" Indien gij uw gruwelen wegdoet, dan behoeft gij niet te vliedenâ? (Jer. 4:1).
Mensen, die hun slechte eigenschappen en hun minderwaardige handelen ' hun gruwelen' niet wegdoen, kunnen het licht van de Heer niet verdragen. Eenmaal zullen 'de aarde en de hemel' voor Hem wegvluchten (Op. 20:11). Men zou dit zo kunnen zien: er zullen eens mensen en gevallen engelen zijn, die zichzelf veroordelen, omdat ze het schijnsel van Gods lamp, dat alles doorlicht, niet kunnen verdragen. Zelf gaan ze de eeuwige duisternis in. God brengt ze daar niet. ze gaan in zekere zin eigener beweging, zij het ook gebonden door hun zonden, die ze niet wilden laten. Maar voor u,die zich radicaal - tot in de wortels van uw bestaan- aan het bekeren bent, geldt dat niet. U wilt uw zonden wel laten. U bent bezig, uw driftuitbarstingen, uw getreiter (waarmede u uw naaste, vooral uw allernaaste kwelde), uw spilzucht, uw gevloek, uw paniekzaaierij, uit te bannen. U jaagt in de naam van Jezus de boze geesten weg, die u aanzetten tot uw getier, gescheld en gekonkel. Naarmate u de gruwelen van uw hoogmoed, hebzucht en eigenwijsheid afzweert, voelt u zich meer op uw gemak in de aanwezigheid van de Heer.
2.5.2De richtingaanwijzer van het afrekenen met allerlei afgoden (gedachte)
Overwegingen:
u opent de weg naar God (2.5.2.1);
u leert zich thuisvoelen bij God (2.5.2.2);
u sluit de weg, die u afleidt van God (2.5.2.3).
2.5.2.1U opent de weg naar God
Indien gij u met uw gehele hart tot de Here bekeert, doet dan de vreemde goden en de Astartes uit uw midden weg en richt uw hart op de Here en dient Hem alleen, dan zal Hij u redden uit de macht der Filistijnen (1 Sam. 7:3).
U hebt wel eens eerder een poging gedaan om u te bekeren. U probeerde al eens eerder de hand van de Heer vast te pakken. Het lukte toen niet. U kreeg geen greep. Al eerder trachtte u uw been over de rand van het ravijn te slingeren. Maar het ging niet. Een zwaar gewicht trok u terug. Waarom lukt het u nu dan wel? Kijk, vroeger stonden de wegwijzers naar het heil van God er ook wel. Maar u kon ze niet lezen, omdat u ze nog niet wilde lezen. Maar nu kunt u ze lezen, omdat u het nu wilt. U ziet de waarheid: ik moet de vreemde goden wegdoen.
Even een voorbeeld: lang zat u ergens in een samenkomst. Men trachtte u te helpen. Thuis echter waren er die boeken over astrologie, die er niet alleen stonden, maar die door u ook werden verslonden. Zij maakten u zo vol, dat er geen plaats meer was voor het werkelijke positieve denken, dat God u wilde geven. Nu hebt u die boeken gezien als ballast: u leest er niet meer in. Voor de veiligheid hebt u ze maar weggedaan. Want, overlegde u, ik ben op dat punt nu eenmaal zwak, laat ik op mijn hoede zijn voor die hartstocht (Mal. 2:15). Hè, wat een opluchting!
Nu moet u niet denken: O, ik heb geen boeken over astrologie en geheimzinnige hoeken en lichtinvallen en afmetingen. Met mij is alles oké. U begrijpt toch, dat het maar een voorbeeld was, één uit duizenden. Een voorbeeld dan nog, dat alleen maar opgaat in een speciale situatie, voor een bepaald mens. Eigenlijk nog een beetje wereldvreemd voorbeeld ook.
Daarom nog een voorbeeld, wat dichter bij. Daar is een jongen van negentien. Altijd een beetje een wilde geweest. Toen hij twaalf was, kocht hij boekjes met de meest perverse porno, om zijn vriendjes te overbluffen. Wisten zij veel! Ze zaten maar wat dom te grinniken om wat ze in de verste verte niet snapten. De jaren gingen voorbij. Je werd zestien, te groot om die rommel nog te kopen. Maar de boekjes staan nog in je kast. Nu begrijp je ze. Vroeger overdonderde jij er je vrienden mee. Nu vergiftigen ze jou; op de jeugdclub weet je je daardoor een vreemde eend in de bijt. Zou het nu geen tijd worden om die hele ongein in de vuilnisbak te doen? Woensdag komt de ophaaldienst. Vanuit je kamer zie je, hoe je Baäls en Astartes (letterlijk: mannelijke en vrouwelijke afgoden) worden ingeladen en weggeperst. O, wat een bevrijding.
Gaat u toch nog eens uw geestelijke inventaris na? Geen enge boeken, geen vieze boekjes. Allemaal dik voor mekaar? Maar er zijn nog veel meer Astartes: bepaalde te benoemen gegevenheden, die u vereert of waarvan u de slaaf bent, of waaraan u zekerheid ontleent. Vroeger zag u ze wel, maar u wilde ze niet opruimen. U zei: Mijn hardrockband en mijn optreden en misschien mogen we toch wel eens in Top Pop. Of: Mij kan niets overkomen met mijn ziektekostenverzekering en mijn waardevast, welvaartsvast salaris en pensioen. Waarom noem ik nu juist zulke weinig opvallende Astartes? Och, iedereen komt al aandraven met de twee smaakmakers: rookverslaving en drugsverslaving. Het is goed om eens iets anders te noemen.
Maar hoe dan ook nu ziet u uw Astartes, maar en dat is het verschil nu wilt u er af.
Nu kunnen de Filistijnen u niet meer zo onderdrukken als vroeger.
