten wordt doodgedaan. Inderdaad, de omgang met schilders als Emile Claus en Valerius De Saedeleer heeft de picturale inslag van Streuvels' schrijversprogramma zeker geaccentueerd. Hij voelde dat zijn werk als schrijver met het schildersvak verwant was, en "een schilder en een schrijver dat hoort zowat samen als twee dingen die elkaar aanvullen", schreef hij. Dat dat "schilderen", of "zeggen met kleuren" bij Streuvels allesbehalve een fotografische reproduktie van de werkelijkheid heeft opgeleverd hoef ik hier niet te betogen. Hij schilderde het uitzicht der dingen, maar combineerde daarmee een dieppeilend inzicht in de mensen. In zijn bekend geworden rede bij de toekenning van een eredoctoraat aan de Leuvense Universiteit in 1937 ontwikkelde hij het beeld van de schilder-schrijver in zijn uitkijktoren : van op de tinne van de toren ziet de schrijver de mensen als nietige stippels in de wijdse natuur, halfweg de toren verschijnt de mens met zijn conflikten al meer op het voorplan, zoals dat bij voorbeeld gebeurt in De Vlaschaard, en voor de kijkvensters van het gelijkvloers spelen zich de taferelen af voor 'het fijne penseel'. Het lijkt wel een samenvatting van Streuvels' ontwikkeling als schrijver...

     

         En wat dan te zeggen van Felix Timmermans die meer dan welk ander Vlaams auteur het dubbeltalent van schrijver én schilder bezat? Met pen én penseel heeft hij grotendeels congruente artistieke werelden opgebouwd, zodat zijn geschilderd en getekend oeuvre zijn geschreven werk kan belichten en omgekeerd. In taal verwoorden en met penseel, stift of potlood verbeelden waren bij hem even natuurgetrouwe en bloedverwante uitdrukkingsmogelijkheden, wat betreft die organische eenheid tussen zijn grafisch/plastisch en literair werk, is Felix Timmermans in onze moderne literatuur het meest markante voorbeeld van 'Doppelbegabung' dat ik ken.

    De tentoonstelling Pen en Penseel die te Lier op 18 april 1986 werd geopend ter gelegenheid van de honderdste geboortedag, heeft een veel groter schilder gereveleerd dan velen zich hadden kunnen voorstellen. Wij kenden Felix Timmermans vooral als illustrator van literaire teksten, de zijne en die van anderen, en wij dachten misschien dat hij op picturaal gebied niet méér gepresteerd heeft dan die leuke miniatuurtjes met zijn vaste, dikke pen, die wij ons herinneren uit De Witte van Ernest Claes of uit zijn eigen Pallieter. Maar u gaat ook in de tentoonstelling die hier straks geopend wordt, zien dat hij een even groot en even authentiek  en origineel kunstenaar is geweest in zijn schilderijen als in zijn literatuur.

     

         Uit studies van onder meer José De Ceulaer weten wij dat Timmermans ervan droomde schilder te worden. Lang vóór de schrijversroeping in hem tot ontbolstering kwam, had hij aan de Lierse tekenschool een opleiding genoten, waar hij o.m. glasramen had leren schilderen. Hij wou zijn talent voor teken- en schilderkunst verder scholen in de Academie te Antwerpen, maar zag tegen de inspanning van de verplaatsingen en van het schoolse onderricht op. Toen hij na de eerste wereldoorlog niet alleen tekende maar ook echt begon op doek te schilderen, was zijn natuurlijke aanleg academisch ongeschoold gebleven, of moeten we zeggen : gevrijwaard van academische voorschriften, conventies en imitaties?

    In een dagboekaantekening van 21 juni 1919 schrijft Timmermans. Die gemakkelijkheid, die mij vroeger niet naar de academie heeft doen gaan, (...) heeft mij beroofd van tekenen en schilderen en algemene ontwikkeling, en mij in zekere zin ungebildet gelaten, maar heeft in mij een zuivere, onkritische aanvoeling gezet die frisheid en sappigheid aan mijn werk geeft. Wat was nu het beste geweest? Hij tekende en schilderde verder z'n hele leven 'als ontspanning', met de naïviteit van het onbelaste natuurtalent. En daarin ligt juist de oorspronkelijke charme van zijn grafisch en plastische werk, zoals Isidoor Opsomer zei :

    'Het niet kunnen, zoals de anderen, tekenen en schilderen, is juist de waarde en de plezante eigenaardigheid zijner meesterlijke uitdrukking.' Zo schilderde hij bij voorbeeld "De drie Koningen op weg naar Bethlehem", zijn lievelingsschilderij, met een overdaad van Oriëntaalse klederdracht, maar ook op z'n Liers met kleuren als uit een kinderverfdoos : hel rood, blauw, geel, met roos en violet. Dat naïef-weg tegen elkaar laten botsen van hoofdkkleuren geeft aan zijn schilderijen een koddige kinderlijke aantrekkelijkheid.

    Flor van Reeth, die Timmermans gekend heeft als geen ander en die het eerst over hem als tekenaar en schilder geschreven heeft, schreef destijds dat hij traditionele godsdienstige onderwerpen 'besausd en overgoten (heeft) met Brabantse vettigheid'. Daarin ligt de unieke tonaliteit van de schilder en tekenaar Timmermans die in de geschiedenis van de Europese plastiek één van de eerste, authentieke naïeve kunstenaars genoemd mag worden.

     

         Timmermans tekende en schilderde natuurlijk ook in een traditie, echter niet die van zijn modernistische tijdgenoten in de eerste decenniën van deze eeuw, maar die van Van Eyck, Breugel en Fra Angelico. Het is toch verwonderlijk dat Timmermans als plastisch kunstenaar in genen dele geraakt werd door de grote omwentelingen die zich in de Europese beeldende kunsten voordeden met het futurisme, cubisme, dadaïsme, surrealisme van Picasso, Braque, Matisse, de Chirico en zovele andere Europese grootmeesters, zoals ook zijn literair werk niet werd beïnvloed door de vele modernismen die ook bij ons met en sinds Paul van Ostaijen vanaf 1916 zijn binnengedrongen. Timmermans is in zijn oer-Vlaams, Liers milieu in het gezelschap van authentieke Vlaamse vrienden zijn eigen weg gegaan : die van zijn volksgebonden en volksgetrouwe naïeve kunst. Ik vraag me af wat voor internationale weerklank de werken van Timmermans gehad zouden hebben, indien hij eens geen Vlaming geweest was. Zoals Anton van Wilderode onlangs opmerkte, worden in de diepste volkstradities wortelende 'naïeve' schilderijen van een Chagallf een Klee of een Miro tot de grote kunst gerekend, terwijl Timmermans als oppervlakkig folklorist wordt afgedaan. Dat is dubbel onrechtvaardig : zowel tegenover de schilder als tegenover de literator.

     

         Timmermans' plastisch werk is een zeer persoonlijke variante van een dubbele traditie : zoals gezegd, die van onze 'gotieken' van Van Eyck tot Breugel, maar ook die van de niet-gesofistikeerde, elementair-eenvoudige volkskunst.

    Hij hield veel van "prentjes, gebakvormen, oude uithangborden, houtsneden, glasramen, beschilderde schotels, bier- en melkkruiken, en tekeningen van kinderen beneden de tien jaar". Aldus zijn Timmermans' tekeningen en schilderijen zo herkenbaar Vlaams gebleven. Niet-Vlaamse onderwerpen transponeert hij naar bij ons, zoals onze oude meesters dat eeuwen geleden ook deden.

    Pieter Breugel schildert zijn 'Val van Icarus' in een Brabants heuvellandschap, Timmermans laat zijn zo vaak afgebeelde 'Vruchtdragers uit het Beloofde Land', een gegeven uit het Boek Numeri in de Bijbel, opstappen in een Vlaams decor met op hun schouders geen dadels, vijgen of andere zuiderse vruchten, maar druiven, appelen, pruimen, pompoenen en meloenen, zo uit welige Brabantse boomgaarden geplukt en naar de natuur afgetekend.

    (Zo ziet hij natuurlijk ook het Kindeken Jezus in Vlaanderen geboren worden en heten zijn Drie Koningen niet Gaspar, Balthasar en Melchior, maar Suskewiet, Pietjevogel en Schrobberbeek.) Hij schilderde niet voor estheten uit de artistieke grootstadswereld, maar maakte prentjes voor de volksmens.

    De mannekensbladen, de volksalmanakken en de bedevaartvaantjes (zoals hij er zélf maakte) zijn voor zijn naïeve kunst belangrijker inspiratiebronnen geweest dan de klassieke modellen van de Academie. Hoe de naïeve tekening van het mannekensblad door een natuurtalent als Timmermans omgesmeed kan worden tot authentieke kunst, moge blijken uit een van de mooiste, in ieder geval meest karakteristieke doeken die hij maakte, met name Het huisje van verlangen, in 1934 geschilderd volgens de instructies van de vierjarige Gommaar.

    De naïeve perspektief-illusie, de bladvulling en de opstelling van personen, dieren en voorwerpen doen aan Breugel denken, maar in dat doek is Timmermans tevens op z'n best als ' onze Vlaamse Chagall '.


    huisjevanverlangen.jpg
     

         Elders, waar hij de vaste, dikke pen inruilt voor de fijne stift komen zijn tekeningen in de buurt van de duivels en hekserijen van Jeroen Bosch of doen zijn massataferelen denken aan James Ensor, die toch ook Christus z'n intrede liet doen in Brussel. Maar telkens treft ons de intieme verbondenheid met zijn Vlaamse wortels.

    Overbekend zijn z'n guitige evocatieve illustraties van letterkundig werk, merkwaardig genoeg haast uitsluitend bij blijmoedige teksten, en niet bij voorbeeld bij tragische teksten van Ernest Claes, die hij weigerde te illustreren, en ook niet bij zijn eigen Boerenpsalm.

    Zo heeft hij ook geen figuur of gezicht van Pallieter getekend, waarschijnlijk omdat hijzelf aanvoelde dat die man geen realistisch naar het leven getekende kopie van een of ander Liers flierefluiter is, maar een in de droom geprojecteerde adamische geluksvogel, die geen individueel gezicht kan hebben. Grappig zijn ook de varianten van de tekening waar Timmermans een boek mee afsluit. Hij beeldt nog een figuurtje, een huisje of een boom of zo iets af en daaronder spant hij een lint met als opschrfit : 't Is gedaan', 'Gedaan', 'Gedaan, dag'. Dat naïef adieu is een mooi voorbeeld van de vertrouwelijke vriendschapsrelatie die de schrijver Timmerman met zijn lezers wist te onderhouden. Is hij niet één van onze meest bewonderde maar ook in brede volkslagen beminde auteurs? Zijn grafisch werk legt eenzelfde band van kameraadschappelijke mededeelzaamheid met de kijker.

    Een indicatie temeer van de levenswarme eenheid van inspiratie en toon tussen zijn grafisch en zijn literair werk.

         Bekijken we ten slotte nog even zijn literaire teksten als het werk van een geboren schilder. In het eerste hoofdstuk van Pallieter staat er al : « 't was om af te schilderen », en wanneer hij het huwelijksfeest van Pallieter en Marieke begint te beschrijven, zegt hij : 'dat was een feest voor een schilder'. Inderdaad, dat boek is 'een galerie van vrolijke taferelen', zoals Wies Moens zei, of een serie felgekleurde lichtbeelden rond een met dikke pen getypeerde centrale figuur. Ook andere boeken van Timmermans zijn 'prentsgewijs' opgebouwd als de vellen van mannekensbladen of van toverlantaarns waar kinderen zo verrukt kunnen zitten naar kijken. Zijn woordpalet vertoont dezelfde kinderlijke argeloosheid én kleurigheid als zijn schilderspalet. In beide expressiemedia vinden we een even verrukt en verwonderd schildersoog. Is Pieter Breugel een vertellend schilder bij uitstek, hoeveel te meer werkt Timmermans niet echt picturaal-anecdotisch, zowel in zijn teksten als op zijn doeken ? Hij heeft dan ook meer dan eens gezegd : 'Mijn schilderijen zijn vertelsels, mijn vertellingen schilderijen'.

     

         Verder is de schrijver even verzot op kleuren als de schilder. Aan Flor van Reeth schreef Timmermans : 'Ik kan over mijn eigen werk, terwijl ik schilder en bezig ben, geestdriftig zijn. Als ik de kleuren daar op lap, kleuren die men in 't algemeen bijna niet durft te zien, radijsroos nevens outremer blauw, vlammend rood nevens geel, purper gloeiend nevens veronèsegroen! Dan juich ik. Voor mij zijn kleuren geest, en 'k zou 't zo ver willen brengen dat ze niet meer getemperd worden door schaduw'. Wilde hij niet kerkraammaker worden, verleid als hij was door kleuren? En wat roept Pallieter extatisch uit? 'Koleuren, koleuren, is alles in alles'.

    Zou het een toeval zijn dat er in Pallieter vijf keer een regenboog aan de hemel staat?

    Keren wij nu nog eens naar het schrijversprogramma van Streuvels terug. Zoals Streuvels heeft Timmermans in grote sektoren van zijn oeuvre, die overigens de meest bekende zijn geworden en waarop hij nogal eens al te gemakkelijk wordt vastgepind, gewerkt met felle, sappige, ja soms vettige hoofdkleuren, vrijgevig uitgestreken met het schildersmes en met uitbundig plezier geproefd. Dat zijn de tekeningen die Timmermans maakte, zowel grafisch als literair, volgens de techniek van 'la ligne claire' die wij uit de stripwereld kennen, bij voorbeeld bij Hergé of bij Marc Sleen. Dat is de overbekende Timmermans van de cliché's, van de dooddoeners in verband met folkloristische spijsverteringsstelsels. Ik zal niet ontkennen dat Timmermans zo smakelijk over eten en drinken heeft geschreven dat je er als lezer ook dorst van krijgt.

     

         Maar een tentoonstelling als deze biedt ons de gelegenheid om ons Timmermansbeeld tweemaal te vervolledigen. Vooreerst toont zij ons de schilder die zo prachtig complementair is geweest ten opzichte van de schrijver, en ten tweede toont het grafische en picturale werk even duidelijk die andere Timmermans die wij zo onbedachtzaam over het hoofd zien als wij hem eenzijdig en oppervlakkig tegemoettreden. Kijk naar sommige aquarellen met landschappen, naar een paar marines in verrassende halve tinten en gedempte mengkleuren die niet schetteren als die botsende hoofdkleuren waar ik het over gehad heb. Kijk naar die verstilde en gestolde landschappen en personages die uitgepuurd en verinwendigd zijn in ruimtes van stilte. Dan is de dikke pen van 'la ligne claire' veraf. Daar wordt, zoals Streuvels zei, op het niveau van de symboolschepping naar binnen geschilderd met 'het fijne penseel'. Het is niet alleen een lust voor het oog, maar ook een verrijkende menselijke ervaring, die twee Timmermansen in deze tentoonstelling te mogen ontmoeten. Zowel de uitbundige met zijn stoeten en processies, met zijn krabbekokers en rijstpapeters als de stille Timmermans met de dieperliggende tonen van juffrouw Symforosa en haar Martinus, van Anna-Maria en haar meneer Pirroen, van Boer Wortel en zijn Fien en Frisine hangen hier aan de muur.

     

         Het doet me dan ook bijzonder veel genoegen dat deze Timmermanstentoonstelling in het herdenkingsjaar 1986 ook naar dit stukje Vlaamse Grond in Amsterdam mocht komen.

    Wij kunnen hier iets tonen dat typisch van ons is en dat helaas in Nederland te weinig gekend is. Eind 1985 verscheen als Boekenbijlage van Vrij Nederland een speciale aflevering over Het dubbeltalent zoals wij het besproken hebben, met name dat van schrijver én schilder.

    De samenstellers kennen vele namen van zulke auteurs die 'niet voor één gat te vangen' zijn. Ze citeren veel moderne Nederlandse schrijvers van Jacobus Van Looy tot Lucebert en belichten bovendien het dubbeltalent van buitenlandse letterkundigen als Goethe, William Blake, Strindberg, Victor Hugo, Lewis Carroll, William Thackeray, Günther Grass, Jean Cocteau en Roland Barthes. Als Vlaamse dubbeltalenten worden enkel Maurice Gilliams, Louis-Paul Boon en Hugo Claus vermeld. Zij vergeten dan nog Paul Snoek die o.m. zoals Cees Buddingh in Nederland 'Snoequariums' heeft gemaakt, dat wil zeggen glazen kastjes met surrealistische 'objecten' erin. Maar géén woord over Felix Timmermans!

     

    Deze tentoonstelling moge ertoe bijdragen die 'ignorantia crassa' op te heffen.

    Dames en heren, ik kan er hier en nu zelf geen afsluitend tekeningetje bij maken zoals Timmermans placht te doen op de laatste bladzijde waar hij die leuke banderollen tekende, maar ik wil toch op z'n Timmermans zeggen : 't Is gedaan, dag.

     

    ****************

    08-11-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    07-11-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Brief aan Flor Van Reeth - Felix Timmermans

    De brief aan Flor Van Reeth,

    waarin Felix Timmermans zijn visie over kleur en vorm schrijft

     

     

     

     

     

    Lier, Donderdag 16juni 1921

    Beste Flor,

     

     

    Hartelijke, geweldige dank om de schone artikel die gij over mijn beeldend werk in "Ons Volk" hebt geschreven. Ge moet niet vragen hoe ik er echt blijde mee ben, dat door uw ijver en uw genegenheid voor mijn werk, mijn werk plots ineens door honderden is gekend.

     

    Ik kan mij nu voorstellen dat op dit ogenblik over alle hoeken van Vlaanderen, en in vele plaatsen van Holland, er nu gelezen en gezien wordt, besproken, afgebroken, goedgekeurd, weggesmeten en recht gezet. Een hele berg van gevoelens en gedachten.

    Ik heb het drie tot vier maal herleren. Doch ik kan zelf niet geloven dat mijn werk zo'n uitdrukking heeft, zoals gij het voorschrijft.

     

    Ik wenste dat het waar was. Ik kan over mijn eigen werk terwijl ik schilder en bezig ben geestdriftig zijn. Als ik de kleuren daar op lap, kleuren die men in 't algemeen bijna niet durft zien, radijsroos nevens outre mer blauw, vlammend rood nevens geel, purper gloeiend nevens veronèsegroen. Dan juich ik, voor mij zijn kleuren geest, en 'k zou 't zo ver willen brengen dat ze niet meer getemperd worden door schaduw, maar daar nevens elkaar fonkelen en glanzen als edelgesteenten die de drie koningen of de koningin van Scheba of Salomon verloren zijn, en die te spelen liggen op een fond van zwart fluweel, hagel-blanke sneeuw, of glijdend goud. Maar ik durf nog niet genoeg, ik kan het nog niet genoeg. En ik ben geestdriftig terwijl ik schilder, maar als 't dan af is, dan heeft het nog niet genoeg de gloed van de processie-vizioenen die door mijn geest wandelen. En dan denk ik 't is niets, 't is mat en dof, en 'k vrees dat de andere mensen niet kunnen voelen wat ik ben gewaar geworden, wat ik zeggen wil.

    De geest die het uitschalt, uitklaroent over de schoonheid van het leven en de schoonheid van het rijk van de geest.

     

    Ge zult zeggen ge kunt dat ook met iriserende tinten, genuanceerde gammen. Zeker. Maar ik voel het door brandende kleuren, kerkramen. Heb ik vroeger niet voor kerkraammaker willen leren, verleid door de kleuren? Ach, Flor als ik aan de hemel denk, dan zie ik als een heelalsgrote kring, die van buiten doorcirkeld is van regenbogentinten maar die meer naar het buitenpunt draaiend heviger en geweldig van kleur en glans worden, niet zwaarder, maar dieper, meer vlam, fonkelend, sprankelend, stralend, en immer en immer opgloeien tot vuur, tot zonnen van kleur tot ze in 't midden zo hevig zijn zo losknallend aan licht en kleur dat wij de handen voor de ogen moeten slagen, omdat geen oog die macht verdragen kan en verpaft, ontzet door de rijkdom en de overweldigende zaligheid uitroepen "Alleluya, Alleluya".

    En nu poog ik dit : om in vormen die wij zien en verbeelden daarin wat van die kleuren van de door mij voorgestelde hemel te leggen. Een klein prometheusken dat geen licht uit de hemel steelt, maar wat koleuren. En ik geluk er niet in. Maar ik hou niet op en zal voortwerken.

    Ik word door kleur verteerd. En nu is 't mij het grote geluk, dat gij in uw jubelende studie, daar wat van mij hebt kunnen laten voelen aan de anderen, dat gij ze hebt ingewijd in mijn sfeer waarin ik gelukkig ben, en waar iedereen gelukkig in is als hij er maar zijn vinger insteekt.

    Maar er komen soms wolken voor de hemel en dan maak ik "Er gebeurt iets" en dan ga ik in de kelders waar de goudpotten zijn, zoals ge zo fijn vertelt, of anders wandel ik in de Boomgaard des levens en maak Pallieter. Maar dan later hoop ik weer wat kleur te vangen en maak Ruysbroek en Franciscus. 't zij in woord of in beeld. Want ook Ruysbroek goot er in boekvorm. Ik zal u daarover vertellen. Ik dank U nog hartelijk met twee pollen, en 'k weet niet wat te doen voor u. Nogmaals dank, dat heeft mij deugd gedaan, en nu weer vooruit.

     

    Ik zou u geren rap spreken. Ik ben begeesterd door allerlei dingen, door schilderen en schrijven. Van morgen was ik waarlijk geïnspireerd om iets over Ruysbroek te schrijven, die opeens ziet wat hij voelt. Al zijn gevoelens nemen een vorm aan, of beter zijn ziel wandelt als een rijkkleurige zeepbel op de glazen trappen, door de gulden, donkere portalen zijner werken, door de bossen, de lachende weiden, over de sneeuwspitsen der bronzen rotsen, de hemel in waar de fonteinen muziek maken. Al die beelden blijven op het vlies van die zeepbel hangen : hij daalt na de reis terug in Ruysbroek en dan schrijft hij zijn boeken, niet war hij gezien heeft, maar gevoeld.

    Ik slechts schrijf zijn gevoelens in beelden om.

    Ik ben enthousiast. Nogmaals dank.

     

    Uw Felix Timmermans.

     

    ***************

     

    07-11-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    06-11-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Met GoT langs het huisje van verlangen - Mat Kraewinkels

    Met  GoT  langs Fé’ s huisje van verlangen.

     

    Door  Mat Kraewinkels uit de Gazet van Antwerpen  -  30/4/1986.

     

    Met GoT over zijn schepper herinneringen opgehaald. GoT woont in het paradijsje, dat die schepper in 1925 tot «Schoon Lier» omtoverde. En ook daar vond GoT zijn vrouw.

    GoT is de enige zoon (als kind wel vertroeteld door zijn drie oudere zusters) van Felix Timmermans. De Fé is de schrijver van genoemd boekje met autobiografische inslag waarin het stadje aan de Nete tot het gezellig oord («weidt mijne schapen») werd vereeuwigd waar alle Pallieters en Franciscussen zich moeten thuis voelen. Breugeldeeg gedesemd met wat mystiek, zoals Vlamingen kunnen zijn.

     

    Wie nu GoT wil ontmoeten, zal hem ontdekken ongeveer in het middelpunt van de ronde Lierse vla gevormd door het stadhuis, de Sint-Gummaruskerk en het Begijnhof. Aan de Werf, tussen twee Netebruggen, boven een antiekwinkel «van mijn vrouw», lacht hij, leeft schrijver-tekenaar Gommaar Timmermans (die begon met GoT als pseudoniem). Gommaar woont ook nabij het museum (18de eeuwse Hof van Geertruye) van Liers grootste kunstzonen, waarin zelfs de werkkamer, van Felix Timmermans werd gerekonstrueerd met op de ezel diens laatste onvoltooid schilderij.

    De Fé kwam in Lier op de « Kant »... als dertiende kind van een vader die in kant handelde. En de Fé begon daarin later ook een winkel. Hij leerde niet al te best op school (behalve in godsdienst en turnen) en hield er op zijn vijftiende mee op, amper de lagere school af. Zelfs zijn opstellen kregen weinig punten. Maar dan trok de Fé naar de Lierse akademie en daar kaapte hij eerste prijzen weg. Vreemd, toch zou hij vooral als schrijver de wereld door bekend worden. Maar ook daarin bleef hij een sterk visueel type, zoals Gommaar, die 16 was toen zijn vader stierf, ons bevestigt. Later zou de Fé eens bekennen: « Tekenen is voor mij te kommunie gaan, schrijven te biechten gaan ». Gommaar en Fé' s dochter Clara, het te Lier wonend duo van het kunstzinnige Timmermans kwartet, bevestigen ons die uitspraak.

    «Ons vader hoopte dat al zijn kinderen zouden schilderen,» beklemtoonde ons Clara.

     

    Wat een wisselwerking!

    En Fé 's artistieke wens werd toch wel goed vervuld? Zo kreeg Gommaar, na aan de Antwerpse akademie te hebben gestudeerd, naam als tekenaar en schrijver. Clara, die naar het conservatorium ging voor zang, maakt als jeugdschrijfster ook haikoes, die ze zelfs soms met een eterischverterende waterverftekening omkranst. In haar andere akwarellen streeft ze ook meestal pasteltinten na. Tonet, die in Ter Kameren vooral grafiek studeerde, schildert ook. Lia volgde haar vader als schrijfster. Maar dan is er nog die onderlinge wisselwerking! Zo putte Clara het boek «Als schilfers diamant» uit verhalen van Tonet, die zes jaar in Zuid-Afrika woonde. Gommaar en Tonet illustreerden verhalen van Clara. (Gommaar o.a. de bundel van Clara «Een Lierse vla van sprookjeskoek» uit 1977). Tonet versierde plastisch ook verhalen van Lia. Gommaar illustreert, net als zijn vader, eigen literair werk. Hij gaat nog verder in de zin dat hij voor bepaalde vertellingen prent en onderstaande tekst een eenheid laat vormen. Zong en zingt Clara (we mochten het horen), dan zong Tonet ook, zoals Clara ons later vertelde. En Lia begeleidde hen aan de piano. « Vader speelde wel wat piano... en ocarina », zegt Gommaar. En Clara zou er later bijvoegen: « Als vader ocarina speelde, was het vooral ’s avonds en meestal iets weemoedigs, zoals de Lorelei. Hij kon trouwens maar enkele liederen spelen. » De Fé hield veel van muziek, met Beethoven en Wagner aan de top. Later kwamen daar ook G. Mahler en B. Bartok bij. « Clara bracht Mozart in huis », zei Fé ooit. Want Clara zong het liefst liederen van de beroemde Salzburger.

     

    Gommaar, die wekelijks de aktualiteit bondig « met beeld en woord » bespeelt in Knack (ook al in De Nieuwe deed hij het), begon eigenlijk in een kinderblad. « Fideel, de fluwelen ridder » werd geboren. Die rust nu. Dan kwamen kinderboeken, vaak « getekende vertelsels », zoals Gommaar zelf verduidelijkt, « gekleurde plaatjes met tekst onder » « De kip, de keizer en de tsaar » ontstond naar een door Felix verteld verhaal. « De stille ark » verscheen eerst in het Engels. Enkele grepen.

    Gommaar is ergens de keerzijde van zijn vader. « Ik schrijf eigenlijk liever dan ik teken », zegt hij.

    En schilderen doet hij niet. Hij vindt ook dat in zijn plastische uitdrukking weinig of niets van de geest en stijl van zijn vader leeft. « Zeker niet in mijn zogenoemde strips, misschien wel wat in mijn kinderverhalen »

    Gommaar wil een humor van het plezierige in het leven, het onverwachte, het absurde. En die ontdekt hij ook wel soms bij zijn vader: « Vader toonde in zijn werk bijwijlen de kleine kanten van de zogenoemde groten in de stad. Hij liet gaarne het gewoon menselijke boven komen. »

    « Ik wil verhalen schrijven zoals volwassenen die vroege vertelden aan de buitendeur, als of ze ze zelf hadden meegemaakt », glimlacht de donkerhange artiest met dikke snor en nu en dan bijna onverwacht iet weemoedigs in zijn blik.

    « Hoe ouder ik word », peins Gommaar plots voor zich uit « hoe beter nog ik vaders boeken kan lezen ».

    Hij vindt « Adriaan Brouwer »het mooiste boek van de Fé. « Het is het meest aangrijpend, met bijvoorbeeld een heel andere toon dan in zijn Breugel boek ».

    Maar Gommaar blijft zijn vader het grootst vinden als tekenaar. Fé tekende zoals hij ademde. Het was zijn lust, zijn leven. Zelfs zijn handtekening was «een beeldeke». En zijn beeldende kunst (van pentekeningen tot lino's en etsen) wat doordrongen van het volkse, het natuurlijke eenvoudige. Zo was hij gek op optochten en folklore.

    Als Gommaar ons uit zijn bezit enkele werken van zijn vader toont (zoals een in feite onvoltooide « Processie », die hij Felix' mooiste schilderij vindt; merkt hij op: «Vader probeerd ook steeds nieuwe werkwijzen »


    huisjevanverlangen.jpg
     

    Gommaar heeft ook de laatste tekening die Felix maakte. « Dat haantje schilderde vader in oostindische inkt door het raam vanuit zijn kamer twee dagen voor zijn dood. » Er is bijna iets uitgezuiverd oosters in.

    Ten slotte met een speciale vreugde leidt Gommaar ons naar een klein schilderij: « Vader maakte het volgens mijn richtlijnen toen ik nog kind was. Moeder en ik zitten in de koets.

