Vlaamse schrijver, dichter en schilder * 1886 - 1947 *
02-01-2013
Onder een lantaarn - A.L. Boom
Onder een Lantaarn
Uit De Tijd 18/8/1989-door A.L. Boom
Lezen is een sociale aangelegenheid. Bij de dood van de enige bewoner liggen de tien boeken ongeopend op het onbewoonde eiland. Alleen bij de kluizenaars in de woestijn lag hun enige boek, de bijbel, gebruikt in de stilte na het vertrek van de laatste duivel. Maar over dat boek spraken zij de hele dag met hun enige gezelschap : God.
Elke lezer wil delen. En de altijd wat plechtig geroemde dialoog met de schrijver of diens figuren is daarvoor niet geschikt. De lezer leest in de hoop op gezelschap. Hij is allerminst de individualist waarvoor hij wordt gehouden. Elke lezer wil gestoord worden. En hij vertelt meteen wat hij leest, en als hij enthousiast is, zal hij de laatste goede zin meteen aan de onbekende voorlezen. De lezer kan zijn eenzaamheid met het boek alleen verdragen omdat hij weet : straks kan ik erover spreken. Niets onnatuurlijker dan de stilte in de leeszaal.
Op de enige plaats waar lezers samenkomen, is spreken verboden. Het zal nog wel een overblijfsel zijn uit de tijden dat er alleen in kloosters leeszalen waren. Ga naar een leeszaal, kijk rond, ieder loert naar de ander. Wat leest hij? Dat ken ik ook. Zou hij het ook mooi vinden? Hij zou dit ook eens moeten lezen. Hier. 'Voorrecht van goden en mensen is het lachen', dat lees ik net. Dat moet toch iedereen een keer gehoord hebben. Maar het enige geoorloofde geluid is het dode geritsel van papier. Ik heb nooit in leeszalen kunnen lezen.
Wie veel leest, zou verplicht moeten worden tot publiek delen. Een schitterende opdracht tegenover de gedwongen spaarzame lezers. Wie leest bij voorbeeld een studie over Felix Timmermans? Ik kreeg die ook maar vorige week toevallig in handen. De auteur heet Ignaas Dom en zijn boek heet Felix Timmermans de pelgrim. Ik zou de studie ook misschien niet zo gauw helemaal lezen. Maar in het fraai uitgegeven werk staat wel op pagina 113 het meest frappante leesgetuigenis dat ik ooit heb mogen lezen.
In november 1938 ontvangt Timmermans een brief uit Amsterdam. Die luidt zo :
" Zeer geachte Heer Timmermans,
Laat ik u even schrijven dat ik zojuist onder enen lantaren in Amsterdam in den nacht om 2 uur geheel uw boek «Ik zag Cecilia komen» op straat heb voorgelezen aan Prof. FJ. Buytendijk. Het was wel de vijfde keer dat ik uw boek las. Ik zou ondankbaar zijn U dit niet te laten weten. Het is zo mooi dat ik er telkens opnieuw van in den hemel ben.
Vergeef mij dat ik u dit zo schrijf. Ik doe dat nooit. Maar uw boek is een meesterwerk.
Gij wordt zo vaak zo zeer geminacht. En het is toch zo mooi! In allen eenvoud gezegd, ik kan niet nalaten u te zeggen, hoezeer ik dit bewonder. Ik dank U, mede namens Buytendijk.
Gij hebt een zeer mooi boek geschreven. Het heeft ons allen wij, en die ik ken ontroerd. Wilt Gij zo goed zijn, deze spontane uitdrukking van vreugde wij zijn gewoonlijk zo kalm niet te beschouwen als vlijerij?
Anton van Duinkerken. "
Alle klokken van de Sint Gummaruskerk in Lier moeten zijn gaan luiden, toen Timmermans dat las.
Uit hun een paar jaar geleden gepubliceerde correspondentie weten we dat Buytendijk en Van Duinkerken elkaar wekelijks in Amsterdam ontmoetten, naar ik meen op donderdag als Buytendijk in Amsterdam college gaf. Hun gesprekken duurden, bij Van Duinkerken thuis, tot diep in de nacht. Maar kennelijk maakten zij in de nacht ook wel eens een wandeling.
Maar waarom droeg Van Duinkerken de inderdaad heel mooie novelle van Timmermans 's nachts bij zich? Hadden zij eerst thuis over het boekje gesproken? De gastheer pakt het en zoals altijd maakt de aanraking pas het enthousiasme goed los. Maar Buytendijk moet weg. Het is bijna twee uur. Van Duinkerken loopt mee, steeds enthousiaster wordend. Ze staan in de stille straat. Wat is er over een boek te zeggen, wat dat boek zelf niet beter kan zeggen? Het echte delen van het leesgeluk is het voorlezen van het boek. Gelukkige mensen schamen zich nooit. Het op straat voorlezen midden in de nacht was een vanzelfsprekende zaak.
Hoe lang zullen de twee daar gestaan hebben? Ik zag Cecilia komen is een dun boekje, maar het tempo van Van Duinkerken en de tijd lag laag. Buytendijk, de waarnemer veel van zijn boeken hebben met kijken te maken moet minstens een uur onder de lantaarn geluisterd hebben. Wat moet hij het boekje, maar ook het moment zelf schitterend hebben gevonden. Daar is de laatste bladzijde, de laatste regel nadert. Helaas, het boek is uit. " Dat is mooi, hè ", zal de een, " Heel mooi ", zal de ander gezegd hebben. Intensere communicatie is nauwelijks denkbaar. Wie aan de situatie denkt, wordt onvermijdelijk jaloers. Op het gezamenlijk geluk dat de twee daar onder de straatlantaarn gekend hebben.
Buytendijk gaat naar huis. Hij zal het boekje van Timmermans meegekregen hebben.
En ik weet zeker dat hij het die nacht nog helemaal gelezen heeft, al zal het alleen maar zijn om het geluk van het uur op straat te kunnen vasthouden. Van Duinkerken gaat naar huis.
En het wonderlijkste is, dat hij meteen de brief schrijft. Een derde moet in het geluk delen.
Wie in fantasie gelooft, leest de brief niet goed. Dit is allemaal echt gebeurd, alle gevoelens zijn oprecht. Want het zal niet aan het late uur te wijten zijn, dat Van Duinkerken zo eenvoudig, eentonig schrijft. Hij zegt zelfs in dit kleine briefje enkele keren hetzelfde.
Dat gebeurt alleen in momenten van uiterste oprechtheid over eigen geluk.
Van Duinkerken was toen vijfendertig, hij had al de halve wereldliteratuur gelezen en was daarover allerminst zwijgzaam geweest. Maar als de lezer in zijn zuiverste gestalte verraadt hij zich in dit voorval. Een beter zelfportret had hij niet kunnen schrijven. Buytendijk was zestien jaar ouder dan zijn voorlezer, hij heeft hem ruim zes jaar overleefd. Waarom heeft hij deze gebeurtenis nooit opgeschreven? Desnoods als een kleine studie over de psychologie van het lezen. Maar misschien las Van Duinkerken hem wel wekelijks een boek voor!
En kende hij talrijke straatlantaarns in Amsterdam. Hoe schrijf je dat op? Niemand gelooft het toch. Ik denk dat dit zijn zwijgen verklaart : de gebeurtenis was te intiem.
Alleen de schrijver van het boek mocht ervan weten.
Gelukkig is de geschiedenis even sociaal als de lezer : ze wil delen.
Overstoord, ondanks al de moeilijkheden der laatste maanden, ondanks het achterwege blijven van officieelen steun, en de geweldige mededinging op eigen bodem door buitenlandsche firma's, gaat hr. Jan Vanderheyden, grondlegger der Vlaamsche Film-industrie met zijn werking voort.
En deze week brengt hij te Antwerpen, in een der grootste zalen der havenstad, weer een nieuwe Vlaamsche film (de hoeveelste ? men kan ze bijna niet meer tellen !) op de markt. Deze nieuwe film heet « Een Engel van een Man » en is door en door Vlaamsch, want het scenario werd geschreven door niemand minder dan den bekenden Vlaamschche verteller Felix Timmermans, die met boeken als « Pallieter », « Kindeke Jezus in Vlaanderen », «Pieter Breughel», «Boerenpsalm», e.a. bekendheid verwierf in de Europeesche letteren, ja, men mag zelfs zeggen in de wereldliteratuur, waar verder al de in deze film optredenden vooraanstaande Vlaamsche tooneelkunstenaars zijn, en ten slotte de muziek bezorgd werd door de heeren Renaat Veremans en Perak, en voor de camera beroep werd gedaan op de beproefde technische kennis en het artistiek aanvoelen van E. Muhlrade.
Overigens, de hierbij volgende korte inhoud van « Een Engel van een Man », van de hand van onzen Lierschen Fé zelf, laat omtrent het 100 % Vlaamsch zijn van dezen film, zoowel naar geest als naar uitwerking, geen twijfel over.
En daarbij blijft het niet. Jan Vanderheyden komt volgende maand met nog twee andere nieuwe filmen te voorschijn, namelijk : « Met den Helm geboren », eveneens een zoo gemoedelijke als humoristische werk en « Naar nieuwe Levensvreugde » een geromanceerd gegeven, waarin de schoonheid, de karakteristieken en de uitzonderlijke waarde der provincie Antwerpen verheerlijkt worden, en waardoor het Vlaamsche filmwezen met een toeristisch-kultureelen band verrijkt wordt.
Jan Vanderheyden is misschien geen « engel van een man », maar hij is onbetwistbaar een durver, en iemand die op zijn terrein de Vlaamsche kultuur heel wat meer bijbrengt dan de duizende praters, die het steeds zoo goed weten hoe het eigenlijk hoort te zijn, maar nooit de handen uit de mouwen steken. En het komt in het jonge naar uitbloei groeiende Vlaanderen in de eerste plaats op pioniers aan, en zeker voor de moderne gebieden als film, radio, enz. waarop onze menschen te lang afwezig bleven.
Jan Vanderheyden legt de basis voor een mogelijk leefbare en actieve Vlaamsche film-industrie. Aan het publiek, aan ons allen, hem in deze zware taak te steunen, en zonder daarom eerlijke, gezonde en opbouwende kritiek te sparen, aan dezen film-pionier ten lande het noodige krediet te schenken, ten einde in een naaste toekomst uit te bouwen wat onze volkskultuur verrijken kan.
***
KORTE INHOUD :
Prosper De Leeuw, de baas uit den kruidenierswinkel « In den Kemel >. zucht en kreunt onder den duim van zijn vrouw Rosalie. Hij mag nooit uitgaan, 's Woensdags alleen is het hem toegelaten naar de zangvereeniging «Het ruischend Riet» te gaan repeteeren. Hij staat waar de bezem staat, maar hij verliest zijn hartverlangens niet. Als er een net meisje in den winkel komt, kan hij haar zóó bewonderen dat hij te veel siroop gerieft.
Bonifaas, de knecht die het beter kan zingen dan zeggen, is ook een vurig lid van « Het ruischend Riet », en samen repeteeren ze onder hun werk hun partie tegeneen op.
De oudste zoon uit « Den Kemel ». Gommair, de ijverige secretaris van zangmaatschappij, is met een lief vrouwtje sedert 3 jaar getrouwd... maar helaas de wieg blijft leeg.
En dan is er nog de jongste zoon, Monneke, een spitsfil van een jongen, die tijdens de repetitie tegen goesting op den winkel past en liever met die van achter t hoekske zou gaan vrijen.
« Het ruischend Riet » gaat een groot concert geven. De dirigent zou daarvoor gaarne een zangeres laten optreden die hij te Antwerpen heeft leeren kennen en nog nader kennen wil. Vader en zoon De Leeuw zijn daar tegen. « Wij willen het met eigen krachten doen ». Doch Rosalie komt nu voor de pinnen, geholpen door haar schoondochter. « Die zangeres komt wel. » En zij komt. Zij verovert de harten van de twee De Leeuw's. Prosper en Gommair.
Het festival te Antwerpen, waaraan «Het ruischend Riet» deelneemt, geeft gelegenheid de zangeres terug te zien, die in het café « Tipperary » woont. Terwijl Gommair zich aldaar handig uit de betrapping trekt, heeft Prosper het ongeluk in een te vroolijke stemming een kostelijke vaas omver te dansen. Tante Emma eischt er de betaling van, doch Prosper staat met leege zakken en verspeelt den trein waarmee « Het ruischend Riet » al weg is en moet per taxi weg. In 't gedacht dat hij te laat in « Den Kemel » terecht komt, verbergt hij zich achter leugens. Als Rosalie vaststelt dat hij te vroeg is aangekomen en « Het ruischend Riet » met den 1sten prijs nu eerst van de statie wordt ingehaald. Wordt het voor Prosper een pijnbank.
Hij weet zich uit de klem te redden door het toeval dat de tante van de zangeres ook Emma heet zooals zijn tante, die vroeger enkele jaren te Geel verbleven heeft.
Als nu « Tante Emma » op een schoonen dag het geld voor de vaas wil komen halen, wordt het voor Prosper een vagevuur. Hij moet een uitvlucht zoeken om naar Antwerpen te gaan en de vaas-zaak te regelen. Op die reisjes naar Antwerpen schijnt het ongeluk hem steeds te vergezellen. In 't café « Tipperary »moet hij verzwinden voor de komst van zijn zoon Gommair, die ook een uitvlucht gevonden heeft om nog eens weer te komen : « Om voor zijn vrouw een hondje te koopen !»
Als Prosper over den muur wil klimmen. valt hij in het regenwatervat. En moet zoo opneemvodachtig, zonder geld, verkleumd tot in merg en been, op een autovrachtwagen in den stormnacht, terug naar zijn peperige Rosalie. Een volgenden morgen is hij om te sterven. Nu begint Prospers « fragile » geweten te knagen, hij wil alles aan Rosalie biechten.
Dan eerst kan hij gerust begraven worden. En hij bekent zijn vuige misdaad : een andere vrouw gekust te hebben. Voor Rosalie is dit een zware slag. Zij die altijd gedacht heeft dat Prosper een engel van een man was, had zich aan alles verwacht maar dat niet. En moeilijk komt het van haar lippen : « De dood vergeeft alles. » Nu kan Prosper sterven. Nu moet hij sterven want anders begint de hel op aarde. Maar hoe hij ook moeite doet om het tijdelijke met het eeuwige te verwisselen, het gaat met den besten wil van de wereld niet. En Prosper is verplicht tegen goesting te genezen.
Ook in het huishouden van zoon De Leeuw smoort het in de schouw. Een naamlooze brief onthult het geheim van het «hondje». Als Rosalie zich nu ook in het huwelijksleven van haar zoon wilt mengen, spelt Gommair haar duchtig de les : «Wat voor een schotelvod hebt gij van mijn vader gemaakt?» De vader heeft alles gehoord, zijn leven keert zich om. Prosperke wordt Prosper. De leeuw verheft zich. De leeuw briescht. De leeuw trekt zijn pantoffels uit. Rosalie krimpt gedienstig ineen.
En de vrouw van Gommair wordt er van bewust dat de misdaad van haar man het sop de kool niet waard is.
Terwijl beide vrouwen nu beseffen dat hun mannen toch engelen zijn, zweeft de jongste zoon, Monneke, er met die van achter 't hoekske uit, om te ondervinden dat de liefde wel vleugelen heeft, maar het niet gemakkelijk is een engel van een man te zijn.
Uit De Standaard 21/09/1935 -door Urbain Van de Voorde.
Dat Felix Timmermans een zelfstandig scheppende persoonlijkheid is, die geheel uit zichzelf de krachten haalt waarmee hij zijn werken voortbrengt en dat hij steeds, zonder rechts of links om zich heen te kijken naar wat anderen doen, zijn eigen weg gaat, daaraan zal wel niemand twijfelen die iets afweet van de ontwikkelingsgeschiedenis der letteren.
Dat hij in deze hoedanigheid tot de grootsten behoort, zal ik niet beweren, maar met meer dan één groot schrijver heeft hij het kenmerk gemeen, dat zijn werk zeer ongelijk is. Het is nu éénmaal het noodlot van hen, die geheel zichzelf willen zijn, en kunnen zijn, dat hun scheppende vermogens niet altijd even hoog gespannen blijken en dat hun werk derhalve opeens inzinkingen kan vertoonen, veel grooter dan bij schrijvers, die over het algemeen hun minderen, met een gegeven voorbeeld voor oogen waarvan ze het nooit wagen af te wijken, toch werk kunnen voortbrengen dat doorloopend op ongeveer dezelfde, middelmatige hoogte staat. Aan zichzelf steeds gelijk te zijn is een hoedanigheid van epigonen. We zullen er geen kwaad van zeggen. Ze schrijven zeer leesbare boeken (of penseelen zeer bezienswaardige schilderijen). Daar ze ten slotte niet bijster veel te vertellen hebben, kunnen ze vorm en stijl keurig en netjes verzorgen. Er is in hen geen onrust of gejaagdheid, geen geestesgespannenheid, geen blindelings stuwende impuls van het bloed die hen uit doet gaan op avontuur, en roekelooze zwerftochten in de nog onontgonnen gebieden der expressiemogelijkheden, niets zet hen aan de formeele banden, die zij zichzelf hebben aangelegd, te breken. Deze kunstenaars, schrijvers of schilders, hebben verdienste; ze vormen doorgaans de grote massa van hen die het letterkundige en artistiek leven van een land uitmaken ; maar na eenigen tijd blijken zij, somwijlen reeds gedurende hun leven, door anderen, nieuw opgekomenen, verdrongen. Er leeft weinig van hen na, omdat er geen geestelijke of artistieke invloed van hun werk uitging en op een gegeven moment is het ten hoogste nog het materiaal van den gewetensvollen geschiedschrijver der letteren of der kunst, die het zich tot een plicht rekent alles wat toch een zekere faam of belang gehad heeft in zijn boeken een plaatsje te geven. Hoeveel romans b.v., zelfs in groote literaturen, drijven na een vijftigtal jaren nog boven? Van epigonistische dichters wordt soms een enkel goed vers in een bloemlezing gered, maar hoeveel verhalen blijken na een zekeren tijd « klassiek » te zijn geworden, om het zoo maar te noemen?
Ik zou mij niet eraag aan profetieën willen bezondigen, maar ik geloof niet dat Timmermans in afzienbaren tijd nog enkel een historische beteekenis zal hebben. Borg voor zijn blijvende beteekenis staat m.i. het autochthoon gegroeid zijn van zijn wenk, dat bijna telkenmale iets onverwachts heeft, zeilfs als heb voor het overige niet deugt. Want dit is nu eenmaal typisch voor Timmermans : hij heeft, vooral in den laatsten tijd mislukte werken geschreven, waarvan men niet wist wat men het meest moest betreuren : hun plompheid van stijl of hun valschheid van atmosfeer, de onbeduidendheid van hun inhoud of hun gebrek aan echt levensgevoel, maar telkenmale moest men erkennen dat er een poging gedaan was om iets te geven dat niemand hem heeft voorgedaan. Zijn « Bruegel », hoe verkeerd ik zijn opvattingen van den grooten schilder, én van het heele boek vond, is zijn Bruegel, terwijl hij in de figuur van den onvergetelijke Jan Nagel toch weer een beeld heeft weten te scheppen van den mislukten artist, waarvan ik nergens de weerga ken. En vooral zijn « Franciscus », een heilige waarover reeds een halve bibliotheek geschreven werd, is zijn Franciscus; te midden van den overvloed van literatuur over het onderwerp, heeft hij zich los en zelfstandig kunnen bewegen, zonder aan wie het ook zij, zijn tol te betalen. Wat men Timmermans ook verwijten kan, dit zijn hoedanigheden, die men niet iederen dag bij een schrijver ontmoet en die hem nog bijblijven tot in de minste schetsjes van « Pijp en Toebak » en in zijn trouwens onmogelijken « Krabbekoker ».
Timmermans is zichzelf tot in zijn gebreken toe. Deze schrijver moet men nemen zooals hij is. Zich verontwaardigen over zijn tekortkomingen is een beetje onnoozel. Hij is, als Permeke, een soort natuurkracht; hij heeft zijn goede en kwade buien, zijn hoogten en laagten. Hij is ongebreideld en onbeheerseht. Is de conjunctuur gunstig, dan ontstaan wonderbare dingen. Maar komt er stoornis in het evenwicht der krachten, dan loopt ook alles mis. Dit zijn de wisselvalligheden van kunstenaarsnaturen die in alle weer en wind recht door zee willen gaan. Een door onnaspeurbare oorzaken teweeggebrachte, ontreddering of verzwakking hunner scheppende vermogens wreekt zich onmiddellijk. Het onklaar-raken van Timmermans' krachten toen hij zijn « Bruegel » of zijn Krabbekoker schreef, hebben mij echter Pallieter of Symforosa,of het Driekoningentryptiek niet doen vergeten. Al was ik van de eersten, zooniet de allereerste om hem wegens de grove smakeloosheden die hij zich met «Bruegel» veroorloofde, te lijf te gaan, ik heb het nooit noodig gevonden den schepper van Pallieter te behandelen als was hij een vent van niks. Ik was steeds innerlijk overtuigd dat een schrijver zooals hij, zich op een gegeven moment, als men zich het minst eraan verwachtte, zou hervatten. De conjonctuur zijner scheppende krachten moest alleen maar den tijd hebben weer gunstig te worden.
Is de crisis thans overwonnen? Men leze « Boerenpsalm » en er is wel niemand die deze vraag twijfelend zal beantwoorden. Boerenpsalm is het antwoord dat Timmermans, onverstoorbaar, gegeven heeft aan zijn belagers. Dit werk is even oorspronkelijk, en gaver wellicht nog, dieper, ontroerender, warmer van wetende menschelijkheid en levenservaring dan Pallieter. De uitbundigheid der jeugd is voorbij. De dolle levensvreugd, de overmoed, de zinnenroes liggen achter den rug. Voorbij het lanterfanten, het doelloos trekken van horizon naar horizon. Pallieter heeft wortel geschoten, is boer Wortel geworden en hij is thans a.h.w. vastgeklonken aan den akker, die zijn leven is en zijn doel en zijn geluk.
Wortel is de eeuwige boer, de noeste en norsche, zwijzame en opvliegende, eenvoudig vrome en onuitroeibare bijgeloovige. Uit één stuk, volkomen onsentimenteel, volkomen onromantisch, staat hij daar voor ons met zijn zware, lompe voeten, als vastgegroeid in de aarde, met zijn groote eeltige handen, half misvormd door het levenslang omgaan met spade en zeis, maar nog teer genoeg om met onbewuste, maar grondeloos diepe liefde steeds weer het zaad te zaaien waaruit de nieuwe oogst moet ontstaan. Zijn lot zal het zijn, als dit van zijn vader, eens « krom gewerkt (te zijn) als een vraag teeken. Toen ze hem kistten, zat hij ofwel recht in de kist of staken zijn beenen in de lucht. Ze hebben hem moeten kraken...»
Zoo zal het hem vergaan, zoo zal het zijn kinderen vergaan, hun ten minste die als hij «wortels» zullen willen blijven in de Vlaamsche aarde, eeuwige boer, zooals hij. Hij kent zijn lot, weet dat hij zal moeten werken dag in dag uit, zwaar en uitzichtloos en veelal minacht, en dat hij nooit rijk zal worden (daar zorgt de kasteelheer wel voor). En toch wenscht hij geen ander levenslot dan het zijne, en als hij, oud van jaren, na tweemaal weduwenaar te zijn geworden, zou kunnen introuwen bij een oude jonge dochter en rustig «van zijn renten leven», loopt hij op het laatste moment liever weg, terug naar zijn velden, de open lucht, de vrije natuur.
Dit verhaal van boer Wortel's leven, feitelijk een soort lang « monologue intérieur », is niet het verhaal van de lotsbestemming van den een of anderen toevalligen landman, van een bepaald individu : Het is geheel boven het accident uitgestegen. Wortels leven is het leven van alle boeren; er gebeurt niets in dat niet iederen boer overkomen kan èn als mensen en als bewerker der slibbe. Dit verhaal is nauwelijks nog een roman; synthese van alle boerenromans, maar bijna geheel los van dit tot vervelens toe beoefende genre, ontgroeid aan alle vormen die het in de moderne letteren had aangenomen, is deze Boerenspalm alleen nog een brok epiek, op enkele plaatsen tot een hymne uitgegroeid. Wanneer van veel waarrond nu gerucht gemaakt wordt, veel romannetjes die opgehemeld worden alsof het mirakels waren, zélfs de titel zal vergeten zijn, nog dan zal deze schepping daar staan als een onwrikbaar monument van stijl en taal en beeldende kracht. De figuur van boer Wortel, eenvoudig en ruw en menschelijk, komt mij reeds voor als een soort landelijke half-god uit den grijzen voortijd. Het moderne leven is aan hem voorbijgegaan; tijdselementen en tijdstoestanden raken hem niet. Hij staat, onder Gods wijden hemel, op Gods vruchtbare aarde die hij in den aanvang der menschheid geheten werd in het zweet zijns aanschijns te bewerken, pal als een rots te midden van den voorbijtrekkenden stoet der menschelijke generaties die zich weinig om hem bekommeren doch wier leven hij alleen mogelijk maakt. Want alles kan de mensch missen, deze heele moderne gemechaniseerde beschaving kan verzinken zonder een spoor na te laten, maar het werk van den boer, dat hem voedsel en kleedsel bezorgt, is het begin en het einde van alles. Zoolang hij er is, behoeft niets te verwilderen; aan grootculturen konden landbouwvolkeren het aanzijn geven, maar hijzelf, waaraan wij de basis danken van ons bestaan, blijft de eenvoudige en ook ontberende, die toch met alle vezels van zijn hart blijft hangen aan zijn akker en zijn werk.
Een stuk brute, ruige grond. Ge kunt u omdraaien en hem laten liggen waar hij ligt, en aan de haven gaan werken. Dan slaapt ge 's avonds als een os. Maar steekt ge enkel uwen vinger in dien grond, dan wordt ge er als door wielen en katrollen met lijf en ziel in meegesleurd. Dan is die grond uw leven.
Dag en nacht van in den donkere het bed uit, in den regen en slegen of zengende zon, gedurig voorovergebogen staan of kruipen, bij 't spitten, wieden, kappen, planten, oogsten, dorschen tot aan den laatsten draad licht. Porei planten dat is op zijn eigen al een galei.
Een ander slaapt lijk boter en droomt van schaapjes en zoetekoek, maar de boer, al is hij nog zoo afgemat, ligt met één oog open. Hij luistert of er nog geen regen komt, of de regen nog niet ophoudt. Hij ziet al zijn vruchten vóór zich, hij voelt ze als iets van hem, gelijk zijn eigen vingeren. Ze snakken naar dit, of klagen van dat. Het hart van den boer klaagt en snakt mee. Hij staat op, steekt zijn kop eens buiten; hij beloert de maan en de wolken, voelt naar den wind en luistert naar zijn beesten; hij watert eens op den mesthoop, niets mag verloren gaan, het mest is een halve God, en dan kruipt hij weer achter zijn warme boerin, en wacht den morgen af.