Toen:
was er altijd wel een demon, die uw geloofshand, die u in gebed naar Jezus uitstrekte, deed verkrampen;
waren er boze geesten, die als zware gewichten aan u hingen;
waren er steeds stemmen, die u influisterden: Doe niet zo gek. Dadelijk hebben alle mensen in de gaten, dat je ook van die ploeg bent. Piet draaide gisteren zijn hoofd om, toen hij je zag. Hij wist het al.
Nu:
zegt u: Satan in de naam van Jezus, de Zoon van God weg!
haalt u die reddende rotsrichel, die u nooit kon bereiken;
ligt u weliswaar uit te hijgen, maar na verloop van tijd richt u zich op om verder te gaan;
ziet u de wegwijzer: niemand anders dan Jezus.
U bent op de goede weg, omdat u begonnen bent uw afgoden weg te doen. De route naar God is niet meer ondergesneeuwd de sneeuwschuiver kwam langs.. de pas is vrij!
âMaar ook nu nog luidt het woord des Heren: âBekeert u tot Mij met uw ganse hart en met vasten en met geween en met rouwklacht. Scheurt uw hart en niet uw klederen en bekeert u tot de Here, uw Godâ?. Want genadig en barmhartig is Hij, lankmoedig en groot van goedertierenheid, berouw hebbende over het onheilâ? (Joí«l 2:12,13).
Eerst even enkele kernbegrippen: â? Met uw ganse hart: niets achterhouden van uw gehele persoonlijkheid. Al uw parmantige uitspraakjes durven toetsen aan het woord van God. Als u bijvoorbeeld neuswijs zegt: âWaarom zou ik God iets vertellen van mijn nood. Hij weet toch alles alâ?, zo'n babbeltje na toetsing herroepen (Philipp. 4:6).
â? Vasten: ook eens een pleziertje durven loslaten. U niet meer verdoven met een stroom van recepties en feesten en verstrooiing. Die herrieknop eens even durven omdraaien. De stilte niet eng vinden, maar daarin leren luisteren naar gedachten, die God in uw hart laat opwellen.
â? Geween en rouwklacht: niet meer vloekend en tierend razen tegen die rotte maatschappij. Blozend van schaamte, verdrietig, aangeslagen, kleintjes, durven toegeven, dat uw eigen inbreng in die maatschappij ook wel beurse plekken had. Ook eens willen letten op door u verknoeide kansen, door u aangericht leed.
â? Scheur uw hart en niet uw klederen: geen uitwendige emotie, zo van: âHí¨, wat ontroerend allemaal⦠en dat zingen⦠ik werd er zo door aangegrepenâ?, maar een inwendige beroering: âO God, wat ben ik stom geweest; vergeef meâ? (Luk. 8:13).
â? Genadig, barmhartig, lankmoedig, goedertieren: u begint er oog voor te krijgen, hoe al die heerlijke eigenschappen van God aan de dag traden. Toen Hij op dat volkomen oorspronkelijke idee kwam. Deze vondst: u redden, doordat Jezus deed, wat u niet doen kon: voor uw fouten betalen. Die lankmoedigheid, om uw zonden te verdragen, zolang de tijd nog niet rijp was voor meer. Die barmhartigheid om uw zonden te willen vergeven, toen de tijd gekomen was. Die goedertierenheid, dat zo doortrokken zijn van goedheid, dat er oneindig veel mogelijkheid was om uw zonden ook te kunnen vergeven, zodat die zonden verzwolgen werden in een stroom van goedheid. Die genade om dan ook alles te geven om de kloof te overbruggen (Joh. 3:16).
U bent door de open deur naar binnen gegaan. U bent aan Gods tafel gaan zitten tussen al die anderen. Zijn licht omgeeft u (Luk. 8:16). De ervaringen met Hem overweldigen u. U bent thuis. U volgt de wegwijzers naar een beter leven. U wandelt in het licht met Jezus, het duist're dal ligt achter u. Goed, dat dal ligt nog vlak achter u, gevaarlijk dichtbij, maar toch: achter u, achter u. Als u vooruit wandelt, vermindert het gevaar om er in te vallen.
âIndien gij u bekeert, Israí«l, luidt het woord des Heren, dan moogt gij tot Mij wederkerenâ? (Jer. 4:1).
Hoe dikwijls hebt u niet geprobeerd om 'fijn te gaan leven'. U las boeken over de geweldloosheid, maar toen het onrecht u al te na kwam, werd ook u â? mak lam â? gewelddadig. U stevende op de horizon af van het milde, hogere, begrijpende, glimlachende denken. Toen u er echter 'bijna was', ging iemand 'op uw tenen staan'. Wat was u opeens hard, bekrompen, platvloers en nors. En wat was die horizon opeens ver â? onbereikbaar ver â? weg. Maar nu!! U hebt gestameld: âHeer⦠vergeef⦠alleen het offer van Jezus... zijn bloed, voor mij gestortâ?. wat ging dat tegen 'dat hoogmoedige vlees van u' in! U dacht: âWat doe ik nu toch; dit kan ik toch niet maken!â? Maar de gelovige, die u hielp, zei: âSatan, in de naam van Jezus, de Zoon van God, laat haar los!â? (Luk. 10:17). â¦en er kwam een ontspanning over u; nooit gekend.
En nu, die verre, peilloos verre horizon, komt weer naar u toe, lokkender dan ooit, anders dan vroeger. Er is een gedachte in u, stil als een heel zwak geruis: âNu jij je tot Mij keert, dat heel kleine stapje in jouw eindigheid, keer Ik Mij tot jou, die grote stap in mijn oneindigheidâ?.
Weer een goed teken: u wordt u bewust, dat u een mogelijkheid krijgt voor een inniger, meer harmonisch leven. U hebt de berg bestegen van het 'uzelf prijsgeven in de bekering' en nu kijkt u rondâ¦
Er is een versje: âThe bear went over the mountains (3x) to see what he could see. But all what he could see (2x) Was the other side of the mountains (3x) was all that he could seeâ?