    De hof wordt bewerkt door een nonkel.

    De geit mocht maar met een strikje vast, opdat ze weg zou kunnen als ze wou. En ook de gemoedelijke pastoor van het Begijnhof moest erop. Boven het witte huisje met baksteenrode pannen brandt het schouwke.»

    Het innemend zondags-naïeve schilderijtje heet « Huisje van verlangen » We voelen in Gommaars' blik hoe het een artistieke vader doet herleven die zijn kinderen zo gaarne blij maakte.

     

    *********

     

    Zo schreef Gommaar Timmermans voor ons een van zijn schoonste herinneringen aan zijn vader op... Gommaar die liever schrijft dan tekent, al werd hij ook als tekenaar zeer bekend.
                    Afbeelding op volledig scherm bekijken

    06-11-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Fé in Kimono... - Marcel Van Nieuwenborgh

    De Fé in Kimono...

     

    Krantenartikel van 1980 door Marcel Van Nieuwenborgh.

     

    Japanse Maria Assumpta Mitsue Hisatsune
                                       publiceert vertaling van “Adagio”


                                   japansevertaalsteradagi.jpg
     

    LEUVEN - In het Brusselse EG-gebouw poogt kommissaris Haferkamp de Japanse vice-minister diets te maken dat het handelsverkeer niet langer meer eenzijdig kan verlopen.

    Het wordt hoog tijd dat het land-van-de-rijzende-Yen ook eens interesse aan de dag gaat leggen voor wat wij te bieden hebben.

    In het Leuvense Begijnhof zit tegenover ons mevrouw Maria Assumpta Mitsue Hisatsune en doet bitter over de louter ekonomische belangstelling van haar land en vooral van het Japanse gezantschap in Brussel «dat aan niets anders denkt dan aan verkopen».

    «Een paar jaar geleden kwam de grote schrijver Endo in Leuven lezingen geven. De Japanse ambassade zag hem niet eens staan...»

    De dichteres en filologe Mitsue Hisatsune heeft zopas de eerste integrale Japanse vertaling gepubliceerd van een Vlaams literair werk.

     

    «Adagio», de enige dichtbundel van Felix Timmermans kwam, in het klassieke Japans gekalligrafeerd door de vertaalster, bij Lannoo van de pers in een uitgave die werd verzorgd met een bijna Oosters raffinement.

    De «Fé in kimono» opent de rij van de Vlaamse dichters van wie de Japanse vertalingen in voorbereiding heeft. Over twee jaar hoopt Mitsue Hisatsune bij de bekende uitgever Shincho Sha in Tokio (uitgever ook van o.m. de bewuste Erido) een bloemlezing te laten verschijnen van Vlamingen, gaande van Hadewijch tot Christine D'Haen.

    Direkteur Numata van deze uitgeverij, zelf doctor in de Germaanse filologie, aanvaardde op basis van wat Mitsue Hisatsune hem voorlegde, een tweedelige antologie uit te geven met dichtwerk uit de Nederlanden.

    Is er dan enige belangstelling voor de Nederlandstalige literatuur in Japan?

    «Niet speciaal voor de Nederlandse. De Japanners zijn eenvoudig dol op alle literatuur, ook vreemde. Opmerkelijk echter dat uit deze contreien sinds eeuwen teksten worden vertaald, gaande van Julius Caesars Gallische Oorlog tot, laat ons zeggen, Maeterlinck en Verhaeren; maar bij mijn weten zijn er tot hier toe slechts twee litetaire werken uit het Nederlands vertaald: Max Havelaar en Het Dagboek van Anne Frank.»

     

    Maar waarom nu op de eerste plaats Felix Timmermans?

    «Vooreerst heeft het toeval gespeeld. In 1971 kwam de Japanse keizer hier op bezoek en werd mij gevraagd als tolk te fungeren. Ik had Romaanse filologie gestudeerd aan de UCL en een tesis gemaakt over de symbolisten. Ik kende dus nauwelijks de Vlaamse gemeenschap in dit land. Maar het keizerlijk bezoek bracht mij in kontakt met onder meer een ambtenaar van Buitenlandse Zaken die mij een aantal Franse vertalingen bezorgde van Vlaams werk.

    Daarin vond ik onder meer verzen uit «Adagio» vertaald door Maurice Carème. Ik vroeg het ministerie van Nederlandse Kultuur of zij mij niet een integrale Franse vertaling van dit werk konden bezorgen. Dit «Adagio» van Timmermans trok mij aan door de diepe religieuze bewogenheid die er uit sprak.

    Ik ben bekeerlinge uit het boedhisme (gedoopt in Rome) en tot het katolicisme gekomen door de Franse literatuur. En voornamelijk door de studie van Pascal. Ik heb mijn bekering aangevoeld als een grote genade. Vandaar ook mijn naam Maria Assumpta. Bij Pascal heb ik niet alleen die religieuze bewogenheid gevonden maar ook de zin voor poëzie....»

    Een voor ons westerlingen wat vreemde sprong van de jansenistische rigide Pascal naar de religieuze gevoeligheid van «Adagio».

    «Weet U er zit in deze dichtbundel van Timmermans zeer veel van het Japanse levensgevoel. «De kern van alle dingen is stil en eindeloos», dat is je reinste Zen. Het vers over de heremijt is een Japans tema. Sint-Franciscus is een heilige die ons Japanners zeer sterk aanspreekt....»

     

    Mitsue Hisatsune vertelt mij dat zij op deze vertaling een paar jaar heeft gezwoegd. Zij is de Leuvense hoogleraren en docenten van de Germaanse die haar hierbij hebben geholpen zeer dankbaar. «Met de Franse vertaling kon ik bij nader toezien niets aanvangen, want die wijkt meer af van het oorspronkelijke dan mijn vertaling in het klassieke Japans dat doet. Ik heb mijn Adagio wel tien keer herschreven.

    De uiteindelijke versie heb ik dan pater Willem Grootaers laten lezen, en die maakte mij het mooiste kompliment dat ik kon verwachten. Hij zei: «Mevrouw dit is een kreatie. U bent een dichter».

     

    Zoals alle Japanners is ook mevrouw Mitsue Hisatsune trots op de lof die de meesters in het vak haar hebben toegezwaaid. Ze toonde mij het stapeltje brieven vol loftuigingen die ze van Japanse professoren met betrekking tot haar vertaalwerk heeft ontvangen. Deze Japanse vrouw heeft zich op de Vlaamse literatuur gegooid met een toewijding die nuchtere filologen van bij ons een beetje verbaasd doet kijken.

    «Ik leef en werk in het besef», zegt Mitsue Hisatsune, «dat over vijftig jaar, misschien over een eeuw, iemand uit mijn land in de antologie die ik nu wil samenstellen een wetenschappelijke bron zal aantreffen, waaruit hij voor verdere studie kan putten».

    Over de hedendaagse experimentele Nederlandse Poëzie is deze Japanse dichteres niet te spreken. «Ik hou van Gilliams maar niet van Claus. Ik hou van Van de Woestijne, van Van Wilderode. van Van Herreweghen... Ik heb nu al zo ongeveer duizend Vlaamse gedichten gelezen, maar ik blijf vooral van Gezelle houden...» De kalligrafie waarin zij de hele «Adagio» eigenhandig schreef, leerde mevrouw Mitsue Hisatsune van haar grootvader.

    «Hij deed mij alle grote Japanse en Chinese meesters kopiëren. Het is de enige manier om met het penseel te leren omgaan.»


    Afbeelding op volledig scherm bekijken   Afbeelding op volledig scherm bekijken
     

    De haikoes die in Vlaanderen worden vertaald of «gepleegd» ontlokken mevrouw Mitsue Hisatsune een veelzeggende glimlach.

    «Ik vind het jammer.» zegt ze, dat men in Vlaanderen, als men het over de Japanse poëzie heeft, is blijven steken bij de haikoe Dat is zo ongeveer het zelfde als je het over de Nederlandse poëzie hebt en alleen maar opgeeft over Vondel !.»

    Maar wat doe je nu met zo'n Felix Timmermans in kimono, wat doe je met een Japanse vertaling in Vlaanderen?

    «De uitgever heeft een aantal Japanse bedrijven in Vlaanderen gevestigd, aangeschreven met de vraag of dit werk hun misschien kon interesseren als relatiegeschenk. Geen enkel bedrijf heeft hierop gereageerd.

    Maar zo'n vertaling (trouwens bekostigd door het ministerie van Nederlandse Kultuur) kan een aanzet vormen om in Japan zelf — zoals ik van plan ben — nog meer Vlaams werk te bréngen.


                                                                                    ********

    FELIX TIMMERMANS EN HET ZENBOEDDHISME

     

    Uit de Gazet van Antwerpen  -  1980 door Vera Looyens

     

    ADAGIO, verzen van Felix Timmermans met hun vertaling in het Japans door A.M. Mitsue Hisatsune. In het Engels ingeleid door Bert Decorte. Lannoo, 1980. Tielt/ Amsterdam.

     

         Maria Assumpta Mitsue Hisatune studeerde Romaanse filologie aan de U.C.L en stak daar bitter weinig op van de Vlaamse kultuur en het Vlaamse volk. Door een samenloop van omstandigheden geraakte ze toch bekend met de Nederlandse letteren. Hoewel ze Guido Gezelle op de hoogste sport van de ladder der dichters plaatst werd ze toch sterk getroffen door het laatste werk van Felix Timmermans, zijn verzenbundel ADAGIO.

     

         Ze vindt daarin de geest van het Japanse volk terug, of beter van het Japanse religieus gevoel, zoals dat tot uiting komt in het Zenboeddhisme. Hoewel bekeerd tot het katholicisme is ze daarmee ten volle vertrouwd.

    Van Timmermans is het diepe geloof algemeen bekend. Toch was ADAGIO voor de meesten een grote verrassing. Lia Timmermans heeft enkele jaren na het overlijden van haar vader de mystieke inslag van de verzenbundel aangetoond (zie 'Streven', mei 1953). Ze vergeleek de gedichten met de geschriften van onze allergrootste mysticus : Ruusbroec, en wees op treffende gelijkenissen.

     

         We leven in een totaal verzakelijkte samenleving en bij de Japanners is het gericht zijn op nut en opbrengst nog meer op de spits gedreven dan bij ons.

    Toch bloeit de Zen-mystiek voort in de Japanse kloosters. In de reeds eeuwenoude geschiedenis van de mensheid zette het Westen de eerste stap naar geseculariseerde structuren en een gedesacraliseerde wereld waarin alleen de rede vergoddelijkt werd.

    De vreugde om de zgn. bevrijding van het juk van godsdienst en Kerk was niet van heel lange duur. Velen hebben nood aan een houvast, aan een werkelijkheid die buiten het gebied van de wetenschap ligt, buiten het bereik van de zintuigelijke waarneming én van de meest verfijnde en ingewikkelde instrumenten die thans inlichtingen bezorgen over het onmetelijk heelal, zowel als over het eenvoudigste atoom dat wel een wereld op zichzelf lijkt.

     

         Naast de geloofsafval beleven we daardoor een verdieping van het geloof in vele basisgroepen, maar ook de belangstelling van ongelovigen voor allerlei meditatiepraktijken om zo rechtstreeks in voeling te treden met de andere Werkelijkheid die mens en wereld overstijgt. Vooral de meditatie zoals Zen ze kent is sterk in het Westen doorgedrongen en wordt door religieuze gemeenschappen en door ongelovigen beoefend.

         Voor ongelovigen wordt ze aanbevolen als geneesmiddel tegen stress : ze helpt het bewustzijn vrij te maken van alle mogelijke gedachten, gevoelens en uit- en inwendige prikkels om te komen tot een zalige leegte en rust.

    Een psychische toestand die ook nagestreefd wordt bij het gebruiken van drugs, maar dan met schadelijke gevolgen, en die niet mag verward worden met de Godservaring van de gelovige mystici die hun leven wijden aan Zijn dienst.

     

         Mitsue Hisatsune heeft in ADAGIO niet alleen het Japanse levensgevoel gevonden maar ook verzen die door een Zenboeddhist zouden kunnen geschreven zijn. Als bekeerlinge werd ze aangegrepen door de diepe religieuze bewogenheid van de dichter Timmermans en door zijn Godservaring die zij doorheen de verzen vermoedde.

    Haar vertaling heeft op zijn minst een tweevoudige betekenis : vooreerst vestigt ze de aandacht op de mysticus die Felix Timmermans op het einde van zijn leven geworden is en ze zet ons allen aan ADAGIO in die zin te lezen en te herlezen als het woord van een ziener. Vervolgens wekt ze, gediend door de uitgever, een versterkt gevoel van piëteit. In de unieke uitgave staat op de ene kant van de pagina de Nederlandse tekst, op de andere ernaast, de Japanse vertaling die een ware herschepping is volgens ingewijden. Dan is er ook nog een wellicht erg persoonlijk aspect. Alle mystici schrijven dat over de ware Godservaring niets kan gezegd worden. Niemand vindt gepaste woorden voor het verklanken van de goddelijke Aanwezigheid zelf. Wel kan men haar omschrijven in de zin van er omheen schrijven met woorden die bij machte zijn een vermoeden te wekken. Dit gebeurt door de tekst van Timmermans, welluidend en ontroerend. De klassieke, Japanse kalligrafie door Mitsue Hisatsune eigenhandig gepenseeld, blijft voor ons gesloten. Maar de geheimzinnige tekens overschrijden hun decoratieve schoonheid. Het lijkt of ze iets omsluiten van het Mysterie zelf.

     

    Afbeelding op volledig scherm bekijken

    ********

     

    06-11-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    05-11-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Schoon Lier is schoon gebleven !

    “Schoon Lier” is schoon gebleven.

    Uit de Gazet van Antwerpen  -  5/08/1975

     

    Het is misschien de fout van die schoolreis geweest, zoveel jaren terug. Toen waren we immers in Lier geweest, de Zimmertoren natuurlijk met zijn geheimzinnig raderwerk, zijn wijzertjes en meters die in een raadselachtig verband staan met sterren en planeten, en het defilee van wondere figuren om twaalf uur. Ook even als een flits het Begijnhof langs.

    Maar het ijsje was in die tijd veel belangrijker, het pintje met de jongetjes van toen die zich mannen voelden, en de verstolen sigaret.

     

    Sindsdien kwamen we nooit meer echt op bezoek in de stad van Pallieter. Toen jaren later de journalistiek onze bestemming werd en we, twee maanden per jaar, voor de lezers van deze Vakantiebladzijde reportages schreven over soms de verste uithoeken van Vlaanderen om stukjes oorspronkelijke schoonheid te tonen die weinig mensen kennen - ook toen kwam Lier er niet meer aan te pas.

    Wij kenden het immers. Trouwens wie kent Lier niet? De stad van de Fé - zo dachten we - was als een heel erg mooi boek waar je best niet te veel over praat omdat iedereen het gelezen heeft.

    En nu, zo opeens, reden we er toch naar toe. Niet om met de wagen langs de Pallieterland-route te gaan rijden en daarover hier en daar wat te vertellen, maar om een stadswandeling in Lier te maken. Je weet immers nooit.

    Wat wisten we weinig, en hoe hartveroverend werd deze wel zeer late ontdekking op een snikhete einde julidag. Met iets van schuldbesef schrijven we deze regels neer als een wat gegeneerd eerherstel aan wat beslist een van de allermooiste stadjes van Vlaanderen is.

    timmermansvestpaal.jpg

    Ongetwijfeld zijn er nog lezers die in ongeveer dezelfde situatie van onwetendheid verkeren als wij. Hen nemen we mee op een bewegwijzerde stadswandeling, het zogenoemde Felix Timmermanspad. Gewoon wat impressies en details. De meer omslachtige historische gegevens vinden de geïnteresseerden wel terug in het gevarieerde materiaal dat te verkrijgen is op het toeristisch bureau van het stadhuis.

    Dat Felix Timmersmanspad begint eigenlijk aan de Zimmertoren, die jaarlijks duizenden bezoekers trekt, en het loopt langs het Zimmerplein naar de Begijnhofstraat met rechts een monumentale zwaarstenen « gevangenenpoort », een overblijfsel van de oude stadsversterkingen. Via de Begijnhofstraat kom je aan de indrukwekkende Renaissancepoort die toegang geeft tot het Begijnhof dat ontstond in de 13de eeuw maar in zijn huidige vorm en bestrating grotendeels een 17de eeuwse aangelegenheid is. Het vreemde van dit twee ha grote begijnhof is dat je om zo te zeggen in een op zichzelf levend middeleeuws stadje binnenkomt met bochtig-nauwe en opeens weer bredere straatjes. De zon trekt er scherpe lijnen van licht en schaduw over de daken, de hobbelige kasseistenen en de miniatuur-voortuintjes die vol geurige bloemen staan. Er zijn koerende duiven en oude mensen die in de lome hitte verpozen voor de ronde toegangspoortjes van de huizekens die eens door begijnen werden bewoond. Zij knikken vriendelijk als je voorbijkomt en hun burenbabbeltjes vormen het enige geluid in een honderden jaren oud dekor waarover nog steeds iets van ingetogenheid hangt en een als vanzelfsprekende vrede. Het timmermanpad voert langs de Margarttha-kerk en lang reeksen huisje met vrome en verrassende namen. De Vijf Wondekens, de Vlucht naar Egypte, de Gestolen Live Vrouw, De Wijngaerdt des Heeren, de Trouw van St-Joseph. Eindeloos vrome variaties en allemaal in oude spelling. Soms ook aan de grappige kant zoals het «Huis» nevens het Hemsmouke en dat «Hemsmouke» is een mmalle straat een beetje in de nauwe vorm van een hemdsmouw gebouwd. We waren net aan het laatste huis «Het lesten Avontmael» van de Grachtkant gekomen en aan het einde van het Begijnhof - toen in deze verlaten straat een ouderwetse maar erg kranige figuur op ons toestapte die met een duidelijk aksent van over de Moerdijk vroeg -of we er gingen over schrijven- (hij had natuurlijk dat notaboekje gezien)

    «Ach, zei hij belangstellend, nou da’s mooi. Ik kom hier vaak. Ik ben wat je een echte Hollander noemt. Uit Dordrecht.

    Maar ik woon in Engeland. En ik kan van Vlaanderen niet los».

    Hij glimlachte zelf over die vreemde kombinatie.

    «Vlaanderen is zo mooi en zo echt», zei hij. « Weet u, ik heb Ernest Claes goed gekend, en Timmermans ook maar iets minder van nabij dan Nest »

    Hij pauzeerde even «Dit huis, nummer 4, het lesten Avontmael is mij het dierbaarst».

    U weet het misschien niet, maar hier heeft Felix Timmermans, op de bovenverdieping, vaak gewerkt, daar heb ik hem ook ontmoet. Hier kwam hij tot rust maar hij is elders in de stad gaan sterven. Een groot man en een groot Vlaming».

    Wij wandelden het kleine poortje van de Grachtkant uit. Hoe lang is u in de journalistiek?

    «Zo, begin van de jaren zestig» hij lachte vriendelijk. «Toen waren mijn beste vrienden al dood. Sukses meneer». Even plotseling als hij gekomen was stapte die Groot-Nederlander door, ons een beetje bedremmeld achterlatend.

     

    Pallieterland

    En wij wandelden verder, denkend aan die zeer zalige uren van juffrouw Symforoza, begijntje, en aan het stof van de eeuwen dat hier nog niet weggeblazen was. Links de Kleine Nete, iets verder de Grote Nete, het Sas en de afleidingsvaart. Een schilder was gekoncentreerd bezig die mooie zomerdag in de tijd en in kleuren vast te leggen, er zongen krekels in de gelukkig niet gemaaide bermen en achter de Nete lag het uitbundige land van Pallieter.

     

    We hebben de ganse wandeling gedaan en zelfs iets meer, ruim drie uur. Over de Begijnenvest, en zo verder langs de in totaal vier km lange ringvesten die een brede gordel van groen door Lier leggen. Er is onderweg een mooi oud sluisgebouw en je komt, als je de ringvesten verlaten hebt, o.m. in de Heyderstraat waar Felix Timmermans in het huis nummer 30 in 1947 overleed, nadat ook hij in de heksenjacht van de repressie onverdiende en harde klappen had gekregen. De VTB heeft aan dit huis een gedenkplaat en een bronzen beeltenis geplaatst maar enige opsmuk is wel gewenst, de zwarte verf bladdert lelijk af.

     

    De wandeling eindigt aan het naast het vriendelijke stadsparkje gelegen Timmermans-Opsomerhuis, een museum waar ook drie andere grote Lierenaars aandacht krijgen : kunstsmid L. Van Boeckel, letterkundige Anton Bergmann en de in 1969 overleden komponist Renaat Veremans.

    Al bij al is dat Felix Timmermanspad een stevige wandelbrok maar je kunt het erg in korten : langs het begijnhof, de Neteboorden en de afleidingsvaart, zo de Begijnenvest op -het eerste stuk van de ringvest - tot aan de drukke Mechelsestraat en niet verder.

    Dan heb je de stad van vandaag gezien, en met het begijnhof ook die van de middeleeuwen. En daarna komt als sluitstuk een stukje boerenbuiten uitlopend in de koele schaduw van de hoge bomen op de ringvest, de groene stadswandeling van Lier.

    Dan heb je iets van «Schoon Lier» gezien en kun je weer gaan houden van wat Godfried Bomans even voor zijn dood weemoedig noemde «dit zo verkalende Vlaanderen».

     

    ***********

    05-11-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    04-11-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Twee illustrators en hun werk - Jan Verheyen

    Van twee illustrators en hun werk.

     

    Uit : De vrouw en haar huis  -   door Jan Verheyen  (1938)

     

         Wanneer wij ergens in Museum, Bibliotheek of Kerkarchief een der oude Middeleeuwsche getijdenboeken te zien krijgen, kunnen wij pas beseffen wat er aan het hedendaagsche boek ontbreekt.

    Niet alleen dat dit laatste een machinaal product is geworden en een exemplaar, dat met honderden tegelijk wordt gemaakt, een verruwd massawerk moet teekenen, maar wij missen allereerst de begeleidende kleuren, de zorgvolle teekening, het afwisselende lijnenspel, deze volkomen overgave, deze trouwe dienstschap voor het woord.

         Want in dièn zin beschouwde men de boekverluchting : een werk vol toewijding, dat zich geheel zou concentreeren om het woord en de zin van den tekst. Een werk, een kunst die zich heelemaal wilde geven, het beste wat het in zich droeg vol piëteit te schenken.

         Waarom anders bloemen en dieren rond Psalmen en gebeden? Landschappen gemaald in blauw en goud in initialen van bijbelfragmenten!

    Het is gemakkelijk te verklaren: Omdat het een innerli|ke drang is bij den mensch, het schoonste wat wi| ons kunnen indenken te vereenigen met wat ons lief en dierbaar is En waarschijnlijk was deze drang bij den middeleeuwschen mensch nog sterker dan bij ons nuchtere kinderen van een twintigste eeuw, of hij openbaarde zich voller en heviger. Ja, die machinale geest, die toonlooze kleur van onze boeken! Onze boeken, die toch zoo’n groote plaats in ons huis innemen en die wij voor geen geld van de wereld zouden willen missen. Vooral de vrouw niet! Zij, die veel thuis is en haar dagwerk zóó weet te regelen, dat er toch zeker een uurtje voor het verfrisschen van den geest moet openblijven: Een uurtje voor een goed boek!

         Kijk, dat eerste euvel heeft men getracht te ondervangen door de zetmachine uit te schakelen en een mooie uitgave met de hand te zetten, slechts een bepaald aantal exemplaren te drukken, deze te nummeren en in sommige gevallen met de handteekening van den auteur te voorzien. Zelfs ging men er toe over om een klein boek van een Nederlandschen schrijver in facsimilédruk uit te geven, in handschriftdruk, waardoor wij eenigszins het oude idee van een met de hand geschreven boek kregen. Een experiment echter, dat geen navolging vindt. En het dorre, toonlooze van vele bedrukte bladen achtereen is gebroken geworden door de moderne boekillustratie, waaraan vooral in de laatste jaren veel aandacht is besteed. Een boek, waarin enkele bladzijlden zijn opengelaten voor een mooie bijpassende illustratie, of waar de tekst hier en daar verspringt om wat ruimte te laten voor een kleine zwarte typeerende penteekening. Waar de gedachten, zich eerst uitdrukkende in zwarte letrers, plotseling overgaan in hupsche lijnen, in mollige kleuren, een ineensmelting van het beleerende en het aanschouwelijke element !


    Afbeelding op volledig scherm bekijken Afbeelding op volledig scherm bekijken
      
        
    Niet dat literatuur absoluut om illustratie vraagt! Want de eigen individueele verbeelding blijft toch altijd sterker, moet sterker zijn en kan aan de fantasie geen afbreuk doen omdat ze er los van staat. (Niet alle verluchters hebben dit begrepen.) Maar het doet zoo goed aan, om naast onze eigen verbeelding nog de zachte bekoring van een tweede, een geheel andere fantasie te zien.

    Dat de boekillustratie in den smaak valt van het literaire publiek, blijkt wel uit het feit, dat men steeds meer werken zoo gaat uitgeven.

         En nu wil ik u een woord zeggen over twee picturale kunstenaars, die uiterlijk in hun œuvre niets gemeen hebben, geheel verschillende richtingen kozen, maar in het innerlijke wezen een sterke verwantschap doen blijken: Felix Timmermans en Anton Pieck.

    Pieck teekent alleen, de Fé schrijft en teekent, Pieck is kunstschilder, picturaal paedagoog, fijnzinnig zeer persoonlijk illustrator van een groot aantal boeken. Timmermans is kunstschilder, illustrator hoofdzakelijk van eigen werken met een zeer persoonlijke visie en een spontane expressie-drift die met gangbare meeningen en regelen den draak steekt.

    Anton Pieck is een romantieker, die zich in dat lichte kleurige rijk laat binnenzuigen om het aesthetische element. Felix is ook romantisch, maar met dit verschil, dat hij de zoete romantiek meer ziet in de reëele dingen van het dagelijksche gebeuren.

         Het is nog niet zoo heel lang geleden, dat ik een bezoek bracht aan Felix Timmermans in het stedeke Lier, en nog geen week later in het stille Overveensche laantje bij meester Pieck aanbelde. Twee gesprekken over illustratieve kunst, twee impressies evenals de onderwerpen geheel verschillend van vorm maar van materie nagenoeg gelijk. Wanneer gij bij Timmermans komt, dan spreekt hij niet het eerste over literatuur, maar dan is het over schilderen. Dat komt natuurlijk omdat zijn hal vol hangt met doeken, allemaal hevige warme kleuren die uw oog onmiddellijk binden.

    “Komt maar mee,boven brandt de stoof warm !” zei Felix. En daar op zijn groote werkkamer, waar het een artistieke wanorde is van boeken platen en teekeningen, daar stond een groote nieuwe aquarel op den ezeL “Een teekening voor mijnen zoon, voor Gomaruske! En hij heeft gezegd wat er moet komen op te staan!” lichtte Timmermans toe. “ Hij heeft gezegd: “ Papa, een boerenhuis buiten in het beemd met een hekke er voor, een zwerte kat voor de deur en een groote zwerte vogel op het dak, ook een geitje aan 'n zeeltje gebonden. En in de verte een pastoor die brevierend komt aangewandeld”.”

    Een aquarel op bestelling dus! “ Hebt grj mijn nieuwe Drijkoningen al gezien manneke?” vroeg hij.

    “Neen menheer Timmermans.” “Wacht 'ne keer!”Hij komt af met een groote map die veel geheimenissen bergt en trekt er een reproductie uit: “ Hier zie!” Aha, daar gaan de Driekoningen naar het verre stalleke van Bethlehem. In dien oudsten koning herken ik oogenblikkelijk den herder Suskewiet, Suskewiet met een Cardinaalshoed op. Of ik die nieuwe teekeningen al gezien heb voor een Vlaamsche uitgave van “Toen onze Lievevrouwke heuren beeweg deed” van Ernest Claes? Die komen weer uit een andere schuif te voorschijn, kleine penteekeningen in mollige afrondingen, open en kinderlijk.

    En dan is hij meteen op zijn praatstoel over de illustratie.

    “Och natuurlijk, ik maak ook wel veel teekeningen die zoo heelemaal niet fijn af zijn, ruwe krabbels, losse gedachten neergezet op papier, en dan heb ik dikwijls geen zin meer om ze fijn uit te werken, ge verstaat wel nietwaar? Maar ik teeken toch altijd!

    Dat ziet ge nu aan die aquarel. 't Is niet van doen om de werkelijkheid daar neer te zetten, maar 't is om te verbeelden zooals een kind dat ziet, maar toch geheel u zelf blijven ziet ge! Ongekunsteld en spontaan, zonder uw eigen doening te vergeten!”

    Ja, hij teekent altijd, en hij spreekt er ook veel over, hij is een vertellende teekenaar en een teekenende verteller, letterlijk en figuurlijk! Evenals zijn geestelijke voorvaderen, de oude Vlaamsche Middeleeuwsche verluchters, de kloosterschrijvers, die geduldig maanden achtereen, letter voor letter teekenden op het harde perkament en dan ter afwisseling eens aan een juweelig miniatuurtje begonnen, waarin zij hun ziel uitpenseelden.

         Vóór dat hij aan de literaire beschouwing komt gaat de picturale kwestie vooraf en leidt den roman in. Heeft hij niet gezegd in zijn "Rond het ontstaan van Pallieter"; “Ik moet dat eerst alles op mijn oog geschilderd zien vóór ik het kan gaan schrijven."