Zoo gaat het dag-in, dag-uit, jaar om jaar. een leven lang : emmers zweet, blaren op uw handen, korstknieën en later een bult. Rijk zult ge er niet mee worden. Dat laat de kasteelheer niet toe. Hij moet kunnen feesten.
Dat weet ge allemaal, en toch door den loover van uw boerenbloed speekt ge in uw handen: God zegen ons! en ge steekt de schup in den grond.
Van dan af zijt ge de slaaf van 't veld, zooals ge de slaaf zijt van uw kinderen.
Het middelpunt is de vrouw. Ons Fien, de moeder.
Zoo treft men in dit boek fragment aan op fragment, grootsch van eenvoud, sober en zelfs somwijlen ruw, maar op den man af en vaak ontroerend. De boer groeit voor uw oogen, hij heeft iets elementairs en geweldigs, iets hiëratisch, als de boeren figuren van Permeke, maar tevens is hij een mensen van vleesch en bloed, lijdend om en door zijn kinderen en aangetrokken, behekst zelfs door de vrouw. In Wortel's leven spelen ze een belangrijke rol, als in het leven trouwens van ieder normalen man, en zooals hij zijn veld liefheeft en er mee als het ware worstelt om het vruchten te doen dragen, zóó heeft hij de vrouw lief en strijdt onbewust met haar om ze naar zijn wil te kneden en haar toe te bereiden om het zaad te ontvangen dat zijn geslacht zal voortplanten in den tijd. Zondige lusten ook wellen bij hem op; met meesterlijke eenvoudwars van alle psychologische uitrafeling, weet Timmermans zijn onrust, kwellingen, wroeging en schaamte te suggereeren als hij eenmaal een misstap begaan heeft met een aantrekkelijke meid uit het gebuurte. Want Wortel is geen heiden.
Zijn geloof is blind, maar diep. Hij denkt er niet over na, maar aanvaardt het op gezag.
Zijn godsvrucht evenwel is iets primordiaals : de vormen van zijn geloof kunnen hem bijgebracht zijn: maar religieus is hij van nature, omdat hij, overgeleverd aan de grillen van weer en wind, onbewust in nauw verband staande met de geheimzinnige machten van leven, teling, vruchtbaarheid, bij instinct gevoelt dat er een Macht over de wereld heerscht, waartegenover niets anders past dan deemoed en gebed. Oeroude atavismen leven trouwens in hem na onder allerhande vormen van bijgeloof, en ofschoon de pastoor, zijn vriend (een prachtige figuur, deze priester!) zich op alle wijzen inspant om al die dwaze superstitiën uit te roeien niets aan te doen: al slaagt de pastoor er momenteel in de bovenhand te halen, in het diepst van zijn hart blijft hij toch wantrouwig: geloof en bijgeloof zijn bij den boer onontwarbaar in elkaar verstrengeld. Zoo weet men nauwelijks of het een vorm van geloof of een soort fetichisme is die er hem toe drijft een Christusbeeld in een stuk hout te snijden. Telkenmale er hem iets kwelt of bezwaart, en vooral na den dood zijner eerste vrouw, wanneer hij als behekst is door de fascineerende Frisine, loopt hij telkens naar dat ruw beeld, dat langzaam onder zijn handen ontstaat, terug, als om er èn zijn angst in uit te storten én er zijn in vleeschelijke lusten beklemde ziel weer aan te louteren.
Ik zie aan Timmermans' Boerenpsalm weinig gebreken. Men heeft gewezen op de gemakkelijke geestigheid van zekere anecdoten en anderzijds op de voor een boer wat al te diepzinnige beschouwingen die de schrijver Wortel hier en daar in den mond legt. Ik heb geen bezwaar tegen het eene noch tegen het andere. De grappige passages, die misschien niet bijster oorspronkelijk, maar toch niet smakeloos zijn, verbreken op gepaste wijze den doorloopenden ernst van dit boek, dat feitelijk een smartelijk boek is (het leven is geen lach, zegt Wortel's pastoor telkens : en inderdaad deze boerenpsalm is geen vreugde-hymne) en wat de enkele volzinnen betreft die niet lijkeu te passen in den mond van een boer : men bedenke dat een kunstwerk geen slaafsche navolging is der werkelijkheid. Deze « psalm » kan in feite geen enkele boer zingen : de schrijver is, in dezen vorm van inwendige alleenspraak, zijn bemiddelaar, en het is dezen laatste volstrekt verooroofd hem te « helpen zeggen » wat wellicht enkel in een staat van onzeker schemerend begrip in zijn geest aanwezig is. De grenzen van het aanvaardbare is Timmermans m.i. nergens te buiten gegaan.
Ik voeg erbij dat het boek schitterend is geschreven eenvoudig, zooals het onderwerp verlangt, maar vol treffende, rake, plastische beelden, die alleen Timmermans weet te vinden, in een kernachtige, gespierde, rijke taal, zooals alleen Timmermans weet te schrijven.
Het werk is trouwens een teeken van den tijd, nu de boer weer in het centrum der belangstelling wordt gerukt door de politiek van het « terug naar het land », door de nationaal-socialistische romantiek van « bloed en bodem ».
Maar ook zonder deze hedendaagsche ideologie kon Timmermans dit boek geschreven hebben ; het ligt geheel in zijn lijn. En zelfs al betaalde hij hiermee zijn tribuut aan den geest van deze, onze dagen : het zij hem graag vergeven, want dergelijke actualiteiten hebben een zweem van eeuwigheid.
Openingswoord Retrospectieve 1972 - Louis Vercammen
Opening Timmermans Tentoonstelling
Lier, 28 mei 1972
Geachte vergadering,
Boven de wieg van Felix de gelukkige stond een goede fee, die de kleine Timmermans twee instrumenten overhandigde, waarmee hij zijn leven moest zinvol maken : pen en penseel. En om die taak naar behoren te kunnen volbrengen, ontving hij als toemaat een scherp zintuigelijke waarneming, een open oog en oor gepaard met een rijk hart en een dichterlijke geest. Dat was zijn beginkapitaal, met die gaven zou hij woekeren en een werk leveren, dat ons nu, 25 jaar na zijn dood, nog altijd even gelukkig maakt als op de eerste dag.
De Timmermansen waren kanthandelaars van vader op zoon. Artiestenbloed zat er voorlopig niet veel in, zaken doen ging voor. Daar Felix de jongste was en zwak van gezondheid, werd hij ook meer verwend dan de anderen. Mettertijd zou blijken dat hij een buitenbeentje was. Ach nee, hij was geen vroegrijp genie, hij was gewoon een kleuter, die graag met papier, kleur en verf morste.
Op school was de tekenles de enige, die hem in de ban hield. Van zijn luttele spaarcenten ging de jongen de sterkgekleurde volksprenten en mannekensbladen kopen, om die daarna te kunnen kopiëren, liefst met nog schreeuwender kleuren. Geen groter plezier beleefde hij, dan toen hij van de behanger een afgedankt staalboek kado kreeg. Gewetensvol tekende hij de grillige figuren, bloemen en vogels na. Het was intussen wel duidelijk geworden dat de jongen niet voor advokaat of dokter was in de wieg gelegd. Thuis hebben ze er niet al te zwaar aan getild, want naar nieuwe kantpatronen was veel vraag en daarmee leek Felix' toekomst als ontwerper verzekerd.
De twaalfjarige knaap mocht de avond- en zondagslessen volgen aan de stedelijke teken- en schilderschool. Daar was geen spraak van verveling. Hij zou het nooit over zijn hart gekregen hebben ook maar één les over te slaan. Op zekere dag viel hem het boek van Conscience «Hoe men schilder wordt» in handen. Dat wordt nu zijn droom : een tweede Rubens worden! De daad bij het woord voerend, gaat hij naar het museum van Antwerpen om die meesterwerken van dichtbij te kunnen bestuderen. De indruk was zo overweldigend dat zijn droom erbij bezweek. Maar in een volgende zaal ontdekte hij Breugel, onze Vlaamse Breugel. Men zou kunnen spreken van een liefde op het eerste gezicht. Hij had zijn meester gevonden.
Timmermans heeft nooit kunnen dwepen met de goden- en heldenbeelden uit de oudheid, noch met de overigens fraaie borsten en billen van de Renaissance en de Barok. Reeds als knaap verdedigde hij tegen zijn 20-jaar oudere broer Ernest de hogere artistieke waarde van de Vlaamse en Italiaanse Primitieven en natuurlijk van Breugel.
Na vijf jaar kursus kreeg hij de zilveren medaille. Meesters en ouders spoorden hem aan verder te studeren aan de Akademie te Antwerpen, zoals Isidoor Opsomer, zijn illustere voorganger. Maar Felmix vond de dagelijkse reis en het vroege opstaan om half zeven te lastig. Ging zo een eventuele carrière als kunstschilder verloren, aan de andere kant is hij zo bewaard gebleven voor de literatuur.
Timmermans was graag glazenier geworden, omdat niets de kleurenweelde van brandramen kan evenaren. In de tekenschool had hij zich daarin trouwens gespecialiseerd. "Och zo kunnen schilderen : levende, sterke, briljante kleuren. Niet grijs, pastellerig, stofferig, bruin, mollig, doorspeekseld, doorpapt en vergaan, maar levende glanzen, elke kleur stralend op zichzelf, in 't geheel een hevige regenboogzon!" schrijft hij. "O ik hou van kerkramen om de transparante kleur, om hun volste hevigheid van kleur, om hun bezieling en inzuiging van het licht. Och ja, zo hevig kunnen schilderen op het doek, zonnen in uw kamer hangen! "
Vader met zijn nuchtere kop zag terecht geen broodwinning voor Felix in die dagdromen en besliste dat deze thuis zou helpen in de kantwinkel. Tijdens zijn vrije tijd mocht hij dan gerust zijn kunstaspiraties botvieren. Vanaf 1905 verschijnen Timmermans' eerste verzen in de Lierse weekbladen. Nadien noemde hij ze 'berijmde schilderijtjes' en heeft daarmee zijn hele werk van meet af gekarakteriseerd. Schilder en schrijver zullen niet van elkaar te scheiden zijn. De rijmpjes bezitten enkel historische waarde, maar kenmerkend is nu reeds de voorliefde voor pikturale details. De koninklijke Begijnenvest lijkt een kerkbeuk, waarvan 't wijdomliggend landschap de gekleurde ramen zijn; bij zomeravond staan de bomen op den hemel afgetekend lijk met inkt.
Onder invloed van de veelbelovende kunstschilder Raymond de la Haye teosofisch vegetariër geworden, gaat hij zo op in de geheime leer, dat hij zijn penselen en verftuben laat uitdrogen. Wanneer moeder al die boeken ziet met al die rara titels, is haar eenvoudig woord : "Toe Felix, neem maar terug uw verf en schilder". Het is pas enige jaren later, als de ontgoocheling in de teosofie niet meer te loochenen is, dat hij zich weer voor zijn schildersezel neerzet. Van zijn geloof restte niets meer dan zijn liefde voor O.L.Vrouw. het is wellicht daarom dat zijn oudste nog bestaande schilderij een 'boodschap aan Maria' is, die hij als huwelijksgeschenk voor Flor Van Reeth maakte in 1909.
Het gebeuren speelt zich af tegen een lange witte muur met in de verte het begijnhoftorentje.
Nog primitief onbeholpen, staat het werk in opvatting geheel onder invloed van zijn oudere vriend. Het geplaveide gangetje is typisch Van Reeth. Aan het gezicht waagt Timmermans zich nog niet. Dat van de engel is slechts vaag in profiel weergegeven, het gelaat van Maria is praktisch helemaal verborgen in de begijnenkap. In tegenstelling met de Vlaamse Primitieven, laat hij de Annuntiatie plaatsvinden in openlucht onder het groene lover, precies zoals hij het later zal vertellen in 'Het Kindeke Jezus in Vlaanderen' .
Wanneer Felix Timmermans in november 1910 onder de schuilnaam Mandragoor de tentoonstelling van de plaatselijke Kenisgilde verslaat in het weekblad 'Aan Beide Nethen', moet hij op enkele zere tenen gestaan hebben, want een van de gebroeders De Weert besluit zijn repliek met de woorden dat Mandragoor : 1ste een ellendige taalverknoeier is ; 2de dat hij eigenlijk niets afweet van kunst en er maar op aan praat, vol eigendunk ; 3de dat zijn opstel fel naar opzetterij ruikt ; 4de dat hij een inkonsekwente zeveraar is ; 5de dat hij met boze inzichten bezield is.-Als kritiek op kritiek kan dat tellen!
Gelukkig heeft Timmermans zich nooit erg gestoord om kritikasters of onbegrip, anders had hij pen en penseel lang in de hoek gegooid. Nooit hadden we dan gehoord van het boek, waaraan hij enige maanden later zou beginnen : Pallieter. Daar breekt de kleurenweelde en pikturale visie in volle jubel los. Daar treffen we ook zijn eerste vignetten aan. Schilder blijkt de auteur in het uitbeelden van koppen en gestalten, het beschrijven van taferelen en feestmalen, het schilderen van interieurs en weidse landschappen. Stijl en taal zijn smeuïg, druipend van originele beelden en plastische zeggingskracht. Of we willen of niet, we kijken mee, bewonderen mee, voelen mee, genieten mee. Luisteren we maar : "Charlot kwam terug in een blauwbaaien rok en een rood slaaplijf, waaruit haar dikke armen spannend en blinkendvet uitkwabberden. En al etend zag Pallieter altijd maar aaneen naar de veldbuik, waarboven de zon opklom. De rode wieken van de molen draaiden en den frissen wind, die een witte ronde ballonwolk door het blauw van den hemel zond ; en de reuk der witte en purperen kruidnagelen wandelde over de tafel heen.
Pallieter dronk het laatste eten in de maag en riep armzwaaiend : "O Heer, mijn billen worden licht als strooi en omhoogwillend lijk sprinkhanen". Hij ging buiten, opende duiven- en hoenderkoten en strooide handsvollen kempzaad. Wat was dat toen schoon, in die zilveren zon die glimmende krobben, waarop bruin, groen, blauw en rood goud weg en weer danste, die witte, ros en grijze stippeling der kloeke vleugelen, de rode en gele bekken en poten, de bloedrode kammen en sterk gebouwde en lenige steerten vol wemelende koleuren lijk in de schelpen van de zee. Pallieter aanzag het met halfopen ogen en zei : "Rubes, bleft er af !"
Bij een plek klaprozen liep het water zo maar uit de ogen van Pallieter en hij zei met een zucht van bewondering : "Och Sint Jan, worroem sta da ni in oewen apokalips?" Hij moest die geweldige klanken rood betasten en bestrelen, al roepend : "Koleuren, koleuren is alles in alles !"
Een zo mogelijk nog rijker palet vinden we in Het Kindeke Jezus in Vlaanderen.
Als miniaturen in een middeleeuws getijdenboek, zo heeft Timmermans ieder tafereeltje gepenseeld. Geen enkel schakering kon de schilder ontgaan. Zo spreekt hij onder meer van : melkwit, krijtwit, hagelwit / appelrood, kersrood, appelsienrood, zalmrood, wijnrood, bronsrood, bloedrood, kardinaalsrood / olijfgroen, kropsalaadgroen,, kikvorsgroen, maneschijngroen / aarzelblauw, weekblauw, warmblauw, zeeblauw, inktblauw, leiblauw, staalblauw, hemelsblauw, avondblauw.
Het is ongetwijfeld die kleurenrijkdom en vertrouwdheid met het onderwerp, die Timmermans ertoe aangezet hebben zijn literaire verbeelding op doek over te brengen.
Zijn eigenlijke carrière als schilder vangt aan in maart 1920, op de avond dat hij na 17 maanden in zijn geliefde Netestad terugkeert. Vol vreugde ook omdat het eerste kind op komst was, schildert hij zijn Driekoningen op weg naar Betlehem : gedurfde oosterse kleurenpracht in een Vlaams sneeuwlandschap.
"Ik kan over mijn eigen werk geestdriftig zijn", schrijft hij aan Van Reeth. "Als ik de kleuren daar op lap, kleuren die men in t algemeen bijna niet durft zien, radijsrood nevens outre mer blauw, vlamend rood nevens geel, purper gloeiend nevens veronesegroen, dan juich ik. Voor mij zijn kleuren geest, ent zou t zo ver willen brengen dat ze niet meer getemperd worden door schaduw, maar daar nevens elkaar fonkelen en glazen als edelgesteenten, die te spelen liggen op een fond van zwart fluweel, hagelblanke sneeuw of glijdend goud. Maar ik durf nog niet genoeg, ik kan het nog niet genoeg. Ik ben geestdriftig terwijl ik schilder, maar als 't dan af is, dan heeft het niet genoeg van de processievizioenen, die door mijn geest wandelen.
Ik voel het door brandende kleuren, kerkramen. Heb ik vroeger niet voor kerkraammaker willen leren, verleid door de kleuren? En nu poog ik dit te zijn : een klein prometheusken, dat geen licht uit den hemel steelt, maar koleuren. Ik geluk er niet in. Maar ik hou niet op en zal voortwerken. Ik word door kleur verteerd."
In korte tijd produceert hij een reeks belangrijke werken. Aanvankelijk zijn het transposities van reeds gemaakte tekeningen of van motieven uit eigen werk, zoals de vruchtendragers van het belofteland, Begijnhofprocessie, Bedevaart naar Scherpenheuvel uit Pallieter; De aanbidding der nederigen, Bezoek der driekoningen en Vlucht naar Egypte uit het kindeken ; Landelijke processie uit Het keerseken e.d.
Daarnaast komen er enige zelfstandige werken.
In de grond zijn het geverfde tekeningen, scherp afgelijnd, met veel details weergegeven. Tegen een verre einder, liefst met windmolens en kerktorens, trekken figuren voorbij.
Zomin als Breugel schone koppen tekende, doet zijn late leerling Timmermans het. Bezie ze, die vooruitstekende snuiten, rode bolneuzen, wezenloze ogen, pladijshanden, knikkende knieën en plompe voeten. Toch zijn het geen karikaturen, maar mensen die een zware last te torsen hebben. Gelukkig brengen de heldere tinten nog een zonnige noot aan.
Fel daarmee kontrasterend is "Er gebeurt iets". Een eerste voorbeeld hoe omgekeerd uit een schilderij een verhaal groeit. Begonnen in 1920-21 in een sombere bui, zoals hijzelf bekent, wordt het doek voltooid in 1922. Acht lelijke wijven in donkere kapmantel bespreken een dramatisch voorval. Een bijna dreigende obesessie gaat van hun tronies uit. Twee jaar later zien we dezelfde tekening afgebeeld bij de meesterlijke novelle "De Kerstsater".
Daar vernemen we dat het huiveringwekkende nieuws de geboorte is van een duivelskind.
In 1922 verschijnt de bundel linos "Vrome Dagen" , nu 50 jaar later weer uitgegeven door Frans Verstreken. Felix ging zodanig op in zijn hobby : tekenen, etsen, snijden en schilderen, dat hij zijn literair wek verwaarloosde, zelf in zoverre dat hij in maanden geen bladzijde meer had geschreven. De schrijver kon de schilder maar niet overtuigen ermee te stoppen, tot hij als laatste redmiddel een brief schrijft, frankeert en post aan de heer Felix Timmermans, Boomlaarstraat 34 te Lier. 's Anderdaags vindt de bestemmeling de brief tussen de korrespondentie en leest : "Mijnen beste Felix. Ge hebt nu al lang genoeg voor uweigen plezier mogen schilderen en tekenen, maar nu wordt het hoog tijd dat ge weer eens denkt aan uw Marieke en de kleine gasten, en daarom begint te schrijven. Neem me niet kwalijk dat ik u in uw genot kom storen om u aan uw plichten te herinneren. Doe eens wat moeite. Dan komt het allemaal voor mekaar." De brief haalde effekt uit. "Kurieus", besloot Timmermans deze anekdote, "kureus, nog nooit heb ik mezelf moeten verplichten te schilderen, dat gaat altijd vanzelf." Schrijven was voor hem een last, schilderen een lust.
Om zich te troosten begon hij dan maar aan het leven van Pieter Breugel. Vijf jaar minstens duurt het moeizame proces. Tussen de jolige, amoureuze en ernstige avonturen in, komt de schilder Timmermans zelf aan het woord. Hij legt zijn opvattingen in de mond van Jan Nagel, hij herhaalt ze bij de huldiging van Baron Opsomer : " 't Is eender wat ge schildert: vrouwenvlees, eieren, vis, fruit, landschappen, grafleggingen, duivels, Sint-Antonissen of engelen als 't maar goed geschilderd is, is 't goed. Gedachten, ontroering, mystiek of wat ze daarrond vertellen, dat is zever in pakskes, dat schrijft g' in een boekske. Poot ! borstel ! dat moeten w' hebben."
Dat is precies wat zich bij Timmermans zelf gaat voortdoen in de loop der volgende jaren. Hij krijgt poot. Zonder dat het vertellend element helemaal verdwijnt, kunnen we toch vaststellen dat het beschrijvend element een ruimere plaats krijgt toegewezen. De kunstenaar gaat het halen op de liefhebber. Min of meer verdwijnen de bijkomstigheden om enkel het hoofdmotief te laten uitkomen. De scherpe aflijningen van weleer vervagen, de kleurenweelde word gereduceerd tot 'n paar donkere tonen. Breed en krachtig geborsteld, dragen zijn doeken voortaan een meer uitgesproken expressionistisch karakter. Uit die periode dateren de winterlandschappen, natuurgezichten, stillevens, portretstudies, Lierse hoekjes. Niet alleen in zijn schilderijen, maar ook in zijn kruiswegontwerpen, schetsen, gouachen, waterverf-, potlood-, pastel- en krijttekeningen, in tempers en sepia zien we dezelfde kwaliteiten naar voren komen.
Het huisje van verlangen
1934 is weer een druk schilderjaar. Timmermans zet het nieuwe jaar in met het "Stilleven met peperkoek". Hoe zijn gezin ook aandrong om hem nu eens bijtijds mee te krijgen voor de nieuwjaarsbezoeken aan de familie, er was niets aan te doen : eerst moest dit stilleven af. Dan volgen Schrobberbeeck, Pitjevogel en Suskewiet, de breugeliaanse Houtakker en het lieflijk-naieve Huisje van verlangen. De vierjarige Gommaar heeft alle details gedikteerd. Vader moest aan het open raam zitten schrijven en een pijp roken. De pastoor was juist op bezoek geweest en ging al brevierend verder. Op het dak zouden kraai en mus zitten, in het venster de kat, op het gras een stel kippen en een geit, die echter alleen met een strik mocht vastgemaakt zijn. Nonkel Lowie werkte in de tuin, grootmoeder kookte soep, vandaar die rokende schouw. In de verte hoorde een molen te staan en aan de andere kant zouden moeder en Gommaar in een koets komen aanrijden. Zijn drie zusters bleven maar liever in het pensionaat, anders was er weer gekibbel. En boven in de blauwe lucht : mooie witte wolken.
In hetzelfde jaar schildert hij het doek Zondag, een ander voorbeeld van de kombinatie schilder-schrijver. In een zomerse wei staat een koe voor een levensgrote kruislievenheer.
De linkerarm van het beeld vertoont een barst. Het verhaal "O.L. Heer en de koei" verschijnt pas elf jaar later. Op een kermiszondag heeft de boer te diep in het glas gekeken en vergeet het dier te halen. De koe moet gemolken worden en klaagt haar nood aan de Gekruiste.
Ze dringt zolang aan, tot Hij van het kruis komt en ze naar de stal brengt. De boer schiet wakker, meent in de schamele figuur een dief te zien en slaat met een dorsvlegel een arm stuk. De Lievenheer sukkelt weer naar zijn kruis, maar alleen Hij en de koe weten waarom sedertdien zijn arm gebroken is.
Maar toen het verhaal gepubliceerd werd in 1945, was Timmermans zelf al een gebroken man, getekend door het kruis, genageld aan de schandpaal, miskend, op het ziekbed gekluisterd, met de dood voor de ogen. In zijn laatste brief aan Van Reeth schrijft hij :
"Nu zit ik weer hevig met schildervizioenen in de kop. Als 't goed weer wordt, zou ik eens enige jaren almachtig veel willen aan 't schilderen gaan. Maar wat, dat weet ik nog niet.
't Zouden symfonieën, cascaden van kleur moeten zijn. Zo iets als muziek. Zoals de ziel de dingen ziet en aanvoelt. In elk geval, ik zit op vinkenslag, en 'k droom en ijver er geestelijk rond. 't Moet nieuw zijn, anders, verlost van aardse verplichtingen, want kunst kent geen wetten. En daarom mag dan ook iedereen op zijn kop gaan staan draaien, het zot, dwaas of wat vinden. Ik zal het doen? Vrij, los van alles en iedereen, zelfs los van mij zelve. Ik wil mij eens vrij uiten, uit den hele. Dat moet lijk een gebed zijn. 't Gaat tussen God en mij."
Die vizioenen zijn hier niet meer mogen in vervulling gaan. Maar wat Felix Timmermans heeft nagelaten in geschrift, tekening en schilderswerk, is ons en zal naar wij hopen nog menige generatie een vreugde zijn.
Uit Kerk en Leven, 5 juni 1986 door Herman-Emiel Mertens
Vlaanderen viert 1986 als het Felix Timmermansjaar. Aanleiding is het eeuwfeest van de geboorte van de wereldberoemde auteur, geboren te Lier op 5 juli 1886 (waar hij overleed op 24 januari 1947) Officieel startte de reeks vieringen en herdenkingen op zaterdag 18 januari te Lier met een In Memoriam plechtigheid op het kerkhof Kloosterheide, waar o.m. het woord word gevoerd door pater Louis Vercammen (biograaf van Timmermans en secretaris van het Timmermans-Genootschap) en door de Lierse burgemeester. Een plechtigheid georganiseerd door de stad Lier, gevolgd door een eucharistieviering in de Begijnhofkerk, een initiatief van het plaatselijke Davidsfonds.
Op vrijdag 18 april werd de retrospectieve tentoonstelling van het literair en grafisch oeuvre van Felix Timmermans in het Timmermans - Opsomerhuis te Lier officieel geopend, (deze tentoonstelling loopt tot 31 augustus 1986). Op 28 april hield professor Marcel Janssens een causerie over onze grote auteur in het Hof van Aragon. Hoogtepunt van het Timmermansjaar was 25 mei met de eucharistieviering in de collegiale van Sint-Gummarus, met uitvoering van de Onze-Lieve-Vrouw van Vlaanderen mis van Renaat Veremans, met de onthulling van het Pallieterbeeld en de academische zitting, waarop Anton van Wilderode het woord voerde.
Felix Timmermans is ongetwijfeld een van onze populairste schrijvers, in ieder geval onze meest vertaalde (in wel vijfentwintig talen!). Geen was in de periode tussen de twee oorlogen zo internationaal bekend als hij, die zo gehecht was aan zijn vaderstad "waar de drie kronkelende Neten een zilveren knoop leggen, waar plots het spekbuikige, overvloedhoornige Brabant zich scheidt van 't mijmerend, magere Kempenland". Sommige critici hebben zijn oeuvre als heimatliteratuur bestempeld en spraken meewarig van volkskunst. Maar geen Vlaamse, zelfs geen Noordnederlandse auteur is zoveel vertaald geworden als Timmermans. Hij is geruime tijd onze "literaire ambassadeur" in het buitenland geweest.
