Mijn persoonlijke belevingswereld. Lieve bezoekers van mijn blog.
Ik wil jullie vragen om geen grote prenten als button te gebruiken omdat het mijn blog onnoemelijk langzaam maakt en slecht te openen, wat anderen dan weer afschrikt. Ik hoop op jullie begrip! Bedankt.
29-01-2008
En wie loopt het hardst????
Elke laatste donderdag van de maand kom ik samen met vriendinnen uit mijn lagere schooltijd. We vertellen over vanalles en nog wat en drinken een koffietje of wijntje en telkens weer is dat een aangename namiddag, die we geen van allen willen missen. Bij de laatste bijeenkomst kwam het gesprek op een of andere manier op de smokkeltijd in onze jeugdjaren. Wij woonden vlak bij de Maas, die de grens vormde met Nederland en via een veerboot trokken de inwoners regelmatig naar de overkant om daar zaken te kopen, die hier duurder waren. Dat waren o.a. lederen schoenen, boter, stof om kostuums te maken en dergelijke meer. Er was echter een verbod op de vrije invoer van deze goederen. De aankoop moest aangegeven "gedeclareerd" worden in het kantoor van de douane en er moesten invoerrechten op betaald worden. Natuurlijk deden de mensen, die voor eigen gebruik inkochten, dat niet, want dan was hun profijt gewoon afgedragen aan de staat en iedereen, die weet, hoe een Belg in mekaar steekt, weet ook dat hij altijd zal proberen deze dingen te omzeilen. Vrouwen droegen brede jassen, met daaronder nog bredere rokken, die aan de binnenzijde voorzien waren van grote zakken, waarin allerlei smokkelwaar werd gestopt. Een vriendin vertelde het verhaal van haar man M. en zijn belevenis met de douane. M. en J. zouden hun plechtige communie gaan doen en natuurlijk hoorde daarbij een mooi nieuw kostuum. Stof hiervoor was echter erg duur, dus er werd besloten, dat ze samen met hun moeder de grens zouden oversteken en in Nederland kostuumstof zouden kopen. Er werden voor beide jongens mooie stoffen gekozen en die stof werd rond hun lichaam gedraaid. Ze droegen op dat ogenblik allebei een pofbroek, die in die jaren mode was. Dus dat viel allemaal tamelijk ruim en daar kon wel een en ander onder verborgen worden. Toen ze terugkwamen aan de grens werden ze door de Nederlandse douane tegengehouden en moesten ze mee naar het kantoortje. Of ze iets aan te geven hadden? Neen , schudde de moeder, J. en M. De douanier keek M. doordingend aan en vroeg of dat de waarheid was. M., een klein donker en pezig manneke, had het duidelijk niet begrepen op de man, kreeg onder de doordringende blikken plotseling een schrik te pakken, bedacht zich niet en zette het op een lopen. Maar dat was zonder de waard gerekend. De man zette prompt de achtervolging in. M. rende wat hij rennen kon en boog iets verder een straatje in naar een boerderij, waar ze wel eens kwamen. Hij rende rond de mesthoop, die midden op het erf voor het huis lag, en bleef maar rondjes draaien. Zijn achtervolger gaf het echter niet op en volgde hem hijgend en proestend. Dit bracht dus geen zoden aan de dijk en dus besloot M. maar terug te rennen naar het douanekantoor, waar de collega van zijn achtervolger ondertussen de mooie stoffen wikkel van zijn broer op het spoor was gekomen en deze had aangeslagen. Buiten adem arriveerde M. terug in het bureeltje, prompt gevolgd door de andere douanier. Hij kreeg een donderende uitbrander, die hij met gebogen hoofd stond aan te horen. Toen de tirade was afgelopen, mochten ze alle drie vertrekken. Bij hun thuiskomst draaide zijn moeder voorzichtig de kostuumstof van zijn lichaam. Van alteratie had zijn achtervolger totaal vergeten hem ook te fouilleren.
Vanmorgen was de wereld weer een beetje wit. Koning winter liet weten dat zijn rijk toch nog niet helemaal voorbij was. Het gras voor en achter het huis had die glinsterende witheid, die schittert als edelstenen in de opkomende zon en die zo mooi is, zolang je maar niet de weg op moet met de auto. Ik heb echter tot voor enkele jaren, winter en zomer steeds door gemoeten, want het excuus: ik ben bang op de weg bij deze gladheid, werd door geen baas aanvaard en met het openbaar vervoer geraakte ik dus nergens en al heelmaal niet op mijn werk. Het waren nochtans maar 13 kilometer en toch werd die korte afstand een bijna onoverkomelijke hindernis in de wintermaanden. Wij wonen niet in de stad of in de kern van een dorp, maar in de vroegere velden. Het is er mooi en rustig maar de wegen worden nauwelijks of niet bestrooid bij gladijs en dat kan voor de nodige kapriolen zorgen.
Het was een winterse morgen en alles was nog donker en ijskoud. Ik had al eens een oog op de weg geworpen en in het licht van de lantaarn aan de overzijde van de straat, glinsterde die onheilspellend. Tegen beter weten in hoopte ik op beterschap tegen de tijd, dat ik moest vertrekken. Dat bleek dus een lelijke misrekening. M. had de garageuitrit, die schuin ophoog liep, bestrooid met zand vooraleer hij vertrok en het uitrijden gaf dus geen problemen. Wij hadden in die tijd nog geen automatische poort en toen ik de wagen had uitgereden, stapte ik uit en daalde voorzichtig, voetje voor voetje naar beneden om de poort te sluiten. Ik geraakte zonde ongelukken terug in de wagen en reed voorzichtig achteruit en draaide de straat op. Toen ik voorzichtig gas gaf om vooruit te rijden schoof dat gevaarte onder mij gewoon naar de verkeerde zijde van de straat en daar zat ik in een auto die geen grip kreeg op de weg en aan de verkeerde kant tot stilstand kwam. Met geen mogelijkheid kon ik het vehikel terug op de weg krijgen. De wielen draaiden in het ijle en ik besefte dat dit gewoon levensgevaarlijk was en ik echt de straat niet uit zou komen. Ik zette de motor stil, trok mijn sleutel uit het contact en grabbelde mijn tas van bijrijderplaats. Ik zou gewoon de wagen afsluiten en terug naar binnen gaan en dan mijn baas bellen, dat ik niet de straat uit geraakte. Ik zwaaide mijn benen uit de wagen en wilde rechtstaan, maar dat was gemakkelijker gezegd dan gedaan! Mijn voeten schoven onder mij uit en ik kon mij in laatse instantie aan de deur vastgrijpen, terwijl mijn onderdanen bleven slibberen! Lieve deugd, daar stond ik mooi te houden! Ik kon niet eens van plaats, laat staan terug naar de voordeur lopen! De wagen was voor ons gazon tot stilstand gekomen maar dat stukje weg tussen de auto en het gazon kreeg ik niet overbrugd. De enige mogelijkheid was, mij op mijn knieën laten vallen en zo naar het gras kruipen. Dan rechtstaan en zo naar de voordeur lopen. Alhoewel, dat stukje van het gazon naar de voordeur, dat helemaal herschapen was in een beijzeld stuk klinkers, zag ik ook niet te overbruggen zonder een flinke valpartij. Daar stond ik dan en wist van geen hout pijlen maken. Ik kon daar toch echt niet de hele morgen blijven staan, dus zou ik terug in de auto moeten gaan zitten en maar wachten tot de straat terug berijdbaar was. Plots ging het venster van onze buren open en mijn buurman riep: Wacht maar ik kom eraan! Blijkbaar had hij mijn wanhopige en potsierlijke pogingen in de gaten gekregen. Ik zag niet zo goed in, hoe hij wel kon lopen op deze straat en ik niet maar daar kreeg ik zo het bewijs van. Daar kwam hij al aangeschuifeld. Hij had niet beter gevonden dan een paar noorse sokken over zijn schoenen te trekken en zo kwam hij mij ter hulp. Hij bood mij galant zijn arm en op die manier slibberde ik, mij stevig aan hem vastklampend naar de deur. Toen ik eindelijk terug binnen was, belde ik mijn baas om hem de situatie uit te leggen en hij was akkkoord dat ik zou gaan werken, zodra de toestand dat toeliet. Ik moet zeggen dat ik tijdens mijn kapriolen op de weg in en uit de auto, totaal niets gemerkt had van de schoonheid van de beijzelde wereld.