Dat versje klopte vroeger, van die nieuwsgierige beer, die een berg beklom en geen ander uitzicht had dan: meer bergen! Maar nu klopt het niet meer! Een uitzicht op een blinkende stad ontrolt zich (Hebr. 12:22). U ziet licht, zo veilig, zo beschermend, als u het soms wel in een kring een tafel met een gezin er aan, ziet omvatten.
De omstandigheid, dat u er oog voor kreeg, dat een vrediger, voller leven mogelijk is met Jezus, is een bewijs ervoor, dat u de goede wegwijzers volgt. Loop maar door; de deur van Gods huis staat open. Aan tafel is best nog een plaats vrij (Luk. 22:30, Joh. 14:2).
2.5 DE GOEDE WEG EN ZIJN RICHTINGAANWIJZERS (hoofdgedachte)
Gedachten: De richtingaanwijzers van: â? het komen binnen de kring van Gods liefde en barmhartigheid (2.5.1); â? het afrekenen met allerlei afgoden (2.5.2); â? zich richten op God en uitredding door God (2.5.3); â? terugkeer in wat â? geestelijk gezien â? het eigen land is (2.5.4); â? opbouw en inzicht (2.5.5); â? verandering van bestraffing in bevrijding (2.5.6); â? blijdschap, die wordt teweeggebracht (2.5.7); â? hoe Jan en Joke kwamen, waar ze behoorden te komen (2.5.8); â? slotopmerkingen (2.5.9).
2.5.1 De richtingaanwijzer van het komen binnen de kring van Gods liefde en barmhartigheid (gedachte)
Overwegingen: â? geen grens tussen u en de lichtkring (2.5.1.1); â? uw gaan tot de lokkende lichtkring (2.5.1.2); â? ervaringen binnen de lichtkring (2.5.1.3).
2.5.1.1 Geen grens tussen u en de lichtkring
âWanneer gij u tot de Here uw God, bekeert en naar zijn stem luistert,overeenkomstig al, wat ik u heden gebied, met geheel uw hart en met geheel uw ziel, dan zal de Here uw God in uw lot een keer brengen en Zich over u erbarmenâ?(Deut. 30:2,3).
Merktekens markeerden uw ongemerkt, verliezend afglijden, toen u op de slechte weg was. Richtingaanwijzers, andere merktekens, begeleiden uw inspannende, overwinnende klim, nu u op de goede weg bent. Het wordt lichter, warmer; het mag dan al buiten uw levenshuis stormen: het binnenklimaat wordt vriendelijker. U hoort de stem van Hem, Die u zoekt. Die stem wordt duidelijker. U leert er nauwkeuriger naar luisteren. Met elke vezel van uw wezen bent u er steeds meer op gericht, elke aanwijzing op te volgen. Nu begint de Heer uw omstandigheden in gunstige zin te veranderen. Hij redt u vol liefde uit alle nood. Hoe? Laat ik eens een voorbeeld nemen uit duizenden. Hecht er niet te veel belang aan: ik had net zo goed een nadere situatie kunnen kiezen.
God begint bijvoorbeeld uw mensenschuwheid weg te nemen. Nooit durfde u zich temidden van grote groepen te vertonen. Door die angst werd u steeds meer in de eenzaamheid gedrukt. Maar dat is over; u bent al verschillende malen in een drukke kerkdienst geweest.
Kijk, dat is nu één van de duizend bloemen, die God laat bloeien. Dat is nu vol erbarming een keer brengen in iemands lot. Nu kan elk voorbeeld ook weer ontkracht worden. Iemand zou kunnen zeggen: âJa, ja, zo ging het mij ook. Maar ik kreeg van mijn nieuwe vrienden toch een dreun op mijn hoofd! Nu ben ik meer mensenschuw dan ooitâ?. Maar ook dan zeg ik: âVolhouden; uw volledige overwinning komt, tienmaal zoeter dan de eersteâ? (Rom. 8:17).
Terug nu naar de tekst. Nog weer even over: 'met geheel uw hart en met geheel uw ziel'. Een oppervlakkige bekering garandeert u Gods erbarming niet. Alhoewel: God is uiterst royaal (Ps. 34:9). Mensen, die zich helemaal gevoelsmatig tot Hem keren, ontvangt Hij opmerkelijk feestelijk. Hij, de grote Kenner van de harten (Hand. 15:8), ziet kansen, waar wij, mensen, zeggen: âMoet je daar nu zien! Die drijft toch wel totaal op zijn emotiesâ?.
Maar goed, er is een wegwijzer vanuit doodse kilte naar levende warmte. Wanneer u er plezier in hebt om God uit liefde te gehoorzamen, dan loopt u met die wegwijzer mee.
God is licht (1 Joh. 1:5). Rondom Hem is het licht. Vroeger vluchtte u van dat licht vandaan (Joh. 3:20). Er was een grens tussen u en die lichtkring. Nu is die grens weg. U vlucht niet meer, maar u wordt door dat licht gelokt (Joh. 3:21).
2.4.4.4 Laat de zonde los van de geestelijke luiheid
âEn aan hen wordt de profetie van Jesaja vervuld, die zegt: âMet het gehoor zult gij horen en gij zult het geenszins verstaan en ziende zult gij zien en gij zult het geenszins opmerken. Want: het hart van dit volk is vet geworden en hun oren zijn hardhorend geworden en hun ogen hebben zij toegesloten, opdat zij niet zien met hun ogen en met hun oren niet horen en met hun hart niet verstaan en zich bekeren en ik hen zou genezenâ? (Matth. 13:14,15).