Timmermans' kunstenaarschap stond niet los van zijn mens- en gelovig- zijn. Ook al was voor hem de artistieke expressie geen middel doch doel, toch is zijn werk ook de weerspiegeling van zijn innerlijkheid. Hij sprak, schreef, schilderde, leefde zoals hij was : een rijkbesnaarde. romantische ziel, een stille levensgenieter, een volksverbonden Vlaming, een kritische zoeker, een vrome, eerlijke christen. Met al zijn talenten, in al zijn glorie, bescheiden en mild.
Geloof en godsdienst spelen in het werk van Timmermans een zeer voorname rol, vanaf de Schemeringen van de dood, zijn pessimistisch jeugdwerk, en Pallieter (1916) tot en met zijn enige dichtbundel Adagio, na zijn dood verschenen. Uiteraard denkt men, als de geloofsboodschap aan de orde staat, aan de werken die inhoudelijk sterk christelijk zijn gekleurd, de kerstverhalen Het kindeken Jezus in Vlaanderen (1917) en Driekoningentryptiek (1923) met de toneelbewerking door Eduard Veterman En waar de ster bleef stille staan, de geloofsroman De pastoor uit Den Bloeyenden Wijngaerdt (1923). het mysterie-spel De hemelse Salomé (1930) gewijd aan het leven van de Heilige Catharina van Siëna, Het heiligenleven De harp van Sint-Franciscus (1932), de mystieke verzen van Adagio (1947) Maar ook in de schildersverhalen Pieter Bruegel (1928) en Adriaan Brouwer (1948), in de romans Boerenpsalm (1936) en De familie Hernat (1940) klinkt vaak een sterke religieuze noot door.
Hierbij twee belangrijke opmerkingen. Vooreerst mag men de eigenlijke geloofsboodschap geenszins verwarren met de vele informatie die Timmermans brengt over de volksvroomheid (soms zeer folkloristisch getint) en de kerkelijke toestanden en praktijken uit de tijd van het rijke roomse leven in het schone Lier en het Brabant van weleer. Het gaat veeleer om de schilderachtige én aangrijpende manier waarop hij het levende geloot met zijn hoogten en laagten, pijnen en vreugden, conflicten en crisis in beeld brengt.
Het dagdagelijkse geloofsleven van concrete mensen van bij ons artiesten, pastoors, begijnen, burgers, boeren, kleine lieden. Realistisch, ongezouten, echt.
Vervolgens, het is de schrijver om literatuur te doen, hoegenaamd niet om geloofsverdediging of godsdienstonderricht. Nergens hangt hij de kwezelaar of de zedeprediker uit. Integendeel, hij ironiseert graag bijgeloof en pilaarbijterij. Zijn opzet is duidelijk van esthetische aard. Het is hem om schoonheidsschepping te doen. Maar hierin komt ook iets van zijn eigen zieleleven tot uiting, ook al vereenzelvigt hij zich met geen enkele van zijn figuren, hij speelt hoegenaamd geen pastoor of predikant en is alles behalve een uitbundige Pallieter geweest.
In zijn geschriften, zoals trouwens ook in zijn tekeningen en schilderijen, heeft zijn zoekende en bewonderende geest zich uitgeleefd. Met pen en penseel is hij zichzelf geworden. Vooral zijn stemmige Adagio-verzen zijn het ontroerende hoogtepunt van zijn gemoedsontboezeming. "Zij reveleren de spiritualiteit van een dichterlijke ziel, een natuurmysticus en een gelovige, die men in zijn gehele werk ontdekken kan", zo schreef ooit Albert Westerlinck. En José De Ceulaer, dè autoriteit op gebied van de Timmermans-literatuur, besluit zijn biografie aldus : "Door de belijdenis van zijn geloof in het leven, de aardse en de eeuwige waarden, zijn liefde voor de mens en de gemoedswarmte waarmee hij schreef, heeft hij een boodschap gebracht die zijn lezers gelukkiger maakt."
Zoals ik het reeds in het recente Jaarboek van het Timmermans-genootschap «Leven In zijnen asem» (1985) getuigde, komt Timmermans mij voor als een invrome man, die van de ene kant een kinderlijk geloof koestert, op het naïeve af, doch van de andere kant dit geloof kritisch aftast op zoek naar de wezenlijke kern. Niet dat hij de franjes van het eenvoudige volksgeloof misprijst of alleen met een door geredeneer verlicht geloof kan opschieten. Neen. Hij is geen man van ijl getheoretiseer of van pose. Maar eerlijkheid vóór alles, geen komedie, en het echte, wezenlijke geloof is hem te dierbaar om het met bijgeloof te verwarren of om het te misbruiken voor lage doeleinden.
Op terugreis uit het land waar de appelsienen groeien, houdt Timmermans halt te Lourdes (een fameuze omweg) Zijn indruk van het bedevaartsoord ? Van de ene kant klaagt hij : "Lourdes is één winkel aanéén, van bondieu-series, paternosters, medailles. Er wordt hier wel te veel met het heilige geklast door die verkopers ! " Maar van de andere kant is hij een en al bewondering over het mirakel van solidariteit met de sukkelaars : "Hier te Lourdes is het de mensheid in al haar ellende en miserie van het lichaam, en in al haar liefde en geloof van de ziel."
De kern is liefde.
Niet de dogma's, niet de kerkelijke gebruiken, niet de religieuze symbolen, niet de devotiepraktijken vormen de wezenheid van het christelijk geloof, hoezeer zij er de verwoording van kunnen zijn. Dat heeft Timmermans in zijn "pre-conciliaire" tijd heel juist gezien. Hij laat Franciscus van Assisi prediken: «De kern van het leven is liefde. Beminnen dat is alles. Och, iedereen kan een kaars dragen in de processie en geld offeren, dat is niets, het enige is : altijd verheugd te zijn met wat we uit Gods handen krijgen. Dat is liefde.»
Tussen het kerkelijk-dogmatisch geloof van Serneels, de pastoor uit de bloeiende wijngaard, dat levensvreemd en onvolwassen is, en het eerlijk zoekende, "ongeloof"van de "goddeloze" humanist Isidoor, staat het geloof van Leontientje, het nichtje van de pastoor en de geliefde van Isidoor. Een model-geloof, niet omdat het onkritisch en haast onwetend is, doch omdat het zo kinderlijk zuiver is, want blakend van offervaardigheid en godsvertrouwen.
Niet ieder kritisch bevragen van het geloof is een teken van hoogmoed of een uiting van betweterij. Het vragen stellen kan in ootmoed geschieden en een authentieke vorm van waardering zijn Timmermans legde in geloofszaken een gezonde nieuwsgierigheid aan de dag. Zijn gehele leven lang heeft hij de trek gevoeld naar de stille en eindeloze kern van mensen en dingen. Zijn onrustig hart heeft onophoudelijk gezocht naar de grond en het doel van het leven en heeft voortdurend geworsteld met het onontwarbaar mysterie van kwaad en zonde. Niet rusten tot bij de 'Grote Baas' was hem een heilige levensspreuk. Hij heeft veel nagedacht over zijn geloof. Hij is te rade gegaan bij Augustinus, Ruysbroec, Thomas a Kempis, Theresia van Avila. Hij heeft vooral dikwijls 'stillekes gebeden'.
Het geloof was hem dat waard.
De vrome Timmermans kon onderscheid maken tussen devoties en geloofsbeleving.
Op het religieuze domein heeft hij weliswaar een hele evolutie doorgemaakt. Ik bedoel niet alleen de bekende ommezwaai na de sombere Schemeringen van de dood, zijn bekering tot het volle leven waarvan de vitalistische Pallieter de verwoording is. Men kan de geleidelijke rijping van zijn geloofsinzichten enigszins aflezen uit zijn werken.
Pas in Driekoningentryptiek en De Pastoor uit Den Bloeyenden Wijngaert komen Jezusgeloof en passievroomheid aan de orde, om in Boerenpsalm centraal te staan.
Het mysterie van de Voorzienigheid krijgt vooral in zijn latere werken veel aandacht. Maar het mysterie van zonde, schuld en kwaad loopt als een rode draad doorheen zijn hele literatuur. Bij alle evolutie van zijn geloof treft men bij Timmermans een sterke mariale vroomheid en een uitgesproken franciscaanse spiritualiteit aan, een gemeenzaamheid met vereerde heiligen en misschien zelfs vrij kinderlijke voorstellingen van het overgeërfde geloofsgoed.
Adagio is de verheven en tedere bekroning van zijn gerijpt en gelouterd geloof.
Het moeizaam zoeken wordt hier sterke hoop en woordeloze comtemplatie. Hier voelt men aan 's dichters ontroerende taal hoe hij, ondanks angst en zondigheden en ondanks pijn door eenzaamheid en harteleed, beseft gelukkig te leven in en door Gods Adem. In de sombere tijd van na-oorlogse repressie, gedurende de maanden van ziekte en verlatenheid, goddank was er zijn schoon gezin en enkele trouwe vrienden, kwam ook voor hem de herfst, 'de tijd dat men naar binnen ziet', de tijd van onwrikbaar godsvertrouwen, offerende liefde, dankbare levensvreugde, hoop.
'O zalig uur,
waarop de ziel gerijpt
van zangen,
zonder beeld of woorden
Gods wil begrijpt'.
De grote ontdekking.
Geloven is 'zien', maar met heel speciale ogen, in een bepaalde richting en tegen een bepaalde horizon. Liefde maakt blind zeggen de mensen; nog méér waar is : liefde doet zien. 'De ene liefde vergroot de andere. En waar liefde is, straalt het wondere gebaren, van wondere giften en gaven', zo bidt de ik figuur in Ik zag Cecilla komen.
'Och, het leven was zo simpel! De kern van het leven was liefde! ' zo luidt dé ontdekking van Franciscus. 'Hoe kan het leven Hemel zijn, met U, o kern van alle leven' : de levenswijsheid van Adagio. Wij kunnen dagen, maanden, jaren aan een stuk moeizaam zoeken in geleerde boeken, de Schriften bestuderen, bidden om klaarte niet helemaal tevergeefs en zonder zin , en dan ineens en onverwachts kan het heldere licht ons verschijnen. De verkwikkende, lichtgevende genadeslag. De gelukkige 'happening' van de frank die valt, het ijs dat breekt, het licht dat daagt, het gemoed dat ontdooit.
De grote ontdekking van ons leven. Dé bekering!
Suskewiet heeft het ervaren op het moment dat hij de driekoningenbuit weggaf aan de armen in het kreupel foorwagenske. 'Ge moet alles wat ge hebt aan God geven. En of ge dat aan arme mensen doet of aan God, dat is eender.' Geloof van het puurste gehalte! Later zal ook Schrobberbeek beseffen waarin het ware geluk gelegen is. Een liefdedienst brengt hem in verrukking. Hij werd een andere vent van binnen, maar van buiten bleef hij dezelfde.
'Mag ik u een schoon liedeken spelen op mijn viool', zo vroeg de blinde Judocus aan Maria in de stal. 'het is het enige wat Ik geven kan, omdat ik niets anders heb. Blinden zijn geboren om te krijgen... En als 't gedaan was, en zijn strijkstok nevens hem hing, stond hij weer te glimlachen naar iets omhoog. Ik heb het kind gezien, snikte hij, ik heb het gezien ! Och t is zo heerlijk en zo schoon!' Het mooiste commentaar op het evangelisch kerstverhaal dat ik ken. Verhalende theologie van de beste soort.
Ook juffrouw Symforosa. begijntje, heeft haar onthullingsmomenten en haar genade ervaringen Maar zij beleeft 'de schoonste ure van haar leven', wanneer alle zelfzucht verdwijnt en 'zij blij is omdat Martienus gelukkig is'. In het vervallen kerkje van Sint-Damiaan krijgt Franciscus de genadeslag. 'Jezus had gesproken ! Met die stem was Jezus van zijn kruis gekomen. Die twee liefden hadden zich gekruist. En in zijn ziel ging er een roos open van bloedend licht. Jezus!' En bij iedere nieuwe ontdekking van de liefde speelt de minnestreel van God op zijn harp een nieuwe strofe van zijn armoede-lied.
Het geloof moet groeien het hele bestaan door. Ook de liefde kent geen grenzen en geen uren. Het is alles of niets. Het stervende Leontientje heeft het ervaren : 'Men moet maar ééns diep geloven, Isidoor, één keer en men gelooft voor altijd... zoals men maar ééns diep moet liefhebben en men voor altijd liefheeft'. Leontientje's levensoffer heeft het zelfverzekerde dogma-geloof van nonkel pastoor dooreengeschud.
Hij is er geloviger gelovige, méér mens, door geworden. Overrompeld door het tragische einde van zijn geliefd Loentientje bonst Isidoors hart van vreemde gevoelens. 'Er komt iets over zijn geest wat hij zou kunnen noemen het voelen van het licht'.
En is de eerlijke belijdenis van de stervende Ardriaan Brower niet een sublieme akte van geloof? Dit ontroerende confiteor dat klinkt als het testament van de losbandige kunstenaar en onstuimige levensgenieter die ruimschoots proefde van de drank, de liefde, de toebak en de kunst, maar die tegen de dood-aan begint stil te worden en zich mijmerend verbeidt op brandewijn en Belladonna in 't echt.
Een schone mens
Allen die hem persoonlijk en van nabij hebben gekend zijn eensgezind in hun waardering: Felix Timmermans was een ingoede man : vriendelijk, mild en trouw, maar ook beginselvast zowel op christelijk als op Vlaams gebied. Zo kunnen ook de aandachtige en verstandige lezers hem uit zijn letterkundig en grafisch werk 'rieken'. De sympathieke, volksverbonden Fé, een heilige? - Ik weet het niet, maar in geen geval een heilige zonder gebreken.
Goddank, want 'onze gebreken zijn een deel van onze kracht'. Hoe dan ook, hij verschijnt ons uit zijn werk nog steeds als een heerlijk mens, een schone ziel, talentrijk en toch eenvoudig, zo diepmenselijk, want zo godgebonden.
De Scriptores Catholici en Felix Timmermans - Adriaan De Roover
De Scriptores Catholici en Felix Timmermans.
Door Adriaan De Roover uit Golfslag 1947.
Wij hebben sterk geaarzeld... na genoegzaam overleg doen wij het toch... Wie het doodsanktje van Felix Timmermans leest vindt hierop de vemelding "Eerevoorzitter van Scriptores Catholici" (de vereniging van katholieke schrijvers van België). De familie was trots op deze titel Wie de rede van prof. Dr. Van Mierlo S.J. in de rouwkapel hoorde, zal zich ontroerd herinneren : "Ik weet niet waarom die aanhef van dit doodsbericht met de nadruk op Vrijdag, met dit erevoorzitterschap der Scriptores Catholici voorop, mij zo getroffen heeft als een laatste belijdenis van geloof... Scriptores Catholici. Een der eerste leden zelfs van bij de stichting. Hij werd er de eerste Vlaamse voorzitter van. Hij, die wars van alle uitwendige praal zo ongaarne op de voorgrond trad, en er zo tegen opzag in openbare vergaderingen te verschijnen, om er enige leiding aan te nemen, had het toch op prijs gesteld zijn naam als katholiek gelovig schrijver, gestand te doen en zijn aangeboren schroomvalligheid overwonnen, om het bestuurderschap van dit tweetalig genootschap aan te durven..."
Zoals wij het reeds eerder schreven trof het ons pijnlijk dat de Scriptores Catholici het niet eens nodig achtten op de begrafenis aanwezig te zijn...
Een bekend katholiek dichter en romanschrijver diende dientengevolge zijn ontslag in als lid van de Scriptores Catholici, die hij, blijkens haar afwezigheid op de begrafenis, "een vereniging van Christelijke Caritas op papier" noemde. Bedoelde auteur sloot zijn ontslagbrief aldus : "Ik vind zulks voor haar (de S.C.) beschamend en voor mij als onverenigbaar met een lidmaatschap van deze instelling".
Het officieuse antwoord van de heer Theo Bogaerts Jr., de Vlaamse secretaris der Sc. Cath. was verbluffend. Wij citeren woordelijk, de accentueringen zijn van ons.
"Na de bevrijding is het bestuur overgegaan tot schorsing van leden, Waalsche en Vlaamsche, wier gedrag of VERONDERSTELD GEDRAG aanleiding gaf tot critiek op vaderlandschlievend gebied. Dat hebben de Vlaamse Akademie en nog verschillende andere instellingen gedaan. U weet daar trouwens van mee te spreken. Er zijn zelfs instellingen (bij de journalisten b.v.) die ineens tot definitieve schrapping zijn overgegaan. Een dergelijke maatregel is nooit bij het bestuur der Scriptores opgekomen.
Tot de geschorsten behoorde ook Felix Timmermans, met wiens geval het gerecht zich bezighield. Uzelf behoort er ook toe, zoodat U op het oogenblik eigenlijk geen effectief lid bent en U dus ook niet als zodanig ontslag kunt nemen.
Juist omdat de Scriptores Catholici geen vereeniging van "Christelijke Caritas op papier" is, heeft het vorig bestuur dat den schorsenden maatregel trof, de gevoeligheid en broederliefde gehad, de sanctie NIET aan de belanghebbenden mede te deelen, dit om hun leed van het oogenblik niet te vergrooten. Met de grootste belangstelling werd daarna elk geval afzonderlijk van nabij gevolgd, met de duidelijk uitgesproken bedoeling de schorsing dadelijk in te trekken zoodra het lid in kwestie door het gerecht of DOOR DE OPENBARE OPINIE zou zijn witgewasschen.
Dat het bestuur goed gedaan heeft aldus te handelen, bewijst het feit, dat Timmermans een groot leed werd gespaard en dat hij met de vermelding van zijn titel Scriptores Catholicus de eeuwigheid is kunnen ingaan. ... Wanneer wij even stilstaan bij deze passus uit de brief van Theo Bogaerts Jr. dan stellen wij dus vast :
1° Dat de Scriptores Catholici IN STILTE aan epuratie deed. Een stilte die uit broederliefde behouden bleef. Een stilte die evengoed natte-vingerpolitiek kan genoemd worden, want eenmaal de atmosfeer ontspannen, zou het voor de Scriptores Catholici niet moeilijk zijn een epuratie-in-stilte te loochenen.
2° Dat deze epuratie-in-stilte bij de Scr. Cath. niet alleen door juridische normen werd bepaald, maar tevens door de Openbare opinie, de achterklap, de lastertaal, het kwaad vermoeden en het lichtvaardig oordeel.
3° Dat Felix Timmermans als in stilte geschorste, onder een vals blazoen gestorven en begraven is.
4° Dat prof. Dr. Van Mierlo, in zijn onwetendheid een dithyrambische hulde bracht aan de Scriptor Catholicus Felix Timmermans, wijl deze in stilte geschorst was.
5° Dat het pro Deo van de heer Theo Bogaerts senior, in de Maasbode, en waarin hij het opneemt voor Felix Timmermans (zie Persoverzicht Golfslag Timmermansnummer bl. 365) een schrikkelijke hypocrisie wordt.
6° Dat er nog menig Scriptor Catholicus in Vlaanderen en Wallonië rondloopt, die niet weet dat hij geschorst is.
Nagenoeg dezelfde overwegingen leen wij in de repliek die de dichter-romanschrijver in kwestie, aan de heer Theo Bogaerts Jr. terugzond. Hij sluit een paragraaf aldus :
"Laat ik U op uw officieus schrijven ook officieus mededelen dat, blijkens de gemoedsstemming van de meerderheid der Katholieke Vlamingen, die op de uitvaart aanwezig waren, de vereniging Scriptores Catholici zich voorgoed heeft gedeclasseerd.
Tenslotte ben ik U dankbaar thans voor de eerste maal officiëel te mogen vernemen, dat vereniging in stilte heeft meegedaan aan de hedendaagse inquisitie der zogenaamde epuratie of repressie, dat wijlen Felix Timmermans behoorde tot de " geschorsten " en dat ikzelf tot deze groep uitverkorenen behoor.
Mij baserend op uw brief waarin U zegt, dat de vereniging de bedoeling had de schorsing dadelijk in te trekken zodra het lid in kwestie door het gerecht of door de openbare opinie zou zijn witgewassen, moet ik onderstellen, dat de maatregel tegen mijn persoon werd getroffen omwille van de "openbare opinie" vermits ik met het gerecht nooit iets had te maken, en ik mijn burgerrechten en mijn burgertrouw, dus mijn zogezegde burgereer bezit...
Welnu ik had nooit kunnen geloven dat een hoogstaande vereniging met de christelijke caritas in haar blazoen, zich door die "openbare opinie" zou laten bewegen en leiden hebben"...
Bedoelde auteur zag zich dan ook verplicht zijn ontslag als t volgt te wijzigen :
"In mijn hoedanigheid van geschorst effectief lid der vereniging Scr. Cath., maatregel genomen op grond van de "openbare opinie" en waarvan ik nooit officiëel in kennis werd gebracht, verzoek ik het bestuur dezer vereniging mij niet meer als effectief lid te rehabiliteren."
Hierop volgde een antwoord van de Heer Theo Bogaerts Jr.
Na er eerst op gewezen te hebben dat een innig gebed heilzamer is voor de overledene dan een lijkrede, en de mededeling dat de Scr. Cath. de wijze in overweging neemt om voortaan een H. Mis tot zielelafenis van elk afgestorven lid (ook voor de geschorste ?) te laten opdragen, lezen wij volgende woordspeling, die met de essentie niets te maken heeft:
" U houdt mij ten goede, dat ik niet accoord ben waar U schrijft dat, blijkens den gemoedstoestand van de meerderheid der Kath. Vlamingen, die op de uitvaart aanwezig waren, de Scr. Cath. zich voorgoed heeft gedeclasseerd. Er zijn woorden zooals "voorgoed" en eeuwig die men liefst zoo weinig mogelijk gebruikt. Voorgoed dat is tot in de eeuwigheid. Groote woorden maar zonder grond, omdat men er, als men ze schrijft of uitspreekt, veelal de verstrekkendheid niet van aanvoelt "
Na enkele slijmerige zinspelingen aan het adres van de bestemmeling draait de "junior" Bogaerts door :
"Heusch de Scr. Cath. met haar tweehonderd leden (hoeveel procent wallingante schrijverlaartjes?) stelt het goed en is verre van gedeclasseerd. In uwe meening zal natuurlijk ook de Kon. Vlaamsche Akademie gedeclasseerd zijn, die evenmin bij de uitvaart officiëel vertegenwoordigd was"...
Na nog enkele wisjewasjes sluit deze brief van de Heer Drs. Theo Bogaerts Junior.
Wij geloven niet dat hier nog veel woorden aan verspild moeten worden. Wij laten het aan de lezer over te oordelen over de houding en de gedragingen van de Scriptores Catholici inzake het geval Timmermans, alsmede inzake de behandeling van haar door de banden der christelijke broederliefde verbonden leden. De lezer zal zelf een besluit trekken betreffend de christelijke valuta van de " caritas ", die deze vereniging in haar blazoen voert.
Intussen is Felix Timmermans er niet minder om als Scriptor Catholicus ten grave gedaald. Aan zijn blazoen kleeft geen valse glans
Nog niet genoeg heimwee naar Uwen hemel om mijn schup bij neer te leggen
Door drs. A. Verhoef
Een vette ster sidderde boven de molen. Doorvoelde taal, die we tegenkomen in de roman "Pallieter" (1916) van Felix Timmermans. Het boek vormt het eerste hoogtepunt in zijn oeuvre. Wanneer bijna twintig jaar later Timmermans zichzelf in de roman "Boerenpsalm" (1935) overtreft, zit hij stilistisch én inhoudelijk op een ander spoor. We zetten de twee hoogtepunten naast elkaar en zien de auteur op weg naar zijn zwanenzang, de dichtbundel "Adagio" (1947), waarin hij ons een blik in zijn zielenleven gunt.
De dominee en de priester vonden elkaar in hun afkeuring van "Pallieter". Die onbeschaamde paljas geloofde immers dat God in alle dingen zat. Die schroomde er ook niet voor om naakt door het Netelandschap te lopen. Dat roept de vraag op of Felix Timmermans met dit boek zijn lezers wilde shockeren. Hebben we in Pallieter te maken met een voorloper van Walschaps natuurmens Houtekiet...? Om daar enig zicht op te krijgen, moeten we kijken naar de context van de roman.
Aards paradijs
Toen Timmermans aan "Pallieter" werkte, had hij op het randje van de dood gelegen. Met die ervaring achter zich, vond hij dat hij de rijkdom van het leven nooit genoeg gewaardeerd had. Zijn herstel beschouwde hij als een verhoring op het gebed om een tweede kans.
Die levensvreugde-in-tweede-instantie wilde hij ook literair gestalte geven.
Zijn hoofdpersoon moest een mens worden die te midden van de natuur God zou loven en zou genieten van al het goede van de aarde. Maar in de uitwerking van dit plan kwam Timmermans geen stap verder. Een type als hoofdpersoon was te vlak. En een mens hield het niet vol om ieder uur van de dag te bewonderen en te danken. Uiteindelijk zou dan bovendien de dood het leven inhalen.
Nee, Pallieter werd een idee. Zonder verleden en toekomst. Zonder kennis van goed en kwaad. Als een Adam in een nieuw, aards paradijs, in het midden waarvan geen boom der kennis van goed en kwaad stond. Zo kreeg het Pallieter-idee van Timmermans vorm.
De auteur wist dat hij Pallieters levensblijheid zelf nooit zou kunnen evenaren. Zijn verlangen maakte hij werkelijkheid in de idee Pallieter.
Pallieters boekenschat was klein: een receptenboek en een zeventiende-eeuwse Bijbel. Getuigt dat van een gerichtheid op de aarde en op de hemel? Dat eerste zeker. Pallieter is in dat opzicht onverzadigbaar: ,,O aarde, mé a duzend borste, wannier zulde ma verzadige? Nooit ni!" Het is alsof het vitalisme van na 1930 in Timmermans' roman een vroeggeboorte meemaakt.
Daarbij blijft, die zeventiende-eeuwse Bijbel ten spijt, de hemel ver weg voor Pallieter. Wijzend op het prachtige Netelandschap merkt hij zorgeloos op: "Wat veur nen uil kan er nog nor nen hemel verlangen als hem zo iet zie!"
Literaire eisen
Gevaarlijk voor de jeugd? Niet volgens Willem Kloos. Hij ziet in de roman direct een meesterwerk. En Jan Fontijn, de biograaf van Frederik van Eeden, meldt dat de laatste zich in De Amsterdammer lovend uitliet over "Pallieter". Of de dominee en de priester hun godsdienstige en morele bezwaren tegen de roman zouden hebben laten varen als zij de hoofdpersoon niet als een mens maar als een idee hadden gezien, valt te betwijfelen. Daarvoor is die hoofdpersoon een te frivole levensgenieter.