    Bij wie is illustrator Timmermans ter schole geweest? Zeker, hij heeft geteekend op het Liersch akademieken en er menig prijsje weggehaald, maar schoolsch-heid kan niemand in zijn werk ontdekken. De drang tot uitbeelden is bij hem ingeboren, hij moest teekenen. Wie heeft hem geïnspireerd bij zijn uitbeelden? Wie zou het anders moeten zijn geweest dan Pieter Bruegel, de groote vader van Vlaanderen!

    Natuurlijk kende hij ook de andere meesters, de primitieven en de renaissancisten, maar hij vond Bruegel het zuiverst Vlaamsch, terwijl de houtsneden uit de oude Gebedenboeken der laat gothieke meesters eveneens een sterken indruk op hem gemaakt moeten hebben. Ook deze kunstenaars konden zich de weelde permitteeren al teekenende te vertellen. Gij ziet de geboorte van Christus in de grot. Maria heeft het veel te kleine Christuskind in haar armen, maar op dezelfde voorstelling, iets verder weg en kleiner, ziet gij hoe Jozef het Kindeke in een badje wascht, terwijl daar boven, heel ver weg, de vlucht naar Egypte is afgebeeld.

         Wie Timmermans' illustraties beziet, moet soms ervaren dat hij niet sterk technisch onderlegd is, dat zijn personen iets onbeholpens hebben en de verhoudingen wel eens wat scheef zijn. Bij een ander zou dat stootend en hinderlijk zijn, bij Timmermans wordt het bijna een verdienste, toch zeker een grappige typeering!

    Zeide Isidoor Opsomer niet: “Het niet kunnen teekenen en schilderen zooals de anderen, is Juist de waarde en de plezante eigenaardigheid zijner meesterlijke uitdrukking!”

         Onze Cornelis Veth sprak van een charme van zijn illustraties die was "dat spontane, dat bijna slordige, het elementaire vertellen dat te doen, waarbij het zoo heelemaal niet op de mooiheid aankomt".

    “Waarvoor moet de illustratie zijn menheer?” “Een schoone verbeelding, het komt er niet op aan of gij dingen teekent die meetkundig juist zijn, maar de toon, de kleur, de lijnen ze moeten u het karakter van de menschen zeggen. Wanneer ik een dorp schilder dan moet het een dorp zijn, niet alleen een bloote samentroppeling van huizen, maar het moet den geest van het dorp ademen.”

         En zoo vertelt hij verder en het duurt nog lang vóór wij op het literaire chapitre belanden en dat hij mij gaat voorlezen uit een nieuw werk. En dan later als ik weer naar beneden ga dan moet ik eerst de teekeningen nog zien die op de trappen hangen, de origines van de vele bekende boekverluchtingen.


    Afbeelding op volledig scherm bekijkenAfbeelding op volledig scherm bekijken
     

         Eenige dagen later in het deftige Hollandsche Overveensche laantje. Een kleine gezellige huiskamer, waarvan de wanden bedekt zijn met etsen, penteekeningen, litho's en houtsneden. Het witte lamp-licht valt op een groote waterverfteekening, een hooge luchtige Gothieke kerk, boven oude puntgevels uit: de Amsterdamsche Nieuwezijds-kapel. Daaraan zat Anton Pieck te werken toen ik binnenkwam. Maar dan zet hij de teekenplank ter zijde; we zullen eens gezellig over de kunst babbelen.

    Antoon Pieck, die door een aantal Lyceum-loopende jongelui wordt gekend als de hooge correcte teekenleeraar, die er ook zoo tusschendoor eens wat gezellige kunstgeschiedenis geeft, hij is een romantieker in den vollen zin des woords.

    Wie maar even een bilk op zijn werk slaat, proeft dat. Ik geloof dat hij wel het meest is bekend geworden door zijn serie torenteekeningen die in verschillende uitgaven een publicatie beleefden. Maar bovenal is Pieck een ziener van Vlaanderen. En hij ziet het grootsch en breed, visionnair. In tegenstelling met Timmermans is bij hem de teekening allereerst verantwoord tot in de uiterste consequenties. Hij laat mij de etspers zien en vertelt van de ets en de steendruktechniek. Maar ik wil Vlaanderen zien! Dan komen ze te voorschijn, de portefeuilles en de omslagen, zwaar en dik van de teekeningen. Ze zijn alle zuiver, fier en waarachtig. “ 'k Zal u eerst maar 't Begijnhof van Lier laten zien he?” Een prachtige uitgave op geschept oud-Hollandsch papier. Tien houtsneden die gij voor penteekeningen aanziet: Zóó ragfijn. Ze zijn begeleid door tien korte bijschriften van Timmermans' hand. Daar is "Het Piepenholleke", "De grachtkant", "De Begijnenvest", enz.

    Tien houtsneden die een blanken droom navertellen.

         Zeker, ge kent de houtsneden van een Cantré, een Mees, een Eekman, een Dobbenburgh. Gij moet die bewonderen om hun groot opgezette contouren, hun meesterlijke lichtschakeeringen en bij enkelen de vindingrijkheid van het al te geforceerde ongekend en gewild moderne. Bij Anton Pieck vindt gij een "genuanceerde romantische realiteit". De drang naar romantiek doet hem werken in een bepaald genre, het zuivere kunstgevoel dwingt hem een even zuivere weergave der dingen te geven, dus ook het zoetelijk gekunstelde te verwerpen.

    Dan zie ik Vlaanderen in al zijn volheid. Brugge, die gestorven Heilige; de gevelen weerspiegeld in het water, de hooge ronde bruggen, de gilden-huizen met goud gepaleerd. De slanke pinakelende torens... Dan de dorpen (de kleurteekeningen), daarachter de wazige verten met hun toren-profielen en hun molens, de menschen en de dieren. Het is Bruegel! Voor een kinderboek is daar het Luilekkerland.

    Weer Pieter Bruegel zooals hij het zag met kinderlijk begeerige oogen. De opschrijving te Bethlehem : Maria en Jozef warmen zich bij een vuurke door norsche soldaten ontstoken. Het is een apotheose van Bruegel. Kleine gemoedelijke huizen, winkeltjes met vitrinen, waarachter kwaadsprekende menschen... St. Gomarus daarboven, dat is het goede Lier. En daar komen weer andere boeken en bundels, de groote Pallieter voorop!

    “Welke taak acht u den illustrator van het moderne boek opgelegd”, vraag ik tusschen twee etsen door.

    “Dat hij moet zorgen voor een schoone verbeelding!” zegt hij, “dat de illustratie niet moet concurreeren met het voorstellingsvermogen van den lezer! Daar heb je nu bijv. de beschrijving van een gezellig huiskamerinterieur, de sfeer van een huiselijke vertrouwdheid, dan acht ik het foutief om menschen rond de tafel te gaan teekenen.

    Neen, liever een knapperend haardvuurtje, een vriendelijke schemerlamp; want deze voorstellingen kunnen iets van de sfeer, van het wezen van die gezelligheid en die innigheid weergeven.” Neem nu bijv. den grooten Pallieter. Waar vindt ge de geweldige boerenfiguur van Pallieter zelf? Waar de gemoedelijke vrouwspersoon, die Charlotte Bellekens moet zijn? Waar Marieke, waar Fransoo? En toch is dit kostelijke boek in een volkomen harmonie geïllustreerd.

         Ik moet nog ander werk zien, de penteekeningen, die u terug in de Middeleeuwen voeren. Het zijn trotsche kasteelen, hooge kathedralen, schemerige portalen van oude paleizen en ommuurde steden onder de sneeuw. Maar het blijft het blonde Vlaanderen. Dat is de liefde voor het groene land met zijn groote velden en oude steden, het land dat Pieter Bruegel zag, blauw en goud, toen hij trok naar het verre Italië om er een nieuwe kunst te gaan leeren die hem toch niet bevredigen kon !

    En er komen nog meer... Nu zie ik het en begrijp het. Het is de kracht der verbeelding die deze twee illustrators de kunstvitaliteit geeft. De kracht der verbeelding die voor zich zelf een schoone illusie heeft gebouwd, den lezer schoonheid biedt, zonder nochtans in het rijk van zijn eigen voorstellingsvermogen binnen te treden.

         De zin der woorden om te zetten in lijnen en kleuren die onmiskenbaar de aandacht op zich moeten vestigen, zonder hinderlijk opdringerig te zijn, maar in het diepste wezen den kinderlijken mensch aantoonen, den primitieven mensch die wat hij te zeggen heeft in simpele lijnen op de rotsen krast, maar nu in zijn kunstontwikkeling geëvolueerd is.

    Wat zal ik u nog zeggen van de intieme sfeer in de kunstenaarswoning? Van de wind, die joelend in den schoorsteen raasde? Van het vriendelijke mevrouwtje dat thee schonk? Feitelijk behoort deze entourage tot den interviewstijl voor '80, en ... de plaatsruimte nietwaar?


    Afbeelding op volledig scherm bekijken
     

         Deze twee in het kort vertelde kunstgesprekken, dat eerste, zoo'n gemoedelijk praatje, een samenvoegsel van wat losse gedachten, en het tweede, de meer gestyleerde richtingaangevende visie, deze twee gesprekken, zij willen niet de pretentie dragen u onmiddellijk te leeren hoe de boekillustratie nu wel precies zijn moet.

    Zij kunnen dat niet, eenvoudig omdat het niet te leeren is. Een mathematische thesis is logisch uiteen te zetten zonder dat men er iets tegen in kan brengen. Zij bestaat dóór de materie.

    Maar de kunst gaat daar hoog bovenuit, omdat zij is : De vrije schepping voortgestuwd door het geestelijke inleven. Dat beteekent feitelijk hetzelfde wat Jan Poortenaar schreef in zijn “Boekverluchting” in Rondom het Boek 1935 : "Zij beeldt een nieuw beeld terwijl zij ontstaat."

    En alleen deze beeldende illustratieve kunst mag zich op dit hooge voorrecht beroemen.

     

    ****************

    04-11-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    27-10-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans gezien door een Zwitser - Siegfried Schleicher

    Felix Timmermans gezien door een Zwitser.

     

    Timmermans, der ewige Poet door Siegfried Schleicher  -  Rex-Verlag, Luzern

     

    Artikel uit een krant van 30 1 1949

     

         Ik geloof niet, dat zij talrijk zijn, of ooit geweest zijn, de Vlaamse en zelfs Hollandse schrijvers over wie in het buitenland in een vreemde taal een heel essay werd gepubliceerd. Siegfried Streicher, Dr phil., is een in 1893 te Bazel geboren Zwitsers auteur en redacteur van de Schweizer Rundschau, die reeds een aanzienlijk aantal werken heeft uitgegeven, gedichten, novellen, essay's, studiën allerhande op het gebied der literatuur- en kunstwetenschap, der cultuur- en godsdienstwetenschappen en zo meer. Dus precies niet de eerste de beste, niet ergens een naïeveling die zich argeloos aan een literatuur als die van Timmermans vergaapt, maar op zijn minst de gelijke van een Dr Staverman, die, nadat hij «Pallieters» grootvader meende ontdekt te hebben, dit boek als reeds half vergeten verklaarde, van een Dr G. Stuiveling die « het betere Vlaanderen » elders ziet dan in Timmermans - zonder te spreken van erger uitlatingen, om het zacht te zeggen, die de schrijver van « Boerenpsalm » nog tijdens zijn leven heeft moeten horen.

     

         Elk zijn meug, natuurlijk. We zullen daartegenover alleen maar de nuchtere constatatie doen dat Timmermans wellicht de enige schrijver is in de Nederlandse taal die een internationale faam geniet, terwijl, als er eens een roman of novelle van hen, die tot «het betere Vlaanderen» zouden behoren, vertaald wordt, het daarmee niet verder komt dan een «succes d'estime». Het is al heel mooi maar dat het geen openbaringen blijken is wellicht eenvoudig hieruit te verklaren, dat men elders ook schrijvers heeft van die aard en die mentaliteit en die het evengoed doen, of deden, als zij en vaak veel beter en veel eerder. Timmermans echter heeft iets eigens, iets « einmaligs » dat men aanvaarden of verwerpen kan, maar dat men als bestaande moet erkennen.

         Het is dit persoonlijke en onvervangbare bij Timmermans dat Siegfried Streicher als zoveel andere buitenlanders heeft getroffen en waarvan hij getuigenis aflegt in zijn kort (50 pag.) maar in mooi proza geschreven en substantieel essay. De voortreffelijke bladzijde die hij wijdt aan de « ewige Poet » zijn zelf bijna een poëem, wat hem trouwens geenszins belet Timmermans' werk scherpzinnig te benaderen. Voor ons Vlamingen is het zeer interessant te zien hoe een gecultiveerd en smaakvol vreemdeling op het werk van een onzer letterkundige figuren reageert, en zulks in een betrekkelijk uitvoerig geschrift. Wij zijn daar inderdaad niet aan gewoon. Meestal zijn wij het die over buitenlandse auteurs schrijven, zij niet over ons. Hier is een, gewis noga1 zeldzame uitzondering. Een dergelijk getuigenis is belangwekkend, alleen al omdat het onbevooroordeeld is. Siegfried Streicher heeft natuurlijk ook iets vernomen over wat Timmermans aangewreven word van tijdens de bezetting.


    « Aegerliche Dinge haben unser Ohr erreicht. Wir fragen nicht darnach. Uns bleibst Du, der aus Gold und Licht das Büchlein schrieb von Symforosa dem Beginchen... »
    enz.


        
    Hij huldigt in hem in de eerste plaats de grote verteller en « dichter » van zijn volk, alsmede de ongemeen oorspronkelijke vinder van onuitputtelijke reeksen van beelden en vergelijkingen. Dit zijn de beide voornaamste thema's waarop Siegfried Streicher's essay gebouwd is. Nadrukkelijk huldigt hij de verteller, niet de romanschrijver of zelfs novellist. Daar ziet ook hij Timmermans' kracht niet, er bijvoegend dat, zo spoedig de schrijver van «Pallieter» ophoudt de taal van zijn volk te spreken, zijn liederen te zingen, zijn spreuken en grappen tot de zijne te maken, zijn vertelsels en legenden te verhalen hij niet meer te genieten is, zoals in « De Familie Hernat »  « dem schalen Buche, das man kaum lesen kann ».

    Men ziet, groot bewonderaar van Timmermans, gaat Siegfried Streicher geenszins critiekloos te werk. Maar zijn grote waardering gaat uit naar de verteller der befaamde werken die wij allen kennen « Pallieter » en « Boerenpsalm », « Symforosa » en « Driekoningentryptiek », het « Kindeke Jezus » en « Leontientje », naar « Breugel » en de « Krabbekoker » in mindere mate naar « Franciscus ».


    99303833.jpg 


        
    Maar niet uitgepraat raakt hij over Timmermans' beeldspraak. Een paar malen hervat hij zelfs dit thema, waaraan hij uitvoerige en belangrijke beschouwingen vastknoopt, er inzonderheid op wijzend hoe Timmermans met de vindingrijkheid van de echte dichter de dingen telkens weer ziet op een eigen, frisse, oorspronkelijke manier en, terwijl anderen steeds voortgaan bepaalde dingen en verschijnselen met dezelfde, lang versleten epitheta, vergelijkingen en metaphoren te kenschetsen, Timmermans steeds nieuwe, verrassende beelden ontdekt. Niet het minst om die hoedanigheid is hij voor de essayist « der ewige Poet, vielleicht der letzte ».

     

         Hiermee echter heeft Siegfried Streicher zijn onderwerp geenszins uitgeput. Lyrisch bijna schrijft hij over Vlaanderen en het Vlaamse wezen zoals hij het in Timmermans' boeken uitgebeeld ziet. En er blijkt waarlijk niet uit dat Timmermans van zijn land en volk een soort karikatuur of een folkloristisch kermistafereel zou geschilderd hebben, zoals men hem hier soms verwijt. In de ogen van die Zwitser is hij ons waarachtig niet te «schade en te schande», geweest. Over Vlaanderen's geest en ziel, natuur en geloof, zeden en karakter, zijn gothische droom en barokke levensvreugde, over het Vlaanderen gesymboliseerd in zijn volgens Streicher eigenste schepping, de Tijl Uilenspiegel — « Der Coster war sein Prophet, von ihm und Breughel her kam Timmermans ».— schrijft de essayst warme woorden en vindt hij rake formuleringen. Als gezegd is het trouwens in zijn geheel een kunstzinnig, vormschoon opstel, met liefde en bewondering geschreven, waar van het te hopen is dat het ook hier zijn weg zal vinden.

     

    ******

    27-10-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    26-10-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Herinneringen aan de schilder-tekenaar - Mia Couteele-Cappuyns

    Herinneringen aan de schilder-tekenaar :
    Felix Timmermans

     

    Door : Mevr. Mia Couteele-Cappuyns. – uit het tijdschrift van de VAB.

     

         Telkens wanneer een Vlaams kunstenaar wordt gehuldigd, voelen wij ons, als stamgenoten, in zijn roem betrokken. Nu vooral, vermits het hier gaat over het werk van iemand, wiens wereldfaam voor Vlaanderen zulke grote betekenis heeft.

     

         Daarom ook is er in ons een zachte ontroering, een piëteitsvol herdenken, een diepe bewondering voor al wat Meester Felix Timinermans ons geschonken heeft. ledereen kent zijn boeken met de plezierige en schone vignetten, maar het schilder- en tekenwerk, dat zo omvangrijk en zo belangwekkend is, moet veel meer onder de, ogen gebracht worden.


      vab003.jpg    vab009.jpg
     

         De Vlaamse Toeristenbond, het machtigste kultureel organisme van Vlaanderen, mag het zich tot een grote eer en een uitzonderlijke verdienste aanrekenen het eerst te hebben gedacht aan een tentoonstelling van Timmermans' schilder- en tekenwerk. Te Antwerpen was het een ware triomf : druk bezoek vanwege het publiek, keurige en verzorgde voorstelling van het werk. We hoorden toen de juiste beschouwingen van een Liers kunstschilder, Oskar van Rompay, vriend van Timmermans. Waar de kunstkritiek zo vaak wordt beoefend door buitenstaanders, die er enkel wat literatuur van maken, kregen wij aldaar de uitleg en de belichting van een oordeelkundig vakman. Deze interessante bijdrage tot de kennis van Timmermans' grafisch werk is gepubliceerd in het keurig boek van onze vriend Renaat Veremans, samen met een vijf en twintigtal reprodukties van de beste tekeningen en schilderijen, die nu hier tentoongesteld zijn.

     

         Na Antwerpen en Lier komt dus Gent aan de beurt. Gent, de prachtige Vlaamse, stad, die in de geschiedenis van onze stam een hoofdrol speelt. Timmermans placht te vertellen dat hij in Vlaanderen zijn eerste voordracht- gaf niet te Lier, noch te Antwerpen, doch te Gent, in 1921 ! Het; is te voorzien dat de Gentenaars deze tentoonstelling ten volle zullen waarderen. Hier is werk te zien, dat tot nog toe onbekend bleef. Want Timmermans is volstrekt niet bij het anekdotische en folkloristische gebleven. Een gans ander facet van zijn kunst komt aan het licht : de tekeningen en schilderijen, welke hij voor eigen genoegen maakte. Duidelijk voelt men aan dat het met blijdschap en genot gedaan werd : de Zondagschilder heeft er zich, aan verkneukeld, omzeggens in hemdsmouwen, uit louter vreugd.


    vab001.jpg    vab007r.jpg
     

         Enkele dezer schilderijen zagen wij een twintigtal jaren geleden geëxposeerd door de katholieke kunstenaarsgroep « De Pelgrim », waarvan Timmermans een der meest markante figuren was. De fonkelende kleuren, de eigenaardige composities, de godsdienstige wijding ervan, ontsnapten niet aan de Vlaamse elite.

    De eigenschappen van Felix Timmermans, die hem zo; kwistig door Moeder Natuur waren meegegeven, lieten hem toe uit zijn rijke verbeelding, met vaardige hand, bijna alles met de lijntekening weer te geven, met een raakheid, een spontane schetsmatigheid, die verbazen. Ja, Timmermans was een geboren tekenaar en illustrator. De originaliteit, de verscheidenheid van de tekeningen, de charme en kleurenweelde der schilderijen zullen steeds de kunstminnaar blijven boeien.

     

         In zijn zo gewaardeerde voordrachten, heeft hij aan zijn bewonderaars verteld hoe zijn jeugd en roeping geweest zijn. Wij weten allen hoe hij, vanaf zijn dertiende jaar reeds, bezeten was door het verlangen schilderijen te zien ; hoe hij vier negerkoppen van Rubens had nagetekend. Bovenal boeiden hem de befaamde Epinal-prenten, die hij op zijn manier natekende en interpreteerde, met hevige kleuren.

     

         Op een herfstdag was hij met een kameraad aan 't hazelnootjes plukken in het Papegaaienbos. Intussen praatten de Jongens over schilderijen en over Antwerpen. Konden zij maar eens tot in het Museum geraken... De vriend had een tante in Antwerpen... een bierwagen schokte op de steenweg voorbij... Dat was genoeg !

    De knapen gingen in de kettingen hangen en zo geraakten zij tot hun doel.

    Wanneer de Jeugdige Felix kwam te staan vóór de schilderijen van Rubens ontgoochelden zij hem min of meer, Doch, wat verder hingen er Brueghels en zie... dat was het ! Zo, Juist zo, had hij het gedroomd ! Felix vond het buitengewoon zonderling dat er over zulke wereldschokkende dingen in de, school niet werd gesproken. HiJ stond voor de Brueghels met het warme gevoel dat hij vader en moeder terugvond.

     

         Thuis was hij altijd aan het tekenen op randjes paier, op trouwbrieven, op het behang... Zijn brave ouders reklameerden niet, integendeel: tekenen was zeer goed. Voor de Lierse kant zijn er veel patronen nodig ; hun zoon zou die later kunnen tekenen! Zeker, Felix mocht naar de Tekenakademie gaan.

         Zoveel jaren later, wanneer hij in Parijs en Italië komt, zoals hij het vertelt in «Naar waar de appelsienen groeien», denkt hij met weemoed terug aan de Apollo, de Hermes, de Venus, de Nike uit de Akademietijd, al die beelden die hij met zoveel geestdrift heeft nagetekend en waar de bestuurder zo schoon kon over spreken. Felix was een nauwgezet leerling, hij zou geen les overslaan...

    Het is maar in de tijd van « De Schemeringen van den Dood » dat hij noch geschilderd, noch getekend heeft. Daaraan alleen herkent men dat Felix toen ziek was, want tekenen was zijn lust, zijn leven. Zelfs zijn handtekening was een beeldeke : kleine Gommaar vroeg hem altijd een schone trein te tekenen.

    Felix schreef eenvoudig zijn naam, met bovenaan een sierlijke rookkrul.

    En het was waarlijk een, trein !

         Meermaals zegde Timmermans nog liever te schllderen dan te schrijven. Het is vooral na een verblijf in Nederland, dat hij rond 1920 aan grote olieverfdoeken begon. Wat bij onze Vlaamse primitieven en bij de moderne Fransen zo juist « les tons purs » genoemd wordt en wat door de Fauvisten met zoveel passie werd nagestreefd, die felle kleuren lagen ook in de gamma van Felix' palet, evenwel zonder dat hij zich iets aantrok van deze beweging. De intense gloed, die straalt uit het grote schilderij « De Drie Koningen », is waarlijk representatief voor die periode. « De Schone Processie », waar hij zo fier op was, werd aan de sympathieke Antwerpse vriend advokaat Emiel Schiltz verkocht voor 500 fr. Wat een vreugde ! Welk een eer ! Nu wist Timmermans dat het publiek zijn werk aanvaardde en waardeerde.

         Wanneer hij met de wording van een boek bezig was, maakte hij altijd tekeningen in verband met het verhaal. Het was alsof het vertelsel voortvloeide uit de figuren en composities, uit de breedvoerige tekeningen, die, als vanzelf, zonder enige moeite, uit zijn levendige verbeelding te voorschijn traden.

         's Zaterdags, als de marktdag Lier in geur en kleur zet, zag men aan een tafeltje van het cafe « Den Eiken Boom » een man zitten, met de pijp in de mond, de breedgerande deukhoed op het voorhoofd, de nieuwsgierige genietende ogen gericht op het marktplein. Timmermans — gij hebt hem reeds herkend — tekende maar, nu fleurige boerinnen, dan weer roze varkens met hun typische hoeders, of grappige eierboeren met korven, of kramers in volle doening. Die drukke wemeling inspireerde hem geweldig.

         Voor de geboorte van elk kind maakte vader een groot schilderij. Voor de oudste, Lia, « De Drie Koningen ». « Het Land van Belofte », met de schone druiventros, was voor Clara. Voor Tonet, « Sint Franciskus met de Vogels » en Gommaar kreeg een statige « Processie ».

         Voor zijn geliefde vrouw heeft Felix vanzelfsprekend heel wat doeken geborsteld, vooral Maria-afbeeldingen, als de Aankondiging des Engels, de Vlucht naar Egypte, O.L.Vrouw van Zeven Weeën enz.

         Een der meest ingewikkelde akwarellen is wel de voorstelling van al de visioenen van Ruusbroec. Als opvatting heeft het iets weg van het « Lam Gods ».

    Timmermans hield van dokumentatie als basis voor schilderwerk. « De Gulden Legende » lag steeds in zijn bereik. Hij vond erin de schone, oude verhalen over de levens der heiligen, die hij zo veelvuldig heeft afgebeeld :

    St. Sebastiaan, St. Antonius, St. Franciscus,... .hoevelen zijn er niet !

    Voor de nonnekens van St Camillus te Antwerpen schilderde hij de H. Rita.

    Toch droegen de Driekoningen zijn voorkeur weg. Hun Oosterse pracht en praal, het grappig wezen van de zwarte koning Gaspar heeft hij dikwijis vastgelegd...

         Tijdens de jongste oorlog zagen wij hem zelfs buiten staan schilderen en schetsen, in dikke duffelse |as gehuld, koude en sneeuw trotserend.

    Wat al kleine portretjes, wat al schetsen van kennissen en karakteristieke Lierse figuren heeft hij niet gemaakt ! Overal had hij zijn schetsboek bij. Hier is het de typische kop van Jan Inniger, die hij ons opdist, daar Professor Carnoy met zijn eeuwige harmonikabroek enz...

    En als folklore, de kleurige kalenders, die zo gewild waren, de grappige Liebig-plaatjes, de affiches, de geboorte- en huwelijksaankondigingen, de illustraties van «Wonderland».

    Veel had hij er allemaal niet voor nodig. Geen atelier, geen grootscheeps gereedschap : enkele penselen in een Empire-melkpot, een schildersezeltje in de veranda, wat stukjes karton, enkele meter doek, een palet en wat verf...

    Maar hij heeft met zijn sterke persoonlijkheid een tover over alle dingen gehangen... dadelijk zult U het zien.

    Elke V.T.B.-er is wel eens in het schone stadje Lier geweest en ontmoette er Timmermans op wandel met zijn hond Dakko. Welnu, Dakko staat hier afgebeeld, zo realistisch dat gij hem als in levende lijve terugziet. De reisschetsen zullen U zeker bekoren : hier is het volks karakter totaal uitgebleven en staan wij voor artistiek werk van schoon allooi.

         De uitgesproken religieuze richting in bijna al het schilderwerk zult U eveneens vaststellen. Felix was diepgelovig, de Godsgedachte beheerste zijn leven ; trouwens zijn mild en zacht karakter lokte hem in die richting. Er is vroeger veel geschreven rond het geval Servaes. Welnu, hier zijn een paar ontwerpen voor staties van de H. Knuisweg, die zeker zó aangrijpend, zó getormenteerd en vol desolatie zijn, als bij Servaes.

    Maar, genoeg woorden... Kijken wij liever, drinken wij aan de jeugdige en frisse bron, genieten wij, verzadigen wij ons aan het heerlijk werk van onze dierbare vriend en roemvolle stamgenoot Felix Timmermans... doch niet, vooraleer wij hier uit ganser harte een warme hulde hebben gebracht aan mevrouw Felix Timmermans, in het hele gebied van de Nederlandse kultuur gekend en geliefd als « Marieke ».

     

    **************

    26-10-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    20-10-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mgr. Pronti en Felix Timmermans

    Mgr. Pronti en Felix Timmermans

     

           Vijf en twintig jaar geleden, bijna dag op dag, hield een onbekend Italiaans priester uit Assisie, Don Giuseppe Pronti, te Antwerpen een voordracht over Sint Franciscus. Enkele dagen geleden werd dezelfde priester, nu Mgr. G. Pronti – Bisschop van Nocera-Umbra en Gualdo Tadina, door zijne majesteit Koning Boudewijn vereerd met het Officierskruis in de Leopoldsorde, ter gelegenheid van zijn verblijf in België.

           De reden van deze onderscheiding is te vinden in de vijfentwintigjarige vriendschap en in de vele diensten door Mgr. Pronti aan ons land bewezen.

    Deze kregen hun schoonste uitdrukking in de vriendschap tussen de Italiaanse bisschop en onze grote Vlaamse schrijver Felix Timmermans. De brug tussen deze twee harten was de Poverello van Assisie, Sint Franciscus. Zonder Mgr. Pronti had Felix Timmermans wellicht nooit zijn “Harp van St. Franciscus” geschreven zoals wij dit boek nu kennen.

    Een grote vriend van ons land en een eenvoudig bisschop.

     

           Wij ontmoetten Mgr. Pronti bij vrienden van hem in de nabijheid van Antwerpen en worden binnengeleid door E.P. Darquennes, ondervoorzitter der Italiaansche vereniging, die tevens zo vriendelijk was ons op voorhand enkele wetenswaardigheden over het leven van de bisschop te vertellen.