De Heer Jezus herhaalt hier woorden, door de profeet Jesaja gesproken. Een situatie, die zich voordeed in de dagen van Jesaja, deed zich weer voor in de tijd van Jezus. Naar mijn mening gaat het hier om een algemeen menselijk verschijnsel, dat ook nu â? in onze tijd â? kan plaatsvinden. Welke toestand wordt hier beschreven? (ik vertaal het nu maar direct in termen van onze tijd). Er zijn mensen die: â? met hun oren de goede woorden van God horen; â? met hun ogen de goede daden van God zien; â? met hun innerlijk iets van de liefde van God doorvorsen. Maar het is net niet genoeg! Ze worden geroerd tot in het diepste van hun emoties. De ervaring 'brandt echter niet door de bodem van hun ziel heen'. Hun diepste innerlijk, de geest, blijft onbereikt. â? hun geweten weigert, fouten te erkennen; â? hun geloof blijft zich aan schijnzekerheden vastklemmen; â? hun diepere kennen kan de zonde niet radicaal herkennen en laten; En dan⦠worden ze immuun! Ze verdragen elke prediking! â? bij de meest dringende uitnodiging om te breken met de zonde, zuigen ze bedachtzaam op hun pepermuntje en denken aan⦠niets! â? duivelen worden uitgedreven in de naam van Jezus; zij overwegen: â't Duurt weer lang vanmorgenâ?; â? zieken vinden genezing onder handoplegging in de naam van de Meester; zij zitten te dubben: âDie vrouw komt wel vaker naar voren, dacht ik toch⦠ja, klopt; ik heb ze wel meer gezienâ?; â? de onverbiddelijke ondergang van de halfhartigen in de eindtijd wordt aan hen voor ogen gesteld; even schrikken ze wakker, maar dan dommelen ze weer voort. Zij hebben zich niet laten genezen door de Heer. Zij hebben zijn medicijn wel gebruikt maar: â? met te grote of te kleine doses; â? zonder de kuur af te maken; â? op verkeerde tijden; â? niet op de nuchtere maag. In het algemeen dus: â? niet in overeenstemming met zijn richtlijnen. Nu doet Gods medicijn hen niets meer. Nu kan de Heer hen met zijn genezing niet meer bereiken. Hoe kan men het zich ook voorstellen? Toen de boodschap van de Heer in hun bewustzijn binnenkwam, weigerden ze de reeds aanwezige inhoud van hun persoonlijkheid kritisch te bekijken. Verkeerde en nutteloze vulling hadden ze weg behoren te doen. Nu dat niet gebeurde, kwamen de woorden van de Heer in een vol huis. Die genezende woorden werden verdund en ontkracht door de overdaad van andere â? deels ook nog verkeerde â? indrukken, die men liet blijven. U, bekeerde, behoort hiervoor te waken. Vraag Jezus maar om hulp. U zou Hem bijvoorbeeld kunnen vragen: â? âHeer, ik wil geen innerlijk, dat door vetkwabben van gewenning van U wordt gescheiden; â? ik wil geen oren met vuilproppen van sleur erin, zodat uw stem vaag en onduidelijk tot mij komt; â? ik wíl geen geestelijke slaperigheid, zodat ik uw glorie niet kan zien. Ik wil mij honderd procent omkeren naar U toe. â? geef mijn hart een geestelijke vermageringskuur Heer; â? haal met uw wattenstaaf de smeer uit mijn oren; â? Heer, en die vermoeidheid, die mij zo slaperig maakt; daar doet U ook wat aan! Dank u Heerâ?.
En hoe doet God dat dan? Hij leert ons om zijn medicijn goed te gebruiken: â? door constant te zijn in onze geloofsbeleving, niet eerst overenthousiast en daarna weer geheel en al ontmoedigd (Matth. 13:20,21); â? door rustig door te gaan; zijn weg helemaal af te lopen, hoe de steeds wisselende omstandigheden ook zijn (2 Cor. 6:8); â? door heel ons leven, heel ons werk, heel onze tijd, altijd aan Hem op te dragen (Col. 3:17); â? door onze wandel in de hemelse gewesten te hebben (Ef. 2:6), de enige manier om met je voeten stevig op de grond te blijven, nuchter (1 Thess. 5:6), waakzaam (1 Petr. 5:8), niet zweverig.
En hoe maakt God uw levenshuis wat minder vol? Hij maakt u kieskeuriger. U leest niet meer alles, wat uw huis binnenkomt. U kijkt niet meer naar alles, wat via de t.v. binnenstroomt. U luistert zelfs niet meer naar die lieve, vrome broeder, die slechte geruchten over medegelovigen zo vakkundig bij u wist binnen te lepelen.
U bent â? kortom â? geen 'August Argeloos' meer op geestelijk terrein. Nu u uw innerlijke luiheid van u hebt geschud, bent u aan het leegworden van allerlei rim-ram van gedachten. U staat open voor Gods woorden. Uw luiheid verandert in ijver (2 Petr. 1:5).
2.4.4.3 Laat de zonde los van de zelfingenomenheid
âBrengt vrucht voort, die aan de bekering beantwoordt! Beeldt u niet in, dat gij bij uzelf kunt zeggen: âWij hebben Abraham tot vaderâ? (Matth. 3:8,9).
Johannes de Doper spreekt hier tot mensen, die zichzelf zoet hielden met een schijnzekerheid. Ze stamden af van Abraham. Hun stamvader had door zijn opmerkelijk en diep geloof een bijzondere band met God. Er was aan Abraham een belofte gegeven, dat uit hem een volk zou voortkomen, dat ook zulk een bijzondere band met God zou hebben (Gen. 22:17). Bij vele van zijn nazaten bestond nadien een misverstand. Zij redeneerden: âWij stammen in de lijn der geslachten â? van vader op zoon dus â? van Abraham af. Dan staan wij daarom nu in dezelfde speciale verhouding tot God, als hij vroeger stondâ?. Dat was fout gedacht: Abraham geloofde in God en dat geloof droeg vrucht. Wie niet in God gelooft, brengt geen vrucht voort, zoals Hij dat bedoelt. Als men niet gelooft zoals Abraham, doet het dus niets ter zake of men langs de natuurlijke weg afstamt van Abraham. Daarentegen: wie in God gelooft zoals Abraham, staat in dezelfde innige betrekking tot de Eeuwige als deze. Of men dan in de lijn van de geslachten niet van Abraham afstamt, is van geen enkel belang. Daarom zegt Johannes de Doper: âWat kan het mij schelen, dat jullie 'raszuiver' zijn. Waar is jullie vrucht? Ik zal alleen maar aannemen, dat jullie echt bekeerd bent, als het uit jullie handelen blijkt. Aan smoesjes, dat je 'bij zo'n goede ploeg hoort', heb ik niets. Praatjes vullen geen gaatjes. Alleen door daden laat ik mij overtuigenâ?.