In onze jonge jaren namen wij onze zoon, die toen nog een zoontje was, overal mee naar toe in het weekend. Wij werkten allebei buiten huis en we vonden het niet meer dan normaal dat het weekend voor ons samen was, enkele uitzonderingen daar gelaten. Meestal vergezelden wij onze volleybalploeg op alle verplaatsingen en dat waren er heel wat op een jaar. Alle thuismatchen werden sowieso bijgewoond en S. was een van de trouwste supporters van de ploeg, waar zijn papa trainer, coach en voorzitter geweest is. Op zondag gingen we dan eens erop uit en bij de terugkeer stopten wij bij ons stamcafeetje, op enkele honder meters van ons huis en dronken er iets. S. kreeg een chips en een frisdrank. Ik alleen maar het laatse of een tasje koffie en mijn man genoot van een of meerdere pintjes. Er waren altijd dezelfde trouwe bezoekers en er waren ook enkele vrijzellen, die daar hun vaste stek hadden. Een van hen werd door de meesten "nunkske" = nonkske genoemd. Dat deed ons zoontje dus ook. Nunkske biljartte graag en veel en S. stond dan steeds met grote ogen toe te zien en de rode en witte ballen hielden zijn aandacht gevangen. Nunkske had schik in het kleine ventje en nodigde hem ook uit om samen met hem te spelen. Dat leerde hij zo goed en zo kwaad als het ging voor zo'n klein mannetje. De man traineerde het spel om het kleine ventje de kans te geven om de nodige keren de balletjes heen en weer te spelen. S. wat overduidelijk in zijn schik en genoot met volle teugen van het spel en de aandacht, die nunkske aan hem besteedde. Er ging geen keer meer voorbij zonder dat de twee samen biljartten. De oudere vrijgezel fleurde op door de aanhankelijkheid van het kind en S. vond het geweldig om voor vol aanzien te worden en mogen biljarten met een volwassene! Tot ik plots merkte dat nunkske hem ook zo geld toestopte. Niet veel maar toch. Ik sprak hem erover aan en vroeg hem dat niet meer te doen. Jamaar, hij is zo'n lieverd en ik geef hem dat graag repliceerde hij. Ik heb hem dan gezegd dat hij de vriendschap van de jongen niet hoefde te kopen, want die had hij al! S. heb ik dan verboden nog geld aan te nemen van andere mensen. Geen probleem, zoonlief hield zich erg strikt aan die opdracht. Héél strikt wel te verstaan. Het werd Nieuwjaar en we waren allemaal bij mijn schoonouders voor een etentje. Er werd luidruchtig gelachen en gebabbeld en er heerste een tumult van jewelste. Kleinkinderen riepen door elkaar en er werd gegierd en gelachen. Plots kwam een van mijn schoonbroers naar me toe, nam me bij mijn arm en zegde: Zeg wat is dat allemaal! Waarom heb jij S. verboden geld van ons aan te nemen? In eerste instantie hoorde ik het ik Keulen donderen, maar mijn frank viel prompt! Ik had gezegd : van niemand geld aannemen en niemand was niemand! Nonkels en tantes waren "bijna" op hun tenen getrapt toen onze zoon het hoofd schudde en zegde: Neen dat mag ik niet aannemen van mama! Ik heb het verhaal uit te doeken gedaan en kon op het algemeen begrip rekenen. Had ik een zoon die luisterde of niet???
Ze zijn weer ongeveer voorbij, die turbulente dagen van Kerstmis en Nieuwjaar, feesten van eten en drinken.Alhoewel!!! Er komt nog een nieuwjaarsfeest van de familie en dan nog wat verjaardagen, een receptie van het koor, waarbij ik zing. Ik zie het al: het duurt nog even! En toch gaat voor de meeste mensen het leven weer zijn gewone gangetje. De meesten zijn terug aan het werk en de kinderen zijn terug naar school. Voor velen was dat de eerste schooldag en er werden hier en daar traantjes gelaten en waarschijnlijk niet alleen bij de kleine ukjes. En ze zijn toch klein hé. Zelf was ik ook maar 2,5 jaar oud, toen ik voor het eerst naar school ging. Als ik nu die kindjes van die ouderdom zie, dan denk ik: wat zijn ze toch klein!! Mijn ma was toen al in verwachting van het derde en zal waarschijnlijk blij geweest zijn, dat één handenbinder overdag op school was. Volgens haar was ik behoorlijk bij de pinken en was het alleen maar gunstig voor mij, dat ik iets kreeg waarop ik mijn aandacht en nieuwsgierigheid kon richten. En terwijl ik daar over nadenk, herinner ik me iets, dat ze mij vertelde, want zelf heb ik er geen herinnering meer aan. Op een zekere zondag werd besloten om op bezoek te gaan bij mijn grootmoeder, die ook mijn meter was en op de watermolen woonde. Dat was een 15 kilometer van onze woonplaats verwijderd. Als kind was ik er heilig van overtuigd dat het geluid dat de tram maakte, was: bomma, bomma, bomma!! In die tijd, had alleen maar de notaris en de dokter een auto en alle andere mensen gingen te voet of misschien per fiets naar een of ander punt, waar een halte was van de tram.Wij moesten naar het volgende dorp en langs de staatsbaan liep de route van de tram. Mijn ouders hadden voor het vertrek natuurlijk hun handen vol met het klaarmaken van (toen nog maar) drie kinderen. Wij werden dus een voor een gewassen en in de mooiste kleedjes gestoken en er werd nauwlettend toegezien, dat wij niets meer aten of in onze handen kregen, waarmee we ons vuil konden maken. Als de kinderen klaar waren, konden pa en ma aan hun eigen toilet beginnen. Ma had mij uitgedost in een schattig kleedje en ik was volledig vertrekkensklaar op mijn onderbroekje na. Dat deed ze mij eerst in laatste instantie aan, zodat ik, terwijl ik daar rondliep, eventueel nog naar buiten kon naar de tuin om daar een plasje te doen. Zoals alle kleine kinderen was ik gefascineerd door de pantoffels van mijn pa. Het waren van die gemakkelijke instekers en ik had mijn kleine voetjes in de grote sloffen gestoken en slofte door het huis. Toen ik voelde dat ik een plasje moets doen, stuurde mijn ma me naar de tuin om daar op mijn hurken het zaakje af te handelen. Een tijdje later riep mijn ma me terug naar binnen. En daar kwam ik aangesloft: slof, slof, slof, en achter op een van de sloffen lag een héél grote drol. Het plasje was een beetje uitgebreid geworden. Het was dus nog zo'n dom idee niet om dat onderbroekje tot het laatst te bewaren.