    Mgr. Pronti werd geboren te Assisie op 8 augustus 1890. Zijn jeugdjaren gaven hem de gelegenheid om als het ware de ziel van deze fraciskaanse stad in zich op te nemen. Hij zal een vurig minnaar worden van de Poverello, en overal waar hij kan zijn loflied zingen.

    Priester gewijd op 4 april 1915, studeert hij verder te Rome aan de Gregoriaanse Universiteit en aan het Pauselijk Seminarie van Lateranen, waar hij de titel verwerft van doctor in de godsgeleerdheid, in het kerkelijk en burgerlijk recht, en in de wijsbegeerte. Als priester ging hij terug naar Assisie en werd er achteraf kanunnik van de kathedraal en vikaris-generaal van het bisdom. Op 17 maart 1938 werd hij benoemd tot bisschop van Aquapendente in de nabijheid van Rome, het bisdom van de ouders van Zijne Heiligheid Paus Pius XII, en op 6 november 1950 tot bisschop van Nocera-Umbra en Gualdo-Tadino bij Assisie.

    Mgr. Pronti is de franciskaanse vriendelijkheid en eenvoud zelf. Onmiddelijk begint hij te vertellen over zijn oude vriendschap met Felix Timmermans. Toen hij vijfentwintig jaar geleden in ons land kwam, was Lier het einddoel van zijn reis. Ook nu heeft hij deze stad bezocht, waar naastbestaande van Felix Timmermans en verschillende andere vrienden hem kennen.

           Te Leuven hield Mgr. Pronti een voordracht over “De ziel van Assisie”, waarop Mgr. Van Wayenbergh, rector magnificus der universiteit aanwezig was. Hun vriendschap dateert ook reeds van 25 jaar terug. In de St. Ignatius Handels hogeschool sprak Mgr. Pronti over “Assisie, de zonnige stad van Italië” . Kostbare herinneringen.

     

           Met begeestering en liefde vertelt ons de Italiaanse bisschop dat hij in de lente van dit jaar een aantal herinneringen optekende die bestemd waren om te verschijnen in een boek, aan de nagedachtenis van Felix Timmermans gewijd. Een Vlaamse uitgever had hem hierom verzocht. Omstandigheden hebben echter verhinderd dat ze tijdig ter perse waren, zodat zij voorlopig in het Nederlands nog niet zijn gedrukt. Mgr. Pronti vertaalde ons regel na regel de Italiaanse tekst, die zo interessant was dat wij vroegen en verkregen, deze bladzijden in het Nederlands te publiceren ter gelegenheid van zijn bezoek aan ons land, en als postume hulde aan de schrijver van “De Harp van St. Franciscus”.

    Hier volgt de integrale tekst van Mgr. Pronti.

     

     

           Hoe is “De Harp van St. Franciscus” ontstaan ?

           Nog staat hij, Felix Timmermans, mij levendig voor ogen, zoals op de mooie foto’s waar hij mij aankijkt en glimlacht, de grote pijp tussen de monkelende lippen. Zo is hij een late avond van april 1925, op de drempel van mijn woning verschenen. Het was onze eerste ontmoeting. Zij werd door hem levendig en vol biezonderheden beschreven in zijn boek “Naar waar de Appelsienen groeien” en heeft hem voor immer aan mijn hart gebonden.

    Het wederzijds vertrouwen, dat tussen ons beiden van af dat ogenblik ontstaan was, is nimmer verminderd, doch groeide tot een warme en oprechte vriendschap. Later schreef hij onder zijn foto, welke hij mij ten geschenke gaf : “Nadat gij voor mij zijt geweest als een zachte lamp in de heilige stad Assisie, zijn wij vrienden geworden”.

    Zo begon onze briefwisseling.

           Hij is vertrokken, na dit kort lentebezoek aan de stad van St. Franciscus, met in zijn hart alle licht en harmonie van zijn natuur, zijn kunst en zijn mysticisme.

    “Omdat ik in de onmogelijkheid ben terug te keren naar uw duurbare stad Assisie, wat ik zielsgraag zou doen, schreef hij mij een paar jaren later, in een brief vol heimwee, bid ik u om zelf naar hier te komen, om ons de glimlach van uw heilige te brengen”.

    Dit was de reden, waarom ik, na herhaaldelijk aandringen, zijn zo vriendelijke uitnodiging heb aanvaard, en naar België reisde, om te Antwerpen een voordracht te houden, ter gelegenheid van de sluiting van het Sint Franciscusjaar, t.t.z. het zevende eeuwfeest van het afsterven van deze heilige.

     

                Het was einde september 1927. De titel van de voordracht had Felix Timmermans mij gesuggereerd : “De oude stad Assisie en haar Heilige”. Een tachtigtal lichtbeelden illustreerde de spreekbeurt, die gehouden werd op de Meir te Antwerpen, in de toenmalige Pelgrimszaal, ter gelegenheid van een tentoonstelling van Vlaamse kunst, en waar ook een afdeling aan de franciskaanse kunst gewijd was. De aanwezigen waren artisten, schrijvers en studenten. Achteraf hield ik dezelfde voordracht in de kleine stad Lier. Het was de vierde oktober, feestdag van Sint Franciscus, dag waarop te Assisie de grootste viering van het eeuwfeest plaats had.

                Beide voordrachten, alsmede het verblijf in Vlaanderen, gaven mij de gelegenheid om bijna het ganse land te bezoeken met Feix Timmermans als onderlegde en sympathieke gids. Op die wijze ontstonden allerlei vriendschapsbanden die mij duurbaar zijn gebleven.

    Voor Felix Timmermans betekende mijn verblijf de grote vreugde, beelden en herinneringen van zijn bedevaart naar St Franciscus opnieuw te beleven.

    Het is ook tijdens dit bezoek dat Felix Timmermans mij zijn plan ontvouwde om een boek over de heilige van Assisie te schrijven.

                In de herfst van 1930 kwam ik terug naar België. Inmiddels was ik secretaris geworden van de bibliotheek der internationale Vereniging voor franciskaanse studies. Nogmaals wachtte mij bij Timmermans een vreugdevolle ontvangst. Ik vond hem werkend aan zijn boek, dat bijna af was. Het was de zeventiende september, het feest van de kruiswonden van Sint Franciscus. Toen ik hem wees op het gelukkig samentreffen van mijn bezoek en genoemde feestdag was hij daardoor ontroerd. Wij spraken lang over Joergensen, over P. Sabatier en de internationale Vereniging voor franciskaanse studies. Ten slotte las hij mij, telkens de Franse vertaling gevend, een hoofdstuk voor uit zijn Sint Franciscus.

    Wat denk gij ervan, vroeg hij. Ik begrijp, antwoordde ik, dat gij een leven wilt beschrijven van St. Franciscus, met uw gaven als dichter en als schilder, zoals gij zegt, een leven waarin de geschiedenis met de legende is verweven in het kader van het Vlaamse land; daarom zal dit boek ongetwijfeld aangenaam zijn aan uw volk. Het is vooral van belang dat gij ons een St. Franciscus geeft, naar katholieke traditie, omkranst met de aureool van heiligheid, een “alter Christus”, een andere Kristus. Deze wens en dit verlangen druk ik uit op de dag die ons herinnert aan het mirakel van de Vernaberg (op deze berg ontving Sint Franciscus de kruiswonden).

    Als antwoord hierop nam Timmermans papier en tekende met enkele snelle en gemakkelijke pennetrekken een broederfiguur, geknield op een rots, de armen opengeslagen, in extase opkijkend naar een stralend kruis. In vorm van opdracht schreef hij er in het Frans deze woorden onder :

     

    “Aan mijn grote vriend Don G. Pronti, aan wie ik zoveel verschuldigd ben voor de inspiratie en de gedachtenis van mijn boek Sint Franciscus, dat ik schrijf, denkend aan hem en aan zijn aanbiddelijke stad Assisie, waar hij is als een lamp die brandt in de geschiedenis van de grote heilige.

    Zeer genegen, Felix Timmermans, Lier, 17 september 1930.”

     

           Hij gaf me dit met zijn gewone glimlach als een onderpand van onze vriendschap.

    Deze herinnering heb ik meegenomen naar Assisie.

    Nadien kwam als een verwacht geschenk, het was in 1933 “De Harp van Sint Franciscus” mij toe in Franse vertaling. Deze was verzorgd door de  Belgische priester Camille Melloy.

    Felix Timmermans had Melloy naar Assisie gezonden en deze laatste verbleef aldaar toen Don Pronti tot bisschop werd benoemd in maart 1938.

    Omwille van dit werk heb ik gewild dat de naam van Felix Timmermans vanaf dat ogenblik zou opgetekend worden tussen de leden der internationale vereniging voor franciskaanse studies.

           En op deze symbolische wijze kwam hij terug in de stad van de Poverello, die hem ontvangen heeft binnen de muren als een ijverig bedevaarder der liefde. Hij kwam terug om er te blijven, ook na zijn groot vertrek nl. zijn heengaan naar de eeuwigheid, met zijn naam en zijn harp van Sint Franciscus, waardoor hij een nieuwe strofe heeft gevoegd bij het groot symfonisch gedicht, dat door de kunst en de literatuur van elk land wordt gecomponeerd doorheen de tijden, tot glorie van Assisie en van zijn heilige.

    April 1952  -  Mgr. Pronti.

     

     

           De Italiaanse bisschop is ontroerd, want hij denkt aan Felix Timmermans, aan de schone uren met hem doorgebracht, aan de grote vreugde die het boek over Franciscus hem heeft verschaft. Zijn vele vrienden die hij in het Vlaamse land heeft en die hij deze dagen nog zal bezoeken, zullen er ongetwijfeld voor zorgen dat Mgr. Pronti met nieuwe heerlijke herinneringen naar zijn bisschopstad in de schaduw van Assisie zal terugreizen.

     

    L.M.

     

    Artikel verschenen in de Gazet van Antwerpen, dinsdag 21 oktober 1952.

     

    ***

    20-10-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    19-10-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Teksten van Alfred Van der Hallen (1947)

    Teksten van Alfred Van der Hallen

     

    Teksten van Alfred Van der Hallen, die toen in ballingschap verbleef en tijdens de periode van het overlijden van Timmermans verschillende teksten schreef waarvan er een aantal zijn gepubliceerd in “De Tilburgsche Courant” (oa op vrijdag 21 maart 1947)

     

    25 januari 1947

     

           Goede Fee, ik ben pijnlijk verrast geweest toen daareven de radiospreker met vlakke stem, alsof het een banaal weerbericht gold, je afsterven aan de wereld bekend maakte. Pijnlijk.

    De leegte rondom ons wordt groter en groter elke dag. En God weet hoe eenzaam ieder van ons reeds kwam te staan in de dagen toen wij, gehoorzaam aan onze diepste natuur, een besluit namen dat niettegenstaande zijn eenvoud en zijn vanzelfsprekendheid nà de kering der kansen door attentisten en opportunisten als verraad werd bestempeld, doch dat in tegengesteld geval als heldenmoed zou zijn geprezen geworden.

    Vrienden van ieder van ons, die liever berekenden dan gaven, liever voorzichtig tussen twee wegen bleven hangen dan het impuls van hun hart in te volgen, verontschuldigden zich in die dagen en gingen een stukje om als ze ons van verre zagen, uit vrees dat ze, met ons verkerende, eenmaal ook met ons zouden geëerd, dit wil zeggen verdacht en vervolgd worden. Wij kwamen in de woestijn te staan, wij, een handsvol onverzoenlijken, terwijl achter de heuvels aan de horizon veilig verborgen stonden, de massa der kat-uit-den-boomkijkers, hopend dat we het winnen zouden, in stilte ons moed en succes toefluisterend, en gereed om ons bij te springen als het, geluk ons gunstig zou zijn, en gereed ook om ons te verloochenen indien, zoals gebeurd is, het lot Vlaanderen en ons in de steek liet.

    Wél konden wij ons geestelijk verheugen om onze eenzaamheid, die naar Schillers woord in Wilhelm Tell de sterken sterker doet staan, doch er waren goede vrienden onder de lafhartigen die ons in de steek lieten, en ten slotte is het altijd pijnlijk vrienden te verliezen, ook al zijn ze geen helden.

           Toen in September 1944 een der grootste historische rampen over Vlaanderen is losgebroken, de ramp der bevrijding, toen werd de reeds zo kleine groep der dapperen uiteengeslagen, en toen stonden we pas terecht eenzaam, man voor man : de ene in de gevangenis, de andere in een brandend huis, een derde op dool langs onbekende wegen, een andere verdoken op ergens een kamertje. Anderen werden zoals jij in hun woningen opgesloten, of lagen te zieltogen tussen scherven glas en gebroken huisraad. Het Vlaamse volk heeft immers gans zijn geschiedenis door een eigenaardige opvatting gehad van de dankbaarheid. Pas toen wisten we in werkelijkheid wat eenzaamheid is, goede vriend.

    En daarom doet het ons, die ons hier of daar schuil houden voor de razende honden der wraak en der verdrukking, zo dubbel pijnlijk aan te vernemen dat weer een makker uit de strijd, weer een vriend uit de harde beproevingsdagen van ons wordt weggenomen. Wij beginnen de abominabel tio desolationis in onze verbitterde zielen te gevoelen. Daarom zullen we goed doen met meer overtuiging dan voorheen het Heer leid ons niet in bekoring te bidden.

    Want de bekoring, vriend, is soms zeer zwaar om te dragen in de eenzaamheid.

     

    ***


    26 januari 1947

           Je bent dus weg, Fee. God heeft zijn wijsvinger naar jou uitgestoken en op die wenk heb je de grootste opoffering van je leven gebracht : je hebt Lier en de De Heyderstraat voor goed verlaten. Niemand ter wereld buiten enkele persoonlijke vrienden weten wat dit voor jou betekent. Lier, dat voor jou zoveel was als je vader en je moeder, je broers en zusters, je vrouw en kinderen en al wat op de wereld je genegenheid bezat, Lier waaraan je vast zat gegroeid als een oester op een rots, Lier dat door voetzolen heen gans je lichaam verwarmde, je hart in vervoering, je geest in heldere scheppingsdrift zette. Lier dat je telkens terug aanzoog als je er een halve dag; uit weg was. Lier dat in de naïeviteit der kleine stad en niettegenstaande de onnozelheid van zijn bekrompen officiële en andere bourgeoisie je van dag tot dag inspireerde alsof het Florence en Parijs, Rome en München en al de kunststeden der wereld bijeen was. Lier dat je eenmaal met een romantisch-opgeschroefde doch eerlijk-naïeve lofzang hebt bezongen, blind bewonderend zoals alleen een verliefde jongeling doen kan, Lier waaraan je de laatste redevoering van je leven hebt gewijd, je weet nog wel, die zonnige 5-Julidag, toen er je te Lier een hulde werd gebracht die je wel nooit vergeten hebt want het was de eerste hulde die je geboortestad je bracht. Er was een zwarte burgemeester nodig om aan jou goed te maken wat een dertigjarig bestuur van stompzinnige politieke analfabeten in hun opgeblazen ledigheid als een geniale zet aanzagen : jou en door jou de tegenstanders van hun bekrompen klerikale domperspolitiek door zwijgen en negeren van de aardbodem doen verdwijnen.

            

          Toch was Lier je lief, goede Fee. Niet het Lier der officiële leeghoofden of der Zimmeruurwerk-kunstmaniakken, niet het Lier van den dentist-Schepen van schone en andere kunsten, niet het stadje van de verwaande "Lier-middenpunt-der-beschaving"-ers, die zich iedere dag in hun clubje ergerden omdat Antwerpen een grotere en Brugge een mooiere stad was. Niet het Lier der Nete-binnenwaterdempers en afbrekers van onschatbare mooie oude gevels, der parkverwoesters, bomen-omhakkers en gotische-kerkschenners die niettemin toeristen lokken omdat hun politieke lokalen op de Markt daar stuivers mee verdienen. Niet het Lier dat legaten kunstschatten aanvaardt en ze als heidense Zoeloes gedurende jaren laat rotten op een zolder en door de motten laat opvreten omdat de waarde van kunstwerken hun onbekend is, en omdat een tandarts niet noodzakelijk kunstgevoel hoeft te bezitten al kan hij in de lokale politiek hoog klimmen bij gebrek aan geestelijke gewicht. Niet dit Lier, Felix, heeft je liefde gestolen, maar het werkelijk schone en dwarsdoor goede Lier. Het Lier dat Beatrijs van Nazareth, de éérste Vlaamse prozakunstenares voortbracht, en dat Hertog Jan I van Brabant inspireerde, het Lier der Rederijkers en der Landjuwelen, waar Pirroen en Césarine, Anna-Marie en Corenhemel hun Biedermeyer idylle weefden, waar de pastoor uit de Bloeyende Wyngaert vandaan kwam zijn fijn nichtje Leontientje, waar begijntje Symforosa haar hartje voelde kloppen en waar boer Wortel zijn psalm aan het leven beleeft. Lier, de enige plaats op aarde waar het zonnekind Pallieter kon geboren worden en zijn lofzang op het leven zingen. Lier waar Jan Frans Willems bewust werd van zijn Vlaamse zending, waar Kanunnik J.B. David het levenslicht zag, waar de melancholische en toch levenslustige Tony Bergmann zijn al te kort leven doorbracht. En dan het Lier van de overdadige XX-eeuwse kunstenaars-bloei, het Lier van de aristocratische luminist Raymond Delahaye, van de bloeiende Door Opsomer, van de reus met het schort van leder Lodewijk Van Boeckel, van de geestdriftige zanger van Vlaanderen Renaat Veremans, en van zovele anderen nog, een pleiade bekende en onbekende, goede en minder goede grote en kleine grootheden in het koninkrijk der kunst. Het Lier, Felix, der twintig toneelspelersgroepen, der fanatiek tegen elkaar op musicerende harmonies, der zeven zangverenigingen van de zoete kele, het Lier der twintig kermissen en der altijd vriendelijke en hulpvaardige Lierenaars, ook wanneer ze je beklappen en hun neus te ver in je private zaken steken. Het Lier van de fanatieke vechters voor Vlaanderen, het broeinest der eerste- en tweede- oorlog-activisten, het verzamelpunt van zovele Vlaamse betogingen naar je hart. Het Lier waar een gouden jubilé onder jouw bezieling kan ontaarden in een fantastische Pallieterstoet, rijk en mooi, stijlvol en glorieus genoeg om half Europa op de been te brengen ; het Lier dat Chesterton in een haastige reis naar midden-Europa zo betoverde dat hij er drie dagen bleef vastgehaakt en de Engelsen in hun zelfgenoegzaam eiland nadien een stukje Chesterton te lezen gaf dat waardig zou zijn om de Raadszaal van het stadhuis mee te versieren. Het Lier dat de goede Paster van te lande Verriest met zulke kristallen lofwoorden vereerde, dat jijzelf op je woorden moet letten om het zo schitterend te doen als hij.

           Als ik dit alles even overdenk, Felix, begrijp ik beter dan voorheen hoe jij aan Lier zo kondt gehecht zijn. Aan Lier, en aan die nochtans banaal-stomme straat, bewoond door meestal onbenullige miljonnairs met plebeiershouding. Het waren niet die rijkgeworden slagers, kleer-en messenmakers, bankiers en pasteibakkers die je interesseerden, maar het volkje der kakelende huisvrouwen in de zomeravonden op de stoep en der gezellige dagenmelkers op de middaguurtjes. Zij leerden je allerlei dingen die een schrijver behoort te kennen. Je bent daar koppig blijven wonen niettegenstaande alle gezeur en gezaag van je kinderen die - wellicht terecht - op je villa buiten de stad temidden van een mooie sprookjestuin wilden wonen. Je hebt aan je straat gehouden als de duivel aan een ziel en het is daar dan gebeurd, in dit eindje straat met de scherpe wijsvinger van de Kluizekerktoren spits naar de hemel wijzend, dat duizenden vreemdelingen van al de Nationaliteiten die God heeft geschapen, je zijn komen opzoeken om een opdracht in een boek af te bedelen of een postkaart met je lachende kop en je handtekening. Het is daar gebeurd dat half hysterische bewonderaarsters uit het Noorden je deur hebben gekust en op je stoep zijn gaan neerzitten om later aan hun vrienden- en vriendinnenkring te gaan opscheppen met hun heldhaftige onnozelheid.

           Je hebt dit alles nu verlaten, Felix, en voorgoed, want wat jijzelf en niemand ter wereld van jou kon bekomen heeft God met één beweging van zijn vinger gedaan gekregen. Kom, heeft God gezegd, verlaat dit aardse Lier. Het is wel mooi en er wonen goede mensen, de slechten onbesproken gelaten, want die interesseerden je toch niet, maar hier bij Mij is er een veel schoner Lier, en daar wonen alleen heiligen en engeltjes met vleugels zoals Pietjevogel.

     

    ***

     

    28 januari 1947

           Vandaag wordt Felix Timmermans naar het graf gedragen. Het gebeurt op ditzelfde ogenblik als ik hier zit te schrijven in een ijskoude kamer bij een rokende kachel en in een land dat niettegenstaande alle bloedbanden toch mijn land niet is. Hij was de meest geliefde kunstenaar en de grootste propagandist van onze strijd tegen de vreemde tyrannie. Hij werd de Ambassadeur van Vlaanderen genoemd, en nochtans droeg hij geen dubbele naam met Franse kleur, en had niets te maken met geheime of erkende diplomatie. Hij schreef alleen maar zonnige boeken over ons volk, en reisde het buitenland af om met eenvoudige woorden over de Vlamingen te vertellen. Onder zijn woorden groeiden echter de belangstelling en de genegenheid van geheel de beschaafde wereld voor dit stukje Nederlands volk dat in geheim wordt doodgedrukt en waarvoor het grote vrije Nederland geen belangstelling had.

           Hij werd vermoord. Dit is ten slotte het lot van al wie met enig succes de strijd voor zijn volk opneemt tegen grotere en dus gewetenloze machten. Hij werd niet, zoals Borms en honderd anderen, voor een vuurpeleton geplaatst; hij werd evenmin, zoals enkele tienduizenden van zijn vrienden, door een onwettelijk gerecht tot gevangenis of dwangarbeid veroordeeld, alhoewel men wel een tiental malen probeerde hem van zijn ziekbed te halen en in een concentratiekamp op te sluiten tot berechtiging wat daar verder uit voortvloeit.

    Hij werd op een meer geraffineerde wijze ter dood gebracht. Een moord is evenwel een moord, om 't even welk geweldwapen wordt gebruikt.

           Ik ben deze dagen zeer onder de indruk van dit pijnlijk gebeuren. De Fee had voor Vlaanderen nog minstens twintig jaar moeten leven. Wij hadden hem nog nodig, als kunstenaar en als mens. En ook hijzelf had verdiend de betere tijden te beleven die onvermijdelijk voor ons volk zullen aanbreken, en aan wier verwezenlijking hij zulk een onschatbaar aandeel heeft gehad.

           Ik kan de begrafenis van mijn hartelijke vriend niet bijwonen. Het is een zware beproeving, een der zwaarste van al de beproevingen die het onderduikersleven mij reeds heeft meegebracht. Ik kan alleen in de geest te Lier aanwezig zijn, en ik zie in mijn verbeelding de gehele treurige plechtigheid zich afrollen als een film. Hoevelen van zijn vrienden zullen de uitvaart van de Fee bijwonen: tien, twintig ? De meesten zijn immers dank zij de grondige epuratie in de onmogelijkheid aan de Fee deze laatste vriendendienst te bewijzen, en zij die ter wille van zijn grote naam met hem dweepten zitten zich in hun huizen te warmen zoals Petrus in het voorhof van Caïphas. Want het is vandaag Siberisch koud.

     

           Ik vraag me af of de huidige burgemeester op deze begrafenis de plaats zal innemen die ik zou ingenomen hebben indien het noodlot had gewild dat Felix zou gestorven zijn onder mijn bestuur. Misschien is die man, die nooit iets heeft gevoeld voor kunst en die nooit iets heeft begrepen van de edele figuur van Felix Timmermans noch van de diepere betekenis van zijn werk, inderdaad uit louter schaamtegevoel aanwezig, en met hem de andere kleine locale grootheden die dertig jaar lang hebben getracht het stralend licht van hun politieke vijand onder de domper van hun onbenulligheid te doven. Ik moet erover nadenken hoe het inderdaad niet onmogelijk is dat men te Lier vandaag eer bewijst aan de nagedachtenis van een groot man dien men terwille van zijn eerlijke Vlaamse overtuiging nooit heeft geëerd, noch als kunstenaar heeft erkend. En als ik daarover denk komt er een gevoel van blijdschap over mij omdat ik op zeker ogenblik de gelegenheid heb gehad en heb waargenomen om openlijk het onrecht goed te maken dat jaren lang aan Felix Timmermans door mijn voorgangers werd aangedaan. Wel zal men trachten deze gebeurtenis dood te zwijgen, in het doodzwijgen zijn de kinderen der middernachtelijke duisternis altijd zeer sterk geweest, ofwel zal men trachten aan de hulde van 5 Juli 1942 hare betekenis te ontnemen. Maar het is geschied : ik heb ten aanhore van iedereen de woorden gesproken waarmee ik, in de volle en rechtmatige uitoefening van mijn ambt, hem in eer heb hersteld die door de bekrompenheid en de politieke nuliliteit van mijn voorgangers was tekort gedaan. Niemand kan die heerlijke door gans het werkelijke volk van Lier meegefeeste hulde aan de Fee uit de geschiedenis doen verdwijnen. De gedenksteen die de stad oprichtte op de Felix Timmermansvest werd met de bevrijding weggehaald want hij stond de vrijheid in de weg, de lindeboom die Felix plantte werd omgehakt omdat hij de democratische gevoelens der Europeanen kwetste. Tracht men op die wijze de naam en de gedachtenis van een groot man te vernietigen ? Armen van geest. Integendeel zal het niet vele jaren meer duren of de gedenksteen prijkt opnieuw op de plaats waar wij het oprichtten, de Felix Timmermansvest zal opnieuw haar glorierijke naam dragen, en dat er een standbeeld aan de beroemde schrijver Timmermars te Lier zal worden opgericht, daaraan twijfelt wel geen ernstig mens.

           Mocht mijn lot mij ten minste hierin gunstig zijn, dat ik aan deze eerherstelling, de tweede en definitieve, kan deelnemen. Ik hoop het uit gans mijn hart en wanneer de geschiedenis de vaart behoudt waarmee ze deze jaren over het arme hoofd der mensheid raast, dan zal dit inderdaad zo gebeuren.

    Vlaanderen zal wel eenmaal de Belgische moordklauw van zich afslaan, en dan kan en zal het ook Felix Timmermans niet vergeten, want hij was te groot en edele figuur. Pas nu zal Vlaanderen, - en ook Lier, dat kleine onozele Lier - weten en erkennen dat het in Felix Timmermans, zijn beste vertegenwoordiger, zijn flinkste strijder en zijn grootste kunstenaar heeft verloren.

     

    ***

     

    29 januari 1947

           Gisteren werd het door zijn volk zo bitter ontgoocheld zonnekind Felix Timmermans in het graf gelegd, Hij moge er zacht rusten in het stadje dat ons beiden zo bizonder lief was, en dat voor mij, niettegenstaande de baldadigheden van enkele zijner grootheden, na meer dan twee jaar afwezigheid opnieuw duurbaar is geworden. Het is waar, men legt niet gemakkelijk de liefde tot zijn geboortegrond af en, right or wrong, er is ten slotte maar één Lier,

           Ik kom deze dagen tot inkeer. Ik heb in mijn gedachten Lier uitgespuwd en het is onmerkbaar terug in mijn hart komen wonen, langzaam en onopvallend, maar het is er, dit weet ik. Ik heb twee jaar lang geheel Vlaanderen uit mijn hart gerukt, dat lamlendig en twistziek volk van duivenmelkers, door God om zijn grenzeloze ondankbaarheid vervloekt en terecht met zweepslagen gestraft. En hoe ik me ook inspan om het bij het eenmaal uitgesproken verdict te laten, komt het ondankbare kind dag na dag dichter naar mij toe.

    Ik weet dat ik het op een bepaalde dag opnieuw zal opnemen in mijn uitgestoken armen. Vlaanderen en Lier. Ik ben toch geen kind meer om me over grote en kleine Heimat te vertederen, en toch... De liefde is niet altijd zeer redelijk, maar ten slotte hebben wijzelf aan die onredelijke liefde schuld.

           Ik geloof dat ik sedert enkele tijd veel meer van Lier houd dan ooit tevoren. Alleen is de liefde anders geworden. Ze is ernstiger en dieper, ze is geen louter gevoel meer, ze is verstandiger geworden. Ik ben over de blinde verliefdheid heen. Dit bewerkte de tweejarige scheiding. Ik heb het grenseloos domme en verwaande, het bekrompen en belachelijke van het kleine stadje rustig overwogen en scherp ontleed. Dit kan men alleen in de eenzaamheid. Ik heb alles gezien, het kleine en ook het grote, het goede en het slechte, het afstotelijke en het hartelijke, het bedroevende en het verblijdende, het enge en het grootse, het onbenullige en het belangwekkende, het alledaagse en het uitzonderlijk schone.

           Dat kleine nest aan de twee Neten is inderdaad een gonzende bijkorf van allerlei dualiteiten, het is een dertigduizendkoppige mens met al de menselijkheid van de levende, in zichzelf verdeelde mens.