Wanneer u bekeerd denkt te zijn, kan er toch deze gedachte bij u postvatten: âIk zit bij een heel beste, maatschappelijk hoog aangeschreven kerk. Ik breng mijn stem uit op een in de lijn liggende politieke partij. Ik ben georganiseerd in een vakbond, die ook al 'mijn soort mensen' omvat. Ja, hoor eens; als ik dat geregelde, geordende leven van mij vergelijk met die ordeloze meningentroep 'buiten', dan moet ik toch zeggen, dat ik een hele voorsprong heb, ik ben toch wel in de lijn van 'grote mannen van God' in het verledenâ?. Als u die zelfgenoegzame, zielse zekerheden blijft koesteren, raakt u nooit helemaal los van de slechte weg. U kunt van die weg niet vandaan blijven, als u alleen als vrucht hebt: â? degelijkheid; â? voortzetten van 'het vaderlijk erfdeel'. Bekering behoort een betere vrucht te dragen: â? een 'geestelijke' vrucht; â? een vrucht van geloof in God; â? de 'vrucht van de Geest' (Gal. 5:22). Bid uw Vader ook maar hierom. Natuurlijk kom ik op de doop in de Geest nog terug. Maar: vraag vast om een voorschot. Zeg: âHere Jezus, ik ben blij met mijn fatsoenlijkheid, maar ik bouw er niet meer op. Ik ben dankbaar voor de genade, die U ook daarin gegeven hebt. Heer, wilt U mij een andere, veel hogere, geestelijke vrucht laten dragen? (Ef. 5:9). Dank U!â?
2.4.4.2 Laat de zonde los van de wereldgelijkvormigheid: het net zo zijn als ieder ander
âEfraí¯m vermengt zich met de volken. Efraí¯m is een koek, die niet gekeerd is. Vreemden hebben zijn kracht verteerd, maar hij beseft het niet. Zelfs ligt grijsheid over hem gesprenkeld, maar hij beseft het niet. Zij hebben zich niet bekeerd tot de Here en zij hebben Hem trots dit alles niet gezochtâ? (Hos. 7:8-10).
a) Het volk uit oude tijden, waar het in deze tekst om gaat, had een taak. Het moest zijn eigen identiteit bewaren. Alleen binnen dat raam van helemaal zichzelf zijn kon het zijn roeping vervullen. Die roeping was tweeledig: â? dragen van een belofte van God; â? meehelpen aan een plan van God. Die belofte en dat plan betroffen de eerste komst van God Zoon. â? God had het plan om door middel van zijn Zoon in de wereldgeschiedenis in te grijpen; â? Zijn Zoon zou door de poort van de geboorte in de arena binnentreden voor de grote strijd. Uit het volk Israí«l, waarvan Efraí¯m deel uitmaakte, zou Hij geboren worden. Wat een roeping; wat een taak! Telkens echter dreigde het volk tekort te schieten. Ze vermengden zich met andere volken en kwamen zodoende niet tot taakvervulling. Zo werden ze ook ontrouw aan hun roeping. b) Daar kwam nog iets bij! Ze hadden allerlei negatieve ervaringen, die het leven van alledag kan bieden: â? Verleidingen overwonnen hen; â? Grievende bejegeningen verbitterden hen; â? Verslavingen overmeesterden hen. Op allerlei manier roosterde de duivel 'de koek van hun leven'. Dat 'roosteren' werd tot 'aanbranden', tot 'verbranden' zelfs. c) En nooit, nooit kwamen ze ertoe, nu eens 'op hun andere kant te gaan liggen'. Hogere ervaringen met de Heer zouden hen goed gedaan hebben. Maar zo was het nu eenmaal niet. De realiteit was, dat hun zielse leven overladen, over-gaar, verschroeid werd door aardse en demonische belevenissen. Hun geestelijk leven evenwel kreeg geen enkele aanraking van God. Het bleef ongaar en klef. d) En: er kwam nog iets bij! In de veeleisende dienst van allerlei afgoden teerden zij weg. Met de cultus van die tijd gingen seksuele uitspattingen gepaard. De daarmee verbonden orgií«n roofden hun lichaamskracht. Ingewikkelde vragen werden in hun brein binnengesmokkeld door zelfverzonnen of geí¯mporteerde godsdiensten. Het overpeinzen van die nep-problematieken tapte hun denkkracht af. Ze hadden niets in de gaten, maar eigenlijk waren ze innerlijk al oud en moe aan het worden. En: iets van wezenlijke waarde was er nog niet uit hun handen gekomen. Oud en moe en leeg, terwijl ze er uiterlijk misschien nog jong uitzagen. e) Wat was het nodig, dat deze mensen zich omkeerden om de Heer te zoeken. Hem hadden ze nodig om nu eens -eindelijk te komen tot: â? taakvervulling en roepingsgetrouwheid; â? opbouw van de contactgestoorde diepste wezenskern: de geest; â? een verjongingskuur in Gods schoonheidssalon met blijvend gunstig gevolg voor de ziel. Maar: zij bekeerden zich niet.