Vredige Kerstdagen en een schitterend en liefdevol 2008!
Dit is mijn wens voor alle bezoekers van mijn blog, bekenden en onbekenden. Ik hoop van ganser harte, dat ieder van jullie een jaar tegemoet gaat in perfecte harmonie en liefde en gespaard blijft van verdrietige en pijnlijke voorvallen op welk gebied dan ook. Voor mijn bekende blogvrienden wil ik nog zeggen, hoe blij ik ben met jullie appreciatie en vriendschap. Het heeft mijn jaar en de inspanningen, die ik gedaan heb een gouden randje gegeven. Mijn dank uit het diepst van mijn hart.
Kerstmis, het feest van de goede wil en de vrede, tenminste zo wordt het genoemd en ik geloof ook best dat heel veel mensen op die dag een speciale inspanning leveren om dingen terug naar normaal te leiden en zaken te regulariseren, die voordien wat scheef gelopen of helemaal fout gegaan waren. Of dat steeds lukt is maar de vraag maar het feit dat die goede bedoelingen er zijn en er een extra inspanning gedaan wordt, betekent héél wat in een tijd, gekenmerkt door egoïsme en narcisme. Niet voor niets wordt er bij een groot gedeelte van de "geweldige" reclame het standaardzinnetje verkondigd: Want ik ben het waard! Kerstmis, ook en vooral het feest van de kinderen, maar dat zou je echt iet zeggen, als je de wereldellende ziet van al die vergeten kinderen van alle continenten. En dan spreek ik niet alleen over Afrika. Ook hier zijn er duizende kinderen die elke dag opnieuw ellende en verdriet hebben, verwaarloosd of afgeranseld worden, tot de dood toe. Wij hoeven onze kranten er maar op open te slaan. Van de andere kant zijn er dan weer kinderen, die overspoeld worden met aandacht en geschenken en aan wie dan bovendien teveel macht wordt toegekend, zodat ze niet eens meer op een redelijke manier terecht gewezen of opgevoed kunnen worden, want dan is er al sprake van "kindermishandeling" De gevolgen laten dan ook niet op zich wachten en brengt een generatie kinderen voort, die nog voor weinig respect hebben en vinden dat ze alles,onmiddellijk moeten krijgen en hebben. Individuen, die eigenlijk totaal onbruikbaar zijn op de arbeidsmarkt, want daar moet nog steeds hard gewerkt worden en moet men zijn eigen wensen terzijde stellen in het belang van het bedrijf of van de baas. Als je nooit geleerd hebt in je leven dat jijzelf niet het middelpunt van de wereld bent en dat andere belangen primeren, dan is het erg moeilijk leven met die omstandigheden en velen kunnen dat dan ook niet. Nooit was de zelfmoordquote zo hoog. En alle verdoken zelfmoorden komen dan nog niet eens in het rijtje voor. Ik krijg niet wat ik wil, dus is het leven niet waard geleefd te worden! Verschrikkelijk is dit en misschien is het in deze Kersttijd het ogenblik om te proberen een andere ingesteldheid aan te kweken en terug te focussen op anderen in plaats van op onszelf.
Ik laat je hier niet achter, nog in geen honderd jaren, ik neem je mee naar huis om daar met jou te praten.
Je lacht dan door mijn mond en spreekt dan met mijn stem, je tast dan met mijn hand je voelt met heel mijn huid, en kijkt dan door mijn ogen en wordt als ik bewogen tot heel diep in je ziel.
Zo ben je dicht bij mij deel van mijn lijf en leden, en ik voel me weer blij en jij bent nooit verleden... jij blijft voor altijd leven....
Het is donker en het regent gestadig aan. Geen weer om een hond door te jagen en al helemaal geen mensen! Het is het jaargetijde dat mensen de lange donkere avonden zo gezellig mogelijk proberen te maken. En diep weggedoken in een zetel verbreng ik de avonduren met een boek of film of tokkelend op mijn PC. Er branden overal kaarsen, want ik heb een zwak voor die flakkerende lichtjes, die alles zoveel mooier doen lijken. Contouren worden zachter en kleuren warmer. En dan moet ik opeens aan een meisje denken, dat niet zo'n romantische herinneringen zal overgehouden hebben aan kaarsen. Het is meer dan 55 jaar geleden en toch staan de beelden nog steeds op mijn netvlies. Ik was als kind opgenomen in het ziekenhuis voor een liesbreuk. In die tijd was dat nog een andere operatie dan heden ten dage. Ik lag op de kinderafdeling op een kamer en mijn kamergenootje was een meisje van een jaar op 10-12? Ik weet het niet meer precies. Ze lag op haar buik in het bed en over haar rug was een grote houten koepel geplaatst, waarover het laken gedrapeerd was. Ze had een kort geknipt bloesje aan, want er mocht niets de huid van haar rug beroeren. Die was namelijk totaal verbrand. Elke dag werd ik van de kamer weggereden als ze verzorgd werd. Blijkbaar haalden ze elke dag de verbrande en losse huid weer van haar rug af zodat de nieuwe, tere huid zich kon vormen. Ik vond het verschrikkelijk voor haar en ze lag daar al heel erg lang. Ze had de brandwonden opgelopen door het spelen van "kaarskesprocessie". Die had de avond ervoor plaats gehad en enkele kinderen hadden de stompjes kaarsen verzameld die overal verspreid lagen en zij speelden ook "kaarskesprocessie". Mooi achter elkaar in een rij liepen ze, met de brandende stompjes in de handen. Hoe het gebeurd is, weet ik niet echt, maar plots stonden haar haren en kleren in brand omdat het kind achter haar te kort op haar gelopen had. Gillen, schreeuwen, wegrennen met alle gevolgen vandien. Een volwassenen die toegesneld was heeft haar op de grond geworpen en bedekt met een jas en heen en weer gerold om het vuur te doven. Maar het kwaad was geschied met maanden pijn en ellende tot gevolg. Ik weet haar naam niet meer maar ik zie nog steeds haar gezicht en het korte rose bloesje dat ze droeg. En ik voel nog steeds de deernis, die ik als klein meisje voelde, als weer eens aan mijn kamergenootje "geplukt" werd en ik van de kamer gereden werd.