           De som is gemaakt van het pro en het contra, ik heb er de tijd toe gehad. Nu is het oordeel in 't diepst van mijn hart uitgesproken over het balorig kind. De dood van de Fee heeft het proces verhaast. Ook hij had zijn vaderstad in een ogenblik van wrevel en onredelijke sentimentaliteit verloochend, en ik weet dat hij tot zijn oude liefde is teruggekeerd. Nochtans wist hij meer over zijn stad en zijn stadsgenoten dan wie ter wereld.

           Ik voor mij wil ook opnieuw mijn hart openen voor het rumoerige en toch beminnelijke stadje met zijn wondere ondeugden en lieftallige dwaasheden en met zijn ondefinïeerbare eigenschappen van goedheid en ingeborgen adel, ernst en frivoliteit, schoonheid en zin voor kunst, met zijn sappige humor en zijn zwierige grootsteedsheid, met zijn bewonderenswaardige fierheid, zijn onuitputtelijke levenslust en zijn naieve vroomheid.

           Het heeft eigenlijk geen zin dit alles op te sommen. Ik geloof dat ik het stadje en zijn bijvang ken, ik heb het drie jaar bestuurd en met open oog en hart in zijn onvermoeid-bruisend leven gadegeslagen. Nadien zijn mijn waarnemingen in stilte en rust tot bezinking gekomen. De som is anders uitgevallen dan ik lange tijd heb gemeend. Lier is Lier, ik geef het niet voor half Londen en heel Parijs. Het is nu eenmaal mijn vader-stadje. En een eerlijk mens heeft nu eenmaal een Heimat nodig. Een grote Heimat die zijn gans volk omvat, en een kleine, waar hij werd geboren, waar hij speelde en de lagere school-pijnigingen leed en de onschatbare vreugden van het aards paradijs beleefde in velden en bossen, akkers en tuinen en in de zomerzonnige straten en pleinen.

     

    *****

    19-10-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    09-10-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Timmermans naar het volgende millenium - Jeroen Overstijns

    Felix Timmermans mee naar het volgende millennium?

    ‘Met wat letterkunde in groot genoegen omsierd’

     

    Door Jeroen Overstijns

    ‘This is the problem of all revolutions. You know the old saying: never forget the past, you may need it again in the future.’Bazlo Criminale in Malcolm Bradbury, Doctor Criminale

    Behoort het werk van Felix Timmermans tot de culturele hoogtepunten die Vlaanderen deze eeuw voortbracht? Beantwoordt aan de blijvende veelvoudige aanwezigheid van Timmermans - als icoon, als een luxueus uitgegeven verzameld werk, als onderwerp van een bescheiden feestjaar naar aanleiding van de vijftigste verjaardag van zijn dood - een nog steeds leesbaar oeuvre? Vlak na Timmermans' dood sprak het speciale herdenkingsnummer van Dietsche Warande & Belfort over ‘een bemind wonderkind van ons volk, (...) een aller-oorspronkelijkst artiest bij Gods genade, (...) een goed en eenvoudig mensch.’

    En in een essay over Timmermans' plastische en grafische werk, net vijfentwintig jaar geleden, liet José De Ceulaer, Hubert Lampo citerend, geen twijfel over Timmermans' kwaliteiten bestaan. Lampo had Timmermans maar liefst de grootste Vlaamse schrijver van de twintigste eeuw genoemd.

           Nog eens vijfentwintig jaar later liggen de kaarten anders, voor Lampo, maar zeker ook voor Timmermans. De melding dat je het verzameld werk van Timmermans leest, wordt beantwoord met blikken van ongeloof en vervolgens deernis. De auteurs die heden ten dage het mooie weer maken in letterland, refereren weinig of niet aan zijn werk (als het al gebeurt, dan op een meewarige toon). Als literair-intellectueel referentiepunt lijkt Timmermans aan zijn eigen rooddoorlopen einders verdwenen. Symptomatisch is ook dat August Keersmaekers in zijn essay over Timmermans (Felix Timmermans. Wonder van eenvoud, 1990) begint met een verdedigingsreflex, zich blijkbaar bewust van het feit dat Timmermans voor velen een gedateerd auteur is. En of tenminste het volk het beminde wonderkind nog op handen draagt, lijkt alvast twijfelachtig als je het festiviteitenaanbod rond Timmermans vergelijkt met wat er in 1996 rond Van Ostaijen georganiseerd was. Ik doel dan even niet op de veel beperktere omvang van de activiteiten - hoe betekenisvol ook dat mag zijn. Minstens even opvallend is de bijna absolute afwezigheid van de literaire en wetenschappelijke intelligentsia op de festiviteiten naar aanleiding van de vijftig jaar dode Felix. Deze keer geen stroom van colloquia, essaybundels of publicaties van ongepubliceerd werk. Een tentoonstelling rond moderne kunst in Lier was er wel. Maar waar waren de openbare lofbetuigingen van Tom Barman en Mauro Pavlovski? Waarom versierden geen affiches van een naakt in de sneeuw pissende Pallieter de winkelstraten? In plaats van Marc Reynebeau, Tom Lanoye en Erik Spinoy stond deze keer enkel Frans Verleyen aan het literaire roer, die als een tot kapitein ‘geüpgraded’ verstekeling der Vlaamse letteren in een flinterdun boekje enthousiast verslag uitbracht van zijn leeservaringen. Maar mogelijk blijkt dat gebrek aan belangstelling na het lezen van het oeuvre zelf wel onterecht en kan Timmermans door fin-de-millennium-ogen misschien niet als de grootste dan toch als een van de groten der Vlaamse letteren beschouwd worden?

    Kempische ‘gothic’

    Timmermans had hier en daar al verscheidene kleine dingen gepubliceerd, en samen met de in Lier wonende kunstenaar Antoon Thiry enkele ‘Begijnhofsproken’ gepleegd, toen hij in 1910 Schemeringen van de dood publiceerde. Deze verhalenbundel is een jeugdwerk in de volledige zin van het woord: niet alleen omdat het op jeugdige leeftijd geschreven werd, maar ook omdat de invalshoek drastisch verschilt van wat later uit Timmermans' pen zou vloeien. Op stilistisch niveau is het verschil nogal gradueel. Het sensitivistische, adjectiefrijke taalgebruik is al duidelijk aanwezig. De levensvisie die uit het boek spreekt, verschilt echter dag en nacht van de rest van het oeuvre. De olijke Vlaamsche fratsenverkoper die gulzig ‘de sijs van het leven lakt’, wordt in dit boek voorafgegaan door een getourmenteerde jongeling met een postpuberale drang naar het occulte, zij het op Kempische leest geschoeid. Alle biografische schetsen van Timmermans wijzen op de relatie met de mentale crisis die de schrijver in die jaren doormaakte. Later schreef hij ook zelf in een herinnering: ‘In zulke stemmingen van zijn en niet-te-zijn, vol splijtzwammen, en trekkingen van hier naar ginder, in angst, nostalgie, naar levenslust en waarheid hunkerend, maakte ik “De Schemeringen van de Dood”’.

    Het overleven van een gevaarlijke operatie betekende voor Timmermans toen echter de ommekeer.

           Omgewoelde zielsrust lijkt in deze eerste fase nog veel personages te folteren, zoals de man die zich in ‘De witte vaas’ terugtrekt in een trappistenklooster om eindelijk rust te vinden: ‘De wereld lag op mijn hart, lijk een zwaar gewicht en ik moest de mensen verlaten om ergens in de stilte de werking van mijn ziel te uiten. (...) Er was een zonderling naamloos gevoelen in mij opgekomen, zo'n onbewuste schrik voor iets dat ver van mij was en waar ik toch de tastbaarheid van vatte in mij en in alles rondom.’

    De verhaallijnen in Schemeringen van de dood zijn primair. Een man negeert de lichamelijke verlangens van zijn jonge bruid (‘Ineens kletste de waarheid als een steen op mijn hoofd. Mijn vrouw was zinnelijk.’ en bekoopt het met haar dood en dat van haar kind. Een door de dood geïntrigeerde grafdelver delft een gat te veel, en wordt daarvoor afgestraft door de voorzienigheid: het laatste graf zal dat van zijn kind worden. Een jongeling overleeft als enige de zelfmoordpoging die hij samen met zijn geliefde onderneemt, maar moet uiteindelijk het onderspit delven voor de duistere krachten in hem. Timmermans later: ‘Edgar Poe had ik nog nooit gelezen, maar wel kende ik de mysterieuze, sfinxachtige Ibsen, wat van de hysterieke, pathologische somberheid van Dostojevski, enige griezelverhalen van Guy de Maupassant, en heel de mystiek-bleke Maeterlinck.’


          
    Timmermans lijkt volop mee te willen werken aan het romantische carrièrebeeld van de jonge schrijver die één heidens boek nodig heeft om tot inkeer te komen en zijn geestelijke wasdom te bereiken, vooral door in de laatste regels van het laatste verhaal een symbolisch moment in te lassen, een bezwerend zoenoffer aan de Duisternis om diens hovaardig bestaan te erkennen in de hoop het daarmee te sussen. De laatste regels van Schemeringen van de dood beschrijven hoe de jongeling wiens geliefde al was gestorven, nu zelf verdrinkt: ‘Het water ging open en toe en golfde niet zeer hard. En een ogenblik nadien was er niets meer te horen dan de regen, de eeuwig ruisende regen. Het was als een groot gezucht dat opsteeg uit de buik der aarde in de duistere nacht.’

           Van die getourmenteerde houding tegenover het leven en het Kwade, met de daaruit voortvloeiende Weltschmerz en hybris, zal Timmermans zich in verdere boeken bijna helemaal afkeren. Toch zijn het net deze thema's die Schemeringen van de dood als Kempische gothic nog enigszins leesbaar maken. Dat laatste geldt dus niet voor de voorspelbare, uitgetrokken verhaallijnen of de elementaire psychologie van de personages, aspecten die waarschijnlijk hoogstens vanuit een genereus gevoel voor historisch perspectief de tand des tijd zouden kunnen doorstaan.

           Hoewel nergens aan de religieuze rechtschapenheid van het boek getwijfeld kan worden, is het opvallend hoe kloosters veelvoudig als broeiplaatsen van het duistere worden opgevoerd. Toch valt het uiteindelijk ook met de existentiële crisis wel mee. Timmermans situeert in drie van de vijf verhalen de crisis duidelijk buiten de verteller, die bijvoorbeeld toevallig een brief vindt met een crisisrelaas (‘De kelder’), een grafdelver ontmoet die hem zijn verhaal kond doet (‘Het zevende graf’), of zich gewoon beperkt tot: ‘Mijn vriend vertelt:’ en er zelf verder niet aan te pas komt (‘De lijkbidder’).

     

    De zeer devote uren van Juffrouw Symforosa

    In dat opzicht verschilt Schemeringen van de dood toch niet zo van het honingzoete Begijnhofsproken (1911). De ‘binnenleiding’ van het boek begint met de rust waarin Schemeringen van de dood uitgelopen was: ‘De gele avend matte de witte huizekes en de bleke straatkeien in hun kraagjes van groen gras. Wij zaten zwijgend gehurkt op de koude dorpel van een scheefgezonken poortje.’ Ook in deze bundel tieren bovennatuurlijke verschijnselen welig, zij het dat de dreigende obscure ernst binnen het pietepeuterige kader van het Lierse begijnhof volledig geneutraliseerd wordt. Begijnhofsproken is geschreven door de archetypische Timmermans zoals hij vijftig jaar na zijn dood herinnerd wordt: als een verrukte, devote idealist, die zijn stof zocht in wat in zijn nabije omgeving voor het oprapen lag.

           In alle zeven verhalen (volgens de editie in het verzameld werk) staan devote begijnen centraal, psychologisch nauwelijks van elkaar verschillende oorbare dames die ten onder gaan aan aardse verlangens, gaande van hebberigheid via het niet kunnen wonen tussen vier muren, tot ijdelheid. In hun microkosmische, gesimplificeerde samenleving beleven ze dezelfde gevaren als een doorsnee christen-Kempenaar. Hun gevoel voor perspectief is echter verdwenen door hun vereenvoudigde denk- en leefwereld. Timmermans grijpt dat dankbaar aan om overtrokken schuldreacties op allerlei bekoringen enigszins geloofwaardig te maken. Sommige begijnen gaan ten onder. Opmerkelijk is bijvoorbeeld zuster Agapieta, die door Gods toorn in haar deurgat ontvlamt ‘als een brandend braambos’. Anderen echter overwinnen uiteindelijk, wat dan uitloopt in een toenemende devotie: ‘De vreugde schoot als een vierken wakker in heur hert, ze glimlachte, stapte buiten, groette de ceder in deemoed en de kerk waar God woonde, groette de wolken en de motregen en zo, met vroom en blij gemoed is ze door de waereld getrokken, God lovend en dankend.’

           Auteurs Timmermans en Thiry mijden noch enige moraliteit, noch het apocalyptische visioen. Een hele reeks heiligen duikt in de sproken op, en wanneer de nood het hoogst is, intervenieert God zelve met een arsenaal gouden pijlen. De toon van de sproken is lankmoedig en gedwee, allerminst de toon die je van een twintigjarige auteur zou verwachten. In de ‘binnenleiding’ hadden Timmermans en Thiry hun antwoord op eventuele criticasters van hun boek al klaar: ‘Een Begijnhof is een dode heilige, die nog een aangename meloenereuk heeft.(...) En wie hem niet rieken en mocht, verwijte het ons niet maar zijne neuze.’ Maar dan nog komt het portret van de slechterik (‘Hij had een jodenneus, een felle kin als een wijwatervatje’  beschamend over.)

    Later zal Timmermans nog een aantal keer Lier en het begijnhof als uitgangspunt nemen voor doodbrave, al te weinig van elkaar afwijkende vertelsels, die door hun wereldvreemde devote toon en hoogst schematische opbouw en thematiek als voorspelbare en uiterst gedateerde folklore gecatalogiseerd kunnen worden, zoals in De zeer schone uren van juffrouw Symforosa. Begijntjen (1918 - begijn wordt op miraculeuze wijze bevrijd van verliefdheid wanneer ze haar beminde in een bruine pij aanschouwt) en een aantal verhalen uit de folkloristische verhalenbundel Het keerseken in de lanteern (1924). In ‘Het oude, schone Lier’ uit 1944 (in het verzameld werk te vinden in de bundel Schoon Lier & Begijnhofherinneringen) komt de auteur nog een keer op het begijnhof terug. Een verbitterde Timmermans klaagt verontwaardigd de verloedering van het begijnhof en het hele Lier aan.

           In Het kindeken Jezus in Vlaanderen uit 1917 drijft Timmermans de godsvrucht tot ongekende hoogten door het bijbelse kerstverhaal naar Vlaamse grond te verplanten. In een dorp, weliswaar met de naam Nazareth bedacht maar gelegen vlakbij de Nethe, ontvangt Maria, een blozend maagdeken van achttien jaar, de blijde boodschap dat de Heilige Geest haar lichaam heeft betreden. Haar verloofde Jozef reageert op het nieuws van haar wonderbaarlijke zwangerschap enigszins verward: ‘'k zou nu met Maria moeten trouwen, daar zij is mijn bruid en zich in gezegende toestand bevindt, en 'k doe 't niet gaarne, daar het mijn schuld niet is.’ Geen nood echter, een melding vanuit het bovenaardse dat het hier niet minder dan een verwekking Gods betreft, kan Jozef geruststellen, en na de volkstelling in het verre Bethlehem, voor de gelegenheid in Oost-Vlaamse regionen gesitueerd, bevalt Maria, etc.

           Ook in Vlaamse vorm is Maria een zeer godvruchtig wezen, maar een zintuiglijke verbondenheid met de natuur staat haar volle overgave aan het kloosterleven in de weg. Dat potentiële conflict tussen religie en zintuiglijkheid lost Timmermans op door de natuur als uitverkoren context voor het gebed naar voren te schuiven (‘och 't was er toch heerlijk! en zo aangenaam om te bidden’ ). Verder is Het kindeken Jezus in Vlaanderen een overgeromantiseerd, nostalgisch relaas, dat met rare tijdsprongen en ongeproportioneerde uitweidingen een stuntelig en weinig tot de verbeelding sprekend verhaalverloop kent. Al is incidenteel het commentaar van Balthazaar op de talige vermogens van zijn collega Gaspar vermakelijk: ‘Honderdduizend muilezels kunnen al het goud niet dragen dat in zijn twintig roze-marmeren paleizen met hangende tuinen berust. Hij kan maar een weinig Vlaams.’

     

    Synergie van vroomheid en zinnelijkheid

    Felix Timmermans was een beroemd, bekroond en vertaald schrijver toen hij in 1922 de bundel Uit mijn rommelkas publiceerde. Timmermans mag al een eenvoudig man geweest zijn, dat de eenvoud hem niet verhinderde zijn succes te verzilveren, blijkt uit het feit dat hij in die tijd al op ‘voordrachttocht’ trok door Nederland. Daar was hij na de Eerste Wereldoorlog naar toe gevlucht en woonde hij tot 1920. Timmermans geeft zijn lezers waar ze om vragen: het verhaal over het ontstaan van de roman die opschudding tot in Rome veroorzaakte: Pallieter (1916). Timmermans beschrijft hoe hij na het overleven van de operatie ineens het licht zag en het jeugdige gepieker van zich af voelde glijden: ‘De drift naar 't volle leven spoelde dat alles weg; ik zwom naar kant, en zag vandaar neer, vermoeid, maar blij, op iets wat voorbij was (...) Nu waaide de Schemering van het leven aan, en dat zou Pallieter worden!’

           Pallieter was in een eerste fase een veel descriptiever boek, ‘een lyrisch dagboek in de geest van het Hooglied’.  Pas in een latere fase riep Timmermans zijn beroemde hoofdpersonage tot leven: de levenslustige Pallieter die zijn dagen doorbrengt met het opzuigen van de natuur en het lekkere leven. Het overvloedig gebruik van adjectieven, nevenschikkingen en diminutieven leverde een taal op die tegelijkertijd beschrijft en zelf leeft, vol synesthesieën met perspectief op het volledige leven (‘adamisch fris van zinnen’, noemde R.F. Lissens het boek ooit  ). Zoals Pallieter zelf een synergie is van vroomheid en zinnelijkheid. Vooral op die manier wellicht is de roman een uitdrukking van het tweesporige levensgevoel dat uit Timmermans' werk spreekt: tegelijkertijd de heer en de heerlijkheid volgend, met het grootste gemak godsvrucht en genot verenigend in een zinnelijke devotie. In Schoon Lier uit 1925 interpreteerde Timmermans het ontstaan van zijn eigen stad vanuit die dubbele lading: ‘Dat is de dichterlijke oorsprong van Lier, dat is ook de geest van Lier: een herberg naast een kapel. -Vroomheid en zinnelijkheid nevenseen. Beide eeuwig doorgonsd van de feestelijke, lyrische lier, het zinnebeeld der poëten...’

           Pallieter was een nieuw geluid binnen de Vlaamse letteren, en wordt niet verstikt door de kleffe nederigheid waaronder zoveel andere van Timmermans' teksten gebukt gaan. Toch lijkt het boek nu eerder een curiosum dan een groot literair werk. Inhoudelijk heeft het boek weinig of niets te bieden, Pallieter heeft de psychologische diepgang van een betonmolen, en de idealiserende inslag van het verhaal irriteert soms mateloos.

           Pallieter brak desalniettemin door buiten Vlaamse grenzen. In zijn bibliografisch overzicht vermeldt José De Ceulaer acht vertalingen in twintig jaar. Toch keerde Timmermans met zijn volgende boeken weer terug naar Vlaamsche bodem. Anna-Marie (1921) verhaalt een kleinburgerlijk drama van onbeantwoorde en verdwaalde liefdes. De Italiaanse Anna-Marie komt naar een klein Vlaams dorp om een erfenis te ontvangen. Daar zet ze enkele harten van de plaatselijke goegemeente in vuur en vlam. ‘Geen enkele van Timmermans' werken wordt zo beheerst door gevoel en verbeelding’, heet het op de achterflap. Op geen enkel moment slaagt Timmermans er echter in de liefdesperikelen boven het niveau van sentimentele clichés te tillen. Dat hij Anna-Marie enige Wertheriaanse getourmenteerdheid toeschrijft (‘De meeslijpende, smartelijke kracht, die in Werther opzwoelde was iets voor haar (...)

    Z' had verdriet en liefde nodig.’), lijkt eerder een voorbeeld van groteske zelfoverschatting. Bovendien laat Timmermans de oninteressante figuur Pirroen al te veel op de voorgrond treden, wat het liefdesverhaal totaal uit zijn evenwicht haalt. Drie van de vier vertalingen van het boek verwijzen in de titel trouwens niet naar Anna-Marie, maar naar de volledig uit burger-kneuterigheid opgetrokken Pirroen. Ook de toneelbewerking die in 1922 verscheen en die Timmermans samen met Eduard Veterman had gemaakt, heette Mijnheer Pirroen.

           Met De pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt (1924) schakelde Timmermans weer over op geestelijker zaken. De roman kabbelt voort langs een zeer dunne draad, geleid door een behoorlijk verouderde thematiek. Leontien, de nicht van de pastoor, heeft kennis gemaakt met de ordentelijke Isidoor. Driewerf helaas echter, de jongeman blijkt het rooms-katholieke geloof niet te kunnen bijtreden. Gevolg: herrie in het huishouden (‘Ewel! Ze vrijt met een geus! Met een framasson!’ ). Hoe welwillend hij ook tegenover de kerk staat, de katholieke dogma's wil Isidoor niet accepteren. Isidoors innerlijke conflict refereert aan wat Timmermans naar eigen zeggen zelf meemaakte op jeugdige leeftijd: ‘Ik was van huize uit katholiek, had van jongs af een grote verering en aanbidding voor O.-L.-Vrouw (...) Doch al de andere geloofspunten van het katholicisme waren niet diep in mij doorweekt, en ik stond er zelf kritisch tegenover.

    Want men gelooft niet wat men wil. Het is een gave!’  De discussies over inhoud en reikwijdte van het geloof (weerom de strijd tussen de Heer en het hart) meet Timmermans wel erg breed uit. Ongetwijfeld was dat een belangrijke stap in zijn eigen intellectuele ontwikkeling, maar ook als theologische discussie valt het boek erg mager uit. De kwezelige devotie van Leontien jaagt elke eind-twintigste-eeuwse lezer de gordijnen in, en ook de karaktertekening van de andere personages is ongeloofwaardig en klef.

     

    Een groots boek

    Eigenlijk uit alle verhalen van Timmermans, maar meest van al uit zijn in verschillende bundels bijeengebrachte vertelsels spreekt een esthetiek van weemoedige frivoliteit. Stuk voor stuk zijn het kleine verhalen over kleine mensen, waarmee Timmermans zijn penselend vermogen vrolijk botvierde (‘met wat letterkunde in groot genoegen omsierd’, zoals op de eerste pagina van Het kindeken Jezus in Vlaanderen staat). Bundels als Pijp en toebak (1933), Bij de Krabbekoker en andere verhalen (1934) en Vertelsels (1942) zijn enkel in die zin relevant dat ze de archetypische heimatschrijver Felix Timmermans tonen: vol weemoed, vol voorspelbare anekdotiek en vol gebrek aan intellectuele en psychologische uitwerking. Timmermans was op een strikt particuliere manier geïnteresseerd in het volkse, en hij verwerkte die interesse op een idealiserende en naïeve wijze in zijn schetsen. Felix Timmermans schreef vanuit de buik. Zijn eenvoudige verwondering, zijn zinnelijke uitbeelding van de verrukking om het leven zelve, waren volgens José De Ceulaer dan ook reden genoeg om volmondig te affirmeren dat Timmermans ‘zal blijven zoolang er van een Nederlandse letterkunde zal gesproken worden’.  In Adriaan Brouwer (zie hieronder) voel je Timmermans driftig meeknikken wanneer hij over de werken van Rubens, Van Dijck en Jordaens stelt: ‘dat was allemaal goddelijk geschilderd. Maar te geweldig voor mij. Te vol van heiligen, goden en godinnen, die elkander verdrongen om vanvoor te willen staan. Voor stoefportretten van 't nobel, 't geestelijk en 't rijk. Kunst die naar geld stinkt. (...) Van de echte kant van ons volk geen raap te zien. De boeren, het straatjesvolk, de bedelaars, de schippers, de leurders en de sjouwers.’ 
    Idem dito wanneer Timmermans in zijn pittoreske reisverslag over Italië met de inspirerende titel Naar waar de appelsienen groeien (1926) over Da Vinci's Het laatste avondmaal opmerkt: ‘Het is een mathematisch, beredeneerd, verstandelijk werk, streng-psychologisch uitgediept, zoals trouwens Da Vinci altijd werkte. Dat karakteriseert hem zo scherp. Da Vinci is de mathematische esthetiek. Alle spontaniteit is eruit (...) 't Is werk zonder uiterlijke drift.’

    Dat Felix Timmermans door die anekdotische verenging in 1935 de hete adem van de opkomende Gerard Walschap in de nek voelde, is nog veel gezegd. Walschap had Timmermans met boeken als Adelaïde (1929) en Celibaat (1934) ver achter zich gelaten. De schrijver die met Pallieter tot boegbeeld van een generatie was gebombardeerd, maakte pas op de plaats. De toenmalige kritieken waren dan ook vaak niet mals voor zijn werk. Enkel met Boerenpsalm uit 1935, misschien wel zijn enige echte meesterwerk, is Timmermans er nog in geslaagd uit de schaduw van de jongere auteurs te treden, zij het dan op een grootse manier.

           Boerenpsalm is een soms indrukwekkende monoloog, alhoewel het verhaalverloop allerminst spectaculair te noemen valt. Boer Wortel beschrijft zijn hele volwassen leven tot aan zijn laatste jaren. Ook Wortel is een devoot man, maar Timmermans verlaat voor één keer het kwezelachtige idealisme en tekent overtuigend de weifelende omgang van Wortel met zijn geloof en zijn lot. Boerenpsalm is een roman die door de afwezigheid van het naïeve idealisme dat zoveel andere boeken van Timmermans dateert, door de sobere taal en door de verrassende psychologische consistentie van Wortel een even grootse als innemende lofzang is op het boerenleven. Hoewel Timmermans daarna nog romans schreef, was Boerenpsalm het werkelijke en glorieuze eindpunt van een wisselvallige literaire loopbaan.

           Ook het daarna verschenen Ik zag Cecilia komen is eerder een stap terug in Timmermans' literaire ontwikkeling. De novelle uit 1938 werd in de heruitgave van Timmermans' volledige werk in één volume samengebracht met De zeer schone uren van juffrouw Symforosa. Er zijn inderdaad enkele inhoudelijke parallellen: ook hier gaat een liefde de mist in, ook hier door een conflict tussen pragmatiek en gevoel. De afloop in Ik zag Cecilia komen is echter tragischer: een van de geliefden gaat ten onder aan een vreemde ziekte. Vormelijk ligt de roman iets meer in de lijn van Boerenpsalm. Het verhaal wordt verteld vanuit het oogpunt van de mannelijke protagonist, die zijn verloving met een handelsrelatie van zijn vader niet meer ziet zitten nadat hij Cecilia in de ogen heeft gekeken. Een overbekende Timmermans-verhaallijn dus, die via slordig uitgewerkte gevoelens van weemoedigheid en fatalisme naar een voorspelbaar einde wordt geleid.

           Na Boerenpsalm verrast Timmermans niet meer. Wat de geromantiseerde, van grote empathie getuigende biografieën Pieter Bruegel (1928), De harp van Sint-Franciscus (1932) en het postuum gepubliceerde Adriaan Brouwer (1948), en de goulashkroniek De Familie Hernat (1941) betreft, kan ik me dan ook beperken tot het herhalen van het strenge oordeel dat de toch vaak milde R.F. Lissens over deze boeken al velde in een tijd dat Claus en Snoek nog jonge auteurs waren: ‘allemaal werken waarin hij zich tot een te gemakkelijk anekdotisme laat verleiden en waarin hem zijn gebrek aan intellect, dat elders niet stoort maar hier pijnlijk wordt aangevoeld als armoede, noodlottig is.’

     

    Icoon. In de marge

    Anekdotisch, folkloristisch, intellectueel zwak, het zijn stuk voor stuk kwalificaties die de kloof duidelijk maken tussen het werk van Felix Timmermans en de vigerende literaire smaak. De naïviteit in de psychologie van de personages, hun simplistische gedachtegangen en voorspelbare gevoelswereld bepalen misschien wel meest van al waarom Timmermans, die ene grote roman uitgezonderd, geen geknipt schrijver voor dit fin-de-millennium meer lijkt. Zijn verhalen spelen zich af in een steriele, idealistische en ideële minibiotoop, die eeuwen verwijderd is van zowel grote maatschappelijke verhalen (wereldoorlogen, beurscrashes en oprukkend fascisme) als van wat het Vlaamse leven van alledag in alle veelvoudigheid moet zijn geweest. Het blijft bij particuliere schetsen met een hoog couleur-localegehalte en - toch opvallend voor iemand die als groot verteller geboekstaafd stond - rammelende verhaallijnen. Af en toe leidt het geloof wel eens tot embryonaal-intellectuele conflicten, maar de geloofstwijfel is zelfs in De pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt nooit radicaal. De crisis is meestal strikt emotioneel.