Ad a: Deze dingen zijn ook tot uw lering geschreven (Rom. 15:4). Wanneer u begint met zich te bekeren, begint u ook te behoren tot God volk, niet ut oude tijd, maar van de nieuwe tijd. U krijgt dan ook een taak. Ook u behoort uw identiteit, uw eigenheid als kind van God, uw apart gesteld zijn als zodanig (Hebr. 10:10) waar te maken. Alleen zo kunt u de roeping van de nieuwe tijd, de nog meer omvattende roeping vervullen: â? u draagt de voortgezette belofte van God; â? u helpt mee aan Gods voortgezette plan. Dat plan en die belofte betreffen de tweede komst van Gods Zoon. â? God heeft het plan om opnieuw, door middel van zijn Zoon in de wereldgeschiedenis in te grijpen (Open. 1:7); â? nu gaat zijn Zoon naar de veldslag aan de spits van een leger van medestrijders, zijn keurkorps (Op. 19:14). U mag soldaat zijn in dat leger, als u uw taak en roeping volledig waar maakt (Op. 14:4). Dat is me nog eens een taak! Wat een kanjer van een roeping. Nooit behoeft u zich meer af te vragen: âWaarom leef ik nu eigenlijk? Wat is de zin van mijn bestaan?â? Maar ook u kunt tekortschieten, ook u kunt door wereldgelijkvormigheid helemaal opgaan in de massa; door uw net zo zijn als wie dan ook onherkenbaar en onbruikbaar worden als 'apart geplaatste'. Zo zou ook u aan taakvervulling en roeping niet toekomen.
Loskomen van de slechte weg is één ding, losblijven een tweede. Hoe blijft u los? Laat ik eens een voorbeeld noemen van niet-wereldgelijkvormigheid, waardoor dat losblijven bevorderd wordt. Het is ook een illustratie daarvan, dat u heel anders bent geworden, omdat u Christus hebt leren kennen (Ef. 4:20). Stel: er wordt vuile, obscene taal uitgeslagen, waar u bij bent. Nee, nu niet bleekjes meelachen, niet meehuilen met de wolven in het bos. U plaatst zich buiten de sfeer. Hoe? Irriterend en negatief? Met een uitgestreken gezicht zeggen: âIk doe daar niet meer aan meeâ¦â? (u weet wel, met zo'n zuinig samengetrokken mondje). Hí¨ nee, vraag God maar om wijsheid, als die u voor deze situatie ontbreekt (Jac. 1:5). Hij geeft u tientallen positieve manieren om uw 'heiliging' â? uw 'afzonderlijk gesteld zijn' â? te laten zien (Philipp. 2:15). U zult die heiliging kunnen tonen op een aantrekkelijke, tot gezonde jaloezie prikkelende manier.
Overigens â? even terzijde â? als er een verkeerde sfeer in uw omgeving is, dan kunt u 'van binnen' zeggen: âBoze macht, vloekgeest (bijvoorbeeld), ik bind jouw macht in de naam van Jezusâ? (Matth. 18:18). Zo irriteert u de mensen niet en de demon kan niet zo vrijuit meer doorgaan met zijn kwade praktijken. Ik kom hier later â? niet in deze bijbelstudie - breder op terug.
Kijk, in zo'n sfeer van positieve niet-vermenging groeit u naar uw roeping toe, helper van God te zijn.
Ad b: Hiervoor heb ik geschetst, hoe dat volk van vroeger te kampen had met allerlei neerdrukkende belevenissen. Daarmede moet ook elke pas bekeerde rekening houden. U moogt zich echter beslist niet laten verbitteren, verleiden, verslaan. U zult op die punten wel eens struikelen, misschien zelfs vallen, maar u mag niet blijven liggen. Dan immers krijgt de duivel een kans u te laten 'aanbranden', zo niet erger. Als de duivel de 'koekenpan' is, bakt u dan, ondanks uw aanvankelijke bekering nog min of meer aan hem vast. In het gewone, dagelijkse leven wordt een aangebakken pannenkoek wel 'gered', maar hij komt in stukken en brokken uit de bakvorm. Hij blijft eetbaar, maar gaat met de andere mislukkelingen op een apart schaaltje, afgezonderd van de glorieus gelukte exemplaren. In het geestelijk leven gaat het net zo. Vele bekeerde mensen bakken toch vast aan de meedogenloze bakvorm van satan. Zij worden gered, maar als door vuur heen (1 Cor. 3:15). Zij bereiken het rijk van God, maar deerlijk beschadigd (Op. 2:11). Zij kunnen zich troosten met het weten, dat zij uiteindelijk helemaal heel gemaakt zullen worden (Op. 22:2), maar toch, het feest had groter kunnen zijn. Sommigen van hen, die in het duizendjarig rijk binnenkomen vanuit de eindtijd van deze bedéling, voelen dankbaarheid, maar toch ook iets van spijt. Kijkende naar de lijfwacht, zeggen ze: âDie lieten zich bijtijds keren!â? (zie de raamvertelling).
Ad c: Vraag aan God in de naam van Jezus: âHeer, zet uw gereedschap maar tussen mij en mijn leven en de vernietigingswil van de tegenstander. Heer; ik zit al een beetje aan hem vast. Ik kan die honende bejegening, die medekinderen van God mij aandeden, niet kwijt! Er zijn ook bepaalde ruwheden, onbeschaafdheden, onhebbelijkheden, die ik maar niet van mij af kan zetten. Uw mes Heer, om mij los te snijden van mijn boze wegen; o, ik verlang er naar. Ha, daar is het. Heer⦠au⦠dank U heer⦠au, au⦠dank U. En zwaai me nu maar hoog op en vang me op in uw bakvormâ? (voorbeelden gaan altijd mank). âPraat me geestelijk maar bij. O Heer, dat doet even heel pijn: mijn kleffe blubberigheid op uw bakplaat⦠oeiiii⦠maar wat een rust, wat een ontspanning voor mijn geest. Ga uw gang maar; wijst U het maar (Ps. 27:11). Wat merk ik daar: U krabt de harde schroeikorsten van mijn ziel (1 Cor. 6:11). Het komt goed. Dank Uâ?.