In de jaren dertig leek de rol van Felix Timmermans in de Vlaamse literatuur uitgespeeld. Zeker, hij schreef nog genoeg. Maar de eisen die aan een werk gesteld werden, waren veranderd. Wie in literair opzicht mee wilde tellen, moest niet meer de eigen folklore maar het algemeen menselijke beschrijven, waarbij de personages psychologische diepgang moesten krijgen.
Op stilistisch gebied maakte het mooie woord plaats voor het juiste woord.
De woordsoberheid en de directheid van stijl verdrongen de impressionistische beschrijvingen. De Nieuwe Zakelijkheid legde haar wetten op aan auteurs. En zelfs de literaire hoogtepunten van destijds, "Pallieter" en "Het Kindeke Jezus in Vlaanderen", konden de toets van de kritiek niet meer doorstaan.
Timmermans leek stil te staan in een veranderende wereld. In zijn roman "Pieter Bruegel" (1928) merken we bijvoorbeeld nog diezelfde passie voor de aarde op: "Maar de natuur in hen, die grond, die aarde en die oerkracht, het was zo hevig schoon".
"Boerenpsalm"
In de zomer van 1935 liet Timmermans zich van een ongekende kant zien. Hij publiceerde een nieuwe roman, "Boerenpsalm". Het verhaal van boer Wortel. Onbehouwen, impulsief gewelddadig soms, niet geheel los van het primitieve bijgeloof. Twee keer móét boer Wortel trouwen. Zwak van wil, kan hij het niet laten om naar andere meisjes te blijven lonken.
Net als Pallieter houdt boer Wortel hartstochtelijk van het menselijk bestaan. Maar anders dan bij Pallieter hebben verdriet en leed hun sporen getekend in deze man, die op zijn manier toch heel gelovig is.
"Vallen is gemakkelijk, maar opstaan!" zegt hij. Om dat laatste te kunnen, zijn genade en geloof onontbeerlijk. Boer Wortel bidt dan ook veel. Als hij over z'n land loopt. Als hij een rooms-katholiek- een kruisbeeld snijdt uit hout. Hij moet twee keer een vrouw aan de dood afstaan. Aan het eind van de roman, als hij voor de derde keer getrouwd is, dankt boer Wortel God. Niet voor dit nieuwe huwelijk, maar voor het veld, waar hij zich veel meer thuisvoelt dan tussen vier muren.
"Heer, God, Gij zondt mij als een boer op de wereld om te zaaien en te maaien. En ik heb het gedaan in het licht van Uw goedheid en ik ben er gelukkig door geweest. Ik zeg U dank voor dit open veld, waar Gij onzichtbaar overheen staat tot in het hoogste der luchten. Ik dank U met mijn heel en hevig hart! Uit heel de volheid van mijn ziel!"
Niet genoeg heimwee
Terwijl Pallieter gedachten over de hemel ver van zich houdt, is boer Wortel er wel mee bezig, hoewel hij met duizenden ketenen vastzit aan de aarde: "O Heer, laat mij nog lang werken. Laat het nog lang duren! Het is zo goed en schoon en ik heb nog niet genoeg heimwee naar Uwen hemel om mijn schup bij neer te leggen".
Timmermans droeg het idee voor "Boerenpsalm" al vele jaren met zich mee. Het boek had een lange rijpingsperiode nodig, zo leren we van hem: "Eén ding weet ik goed, zo'n werk zou ik twintig jaar geleden niet kunnen schrijven hebben. Daar is eerst leven, en verwisseling van licht en donker voor nodig".
"Boerenpsalm" is geschreven in de ik-vorm. Dat gaf Timmermans de mogelijkheid om de psychologie van een eenvoudige boer uit te diepen. Tegelijkertijd belette de directheid van de ik-vorm de auteur om zich te verliezen in uitbundige beschrijvingen. "Boerenpsalm" was Timmermans eerste proeve van een roman in de stijl van de Nieuwe Zakelijkheid. Opmerkelijk eensgezind vonden vriend en vijand dit boek Timmermans' meesterwerk.
Geestelijk testament
De auteur kreeg weinig gelegenheid om zich in zijn nieuwe succes te verheugen. Voor de tweede maal in zijn leven kreeg hij te maken met oorlogsdreiging. Maar een vijand veel dichter bij huis was de hartkwaal die zich manifesteerde en die hem steeds meer aan banden legde. Hoe meer zijn aardse tabernakel werd afgebroken, hoe meer Timmermans zijn heil van God verwachtte. Met de bejubeling van de aardse schoonheid, waarvan zijn vroege werk met name getuigt, bleef zijn hart onvoldaan. Steeds meer richtte hij zijn verlangen op de eeuwige schoonheid.
Dat verlangen heeft ons een bundel gedichten opgeleverd die literair gezien zeker geen juweeltjes zijn, maar die stuk voor stuk een inzicht geven in zijn verhouding tot God. "Adagio" (postuum uitgegeven in 1947) werd zo Timmermans' geestelijk testament. De bundel laat een geestelijke strijd zien: " 'k Voel mij verzengeld tussen aard en hemel hangen en 't doet zo zeer". Maar in andere gedichten getuigt hij van een diepe vrede: "Nu ik U heb gekend, wordt mij den dood, dien ik steeds vreesde, zoet". "Ik zeil langs regenbogen / Gods stilte tegemoet". Na deze zwanenzang legde Felix Timmermans voorgoed zijn pen neer.
Feilix Timmermans, ein Dichter der Freude - Siegfried Koss
Felix Timmermans- ein Dichter der Freude.
Kirchenzeitung für das Bistum Aachen-3/4/1993.
Siegfried Koß
Vertrauen auf Gott und Ja zum Leben.
Tagung in Mönchengladbach über Felix Timmermans
Mit der Bischöflichen Akademie des Bistums Aachen veranstaltete die Deutsche Felix-Timmermans-Gesellschaft, Kleve, Anfang März in Mönchengladbach eine literarische Tagung (Leitung: Priv.-Doz. Dr. Dieter Wynands ). Etwa 70 Teilnehmer waren gekommen, darunter viele der 180 Mitglieder starken, erst 1990 gegründeten Vereinigung. Der Bedburger Pfarrer Drs. Ignaas Dom, Geschäftsführer der Gesellschaft und geboren im flandrischen Lier, dem Geburtsort von Timmermans, führte ein in das Leben des neben Ernest Claes "katholischsten" aller flämischen Dichter, dessen Werk bis in die fünfziger Jahre viel gelesen wurde. Timmermans (1986 1947) war ein ausgesprochener Deutschenfreund, was ihn in Belgien ab 1940 mancherlei Verdächtigungen aussetzte. Dabei war er vor allem Flame, ihm ging es um die Wahrung der flandrischen Identität, wozu auch der Katholizismus gehörte, und zwar gerade unter der deutschen Besatzung. Timmermans war Gegner eines Anschlusses von Flandern an Deutschland. Als er, der den belgischen Behörden als "Judenfreund" galt, deutsche Judendeportationen miterlebte, prophezeite er : "Wer das tut, kann keinen Krieg gewinnen" Timmermans. der zweimal für die Verleihung des Literatur-Nobelpreises vorgesehen war, nahm auch zum Überleben 1942 den hochdotierten Rembrandt-Preis der Universität Hamburg an. Aufschlußreich, daß die Verleihungsurkunde nicht einmal Anspielungen auf eine gelegentlich unterstellte Nähe Timmermans' zur Blut-und-Boden-ldeologie enthält.
In sein Werk führte Ingrid Wolters, Kempen, ein. Nach Ausführungen zu ihrer Übersetzungs-praxis am Werk Timmermans' verdeutlichte sie an aussagekräftigen Zitaten die Sprachkraft des Maler-Poeten. Seine naturdurchdringende Schweise formt in einer eigenen Bildersprache ganze Sprachbilder und klanggemälde Amusant wurden dann Kostproben aus Timmermans' Erzählungen serviert: Paul Wolters, Kempen, las das Geschichtchen " Der liebe Herrgott und die Kuh" das hauptsachlich mit Verfremdungen gewohnter religiöser Sichtweisen arbeitet Angela Schutze-Beckendorf,n Essen, Mitglied der Gesellschaft zur Pflege des europäischen Marchenguts, trug frei " Das Schweinchen" vor, in dem Timmermans humoristisch Gottes Bekleidungstat an den Tieren schildert und begründet, warum der Frosch einen enganliegenden grünen Gummianzug bekam, das Schwein aber nackt blieb.
Prof Dr. August Keersmaekers, Duffel, ehedem Professor für Ältere Niederländische Literaturgeschichte in Brüssel, hielt den Hauptvortrag der Tagung. Bei Studien im Archiv der Familie Timmermans konnte er Manuskripte späterer Drucke und ungedruckt Gebliebenes einsehen, in seinem Referat stellte er das Timmermanssche Leitmotiv vom "Gelobten Land" vor und das Gottvertrauen als einen Schwerpunkt unter den Themen. Das Bild vom "Gelobten Land" verstand Timmermans nach Keersmaekers so : "Alle Menschen gehen durch die Wüste, alle sehnen sich nach einem Gelobten Land, und alle erreichen es, denn Gott liebt die Menschen." Timmermans' Vertrauen in Gottes Barmherzigkeit fand auch in der Kriegszeit Ausdruck ("Die Familie Hernat", 1941), betonte Keersmaekers "In der Menschenseele ist Gott immer väterlich wachsam was auch geschehen mag. Er läßt zwar alles geschehen, aber seiner Sorge darf der Mensch sicher sein", so beschrieb der Referent das Gottvertrauen, wie es sich im Werk Timmermans' zeigt. Eine seiner Figuren läßt der Dichter sagen : "Was Gott bewahrt, ist gut bewahrt." Noch 1974 wertete ein Literaturlexikon Timmermans' Denken als "schlichte Gemeinplätze, Kalenderweisheiten und Katechismusregeln". Keersmaekers dagegen sah Timmermans' Werk als Aufruf zu einer "Bejahung dos Lebens als einem Gelobten Land".
Zeigte schon der Vortrag von Ingrid Wolters eine Geistesverwandtschaft zwischen Timmermans und Franziskus von Assisi auf, wurde dies noch mehr verdeutlicht in der hl. Messe am folgenden Sonntag in der romanischen Krypta des Gladbacher Münsters.
Der Geschäftsführer der Timmermans-Gesellschaft, Pfarrer Dom, zelebrierte einen Franziskus-Gottesdienst mit Gebetstexten aus dem Werk des Flamen (bis hin zur Lesung), die alle dem Denken des hl. Franziskus entsprachen oder entstammten (u. a. Timmermans' Version des "Sonnengesangs").
Felix Timmermans, uitbundig en stil - Harry Janssen
Felix Timmermans, uitbundig en stil.
Uit De Gelderlander, De Nieuwe krant door Harry Janssen. (1986)
Een knobbel van simpelheid.
Vandaag is het precies een eeuw geleden dat in de Vlaamse stad Lier de schrijver en dichter Felix Timmermans werd geboren. Zijn geboortestad heeft de viering al ingezet met onder meer een tentoonstelling die aan zijn leven en werk is gewijd en die tot 31 augustus In het Timmermans-Opsomermuseum te zien blijft.
Ook in het Vlaams Cultureel Centrum in Amsterdam zal stilgestaan worden bij het eeuwfeest.
Het centrum in de Nes heeft in de maand augustus een tentoonstelling in huis over Timmermans als schrijver en als tekenaar en schilder. Het poppentheater Taptoe uit Gent zal er regelmatig opvoeringen verzorgen van 'De zeer schone uren van juffrouw Symforosa, Begijntje'. Op vrijdag 22 augustus om 20h30 uur zal er door Gaston Durnez en Maarten 't Hart gesproken worden over leven en werk van Felix Timmermans.
Niet alleen was Timmermans een invloedrijk schrijver, tekenaar en schilder, maar ook een veelgevraagd voordrachtskunstenaar. Jarenlang trok hij rond door België en Nederland en in het Rijnland was hij onder meer een regelmatige gast bij de kunstenaar Achilles Moortgat (1911-1945) in Kleef.
Al sedert de Middeleeuwen bestaan er hechte betrekkingen tussen Vlaanderen en het Rijnland. Uitdrukkingen in de volkstaal herinneren daaraan, maar ook in het landschap zijn er overeenkomsten. En, lijkt de Zwanentoren in Kleef niet heel veel op het Belfort van Gent en de Aldegundistoren van Emmerik niet op het Brugse Belfort?
In dat Rijnland van vandaag is een van de zonen van Lier, Ignaas Dom, pastoor.
Hij heeft de zorg voor de slechts 300 parochianen van het mooie dorp Niel, dat een beetje verscholen tegen de Nederlandse grens bij Nijmegen aan ligt.
Het dorp heeft zijn landelijke karakter bewaard en Westduitse instanties doen hun best om dat zo te houden, Ignaas Dom kwam er na veel omzwervingen als pastoor terecht en volbracht in het kader van zijn studie pastoraal-theologie aan de Nijmeegse universiteit een onderzoek naar Felix Timmermans als religieuze mens.
'Bij voorbeeld... Felix Timmermans' heet de lijvige studie van pastoor Dom, die sinds enige jaren bestuurslid is van het Felix Timmermans Genootschap, een vereniging met rond 500 leden die via studie en publikaties de figuur van Timmermans levend wil houden.
De Timmermans, die in zijn laatste levensjaren werd verguisd om zijn houding tijdens de oorlog, maar die vele generaties eenvoudige mensen heeft aangesproken en blijft aanspreken.
xxx
Als pastoor Ignaas Dom over zijn stadgenoot Felix Timmermans vertelt, vergeet hij dat hij bezig was met koffie zetten. De koffie wordt zo wat slap, maar, zo verontschuldigt de pastoor zich; ...dan kunt ge een bakske meer nemen.
Het interieur van de dorpspastorie van Niel verraadt de voortdurende aanwezigheid van de Vlaamse schrijver. Aan de muur hangen houtsneden, een kalender, een portret, voor de ramen gebrandschilderde raampjes die aan Lier, aan Timmermans herinneren. De verzamelde werken van Timmermans staan in een aparte boekenkast, veilig achter glas.
Als Ignaas Dom over Felix Timmermans vertelt, zit hij op de punt van de bank, klaar om ieder moment weer nieuw documentatiemateriaal voor de dag te halen. Uit die afgesloten boekenkast!, uitandere kasten, onder stapels fotokopieën en kranteknipsels vandaan.
"Ik ben niet de aangewezen mens om over de literaire figuur Timmermans te praten," zegt hij bescheiden, om dan meteen de draad van het verhaal weer op te pikken en voort te gaan. Niet alleen maar bewonderend, maar wel steeds gefascineerd door de schrijver en zijn werk.
Als knaap van een jaar of veertien heeft de geboren Lierenaar Ignaas Dom, Felix Timmermans nog gekend. Hij heeft hem zien staan aan de oever van de Nethe, turend over het water. Hij heeft hem zien staan praten met de gewone mensen van Lier.
Want Timmermans hield van de gewone mensen.
Hij wilde ook schrijven voor die eenvoudigen.
"Zijn verhalen" zegt de pastoor, "komen vanonder de pannendaken van de Lierse mensen." Timmermans zelf heeft dat ook beeldend gezegd: "Een knobbel van simpelheid moeten de mensen krijgen. De eenvoudigste keukenmeid en de rijkste baron moeten het kunnen lezen." En in april 1932, hij heeft zojuist 'De Harp van Sint Franciscus' voltooid, schrijft hij aan zijn vriend Rik Cox; "Tot hiertoe heb ik er veel goeds van gehoord van Dirk Coster, Kloos, Knippenberg en de paters Franciscanen.
We zullen zien. Het kleine volk moet het boek ook gaarne lezen, of 't is een mislukking.
Vertaald
Timmermans wérd gelezen door de gewone mensen. In Vlaanderen en Nederland.
Maar zijn werk werd niet alleen daar gelezen, verspreid en herdrukt. In meer dan 25 talen werd het vertaald. En tot op de dag van vandaag heeft vrijwel iedere boekhandel een of meer boeken van Timmermans in voorraad 'Pallieter' natuurlijk, en 'Boerenpsalm'. 'Pieter Bruegel' en 'Adriaan Brouwer', en zoveel andere.
Pastoor Ignaas Dom vertrok in 1953 vanuit een Vlaamse Trappistenabdij om in Duitsland met de Spekpater, Werenfried van Straaten te werken onder de oorlogsvluchtelingen.
Hij bleef in het Duitse hangen, was kapelaan en pastoor in Hildesheim en is sinds 1976 pastoor van Niel. Zijn werkzaamheden daar stonden hem toe in Nijmegen pastoraal-theologie te studeren. "Ter afronding van die studie heb ik een scriptie gemaakt over de religieuze mens Timmermans." vertelt hij . "Die mens is fascinerend en kan als voorbeeld dienen.
Daarom heet mijn verhaal ook 'Bijvoorbeeld... Felix Timmermans'. Zeker geen heilige, maar een voorbeeld."
Voorbeeldig vindt de pastoor bijvoorbeeld de wijze waarop Timmermans zijn toehoorders tijdens zijn ontelbare voordrachtsavonden placht op te beuren "Hoe somber de tijden ook waren - crisis en wereldoorlogen - de mensen die naar Timmermans geluisterd hadden, gingen opgemonterd naar huis. Dat blijkt zonneklaar uit de krantenverslagen en uit de persoonlijke getuigenissen."
Vanaf 1928 tot 1939 maakte Timmermans reizen door Nederland, Vlaanderen Duitsland en verder Hij wist alom zijn gehoor te boeien. Zo werd hij uitgenodigd door de Rotterdamse Kunstkring, een voornaam genootschap dat zijn avonden doorgaans vierde in rokkostuum en avondjapon. Timmermans kwam in Rotterdam aan in een eenvoudig colbertje.
Toen hij hoorde van het voorgeschreven tenue, probeerde hij een rokkostuum te huren, maar zelfs de uitdrager kon hem geen passend kostuum verschaffen Timmermans besloot; ik ga in colbert, wat ik te zeggen heb blijft hetzelfde. Toen hij de zaal betrad, maakten enkele Kunstkring-leden aanstalten om uit ongenoegen over zijn verschijning te vertrekken. Timmermans nam het woord; 'Zwijgt, zit neer en luistert'. Zijn voordracht werd ademloos aanhoord.
"Als hij een woord sprak, had hij het publiek mee,"vertelde later zijn dochter Lia. En een vereniging in Groningen, waar men het Rotterdamse avontuur in de krant gelezen had, telegrafeerde Timmermans; 'Kom, kom alstublieft, maar kom in colbertjasje'.
Timmermans was evenwel niet alleen een uitbundig mens Hij hield ook van de stilte en die stilte klinkt ook door in zijn werk. Zelfs Pallieter, de paradijselijke mens, droomt en geniet van de stilte. "Een boek," meent pastoor Dom, "dat op het niveau staat van Uilenspiegel en Don Quichot."
De laatste levensjaren van Felix Timmermans waren zeker niet de gelukkigste. "Het is triest te moeten ervaren dat steeds weer het oorlogsverleden van Timmermans wordt opgerakeld," zegt pastoor Ignaas Dom. En hij legt uit dat fout in de Nederlandse bezettingstijd iets wezenlijk anders was dan 'collaboratie' in Vlaanderen. Dat het Vlaamse land bezet werd door Wehrmacht-soldaten en niet door SS-ers. Dat het aantal verzetsmensen in Vlaanderen gering was tijdens de oorlog en zeer talrijk na de bevrijding.
"Het huis van Felix Timmermans in Lier was tijdens die oorlogsdagen een zoete inval. Iedereen werd daar ontvangen en er kwamen ook veel Duitse soldaten over de vloer.
Ze kwamen voor een groet, voor een handtekening. Dat is Timmermans later kwalijk genomen. Ook werd hem ten laste gelegd dat hij voorzitter was geweest van het Vlaamse Kunstenaarsgilde, hoewel dat in geen enkel opzicht vergeleken kan worden met de Nederlandse Kultuurkamer. Maar erger nog werd het gevonden dat hij in 1942 de Rembrandtprijs in ontvangst nam. Een prijs die door de Hansa Stiftung in Hamburg werd uitgeloofd voor het Nederlandstalige gebied. Dat was wel een waardering voor een bijdrage aan de Germaanse cultuur, maar de prijs was niet nazistisch."
Na de bevrijding werd Timmermans in staat van beschuldiging gesteld. Was zijn vijftigste verjaardag in 1936 nog uitbundig gevierd met belangstelling van kranten en radio, op zijn zestigste verjaardag in 1946 was het heel stil geworden rond Timmermans. "Het rapalje had zich na de bevrijding meester gemaakt van de straat. Een gestempelde armband was voldoende om als verzetsstrijder erkend te worden. De Timmermansvest in Lier werd weer omgedoopt in Begijnevest. Timmermans lag ziek thuis. Een maand voor de bevrijding had hij een zware hartaanval gehad. Was hij niet doodziek geweest, hij zou zonder twijfel zijn opgepakt. Van augustus 1944 tot zijn dood op 24 januari 1947 heeft hij zijn kamer niet meer verlaten. Veertien dagen na zijn overlijden werden de beschuldigingen tegen hem ingetrokken."
En, voegt hij eraan toe : Timmermans heeft steeds geweigerd zich bij een politieke richting aan te sluiten. Is nooit van een politieke vereniging lid geweest.
Voorbeeld
Voor pastoor Ignaas Dom blijft Felix Timmermans als religieus mens een voorbeeld.
"In de natuur en in de mensen zag hij God, maar hij wist ook dat God op het menselijk bedrijf toekeek. Een weldoende blik van een God die alles laat groeien en bloeien en de mensen in leven houdt. Met zijn vriend Flor van Reeth hield hij diepgaande gesprekken over de band tussen religie en kunst. Hij kende geen rivaliteit, liet anderen in hun waarde. Zijn religieuze beleving ontleende hij aan eenvoudige mensen, die hem tot driemaal toe uit een crisis hielpen. Dat is zijn blijvende waarde : een democratisering van de religieuze beleving."
Aan een literair waarde-oordeel waagt de Lierse pastoor van Niel zich niet. "Daar zijn anderen beter toe in staat." zegt hij bescheiden. En hij wijst op de Vlaamse priesterdichter Anton van Wilderode. Die eind mei in Lier de feestrede hield ter herdenking van 'de Fee'. Daarbij wees hij erop dat na het overlijden van een schrijver vaak een grote stilte ontstaat "Alleen de waarachtig groten komen na enige jaren opnieuw in de openbaarheid. Timmermans is nooit 'weggeweest', zelfs niet in de moeilijke tijd na de tweede wereldoorlog toen hij het slachtoffer werd van een abjecte hetze - ik gebruik vreemde woorden om niet giftig te hoeven worden - die meer de succesrijke auteur betrof dan zijn zogenaamd onvaderlands gedrag," aldus Van Wilderode.
En verder : "Dat Felix Timmermans een 'blijver' is weten uitgevers, boekhandelaars en bibliothecarissen beter dan sommige critici. Weten de leraren dat ook? Indien hij door de jeugd niet meer gelezen wordt, dan is dat omdat hij in het literatuuronderricht niet meer wordt aangeboden. Waar dat wél gebeurt wordt zelfs lectuur in schoolverband een genot! Timmermans lezen en herlezen was, is en blijft de kans waarnemen om een beetje gelukkiger te worden."
Een schrijver uit Lier - Piet De Moor en Paul Depondt
Een schrijver uit Lier.
Artikel uit Knack van 15/4/1986 door Piet De Moor / Paul Depondt.
Honderd jaar geleden werd Felix Timmermans geboren.
Deze zomer, op 5 juli. zal het honderd jaar geleden zijn dat Felix Timmermans, in de volkse Lierse Karthuizersvest het levenslicht zag. Als burgemeester van Lier nam wijlen minister van Staat Herman Vanderpoorten (PVV) nog het initiatief om dat eeuwfeest op een passende wijze te vieren. Op 18 april gaat in het Timmermans-Opsomerhuis aan de Lierse Netelaan een retrospectieve tentoonstelling van het literair en het grafisch oeuvre van Felix Timmermans open en op 25 mei wordt er aan diezelfde Netelaan een Pallieterbeeld onthuld. En toch kwam alles traag op gang,vertelt de hoofdbibliotekaris van de Lierse biblioteek.
In extremis eigenlijk.
Timmermans ligt in Lier op de tongen en er wordt goed en kwaad over hem verteld. In de open kasten van de biblioteek staat zijn werk in veelvoud en Timmermans wordt nog veel gelezen. Maar dat belet niet dat sommige Lierenaars eigenlijk niet zo gelukkig zijn met die viering. Timmermans heeft zich "verbrand", zegt men, en dat wordt hem nog altijd aangerekend.
Ondanks dat knagende oorlogsverleden is men dan toch, zij het aarzelend, aan het werk gegaan. In de "voorlopige" biblioteek van Lier, waar in twee gesloten kasten alle vertalingen van Timmermans' werk worden bewaard, kasten die bijeen worden gehouden door een zwaar massief borstbeeld van de schrijver, wordt ons een breedvoerig programma voorgelegd, dat volgens de initiatiefnemers nog elke dag "aandikt". Er zijn tentoonstellingen, lezingen, koncerten, teateropvoeringen en voordrachtavonden. Ook de Lierse middenstand, in een stad waar "Pallieter" in de horeca zijn voortbestaan heeft gevonden, kan zo'n viering goed gebruiken. Behalve van toerisme heeft Lier niet zoveel om van te leven.
"Wie Timmermans is weet heel Europa," schreef Gerard Walschap lang geleden in Hooger Leven, "maar wij, verwaande kribbebijters, alleen niet. Hij is de schrijver van een boek, enig in de literatuur van Europa, de schepper van een type even onvergankelijk als Don Quichotte en Sancho Panza, Reinaert, Figaro, Tartarin, Cyrano of de brave soldaat Schwejk."
Felix Timmermans, de schrijver van "Pallieter", en met Lodewijk "klokkemaker" Zimmer, de toeristische lokvogel voor dat godvergeten stadje Lier, is onze meest vertaalde Vlaamse schrijver. Zijn boeken werden in zo'n zevenentwintig talen vertaald. Met Stijn Streuvels was hij de enige Vlaming in "Die grossen Meister Europaïscher Erzahler des 20. Jahrhunderts" van Rolf Hochhuth, toch ook geen onbekende bloemlezer. En toch wordt er nog allijd met veel dédain over hem en over zijn Vlaams zogezegd "plattelands" oeuvre gesproken, ondanks die internationale faam, en men schuift hem nog altijd onwelriekende sympatieën in de schoenen.
Zoektochten
Men kan zich Timmermans alleen in Lier voorstellen, de stad die hij in zoveel grafisch werk en in zijn literatuur heeft "gefotografeerd", zij het dan het Lier dat hij zich voorstelde toen hij twaalf jaar was. Hij is er geboren, op 5 juli 1886, in een volksbuurt, als dertiende kind. en toen hij twaalf werd, verhuisde de familie naar de Antwerpsestraat, alleen maar het hoekje om, maar een als veel deftiger beschouwde buurt. Nu zou men hem een "natuurtalent" noemen, want Felix Timmermans was geen beste schoolloper, en kreeg zijn "literaire" bagage door zijn vertellende vader ingelepeld. De manuskripten van Timmermans moesten fel gekorrigeerd worden, maar vertellen kon hij als geen ander.