           Wie op de drempel van het volgende millennium de literatuur van deze eeuw bekijkt, kan er niet omheen dat deze eeuw in literair opzicht die van het modernisme is geweest, en bij uitbreiding ook van diens nukkige bastaardzoon, het postmodernisme. Wanneer je echter even uit dat strikt literair-evolutionair denkkader stapt, en literatuur vanuit een ander perspectief benadert dan vanuit de ogen van de steeds driftiger naar vernieuwing snuffelende twintigste-eeuwse intellectueel, wint het werk van Timmermans natuurlijk aan betekenis. Bekijk het puur kwantitatief: omdat Timmermans' boeken in die huiskamers lagen waar anders geen andere boeken dan de Heilige Schrift zouden liggen. Omdat Timmermans bij leven en welzijn een verbazend goed verkopend fenomeen was, die als geen andere Vlaamse schrijver na hem in buitenlandse boekhandels te vinden was. Omdat Timmermans op die manier is uitgegroeid tot een icoon, zij het dan van idealistische pathos, literair anachronisme en woordenbrij. (Dat zijn literatuur in de eerste plaats symbolisch, en daarna pas strikt literair functioneert, wordt ook aangegeven door het feit dat de schrijver achter de tekst in veel commentaren minstens even prominent aanwezig is als zijn teksten. De levensgenieter Timmermans. De activist Timmermans. De Lierenaar Timmermans. De diepgelovige Timmermans. De flamingant Timmermans.) En vooral: omdat als de boeken van Felix Timmermans ergens voor staan, het wellicht het lezen zelf is. Timmermans is een icoon voor een soortement literatuur die in de twintigste eeuw door alle intellectuele (r)evoluties heen in de literair-institutionele marge verzeild raakte, maar daar dan ook heeft standgehouden. August Keersmaekers slaat de spijker op de kop door te stellen: ‘Sedert ruim driekwart eeuw werd Timmermans gelezen, zijn werk beantwoordde aan zoveel verzuchtingen om boven het alledaagse leven uit te stijgen.

    Het blijvende succes van zijn werken bevestigt dat die behoeften nog altijd bestaan.’

           In dat opzicht is het betekenisvol dat Timmermans' verzameld werk een paar jaar geleden heruitgegeven werd door het Davidsfonds, ongetwijfeld goed verkocht werd en nu nog helemaal verkrijgbaar is (al vind je in reguliere winkelrekken hoogstens zijn voornaamste romans terug). De institutioneel marginalere rol die het Davidsfonds momenteel als literaire uitgeverij speelt, is vergelijkbaar met de positie die Timmermans binnen het actuele literaire systeem bekleedt.

           Timmermans' poëtica is op essentiële punten negentiende-eeuws, of toch op zijn minst premodernistisch. Niet alleen door de pre-industriële setting, de benepen onderdanigheid en de vaak cyclische (agrarische) tijdsopbouw, maar vooral door de onverholen humaniteitclaim (Timmermans in Adriaan Brouwer: ‘Want kunst hangt niet alleen af van wat we kunnen, maar ook van wat we zijn.’ en het in wezen steeds harmonische, overzichtelijke wereldbeeld dat uit de werken spreekt, gevoed door een permanente idealistische onderstroom. Je vraagt je echt af waar hij het haalde toen Frans Verleyen over Timmermans verzuchtte :

    ‘Hij, de zogenaamde folkloreschrijver, was te modern’, en daar nog een oproep aan vastknoopt om de ‘Grote Prijs voor het driejaarlijks essay over de moderniteit bij Timmermans’ in het leven te roepen. Boerenpsalm even buiten beschouwing gelaten, valt er weinig (moderniteit) te ontdekken in het oeuvre van Timmermans, in tegenstelling tot de verzamelde werken van schrijvers als Gerard Walschap (100 jaar geleden geboren in 1998), Louis Paul Boon (20 jaar geleden overleden in 1999) of Cyriel Buysse (100 jaar Het gezin Van Paemel in 2003 - samen met 50 jaar De kapellekensbaan). Pallieter blijft een historisch belangrijk curiosum en Boerenpsalm een groots boek.


                                                              ***************

    09-10-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    28-09-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Oscar Van Rompay schildert Lier

             Van 1 september tot 31 oktober 2012


    TIJDELIJKE TENTOONSTELLING  ‘OSCAR SCHILDERT LIER’

     

    In het kader van LIER - 800 en ter gelegenheid van de 113de verjaardag van schilder Oscar Van Rompay (1899-1997) organiseert het HUIS VAN OSCAR, in het atelier van de schilder een tijdelijke tentoonstelling met nooit eerder getoonde schildrijen over Lier.


    De bezoeker kan er kennis maken met het  schilderkunstig talent van Oscar en met nog bestaande en verdwenen hoekjes van ‘Schoon Lier’.

    Een mooie gelegenheid om ook kennis te maken met het Huis van Oscar en de grote tuin, beide beschermd erfgoed.

     

    Te bezoeken vanaf

    01 SEPTEMBER tot 31 OKTOBER  2012

    iedere donderdag, vrijdag en zondag van 14-17.00 u

                                                        ************************

    OSCAR VAN ROMPAY SCHILDERT LIER.

    Oscar Van Rompay is een geboren Lierenaar. Hij zag er het levenslicht op 25 augustus 1899 en overleed er na een korte ziekte op 30 april 1997.

    Hij studeerde tijdens WO I aan de Antwerpse Academie en zette in 1919 zijn studies verder in Parijs bij Biloul (1874-1947), die toen in de lichtstad een goede reputatie had.

    In Lier bewoonde hij met zijn echtgenote Jeanne Van der Wee van 1936 tot 1997, de statige burgerwoning aan de Vredebergstaat 6, die door zijn wilsbeschikking uitgroeide tot het Huis van Oscar, een uitzonderlijke parel aan de kroon van de Lierse musea.

    De kunstenaar stond  bij zijn leven,  en ook nu  nog,  bekend als  Oscar, uitgesproken op zijn Frans, klemtoon op de tweede lettergreep. Hij hield van Lier, het kleine, mooie stadje, dat op een oude prent uit 1581 Elegans et amoenum Brabantiae genoemd werd, vrij vertaald, Liefelijk sierraad van Brabant. Zijn gevoelens voor de stad en zijn monumenten, zullen zeer zeker nog zijn aangezwengeld door zijn vriendschap met Felix Timmermans (1886 -1947) met wie hij tijdens het Interbellum bevriend geraakte, een vriendschap die stand hield tot aan de dood van de Lierse schrijver.

    Voor het woord erfgoed in het woordenboek stond en lang voor lokale en Vlaamse overheden er (ruim laat) belangstelling voor kregen was Oscar Van Rompay erg begaan met het behoud van het Liers architectonisch erfgoed. Zo leverde Oscar kort na het einde van de Tweede Wereldoorlog een belangrijke bijdrage tot de redding en het behoud van de laatste zes openbare Lierse waterpompen.

    De tentoongestelde werken illustreren dat Oscar Van Rompay een begenadigd schilder was. Deze tijdelijke tentoonstelling “Oscar schildert Lier” , in het voormalig atelier van de kunstenaar, kadert in de feestelijkheden van LIER 800 jaar stadsrechten.

                                                               ---------------------------- 

    28-09-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    15-09-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Lier in het werk van Timmermans - Bert Verbist

    Lier in het werk van Timmermans

     

    Door Bert Verbist

     

    Overgenomen uit De Gazet van Lier  -  Kermiseditie 1986.

     

    Felix Timmermans was verliefd op zijn stad. Hij hield van zijn silhouet, van de architectuur, van de sfeer, van de kleur, van zijn geschiedenis en van de mensen die er woonden.  Als schilder zoog hij de schoonheid van kleuren en vormen op. Als schrijver heeft hij de vertelsels van zijn stad afgeluisterd.

    LIER was zijn inspiratiebron, de mantel waarin hij verscheidene van zijn verhalen heeft gehuld.

    In zijn boek SCHOON LIER zingt hij zijn liefde en bewondering uit. Hij noemt de Sint-Pieter en Pauluskapel het ei waar Lier is uitgebroed; de moeder van de Sint-Gummaruskerk.

     

    Hij beschrijft deze kerk en de typische peperbusvormige toren met zijn " leverworstkleur "; een grote muziekdoos.

    Hij tekent de Sint-Gummaruskerk met haar feestelijke tympanen, schoorbogen, balustraden, pinakels, nissen, spuwdraken en heiligenbeelden. Hij noemt het een kostelijke juweeldoos waarvan de kleurrijke kerkramen de blinkende edelstenen zijn.

    Ook het interieur van de kerk beschrijft hij in geuren en kleuren.

    Verder beschrijft hij de Grote Markt met de typische kasseitjes, het stadhuis en het belfort; de gevels, de straten, de kerken.

    Hij vergeet de huizen en de herbergen niet met hun uithangborden; de lievevrouwen-kapelletjes, de pompen als monumenten ; de binnenwaterkens. Ook het begijnhof krijgt een goede beurt, een schilderachtige beschrijving. -" hier wandelt de mystiek in burgerkleding rond " -

    In een trek schetst hij een populaire geschiedenis van zijn stad, een bont overzicht van de voornaamste gebeurtenissen in volkse stijl verteld. Hij is ook fier op het artistieke Lier met de hele reeks van schrijvers, schilders, dichters, musici enz.

     

    Het Begijnhof

     

    Zoals vele andere kunstenaars werd Timmermans door het begijnhof aangezogen.

    Hij had er met Renaat Veremans aan spiritisme gedaan.

    Hij had er in de buurt met Raymond de la Haye gewandeld.

     

    Meer dan eens had hij er een rustig kamertje gehuurd om er te. kunnen werken. Na de eerste wereldoorlog was het de grote kamer in nummer vier aan de Grachtkant en in de jaren veertig huurde hij een kamer op de verdieping van het huis nummer elf aan de Margaretastraat aan de achterzijde, met uitzicht op de huizen van de Grachtkant. Op het begijnhof, had hij Flor Van Reeth leren kennen en Anton Pieck. Hij had er samen met Anton Thiry inspiratie gevonden voor begijnhofsproken en andere vertellingen.

    Daar stond hij de schilderende Door Opsomer te bewonderen.

           
                Afbeelding op volledig scherm bekijken

                ( Lode Verhoeven 1920 - 2002 )

    In het huisje van Nest Van der Hallen, in het Hellestraatje, had Timmermans samen met de Nest en Flor Van Reeth De Pelgrim gesticht. Het begijnhof: een oord vol romantiek. Om in avondschemering met enkele vrienden een keerskensprocessie te houden al zingend " Keersken in Lanteern, is mijnheer pastoor niet thuis...."

     

    Geen wonder dat het begijnhof in zijn werk beschreven is. De smaak van de amandelboon zoals hij het begijnhof noemde, dringt door in zijn Pallieter.

     

    Hij laat Pallieter in de buurt van het begijnhof wonen. Charlot leeft het leven van de begijnen mee. Pallieter stapt mee achter de begijnhofprocessie met een brandende kaars. Na afloop van de processie stoeien de kinderen in de begijnenbeemd, dansen in de ronde met de jonge begijntjes en doen een spelletje met de vrolijke pastoor, die er toevallig bij komt.

     

    Daar waar het Hemdsmouwke zich bevindt laat Timmermans in zijn verbeelding een vlietje op het begijnhof stromen.

    Pallieter hoort op een romantische zomeravond de pastoor in zijn tuin cello spelen. Hij drijft met zijn schuitje langs het smalle Hemdsmouwke het begijnhof op tot aan het hek. Als de pastoor ophoudt met musiceren en vraagt of er iemand is, roept Pallieter : IKKE!

    In het sublieme verhaal " De zeer schone uren van Juffrouw Symforosa, begijntjen " heeft Timmermans de sfeervolle beschrijving van het begijnhof gegeven met pereltjes van tafereeltjes.

     

     

    Lierse smaak

     

    Ook in andere verhalen ligt af en toe een druppel Lierse smaak. In Het kindeke Jezus in Vlaanderen laat hij Maria langs de Netedijk stappen en " ziet hij menig schaatsenrijder die met zijn lief naar de begijnenbeemden liep ".

    In zijn korte verhalen in Pijp en Toebak is de sfeer typisch Liers.

    Rond de herberg : " In 't Kruis-cafe chantant " heeft hij een vertelsel gefantaseerd. Het gaat er niet zozeer om de inhoud van het vertelsel, maar om de beschrijving. Hij vond die blijkbaar plezant :

    " Aan den hogen gevel van de herberg ' In 't Kruis-cafe chantant ' hangt er een grote kruislievenheer. Hij is dik gespierd en bleek, met duizend druppels bloed ". En de beschrijving in het " Geheim der wilgen " doet denken aan de Benedenbaan buiten de molpoort.

     

    Op het begijnhof laat hij mademoiselle de Chanterie wonen.  " Een week later woonde die rijke dame in een klein huizeke ' De Goede Herder ' bij het begijntje Verdonck achter de kalvarieberg ".

    De Driekoningentriptiek met de figuren Pitje Vogel, Schrobberbeeck en Suskewiet is helemaal in het Lierse landschap gesitueerd. En de typen zijn geïnspireerd op "modellen" uit onze Lierse wereld.

     

    In de Familie Hernat bestaat er geen twijfel over dat het stadje "Nievesdonck" met het Netelandschap, met zijn Eycken Boom, zijn cavesbier, het Lierse decor is waarin de roman zich afspeelt.

    Het verhaal van Vettige Teen is gefantaseerd rond het lievevrouwenbeeld naast de begijnhofpoort en de hoofdfiguur is geïnspireerd op een oude palingvisser .

     

    De Krabbekoker woont in een barak in de buurt van de Nete.

    Het verhaal van Annemarie, mijnheer Pirroen en de Dolfijnen is doordrenkt van de Lierse sfeer.

    Ook in zijn plastisch werk heeft Timmermans in tientallen illustraties, almanakken en schilderijen Lier uitgebeeld.

     
                                                                      ***********

    15-09-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    14-09-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Timmermans en het Toneel - Bert Verbist

    Timmermans en het toneel.

     

    Door Bert Verbist

     

    Overgenomen uit De Gazet van Lier  -  Kermiseditie 1986.

     

    Timmermans was veelzijdig begaafd. Buiten de gave van vertellen, schilderen, schrijven (beschrijven), had hij ook de inspiratie om personen ten tonele te voeren en te laten handelen en dialogeren. Dat hij al vroeg de smaak voor het toneel had gekregen, dankte hij aan poppenspelen van zijn vader en aan het toneelspel met de kinderen onderling.

    Hij volgde met belangstelling het toneelleven in zijn stad, vooral de talrijke opvoeringen van de stukken van de Lierenaar Jan Ivo Queekers. En nadat hij had kennis gemaakt met het toneelwerk van Maeterlinck, Ibsen en Shakespeare, begon hij zelf toneel te schrijven.

     

     

    Hij zond twee stukken in voor prijskampen, maar buiten een aanmoedigingspremie kende hij geen succes.

    Het historisch drama Holdijn kwam nooit voor opvoering in aanmerking, maar het toneelschrijven bleef hem prikkelen. Het leven van de H. Catharina van Siëna inspireerde Timmermans tot het schrijven van het toneelstuk  De hemelse Salome. Het zal hem ongetwijfeld een rijke toneelervaring bezorgd hebben, al was het volgens de kritiek geen echt toneel en vertoonde het technische tekorten. Het bevatte mooie taferelen, maar men vond het jammer dat de auteur zich niet had laten assisteren door een ervaren technisch geschoolde toneelman.

    Toch werd het stuk op 24 februari 1930 met groot succes opgevoerd in de feestzaal De Valk te Lier, in regie van Anton Van de Velde. Timmermans werd tevens gevierd.

     

    Hij dacht er aan sommige van zijn eigen romans en verhalen voor toneel te bewerken. Zo kwam zijn werk Annemarie hiervoor in aanmerking en trad mijnheer Pirroen op de voorgrond.

    Omdat ook de Nederlandse toneelschrijver Veterman het boek Annemarie voor toneel wou bewerken en het aan Timmermans voorstelde, wilden ze hun versies vergelijken en oordeelden ze het aangewezen dat het in samenwerking zou gebeuren. En het bleef er niet bij.

     

    De ster

    Ze maakten samen En waar de ster bleef stille staan, naar het verhaal Driekoningentriptiek en Leontientje, naar het boek De pastoor uit de bloeiende wijngaerdt.

    Wat de bijdrage in die samenwerking van de beide auteurs precies is geweest is nooit duidelijk beschreven. Er werd wel eens de fout gemaakt dat de naam Veterman helemaal niet werd genoemd. Nochtans volgens het getuigenis van Hans Roest was Veterman een geniaal en bekwaam toneelman. Toneeltechnisch zal hij een goede steun geweest zijn bij de scheppende verbeeldingskracht van de geniale Lierenaar .

    Het gebeurde ook wel eens dat de naam Timmermans op de affiche werd vergeten, in Nederland.

     

    Timmermans zag de toneeltaferelen en proefde de dialogen. Hij waakte over de sfeer van zijn stukken. Zo was het met Mijnheer Pirroen, dat in Nederland was opgevoerd en nadien te Antwerpen. En ook wat betreft En waar de ster bleef stille staan, zullen de dialogen in de volkse (men zou zeggen Lierse) taal wel van Timmermans zijn. Het stuk kende een miraculeus succes. Het werd gecreëerd in de grote theaters in het Vlaamse land en ook in vertaling in het buitenland. Jaar na jaar stond het stuk op het programma van het beroepstoneel en honderden keren werd het in stad en dorpen door amateurtoneelkringen opgevoerd.

    Het werd opgevoerd in poppenspelen en marionettentheater. In 1940 werd in de oude zaal Renova te Lier een poppentheater opgericht waar “De ster” werd opgevoerd met medewerking van Gommer Torfs, Lode Verhoeven en anderen en waarvoor Timmermans zelf de decors had getekend.

    Ook andere toneelauteurs waren bekoord door thema's uit Timmermans' boeken. Zo bewerkte Dr. Karl Jacobs het boek Bruegel maar niet zonder Timmermans.

    Het spel De zachte keel werd eerst in het Duits geschreven door Dr. Jacobs en in Duitsland opgevoerd. Maar de Vlaamse bewerking was door Timmermans van nabij gevolgd.

    Dat typisch Lierse werk ontstond uit een volks verhaal met lokale kleur en werd door de auteurs, na een verkenningstocht ter plaatse van het Lierse wereldje afgekeken. Renaat Veremans en Timmermans maakten van het verhaal Annemarie een opera, een zangspel in vier bedrijven met vier decors. Timmermans schreef het libretto.

     

    Het filmspel van Sint Franciscus dat in 1937  in open lucht werd opgevoerd in Oisterwijk (Nederland) kwam tot stand met de medewerking van Timmermans. Het was gebaseerd op het boek De harp van Sint Franciscus en werd bewerkt en geregisseerd door Hendrik Caspeele.

    Van eigenlijk toneel werd er niet gesproken. Timmermans noemde het zelf een illustratie met toneelbeelden. Het omvatte 71  taferelen en duurde ongeveer vijf uren.

     

    Het kindeke Jezus in Vlaanderen werd in het Frans bewerkt door Henri Brochet en door Anton Van de Velde in het Nederlands vertaald en geregisseerd voor het Vlaamse Volkstoneel in 1936.

    Ook Dr. Karl Jacobs gaf een bewerking van Het kindeke Jezus in Vlaanderen : Das Jesus- kind in Flanderen, dat door het Hanseatsche Verlaganstalt in Hamburg werd uitgegeven.

    De tekst werd door Felix Timmermans vertaald en in 1934 gepubliceerd. Op 26 december 1936 werd het stuk door de Antwerpse KNS gecreëerd in een regie van Lode Geysen.

     

     

    Boerenpsalm

     

    En Boerenpsalm?

    Was er een toneelstuk van te maken ?

    Timmermans dacht er zelf aan om samen met Jos Janssen Boerenpsalm voor toneel te bewerken. De eerste indruk van Jos Janssen was dat het niet mogelijk zou zijn. In 1943 - 44 werd er over gecorrespondeerd en Timmermans was verheugd dat Janssen er toch wat in zag.

    J. De Ceulaer heeft het volledig scenario dat Janssen maakte gepubliceerd, maar Timmermans heeft er verder geen werk meer van gemaakt. Hij werkte aan zijn Adriaan Brouwer en zijn gezondheid was niet te best meer .

    Rik Jacobs, de onlangs overleden stichter, regisseur en directeur van het Reizend Volkstheater , liep al een hele tijd met het plan rond Boerenpsalm op de planken te brengen. Hijzelf kon het niet realiseren maar kwam in contact met de Lierenaar Gommer Torfs, iemand met toneelervaring en die het werk van Timmermans door en door kende. Gommer had een proef gedaan met een toneelbewerking van "De Krabbekoker", maar Jacobs stelde hem Boerenpsalm voor.

    De eerste indruk van Gommer was ook dat het niet te realiseren was. Na aarzelen en zoeken is het toch tot stand gekomen en het is het reuzesucces van het RVT geworden.

    Het toneelwerk van Timmermans blijft nog door het publiek gesmaakt. Vooral En waar de ster bleef stille staan wordt regelmatig opgevoerd - denk aan het Mechels miniatuurtheater en de Schoolbond te Lier (regie J. Verbist). Ook andere toneelstukken werden nog getoond.

     

    Zo werd in 1968 De zachte keel weer opgevoerd door het Verbond der Lierse toneelkringen in regie van J. Saerens, die dialogen aanpaste op advies van J. De Ceulaer .

    In 1972 bracht het toneellabo Arlecchino een nieuwe bewerking van Pieter Bruegel naar tekst van Bert Verbist en in regie van Jan Verbist.

    Timmermans heeft de toneelwereld verrijkt en geanimeerd door zijn aanwezigheid en betrokkenheid.

    Befaamde acteurs en regisseurs vonden hun gading in zijn werken en hij leefde er in mee.

     

    In het jaarboek 1982 van het Felix Timmermansgenootschap dat door J. De Ceulaer werd samengesteld, vindt men interessante en gedetailleerde bijdragen. Daaruit blijkt hoe groot de invloed van Timmermans en hoe belangrijk zijn bijdrage is geweest in het toneelleven.

     

    *************************

    14-09-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    10-09-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kritische beschouwing bij het werk van Felix Timmermans - Stijn Vanclooster

    Kritische beschouwing bij het werk van Felix Timmermans.

     

    Door Stijn Vanclooster

     

    Het dubbeltalent Timmermans heeft een veelgelezen en veelzijdig oeuvre nagelaten. Dat oeuvre is geenszins klassiek: de structuur en vorm van de teksten zijn veelal onvast en niet gebonden aan vaste wetten; ook het levensgevoel erachter is zelden beheerst. Dat evolueert in de loop van Timmermans´ artistieke loopbaan wel enigszins. Wel klassiek is zijn oeuvre in twee andere betekenissen. Vooreerst zijn de erin aan de orde gestelde themata aloud en universeel menselijk en, ten tweede, hoewel de naam van de Lierenaar op vandaag niet meer zo scherp in the picture lijkt te staan, verdween hij vanaf het begin van zijn roem nooit uit de publieke aandacht.

     

    Pallieter - stijl, invloeden

    Die roem vangt al heel vroeg aan met Pallieter (1916), de roman waarmee de naam van de auteur wel altijd zal verbonden blijven en die tevens aan de bron ligt van een aantal stereotiepen in de beeldvorming rond zijn schepper. Het ontstaan van Pallieter hangt ten nauwste samen met de diepe existentiële crisis die de auteur in zijn jeugd doormaakte.

    Timmermans´ allereerste literaire werk wijst in geen enkel opzicht vooruit naar die schaduwperiode. Met zijn debuut Door de dagen (1906; onder het pseudoniem ´Polleke van Mher´) publiceert hij verzen die getuigen van een scherp observatievermogen en een sterk ontwikkelde zin voor kleur. Het zijn picturale beschrijvingen, onvoldragen en door de auteur

    later als minderwaardig afgedaan. Duidelijk zichtbaar is in dit debuut de invloed van de West-Vlaamse dichter Omer-Karel de Laey en het proza van diens provinciegenoot Stijn Streuvels.


    Afbeelding op volledig scherm bekijken        Afbeelding op volledig scherm bekijken
     

    De Laey en Streuvels schreven beiden een heel eigen taal, die ten dele ontleend was aan hun streekdialect en gekruid door een originele omgang met woorden en beelden. Die oorspronkelijke taal en beeldfabricatie zullen Timmermans´ stijl blijvend karakteriseren en zijn boeken een aparte sfeer geven. ´Hij was een impressionist en een romanticus, die zijn gevoel en verbeelding meestal de vrije teugel liet, losse taferelen borstelde, wemelend van leven en kleur, en zijn taal opsmukte met archaïsmen, dialectwoorden, volkse uitdrukkingen en originele metaforen.´ (De Ceulaer) Zijn beeldende vermogen zal de auteur tot in zijn laatste boeken tentoonspreiden: hij kon als het ware niet anders, hij was met een hoofd vol beelden geboren en telkens hij aan een literair werk begon, sloeg dit vermogen haast automatisch aan het werk. Dit betekent overigens geenszins dat alles zomaar uit zijn pen vloeide: onder meer August Keersmaekers toonde in zijn twee Pallieter-boeken hoe moeizaam de geboorte van een literair werk bij de Lierenaar verliep, hoeveel hij schrapte, herschreef, bijschaafde, opnieuw herwerkte.

     

    Tekenaar

    Het tekenen zou hem veel vlotter lukken; Timmermans deed het als vanzelf. ´Schrijven is te biechten gaan, schilderen is te communie gaan´, verwoordde hij zijn voorkeur. Timmermans, die al vroeg wist dat hij zich in artistieke richting wilde ontplooien, droomde eerder van een loopbaan als tekenaar-schilder dan als schrijver. De titels van sommige literaire werken tonen zijn interesse voor de schilderkunst onmiddellijk: de succesroman Pieter Bruegel (1924) bijvoorbeeld, of zijn laatste boek Adriaan Brouwer (1948), opnieuw een geromanceerde kunstenaarsbiografie. Minstens even veelzeggend is de taal van Timmermans, die in haar (unieke) voorkeur voor visuele beelden raakpunten met de schilderkunst vertoont; in die lijn doet ook de structuur van sommige werken ´schilderkunstig´ aan: zo werd zijn meesterwerk Pallieter wel omschreven als een aaneenschakeling van schilderijtjes.

    Zijn hele leven is Timmermans plastisch bezig geweest: als illustrator van eigen en andermans literair werk, als schilder, als tekenaar van beeldverhalen, als graficus. Op het toppunt van zijn roem kon hij niet genoeg tekenen om aan de vraag te voldoen. Het bekendst zijn nu de prentjes die hij maakte ter illustratie van zijn eigen verhalen en die van vrienden, meestal kleine vignetten die in de tekst werden ingewerkt, letters die een hoofdstuk ´als een wimpel openen, sluitstukken die de kapittels van het boek als een uitroepteken beëindigen´ (Durnez). Zijn eigen werk kreeg door die illustraties een heel typisch uitzicht – een van de redenen waarom het bij bibliofielen vaak zo in de smaak valt. Timmermans´ plastische werk beklemtoont het folkloristische aspect van zijn kunstenaarschap. Een ´schilder met de pen, verteller met het penseel´, werd hij genoemd. Toch staat zijn beeldende werk zeker niet op de hoogte van zijn literaire oeuvre.

     

    Weltschmerz

    Dit oeuvre ondergaat na het debuut een grondige ommekeer. De verzen die Timmermans tussen 1907 en 1910  in verscheidene min of meer lokale tijdschriften publiceert, verklanken plots een heel andere toon. In plaats van picturale beschrijvingen krijgt de lezer nu uitingen van somberheid, van een verwarde gemoedstoestand en geestelijke ontreddering. Met een bijna ziekelijke wellust geeft de dichter zich over aan een enigszins geforceerde ´Weltschmerz´ (De Ceulaer).

    Zo luiden verzen uit Vlaamsche Arbeid (jg. 1906-´07) :

     

                ´k Heb álles afgebroken

                hetgeen ik ooit bewierookt had…

                Maar ´k heb mijn wit geluk gevonden

                in ´t kleed van wee dat mij omvat.

     

    Doen deze verzen wat pathetisch aan en lijken zij uit de pen gevloeid van een poseur, toch zijn daar een aantal feiten die bewijzen dat de auteur omstreeks die tijd wel degelijk een geestelijk zwarte periode doormaakte. De jonge kunstschilder Raymond de la Haye heeft op Timmermans toen een diepe invloed gehad. De la Haye praatte met hem over de vele boeken die hij had gelezen: Léon Bloy, Ernest Hello, Maurice Maeterlinck, Joris-Karl Huysmans, Sar Péladan. Hij had het hindoeïsme bestudeerd, zich verdiept in het occultisme, de astrologie en de geschriften van Annie Besant en Madame Blavatsky. Timmermans heeft later getuigd dat hij met grote eerbied naar zijn belezen vriend opkeek. Door al die vreemde theorieën en denkbeelden werd hij evenwel het hoofd op hol gebracht. Hij kon er niet bij, zijn geest geraakte in de war en hij begon aan alles te twijfelen. Later heeft Timmermans zijn levensgevoel van die periode omschreven als ´la peur de vivre´. Om zijn levensangst te overwinnen gaat hij rust zoeken in de abdij van Achel. Hij zoekt ook contact met de Lierse priester-leraar Gustaaf Simons, met wie hij gaat discussiëren over wijsbegeerte en geloof. Raymond de la Haye moet hem tijdens deze discussies vergezellen om zijn argumenten kracht bij te zetten. Maar het gevolg is dat De la Haye zich bekeert en dat Timmermans met zijn twijfels blijft zitten. Hij blijft, zoals hij het later zelf zal uitdrukken, ´voortdobberen in een paddestoelen-atmosfeer en kelderlucht, opgeslorpt in een wereld van bleke vraagtekens en dorre antwoorden´. Pas na een lichamelijke ziekte zal hij zijn geestelijk evenwicht hervinden.