Ad d: Wanneer u zich bekeerd hebt, is uw denkkracht voor God. Geen vreemden mogen die energie opslurpen. Kan dat dan nog? Jawel; hiervoor zagen we één manier van wereldgelijkvormigheid: het zich net als andere wereldbewoners in de luren laten leggen door de vuile trucs van de duivel: â? als hij de mensen opport om ons te haten: terughaten; â? zet hij ze aan om ons te beroddelen: terugroddelen. Maar; wilt u nog een andere vorm van wereldgelijkvormigheid horen? (er zijn er genoeg!). Wel, hier komt hij: jezelf door andere mensen laten overheersen: een heel gewone, veel voorkomende domheid. Ik ga u met het nu volgende niet bang maken; u komt er ook wel doorhen, als het u overkomt, maar: een gewaarschuwd mens geldt voor twee.
Het geval kan zich voordoen, dat iemand bekeerd is en de gelegenheid krijgt om anderen te onderwijzen aangaande Jezus. Door dat onderwijs aan die anderen krijgt hij een zeker moreel gezag bij die anderen. Er kan nu iets heel vervelends gebeuren. Dat gezag bij die anderen kan verworden tot macht over die anderen. En wat is dan het gevolg? Een geestelijk leidsman, die een groep mensen afzonderlijk zet, maar niet voor Jezus, maar voor zichzelf. Zulke leidslieden zijn dikwijls zelf zielenpieten. Het is niet de bedoeling om ze te bespotten. Maar, gevaarlijk zijn ze wel. Hun volgelingen doen alles voor de leider, maar de grote Leider komt niet aan zijn trekken. Later moeten gelovigen soms beschaamd erkennen: âIk heb toch zo mijn best gedaan voor⦠(vul maar in), maar ik besefte helemaal niet, dat ik daardoor Jezus tekort deed. Wat heb ik mij het vuur uit de sloffen gelopen om de inzichten te verdedigen, die in deze kring golden: uren per dag. En waarom? Het waren uiteindelijk allemaal menselijke leringen en voorschriften, voorbestemd om te vervagen en te vervliegen (Col. 2:22)â?. En, wat hebt ú daar nu voor boodschap aan? Ook u zult soms in de verleiding komen om mensen te gaan verheerlijken. Doe dat niet! Het belemmert uw loskomen van het oude leven. En: als u losgekomen bent, trekt zo'n houding u weer naar de oude fouten terug, kunt u er niet vandaan blijven. Wat was ook weer de hoofdgedachte? Loskomen en losblijven. Kijk maar alleen naar Jezus zelf (Hebr. 12:2), dan blijft u los. Mijd de zonde van wereldgelijkvormigheid. Steun niet op mensen, zelfs niet op de edelsten onder hen (Ps. 146:3). Ik neem aan, dat ik een rijk geschakeerde lezerskring heb. Daarom zullen er zeker zijn, die verrast opkijken en zeggen: âLaat ik nu toch altijd gedacht hebben, dat je niet wereldgelijkvormig bent, als jeâ¦â? (en dan volgt er een opsomming, waarbij ieder weer wat anders invult): â? niet fietst op zondag; â? alleen maar een verouderde zwart-wit t.v. hebt, enkel om naar het nieuws te kijken; â? meeloopt in een anti-abortus demonstratie; â? een doekje op je hoofd en een knoetje in je haar hebt (uiteraard voor dames). Tot die enkelen zeg ik: âHet gaat om de binnenkant, dat zei Jezus alâ? (Matth. 23:27). Je kunt heel wel de zonde van wereldgelijkvormigheid bedrijven, ook als je: â? altijd naar de kerk loopt; â? alleen maar godzalige lectuur leest; â? alles zo vreselijk goed weet; â? geen kettinkje draagt, omdat 'de bijbel het immers ook zegt' (1 Petr. 3:3). Overigens is dat de bedoeling niet: de vraag is in die tekst: âHang jij aan je oorbel of hangt die oorbel aan jou?â? Dus ook voor die 'enkelen' is het parool: doe de wezenlijke wereldgelijkvormigheid weg.
De mensen van toen keerden zich niet om. Ze wisten ook zo weinig. U â? mens van nu â? weet veel. U keert zich wel om. U gaat naar Gods schoonheidssalon, waar de Heer uw leven vernieuwt en verjongt (Ef. 4:23). Alle teleurstellingen en verkeerde keuzen, hierboven beschreven: â? houden u af van taak en roeping; â? verhinderen 'geestverruimende' aanrakingen door Hem; â? maken oud. Vraag aan de Heer om uw fris begin fris te houden. Vraag Hem u te helpen 'de blijde verwachting' vast te houden. Deze verwachting: dat mensen â? en nog directer: ook uzelf â? de volkomenheid zullen bereiken. Vertrouw Hem daarvoor, niet voor later, maar voor nu; voor de tweede komst van Jezus. Kijk uw innerlijk na, of de druilerige, grijze en vergrijzende regen neerzeurt van: â Nou, ik moet het nog zienâ?, of âIk geloof er niet meer inâ?. Laat het in uw leven niet triest plenzen met grote druppels van verongelijktheid, misnoegdheid en verontwaardiging. Die nattigheid vermengt zich met het duimdikke stof van de verkeerde weg tot een taaie smurrie, die uw definitieve loskomen verhindert. Maar; vleugels als van een duif (Ps. 55:7) krijgt u om weg te wieken, als u de raadgevingen, hiervoor vermeld, gaat opvolgen. Dus niet zeggen: âHé, aardige verklaring hí¨?â? hebben we allemaal niets aan. Doen!
Op 'Bijbelstudie' trof ik 'een hondje van een vraag' aan, die echter geplaatst was bij 'bezoeken', waar ik maar weinig kijk. Maar ik heb mijn vragen liever via het knopje e-mail, waar ik ze direct toegestuurd krijgt.