Mijn eigen operatie herinner ik me eveneens erg goed. Zes jaar oud en daar lig je dan in een grote kamer op een tafel met allemaal vreemden rond je. Het was nog echt een tafel en niet die smalle strijkplanken van nu, waarop ik lag om geopereerd te worden. Mijn voeten en armen werden met riempjes vastgebonden. En dan kwam de verdoving! Een zeef werd over mijn gezicht gedrukt en men zegde me van diep te ademen. Ik weet dat ik naar adem snakte en om mijn mama riep en dan ben ik dus wel weggezakt. Van de operatiewond is nu nog een lange witte streep over met aan weerszijden witte stipjes, waar de nieten zaten, die er later weer uitgewipt werden met een schaar, als ik me goed herinner. Bezoek was alleen enkele uurtjes toegelaten op woensdagnamiddag en zondagnamiddag. Onvoorstelbaar eigenlijk, dat een kind dagen lang zonder bezoek van zijn ouders of familie in een vreemde kamer, omringd door vreemden moest doorbrengen, terwijl het ook nog een operatie achter de rug had. Ik mocht absoluut niet uit bed, en plassen moest op de pan. Afschuwelijk vond ik dat, en daaraan is nog steeds niets veranderd! Als mijn ma om bezoek was geweest en ze na korte tijd weer vertrok, vloeiden er natuurlijk traantjes. Zodra ze de gang uit was liet ik mijn bed voor wat het was en ging ik aan het venster staan om haar te kunnen nawuiven. Maar ik zag haar nooit, dus was ik iedere keer te laat! Dat dacht ik tenminste, want ik had helemaal niet in de gaten, dat mijn kamer aan de achterkant van het ziekenhuis lag. Er waren erg lieve verpleegsters, maar ik herinner mij één, die allesbehalve lief was! Ze was knap, dat kon ik zelfs als kind zien, maar ze had niets met kinderen en dat liet ze duidelijk merken. Of misschien gewoon niets met mij, dat was ook nog een mogelijkheid natuurlijk. Van één verpleegster kreeg ik een kleurboekje en kleurpotloden, en dat vond ik geweldig. Toen de veertien dagen om waren mocht ik mee naar huis en dat ging met het openbaar vervoer. Ik mocht echter geen trappen maken en mijn ma moest mij omhoog dragen en later weer uit de bus dragen. Aan de bushalte stond dan een fiets en achter op het stoeltje vervolgde ik mijn weg naar huis. Thuis werd ik nog geruime tijd in de watten gelegd, want gedurende enige tijd moest ik naar boven gedragen en later mocht ik voetje per voetje de trap op. Eén voet omhoog en de andere bijhalen, één voet omhoog en de andere bijhalen. Wat zijn de tijden veranderd en wat is de behandeling van patiënten en vooral kinderen in een ziekenhuis veranderd. Gelukkig maar.
Het was een warme zomernamiddag. Zo eentje waar de zon zindert en alles in een lome stilte verglijdt. Zelfs de vogels hielden zich gedeisd en spaarden hun lied voor later op de dag. S. wilde naar zijn grote vriend E., die iets verder in de straat woonde. Hij was de broer van een van de meisjes uit de groep en was een jaar of 4-5 ouder dan S. Ja hij mocht zeker naar E. maar wel op tijd terug thuis! Dat laatste hoorde hij waarschijnlijk al niet meer, ofschoon hij zelden te laat terug opdook. Onze straat was toen nog een rustige landweg,en er stonden maar een huis of 10 afgewisseld met korenvelden en weiden, waar lome koeien en hier en daar een paard graasden. Ik was er dus erg gerust in en het huis van zijn grote vriend kon ik net aan de bocht van de weg zien liggen. Zelf ging ik verder met mijn werkzaamheden en de namiddag vloog voorbij. De wijzers van de klok wezen al vijf uur in de namiddag aan, en het verwonderde mij dat S. nog steeds niet terug was. Ik was een paar maal aan de weg gaan kijken maar zag geen beweging. Met het verstrijken van de tijd werd ik zenuwachtig en liep ik telkens opnieuw naar de weg. Geen jongens te bespeuren; Dan maar even tot ginder lopen en vragen waar hij eigenlijk bleef. Ik kwam aan de deur en die was gesloten. Geen ouder of kind te zien. Oh, dan had M. de moeder van E. hen zeker meegenomen om inkopen te doen, of iets dergelijks. Ik vertrok terug naar huis maar langzaam maar zeker begon zich vanbinnen vanalles te roeren. Waar bleven ze toch maar. Hij was nu al uren weg. Hij wist toch dat het etenstijd werd en dat hij dan thuis verwacht werd. Nu ja een kleine uk van 4 1/2 jaar kent geen klok maar toch wist hij precies wanner hij thuis moest zijn. Vandaag dus blijkbaar niet. Ik werd boos en vreselijk ongerust. Had ook geen idee, waar ik hem zoeken moest. Wat doe je dan??? Helemaal niets! Ijsberen van hier naar ginder, van het huis naar de weg en weer terug, met gloeiende wangen en een heel ongelukkig gevoel vanbinnen. Waar bleven die deugnieten nu?? Ze wisten pertinent zeker dat ze al lang thuis hadden moeten zijn! Wat was er dan loos. Van dat geweldige zonnige gevoel was er geen sprankje meer over en het huilen stond me nader dan het lachen. Plots hoorde ik stemmen en rende naar de deur. Het was ondertussen 19u00 geworden! Daar stonden de twee zondaars met beteuterde gezichten te kijken. E. muisde er stilletjes tussenuit en S. stond als een hoopje ellende op de mat. Ik was zooo woedend en tegelijk zooo blij dat hij veilig terug was, dat ik geen blijf wist met mezelf. Ik knelde hem bijna tot moes en merkte daarbij dat het kind helemaal gloeide! Hij had warempel koorts! Ik heb hem op tafel gezet, zijn gezichtje met een koud water verfrist en hem laten drinken. Hij leek wel uitgedroogd, vanbuiten en vanbinnen! Met horten en stoten, kwam het hele verhaal eruit. E. had voorgesteld om naar zijn oma te wandelen, die een kilometer of zes verderop in een dorp woonde. Daar had ons ventje wel oren naar. Want zo vertelde E., daar kregen ze gegarandeerd een ijsje. Dus gingen ze op weg, in de gloeiende hitte van de namiddag. Langs het kanaal op trokken ze. Maar voor zo kleine beentjes was dat een héél lange afstand en ze hadden geen drinken of eten meegenomen. E. troostte S. met de woorden: Als we bij oma zijn, dan kunnen we rusten en lekker wat cola of limo drinken. Dus sloften ze maar verder. Toen ze daar eindelijk arriveerden, stonden ze voor een gesloten deur, want oma was niet thuis! Om te rusten zijn ze gewoon langs de rand van de weg gaan zitten en dan begonnen ze aan de terugweg, zonder drinken of zonder eten. Ik heb mijn zoon wat te eten gegeven, maar zijn honger was blijkbaar over en vooral voldoende laten drinken en hem in bed gestopt. Ik voelde me slap en wankel op mijn benen en ik had er geen wandeling opzitten van ca 12 kilometer in de gloeiende middagzon.