     

    Angst om te leven

    De angst om te leven, waar Timmermans van sprak, zal zijn eerstvolgende literaire werk tekenen. In het (mislukte) drama Holdijn  (1911), verschenen in De Nieuwe Gids, stelt hij een aantal vragen aan de orde waaruit zijn pessimisme en levensmoeheid blijken. ´Alles ziet bleek van verveling en ´t schijnt me al zo hol en nutteloos. Ik ben de mensen moe – mijn eigen moe,´ laat hij de hoofdpersoon zeggen. Welke zin heeft het leven? Heeft de mens een vrije wil of is hij slechts de speelbal van het Noodlot of de Voorzienigheid? Timmermans raakt er niet uit. In literair opzicht heeft hij dan nog geen eigen stem gevonden.

    Die vindt hij geleidelijk wel in ander werk dat die jaren tot stand komt. In 1910 verschijnt Schemeringen van de dood, een bundel van zes vertellingen met telkens de dood als hoofdrolspeler. Vaak wordt dit boek bestempeld als Timmermans´ eigenlijke debuut. Die bundel griezelige verhalen, ontstaan onder theosofische en occulte invloeden die de auteur niet goed had kunnen verwerken, heeft Timmermans later omschreven als ´het ei […] waaruit “Pallieter“ ter wereld gekomen is´. Niets doet in dit boek van duisternis en dood, dat vol staat met sombere natuurbeschrijvingen, het latere vitalistische meesterwerk vermoeden.

     

    Een jaar na Schemeringen van de dood komt Begijnhofsproken (1911) van de pers, ´sprookjes´ die Timmermans samen met zijn jeugdvriend Antoon Thiry schreef. De bundel wordt ten dele voorgepubliceerd in De Nieuwe Gids. De Begijnhofsproken, die chronologisch gezien nog voor de Schemeringen ontstonden, tonen duidelijk sporen van de zogenaamde ‘nieuwe mystiek’, die zich rond de eeuwwisseling in de lage landen verspreidde. Ze waren net als de Schemeringen doordrongen van een ‘kelderlucht’, van duisternis, angst en twijfel. Hoe anders zou de geest zijn die Timmermans’ eerste roman ademt!

     

    Ommekeer

    Die eerste roman verschijnt in 1916 en betekent opnieuw een totale ommekeer in het oeuvre dat Timmermans tot dan toe heeft gepubliceerd. In de plaats van pessimisme en dood krijgt de lezer met Pallieter ineens het andere uiterste: levensblijheid, geluk en genot – in overvloed bijna! De secundaire literatuur is het er evenwel grondig over eens dat Timmermans ´nooit een Pallieter zou geschreven hebben, als het geen reactie geweest was op de geestelijke inzinking die het scheppingsproces voorafging en het psychologisch aanvaardbaar maakte´ (De Ceulaer). ´Pallieter was de vrijheidsdroom van een jonge kunstenaar. Felix Timmermans wilde weg uit de theorieën die hem in verwarring brachten, uit de broeierige, artificiële sfeer waarin hij terecht was gekomen. Hij wilde het echte, volle leven in.´ (Durnez)

    Het schrijven van Pallieter heeft niet alleen in psychisch maar ook in fysiek opzicht autotherapeutisch gewerkt. Begin 1911 werd Timmermans geopereerd en er kwamen verwikkelingen bij, in die mate dat men voor zijn leven ging vrezen. Die ervaring bracht bij hem een ommekeer teweeg. Later vertelde hij hoe het zien van een bloeiende bloem in zijn ziekenkamer hem plots de waarde van het leven deed beseffen. Of, hoe de échte schemeringen van de dood de somberheid van de literatuur uit hem hadden verdreven, waardoor hij enkele maanden later aan de schepping van Pallieter begon.

     

    Onthaal van Pallieter

    Maar de lezer kaderde Pallieter natuurlijk niet in de geestelijke evolutie die de auteur had doorgemaakt. Hij begroette het boek enthousiast als een scheut levenselixer, die heel welgekomen was en in de sombere oorlogsjaren ontplofte het als een bom van levensvreugde. Pallieter is geen verhaal met een dramatische spanning, maar de uitbeelding van een probleemloze geluksdroom. Een plot is volledig afwezig. ´Het boek ontwikkelt zich „prentsgewijs“ als een suite van picturaal-anekdotische, bij geval ook folkloristische taferelen rond een paar vaste kernen: Pallieter zelf, enkele nevenfiguren (mensen en dieren), het Netheland, de nabije provincieplaats.´ (Janssens) Het handelingsverloop ontwikkelt zich niet doelgericht en vertoont geen conflictstof, waardoor het werk een eerder lyrische dan episch-dramatische inslag krijgt. In de kern is Pallieter een statement, een aanstekelijke en euforische boodschap van geluk. Willem Kloos, een van de eerste recensenten, noemde de roman ´een idylle´, omdat ´de narigheid des levens´ erin ontbreekt, en Hugo Claus, die decennia later het filmscenario zou schrijven, sprak van ´een sprookje´.

    Dat ´sprookje´ vond meteen een onwaarschijnlijk lezerspubliek. De auteur vestigt er zijn naam definitief mee, eerst in Nederland en direct na de oorlog ook in Vlaanderen. De Amsterdammer Van Kampen, die vanaf Pallieter Timmermans´ vaste uitgever zou worden, moest onmiddellijk na de eerste oplage (die slechts 1250 exemplaren bedroeg) een nieuwe druk vrijgeven. En daarna nog een en nog een. De officiële kritiek verguisde de roman aanvankelijk en wilde de katholieke lezers waarschuwen voor ´de heilloze heidense strekking van dit op zedelijk gebied zo door en door naturalistisch boek.´ Nederlandse en Belgische bisschoppen kregen vanuit Rome de opdracht hun gelovigen af te raden het boek te lezen, maar Pallieter kwam niet op de index terecht. Eveneens op morele gronden werd het boek in 1920 in het verslag van de jury die de August Beernaertprijs moest toekennen met drie stemmen tegen twee afgewezen. De driejaarlijkse staatsprijs, die Timmermans in 1922 kreeg uitgereikt, moest deze vergissing rechtzetten. Inmiddels is het boek, dat nog steeds wordt herdrukt, een klassieker en een typevoorbeeld van een steady-seller geworden. In de inleiding tot de Engelse vertaling heet het ´This book is bound to neither place nor time´ en tot op vandaag wordt het vertaald en hertaald (in 2004 nog verscheen een vertaling in het Japans). En de naam van de titelfiguur is sinds lang in het woordenboek opgenomen.

     

    Een universeel type

    Van Dale omschrijft ´Pallieter´ als een ´levenslustige kerel´; het afgeleide werkwoord ´pallieteren´ als ´zorgeloos uitbundig en genietend in de natuur rondwandelen´. De held in Timmermans´ boek is inderdaad ´het meest feestelijke wezen uit onze literatuur´ (Marcel Janssens); hij is bijzonder zintuiglijk, impulsief, gulzig. Maar die uitbundigheid is slechts één facet. Pallieter kent ook momenten van ingetogenheid, ogenblikken waarin de stilte hem raakt ´tot in het klokhuis van zijn ziel´. In Pallieter wordt er overvloedig getafeld, maar ook gebeden; wordt er gedanst en gezongen, maar ook geluisterd naar de stilte; zijn er momenten van overdadig zonlicht maar ook van rustig stemmende schemer. In deze ogenblikken van stilte is Pallieter zelfs het gelukkigst. Die dubbelheid, die ten nauwste samenhangt met de cyclothyme geaardheid van Timmermans en die we aantreffen in zijn meeste werken, heeft tegelijk een archetypisch Vlaanderen-beeld in het buitenland helpen uitdragen. Het is het beeld van de Vlaming als een combinatie van sensualiteit en mystiek, van ´het vette en het vrome´. Toch heeft, algemeen, de kritiek in Pallieter ál te weinig de tweede dimensie, die van de stilte, onderkend en de auteur van het boek teveel vereenzelvigd met (de ´uitbundige´) Pallieter. Pallieter is niet Timmermans of dé Vlaming – al vertoont hij wel kenmerken van het Vlaamse volk –, maar een universeel type. Hij is symbool voor al wie van het leven houdt. Hij is wie of wat Timmermans op een bepaald moment in zijn leven had willen zijn. Zelf zei de auteur dat Pallieter ´een boek´ is en niets anders. De dagenmelker uit het Neteland kan aldus het best worden gewaardeerd als een ´gedroomde wensvervuller, voor een deel onwerkelijk maar in de kern niet onecht´ (Marcel Janssens).

     

    Het kindeken Jezus - de religie

    In het jaar dat Pallieter in ons land bekend wordt, verschijnt nog een ander boek van Timmermans: Het kindeken Jezus in Vlaanderen (1917). De auteur verhaalt er het kerstgebeuren en situeert het in de eigen Kempen. Hij noemde het Kindeken wel eens ´mijn eerste boek´, daarmee bedoelend dat het verhaal al van in zijn jonge jaren in hem leefde, geïnspireerd door de vertellingen van zijn vader, de oude Vlaamse volksliederen en onze oude schilders – waarvan Brueghel op de eerste rij stond. Dit volkse zal Timmermans´ geloofsbeleving kenmerken, zoals niet alleen uit Het Kindeken blijkt.


    Afbeelding op volledig scherm bekijken      Afbeelding op volledig scherm bekijken
     

    We raken hier een ander fundamenteel kenmerk van Timmermans´ oeuvre. Religieuze gevoeligheid zal dit ten diepste tekenen. Religie doorademt zijn werk op verschillende wijzen: soms orthodox en klassiek, bijvoorbeeld in de uitbeelding van het kerstgebeuren in Het kindeken of in de beschrijving van een heiligenleven in De harp van Sint-Franciscus (1932); soms komt het religieuze ter sprake in een breder pantheïsme, zoals de natuurreligie van Pallieter; soms wordt het geproblematiseerd, zoals in De pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt (1924); of verbreed tot een zijns- en zinsthematiek, zoals in Adriaan Brouwer (1948); een enkele keer manifesteert het zich in een metafysisch-dweperige atmosfeer, zoals in de Schemeringen. Zijn metafysische bezig-zijn sublimeerde de auteur het innigst in de dichtbundel Adagio (1947), die als Timmermans´ geestelijke testament wordt beschouwd.

    In het laatste oorlogsjaar publiceert Timmermans een novelle waarvoor hij de driejaarlijkse staatsprijs voor literatuur zal krijgen en die door velen als het beste wat hij ooit geschreven heeft zal worden bestempeld: De zeer schone uren van juffrouw Symforosa, begijntje (1918). In drie jaar tijd zijn daarmee drie hoogtepunten uit Timmermans´ oeuvre verschenen.

     

    Flamingant

    Met Boudewijn (1919), een dierenepos in verzen, beoefent de auteur een nieuw genre. Het werkje, dat een satire is op de Belgische toestanden, toont Timmermans´ flamingantische ingesteldheid. 

     

    Tijdens de oorlog had hij gauw en uitdrukkelijk partij gekozen voor de activisten: de Vlaamsgezinden die bereid waren de hulp van de Duitse bezetter te aanvaarden om een zelfstandig Vlaanderen te realiseren. Veelal waren dit intellectuelen die vóór de oorlog al in belangengroepen actief waren, ambtenaren en leraars die dagelijks van dichtbij de Belgische verfransingspolitiek meemaakten of jonge letterkundigen die begaan waren met de zo lang verdrukte taal (Van Acker). Bij de massa vond de beweging weinig weerklank. Enkele van Timmermans´ vrienden, zoals Antoon Thiry en Raymond Kimpe, hoorden tot de radicale kern van activisten en zorgden er mee voor dat Lier een van de centra van het activisme werd. Timmermans werkte ook mee aan het activistenblad De Vlaamsche Post, dat (met Duitse financiële steun) door de twee genoemde vrienden werd geleid. Hij publiceerde er novellen in, maar ook enkele essays waarin hij zijn droom voor Vlaanderen uiteenzette: niet minder dan ´de verwezenlijking van het vrije zelfstandige Koninkrijk Vlaanderen!´. Als activist was Timmermans na de oorlog uitgeweken naar Nederland – waar hij naam maakte met krantenbijdragen en aan een dagboek begon – maar hij kon gauw naar België terugkeren en hij ondervond geen verdere juridische gevolgen van zijn keuze.

    Naast zijn flamingantisme blijkt uit Boudewijn ook Timmermans´ interesse voor middeleeuwse volksstof.

    vond de auteur voor Boudewijn zijn inspiratie in de Reinaert, dan zou hij kort nadien ook de bewerkingen Karel en Elegast en De vier heemskinderen publiceren (respectievelijk 1921 en 1922).

     

    Voor die twee bewerkingen, een intermezzo tussen periodes van wijdlopiger en scheppend werk, documenteerde hij zich degelijk. Onder meer een actuele bewerking van Stijn Streuvels, Genoveva van Brabant, is hem daarbij van dienst geweest.

     

    Een roman voor het toneel

    Anna-Marie (1921) is Timmermans´ eerste échte roman, met een structuur, intrige en evoluerende personages. Het is ongetwijfeld ook zijn meest romantische boek.

    Het jaar nadien publiceert hij er in samenwerking met Eduard Veterman een toneelbewerking van, getiteld naar een van de hoofdfiguren uit de roman: Mijnheer Pirroen – die door sommige recensenten als een reïncarnatie van Pallieter werd beschouwd.


    Afbeelding op volledig scherm bekijken     Afbeelding op volledig scherm bekijken
     

    Ondanks (dezelfde, steeds terugkerende) kritiek zou het stuk decennialang op het repertorium staan van tal van theatergezelschappen, zowel van amateurkringen als professionele compagnies (zoals de K.V.S. of K.N.S).

    Later bewerkt Timmermans ook nog twee andere van zijn boeken voor toneel, telkens in samenwerking met Eduard Veterman, de dandy-achtige toneelman uit Rotterdam: En waar de ster bleef stille staan (1925, naar Driekoningentryptiek) en Leontientje (1926, naar De pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt).

     

    Van Timmermans´ hand alleen is het toneelstuk De hemelse Salomé (1932), het minst geslaagde van zijn werk voor de bühne.

    Daarvan is de Ster veruit het succesrijkst gebleken, zodanig zelfs dat het stuk over de belevenissen van drie ´koningen´ op drie achtereenvolgende kerstavonden een van de bekendste Vlaamse volkstoneelstukken uit de twintigste eeuw geworden is.

    Ook in Duitsland kende het een fenomenaal succes. In Vlaanderen wordt het tegenwoordig nog frequent opgevoerd en zijn de namen van de personages deel van het volkspatrimonium geworden. Timmermans´ toneelwerk wordt overigens sinds 2002 heruitgegeven (zie blokje ’bibliografie’).

     

    Roem als spreker

    Inmiddels was de populariteit van de auteur sterk gestegen door de talloze voordrachten die hij gaf. Hij was daar in Nederland mee van start gegaan en in Vlaanderen zet hij die lezingentournees druk verder. Ze zullen een schriftelijke neerslag krijgen in Pallieter in Holland, een reeks artikelen in het Haagse dagblad Het Vaderland, en nadien geboekstaafd worden in Uit mijn rommelkas. Rond het ontstaan van ´Pallieter´ en ´Het kindeken Jezus in Vlaanderen´ (1922). Die autobiografische teksten – een genre dat hij vele jaren later, in Een lepel herinneringen (1943), nog eens zou beoefenen – dragen sterk bij tot zijn roem, die eind de jaren twintig, begin de jaren dertig een toppunt bereikt. Van het begin van de jaren twintig dateren de eerste tijdschriftnummers integraal aan Timmermans gewijd; in 1928 al wordt hij een eerste maal gebiografeerd (door Rutten). De opeenvolgende verkoopsuccessen van zijn werk leiden daarenboven tot een vloed aan vertalingen, eerst in het Duits maar meteen daarna ook in vele andere Europese talen. Anton Kippenberg, de directeur van het bekende Insel Verlag in Leipzig, die Timmermans al tijdens de Eerste Wereldoorlog in Vlaanderen leerde kennen, zorgt ervoor dat de Lierenaar een ster wordt in het Duitse taalgebied. Hij laat nagenoeg elk werk in het Duits vertalen, verspreidt het in gigantische oplagen en zorgt vanaf 1928 voor de start van een schier eindeloze lezingenreeks boven de Rijn. Door Kippenbergs inspanningen zou Timmermans´ naam, samen met die van Ernest Claes en Stijn Streuvels, in Duitsland decennialang klinken als een klok.

    Afbeelding op volledig scherm bekijken     Afbeelding op volledig scherm bekijken

    Afbeelding op volledig scherm bekijken     Afbeelding op volledig scherm bekijken

    10-09-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    09-09-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kritische beschouwing (deel 2) - Stijn Vanclooster

    Een roman over geloof en liefde

    In De pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt (1923) snijdt Timmermans andermaal een religieuze thematiek aan. Centraal staat het conflict tussen geloof en liefde. Of beter: veeleer dan een conflict te beschrijven, illustreert de auteur de stelling dat een goedbegrepen geloof en ware liefde elkaar versterken en niet in de weg hoeven te staan. Timmermans beeldt in het boek drie types van geloof uit: het kinderlijke en offervaardige geloof van Leontientje, het probleemloze en zelfverzekerde dogmatische geloof van de pastoor Benedikt Serneels en het eerlijk zoekende ongeloof van Isidoor (Mertens). De sympathie van de auteur gaat daarbij duidelijk het minst uit naar de pastoor: het was immers Timmermans´ diepste overtuiging dat in het geloof niet het dogma en de traditie de hoofdzaak zijn, maar wel waarachtigheid en openheid. Op romangebied is De pastoor een nieuw hoogtepunt na Pallieter en ongetwijfeld wortelt het tweede boek evenals het eerste in de Schemeringentijd van de auteur, de periode toen hij een existentiële zoektocht doorworstelde. ´Wat Isidoor zegt over geloof en kerk kunnen we makkelijk laten zeggen door de jonge Felix Timmermans´ (Durnez). Gerard Walschap, die in die tijd zelf zo intens met het geloof bezig is geweest, had voor de roman niets dan lof over: ´Hoe vast is dat boek geschreven, zonder één aarzeling, zonder oponthoud, zonder verzwakking. Elke zin is een sobere pracht, glanzend van eenvoud en natuurlijkheid. Een zuiver monument van de taal.´

     

    De verhalenbundel Het keerseken in den lanteern en Het kleuterboek. Rijmpjes (beide 1924) zijn duidelijk een intermezzo.

    Als hoogwaardiger tussenwerk te beschouwen zijn ook de huldezang aan de geboortestad Schoon Lier (1925) en de fijne beschrijving van een reis Naar waar de appelsienen groeien (1926).

    Over die Italië reis hield de auteur overigens opnieuw talloze voordrachten; voordrachten die hij dra behalve in Duitsland ook in Oostenrijk, Denemarken, Litouwen, Zwitserland en Engeland zou houden. Uit hetzelfde jaar dateert een werkje dat een grote betekenis heeft voor de persoon Timmermans: Het hovenierken Gods (1926), een novelle die de aanzet is tot zijn grote boek over Franciscus, de heilige die hij zo vereerde.  

    Pieter Bruegel

    Maar eerst verschijnt nog een boek over een andere persoonlijkheid waarvoor de Lierenaar een grote eerbied koesterde: de roman Pieter Bruegel, zoo heb ik u uit uwe werken geroken (1928).

     

    Het boek werd, ondanks de kritiek van kunsthistorici, een groot succes, ook en vooral in het buitenland. Overgeleverde brieven tonen dat de auteur zich opnieuw grondig had gedocumenteerd. De schilderkunst van Bruegel boeide hem al sinds zijn vroege jeugd, maar in de loop der jaren was zijn beeld over hem grondig veranderd. Stelde hij zich de Vlaamse schilder aanvankelijk als vrij levenslustig voor, dan schrijft hij tijdens zijn werk aan de roman aan een vriend dat de creatie ´danig moeilijk´ is ´omdat Bruegel een onduidelijke ziel had en altijd overhoop met zich zelf lag, gebonden aan de kleef der aarde en hunkerend naar de hoogste toppen.´ Eerder al had Timmermans in zijn Feestgroet (1924), een toespraak op de Bruegelfeesten in Brussel op 31 mei 1924, getuigd van een veranderde kijk op de schilder, in wie hij steeds meer tragiek en algemeen-menselijke trekken ontdekte. In het schilderij ´Jagers in de sneeuw´ vond hij de persoonlijkheid van Bruegel weerspiegeld: het is het schilderij waarop alles ´klein en nietig en triestig in de grote ruimte van stilte en sneeuw´ zit, ´machteloos in de knel van de onbarmhartige Winter. En zie toch! Hoe plezant om te zien! Hoe plezant gedaan! Terwijl er de jubel van ´t kind in zit dat blij is sneeuw te zien […] hoort ge ´t verdriet van ´t mensenhart er doorheen fezelen. Die schilderij is lijk hij zelf is: blij en triestig, twijfelend en gelovend, mystiek en zinnelijk, laf en moedig, zij is Bruegels!´ Later zou de Brueghelroman ook in toneelversie verschijnen (Pieter Brueghel. Toneelspel, 1943).

     

    Sint-Fransiscus

    Nog tijdens de artistieke creatie van Pieter Bruegel had de auteur aan een groot boek over Sint-Franciscus gedacht. Hij publiceert het in 1932 als De harp van Sint Franciscus. Zes jaar later bewerkte Timmermans zijn boek opnieuw voor toneel (Het filmspel van Sint-Franciscus, 1938).

    Ook Franciscus fascineerde hem al van in zijn jeugd, onder meer door de verhalen van zijn grootvader, en al vroeg droomde hij van een pelgrimstocht naar de streek van de heilige. ´Ik moet zijn land gezien hebben, anders kan ik hem niet tot leven brengen´, zei hij zijn vrienden. José de Ceulaer heeft gewezen op een opvallende passus uit Timmermans´ reisverhaal: ´Ik zoek naar iets wat in een landschap het gemoed verheugt: windmolens, maar die zijn er niet; ´k heb er in heel Italië nog geen gezien, en dat spijt mij danig. Doch ik voel het wel, als ik van Sint-Franciscus ga vertellen, zal ik mij niet kunnen tegenhouden toch windmolens in het landschap kruisen te laten slaan.´ Het verraadt de subjectieve wijze waarop de auteur zijn biografische onderwerpen benadert. Het feit dat Timmermans zijn ´levensbeschrijvingen´ telkens met een sterke dosis verbeelding kleurde, is hem op heel wat kritiek komen te staan, onder meer van kunsthistorici of andere specialisten. Het leven van Brueghel beschreef hij ´zoals hij dat uit zijn werken heeft geroken´; dat van Franciscus zoals hij dat in zijn verbeelding heeft gezien. Dat is typisch Timmermans: hoewel hij zich vooraf stevig documenteerde, bleef zijn benadering en verwerking van historische stof primordiaal intuïtief.        
     

    Ruimer bekeken raken we hier Timmermans' levenshouding en artistieke opvatting in het algemeen: hij benaderde de dingen in de eerste plaats op een intuïtieve manier; met een geest die openstond en gevoelig was voor een mogelijk ándere werkelijkheid, een realiteit die mogelijk essentiëler was dan de zichtbare. Met een niet nagevolgde beeldrijke pen heeft hij het voor hem essentiële gestalte gegeven. Intuïtie, inleving, gevoel, verbeelding: het zijn kernwoorden en -waarden in Timmermans´ wereldbeschouwing en kunst.

     

    Schrijfplezier

    Het is niet allemaal ernst in dat wereldbeeld en artistieke scheppen. Van vele guitige verhalen, uit vroegere bundels of uit Pijp en toebak (1933) en uit Bij de krabbekoker (1934), druipt het schrijfplezier af.

     

    ´Wie dat spel vergeet, heeft hem niet helemaal begrepen´, noteert Gaston Durnez. Boeken als de genoemde zetten de folkloristische kant van de auteur in de verf en hebben, ook door hun minder verzorgde stijl, Timmermans´ reputatie weinig goed gedaan. Maar het spel en plezier is ook nooit afwezig in de zogenaamde ´ernstigere´ boeken, zoals zijn geromanceerde biografieën. Timmermans herkende zich in Brueghel, over wie hij schreef: ´de boze, bange, donkere tijd waarin hij leefde – en er toch niet in leven wou – doorasemde heel zijn schepping met de ernst van de ontgoochelende man. Maar hij schilderde met plezier! Verdomd, hij verkneukelde zich van genot, als hij zat te penselen.´ Eenzelfde vreugde – eenzelfde plezier in kijken en formuleren – voelt men als lezer bijvoorbeeld achter de beroemde en typisch Timmermansiaanse beginzin, die de sfeer van het werk over Franciscus meteen vat: ´De zon was gezonken als een goudvis.´    
     

    Een nieuw hoogtepunt

    Met Boerenpsalm (1935) vernieuwt Timmermans zijn oeuvre. Die ommekeer wordt door de contemporaine receptie meteen herkend. De roman staat met zijn directere en zakelijkere stijl duidelijk onder invloed van de Nieuwe Zakelijkheid. Timmermans heeft zich ontdaan van de barokkerige beeldspraak die zijn vroegere werk zo typeert. De auteur heeft evenwel zijn lyrische geaardheid, die zo tot uiting kwam in bijvoorbeeld Pallieter, niet helemaal verloochend: de ik-vorm zorgt voor meer vaart maar laat ook lyrische passages toe. In vergelijking met Pallieter is de structuur van het boek wel steviger.

    Stilistisch zowel als inhoudelijk vertoont Boerenpsalm affiniteiten met de vroege romans van Jean Giono, en binnen de Vlaamse literatuur doet het werk denken aan Gerard Walschaps Trouwen, dat twee jaar eerder was verschenen. Boerenpsalm is in essentie een dankzegging voor het (eenvoudige) leven, en wegens dit vitalisme komt het werk overeen met Pallieter, hoe ánders dit boek ook is, én met Walschaps machtige Houtekiet (1939), waarvan Trouwen als een voorafspiegeling kan worden beschouwd. Zowel in Trouwen als in Boerenpsalm wordt ook de lof van het huwelijk gezongen. In een interview met Albert Westerlinck zou Walschap eind de jaren zeventig over Boerenpsalm zeggen: ´Dat boek zou Timmermans niet geschreven hebben indien Trouwen niet verschenen was.´ En ook: ´Ik denk dat de grote schrijver die Felix Timmermans was mij met Boerenpsalm eer heeft aangedaan en zichzelf in genen dele heeft verminderd. Het boek is niet zijn beste werk, zoals wel eens beweerd wordt, maar wel het beste bewijs van zijn vakmanschap.´  

    Timmermans' roman werd opnieuw heel succesvol, vooral in eigen land en, tegen de traditie in bijna, niet meteen in Duitsland. In Vlaanderen werd de hoofdfiguur Boer Wortel al gauw tot een nieuw ´Vlaams type´, in navolging van Pallieter en Mijnheer Pirroen. Tegenwoordig wordt de roman beschouwd als een hoogtepunt uit Timmermans´ werk. Bekend werd ook de verfilming van Roland Verhavert uit 1989.

    Vitalistisch van strekking is ook het werk van de Oostenrijker Karl-Heinrich Waggerl, van wie Timmermans in 1937 een vertaling publiceert: Het jaar des Heeren. Evenals in Boerenpsalm staan in het werk van Waggerl de natuur en het boerenleven centraal. Omstreeks dezelfde tijd publiceert een andere Duitstalige auteur, Ernst Wiechert, zijn hoofdroman Das einfache Leben (1939): een sprekende titel waarin een alternatief leven in harmonie met de natuur wordt beschreven dat Felix Timmermans zeer aansprak.

     

    Duitse premières

    Een aparte plaats in Timmermans´ werk bekleedt de komedie Die sanfte Kehle (1937), die hij samen met zijn Duitse vriend Karl Jacobs schreef. Ze zou pas later in het Nederlands verschijnen. Jacobs had eerder Het kindeken Jezus in Vlaanderen bewerkt in het Duits, een versie die Timmermans in 1938 in het Nederlands vertaalde en de Duitse toneelman zou de Lierenaar kort na zijn dood biograferen.

    Die sanfte Kehle was een idee van Timmermans, die altijd een bijzondere liefde voor het theater was blijven koesteren en zelfs na zijn vele successen als romancier altijd dacht aan eigen, origineel toneelwerk. Het stuk werd geen succes, zeker niet in Vlaanderen, waar het in de pers werd afgekraakt en al na één week van de planken verdween. Eerder in Duitsland bleven de voorstellingen twee seizoenen op het programma van verschillende toneelgezelschappen. Daarna werden ze plots afgebroken, volgens Jacobs ´op een wenk van de hoogste autoriteiten´. (Sommige secundaire literatuur legt de reden bij het feit dat Timmermans bij eerder toneelwerk had samengewerkt met de joodse auteur Eduard Veterman.)

    Het jaar nadien herpakt Timmermans zich met de novelle Ik zag Cecilia komen (1938).