Nog geen twintig, en er verschenen van hem gedichten in "Lier Vooruit", die later door de uitgever van het blad in een geschenkboekje werden gebundeld. In die tijd maakte hij periodes van bevliegingen door, verloor zich in spiritisme of werd vegetariër, maar ontwikkelde zich terzelfder tijd als glasraamschilder, houtsnijder en schrijver. Het waren nog zoektochten. Bekend is het verhaal over zijn tragedie "Holdijn", geschreven toen hij eenentwintig was, een tragedie die in de elfde eeuw was gesitueerd. Hij stuurde het stuk in voor een literaire wedstrijd, maar kreeg de opmerking van een jurylid dat het kaartspel in de elfde eeuw nog niet bestond. Toch behield hij het kaartspel, maar schrapte de eeuw.
Hugo Verriest en August Vermeulen gingen er zich mee moeien, en ingekort verscheen het toneelstuk in "De Nieuwe Gids", maar het werd nooit opgevoerd.
Al vroeg liet Felix Timmermans zich kennen als een flamingant, die zich afvroeg wie er nu op het idee was gekomen "Walen en Vlamingen bijeen te duwen", want zoals ook Jules Destrée zei " Belgen beslaan niet". Timmermans was een aktivist, en hield onder andere pleidooien voor een vrij en zelfstandig Koninkrijk Vlaanderen, vrij van Duitse, Hollandse of Franse bedilzucht, maar zo'n ideeën zouden hem na de Eerste Wereldoorlog niet door iedereen in dank worden afgenomen. Na de wapenstilstand ging hij "in vrijwillige ballingschap" naar Nederland, waar hij een gevierd spreker werd, want intussen was zijn "Pallieter" verschenen, een bestseller die hem van land naar land, van causerie naar causerie zou voeren.
Pas begin maart 1920 keerde hij, na bemoeiingen van onder meer Isidoor Opsomer en Camille Huysmans, naar Lier terug. Het gerecht liet hem met rust, maar de ultrapatriottische kranten herinnerden regelmatig aan zijn oorlogsverleden. Ook in Lier, de stad die zich nu opmaakt om hem te vieren, werd hij door velen met een scheef oog bekeken. Hij werd er zelfs als lid van de raad van bestuur van de stadsbiblioteek geschorst, zaken die hem deden overwegen naar Antwerpen te verhuizen. Maar ook de Kerk sloeg duchtig op hem in, want zijn "Pallieter" werd een heidens boek van genotzucht genoemd, wat hem ertoe noopte er een "gekuiste" versie van te maken.
Bijna veertig jaar na zijn dood op 24 januari 1947, nemen sommige van zijn stadsgenoten hem dat aktivisme nog altijd kwalijk, evenals het feit dat hij tijdens de Tweede Wereldoorlog niet kordater "neen" heeft gezegd tegen de Duitse bezetter. Sommigen gaan zelfs zover zijn Duitse sukses in verband te brengen met vermeende nazistische sympatieën. Die had hij zeker niet, houdt Timmermanskenner, voorzitter van het Felix Timmermans-genootschap en schrijver van verschillende monografieën, José De Ceulaer vol, "integendeel".
De Ceulaer herinnert zich hoe Timmermans tijdens de oorlog sprak over het schandaal van de jodenvervolgingen en in die tijd ook daadwerkelijk joden geholpen heeft. Hij stond als "Judenfreund" bij de Kommandantur bekend. In een interview daarover met Gaston Durnez herinnert De Ceulaer aan een toneelvoorstelling in bezettingstijd. Men ging ergens een stuk opvoeren dat Timmermans in samenwerking met Edward Veterman had geschreven. Nu was Veterman een jood en sommigen wilden zijn naam niet op de affiche. Timmermans verzette zich halsstarrig tegen de schrapping en kreeg gelijk. Om die kwaadsprekerij over Timmermans de kop in te drukken, heeft De Ceulaer ooit nog eens de populariteit van Timmermans aan de hand van oplagecijfers van Duitse vertalingen onderzocht. De oplage van "Pallieter" bedroeg in Duitsland vóór het nazibewind, in 1933, zo'n honderdduizend.
In 1942 waren er dat 172.000 en na het nazibewind, in I954 bijvoorbeeld, 262.000.
Kollaboratie
Toen de oorlog uitbrak, was hij met vele andere Vlaamse kunstenaars, in Amsterdam, op de opening van een tentoonstelling van Belgische kunst. Met zijn vriend, de schilder Isidoor Opsomer, geraakte hij nog in België, al werd het voertuig waarin ze zich verplaatsten, fel beschoten door Duitse vliegtuigen. Een tijdje vond hij onderkomen in Menen, maar eind mei 1940 arriveerde hij weer in Lier. Al hield hij zich tijdens de oorlog afzijdig van politieke aangelegenheden, toch werd hij voorzitter van de Vlaamsehe Kunstenaarsgilde in Lier en nam zelfs, in 1942. de Rembrandtprijs in ontvangst, die hem door de Hansa-stichting van de universiteit van Hamburg was toegekend. Er werd zelfs een monument bij de Begijnenvest in Lier onthuld, een gedenksteen die op 13 december 1942 spoorloos verdween.
Niet iedereen in Lier apprecieerde die "kulturele kollaboratie" en na de kapitulatie wilden de leden van het verzet hem door de Lierse politie doen arresteren. Zijn goederen werden een tijdlang onder sekwester gesteld, maar door zijn verzwakkende gezondheid ontsnapte hij aan een onmiddellijke arrestatie. Vooral Ferdinand Toussaint van Boelare blonk uit als scherprechter en verweet Timmermans dat zijn populariteit eigenlijk alles te maken had met de nazistische propaganda. Elders in de wereld, waar de meningen vrij zijn, wordt het werk van Timmermans van nul en zonder waarde verklaard. Velen hebben het voor Timmermans opgenomen, waaronder Lode Baekelmans, Maurice Gilliams, Albert Westertinck, Albe en zelfs Godfried Bomans, die hem op zijn zestigste verjaardag, kort voor zijn dood, nog kwam opzoeken.
Wat na de bevrijding is gebeurd, aldus De Ceulaer, was gewoon het gevolg van de Eerste Wereldoorlog, toen hij zich als aktivist manifesteerde. Hij heeft niets misdreven, integendeel. Ik weet hoe hij sommige werkweigcraars liet inschrijven in de "Vlaamse Kunstenaarsgilde" waarvan hij in Lier de voorzitter was, ten einde hen zo voor wegvoering naar Duitsland te helpen behoeden. Daarom ook is het begrijpelijk, dat in een verdeeld Lier waar sommigen nog aanstoot nemen aan Timmermans' verleden en waar iemand in zijn kelder diens gedenksteen nog bewaart, de viering een beetje aarzelend tot stand is gekomen.
Toen wij er waren, stond alles nog in de stellages, ook het Timmermans-Opsomer huis, dat voor deze gelegenheid en voor de grote Timmermans-tentoonstelling geschilderd en opgekalefaterd wordt. Lier verwacht grote drukte.
Op verschillende plaatsen, zelfs in de Zimmertoren, dé trekpleister van Lier, hangt een foto waarop vier weelderige heren staan afgebeeld : Louis Zimmer, baron Isidoor Opsomer, de edelsmid Lodewijk van Boeckel, die de flessen wijn niet ontkurkte maar "opensloeg", en Timmermans. Met Renaat Veremans en Tony Bergmann vormt dat gezelschap de pijlers van de kunstenaarsstad Lier. Her en der staan gesmede kunstwerken en skulpturcn van Van Boeckel. Veremans geniet bekendheid als de schepper van "Klokke Roeland" en Bergmann is de schrijver van "Ernest Staas, advokaat". Niet ver van de Zimmertoren hebben ze allemaal in het Timmermans-Opsomerhuis een zaal, die hun werken herbergt. Maar dat is niet alles, Lier heeft ook een "Timmermanspad", en bijgaand kan men daar een boekje over kopen, waarin de plaatsen in verband worden gebracht met het werk van Timmermans.
Met een grafhulde is op 18 januari op de stedelijke begraafplaats Kloosterheide het officiële herdenkingsprogramma van start gegaan. De hoofdbibliotekaris is fier op zijn programma. Er werd een kalender uitgegeven met twaalf pentekeningen van Timmermans, er is een brandglasraam te koop, er verschijnen herdrukken en "Schoon Lier", het boek dat Timmermans over zijn stad schreef, wordt door de standaarduitgeverij in een luxe-uitgave heruitgegeven, in een beperkte genummerde oplage.
Er zijn balletopvoeringen, filmvoorstellingen, lezingen, er is teater, maar op 25 mei krijgt Lier zijn Pallieterbeeld, een grote skulptuur van Jan Keustermam. En precies dié Pallieter is onvergetelijk : met zijn handen in zijn zakken, turend naar de vertelselblauwe lucht, vangt hij de dagen, verre van alle grootsprakerige beslommeringen. Een schrijver kan zich geen beter monument dromen dan de vereeuwiging van één van zijn eigen uitgedachte personages.
Vroeger, vertelt Ingrid van de Wijer, zag ik Timmermans veeleer als een "boerenschrijver", ekskuseer het woord, als een volkskunstenaar, een intuïtieve verteller.
Dat beeld is veranderd toen ik zijn dagboeken en zijn manuskripten las. Nooit had ik mij kunnen voorstellen dat hij zo intellektualistisch met zijn oeuvre bezig is geweest, als blijkt uit die papieren! Timmermans werkte zeer hard aan zijn verhalen, romans en artikels, hij informeerde zich over alles en nog wat, las voortdurend, kende de belangrijkste kunstwerken en boeken van zijn tijd. Ik heb zijn notities over zijn lektuur vergeleken met de lijsten van de toen gangbare boeken en ik zag welke brede belangstelling hij koesterde voor wat toen "in" was, maar ook voor de klassiekers. Bovendien ging hij veel naar tentoonstellingen en teater, ontmoette talrijke vrienden en bekenden uit de kulturele en wetenschappelijke wereld van binnen- en buitenland. Rond zijn naam cirkelden vele Groten.
Ingrid van de Wijer is een 31-jarige doctor in de Germaanse filologie die ons in het Timmermans-Jaar het mooiste geschenk mag geven dat de vrienden van "de Goede Fee" zich kunnen voorstellen : een vrijkaart voor de Schatkamer waarin zijn nagelaten handschriften en vele andere literaire dokumenten worden bewaard, papieren waarvan zeer vele nooit buiten zijn huiskring zijn geweest De honderdste geboortedag van de kunstenaar wordt in het Nete-landschap (en elders) gevierd met diverse publikaties en talrijke manifestaties, in Schoon Lier loopt een grote tentoonstelling over zijn leven en werk, en morgen, zondag, wordt in het hart van zijn Vlaaikensstad zelfs een standbeeld voor zijn levenslustige zoon Pallieter onthuld. Maar het beste Monument voor de schilderende schrijver zal het dikke boek zijn, een kruising van een wetenschappelijke studie en een rijk geïllustreerd album, dat Ingrid van de Wijer half juni bij Den Gulden Engel in Wommelgem zal laten verschijnen.
AI mijn dagen heet dit boek (uiteraard naar een uitspraak van Timmermans zelf) en het brengt het verhaal van het ontstaan zijner teksten, hun overlevering, kompositorische en stilistische varianten uit handschriften en drukken, in een volledige inventaris van het archief, met een inleidende studie van die manuskripten. De editie van zijn dagboeken gaat er aan vooraf en kleurt, zoals de uitgeefster het zegt, "het beeld van de schrijver met onvermoede nuances in". Fotokopieën, vele prenten uit het familie-album en reprodukties van schilderijen illustreren het werk.
Benediktinessenwerk
De naam van de jonge ontdekkingsreizigster in het Onbekende Rijk van Timmermans zal de oudere generatie vertrouwd in de oren klinken. Ingrid van de Wijer is inderdaad de kleindochter van de befaamde, bijna legendarische Leuvense professor en taalkundige, die ook de drijvende kracht was achter het tussenoorlogse weekblad Nieuw Vlaanderen.
Ijverend voor een toenadering tussen de Vlaamsgezinden ten bate van een nieuwe, federalistische staatsinrichting. "Mijn grootvader heb ik nog goed gekend", vertelt zij.
Hij is in 1968 gestorven, toen ik dertien was Het ontroert mij nu speciaal, dat hij bestuurder was van de Koninklijke Akademie voor Taal- en Letterkunde toen zijn kollega Felix Timmermans na de oorlog moeilijkheden kreeg. Regeringsinstanties wilden de Akademie onder druk zetten om zgn. "onwaardige Belgen" uit haar rangen weg te zuiveren maar mijn grootvader antwoordde waardig, dat de regering hier mee haar bevoegdheid te buiten ging. Dank zij hem is Felix Timmermansniet buitengezet.
Ingrid van de Wijer studeerde aan de KU Leuven en haalde in 1977 haar doctorstitel met een teksteditie van een Middelnederlands handschrift. Seghelijn, een oorspronkelijk Nederlands epos. Nadien is zij assistente geweest in de afdeling Nederlandse Literatuur, waarvan zij nu vrij medewerkster is. Zij doceert aan de Antwerpse en de Brusselse tolkenscholen, maar slaat weldra een nieuwe richting in : haar Timmermansstudie heeft haar in kontakt gebracht met de pas opgerichte uitgeverij Den Gulden Engel en het resultaat is, dat zij binnen enkele dagen de leiding krijgt van het "algemeen en literair fonds" van deze firma In dat fonds zullen zowel facsimile-edities van waardevolle kunstwerken als wetenschappelijke boeken voor een breed publiek èn literair proza verschijnen.
Eer zij aan Seghelijn begon had Ingrid van de Wijer gedacht aan een editie van Pallieter, waarover zij had gelezen dat er verschillende versies van bestonden, die zij hoopte te kunnen vergelijken. Dat is toen niet doorgegaan, maar later zocht de familie Timmermans een deskundige voor de editie van het hele archief en herinnerde zich haar naam.
Van de Wijer kreeg toegang tot de bankkluizen waarin dit archief wordt bewaard en zij konstateerde tot haar blije verrassing, dat het ging om een verzameling van zowat 10.000 bladzijden tekst! Timmermans bewaarde alles wat hij schreef, invallen, beelden, historietjes, kladjes...
Drie volle weken besteedde de jong geleerde eraan om alles zorgvuldig te fotokopiëren, waarna de originele dokumenten terug de kluis in gingen. De kopieën werden geordend, een werk waarvoor het o.m. nodig was heel het oeuvre van Timmermans te (her)lezen.
Volgens de regels van de kunst heeft zij daarna een inventaris opgesteld, de vele ter sprake komende persoonsnamen en zaken geïdentificeerd en de dagboeken gekonfronteerd met wat "de Fee" in en over die periode heeft geschreven, ook dus met literair uitgewerkte reisverhalen en "vakantiekrabbels" als Naar waar de appelsienen groeien en Minneke Poes. Een waar benediktinessenwerk! Later zullen de kopieën naar de afdeling Nederlandse Literatuur van de KU Leuven gaan, waar ze onder toezicht van Ingrid van de Wijer voor studiedoeleinden ter beschikking zullen zijn.
Hard Labeur
Is het de bedoeling alles uit te geven wat zich in dat rijke archief bevindt?
"Nee. Ik denk wel dat er iets te doen is met het Jeugdwerk, dat bestaat uit tot nog toe onbekende gedichten en toneelstukken Vooral de romantische impressionistische gedichten trekken mij aan. Zij voegen wel niets toe aan de artistieke betekenis van Timmermans, maar zij hebben literair historisch belang Uit de latere periode zal weinig of niets nog gepubliceerd moeten worden Wat belang had, heeft hij zelf allemaal uitgegeven. Toen hij een bekende auteur was geworden, kon hij alles kwijt wat hij wilde. Wat hij in de lade liet, moest daar ook blijven. Ik droom er wel van, een facsimile-uitgave te brengen van een der handschriften van Boerenpsalm, zoals hij dat zelf heeft overgeschreven en klaar gemaakt. Een zeer mooi handschrift, door zowel de "lay-out" als de prentjes. Ik weet nog niet wanneer zulke publikatie mogelijk zal zijn.
Timmermans' werk schijnt los en spontaan uit de pen te zijn gevloeid, maar het is bekend dat hij hard op zijn geschriften kon zwoegen. Ik keek er van op dat hij er zo sterk mee bezig is geweest.
Zelf bekende hij wel meer dan eens, dat schrijven hem moeite kostte, maar dat het zo ver ging nee, dat kon ik niet vermoeden! Sommige verhalen of bijdragen heeft hij tot zeven keer herschreven. Hij schrapte, voegde bij, herbegon, tot hij de tekst kreeg waar hij die hebben wilde. Hij kon ook selektief zijn. Van zijn laatste werk, de dichtbundel Adagio, vond ik een wemeling van werk-manuskripten, in vier schriften of op een groot aantal losse blaadjes van uiteenlopend formaat Daaruit heeft hij een strenge keuze laten maken voor de publikatie, die hij niet meer zelf mocht beleven. "
Blijkt uit zijn aantekeningen zijn voorkeur voor het teken- en schilderwerk?
"Die voorkeur heeft hij meer dan eens in gepubliceerde teksten uitgesproken en dat doet hij ook in zijn nagelaten papieren. Hij zegt ergens dat hij veel last heeft met het schrijven en dat tekenen en schilderen hem beter af gaan. Wat niet belet, dat hij in een reeks krantebijdragen, Pallieter in Holland, een soort van dagboek uit zijn Nederlandse tijd na de Eerste Wereldoorlog, het schrijven, "de hemel van zijn leven" noemt."
Zitten er in de kluizen ook onbekende tekeningen en schilderijen?
Nee, behalve hier en daar een krabbel op een manuskript. Zijn plastisch werk en niet het minst zijn tekeningen vind ik uniek. Zoals hij bv. zijn eigen boeken en soms die van vrienden illustreert, dat is volkomen origineel, dat ontmoet je nergens anders! Ik kan dus niet goed verdragen, dat andere tekenaars zijn werk verluchten. Zijn prenten zijn met zijn literair werk vergroeid. En ook over zijn plastisch en grafisch werk heeft hij zich goed bezonnen.
In 1930 noteert hij ergens hoe hij heeft gezocht en geprobeerd om zijn eigen stijl te vinden en hoe hij denkt hem eindelijk beet te hebben"
Er moet nog een heleboel plastisch werk bestaan dat nooit of zelden aan het publiek werd getoond. Verschilt het van het bekende Timmermans-imago?
"Bij de familie is beeldend werk bewaard gebleven dat weinigen tot nogtoe hebben gezien. Dit werk laat mij toe te zeggen, dat er nog een andere Timmermans is geweest. Ik zeg niét dat het over het algemeen beter is dan wat wij al kennen. Er zijn mooie impressionistische schilderwerkjes, zeegezichten, landschappen, in een trant die we van hem niet gewend zijn. Het mooiste dat ik van hem heb gezien is een zeegezicht, een akwarel, dat hij schilderde toen hij na de Eerste Wereldoorlog in Scheveningen woonde. Hij maakte het op het strand en omdat hij het belachelijk vond, water mee te nemen naar zee, doopte hij zijn penseel gewoon in het zeewater... Zijn oudste dochter Lia kan bijna bij elk schilderij een verhaal vertellen. Want ieder werkje heeft zijn eigen geschiedenis. Het was nooit zomaar een schilderij, nooit zomaar een prent die hij maakte. Het groeide uit zijn levenskring, uit de atmosfeer waarin hij leefde."
Kultuurgeschiedenis
Timmermans heeft zich op bepaalde momenten sociaal en politiek geëngageerd. Zitten erin het door u onderzochte archief dokumenten die daar betrekking op hebben?
"Nee, het archief is zuiver literair. Wel ontdek je bv. achter zijn dagboeknotities uit zijn Nederlandse tijd een stukje kultuurgeschiedenis van Vlaanderen. De halve Encyclopedie van de Vlaamse Beweging zat op dat ogenblik in het Noorden, gevlucht voor de repressie! Timmermans noteert wie hij daar ontmoet, soms met de bedenking dat het bij deze Vlamingen altijd bij "babbelen" blijft. Op zondag 6 juli 1919 noteert hij ; "Niet naar de vergadering geweest der Aktivisten. De tijd is daarvoor voorbij. Er moet in Vlaanderen aan het nieuwe gewerkt worden. Daarbij er wordt altijd ruzie gemaakt"...
Veel beschouwingen geeft hij overigens in zijn dagboeken niet. Men komt er niets in te weten over bv. zijn politieke opvattingen. Anderdeels blijkt welk sukses hij in een bepaalde periode geniet en hoe dit sukses hem opdrijft, van de ene voordracht naar de andere ontmoeting, zodat hij bijna geen tijd meer heeft om rustig te werken. Vaak leefde hij in een opgejaagd ritme."
Hoe beoordeelt u nu, na uw studie, de waarde van zijn literair werk?
"Wat ik nu bij Felix Timmermans het beste vind, is de manier waarop hij de dingen kon verwoorden, de ongelooflijke beelden die hij vond, de associaities die hem werden ingegeven. Vooral dan in zijn proza. In zijn poëzie klinkt het voor mij allemaal meer gezocht. Daarom kan ik mij niet voorstellen dat men Timmermans korrekt kan vertalen.
Een groot aantal dingen uit zijn werk kunnen zelfs gewoon niet in een andere taal overgebracht worden. Ik weet het wel, er zijn talrijke vertalingen van hem verschenen. Niemand van onze auteurs is zoveel vertaald als hij. Ik ben een beetje bang om die anderstalige versies ter hand te nemen. Ik stel mij voor, dat hij soms radeloze vertalers moet gehad hebben!... Ondertussen blijf ik Timmermans een van onze Literaire Groten vinden. Niet altijd voor de inhoud van zijn verhalen dus, maar voor de manier waarop. En voor het goede dat er inzit, het hart dat erin klopt."
Welk boek van "de Fee" heeft u, vertegenwoordigster van een jonge en akademisch gevormde generatie, het meest getroffen ?
"Boerenpsalm heb ik het liefste gelezen. Die roman is zo echt, zo ongekunsteld geschreven. Alsof Timmermans er niet moest bij nadenken. Alsof het boek recht uit de grond kwam. Pallieter is mij minder bevallen. Ik denk dat ik dat boek met te veel verwachtingen ben gaan lezen : zijn bejubelde meesterwerk, je weet wel... Het moést mij ontgoochelen.
Naar mijn smaak zitten er te veel beelden in. Pallieter brengt echt te veel van het goeie"
Te veel rijstpap, zei Westerlinck eens...
"Ja. Het omgekeerde effekt heb ik ondervonden met Multatuli. Ik begon zijn Max Havelaar te lezen met de idee van alle studenten voor wie het verplichte lektuur is : "Nu maar eens ondergedoken in de Saaiheid zelve!
Maar ik beet door en hoe meer ik vorderde, des te beter vond ik dat boek..."
Welk beeld hebt u nu van de mens Timmermans?
"Ik zie hem als iemand die zeer graag onder de mensen was, een man uit het volk, iemand die in 't leven stond, die aandacht had en belangstelling koesterde voor wat anderen deden. Zeer veel hield hij van zijn vrouw en zijn kinderen, hij had wel altijd bij hen willen blijven. Scheiding van de zijnen, voor zijn vele voordrachtreizen, deed hem echt pijn. Maar hij had een groot hart voor iedereen, kon niemand iets weigeren, maakte zich in zijn notities ook nooit eens echt kwaad. Hij was een ware mensenvriend.
Daarom moet hij onder en na de Tweede Wereldoorlog zo geleden hebben.
In het archief zit een brief van Marieke, zijn vrouw. Op 22 april 1949 schrijft zij aan het eveneens beproefde echtpaar Ernest Claes : Natuurlijk volgen wij (...) nauwgezet wat ze U hebben aangedaan en ik kan U verzekeren dat er niemand is, die uw toestand begrijpt als wij, omdat we in 't zelfde geval zijn geweest. Ongelukkiglijk verloor ik Felix erbij.
Hij heeft al die ellende niet kunnen dragen (...)."
Onbekende facetten van Timmermans - Marcel Van Nieuwenborgh
Boek brengt onbekende facetten van Timmermans aan het licht.
Uit De Standaard van 7/7/1986 door Marcel Van Nieuwenborgh.
Ingrid van de Wijer retoucheert populair image van de Fé
Van het feit dat Felix Timmermans véél meer was dan de pijprokende, beeldrijke auteur, daarvan hoeft niet iedereen meer overtuigd te worden. Zelden is echter, om dit te staven, zoveel materiaal op deskundige wijze samengebracht als in het monumentale boek dat dr. Ingrid van de Wijer onder de titel "Al Mijn Dagen" heeft gepubliceerd.
Het helder en doordacht geschreven, schitterend verzorgd en biezonder gul door Den Gulden Engel uitgegeven werk, zag het licht op de vooravond van de honderdste verjaardag van de geboorte van Felix Timmermans. De voorstelling van "Al Mijn Dagen" gebeurde in de aanwezigheid van o.m. de graficus Anton Pieck, die met de Fé 67 jaar geleden reeds een aantal dagen heeft gesleten, de familie Timmermans en zeer vele vrienden.
Onder de sprekers : Anton van Wilderode, Marcel Janssens en Lia Timmermans.
Ingrid van de Wijer citeert in haar voorwoord tot het boek een regel van Mallarmé : "Au fond le monde est fait pour aboutir à un beau livre" De mooie wereld van Felix Timmermans is in Al Mijn Dagen dit mooie boek geworden. In december 1983 stelden de Erven Timmermans voor het eerst het werkkamer-archief van de auteur ter beschikking voor studie De germaniste dr. Ingrid van de Wijer, verbonden aan de afdeling Nederlandse Literatuur van de KU Leuven nam deze taak op zich, aangemoedigd door het Onderzoeksfonds van de universiteit. Bewust archief bleek een schatkamer te zijn : duizenden vellen papier illustreren de genese van een groot stuk van het oeuvre van de auteur, terwijl een aantal dagboekbladzijden ongekende facetten van Timmermans' persoonlijkheid onthullen of alleszins wat hieromtrent was vermoed bevestigen.
Het betreft heel wat onuitgegeven stukken die veelal uit de eerste jaren van deze eeuw dateren, werkmanuskripten van ongeveer alle grote boeken, van snippers "invallen" tot de definitieve versie, verbeterde drukproeven en herschrijvingen die (in tegenstelling tot wat veelal wordt gedacht) illustreren hoe de auteur op zijn teksten zwoegde, verspreide bijdragen, enz.
Van het onuitgegeven werk trokken vooral de dagboeken de aandacht van de onderzoekster. In het archief bleken dagboekaantekeningen bewaard te zijn gebleven die twee betekenisvolle periodes uit het leven de auteur bestrijken. Ze staan opgetekend in een cahiertje. Het betreft notities uit 1919 en 1924-25. uit een Haagse en een Lierse periode.