Ons klein ventje liep parmantig tussen die groep meisjes, die drie jaar ouder waren dan hij. Dat is een groot verschil op de ouderdom van vier jaar! Soms namen ze hem op in de groep en soms weerden ze hem, zoals meisjes dat zo goed kunnen. Hij liet het aan zijn hart niet komen en ging zijn gangetje.Onze overburen, waar één van meisjes woonde, hadden een grote aantrekkinsgkracht op hem. De mensen hadden namelijk een soort van kleine boerderij, het is te zeggen, wat varkens, kippen, konijnen, katten, een hond en een paard. Alles wat een geweldige aantrekkingskracht uitoefende op ons kleine ventje. Hij was er dan ook regelmatig te vinden. Op een dag was een van de zeugen aan het werpen en de man zat erbij om alles in het oog te houden en te kunnen ingrijpen, als dat nodig zou zijn. De kinderen troepten rondom hem en volgden het hele gebeuren ademloos. Zovéél biggetjes, dat was nog eens een belevenis!!! Toen er een pauze optrad en de zeug op adem probeerde te komen, vond S. dat er best nog wat kleintjes bij mochten komen en zegde tegen de eigenaar: P. voel nog maar eens in het varken, daar zullen er nog wel inzitten! Zoals snoepjes in een grote snoeppot!!! Algemene hilariteit natuurlijk, maar S. was totaal gefascineerd door het wonder, dat zich voor zijn ogen voltrok. Hij is ons enig kind en vond dat tot zijn tienerleeftijd gewoon verschrikkelijk en héél oneerlijk. Als er weeral een baby geboren werd in de familie, en dat gebeurde met de regelmaat van een klok, dan vond hij dat wij al lang aan de beurt moesten geweest zijn. Ooit heeft hij in de kleuterschool tegen de juffrouw gezegd dat ik een baby ging krijgen. Deze vroeg dat aan mijn schoonzus, die het in Keulen hoorde donderen en die het op haar beurt aan mij vroeg. Niet dus. Maar hij was zo vol van dat gegeven, dat het niet in zijn hoofdje kon dat hij nooit meer een broertje of zusje zou krijgen, en niet omdat wij dat niet wilden, maar gewoon omdat de natuur dat zo beslist had. Maar leg dat maar eens uit aan zo'n kleine uk! Dus iedereen zei tegen hem dat hij maar heel hard moets sparen voor een baby. Hij wist ondertussen echter dat de baby groeit in de buik van de mama. Op een zekere dag was hij weeral over zijn geleifkoosd onderwerp bezig. Ik reed net de garage in met de auto en hij zat achter mij. Mama, hoe kan dat nu dat ik moet sparen voor een kindje, als dat toch in de mama haar buik groeit? Goeie vraag!! Maar wat geef je daarop als antwoord aan zo'n klein kereltje. Ik kreeg even respijt omdat we uit de auto stapten en toen gaf hij tot mijn grote opluchting zelf het antwoord: Oh ja, die dokter die het kindje eruit haalt, moet ook betaald worden hé! Pfffffff, dat was weer mooi opgelost, en dan nog door hem zelf. Hij praatte er natuurlijk ook over bij onze overburen. Daar hadden ze 10 kinderen, waarvan 8 meisjes. Die plaagden hem natuurlijk voortdurend, maar gewoonlijk was hij goed in staat zich te weren. Zij vertelden mij dan nadien steeds zijn reacties, en vonden het allemaal schitterend. Op een dag zij een van de meiden: Ja maar jij wil altijd maar een broertje, maar als mama een kindje krijgt, kan dat natuurlijk ook een meisje zijn. Kijk maar eens bij ons, hoeveel meisjes er hier rondlopen! Lieve deugd, daar had hij nog niet bij stilgestaan. En je weet, zegde de plaagster, meisjes zijn spinnekoppen en die gaan alles overbrieven. Hij stond met een bedremmeld gezichtje naar hen te kijken en plots klaarde zijn wezen op: Pffff, zegde hij, daar zal mijn mama gauw korte metten mee maken! Dus broertje, zusje, was niet het belangrijkste, àls er maar een baby kwam. En dan was er daar de dag dat mijn schoonzus, die op hem paste tijdens mijn werkuren, in verwachting was. Zij zelf had reeds een jongen en een meisje en de kinderen leefden helemaal mee met haar zwangerschap. Ze mochten voelen aan haar buik, als de baby stampte en dat vonden ze geweldig. Tot de dag dat er een grote discussie ontstond tussen S en zijn nichtje, even oud als hij . Zij zegde wat treiterig: Het kindje is het zusje of broertje van ons maar niet van jou! Maar dat pikte hij dus niet en ging in de clinch met haar. Zij vervolgde daarop: En meisjes kunnen toch kindjes krijgen en jongens niet! Hij werd zo gefrustreerd, dat hij met haar begon te vechten. Mijn schoonzus kwam tussen beiden en beslechtte het geschil door te zeggen, dat K. inderdaad gelijk had, maar dat hij ook elke dag bij de baby zou komen en dat die een nichtje of neefje van hem zou worden. Toen ik hem ging halen was hij totaal verdrietig en overstuur. Ik had het verhaal te horen gekregen en wilde er met hem over praten. Ja het was zo dat de mama's de kindjes kregen. En hij vond het helemaal niet eerlijk!!! Hoe kon ik dit kleine ventje nu troosten? Weet je wat, zei ik tegen hem, als jij later trouwt met een meisje, dan krijgt dat meisje het kindje, maar dat kindje krijgt jouw familienaam voor altijd. Is dat dan niet prachtig. Met glanzende ogen keek hij me aan en alle verdriet was geleden! Want iemand die jouw naam krijgt, is toch wel heel erg van jou, of niet soms?
Ondanks het feit dat onze kleine zoon dus soms heeft honger geleden groeide hij als kool en heeft hij er helemaal niet onder geleden. Ik had mijn werk opgezegd en ben het eerste jaar full-time moeder geweest. Toen besloot ik terug te gaan werken, en ik mocht S. naar mijn moeder brengen. Ze had hem graag de ganse week daar gehouden, maar daar ging ik absoluut niet mee akkoord. Ik had een kindje, en dat wilde ik elke avond zelf in bed stoppen en zelf opvoeden, zo goed en zo kwaad dat ging met een full-time job. Om het allemaal niet al te ingewikekld te maken moesten we dan een woning zoeken, die dichter in de buurt van mijn ouderlijk huis lag. Zo gezegd zo gedaan. We woonden in het dorp naast mijn geboortedorp en zo kon ik elke morgen mijn zoontje brengen en hem 's avonds terug ophalen. M. mijn man, was heel actief in de volleybalploeg van het dorp. Hij was trainer en coach en het gevolg hiervan was, dat er regelmatig enkele spelers thuis zaten om hun problemen, al of niet privé, te komen voorleggen en met M. te bespreken. Sommigen dronken een frisdrank maar er waren er ook die een biertje dronken. Ze zaten dan allemaal in de salon en bespraken er hun lief en leed. S. was natuurlijk niet vroeg in bed, want hij sliep nog enkele uren in de namiddag. Hij vond het geweldig om tussen die grote jongens te zitten en hij volgde met grote ogen het gesprek, ofschoon hij er geen jota van begreep. De jongens beschouwden hem als hun mascotte en hij ging ook mee naar elke match op verplaatsing net zo goed als thuis. Als de spelers dan opstonden om naar huis te gaan, en wij hen naar de deur begeleidden, was S. er als de pinken bij om alle kletskes bier uit de pinten op te drinken! Ik kon toch onmogelijk de glazen voor hun neus wegnemen, van zodra ze opstonden. Blijkbaar vond hij dat toen al lekker, en dat heeft hij dus niet van mij! Toen hij een jaar of drie was, moesten we naar een medewerkster van M. om er papieren af te geven. Zij woonde samen met haar man in een kleine woning en we waren er nooit eerder geweest. S. was er natuurlijk ook bij. Hij was een kind dat zich er rustig en beleefd gedroeg als we ergens op bezoek gingen, en dat was wel zo gemakkelijk. Ook daar stond hij rustig om zich heen te kijken. Wij zaten in de zetels rond de salontafel wat te keuvelen en sloegen niet echt acht op S. Opeens kwam hij dichterbij en ging voor de gastheer staan, die ook in een zetel zat. S. bleef hem gefascineerd aanstaren en zei geen woord. De man wendde zich opeens tot hem en vroeg: Wat is er dan jongen, wil je wat vragen? S. bleef hem intensief bekijken en antwoordde dan: Jij hebt een kletskop! Ik had het opeens behoorlijk warm en realiseerde me dat die mensen, die zelf geen kinderen hadden, misschien wel heel erg geshockeerd konden zijn door die opmerking. Ik realiseerde mij tegelijkertijd, dat onze zoon, nog nooit een man zonder haar gezien had, buiten een afbeelding in een of ander boekje. We hielden gewoon onze adem in, maar de man zegde gans gemoedelijk: Jazeker, en dat heb jij nog nooit gezien hé. Onze zoon antwoordde natuurlijk dat dat inderdaad zo was. Ik slaakte een zucht van opluchting en hebben het bezoek dan maar afgesloten vooraleer er nog meer straffe uitspraken zouden volgen. Toen hij net nog geen vier jaar was, woonden wij in ons eigen huis, dat we inmiddels gebouwd hadden. Hij was de jongste van de straat en de groep net ouder dan hem waren enkele meisjes. Die waren drie jaar ouder. De broer van één van de meisjes, die dan weer vijf jaar ouder was dan S. nam hem regelmatig onder zijn hoede en speelde met S. als hij die meisjes beu was. Op zekere dag was de opa van de jongen en het meisje gestorven. De oude man woonde in bij zijn dochter en zoals dat vroeger meestal gebeurde, werd hij opgebaard in de kamer. Daar kon iedereen, die zich daartoe geroepen voelde, afscheid nemen en een kruisje gaan geven. S. was met zijn grote vriend op pad en was al een tijdje weg. Plots kwamen ze allebei achterom gelopen en omdat ik graag wist, waar hij uithing, vroeg ik waar ze vandaan kwamen en wat ze gedaan hadden. S. zegde: Wij zijn naar Toon gaan kijken! Toon was de overleden opa van zijn vriendje. Ik schrok. Zo'n klein ventje en dat ging in zijn eentje naar een dode kijken. Ik zag al de nachtmerries, die daar zeker het gevolg van gingen zijn! Héél voorzichtig vroeg ik: En , hoe was het bij Toon? Héél enthousiast vertelde hij: Toon was zo mooi, hij had een groot kruis in de kamer en hij had allemaal bloemen op zijn buik. Helemaal geen nachtmerries of schriktoestanden: Toon was mooi in de ogen van een kleine onschuldige jongen, die de wereld nog zag, zoals die werkelijk was en voor wie de dood op dat ogenblik nog geen schrikbeeld was...