    Kort samengevat lijkt het boekje inhoudelijk niet méér dan een romantisch, vrijwel onmogelijk verhaaltje. Maar de auteur schrijft er zinnen in, ´die een heel andere diepte suggereren dan men van Timmermans gewend is´ (Durnez). Hij heeft het over de vrijheid van de wil en over hulpeloosheid en hij roept het beeld op van een machteloze God, een beeld dat de moderne gelovige van vijftig jaar later vertrouwd is geworden. Meer dan vroeger is ook de doodsgedachte in het werk aanwezig, wellicht omdat de auteur rond die tijd met een hartkwaal wordt geconfronteerd. In stilistisch opzicht sluit Cecilia aan bij Boerenpsalm: de taal is weer heel direct, zonder dat dit evenwel lyrische passages in de weg staat. De toon is bovendien erg muzikaal – Cecilia is de patroonheilige van de muziek – en dat is geenszins uitzonderlijk in het werk van Timmermans, die erg van muziek hield. Als hij de schoonheid van Cecilia wil oproepen, schrijft hij dan ook: ´ze is muziek´. Cecilia verscheen eerst in het Duits; op twee jaar tijd werden er boven de Rijn 40 000 exemplaren van verkocht. Ook in Vlaanderen en Nederland was het succes overrompelend.    
     

    Familiekroniek

    Het thema van de vrijheid van de menselijke wil en de verantwoordelijkheid zal ook Timmermans´ laatste romans beheersen. Daarvan is De familie Hernat (1941) zeker niet de meest geslaagde, noch in compositorisch noch in stilistisch opzicht.

     

    Opvallend is dat Timmermans zijn geliefde natuurbeschrijvingen heeft achterwege gelaten. Toch stelt de auteur in zijn Hernatkroniek essentiële vraagstukken aan de orde. ´Waarom lijkt het leven van de mensen op een onvoltooide symfonie, iets „geweldig groots met iets onvolmaakts, een tekort er in?“´, verwoordt Gaston Durnez de kernvraag achter het boek. Timmermans toont in zijn zoeken naar een antwoord beïnvloed te zijn door Leibniz, de filosoof die al voorkomt in Schemeringen van de dood. De taal is opnieuw strak en sober; en opvallend genoeg heeft de auteur zijn geliefde natuurbeschrijvingen achterwege gelaten.

     

    Zwaarwegende roem

    In 1942 kent de Hansa-stichting van de universiteit in Hamburg aan Timmermans de Rembrandtprijs toe. De prijs weegt zwaar: hij wordt de auteur ten kwade geduid, iets wat hij had voorvoeld, maar desondanks kon hij de grote onderscheiding niet weigeren. De vraag rijst overigens ook of een weigering hem geen moeilijkheden zou hebben opgeleverd. De Lierenaar zag de prijs, die al voor de oorlog bestond, als een puur literaire bekroning. Maar de anti-Timmermansstemming, die tijdens de oorlog in bepaalde kringen was gegroeid, neemt er alleen maar door toe. Ze wordt nog aangewakkerd door het bezoek van Duitse bewonderaars ten huize Timmermans, veroorzaakt door de grote, al van vóór de Nazitijd daterende, verspreiding van zijn werk boven de Rijn. De auteur, die zich nooit had geëngageerd in de collaboratiebeweging en zich altijd tegen de bezetter gekeerd – zo probeerde hij joden van de vervolging te redden – heeft daar zeer onder geleden. Mogelijk hebben alle spanningen zijn zwakke hart nog verziekt. Na de bevrijding en nog tijdens de oorlog hebben verschillende grote namen uit de politieke en culturele wereld de onrechtvaardige behandeling van de Lierenaar ingezien en zijn verdediging op zich genomen. Latere biografen hebben Timmermans in zijn laatste levensfase ´de gevangene van zijn roem´ genoemd. De drukkende atmosfeer waarin de auteur toen leefde zal een grote invloed hebben op zijn laatste werk, zoals de vele gedichten die gedeeltelijk in Adagio werden opgenomen maar vaak ongepubliceerd bleven.

     

    Een verfrissend meesterwerkje

    In talig opzicht een topwerk van Timmermans is Minneke Poes (1943), een soort dagboek waarin de auteur zijn bewondering voor de natuur uitzingt in een erg poëtische stijl, gekenmerkt door scherpe observaties en fijne humor. Het boekje, geschreven tijdens een lange rustperiode in het landelijke Grobbendonk, herinnert wegens zijn frisse beeldspraak aan Ik zag Cecilia komen. Aster Berkhof schreef erover: dat is de taal van de mens ´die de dingen voor de eerste maal in hun waar wezen ziet´, de taal van de dichters die ´dwars door traditie en conventie heen schouwen […] naar den diepen zin en het diep verband tusschen de dingen; zij zien alles opnieuw voor de eerste maal, en – alhoewel gebruik makend van materiaal dat aan de neutrale tekentaal is ontleend – vertolken zij hun innerlijke ontroering in een gloednieuwe taal, rhytmisch beheerscht door de reflexen van hun organisme.´

     

    Opnieuw een schildersboek

    Het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Na zijn roman over Pieter Brueghel had Timmermans gezworen nooit meer zo´n boek te schrijven. Het vele studiewerk had hij veel te belastend gevonden. Meer dan tien jaar later schrijft hij met Adriaan Brouwer (1948) evenwel opnieuw een schilders´biografie´.

     

    De schilderkunst was en bleef zijn grote liefde, zoals ook de in 1943 verschenen essays over Oscar van Rompay en Isidoor Opsomer aantonen. Voorstanders van de soberder Timmermans à la Boerenpsalm vinden Adriaan Brouwer het beste prozaboek van de Lierenaar. In vergelijking met Pieter Brueghel is de roman steviger van structuur, tegelijk ook minder barok, maar door de directe stijl heel levendig. De thematiek is modern en terzelfdertijd aloud; samenvattend kunnen een drietal thema´s worden aangewezen, die alle op een erg realistische en directe wijze worden aangesneden: de vraag naar de zin van leven en sterven, het conflict tussen ziel en zinnen, de vraag naar de vrijheid van de menselijke wil. Het in volle bezettingstijd geschreven boek is ook een ode aan de vrijheid en aan de kunst. Op de eerste bladzijde mijmert Brouwer: ´Het leven is een soep met vier troostende mergpijpen in: de drank, de liefde, de toeback en de kunst. En daar heb ik het mijne van genomen! Heb ik nu verkeerd geleefd? [...] Onze gebreken zijn een deel van onze kracht.´ En op het einde spreekt de schilder: ´En nu wacht ik naar het toevallen van mijn ogen. Ik ben misschien geweest wat ik moest zijn? We kunnen er misschien niet aan doen?´   
     

    Nagelaten verzen - de betekenis van Timmermans

    De metafysische thematiek uit de Brouwerroman – die de auteur bij nader inzien in zijn hele oeuvre heeft voorbereid – bepaalt ook de gedichten in het postume Adagio (1947), de bundel die als Timmermans´ geestelijke testament wordt beschouwd.

    De toon is melancholisch:

    Nu komt de tijd dat men naar binnen ziet

    Want wij zijn arm, en knagen aan ´t verleden

    en spelen met de kaarten van verdriet.

     

    Ook de beroemdste Timmermansverzen komen uit deze bundel :

     

                De kern van alle dingen

                is stil en eindeloos.

                Alleen de dingen zingen.

                Ons lied is kort en broos.

     

    Wie de Adagio-gedichten analyseert, de breedheid van thematiek en diepte van denken en voelen daarachter peilt, komt er nooit toe hun auteur als een oppervlakkige folklorist te catalogiseren. Dat werd wel eens gedaan – en kleiner werk nodigt daar inderdaad, wegens een gebrek aan intellectuele spankracht, wel een keer toe uit – maar wie leven en werk van de Lierenaar in zijn geheel overschouwt, stelt vast dat deze stereotype niet standhoudt. Veel meer waarheid schuilt in de woorden van Frans Verleyen, die met De gezonken goudvis. Felix Timmermans en de moderne tijd een overtuigend pleidooi schreef voor een hernieuwde lectuur van Timmermans. Hij ziet de betekenis van de Lierenaar veeleer in diens ´vermogen om een verhaal in onthutsende taalbeelden om te zetten´ dan in ´de waarde van de verhaalstof zelf´. Vooral berustte ´zijn literair talent […] op meesterschap om taferelen zo te beschrijven dat ze meteen onvergetelijk werden én op het aanboren van voor zijn tijd en zeker in zijn katholieke omgeving zelden ontgonnen thema's: pantheïsme (of variaties erop), hedonisme, new age-achtige mystiek, ecologie, pacifisme, sociaal onrecht en een onmiskenbare ironie tegenover het sterk door de kerk gekleurde volksleven.´

     

    *****************

    09-09-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    01-09-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gedreven door liefde tot Vlaanderen - A. Verhoef

    Gedreven door liefde tot Vlaanderen.

     

    Felix Timmermans:”Ik heb zoals Rembrandt alle roem gekend en zal zoals Rembrandt eenzaam sterven”

     

    Door drs. A. Verhoef – 1997

     

         Waar de Grote en de Kleine Nete samenvloeien, ligt Lier. Binnen de middeleeuwse stadswallen, in de schaduw van de prachtige Gummaruskerk, verheft zich de Zimmertoren. Onder de torenklok komen op gezette tijden figuren uit de romans van Liers belangrijkste burger, Felix Timmermans (1886-1947), tevoorschijn.

    Vijftig jaar geleden, op 24 januari 1947, overleed hij. Verguisd in eigen Vlaanderen.

     

         In het Begijnhof van Lier hebben de kleine huisjes achter witte muren geen nummer maar de naam van een heilige. Hier dwalen we zomaar door een novelle van Felix Timmermans, de stimulator van de rooms-katholieke Vlaamse kunst.

    Twee wereldoorlogen heeft hij over zijn geliefde stad zien golven, met al hun vernietigende kracht. Maar Timmermans' romans, novellen en verhalen spelen zich niet af tussen bomkraters en ruïnes. “Wanneer ik iets over Lier vertel”, zo vertrouwde hij eens aan een vriend toe, “dan stel ik mij het Lier voor toen ik twaalf jaar oud was”.

    In dat Lier had het woord van meneer pastoor gezag.

     

    Volksbuurt als leerschool

    Leopoldus Maximilianus Felix Timmermans werd op 5 juli 1886 als dertiende kind van Gommaar en Angelina Timmermans geboren. Naar rooms gebruik werd hij de volgende dag in de Gummaruskerk al gedoopt. Daarbij wilde zijn veel oudere zus Valentina als meter optreden, maar dan wel op voorwaarde dat haar verloofde peter mocht zijn. Aan hem ene Felix- dankte Leopoldus Maximilianus zijn derde voornaam. Valentina trouwde overigens met een ander...

     

         De leerstof van de lagere school kon de gemakzuchtige Felix absoluut niet boeien.

    Onder zijn opstellen stond steevast "slecht" of "zeer slecht". Later zouden uitgevers veel werk hebben om zijn spelling en zinsbouw tot een acceptabel niveau te tillen. De sappige verteltrant leerde Felix niet op school, maar in de volksbuurten van Lier, waar hij graag rondstruinde.

    Liever dan met spelling, stijl en rekenen hield Felix zich bezig met de Vlaamse schilderkunst. Als twaalfjarige voerde hij hele gesprekken over de werken van Rubens. En toen hij voor de eerste keer een schilderij van Pieter Bruegel zag, dronk hij de figuren en kleuren met een ongewone gretigheid in. Veel later zou de bewondering haar weg vinden in maar liefst drie boeken over de Vlaamse schilder.

     

    Nazareth aan de Nete

    “Ik wil huwen met een meisje die zeer arm is, maar als vrouw in harmonie nevens mij in het leven zal kunnen staan”, schreef Felix in 1912 aan een vriend. Hij meende het serieus, zo zelfs dat hij de wil van zijn ouders trotseerde. “Mijne ouders willen het niet en ik moest weg van huis. Daar sta ik nu met lege handen, zonder geld en zonder vooruitzicht”.

    Het huwelijk ging door. Felix' ouders gaven uiteindelijk hun toestemming, maar kwamen niet naar de huwelijksvoltrekking.

    In deze tijd oogst Timmermans ook zijn eerste literaire succes. De roman "Pallieter" krijgt in Vlaanderen en daarbuiten over het algemeen een goede pers.

    Maar nog voordat "Pallieter" in het voorjaar van 1916 verschenen was, had Timmermans een begin gemaakt met de roman "Het Kindeke Jezus in Vlaanderen". Het geboorteverhaal verplaatste hij daarin naar de streek rond Lier. Nazareth ligt bij Timmermans aan de Nete, Elizabeth woont in Grobbendonk, Maria en Jozef trouwen in Lier. Later vluchten zij met het kindeke Jezus naar Holland...

    Het is vrijwel zeker dat Timmermans tot deze overplaatsing van tijd en ruimte werd geïnspireerd door het schilderij "De volkstelling" van Pieter Bruegel, waarop we eenzelfde 'vervlaamsing' van het kerstevangelie aantreffen.

     

    Kromme stok

    De bekende theoloog K. Schilder wijdde in "De Reformatie" van 26 juli 1940 heel wat woorden aan deze overzetting van tijd en plaats van het geboorteverhaal. Hij noemde het daar een kromme stok waarmee een rechte slag geslagen kan worden. De roman riep voor Schilder de vraag op: “Zou ik hebben kunnen gelooven, indien Christus had geloopen op den Coolsingel, als de wonderbare spijziging geschied was in de Scheveningsche Boschjes, als de Gevangenpoort Lithostrotos was geweest?”

    Maar hoe sympathiek Timmermans ook Jozef, Maria en het kind Jezus beschrijft, toch is het niet waarschijnlijk dat de auteur nu juist dié 'rechte slag' wilde slaan.

    Felix Timmermans had zich eerder al verbonden met de Vlaamse Beweging die Vlaanderen van België af wilde scheiden. De beweging kwam tijdens de Eerste Wereldoorlog in een kwade reuk te staan, toen zij de binnengevallen Duitsers als motor voor haar politieke streven ging beschouwen. Vlak voor de bevrijding nam Felix met vele andere activisten de wijk naar Nederland : een ballingschap die tot maart 1920 zou duren.

    Die verheerlijking van het door België 'onderdrukte' Vlaanderen vinden we terug in "Het Kindeke Jezus". Het is niet zomaar, dat in de roman Holland de plaats van Egypte inneemt.

    Duitse soldaat

     

         De Vlaamse kunst moest naar een hoger plan, vond Timmermans. Met dat doel voor ogen stichtte hij in oktober 1925 met elf anderen "De Pelgrim", een beweging die de kunst een sociale roeping toekende. Hoewel de beweging na vijf jaar niet meer functioneerde, bleef Timmermans de idealen van een Vláámse kunst uitdragen. Maar meer nog dan in Vlaanderen vond hij gehoor in het buitenland en met name bij de oosterburen, waar hij als auteur en voordrachtskunstenaar razend populair was geworden.

         Die populariteit speelde hem parten tijdens de Tweede Wereldoorlog. Wat moest je, als een Duitse soldaat bij de gevierde "Herr Timmermans" aanklopte om een handtekening?

    Die jongen gewoon binnenlaten, meende de schrijver. Zíj hadden toch niet om die afschuwelijke oorlog gevraagd! Hoewel hij zich tijdens de Tweede Wereldoorlog verre hield van de politiek, was hij naïef genoeg om te menen dat hij een uitnodiging om in Duitsland een culturele manifestatie bij te wonen, gewoon kon accepteren. Die uitnodiging had immers niets met de oorlog te maken...

    Dat hij daarmee minstens argwaan zou wekken bij zijn eigen volksgenoten, kwam blijkbaar niet in hem op. Toen Godfried Bomans hem na de oorlog bezocht, zei Timmermans hierover tamelijk onnozel tegen zijn collega-auteur : “Ik had daar geen gedacht van...”.

     

    Zoals Rembrandt

         Felix Timmermans, zo was de algemene opinie na de oorlog, was "verkeerd" geweest. Alleen een zich verergerende hartkwaal hield hem uit de gevangenis. Terwijl zijn werk in veel Europese landen vertaald werd (en zeker niet alleen in Duitsland!), mocht het in de Belgische schoolbibliotheken niet opgenomen worden.

    Verdenkingen groeiden tot een hetze uit.

    De hetze nam groteske vormen aan. Het deerde Timmermans niet zo veel meer. Na zijn bezoek aan Lier schreef Bomans: ,,Zelden heb ik zo'n doodvermoeide man gezien". Langzaam vloeide het leven uit hem weg. ,,Ik heb", zo merkte hij vlak voor zijn dood op, ,,zoals Rembrandt alle roem gekend en zal zoals Rembrandt eenzaam sterven". Op de vroege morgen van 24 januari 1947 overleed hij. Met hem stierf de hetze.

     

    Waar de Grote en de Kleine Nete samenvloeien, zijn de mensen nu trots op hún Felix...!

     

    **********

    01-09-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    17-08-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans - Knuvelder G.P.M.

    Felix Timmermans (1886-1947)

    Door Gerardus Petrus Maria Knuvelder (Arnhem, 25 januari 1902 - Eindhoven, 29 juni 1982) was onderwijzer in Eindhoven en een Nederlands literatuurhistoricus.

    Bekend is zijn Nederlandse literatuurgeschiedenis in vijf delen.

    Uit de Bibliotheek der Nederlandse Letteren.

    Om de verschijningsdata van zijn werken hoort tot deze periode ook Felix Timmermans. Timmermans debuteerde in 1910 met Schemeringen van den dood. In zijn jonge jaren hield hij zich danig bezig met de lectuur van occultistische en spiritistische geschriften. De invloed hiervan, samen met de indruk die Maeterlincks symbolistische drama's op hem maakten, resulteerde in, enerzijds, de quasi-mystieke Bagijnhofsproken (samen met Anton Thiry, 1911), en anderzijds, de Schemeringen van den dood (1910), dit laatste zijn eerste zelfstandige werk van langere adem; de ‘schemeringen’ zijn vol duistere geheimen en spokerijen. Weinig deden zij vermoeden dat Timmermans in zijn Pallieter (1916) de panische verheerlijker van het vreugdevolle leven van de zinnen worden zou, te gast gaande aan al het genot dat de natuur de ‘dagenmelker’ Pallieter schenken kon. Tegen de voorstelling dat de genotzieke, wel eens grof genietende mens-van-vlees-en-bloed bij uitstek de Vlaming representeren zou, hebben de Vlamingen-zelf op de eerste plaats protest aangetekend. Pallieter heeft dan ook een geheel eigen betekenis in de Vlaamse letterkunde. Timmermans zelf heeft ervoor gewaarschuwd in zijn boek niet een weergave van werkelijkheid te zien, maar de uitbeelding van een ‘verlangen’; de landschappen erin zijn niet reëler dan de hoofdfiguur. Het is een verbeeldingswerk, dat in zekere zin de nieuwe tijd aankondigt, die van het expressionisme: de werkelijkheid vervormend, chargerende beeldspraak, een visie die niet realistisch, maar lyrisch en synthetisch te werk gaat, de schepping van een nieuw wereldbeeld. ‘Het boek - aldus Lissens - is een weelderig brok natuur. Uit de Vlaamse, bepaaldelijk Lierse heimat ontstaan, breekt het krakend en vlammend door de waarneming van het milieu heen en wordt het een visioen, waarin men het laaiende sensitivisme niet meer kan onderscheiden van het beeldende en kosmische expressionisme. Van Nu en Straks is hiermee in de roman voorgoed voorbijgestreefd’. Wat de Van Nu en Straksers niet gelukte, gelukte Timmermans: een type scheppen dat uit eigen kracht voortbestaat.

         Die eigen kracht bestaat intussen stellig niet uitsluitend in een blind aanvaarden en genieten van het aardse en zintuiglijke zonder meer. Pallieter is een levensgenieter, een man die vreugdevol de goede gaven, ook de stoffelijke, van het leven van iedere dag aanvaardt. Maar hij aanvaardt die duidelijk als gaven Gods, gaven die zó, en niet anders, de mens ten dienste geschapen werden. Zijn boek is minder schepping van een karakter dan van een type; het is vooral hymnische lofzang op het door de schepper geschonken goede der aarde.

         A. Westerlinck heeft, in De innerlijke Timmermans, betoogd, en zijn betoog van argumenten voorzien, dat Timmermans-zelf bepaald niet de oppervlakkige levensgenieter was waarvoor velen hem op grond van zijn boeken hebben gehouden, maar dat deze boeken ook getuigenis afleggen van een rijke innerlijkheid en diepe gemoedsbewogenheid. Hij ziet in veel werk van Timmermans veeleer een romantische natuur dan een realistische. Uitgangspunt van zijn behandeling van dit thema is de gedichtenbundel Adagio (1947), maar van dit uitgangspunt uitgaande, wijst Westerlinck telkens op vanuit de gelijke gemoeds- en geestesbeweging geschreven oudere prozateksten. Het romantisch-religieus beleven kwam al bijna direct na Pallieter tot uitdrukking in het volgende grotere werk dat hij schreef Het kindeken Jesus in Vlaanderen (1918). Dit beleven wordt gekenmerkt door een sterk intimisme en een zuivere ingetogenheid. Daarnaast door de warmte die het leven als nabij doet gevoelen, en een krachtig plastisch uitbeeldingsvermogen.


        
    Om detailschoonheid en aantrekkelijke atmosfeer bekoort ook het bescheiden, sobere en gevoelige De zeer schoone uren van juffrouw Symforosa, begijntje (1918). Timmermans' levensliefde verdiepte en verinnigde zich verder, zodat uit zijn werk een vollediger levensaanvoeling ging spreken. De auteur bleef beschikken over een sterke kracht van waarneming, die met zijn innigheid van gemoed tot een zeer persoonlijke en aantrekkelijke eenheid versmolt. In Anne-Marie (1921) leeft de lezer mee met de liefdesidylle uit het kalm-burgerlijke gezelligheidsleven van de achttiende eeuw, in De pastoor uit den bloeyenden wijngaerdt (1923) met een liefdesconflict omwille van de religieuze verscheidenheid, maar vooral met de weelderig rankende fantasie van de zeereerwaarde heer die zijn eigen verbeeldingsrijk te scheppen weet. - Bezwaar kan men maken naar aanleiding van Pieter Breugel, zoo heb ik u uit uwe werken geroken (1928): bij alle kleurigheid en oubolligheid van fantasierijke voorstelling doet het werk de grote innerlijke bewogenheid en de dramatiek van de Brabants-Vlaamse schilder niet geheel tot hun recht komen. Bóven zijn krachten ook greep de verteller met De harp van Sint Franciscus (1931) en het verhaal dat verscheen in de allereerste oorlogsjaren: het verhaal over een Vlaams geslacht De familie Hernat (1941), waarmee hij bedoeld zou kunnen hebben zijn volk moed in te spreken tijdens de bezetting: het verhaalt de geschiedenis van de familie tijdens de Oostenrijkse en de Franse bezetting, met de intermezzi van Brabantse omwenteling en Boerenkrijg, rampzalige gebeurtenissen die echter zijn voorbij gegaan. Postuum verscheen Adriaan Brouwer (1948).

     

         Het bezwaar dat tegen zijn werken gemaakt wordt is niet zozeer dat zij aan het anekdotische een ruime plaats toebedelen als wel dat door dit anekdotische - en niet zo heel veel meer - geen recht gedaan wordt aan het onderwerp dat zij geacht worden te behandelen. Kennelijk waren Timmermans' intellectuele vermogens niet toereikend om het niveau van de problematiek, die het onderwerp stelde, volledig tot hun recht te doen komen.

         Tegen zijn vijftigste levensjaar heeft hij echter nog eenmaal duidelijk een meesterlijk werk geschreven, zijn Boerenpsalm (1935): het verhaal van de aarde en van reële mensen op die vaste grond, mensen - met name boer Wortel - die het leven nu niet meer alleen vreugdevol aanvaarden zoals Pallieter deed, maar dit leven reeds in tal van aspecten doorleefd hebben: de zinnelijke en geestelijke aspecten ervan, vreugde en leed, zorgen en bevrijding. In wezen toch ook weer een lofzang op het leven, maar nu het leven in zijn volheid en met al zijn facetten, - lofzang, uiteindelijk, aan de eeuwige oneindige God die dit alles in het leven riep.

         Hiervoor werd al genoemd de gedichtenbundel Adagio (1947), die de neoromantische, inclusief religieuze geaardheid van Timmermans nadrukkelijk tot uitdrukking brengt.

    De strijd tussen het zintuiglijke genot en het zielsverlangen vindt niet zelden in angstgevoelens een weerslag, in schuldgevoel, en in het verlangen naar een uiteindelijk zuiver spirituele beleving. De bundel geeft de neerslag van dit verlangen in het ‘verzinken der ziel in het mysterie van haar eigen stilte en die drang van de dichterlijke intuïtie om achter de zinnelijke vormen de mystieke essentie van de bestaande dingen te ontdekken’.

         Ter uitdrukking van dit verlangen fungeren met name de motieven van de stilte, de nacht en de muziek. Timmermans miste echter de artistieke vormkracht om wat hij zeggen wilde in een eigen spraak te formuleren. Als dichtkunst zijn de gedichten dan ook niet van bijzondere waarde, ze dragen er wel toe bij een veelal nog vertekend beeld van Timmermans te corrigeren en de innerlijke te doen herkennen.

         Deze ‘innerlijke’ Timmermans heeft er ook voor gezorgd, dat hij niet alleen het reëel, maar ook het intiem beeld van Vlaanderen (Brabant) gaf; aan wat aan hem voorafgaande auteurs al hadden doen zien, voegde Timmermans de intimiteit toe, ‘waarin de mensen en het uitzicht der dingen tegelijk reëel en archaïsch verschenen, zoat wij weer plots bewust werden van onze oude adel en de verbondenheid aanvoelden met het beste dat hier tot stand kwam van Jan van Eyck tot Rubens’. Hij kon dit geven krachtens het hem aangeboren vertelvermogen. Hij is een der beste ‘vertellers’ van de zuidelijke Nederlanden, beschikkend over een uitzonderlijk gave om verbeeldingen en gemoedsbewogenheden, geestelijke en zintuiglijke ervaringen adequaat onder woorden te brengen. Zijn natuurlijk talent in dit opzicht heeft hij voortdurend verrijkt, doordat zijn persoonlijkheid verrijkt werd aan en door het leven.

    Hij is geen individualist in de moderne zin van het woord, maar beleeft het algemene leven zeer persoonlijk, gevoelig en bewogen. Deze persoonlijke beleving wordt gekenmerkt door haar natuurlijkheid, die, bij alle erkenning van de smartelijkheid van het leven en de tragiek die het bezit, wezenlijk gelooft ‘in de mens, in de natuur als filosofisch begrip van orde en zinrijkheid, en in God die de eeuwige zin en grond van heel de natuur is’. Daardoor leefde hij vanuit een zeker eenheidsgevoel, dat ook in toenemende mate berustte op een doorleefd gevoel van de verbondenheid van de geest met de menselijke natuur, (al was het angstgevoel, dat voortvloeide uit de ervaring van de menselijke gebrokenheid, hem zeer wel bekend).

    Men kan zich, zoals Westerlinck heeft opgemerkt, een harmonie denken die anders en ook rijker is dan die van Timmermans, een eenvoud waarin de geest ruimer aandeel heeft en waarin talrijker levenswaarden worden geïntegreerd, dit betekent allerminst dat die van Timmermans als primitief kan worden afgedaan. Hij gaf ‘de zuiverste uitdrukking van onzen aangeboren natuurlijken levenszin’, - ons, dat wil zeggen : de Brabantse Nederlanden uit de provincie Antwerpen. Hij is daarvan een der glories krachtens zijn ‘diepe en rijke zielsrijkdom’, krachtens zijn vermogen gewone dingen te zeggen ‘op een manier, waarop niemand anders ze zegt in onze taal en die dan toch de enige manier schijnt, waarop ze zuiver gezegd kunnen worden’.

     

         Herman Teirlinck noemt in zijn Uitvaart van Felix Timmermans van 1947 als de drie die ‘de fraaiste en meest spectaculaire worpen’ gedaan hebben naar een eigen stijl :

    Stijn Streuvels, Karel van de Woestijne en Felix Timmermans (zichzelf laat hij buiten beschouwing). Rijkelijk hebben zij, aldus Teirlinck, geput uit de eigen volkstaal: Streuvels uit de Westvlaamse, Van de Woestijne uit de Oostvlaamse, Timmermans uit de Kempische.

    Maar zij hebben er op uiteenlopende wijze gebruik van gemaakt.

     

         Bij alle kritiek echter die Teirlinck op Timmermans' stijlvermogen heeft, ruimt hij hem een royale plaats in binnen het kader van dit triumviraat.

     

    **********

    17-08-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Foto

    Archief per maand
  • 05-2023
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 02-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 09-2021
  • 08-2021
  • 07-2021
  • 06-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 02-2021
  • 01-2021
  • 11-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 06-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 01-2020
  • 12-2019
  • 11-2019
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 12-2018
  • 11-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 07-2018
  • 05-2018
  • 04-2018
  • 03-2018
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 05-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 10-2016
  • 09-2016
  • 08-2016
  • 07-2016
  • 06-2016
  • 04-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 06-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 05-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 04-2009
  • 09-2008
  • 06-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 12-2007
  • 10-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 01-2006
  • 05-1982


    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Over mijzelf
    Ik ben Mon Van den heuvel
    Ik ben een man en woon in Lier (België) en mijn beroep is op pensioen.
    Ik ben geboren op 19/06/1944 en ben nu dus 80 jaar jong.
    Mijn hobby's zijn: Felix Timmermans - Geschiedenis van Lier in de ruimste zin genomen.

    Een interessant adres?

    Mijn favorieten websites
  • Thuispagina Louis Jacobs
  • Guido Gezelle
  • Ernest Claes Genootschap
  • Oscar Van Rompay
  • Felix Timmermans Genootschap
  • Schrijversgewijs
  • Kempens erfgoed

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!