Ingrid van de Wijer bracht nu dit alles samen in een boek dat ze Al Mijn Dagen noemde naar de woorden van Timmermans zelf, die met betrekking tot wat hij aan aantekeningen had nagelaten schreef : "Daar liggen al mijn dagen, al mijn zoete en droeve herinneringen, mijn verdriet en mijn geluk."
Het boek is een archiefstudie geworden, met komplete inventaris van alle stukken, voorafgegaan door de wetenschappelijk geannoteerde editie van de dagboeken en dagboekfragmenten van de auteur. Dit alles rijkelijk geïllustreerd door ongekende foto's uit de familie-album. De studie van het archief vormt het tweede luik van het boekwerk, waarbij de uitgever er niet heeft tegen opgezien om een uitgebreide reeks reprodukties af te drukken van de interessantste archivalia. Zodat ook visueel het beeld wordt bewaard van een brok literatuurgeschiedenis die niet meer in originele vorm kan worden geraadpleegd.
Verrassend
Anton van Wilderode zei dat de lektuur van het ("met poëtisch inzicht en wetenschappelijke akribie geschreven en met ambachtelijk meesterschap gedrukt en uitgegeven") boek en de terugblik op Timmermans bij hem alleszins tot een aantal verrassende vaststellingen heeft geleid.
Timmermans was een groter schilder dan meestal wordt gedacht.
"Wat bij Chagall en Klee onvoorwaardelijk grote kunst heet", zei Van Wilderode, "wordt bij Felix Timmermans folkloristich geheten" Van Wilderode verwees o.m. naar een inderdaad verrukkelijke en vrij onbekend "zeezicht" van Timmermans (uit het bezit van de familie) dat door uitgever Smits van Den Gulden Engel, als aandenken aan de voorstelling van de monumentale Timmermans-uitgave, op een prent werd gereproduceerd
Ook in het boek staan een royaal aantal kleurenreprodukties van Timmermans' doeken.
Een tweede vaststelling van de jongste jaren heeft betrekking op de lezers van het werk van Timmermans. Deze blijken zijn gebleven (er zijn méér lezers trouw aan auteurs), maar hebben met zijn werk ook een persoonlijke, vriendschappelijke verhouding opgebouwd.
"Hij is méér dan een reputatie."
Uit de lektuur van de dagboeken komen volgens Van Wilderode een aantal minder gekende facetten van de persoonlijkheid van de auteur naar voor. Het beeld van de rustige, pijprokende Timmermans dient wel voor goed naar het rijk der legenden te worden gezonden. Hij was integendeel een uiterst werkzaam man en bij leven reeds een figuur met een Europese dimensie : Timmermans heeft voordrachten gehouden in 5 tot 6 Europese landen en voerde een ongewoon drukke korrespondentie.
De in Al Mijn Dagen opgenomen dagboeknotities leren ons wat een groot aantal brieven deze man heeft geschreven en met welk een nauwgezetheid hij zijn korrespondentie bleek te hebben afgehandeld. Even verrassend is het daarbij te vernemen dat de auteur zich bij al dat bezig zijn nooit aan zijn familiale verplichten ontrok.
Van Wilderode zei ook bij de lektuur van het boek nogmaals de gelijkenis te hebben kunnen vaststellen tussen de schrijver en zijn personages, en ten slotte onder de indruk te zijn gekomen van de manier waarop Timmermans op alles wat hij schreef' zwoegde ("Het gaat altijd zo gemakkelijk niet als boterperen eten.."), hoe hij tot op de laatste proef nog een en ander "hertoetste". "Ik schrijf per minuut."noteerde Timmermans ergens.
"Ik kan gelukkig zijn als een spin."
Prof Marcel Janssens behandelde in Antwerpen in zijn toespraak eveneens een weinig gekende laag van Timmermans' persoonlijkheid, namelijk "de innerlijke Timmermans" op wie Albert Westerlinck vele jaren geleden reeds de aandacht heeft gevestigd.
Zeer welsprekend handelde Marcel Janssens over de betekenisvolle stilte in Timmermans' werken om er ten slotte op te wijzen dat men in de auteur op een verrassende manier een voorloper van het ecologische denken kan aantreffen. Vooral de dichtbundel Adagio bekroont de kracht van de stilte, verzen die volgens Marcel Janssens "zijn geschreven met een pen in stilte gedoopt" De bundel werd zopas heruitgegeven door Den Gulden Engel, met in de rand meditaties van de Leuvense teoloog Herman Mertens, terwijl dezelfde uitgever in dit Timmermansjaar een herdruk verzorgde van het, al een tijdje niet meer vindbare, mooie Mijn Vader van Lia Timmermans. Het ziet er naar uit dat, benevens de magistrale en tegelijk hoogst leesbare studie Al Mijn Dagen van dr. van de Wijer, waar niemand die Timmermans van naderbij wil kennen nog rond kan lopen, ook deze boeken gretige afnemers zullen vinden. Zoals ook in amper anderhalve maand tijd, de zeer persoonlijke Timmermans-biografie De Goede Fè van Gaston Durnez (uitgeverij Grammens) kompleet is uitverkocht en reeds aan een herdruk toe is.
Timmermans : meer dan een reputatie - Marcel Van Nieuwenborgh
Felix Timmermans : méér dan een reputatie.
Uit de Standaard 1986-door Marcel Van Nieuwenborgh
Van het feit dat Felix Timmermans véél meer was dan de pijprokende, beeldrijke auteur, daarvan hoeft niet iedereen meer overtuigd te worden. Zelden is echter, om dit te staven, zoveel materiaal op deskundige wijze samengebracht als in het monumentale boek dat dr. Ingrid van de Wijer onder de titel "Al Mijn Dagen" heeft gepubliceerd. Het helder en doordacht geschreven, schitterend verzorgd en biezonder gul door Den Gulden Engel uitgegeven werk, zag het licht op de vooravond van de honderdste verjaardag van de geboorte van Felix Timmermans. De voorstelling van "Al Mijn Dagen" gebeurde in de aanwezigheid van om. de graficus Anton Pieck die met de Fé, 67 jaar geleden reeds een aantal dagen heeft gesleten, de familie Timmermans en zeer vele vrienden.
Onder de sprekers: Anton van Wilderode, Marcel Janssens en Lia Timmermans.
***
Ingrid van de Wijer citeert in haar voorwoord tot het boek een regel van Mallarmè "Au fond le monde est faut pour aboutir à un beau livre". De mooie wereld van Felix Timmermans is in Al Mijn Dagen dit mooie boek geworden. In december 1983 stelden de Erven Timmermans voor het eerst het werkkamer-archief van de auteur ter beschikking voor studie De germaniste dr Ingrid van de Wijer, verbonden aan de afdeling Nederlandse Literatuur van de KU Leuven nam deze taak op zich, aangemoedigd door het Onderzoeksfonds van de universiteit. Bewust archief bleek een schatkamer te zijn : duizenden vellen papier illustreren de genese van een groot stuk van het oeuvre van de auteur, terwijl een aantal dagboekbladzijden ongekende facetten van Timmermans' persoonlijkheid onthullen of alleszins wat hieromtrent was vermoed bevestigen.
Het betreft heel wat onuitgegeven stukken die veelal uit de vroege jaren 1900 dateren, werk-manuskripten van ongeveer alle grote boeken, van snippers "invallen" tot de definitieve versie, verbeterde drukproeven en herschrijvingen die (in tegenstelling tot wat veelal wordt gedacht) illustreren hoe de auteur op zijn teksten zwoegde. Verspreide bijdragen enz...
Van het onuitgegeven werk trokken vooral de dagboeken de aandacht van de onderzoekster. In het archief bleken dagboekaantekeningen bewaard te zijn gebleven die twee betekenisvolle periodes uit het leven de auteur bestrijken. Ze staan opgetekend in een cahiertje. Het betreft notities uit 1919 en 1924-25, uit een Haagse en een Lierse periode. Ingrid van de Wijer bracht nu dit alles samen in een boek dat ze noemde Al Mijn Dagen naar de woorden van Timmermans zelf, die met betrekking tot wat hij aan aantekeningen had nagelaten schreef "Daar liggen al mijn dagen, al mijn zoete en droeve herinneringen, mijn verdriet en mijn geluk..."Het boek is een archiefstudie geworden, met komplete inventaris van alle stukken, voorafgegaan door de wetenschappelijk geannoteerde editie van de dagboeken en dagboek-fragmenten van de auteur. Dit alles rijkelijk geïllustreerd door ongekende foto's uit de familie-album. De studie van het archief vormt het tweede luik van het boekwerk, waarbij de uitgever er niet heeft tegen opgezien om een uitgebreide reeks reprodukties af te drukken van de interessantste archivalia Zodat ook visueel het beeld wordt bewaard van een brok literatuurgeschiedenis die niet meer in originele vorm kan geraadpleegd worden.
Verrassend
Anton van Wilderode zei dat de lektuur van het ("met poëtisch inzicht en wetenschappelijke akribie geschreven en met ambachtelijk meesterschap gedrukt en uitgegeven") boek en de terugblik op Timmermans bij hem alleszins tot een aantal verrassende vaststellingen heeft geleid. Timmermans was een groter schilder dan meestal wordt gedacht. "Wat bij Chagall en Klee onvoorwaardelijk grote kunst heet", zei Van Wilderode, wordt bij Felix Timmermans folkloristich geheten". Van Wilderode verwees o.m. naar een inderdaad verrukkelijke en vrij onbekend "zeezicht" van Timmermans (uit het bezit van de familie) dat door uitgever Smits van Den Gulden Engel, als aandenken aan de voorstelling van de monumentale Timmermansuitgave, op een prent werd gereproduceerd. (Ook in het boek staan een royaal aantal kleurenreprodukties van Timmermans' doeken).
Een tweede vaststelling van de jongste jaren heeft betrekking op de lezers van het werk van Timmermans. Deze blijken de auteur niet alleen trouw te zijn gebleven (er zijn méér lezers trouw aan auteurs) maar hebben met zijn werk een persoonlijke, vriendschappelijke verhouding opgebouwd. "Hij is méér dan een reputatie".
Uit de lektuur van de dagboeken komen volgens Van Wilderode een aantal minder gekende facetten van de auteurs persoonlijkheid naar voor. Het beeld van de rustige, pijprokende Timmermans dient wel voor goed naar het rijk der legenden te worden gezonden. Hij was integendeel een uiterst werkzaam man en bij leven reeds een figuur met een Europese dimensie : Timmermans heeft voordrachten gehouden in 5 a 6 Europese landen en voerde een ongewoon drukke korrespondentie In Al Mijn Dagen opgenomen dagboeknotities leren ons wel een groot aantal brieven deze man heeft geschreven en met welk een nauwgezetheid hij zijn korrespondentie bleek te hebben afgehandeld Even verrassend is het daarbij te vernemen dat de auteur bij al dat bezigzijn zich nooit aan zijn familiale verplichten ontrok.
Van Wilderode zei ook bij de lektuur van het boek nogmaals de gelijkenis te hebben kunnen vaststellen tussen de schrijver en zijn personages en tenslotte onder de indruk gekomen te zijn van de manier waarop Timmermans op alles wat hij schreef zwoegde ("Het gaat altijd zo gemakkelijk niet als boterperen eten"), hoe hij tot op de laatste proef nog een en ander "hertoetste" "Ik schrijf per minuut", noteerde Timmermans ergens. "Ik kan gelukkig zijn als een spin".
Prof Marcel Janssens behandelde in Antwerpen in zijn toespraak eveneens een weinig gekende laag van Timmermans persoonlijkheid, namelijk "de innerlijke Timmermans" op wie Albert Westerlinck vele jaren geleden reeds de aandacht heeft gevestigd.
Zeer welsprekend sprak Marcel Janssens over de betekenisvolle stilte in Timmermans' werken om er tenslotte op te wijzen dat men in de auteur op een verrassende manier een voorloper van het ecologische denken kan aantroffen. Vooral de dichtbundel Adagio bekroont de kracht van de stilte, verzen die volgens Marcel Janssens "zijn geschreven met een pen in stilte gedoopt". De bundel werd zopas heruitgegeven door Den Gulden Engel, met in de rand meditaties van de Leuvense teoloog Herman Mertens, terwijl dezelfde uitgever in dit Timmermansjaar een herdruk bezorgde van het, al een tijdje niet meer vindbare, mooie Mijn Vader van Lia Timmermans. Het ziet er naar uit dat, benevens de magistrale en tegelijk hoogst leesbare studie Al Mijn Dagen van dr van de Wijer waar niemand die Timmermans van naderbij wil kennen nog omheen kan, ook deze boeken gretige afnemers zullen vinden Zoals ook in amper anderhalve maand tijd, de zeer persoonlijke Timmermans-biografie De Goede Fè van Gaston Durnez (uitgeverij Grammens) kompleet is uitverkocht en reeds aan een herdruk toe is.
Felix Timmermans werd te Lier geboren op 5 juli 1986. De honderdste geboortedag is te Lier en elders met luister herdacht. Een aan Timmermans' plastisch en literair werk gewijde tentoonstelling reist tot in het najaar 1986 in Vlaanderen rond.
Vanaf 2 augustus kan men ze ook in De Brakke Grond Amsterdam bekijken.
Bij die gelegenheid werd volgende toespraak gehouden.
(Een ander spreker bij de opening was José De Ceulaer.)
Men zegt van de Vlamingen dat zij een volk van schilders zijn. Wij zijn inderdaad dankzij onze schilders - van de Vlaamseprimitieven tot de tijd van Rubens en Van Dijck - het meest in het buitenland bekend. In alle grote musea ter wereld kom je Vlaamse schilders uit die eeuwen tegen, en het valt op hoe het aantal doeken uit Vlaanderen slinkt naarmate we de hedendaagse tijd naderen. Ook in andere kunsttakken worden wij - vaak niet helemaal terecht en niet helemaal in ons voordeel - om onze schilderkunstige talenten geprezen. Vlaamse films, bij voorbeeld, krijgen vaker dan het onze regisseurs lief is, de dubieuze kwalificatie 'mooie prentjes' opgespeld. Denk maar aan de prachtig gefotografeerde film Monsieur Hawarden van Harry Kümel, aan de Pallieter-film van Roland Verhavert, of aan het schoolvoorbeeld van een Vlaamse prentjesfilm, de Vlaschaard-film die Jan Gruyaert voor een paar jaar maakte in de bonbonnièretinten van David Hamilton.
Ook staan sommige van onze grootste schrijvers vooral als schilders-met-woorden bekend. Denk aan Stijn Streuvels, die door oppervlakkige of kwaadwillige lezers soms onder het etiket van zijn natuurbeschrijvingen en weerberichten wordt doodgedaan. Inderdaad, de omgang met schilders als Emile Claus en Valerius De Saedeleer heeft de picturale inslag van Streuvels' schrijversprogramma zeker geaccentueerd. Hij voelde dat zijn werk als schrijver met het schildersvak verwant was, en "een schilder en een schrijver dat hoort zowat samen als twee dingen die elkaar aanvullen", schreef hij. Dat dat "schilderen", of "zeggen met kleuren" bij Streuvels allesbehalve een fotografische reproduktie van de werkelijkheid heeft opgeleverd hoef ik hier niet te betogen. Hij schilderde het uitzicht der dingen, maar combineerde daarmee een dieppeilend inzicht in de mensen. In zijn bekend geworden rede bij de toekenning van een eredoctoraat aan de Leuvense Universiteit in 1937 ontwikkelde hij het beeld van de schilder-schrijver in zijn uitkijktoren : van op de tinne van de toren ziet de schrijver de mensen als nietige stippels in de wijdse natuur, halfweg de toren verschijnt de mens met zijn conflikten al meer op het voorplan, zoals dat bij voorbeeld gebeurt in De Vlaschaard, en voor de kijkvensters van het gelijkvloers spelen zich de taferelen af voor 'het fijne penseel'. Het lijkt wel een samenvatting van Streuvels' ontwikkeling als schrijver...
En wat dan te zeggen van Felix Timmermans die meer dan welk ander Vlaams auteur het dubbeltalent van schrijver én schilder bezat? Met pen én penseel heeft hij grotendeels congruente artistieke werelden opgebouwd, zodat zijn geschilderd en getekend oeuvre zijn geschreven werk kan belichten en omgekeerd. In taal verwoorden en met penseel, stift of potlood verbeelden waren bij hem even natuurgetrouwe en bloedverwante uitdrukkingsmogelijkheden, wat betreft die organische eenheid tussen zijn grafisch/plastisch en literair werk, is Felix Timmermans in onze moderne literatuur het meest markante voorbeeld van 'Doppelbegabung' dat ik ken.
De tentoonstelling Pen en Penseel die te Lier op 18 april 1986 werd geopend ter gelegenheid van de honderdste geboortedag, heeft een veel groter schilder gereveleerd dan velen zich hadden kunnen voorstellen. Wij kenden Felix Timmermans vooral als illustrator van literaire teksten, de zijne en die van anderen, en wij dachten misschien dat hij op picturaal gebied niet méér gepresteerd heeft dan die leuke miniatuurtjes met zijn vaste, dikke pen, die wij ons herinneren uit De Witte van Ernest Claes of uit zijn eigen Pallieter. Maar u gaat ook in de tentoonstelling die hier straks geopend wordt, zien dat hij een even groot en even authentieken origineel kunstenaar is geweest in zijn schilderijen als in zijn literatuur.
Uit studies van onder meer José De Ceulaer weten wij dat Timmermans ervan droomde schilder te worden. Lang vóór de schrijversroeping in hem tot ontbolstering kwam, had hij aan de Lierse tekenschool een opleiding genoten, waar hij o.m. glasramen had leren schilderen. Hij wou zijn talent voor teken- en schilderkunst verder scholen in de Academie te Antwerpen, maar zag tegen de inspanning van de verplaatsingen en van het schoolse onderricht op. Toen hij na de eerste wereldoorlog niet alleen tekende maar ook echt begon op doek te schilderen, was zijn natuurlijke aanleg academisch ongeschoold gebleven, of moeten we zeggen : gevrijwaard van academische voorschriften, conventies en imitaties?
In een dagboekaantekening van 21 juni 1919 schrijft Timmermans. Die gemakkelijkheid, die mij vroeger niet naar de academie heeft doen gaan, (...) heeft mij beroofd van tekenen en schilderen en algemene ontwikkeling, en mij in zekere zin ungebildet gelaten, maar heeft in mij een zuivere, onkritische aanvoeling gezet die frisheid en sappigheid aan mijn werk geeft. Wat was nu het beste geweest? Hij tekende en schilderde verder z'n hele leven 'als ontspanning', met de naïviteit van het onbelaste natuurtalent. En daarin ligt juist de oorspronkelijke charme van zijn grafisch en plastische werk, zoals Isidoor Opsomer zei :
'Het niet kunnen, zoals de anderen, tekenen en schilderen, is juist de waarde en de plezante eigenaardigheid zijner meesterlijke uitdrukking.' Zo schilderde hij bij voorbeeld "De drie Koningen op weg naar Bethlehem", zijn lievelingsschilderij, met een overdaad van Oriëntaalse klederdracht, maar ook op z'n Liers met kleuren als uit een kinderverfdoos : hel rood, blauw, geel, met roos en violet. Dat naïef-weg tegen elkaar laten botsen van hoofdkkleuren geeft aan zijn schilderijen een koddige kinderlijke aantrekkelijkheid.
Flor van Reeth, die Timmermans gekend heeft als geen ander en die het eerst over hem als tekenaar en schilder geschreven heeft, schreef destijds dat hij traditionele godsdienstige onderwerpen 'besausd en overgoten (heeft) met Brabantse vettigheid'. Daarin ligt de unieke tonaliteit van de schilder en tekenaar Timmermans die in de geschiedenis van de Europese plastiek één van de eerste, authentieke naïeve kunstenaars genoemd mag worden.
Timmermans tekende en schilderde natuurlijk ook in een traditie, echter niet die van zijn modernistische tijdgenoten in de eerste decenniën van deze eeuw, maar die van Van Eyck, Breugel en Fra Angelico. Het is toch verwonderlijk dat Timmermans als plastisch kunstenaar in genen dele geraakt werd door de grote omwentelingen die zich in de Europese beeldende kunsten voordeden met het futurisme, cubisme, dadaïsme, surrealisme van Picasso, Braque, Matisse, de Chirico en zovele andere Europese grootmeesters, zoals ook zijn literair werk niet werd beïnvloed door de vele modernismen die ook bij ons met en sinds Paul van Ostaijen vanaf 1916 zijn binnengedrongen. Timmermans is in zijn oer-Vlaams, Liers milieu in het gezelschap van authentieke Vlaamse vrienden zijn eigen weg gegaan : die van zijn volksgebonden en volksgetrouwe naïeve kunst. Ik vraag me af wat voor internationale weerklank de werken van Timmermans gehad zouden hebben, indien hij eens geen Vlaming geweest was. Zoals Anton van Wilderode onlangs opmerkte, worden in de diepste volkstradities wortelende 'naïeve' schilderijen van een Chagallf een Klee of een Miro tot de grote kunst gerekend, terwijl Timmermans als oppervlakkig folklorist wordt afgedaan. Dat is dubbel onrechtvaardig : zowel tegenover de schilder als tegenover de literator.
Timmermans' plastisch werk is een zeer persoonlijke variante van een dubbele traditie : zoals gezegd, die van onze 'gotieken' van Van Eyck tot Breugel, maar ook die van de niet-gesofistikeerde, elementair-eenvoudige volkskunst.
Hij hield veel van "prentjes, gebakvormen, oude uithangborden, houtsneden, glasramen, beschilderde schotels, bier- en melkkruiken, en tekeningen van kinderen beneden de tien jaar". Aldus zijn Timmermans' tekeningen en schilderijen zo herkenbaar Vlaams gebleven. Niet-Vlaamse onderwerpen transponeert hij naar bij ons, zoals onze oude meesters dat eeuwen geleden ook deden.
Pieter Breugel schildert zijn 'Val van Icarus' in een Brabants heuvellandschap, Timmermans laat zijn zo vaak afgebeelde 'Vruchtdragers uit het Beloofde Land', een gegeven uit het Boek Numeri in de Bijbel, opstappen in een Vlaams decor met op hun schouders geen dadels, vijgen of andere zuiderse vruchten, maar druiven, appelen, pruimen, pompoenen en meloenen, zo uit welige Brabantse boomgaarden geplukt en naar de natuur afgetekend.
(Zo ziet hij natuurlijk ook het Kindeken Jezus in Vlaanderen geboren worden en heten zijn Drie Koningen niet Gaspar, Balthasar en Melchior, maar Suskewiet, Pietjevogel en Schrobberbeek.) Hij schilderde niet voor estheten uit de artistieke grootstadswereld, maar maakte prentjes voor de volksmens.
De mannekensbladen, de volksalmanakken en de bedevaartvaantjes (zoals hij er zélf maakte) zijn voor zijn naïeve kunst belangrijker inspiratiebronnen geweest dan de klassieke modellen van de Academie. Hoe de naïeve tekening van het mannekensblad door een natuurtalent als Timmermans omgesmeed kan worden tot authentieke kunst, moge blijken uit een van de mooiste, in ieder geval meest karakteristieke doeken die hij maakte, met name Het huisje van verlangen, in 1934 geschilderd volgens de instructies van de vierjarige Gommaar.
De naïeve perspektief-illusie, de bladvulling en de opstelling van personen, dieren en voorwerpen doen aan Breugel denken, maar in dat doek is Timmermans tevens op z'n best als ' onze Vlaamse Chagall '.
Elders, waar hij de vaste, dikke pen inruilt voor de fijne stift komen zijn tekeningen in de buurt van de duivels en hekserijen van Jeroen Bosch of doen zijn massataferelen denken aan James Ensor, die toch ook Christus z'n intrede liet doen in Brussel. Maar telkens treft ons de intieme verbondenheid met zijn Vlaamse wortels.
Overbekend zijn z'n guitige evocatieve illustraties van letterkundig werk, merkwaardig genoeg haast uitsluitend bij blijmoedige teksten, en niet bij voorbeeld bij tragische teksten van Ernest Claes, die hij weigerde te illustreren, en ook niet bij zijn eigen Boerenpsalm.
Zo heeft hij ook geen figuur of gezicht van Pallieter getekend, waarschijnlijk omdat hijzelf aanvoelde dat die man geen realistisch naar het leven getekende kopie van een of ander Liers flierefluiter is, maar een in de droom geprojecteerde adamische geluksvogel, die geen individueel gezicht kan hebben. Grappig zijn ook de varianten van de tekening waar Timmermans een boek mee afsluit. Hij beeldt nog een figuurtje, een huisje of een boom of zo iets af en daaronder spant hij een lint met als opschrfit : 't Is gedaan', 'Gedaan', 'Gedaan, dag'. Dat naïef adieu is een mooi voorbeeld van de vertrouwelijke vriendschapsrelatie die de schrijver Timmerman met zijn lezers wist te onderhouden. Is hij niet één van onze meest bewonderde maar ook in brede volkslagen beminde auteurs? Zijn grafisch werk legt eenzelfde band van kameraadschappelijke mededeelzaamheid met de kijker.
Een indicatie temeer van de levenswarme eenheid van inspiratie en toon tussen zijn grafisch en zijn literair werk.
Bekijken we ten slotte nog even zijn literaire teksten als het werk van een geboren schilder. In het eerste hoofdstuk van Pallieter staat er al : « 't was om af te schilderen », en wanneer hij het huwelijksfeest van Pallieter en Marieke begint te beschrijven, zegt hij : 'dat was een feest voor een schilder'. Inderdaad, dat boek is 'een galerie van vrolijke taferelen', zoals Wies Moens zei, of een serie felgekleurde lichtbeelden rond een met dikke pen getypeerde centrale figuur. Ook andere boeken van Timmermans zijn 'prentsgewijs' opgebouwd als de vellen van mannekensbladen of van toverlantaarns waar kinderen zo verrukt kunnen zitten naar kijken. Zijn woordpalet vertoont dezelfde kinderlijke argeloosheid én kleurigheid als zijn schilderspalet. In beide expressiemedia vinden we een even verrukt en verwonderd schildersoog. Is Pieter Breugel een vertellend schilder bij uitstek, hoeveel te meer werkt Timmermans niet echt picturaal-anecdotisch, zowel in zijn teksten als op zijn doeken ? Hij heeft dan ook meer dan eens gezegd : 'Mijn schilderijen zijn vertelsels, mijn vertellingen schilderijen'.
Verder is de schrijver even verzot op kleuren als de schilder. Aan Flor van Reeth schreef Timmermans : 'Ik kan over mijn eigen werk, terwijl ik schilder en bezig ben, geestdriftig zijn. Als ik de kleuren daar op lap, kleuren die men in 't algemeen bijna niet durft te zien, radijsroos nevens outremer blauw, vlammend rood nevens geel, purper gloeiend nevens veronèsegroen! Dan juich ik. Voor mij zijn kleuren geest, en 'k zou 't zo ver willen brengen dat ze niet meer getemperd worden door schaduw'. Wilde hij niet kerkraammaker worden, verleid als hij was door kleuren? En wat roept Pallieter extatisch uit? 'Koleuren, koleuren, is alles in alles'.
Zou het een toeval zijn dat er in Pallieter vijf keer een regenboog aan de hemel staat?