Onze zoon, en enig kind werd geboren op Pinksteren om klokslag 12u00. Ik hoorde het slaan op de kerktoren tot in de kamer, waar ik aan het bevallen was. Er waren in die week allemaal meisjes geboren, op twee na: Onze zoon en de zoon van een kennisje van ons . Ik was op de Bank waar ik werkte, voortdurend geplaagd geweest tijdens mijn zwangerschap. Zij kenden mijn man als een ex-collega en ze treiterden me door te zeggen dat hij zeker niet in staat was om een kindje te maken. De symptomen waren meer dan duidelijk en dus moest dat wel van de Heilige Geest zijn! En dan speelt die kleine uk het klaar om geboren te worden op Pinksterdag, begeleid van stralend klokkengelui!! Ik hoef het commentaar achteraf, hier wel niet te herhalen zeker! Onze zoon S. groeide voorspoedig en was een schattige en rustige baby. Huilde zelden of nooit, sliep goed 's nachts en als hij tijdens de dag wakker was, lag hij gelukzalig in zijn wieg of bedje te spelen met de speeltjes boven zijn hoofdje. Ik ging regelmatig met hem naar het "Kinderheil", waar de babies gemeten en gewogen en op tijd en stond onderzocht werden en de nodige inentingen kregen. Hij was een kind, dat zich goed ontwikkelde en wel wat meer at dan voorgeschreven was door de verpleegster. Maar dan kwam de dag, dat hij niet meer rustig in zijn wiegje lag en op gezette tijden begon te jammeren en te huilen. Ik raakte ervan in paniek. Mijn kind weende nooit! Wat was er aan de hand?? Er moest iets grondig mis zijn. Ik maakte mezelf gek en besloot een arts uit het dorp te bellen, die bekend stond als een goede kinderarts. Hij had tenslotte zelf 7 kinderen en dat was, zelfs voor die tijd, heel wat! De dokter arriveerde en vroeg wat de problemen waren. Ik legde hem dat uit en hij onderzocht het kind minutieus. Toen ik S. terug had aangekleed en in zijn wiegje gelegd, ging hij bij me aan tafel zitten en begon het attest voor de ziekenkas te schrijven. Daarna keek hij me glimlachend aan en zegde gemoedelijk: Jouw baby is zo gezond als een vis, dus maak je maar geen zorgen. Ja maar.....waarom huilde het kind dan zo erbarmelijk? Geef hem maar wat meer te eten, hij zal gewoon honger hebben, zegde de arts doodleuk! Ik voelde het schaamrood naar mijn wangen vliegen. Totaal van de kaart stamelde ik: Ja maar ik geef hem al meer dan in het boekje staat! Ik voelde me op dat moment een waardeloze moeder! Gooi dat boekje maar gauw weg, en ga op je gevoel tewerk, zegde hij. En je hoeft je niet te schamen, daar is geen enkele reden voor! Het is je eerste baby en je kunt dat niet weten. Volwassenen eten ook niet allemaal even veel en bij kinderen is dat niet anders. Dat was die ernstige ziekte, waaraan mijn baby leed! De dokter bleef nog een tijdje gezellig met me keuvelen en vertrok. Maar het hele gebeuren, had me behoorlijk ontredderd en het gevoel van schaamte is me tot op heden bij gebleven.