Keren wij nu nog eens naar het schrijversprogramma van Streuvels terug. Zoals Streuvels heeft Timmermans in grote sektoren van zijn oeuvre, die overigens de meest bekende zijn geworden en waarop hij nogal eens al te gemakkelijk wordt vastgepind, gewerkt met felle, sappige, ja soms vettige hoofdkleuren, vrijgevig uitgestreken met het schildersmes en met uitbundig plezier geproefd. Dat zijn de tekeningen die Timmermans maakte, zowel grafisch als literair, volgens de techniek van 'la ligne claire' die wij uit de stripwereld kennen, bij voorbeeld bij Hergé of bij Marc Sleen. Dat is de overbekende Timmermans van de cliché's, van de dooddoeners in verband met folkloristische spijsverteringsstelsels. Ik zal niet ontkennen dat Timmermans zo smakelijk over eten en drinken heeft geschreven dat je er als lezer ook dorst van krijgt.
Maar een tentoonstelling als deze biedt ons de gelegenheid om ons Timmermansbeeld tweemaal te vervolledigen. Vooreerst toont zij ons de schilder die zo prachtig complementair is geweest ten opzichte van de schrijver, en ten tweede toont het grafische en picturale werk even duidelijk die andere Timmermans die wij zo onbedachtzaam over het hoofd zien als wij hem eenzijdig en oppervlakkig tegemoettreden. Kijk naar sommige aquarellen met landschappen, naar een paar marines in verrassende halve tinten en gedempte mengkleuren die niet schetteren als die botsende hoofdkleuren waar ik het over gehad heb. Kijk naar die verstilde en gestolde landschappen en personages die uitgepuurd en verinwendigd zijn in ruimtes van stilte. Dan is de dikke pen van 'la ligne claire' veraf. Daar wordt, zoals Streuvels zei, op het niveau van de symboolschepping naar binnen geschilderd met 'het fijne penseel'. Het is niet alleen een lust voor het oog, maar ook een verrijkende menselijke ervaring, die twee Timmermansen in deze tentoonstelling te mogen ontmoeten. Zowel de uitbundige met zijn stoeten en processies, met zijn krabbekokers en rijstpapeters als de stille Timmermans met de dieperliggende tonen van juffrouw Symforosa en haar Martinus, van Anna-Maria en haar meneer Pirroen, van Boer Wortel en zijn Fien en Frisine hangen hier aan de muur.
Het doet me dan ook bijzonder veel genoegen dat deze Timmermanstentoonstelling in het herdenkingsjaar 1986 ook naar dit stukje Vlaamse Grond in Amsterdam mocht komen.
Wij kunnen hier iets tonen dat typisch van ons is en dat helaas in Nederland te weinig gekend is. Eind 1985 verscheen als Boekenbijlage van Vrij Nederland een speciale aflevering over Het dubbeltalent zoals wij het besproken hebben, met name dat van schrijver én schilder.
De samenstellers kennen vele namen van zulke auteurs die 'niet voor één gat te vangen' zijn. Ze citeren veel moderne Nederlandse schrijvers van Jacobus Van Looy tot Lucebert en belichten bovendien het dubbeltalent van buitenlandse letterkundigen als Goethe, William Blake, Strindberg, Victor Hugo, Lewis Carroll, William Thackeray, Günther Grass, Jean Cocteau en Roland Barthes. Als Vlaamse dubbeltalenten worden enkel Maurice Gilliams, Louis-Paul Boon en Hugo Claus vermeld. Zij vergeten dan nog Paul Snoek die o.m. zoals Cees Buddingh in Nederland 'Snoequariums' heeft gemaakt, dat wil zeggen glazen kastjes met surrealistische 'objecten' erin. Maar géén woord over Felix Timmermans!
Deze tentoonstelling moge ertoe bijdragen die 'ignorantia crassa' op te heffen.
Dames en heren, ik kan er hier en nu zelf geen afsluitend tekeningetje bij maken zoals Timmermans placht te doen op de laatste bladzijde waar hij die leuke banderollen tekende, maar ik wil toch op z'n Timmermans zeggen : 't Is gedaan, dag.
waarin Felix Timmermans zijn visie over kleur en vorm schrijft
Lier, Donderdag 16juni 1921
Beste Flor,
Hartelijke, geweldige dank om de schone artikel die gij over mijn beeldend werk in "Ons Volk" hebt geschreven. Ge moet niet vragen hoe ik er echt blijde mee ben, dat door uw ijver en uw genegenheid voor mijn werk, mijn werk plots ineens door honderden is gekend.
Ik kan mij nu voorstellen dat op dit ogenblik over alle hoeken van Vlaanderen, en in vele plaatsen van Holland, er nu gelezen en gezien wordt, besproken, afgebroken, goedgekeurd, weggesmeten en recht gezet. Een hele berg van gevoelens en gedachten.
Ik heb het drie tot vier maal herleren. Doch ik kan zelf niet geloven dat mijn werk zo'n uitdrukking heeft, zoals gij het voorschrijft.
Ik wenste dat het waar was. Ik kan over mijn eigen werk terwijl ik schilder en bezig ben geestdriftig zijn. Als ik de kleuren daar op lap, kleuren die men in 't algemeen bijna niet durft zien, radijsroos nevens outre mer blauw, vlammend rood nevens geel, purper gloeiend nevens veronèsegroen. Dan juich ik, voor mij zijn kleuren geest, en 'k zou 't zo ver willen brengen dat ze niet meer getemperd worden door schaduw, maar daar nevens elkaar fonkelen en glanzen als edelgesteenten die de drie koningen of de koningin van Scheba of Salomon verloren zijn, en die te spelen liggen op een fond van zwart fluweel, hagel-blanke sneeuw, of glijdend goud. Maar ik durf nog niet genoeg, ik kan het nog niet genoeg. En ik ben geestdriftig terwijl ik schilder, maar als 't dan af is, dan heeft het nog niet genoeg de gloed van de processie-vizioenen die door mijn geest wandelen. En dan denk ik 't is niets, 't is mat en dof, en 'k vrees dat de andere mensen niet kunnen voelen wat ik ben gewaar geworden, wat ik zeggen wil.
De geest die het uitschalt, uitklaroent over de schoonheid van het leven en de schoonheid van het rijk van de geest.
Ge zult zeggen ge kunt dat ook met iriserende tinten, genuanceerde gammen. Zeker. Maar ik voel het door brandende kleuren, kerkramen. Heb ik vroeger niet voor kerkraammaker willen leren, verleid door de kleuren? Ach, Flor als ik aan de hemel denk, dan zie ik als een heelalsgrote kring, die van buiten doorcirkeld is van regenbogentinten maar die meer naar het buitenpunt draaiend heviger en geweldig van kleur en glans worden, niet zwaarder, maar dieper, meer vlam, fonkelend, sprankelend, stralend, en immer en immer opgloeien tot vuur, tot zonnen van kleur tot ze in 't midden zo hevig zijn zo losknallend aan licht en kleur dat wij de handen voor de ogen moeten slagen, omdat geen oog die macht verdragen kan en verpaft, ontzet door de rijkdom en de overweldigende zaligheid uitroepen "Alleluya, Alleluya".
En nu poog ik dit : om in vormen die wij zien en verbeelden daarin wat van die kleuren van de door mij voorgestelde hemel te leggen. Een klein prometheusken dat geen licht uit de hemel steelt, maar wat koleuren. En ik geluk er niet in. Maar ik hou niet op en zal voortwerken.
Ik word door kleur verteerd. En nu is 't mij het grote geluk, dat gij in uw jubelende studie, daar wat van mij hebt kunnen laten voelen aan de anderen, dat gij ze hebt ingewijd in mijn sfeer waarin ik gelukkig ben, en waar iedereen gelukkig in is als hij er maar zijn vinger insteekt.
Maar er komen soms wolken voor de hemel en dan maak ik "Er gebeurt iets" en dan ga ik in de kelders waar de goudpotten zijn, zoals ge zo fijn vertelt, of anders wandel ik in de Boomgaard des levens en maak Pallieter. Maar dan later hoop ik weer wat kleur te vangen en maak Ruysbroek en Franciscus. 't zij in woord of in beeld. Want ook Ruysbroek goot er in boekvorm. Ik zal u daarover vertellen. Ik dank U nog hartelijk met twee pollen, en 'k weet niet wat te doen voor u. Nogmaals dank, dat heeft mij deugd gedaan, en nu weer vooruit.
Ik zou u geren rap spreken. Ik ben begeesterd door allerlei dingen, door schilderen en schrijven. Van morgen was ik waarlijk geïnspireerd om iets over Ruysbroek te schrijven, die opeens ziet wat hij voelt. Al zijn gevoelens nemen een vorm aan, of beter zijn ziel wandelt als een rijkkleurige zeepbel op de glazen trappen, door de gulden, donkere portalen zijner werken, door de bossen, de lachende weiden, over de sneeuwspitsen der bronzen rotsen, de hemel in waar de fonteinen muziek maken. Al die beelden blijven op het vlies van die zeepbel hangen : hij daalt na de reis terug in Ruysbroek en dan schrijft hij zijn boeken, niet war hij gezien heeft, maar gevoeld.
Met GoT langs het huisje van verlangen - Mat Kraewinkels
Met GoT langs Fé s huisje van verlangen.
DoorMat Kraewinkels uit de Gazet van Antwerpen-30/4/1986.
Met GoT over zijn schepper herinneringen opgehaald. GoT woont in het paradijsje, dat die schepper in 1925 tot «Schoon Lier» omtoverde. En ook daar vond GoT zijn vrouw.
GoT is de enige zoon (als kind wel vertroeteld door zijn drie oudere zusters) van Felix Timmermans. De Fé is de schrijver van genoemd boekje met autobiografische inslag waarin het stadje aan de Nete tot het gezellig oord («weidt mijne schapen») werd vereeuwigd waar alle Pallieters en Franciscussen zich moeten thuis voelen. Breugeldeeg gedesemd met wat mystiek, zoals Vlamingen kunnen zijn.
Wie nu GoT wil ontmoeten, zal hem ontdekken ongeveer in het middelpunt van de ronde Lierse vla gevormd door het stadhuis, de Sint-Gummaruskerk en het Begijnhof. Aan de Werf, tussen twee Netebruggen, boven een antiekwinkel «van mijn vrouw», lacht hij, leeft schrijver-tekenaar Gommaar Timmermans (die begon met GoT als pseudoniem). Gommaar woont ook nabij het museum (18de eeuwse Hof van Geertruye) van Liers grootste kunstzonen, waarin zelfs de werkkamer, van Felix Timmermans werd gerekonstrueerd met op de ezel diens laatste onvoltooid schilderij.
De Fé kwam in Lier op de « Kant »... als dertiende kind van een vader die in kant handelde. En de Fé begon daarin later ook een winkel. Hij leerde niet al te best op school (behalve in godsdienst en turnen) en hield er op zijn vijftiende mee op, amper de lagere school af. Zelfs zijn opstellen kregen weinig punten. Maar dan trok de Fé naar de Lierse akademie en daar kaapte hij eerste prijzen weg. Vreemd, toch zou hij vooral als schrijver de wereld door bekend worden. Maar ook daarin bleef hij een sterk visueel type, zoals Gommaar, die 16 was toen zijn vader stierf, ons bevestigt. Later zou de Fé eens bekennen: « Tekenen is voor mij te kommunie gaan, schrijven te biechten gaan ». Gommaar en Fé' s dochter Clara, het te Lier wonend duo van het kunstzinnige Timmermans kwartet, bevestigen ons die uitspraak.
«Ons vader hoopte dat al zijn kinderen zouden schilderen,» beklemtoonde ons Clara.
Wat een wisselwerking!
En Fé 's artistieke wens werd toch wel goed vervuld? Zo kreeg Gommaar, na aan de Antwerpse akademie te hebben gestudeerd, naam als tekenaar en schrijver. Clara, die naar het conservatorium ging voor zang, maakt als jeugdschrijfster ook haikoes, die ze zelfs soms met een eterischverterende waterverftekening omkranst. In haar andere akwarellen streeft ze ook meestal pasteltinten na. Tonet, die in Ter Kameren vooral grafiek studeerde, schildert ook. Lia volgde haar vader als schrijfster. Maar dan is er nog die onderlinge wisselwerking! Zo putte Clara het boek «Als schilfers diamant» uit verhalen van Tonet, die zes jaar in Zuid-Afrika woonde. Gommaar en Tonet illustreerden verhalen van Clara. (Gommaar o.a. de bundel van Clara «Een Lierse vla van sprookjeskoek» uit 1977). Tonet versierde plastisch ook verhalen van Lia. Gommaar illustreert, net als zijn vader, eigen literair werk. Hij gaat nog verder in de zin dat hij voor bepaalde vertellingen prent en onderstaande tekst een eenheid laat vormen. Zong en zingt Clara (we mochten het horen), dan zong Tonet ook, zoals Clara ons later vertelde. En Lia begeleidde hen aan de piano. « Vader speelde wel wat piano... en ocarina », zegt Gommaar. En Clara zou er later bijvoegen: « Als vader ocarina speelde, was het vooral s avonds en meestal iets weemoedigs, zoals de Lorelei. Hij kon trouwens maar enkele liederen spelen. » De Fé hield veel van muziek, met Beethoven en Wagner aan de top. Later kwamen daar ook G. Mahler en B. Bartok bij. « Clara bracht Mozart in huis », zei Fé ooit. Want Clara zong het liefst liederen van de beroemde Salzburger.
Gommaar, die wekelijks de aktualiteit bondig « met beeld en woord » bespeelt in Knack (ook al in De Nieuwe deed hij het), begon eigenlijk in een kinderblad. « Fideel, de fluwelen ridder » werd geboren. Die rust nu. Dan kwamen kinderboeken, vaak « getekende vertelsels », zoals Gommaar zelf verduidelijkt, « gekleurde plaatjes met tekst onder » « De kip, de keizer en de tsaar » ontstond naar een door Felix verteld verhaal. « De stille ark » verscheen eerst in het Engels. Enkele grepen.
Gommaar is ergens de keerzijde van zijn vader. « Ik schrijf eigenlijk liever dan ik teken », zegt hij.
En schilderen doet hij niet. Hij vindt ook dat in zijn plastische uitdrukking weinig of niets van de geest en stijl van zijn vader leeft. « Zeker niet in mijn zogenoemde strips, misschien wel wat in mijn kinderverhalen »
Gommaar wil een humor van het plezierige in het leven, het onverwachte, het absurde. En die ontdekt hij ook wel soms bij zijn vader: « Vader toonde in zijn werk bijwijlen de kleine kanten van de zogenoemde groten in de stad. Hij liet gaarne het gewoon menselijke boven komen. »
« Ik wil verhalen schrijven zoals volwassenen die vroege vertelden aan de buitendeur, als of ze ze zelf hadden meegemaakt », glimlacht de donkerhange artiest met dikke snor en nu en dan bijna onverwacht iet weemoedigs in zijn blik.
« Hoe ouder ik word », peins Gommaar plots voor zich uit « hoe beter nog ik vaders boeken kan lezen ».
Hij vindt « Adriaan Brouwer »het mooiste boek van de Fé. « Het is het meest aangrijpend, met bijvoorbeeld een heel andere toon dan in zijn Breugel boek ».
Maar Gommaar blijft zijn vader het grootst vinden als tekenaar. Fé tekende zoals hij ademde. Het was zijn lust, zijn leven. Zelfs zijn handtekening was «een beeldeke». En zijn beeldende kunst (van pentekeningen tot lino's en etsen) wat doordrongen van het volkse, het natuurlijke eenvoudige. Zo was hij gek op optochten en folklore.
Als Gommaar ons uit zijn bezit enkele werken van zijn vader toont (zoals een in feite onvoltooide « Processie », die hij Felix' mooiste schilderij vindt; merkt hij op: «Vader probeerd ook steeds nieuwe werkwijzen »
Gommaar heeft ook de laatste tekening die Felix maakte. « Dat haantje schilderde vader in oostindische inkt door het raam vanuit zijn kamer twee dagen voor zijn dood. » Er is bijna iets uitgezuiverd oosters in.
Ten slotte met een speciale vreugde leidt Gommaar ons naar een klein schilderij: « Vader maakte het volgens mijn richtlijnen toen ik nog kind was. Moeder en ik zitten in de koets.
De hof wordt bewerkt door een nonkel.
De geit mocht maar met een strikje vast, opdat ze weg zou kunnen als ze wou. En ook de gemoedelijke pastoor van het Begijnhof moest erop. Boven het witte huisje met baksteenrode pannen brandt het schouwke.»
Het innemend zondags-naïeve schilderijtje heet « Huisje van verlangen » We voelen in Gommaars' blik hoe het een artistieke vader doet herleven die zijn kinderen zo gaarne blij maakte.
*********
Zo schreef Gommaar Timmermans voor ons een van zijn schoonste herinneringen aan zijn vader op... Gommaar die liever schrijft dan tekent, al werd hij ook als tekenaar zeer bekend.
Krantenartikel van 1980 door Marcel Van Nieuwenborgh.
Japanse Maria Assumpta Mitsue Hisatsune publiceert vertaling van Adagio
LEUVEN - In het Brusselse EG-gebouw poogt kommissaris Haferkamp de Japanse vice-minister diets te maken dat het handelsverkeer niet langer meer eenzijdig kan verlopen.
Het wordt hoog tijd dat het land-van-de-rijzende-Yen ook eens interesse aan de dag gaat leggen voor wat wij te bieden hebben.
In het Leuvense Begijnhof zit tegenover ons mevrouw Maria Assumpta Mitsue Hisatsune en doet bitter over de louter ekonomische belangstelling van haar land en vooral van het Japanse gezantschap in Brussel «dat aan niets anders denkt dan aan verkopen».
«Een paar jaar geleden kwam de grote schrijver Endo in Leuven lezingen geven. De Japanse ambassade zag hem niet eens staan...»
De dichteres en filologe Mitsue Hisatsune heeft zopas de eerste integrale Japanse vertaling gepubliceerd van een Vlaams literair werk.
«Adagio», de enige dichtbundel van Felix Timmermans kwam, in het klassieke Japans gekalligrafeerd door de vertaalster, bij Lannoo van de pers in een uitgave die werd verzorgd met een bijna Oosters raffinement.
De «Fé in kimono» opent de rij van de Vlaamse dichters van wie de Japanse vertalingen in voorbereiding heeft. Over twee jaar hoopt Mitsue Hisatsune bij de bekende uitgever Shincho Sha in Tokio (uitgever ook van o.m. de bewuste Erido) een bloemlezing te laten verschijnen van Vlamingen, gaande van Hadewijch tot Christine D'Haen.
Direkteur Numata van deze uitgeverij, zelf doctor in de Germaanse filologie, aanvaardde op basis van wat Mitsue Hisatsune hem voorlegde, een tweedelige antologie uit te geven met dichtwerk uit de Nederlanden.
Is er dan enige belangstelling voor de Nederlandstalige literatuur in Japan?
«Niet speciaal voor de Nederlandse. De Japanners zijn eenvoudig dol op alle literatuur, ook vreemde. Opmerkelijk echter dat uit deze contreien sinds eeuwen teksten worden vertaald, gaande van Julius Caesars Gallische Oorlog tot, laat ons zeggen, Maeterlinck en Verhaeren; maar bij mijn weten zijn er tot hier toe slechts twee litetaire werken uit het Nederlands vertaald: Max Havelaar en Het Dagboek van Anne Frank.»
Maar waarom nu op de eerste plaats Felix Timmermans?
«Vooreerst heeft het toeval gespeeld. In 1971 kwam de Japanse keizer hier op bezoek en werd mij gevraagd als tolk te fungeren. Ik had Romaanse filologie gestudeerd aan de UCL en een tesis gemaakt over de symbolisten. Ik kende dus nauwelijks de Vlaamse gemeenschap in dit land. Maar het keizerlijk bezoek bracht mij in kontakt met onder meer een ambtenaar van Buitenlandse Zaken die mij een aantal Franse vertalingen bezorgde van Vlaams werk.
Daarin vond ik onder meer verzen uit «Adagio» vertaald door Maurice Carème. Ik vroeg het ministerie van Nederlandse Kultuur of zij mij niet een integrale Franse vertaling van dit werk konden bezorgen. Dit «Adagio» van Timmermans trok mij aan door de diepe religieuze bewogenheid die er uit sprak.
Ik ben bekeerlinge uit het boedhisme (gedoopt in Rome) en tot het katolicisme gekomen door de Franse literatuur. En voornamelijk door de studie van Pascal. Ik heb mijn bekering aangevoeld als een grote genade. Vandaar ook mijn naam Maria Assumpta. Bij Pascal heb ik niet alleen die religieuze bewogenheid gevonden maar ook de zin voor poëzie....»
Een voor ons westerlingen wat vreemde sprong van de jansenistische rigide Pascal naar de religieuze gevoeligheid van «Adagio».
«Weet U er zit in deze dichtbundel van Timmermans zeer veel van het Japanse levensgevoel. «De kern van alle dingen is stil en eindeloos», dat is je reinste Zen. Het vers over de heremijt is een Japans tema. Sint-Franciscus is een heilige die ons Japanners zeer sterk aanspreekt....»
Mitsue Hisatsune vertelt mij dat zij op deze vertaling een paar jaar heeft gezwoegd. Zij is de Leuvense hoogleraren en docenten van de Germaanse die haar hierbij hebben geholpen zeer dankbaar. «Met de Franse vertaling kon ik bij nader toezien niets aanvangen, want die wijkt meer af van het oorspronkelijke dan mijn vertaling in het klassieke Japans dat doet. Ik heb mijn Adagio wel tien keer herschreven.
De uiteindelijke versie heb ik dan pater Willem Grootaers laten lezen, en die maakte mij het mooiste kompliment dat ik kon verwachten. Hij zei: «Mevrouw dit is een kreatie. U bent een dichter».
Zoals alle Japanners is ook mevrouw Mitsue Hisatsune trots op de lof die de meesters in het vak haar hebben toegezwaaid. Ze toonde mij het stapeltje brieven vol loftuigingen die ze van Japanse professoren met betrekking tot haar vertaalwerk heeft ontvangen. Deze Japanse vrouw heeft zich op de Vlaamse literatuur gegooid met een toewijding die nuchtere filologen van bij ons een beetje verbaasd doet kijken.
«Ik leef en werk in het besef», zegt Mitsue Hisatsune, «dat over vijftig jaar, misschien over een eeuw, iemand uit mijn land in de antologie die ik nu wil samenstellen een wetenschappelijke bron zal aantreffen, waaruit hij voor verdere studie kan putten».
Over de hedendaagse experimentele Nederlandse Poëzie is deze Japanse dichteres niet te spreken. «Ik hou van Gilliams maar niet van Claus. Ik hou van Van de Woestijne, van Van Wilderode. van Van Herreweghen... Ik heb nu al zo ongeveer duizend Vlaamse gedichten gelezen, maar ik blijf vooral van Gezelle houden...» De kalligrafie waarin zij de hele «Adagio» eigenhandig schreef, leerde mevrouw Mitsue Hisatsune van haar grootvader.
«Hij deed mij alle grote Japanse en Chinese meesters kopiëren. Het is de enige manier om met het penseel te leren omgaan.»
De haikoes die in Vlaanderen worden vertaald of «gepleegd» ontlokken mevrouw Mitsue Hisatsune een veelzeggende glimlach.
«Ik vind het jammer.» zegt ze, dat men in Vlaanderen, als men het over de Japanse poëzie heeft, is blijven steken bij de haikoe Dat is zo ongeveer het zelfde als je het over de Nederlandse poëzie hebt en alleen maar opgeeft over Vondel !.»
Maar wat doe je nu met zo'n Felix Timmermans in kimono, wat doe je met een Japanse vertaling in Vlaanderen?
«De uitgever heeft een aantal Japanse bedrijven in Vlaanderen gevestigd, aangeschreven met de vraag of dit werk hun misschien kon interesseren als relatiegeschenk. Geen enkel bedrijf heeft hierop gereageerd.
Maar zo'n vertaling (trouwens bekostigd door het ministerie van Nederlandse Kultuur) kan een aanzet vormen om in Japan zelf zoals ik van plan ben nog meer Vlaams werk te bréngen.
********
FELIX TIMMERMANS EN HET ZENBOEDDHISME
Uit de Gazet van Antwerpen-1980 door Vera Looyens
ADAGIO, verzen van Felix Timmermans met hun vertaling in het Japans door A.M. Mitsue Hisatsune. In het Engels ingeleid door Bert Decorte. Lannoo, 1980. Tielt/ Amsterdam.
Maria Assumpta Mitsue Hisatune studeerde Romaanse filologie aan de U.C.L en stak daar bitter weinig op van de Vlaamse kultuur en het Vlaamse volk. Door een samenloop van omstandigheden geraakte ze toch bekend met de Nederlandse letteren. Hoewel ze Guido Gezelle op de hoogste sport van de ladder der dichters plaatst werd ze toch sterk getroffen door het laatste werk van Felix Timmermans, zijn verzenbundel ADAGIO.
Ze vindt daarin de geest van het Japanse volk terug, of beter van het Japanse religieus gevoel, zoals dat tot uiting komt in het Zenboeddhisme. Hoewel bekeerd tot het katholicisme is ze daarmee ten volle vertrouwd.
Van Timmermans is het diepe geloof algemeen bekend. Toch was ADAGIO voor de meesten een grote verrassing. Lia Timmermans heeft enkele jaren na het overlijden van haar vader de mystieke inslag van de verzenbundel aangetoond (zie 'Streven', mei 1953). Ze vergeleek de gedichten met de geschriften van onze allergrootste mysticus : Ruusbroec, en wees op treffende gelijkenissen.
We leven in een totaal verzakelijkte samenleving en bij de Japanners is het gericht zijn op nut en opbrengst nog meer op de spits gedreven dan bij ons.
Toch bloeit de Zen-mystiek voort in de Japanse kloosters. In de reeds eeuwenoude geschiedenis van de mensheid zette het Westen de eerste stap naar geseculariseerde structuren en een gedesacraliseerde wereld waarin alleen de rede vergoddelijkt werd.
De vreugde om de zgn. bevrijding van het juk van godsdienst en Kerk was niet van heel lange duur. Velen hebben nood aan een houvast, aan een werkelijkheid die buiten het gebied van de wetenschap ligt, buiten het bereik van de zintuigelijke waarneming én van de meest verfijnde en ingewikkelde instrumenten die thans inlichtingen bezorgen over het onmetelijk heelal, zowel als over het eenvoudigste atoom dat wel een wereld op zichzelf lijkt.
Naast de geloofsafval beleven we daardoor een verdieping van het geloof in vele basisgroepen, maar ook de belangstelling van ongelovigen voor allerlei meditatiepraktijken om zo rechtstreeks in voeling te treden met de andere Werkelijkheid die mens en wereld overstijgt. Vooral de meditatie zoals Zen ze kent is sterk in het Westen doorgedrongen en wordt door religieuze gemeenschappen en door ongelovigen beoefend.
Voor ongelovigen wordt ze aanbevolen als geneesmiddel tegen stress : ze helpt het bewustzijn vrij te maken van alle mogelijke gedachten, gevoelens en uit- en inwendige prikkels om te komen tot een zalige leegte en rust.