Mijn schoondochter is een prachtige jonge vrouw, die straalt van levenslust en haar "vrouwtje" weet te staan in het leven. Ze werkt op de oncologie in een ziekenhuis en dat is een job, die wel het nodige van je eist. Ze kan het aan, want ze staat met haar voeten stevig op de grond en van zweverigheid is bij haar al helemaal geen sprake. Mijn zoon is gek op haar en zij op hem en ze hebben twee prachtige kinderen, mijn kleinkinderen. Enkele weken geleden kreeg ze een prachtige aanbieding om voor een prikje naar Barcelona te vliegen. Woensdag heen en vrijdag terug. Het besluit was snel genomen en samen met 3 vriendinnen trokken de dames op stap om die mooie stad met een bezoek te vereren. Ik had haar reeds verteld hoe mooi de stad van Gaudi was, maar nu zou ze het met eigen ogen kunnen aanschouwen. En daar gingen de dames, of liever gezegd, daar vlogen ze naar de warme spaanse zon. In Barcelona spraken ze af dat het gemakkelijker was op twee aan twee de stad te verkennen, en zo gezegd zo gedaan. Ze doorkruisten Barelona van noord naar zuid en van oost naar west en op een bepaald ogenblik, vonden zij en haar vriendin, dat ze wel een verfrissing konden gebruiken en hun voeten wat rust verdienden. Ze namen plaats op een terrasje van een cafe-restaurant en zaten daar met hun tweetjes te genieten van de spaanse zon en een heerlijk glaasje wijn. Ze taterden en giechelden als twee tieners, en het leven was mooi. G. mijn schoondochter had zich de woorden van het reisbureau goed in de oren geknoopt: Let op je tas en hou ze goed bij je, want er lopen heel veel gauwdieven, en voor je het weet, ben je alles kwijt. Ze hield haar tas dan ook goed op haar schoot, want haar hele hebben en houden zat er in. Ze wilden voor die paar dagen geen kluisje huren in het hotel, dus moest alles, wat belangrijk of waardevol was in de tas en steeds meegenomen worden. Aan een tafeltje langs hen ging een man zitten met een slonzig en armoedig uitzicht. Hij had een kleine papieren shoppingtas bij van een broodjeszaak. Het viel G. op omdat ze het erg raar vond, dat hij met een tas met inhoud (?) van een broodjeszaak op het terras van een restaurant ging zitten. Plots hoorde ze iemand druk praten tegen haar vriendin en zag hoe een man in een vreemde taal druk gebarend tegen haar vriendin aanpraatte. Die antwoordde in het engels, dat ze geen woord verstond van alles, wat hij vertelde, maar hij liet zich niet uit zijn lood slaan en bleef maar gesticuleren en praten. Plost schrok G. op en dacht: mijn tas! Onbewust had ze die toch naast de poot van haar stoel gezet en wilde hem terug op haar schoot zetten. Tas weg!!! Gewoon weg. Wild keek ze om zich heen, en zag dat de stoel aan het tafeltje naast hen, waar de verwaarloosde man gezeten had, verlaten was. De paniek schoot door haar heen. Alles zat in die tas: haar geld, paspoort, betaalkaarten, GSM, enz, enz... En plots zag ze aan de andere kant van de weg de slonzige man lopen met zijn broodtasje en haar tas doodleuk in de handen. Ze vloog recht en rende de kerel achterna. Haar vriendin had niet in de gaten wat gebeurd was en volgde haar. G. is een grote slanke vrouw, van 1m83 die regelmatig tennist en echt wel wat tempo kan geven. Ze haalde de vent in en riep gewoon in het dialect: Hé daar, blijf staan! Hij keek verschrikt achterom en weer riep ze : Ja, jij, blijf staan en geef mijn tas verdomme hier! Hij verstond geen jota van alles wat ze uitkraamde maar door de woede in haar stem leek hij in een zoutzuil veranderd. Ze bleef hem maar toeschreeuwen dat hij haar tas moest teruggeven en hij liet die vallen en draaide zich om en wilde weggaan. Maar dat was buiten de waard gerekend. Hij had nog steeds zijn papieren tas in de hand, en misschien had hij daar wel dingen uit haar tas ingestopt. Ze liep weer achter hem aan en riep : Blijf staan, verdomme! De man wist niet meer hoe hij het had. Zij rukte de tas uit zijn handenen keek erin. De paraplu van haar vriendin! Had ze het niet gedacht! Ze grabbelde hem uit de tas en riep de kerel toe dat hij als de bliksem moets verdwijnen, want ze zou naar de politie gaan!. Dat woord had hij blijkbaar wel begrepen, en hij bedacht zich geen moment en ging er vandoor. Buiten adem en totaal verhit kwamen ze nadien terug op het terrasje aan en vertelde de eigenaar wat er gebeurd was. Die antwoordde laconiek: Maar je hebt je tas toch terug. En daarmee was voor hem de zaak afgehandeld. Ze begrepen ook dat de man , die zo druk tegen haar vriendin gepraat had, hun aandacht had moeten afleiden. Toen ze terug iets zaten te drinken drong de absurditeit van het hele gebeuren to hen door, en kregen ze van de geleden spanning de slappe lach. G. begreep tenvolle dat ze een honderduizendste geluk gehad had, om haar tas met al haar bezittingen terug te krijgen. Ze had nog steeds de paraplu van haar vriendin in haar handen. Gelukkig had ze die kerel dat ding afhandig kunnen maken. Ze nam de plu en wilde hem in haar tas stoppen, en wat ligt daar grandioos in die tas te blinken: de paraplu van haar vriendin! Ze had de man dus zijn eigen kleinnood, of een eerder gestolen plu, gewoon afhandig gemaakt. Toen was het hek helemaal van de dam. Ze lagen in een deuk en kwamen gewoon niet meer bij. De inhoud van haar tas was volledig en nu had ze er nog iets bovenop. De dief bestolen: de man zal niet hebben kunnen geloven wat hem overkwam.
Ik droom voor jou in groen en blauw een eiland in de zon, met hier den daar, zeg jij het maar, een beekje en een bron.
Een eiland uit duizend één nacht, waar iedereen nog weet, waarom de liefde liefde heet, en waar ik jou, in groen en blauw, steeds in mijn armen hou!
(Lied gezongen door Marva, vele jaren geleden!)
Dit komt spontaan in me op als ik het eiland wil beschrijven. Het is een genot voor natuurliefhebbers, een must voor klimmers of mountainbikers, en een droom voor iedereen, die van de zee houdt. Nergens is ze klaarder en zuiverder in onze Europese contreien. De westkust is een veelvoud van inhammen en kreken en het lijkt alsof ze met een onzekere hand getekend is. De oostkust is veel rechter en egaler. Het water van de zee kleurt van lichtblauw over inktkleur naar zwart en van turquois tot kristalhelder groen. Ik raak er gewoon niet op uitgekeken en het schuim van de golven vormt kanten kraagjes op hun aanzwellend geweld. Soms is ze bijna rimpeloos rustig en dan weer rollen en stormen de baren naar het strand en spelen een spel van aantrekken en afstoten, nooit hetzelfde, steeds wisseld en ongewoon fascinerend. Eens ruist ze zacht en murmelt als een onschuldig beekje en dan weer zwelt het geluid aan, en breekt op het strand. Oh ja, ik ben verliefd op de zee, vooral op deze met haar prachtige tinten en betoverend lied. Ik krijg de kleuren niet meer uit mijn hoofd, en kan me er de hele lange winter aan laven. Het eiland heeft iets teder en ruw tegelijk. De bergen en heuvels zijn overdonderend imposant en indrukwekkend. Er leven heel veel everzwijnen in de bossen her en der en daar wordt door de Corsicanen lustig jacht op gemaakt. Men vertelde ons, dat jongens, op hun 18de verjaardag, niet een bromfiets of iets dergelijks cadeau krijgen maar wel een jachtgeweer en een jachtmes. Je komt ze dan ook overal tegen, de uitstalramen met prachtige messen! Wanneer er everzwijnen geschoten worden, worden ze gestroopt en hun huiden worden tegen de omheiningen langs de weg gespannen. Het vlees gaat naar de hoteliers of wordt gebruikt voor eigen bevoorrading. Overal waar we met de bus langsreden, zagen we die huiden en soms ook ganse koppen op de draad gespannen, soms tot 19 stuks . Het was een soort van opscheppen door de plaatselijke bevolking: zie eens wat goede jagers wij hier hebben!! Op een zekere dag reden we met de bus over een van deze steile bergwegen, die een uiterste concentratie en vakkundigehid van onze chauffeur vereisten, en de bus verminderde vaart. Dat gebeurde wel meer, als we voor een bocht kwamen en er tegemoetkomend verkeer was. Plost werd het gemompel vooraan in de bus luider en mensen gingen rechtstaan om de weg voor de bus beter te kunnen zien. Wat bleek: er liep een everzwijn voor de bus, van links naar rechts op de weg en onze chauffeur vertraagde om het dier niet aan te rijden. Voorbijsteken was op dat ogenblik geen optie, omdat het voortdurend van wegkant wisselde. In de hoop dat het in de bossen zou verdwijnen, bleef Pol, onze chauffeur voorzichtig achter het dier rijden. Plots riep iemand: het dier is gekwetst, het bloedt aan zijn snuit!. Dat verklaarde veel natuurlijk. Plots kwamen er enkele auto ons tegemoet en die kregen het dier in de gaten. Onmiddellijk stopte één auto naast de weg en prompt kwam de loop van een geweer uit het raam. Het dier voelde hoe laat het was en maakte rechtsomkeer en liep terug van waar wij gekomen waren en kwam zo voorbij mijn raam. Mijn maag maakte een buiteling in mijn lijf. Niet van schrik maar van deernis met dat arme dier.Ik voelde een wee gevoel opkomen in mijn keel. De helft van zijn zachte snuit flapperde bij elke pas op en af. Blijkbaar hing dat stuk er los aan omdat het al beschoten was geweest, ofwel aangereden door een voertuig. De schutter had zijn wagen reeds in beweging gebracht en reeds achter het dier aan. Hoe het afgelopen is, laat zich wel raden. Dat hebben we gelukkig niet meegkregen, want de bus vervolgde haar weg. Gelukkig voor het dier, dat het werd afgemaakt, want sterven moest het sowieso. Als je niet meer kunt eten, ga je dood, zo eenvoudig is dat. Maar deze scene vormde een verschrikkelijk contrast met de liefelijkheid van mijn eerdere indrukken. Maar dat is Corsica, een eiland van contrasten, lieflijk en ruw, helder en donker, maar zonder meer onvergetelijk.
Waar ben je mijn lief licht van mijn leven ben je een vlinder of ben je een ster Ben je nabij of ver, héél ver?
Mijn wezen strekt zich naar je uit, ik kan je niet meer vinden. Er is alleen dat groot verdriet Zeg dat je het voelt, zeg dat je het ziet...
Ik staar nu in de nacht omhoog en zie daar duizend zielen, die flonkrend naar me wenken en mij hun troost aanbieden.
Jij bent nu één van hen, ik kan je zo herkennen, nu weet ik waar je bent. Ik kan je hier nu vinden om lang met je te praten, te huilen, boos te zijn, want jij hebt me verlaten en toch blijf jij in mij.
Ik las gisteren in de krant dat er op een bepaalde zender een presentatrice moest overgeven, terwijl ze een spelletjesprogramma presenteerde. Ik vroeg me direct af of ze soms zwanger was, want mijn eigen zwangerschap kwam me klaar en duidelijk voor de geest en van "gubbelen" weet ik alles af. Bij vele moedertjes in spé zijn alleen de eerste maanden een probleem maar bij mij ging het gewoon niet over. Of er nu iets in die maag zat of niet, elke dag had ik de nodige keren prijs. In die tijd werkte ik op een bank en moest elke morgen met de bus naar mijn werk. Ik had ook de geweldige eigenschap om, zelfs als ik niet zwanger was, wagenziek (of busziek) te worden en dan laat het vervolg zich al raden zeker! Bij alle miserie had ik toch nog het geluk, dat er erg veel bussen stopten aan mijn halte. Ze waren weliswaar volgeladen met studenten, op weg naar de scholen in het stadje waar ik werkte. Ik stapte dus elke morgen op de éné bus en vooraleer ik halverweg was, moets ik eruit en stond onder de geïnteresseerde, of misschien wel afkerige, blikken van de studentenbevolking de ziel uit mijn lijf te gubbelen langs de weg. De chauffeurs, die mij allemaal kenden, konden natuurlijk niet op me wachten en reden verder. Ze hadden zich ook aan hun tijdschema te houden. Daar bleef ik dan staan tot de volgende bus eraan kwam en dan stapte ik weer in en vervolgde mijn weg naar het werk. Als ik er nu zo over nadenk, vind ik het ongelooflijk, dat ik dat negen maanden heb volgehouden en zelden een dag gemist heb op mijn werk. Alleen wanneer ik voor onderzoek naar de gynecoloog moest, was ik enkele uren later, met doktersbriefje! Direct na het onderzoek vertrok ik sito presto naar mijn werk. De arts , die mijn problemen kende, had mij pillen voorgschreven, en daarvan moest ik er elke morgen een nemen. Ik liet mijn wekker een uur op voorhand aflopen, nam mijn pilletje met wat water in en moest daarna een beschuitje eten met wat jam of smeerkaas. Dan rustig nog een uurtje blijven liggen, zodat mijn maag rustig zijn werk kon doen. Ofschoon ik dat negen maanden lang gedaan heb, heeft het me geen greintje geholpen. Of misschien toch wel, en zou het nog erger geweest zijn, moest ik die medicatie niet geslikt hebben. Dat dit alles een echte uitputtingsslag is voor je lichaam, hoeft wel geen betoog. Op een bepaalde dag reden we met de wagen naar een begrafenis in Doornik. Mijn man heeft de "gubbelstops" geteld en kwam aan 13 keren! Ikzelf kende mijzelf haast niet meer en bij aankomst in Doornik ben ik prompt in bed gedoken en heb de hele namiddag geslapen. Hoe de terugkeer verlopen is, kan ik me niet meer herinneren. Op vrijdag moesten wij extra lang werken op de bank, en wel tot 19u00. Er kwamen dan namelijk veel grensarbeiders hun guldens omzetten in de nationale munt en in die tijd werden de meeste mensen nog wekelijks en cash uitbetaald. Om 19u30 had ik dan een bus. Op een winterse vrijdag eind december nam ik de bus naar huis. De sneeuw viel als een rookgordijn over de wereld. Ik was één van de weinige reizigers en ik voelde me moe en allesbehalve fleurig. En ja hoor, op een bepaald ogenblik was het weer zo ver! En hoe ik ook probeerde om die neiging de kop in te drukken, het hielp geen zier! Ik drukte op de stopbel en de chauffeur, die mij natuurlijk kende, stopte ook prompt en liet me uitstappen. Hij zette zijn traject verder en daar stond ik rond een uur of acht 's avonds, midden tussen de bossen van Opoeteren, moederziel alleen in de sneeuw mijn ziel uit mijn lijf te gubbelen. De tranen liepen over mijn gezicht van ellende en ik huilde ongeremd, want er was toch in geen velden of wegen een mens of huis te zien. Ik zag het echt niet meer zitten en wist absoluut niet, hoe ik thuis moest geraken. Nergens een huis in de buurt, waar ik zou kunnen telefoneren, dus zou er niets anders opzitten dan de ca 8 km verder te voet af te leggen. Ik was zo moe en uitgeput dat ik net zo lief in de sneeuw was gaan zitten om me onder te laten sneeuwen. Het was werkelijk erbarmelijk weer en er was geen levende ziel onderweg. Plots zag ik in de verte het wazige licht van autolampen. Ik was zelfs te versuft om autostop te doen, maar de auto, die mij eerst voorbijreed, stopte plotseling en reed een stukje achteruit. Er zat een ouder echtpaar in, die mij bezorgd vroegen of ik wel ok was. Ze zagen dat ik gehuild had en de vrouw stapte uit en bracht mij naar de auto en vroeg om in te stappen. Ik vertelde hen wat het probleem was en op besliste toon zegde ze, dat zij me wel naar huis zouden brengen. Later bleek dat het de gepensioneerde hoofdonderwijzer van ons buurdorp was en zijn vrouw. Die lieve onbaatzuchtige mensen hebben mij tot aan mijn deur gereden. Ze wilden van bedanken niets weten en van binnenkomen al helemaal niet. Ik moest maar zorgen dat ik het warm kreeg en dan lekker gaan slapen en alles vergeten. Geslapen heb ik, maar vergeten doe ik dit nooit.