Een psychische toestand die ook nagestreefd wordt bij het gebruiken van drugs, maar dan met schadelijke gevolgen, en die niet mag verward worden met de Godservaring van de gelovige mystici die hun leven wijden aan Zijn dienst.
Mitsue Hisatsune heeft in ADAGIO niet alleen het Japanse levensgevoel gevonden maar ook verzen die door een Zenboeddhist zouden kunnen geschreven zijn. Als bekeerlinge werd ze aangegrepen door de diepe religieuze bewogenheid van de dichter Timmermans en door zijn Godservaring die zij doorheen de verzen vermoedde.
Haar vertaling heeft op zijn minst een tweevoudige betekenis : vooreerst vestigt ze de aandacht op de mysticus die Felix Timmermans op het einde van zijn leven geworden is en ze zet ons allen aan ADAGIO in die zin te lezen en te herlezen als het woord van een ziener. Vervolgens wekt ze, gediend door de uitgever, een versterkt gevoel van piëteit. In de unieke uitgave staat op de ene kant van de pagina de Nederlandse tekst, op de andere ernaast, de Japanse vertaling die een ware herschepping is volgens ingewijden. Dan is er ook nog een wellicht erg persoonlijk aspect. Alle mystici schrijven dat over de ware Godservaring niets kan gezegd worden. Niemand vindt gepaste woorden voor het verklanken van de goddelijke Aanwezigheid zelf. Wel kan men haar omschrijven in de zin van er omheen schrijven met woorden die bij machte zijn een vermoeden te wekken. Dit gebeurt door de tekst van Timmermans, welluidend en ontroerend. De klassieke, Japanse kalligrafie door Mitsue Hisatsune eigenhandig gepenseeld, blijft voor ons gesloten. Maar de geheimzinnige tekens overschrijden hun decoratieve schoonheid. Het lijkt of ze iets omsluiten van het Mysterie zelf.
Het is misschien de fout van die schoolreis geweest, zoveel jaren terug. Toen waren we immers in Lier geweest, de Zimmertoren natuurlijk met zijn geheimzinnig raderwerk, zijn wijzertjes en meters die in een raadselachtig verband staan met sterren en planeten, en het defilee van wondere figuren om twaalf uur. Ook even als een flits het Begijnhof langs.
Maar het ijsje was in die tijd veel belangrijker, het pintje met de jongetjes van toen die zich mannen voelden, en de verstolen sigaret.
Sindsdien kwamen we nooit meer echt op bezoek in de stad van Pallieter. Toen jaren later de journalistiek onze bestemming werd en we, twee maanden per jaar, voor de lezers van deze Vakantiebladzijde reportages schreven over soms de verste uithoeken van Vlaanderen om stukjes oorspronkelijke schoonheid te tonen die weinig mensen kennen - ook toen kwam Lier er niet meer aan te pas.
Wij kenden het immers. Trouwens wie kent Lier niet? De stad van de Fé - zo dachten we - was als een heel erg mooi boek waar je best niet te veel over praat omdat iedereen het gelezen heeft.
En nu, zo opeens, reden we er toch naar toe. Niet om met de wagen langs de Pallieterland-route te gaan rijden en daarover hier en daar wat te vertellen, maar om een stadswandeling in Lier te maken. Je weet immers nooit.
Wat wisten we weinig, en hoe hartveroverend werd deze wel zeer late ontdekking op een snikhete einde julidag. Met iets van schuldbesef schrijven we deze regels neer als een wat gegeneerd eerherstel aan wat beslist een van de allermooiste stadjes van Vlaanderen is.
Ongetwijfeld zijn er nog lezers die in ongeveer dezelfde situatie van onwetendheid verkeren als wij. Hen nemen we mee op een bewegwijzerde stadswandeling, het zogenoemde Felix Timmermanspad. Gewoon wat impressies en details. De meer omslachtige historische gegevens vinden de geïnteresseerden wel terug in het gevarieerde materiaal dat te verkrijgen is op het toeristisch bureau van het stadhuis.
Dat Felix Timmersmanspad begint eigenlijk aan de Zimmertoren, die jaarlijks duizenden bezoekers trekt, en het loopt langs het Zimmerplein naar de Begijnhofstraat met rechts een monumentale zwaarstenen « gevangenenpoort », een overblijfsel van de oude stadsversterkingen. Via de Begijnhofstraat kom je aan de indrukwekkende Renaissancepoort die toegang geeft tot het Begijnhof dat ontstond in de 13de eeuw maar in zijn huidige vorm en bestrating grotendeels een 17de eeuwse aangelegenheid is. Het vreemde van dit twee ha grote begijnhof is dat je om zo te zeggen in een op zichzelf levend middeleeuws stadje binnenkomt met bochtig-nauwe en opeens weer bredere straatjes. De zon trekt er scherpe lijnen van licht en schaduw over de daken, de hobbelige kasseistenen en de miniatuur-voortuintjes die vol geurige bloemen staan. Er zijn koerende duiven en oude mensen die in de lome hitte verpozen voor de ronde toegangspoortjes van de huizekens die eens door begijnen werden bewoond. Zij knikken vriendelijk als je voorbijkomt en hun burenbabbeltjes vormen het enige geluid in een honderden jaren oud dekor waarover nog steeds iets van ingetogenheid hangt en een als vanzelfsprekende vrede. Het timmermanpad voert langs de Margarttha-kerk en lang reeksen huisje met vrome en verrassende namen. De Vijf Wondekens, de Vlucht naar Egypte, de Gestolen Live Vrouw, De Wijngaerdt des Heeren, de Trouw van St-Joseph. Eindeloos vrome variaties en allemaal in oude spelling. Soms ook aan de grappige kant zoals het «Huis» nevens het Hemsmouke en dat «Hemsmouke» is een mmalle straat een beetje in de nauwe vorm van een hemdsmouw gebouwd. We waren net aan het laatste huis «Het lesten Avontmael» van de Grachtkant gekomen en aan het einde van het Begijnhof - toen in deze verlaten straat een ouderwetse maar erg kranige figuur op ons toestapte die met een duidelijk aksent van over de Moerdijk vroeg -of we er gingen over schrijven- (hij had natuurlijk dat notaboekje gezien)
«Ach, zei hij belangstellend, nou das mooi. Ik kom hier vaak. Ik ben wat je een echte Hollander noemt. Uit Dordrecht.
Maar ik woon in Engeland. En ik kan van Vlaanderen niet los».
Hij glimlachte zelf over die vreemde kombinatie.
«Vlaanderen is zo mooi en zo echt», zei hij. « Weet u, ik heb Ernest Claes goed gekend, en Timmermans ook maar iets minder van nabij dan Nest »
Hij pauzeerde even «Dit huis, nummer 4, het lesten Avontmael is mij het dierbaarst».
U weet het misschien niet, maar hier heeft Felix Timmermans, op de bovenverdieping, vaak gewerkt, daar heb ik hem ook ontmoet. Hier kwam hij tot rust maar hij is elders in de stad gaan sterven. Een groot man en een groot Vlaming».
Wij wandelden het kleine poortje van de Grachtkant uit. Hoe lang is u in de journalistiek?
«Zo, begin van de jaren zestig» hij lachte vriendelijk. «Toen waren mijn beste vrienden al dood. Sukses meneer». Even plotseling als hij gekomen was stapte die Groot-Nederlander door, ons een beetje bedremmeld achterlatend.
Pallieterland
En wij wandelden verder, denkend aan die zeer zalige uren van juffrouw Symforoza, begijntje, en aan het stof van de eeuwen dat hier nog niet weggeblazen was. Links de Kleine Nete, iets verder de Grote Nete, het Sas en de afleidingsvaart. Een schilder was gekoncentreerd bezig die mooie zomerdag in de tijd en in kleuren vast te leggen, er zongen krekels in de gelukkig niet gemaaide bermen en achter de Nete lag het uitbundige land van Pallieter.
We hebben de ganse wandeling gedaan en zelfs iets meer, ruim drie uur. Over de Begijnenvest, en zo verder langs de in totaal vier km lange ringvesten die een brede gordel van groen door Lier leggen. Er is onderweg een mooi oud sluisgebouw en je komt, als je de ringvesten verlaten hebt, o.m. in de Heyderstraat waar Felix Timmermans in het huis nummer 30 in 1947 overleed, nadat ook hij in de heksenjacht van de repressie onverdiende en harde klappen had gekregen. De VTB heeft aan dit huis een gedenkplaat en een bronzen beeltenis geplaatst maar enige opsmuk is wel gewenst, de zwarte verf bladdert lelijk af.
De wandeling eindigt aan het naast het vriendelijke stadsparkje gelegen Timmermans-Opsomerhuis, een museum waar ook drie andere grote Lierenaars aandacht krijgen : kunstsmid L. Van Boeckel, letterkundige Anton Bergmann en de in 1969 overleden komponist Renaat Veremans.
Al bij al is dat Felix Timmermanspad een stevige wandelbrok maar je kunt het erg in korten : langs het begijnhof, de Neteboorden en de afleidingsvaart, zo de Begijnenvest op -het eerste stuk van de ringvest - tot aan de drukke Mechelsestraat en niet verder.
Dan heb je de stad van vandaag gezien, en met het begijnhof ook die van de middeleeuwen. En daarna komt als sluitstuk een stukje boerenbuiten uitlopend in de koele schaduw van de hoge bomen op de ringvest, de groene stadswandeling van Lier.
Dan heb je iets van «Schoon Lier» gezien en kun je weer gaan houden van wat Godfried Bomans even voor zijn dood weemoedig noemde «dit zo verkalende Vlaanderen».
Uit : De vrouw en haar huis-door Jan Verheyen(1938)
Wanneer wij ergens in Museum, Bibliotheek of Kerkarchief een der oude Middeleeuwsche getijdenboeken te zien krijgen, kunnen wij pas beseffen wat er aan het hedendaagsche boek ontbreekt.
Niet alleen dat dit laatste een machinaal product is geworden en een exemplaar, dat met honderden tegelijk wordt gemaakt, een verruwd massawerk moet teekenen, maar wij missen allereerst de begeleidende kleuren, de zorgvolle teekening, het afwisselende lijnenspel, deze volkomen overgave, deze trouwe dienstschap voor het woord.
Want in dièn zin beschouwde men de boekverluchting : een werk vol toewijding, dat zich geheel zou concentreeren om het woord en de zin van den tekst. Een werk, een kunst die zich heelemaal wilde geven, het beste wat het in zich droeg vol piëteit te schenken.
Waarom anders bloemen en dieren rond Psalmen en gebeden? Landschappen gemaald in blauw en goud in initialen van bijbelfragmenten!
Het is gemakkelijk te verklaren: Omdat het een innerli|ke drang is bij den mensch, het schoonste wat wi| ons kunnen indenken te vereenigen met wat ons lief en dierbaar is En waarschijnlijk was deze drang bij den middeleeuwschen mensch nog sterker dan bij ons nuchtere kinderen van een twintigste eeuw, of hij openbaarde zich voller en heviger. Ja, die machinale geest, die toonlooze kleur van onze boeken! Onze boeken, die toch zoon groote plaats in ons huis innemen en die wij voor geen geld van de wereld zouden willen missen. Vooral de vrouw niet! Zij, die veel thuis is en haar dagwerk zóó weet te regelen, dat er toch zeker een uurtje voor het verfrisschen van den geest moet openblijven: Een uurtje voor een goed boek!
Kijk, dat eerste euvel heeft men getracht te ondervangen door de zetmachine uit te schakelen en een mooie uitgave met de hand te zetten, slechts een bepaald aantal exemplaren te drukken, deze te nummeren en in sommige gevallen met de handteekening van den auteur te voorzien. Zelfs ging men er toe over om een klein boek van een Nederlandschen schrijver in facsimilédruk uit te geven, in handschriftdruk, waardoor wij eenigszins het oude idee van een met de hand geschreven boek kregen. Een experiment echter, dat geen navolging vindt. En het dorre, toonlooze van vele bedrukte bladen achtereen is gebroken geworden door de moderne boekillustratie, waaraan vooral in de laatste jaren veel aandacht is besteed. Een boek, waarin enkele bladzijlden zijn opengelaten voor een mooie bijpassende illustratie, of waar de tekst hier en daar verspringt om wat ruimte te laten voor een kleine zwarte typeerende penteekening. Waar de gedachten, zich eerst uitdrukkende in zwarte letrers, plotseling overgaan in hupsche lijnen, in mollige kleuren, een ineensmelting van het beleerende en het aanschouwelijke element !
Niet dat literatuur absoluut om illustratie vraagt! Want de eigen individueele verbeelding blijft toch altijd sterker, moet sterker zijn en kan aan de fantasie geen afbreuk doen omdat ze er los van staat. (Niet alle verluchters hebben dit begrepen.) Maar het doet zoo goed aan, om naast onze eigen verbeelding nog de zachte bekoring van een tweede, een geheel andere fantasie te zien.
Dat de boekillustratie in den smaak valt van het literaire publiek, blijkt wel uit het feit, dat men steeds meer werken zoo gaat uitgeven.
En nu wil ik u een woord zeggen over twee picturale kunstenaars, die uiterlijk in hun uvre niets gemeen hebben, geheel verschillende richtingen kozen, maar in het innerlijke wezen een sterke verwantschap doen blijken: Felix Timmermans en Anton Pieck.
Pieck teekent alleen, de Fé schrijft en teekent, Pieck is kunstschilder, picturaal paedagoog, fijnzinnig zeer persoonlijk illustrator van een groot aantal boeken. Timmermans is kunstschilder, illustrator hoofdzakelijk van eigen werken met een zeer persoonlijke visie en een spontane expressie-drift die met gangbare meeningen en regelen den draak steekt.
Anton Pieck is een romantieker, die zich in dat lichte kleurige rijk laat binnenzuigen om het aesthetische element. Felix is ook romantisch, maar met dit verschil, dat hij de zoete romantiek meer ziet in de reëele dingen van het dagelijksche gebeuren.
Het is nog niet zoo heel lang geleden, dat ik een bezoek bracht aan Felix Timmermans in het stedeke Lier, en nog geen week later in het stille Overveensche laantje bij meester Pieck aanbelde. Twee gesprekken over illustratieve kunst, twee impressies evenals de onderwerpen geheel verschillend van vorm maar van materie nagenoeg gelijk. Wanneer gij bij Timmermans komt, dan spreekt hij niet het eerste over literatuur, maar dan is het over schilderen. Dat komt natuurlijk omdat zijn hal vol hangt met doeken, allemaal hevige warme kleuren die uw oog onmiddellijk binden.
Komt maar mee,boven brandt de stoof warm ! zei Felix. En daar op zijn groote werkkamer, waar het een artistieke wanorde is van boeken platen en teekeningen, daar stond een groote nieuwe aquarel op den ezeL Een teekening voor mijnen zoon, voor Gomaruske! En hij heeft gezegd wat er moet komen op te staan! lichtte Timmermans toe. Hij heeft gezegd: Papa, een boerenhuis buiten in het beemd met een hekke er voor, een zwerte kat voor de deur en een groote zwerte vogel op het dak, ook een geitje aan 'n zeeltje gebonden. En in de verte een pastoor die brevierend komt aangewandeld.
Een aquarel op bestelling dus! Hebt grj mijn nieuwe Drijkoningen al gezien manneke? vroeg hij.
Neen menheer Timmermans. Wacht 'ne keer!Hij komt af met een groote map die veel geheimenissen bergt en trekt er een reproductie uit: Hier zie! Aha, daar gaan de Driekoningen naar het verre stalleke van Bethlehem. In dien oudsten koning herken ik oogenblikkelijk den herder Suskewiet, Suskewiet met een Cardinaalshoed op. Of ik die nieuwe teekeningen al gezien heb voor een Vlaamsche uitgave van Toen onze Lievevrouwke heuren beeweg deed van Ernest Claes? Die komen weer uit een andere schuif te voorschijn, kleine penteekeningen in mollige afrondingen, open en kinderlijk.
En dan is hij meteen op zijn praatstoel over de illustratie.
Och natuurlijk, ik maak ook wel veel teekeningen die zoo heelemaal niet fijn af zijn, ruwe krabbels, losse gedachten neergezet op papier, en dan heb ik dikwijls geen zin meer om ze fijn uit te werken, ge verstaat wel nietwaar? Maar ik teeken toch altijd!
Dat ziet ge nu aan die aquarel. 't Is niet van doen om de werkelijkheid daar neer te zetten, maar 't is om te verbeelden zooals een kind dat ziet, maar toch geheel u zelf blijven ziet ge! Ongekunsteld en spontaan, zonder uw eigen doening te vergeten!
Ja, hij teekent altijd, en hij spreekt er ook veel over, hij is een vertellende teekenaar en een teekenende verteller, letterlijk en figuurlijk! Evenals zijn geestelijke voorvaderen, de oude Vlaamsche Middeleeuwsche verluchters, de kloosterschrijvers, die geduldig maanden achtereen, letter voor letter teekenden op het harde perkament en dan ter afwisseling eens aan een juweelig miniatuurtje begonnen, waarin zij hun ziel uitpenseelden.
Vóór dat hij aan de literaire beschouwing komt gaat de picturale kwestie vooraf en leidt den roman in. Heeft hij niet gezegd in zijn "Rond het ontstaan van Pallieter"; Ik moet dat eerst alles op mijn oog geschilderd zien vóór ik het kan gaan schrijven."
Bij wie is illustrator Timmermans ter schole geweest? Zeker, hij heeft geteekend op het Liersch akademieken en er menig prijsje weggehaald, maar schoolsch-heid kan niemand in zijn werk ontdekken. De drang tot uitbeelden is bij hem ingeboren, hij moest teekenen. Wie heeft hem geïnspireerd bij zijn uitbeelden? Wie zou het anders moeten zijn geweest dan Pieter Bruegel, de groote vader van Vlaanderen!
Natuurlijk kende hij ook de andere meesters, de primitieven en de renaissancisten, maar hij vond Bruegel het zuiverst Vlaamsch, terwijl de houtsneden uit de oude Gebedenboeken der laat gothieke meesters eveneens een sterken indruk op hem gemaakt moeten hebben. Ook deze kunstenaars konden zich de weelde permitteeren al teekenende te vertellen. Gij ziet de geboorte van Christus in de grot. Maria heeft het veel te kleine Christuskind in haar armen, maar op dezelfde voorstelling, iets verder weg en kleiner, ziet gij hoe Jozef het Kindeke in een badje wascht, terwijl daar boven, heel ver weg, de vlucht naar Egypte is afgebeeld.
Wie Timmermans' illustraties beziet, moet soms ervaren dat hij niet sterk technisch onderlegd is, dat zijn personen iets onbeholpens hebben en de verhoudingen wel eens wat scheef zijn. Bij een ander zou dat stootend en hinderlijk zijn, bij Timmermans wordt het bijna een verdienste, toch zeker een grappige typeering!
Zeide Isidoor Opsomer niet: Het niet kunnen teekenen en schilderen zooals de anderen, is Juist de waarde en de plezante eigenaardigheid zijner meesterlijke uitdrukking!
Onze Cornelis Veth sprak van een charme van zijn illustraties die was "dat spontane, dat bijna slordige, het elementaire vertellen dat te doen, waarbij het zoo heelemaal niet op de mooiheid aankomt".
Waarvoor moet de illustratie zijn menheer? Een schoone verbeelding, het komt er niet op aan of gij dingen teekent die meetkundig juist zijn, maar de toon, de kleur, de lijnen ze moeten u het karakter van de menschen zeggen. Wanneer ik een dorp schilder dan moet het een dorp zijn, niet alleen een bloote samentroppeling van huizen, maar het moet den geest van het dorp ademen.
En zoo vertelt hij verder en het duurt nog lang vóór wij op het literaire chapitre belanden en dat hij mij gaat voorlezen uit een nieuw werk. En dan later als ik weer naar beneden ga dan moet ik eerst de teekeningen nog zien die op de trappen hangen, de origines van de vele bekende boekverluchtingen.
Eenige dagen later in het deftige Hollandsche Overveensche laantje. Een kleine gezellige huiskamer, waarvan de wanden bedekt zijn met etsen, penteekeningen, litho's en houtsneden. Het witte lamp-licht valt op een groote waterverfteekening, een hooge luchtige Gothieke kerk, boven oude puntgevels uit: de Amsterdamsche Nieuwezijds-kapel. Daaraan zat Anton Pieck te werken toen ik binnenkwam. Maar dan zet hij de teekenplank ter zijde; we zullen eens gezellig over de kunst babbelen.
Antoon Pieck, die door een aantal Lyceum-loopende jongelui wordt gekend als de hooge correcte teekenleeraar, die er ook zoo tusschendoor eens wat gezellige kunstgeschiedenis geeft, hij is een romantieker in den vollen zin des woords.
Wie maar even een bilk op zijn werk slaat, proeft dat. Ik geloof dat hij wel het meest is bekend geworden door zijn serie torenteekeningen die in verschillende uitgaven een publicatie beleefden. Maar bovenal is Pieck een ziener van Vlaanderen. En hij ziet het grootsch en breed, visionnair. In tegenstelling met Timmermans is bij hem de teekening allereerst verantwoord tot in de uiterste consequenties. Hij laat mij de etspers zien en vertelt van de ets en de steendruktechniek. Maar ik wil Vlaanderen zien! Dan komen ze te voorschijn, de portefeuilles en de omslagen, zwaar en dik van de teekeningen. Ze zijn alle zuiver, fier en waarachtig. 'k Zal u eerst maar 't Begijnhof van Lier laten zien he? Een prachtige uitgave op geschept oud-Hollandsch papier. Tien houtsneden die gij voor penteekeningen aanziet: Zóó ragfijn. Ze zijn begeleid door tien korte bijschriften van Timmermans' hand. Daar is "Het Piepenholleke", "De grachtkant", "De Begijnenvest", enz.
Tien houtsneden die een blanken droom navertellen.
Zeker, ge kent de houtsneden van een Cantré, een Mees, een Eekman, een Dobbenburgh. Gij moet die bewonderen om hun groot opgezette contouren, hun meesterlijke lichtschakeeringen en bij enkelen de vindingrijkheid van het al te geforceerde ongekend en gewild moderne. Bij Anton Pieck vindt gij een "genuanceerde romantische realiteit". De drang naar romantiek doet hem werken in een bepaald genre, het zuivere kunstgevoel dwingt hem een even zuivere weergave der dingen te geven, dus ook het zoetelijk gekunstelde te verwerpen.
Dan zie ik Vlaanderen in al zijn volheid. Brugge, die gestorven Heilige; de gevelen weerspiegeld in het water, de hooge ronde bruggen, de gilden-huizen met goud gepaleerd. De slanke pinakelende torens... Dan de dorpen (de kleurteekeningen), daarachter de wazige verten met hun toren-profielen en hun molens, de menschen en de dieren. Het is Bruegel! Voor een kinderboek is daar het Luilekkerland.
Weer Pieter Bruegel zooals hij het zag met kinderlijk begeerige oogen. De opschrijving te Bethlehem : Maria en Jozef warmen zich bij een vuurke door norsche soldaten ontstoken. Het is een apotheose van Bruegel. Kleine gemoedelijke huizen, winkeltjes met vitrinen, waarachter kwaadsprekende menschen... St. Gomarus daarboven, dat is het goede Lier. En daar komen weer andere boeken en bundels, de groote Pallieter voorop!
Welke taak acht u den illustrator van het moderne boek opgelegd, vraag ik tusschen twee etsen door.
Dat hij moet zorgen voor een schoone verbeelding! zegt hij, dat de illustratie niet moet concurreeren met het voorstellingsvermogen van den lezer! Daar heb je nu bijv. de beschrijving van een gezellig huiskamerinterieur, de sfeer van een huiselijke vertrouwdheid, dan acht ik het foutief om menschen rond de tafel te gaan teekenen.
Neen, liever een knapperend haardvuurtje, een vriendelijke schemerlamp; want deze voorstellingen kunnen iets van de sfeer, van het wezen van die gezelligheid en die innigheid weergeven. Neem nu bijv. den grooten Pallieter. Waar vindt ge de geweldige boerenfiguur van Pallieter zelf? Waar de gemoedelijke vrouwspersoon, die Charlotte Bellekens moet zijn? Waar Marieke, waar Fransoo? En toch is dit kostelijke boek in een volkomen harmonie geïllustreerd.
Ik moet nog ander werk zien, de penteekeningen, die u terug in de Middeleeuwen voeren. Het zijn trotsche kasteelen, hooge kathedralen, schemerige portalen van oude paleizen en ommuurde steden onder de sneeuw. Maar het blijft het blonde Vlaanderen. Dat is de liefde voor het groene land met zijn groote velden en oude steden, het land dat Pieter Bruegel zag, blauw en goud, toen hij trok naar het verre Italië om er een nieuwe kunst te gaan leeren die hem toch niet bevredigen kon !
En er komen nog meer... Nu zie ik het en begrijp het. Het is de kracht der verbeelding die deze twee illustrators de kunstvitaliteit geeft. De kracht der verbeelding die voor zich zelf een schoone illusie heeft gebouwd, den lezer schoonheid biedt, zonder nochtans in het rijk van zijn eigen voorstellingsvermogen binnen te treden.
De zin der woorden om te zetten in lijnen en kleuren die onmiskenbaar de aandacht op zich moeten vestigen, zonder hinderlijk opdringerig te zijn, maar in het diepste wezen den kinderlijken mensch aantoonen, den primitieven mensch die wat hij te zeggen heeft in simpele lijnen op de rotsen krast, maar nu in zijn kunstontwikkeling geëvolueerd is.
Wat zal ik u nog zeggen van de intieme sfeer in de kunstenaarswoning? Van de wind, die joelend in den schoorsteen raasde? Van het vriendelijke mevrouwtje dat thee schonk? Feitelijk behoort deze entourage tot den interviewstijl voor '80, en ... de plaatsruimte nietwaar?
Deze twee in het kort vertelde kunstgesprekken, dat eerste, zoo'n gemoedelijk praatje, een samenvoegsel van wat losse gedachten, en het tweede, de meer gestyleerde richtingaangevende visie, deze twee gesprekken, zij willen niet de pretentie dragen u onmiddellijk te leeren hoe de boekillustratie nu wel precies zijn moet.
Zij kunnen dat niet, eenvoudig omdat het niet te leeren is. Een mathematische thesis is logisch uiteen te zetten zonder dat men er iets tegen in kan brengen. Zij bestaat dóór de materie.
Maar de kunst gaat daar hoog bovenuit, omdat zij is : De vrije schepping voortgestuwd door het geestelijke inleven. Dat beteekent feitelijk hetzelfde wat Jan Poortenaar schreef in zijn Boekverluchting in Rondom het Boek 1935 : "Zij beeldt een nieuw beeld terwijl zij ontstaat."
En alleen deze beeldende illustratieve kunst mag zich op dit hooge voorrecht beroemen.
Ik ben Mon Van den heuvel
Ik ben een man en woon in Lier (België) en mijn beroep is op pensioen.
Ik ben geboren op 19/06/1944 en ben nu dus 80 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Felix Timmermans - Geschiedenis van Lier in de ruimste zin genomen.