Dus....als u mij wilt contacten: altijd graag via het e-mail-knopje
2.4.4 Hoe nodig het is om de nieuwe levenshouding te tonen, door zonden los te laten (gedachte)
Overwegingen: â? laat de zonde los van ontucht in de geestelijke en stoffelijke wereld (2.4.4.1); â? laat de zonde los van het net zo zijn als ieder ander: de wereldgelijkvormigheid (2.4.4.2); â? laat de zonde los van de zelfingenomenheid (2.4.4.3); â? laat de zonde los van de geestelijke luiheid (2.4.4.4).
2.4.4.1 Laat de zonde los van ontucht in de geestelijke en stoffelijke wereld
âHun daden gedogen niet, dat zij zich bekeren tot God. Want: een geest van ontucht woont in hen en de Here kennen ze niet. De hoogmoed van Israí«l getuigt openlijk tegen henâ? (Hos. 5:4,5).
Het volk, waarvan hier gesproken wordt, kon zich niet bekeren. Het zat er niet in en het kwam er niet uit. In een enkel geval was het misschien iets anders. Dan zat het er wel in, maar het kon er niet uitkomen, als er geen duidelijke verandering van levenswijze kwam. Die levenswijze was een afdoende blokkade. Ze kwamen er niet door, als ze er al door wilden komen. Wat was er dan toch aan de hand, wat versperde zo onverbiddelijk de weg? Het kenwoord van de barrií¨re was: ontucht. Nu zal iedereen onwillekeurig allereerst denken aan toestanden op seksueel gebied. Dat zal ook wel; maar er was meer; er was sprake van occulte zonden. Uit het tekstverband valt op te maken, dat dit volk ontrouw was geworden aan God, bij Wien het eigenlijk hoorde, met Wien het zo te zeggen getrouwd was (Jes. 54:5). Het was van de goede echtgenoot vervreemd en had zich afgegeven met de duivel. Zo hadden deze mensen geestelijk ontucht gepleegd. En ja, wie met pek omgaat, wordt ermee besmet (1 Cor. 15:33). Ze kregen door de omgang met iemand, zo hoogmoedig als de duivel (Jes. 14:14), een beslissende tik van zijn hoogmoed mee.
Laten wij eerst dit obstakel eens bekijken in zijn ergste verschijningsvorm. Nog niet eens de allerergste, satanskerken en dat soort zaken. Daarvan weet ik zelf maar bij gerucht. En, al wist ik er alles van, wat voor nut zou het ons brengen als wij de meest gruwelijke, demonische diepten uit nieuwsgierigheid zouden willen verkennen (Op. 2:24). Nee, met 'ergste verschijningsvorm' bedoel ik het gewone huis-, tuin- en keukenoccultisme, niet de uitwassen daar nog weer van. Ik doe maar een oppervlakkige greep, raak niet één procent aan van wat er op dit uitgebreide gebied mogelijk is. Occultisme is een verzamelnaam voor allerlei vormen van bewust of onbewust contact zoeken met de onzichtbare wereld, maar niet via Jezus, op de manier, zoals dat in de bijbel wordt uitgelegd. Ik noem: â? het prevelen van uw 'mantra', een misschien wel duurgekocht toverwoord; â? de chaos, die de groepstherapie bij de goeroe in uw brein achterliet; â? de puinhoop na de sensivity training. Al uw gevoelens waren blootgewoeld, al uw verdringingen waren naar de buitenkant van uw bewustzijn gebracht: en toen was er geen opvang; â? uw nog niet overwonnen ontreddering als gevolg van besmetting door transcendente meditatie; â? uw yoga tic, u ying yang complexen, heel die quasi geleerde ballast van de zen-meditatie; â? uw⦠Wel, zult u zeggen: is dat gewoon huis-, tuin- en keukenspul? Ik dacht, dat er een opsomming zou komen van⦠Nee, zorgt u daar zelf maar voor; men verwijt mij toch al langdradigheid en wijdlopigheid. Ik ga dat beeld (die image), niet nog eens versterken. Slécht dat obstakel. Roep over al die duivelskunsten de naam van Jezus uit (Mark. 16:17). Zo zult u kunnen loslaten en merken, dat u zelf ook losgelaten wordt en ook in dit opzicht vrij komt van de boze weg.
Nu gaan we de hindernis bekijken in een wat minder erge verschijningsvorm daarvan.
Wanneer u helemaal bezeten bent van uw interesse voor â? bijvoorbeeld â? wetenschap, vliegende schotels, sport, politiek⦠er bestaat eenvoudig niets anders voor u⦠dan geeft u de voorkeur aan één van de 'goden', die de duivel naar voren schuift. Hij doet dat om voor u de weg naar de enig ware God te blokkeren.
Politiek kan u meedogenloos voor het heil afsluiten. Er zijn mensen, die heel erg wit-zwart denken. Er zijn twee werelden voor hen: â? die van de witte, progressieve, linkse, eerlijke krachten; â? en die van de zwarte, reactionaire, rechtse, achterbakse krachten. Nu denkt u, dat ik mij op glad ijs waag; dat is wel zo, maar ik blijf er maar even, en dan nog aan de kant: 'k zal me heus geen buil vallen. Daar zit zo'n gepolariseerde⦠in een evangelisatietent⦠kijkt gehinderd om zich heen⦠wat ontwikkelen die christenen een actie. Een tegenvaller eigenlijk, want je dacht, dat althans het geloof een aflopende zaak was; en wat een jeugd! Kijk nou uit; daar komt er nog één naar je toe ook. Wat krijgen we nou? Hí¨, hí¨, dat kan er nou nog net bij: jij wijst altijd iedereen de weg; ongehoord, dat iemand maar denkt, jou iets te kunnen leren. Het gesprek is geen gesprek; een muur van pantserglas scheidt de partners. De volgeling van Jezus probeert oprecht, iets voor de ander te berekenen. Die ander heeft voor het kind van God al een hokje klaar, vuurt zijn slimme vraagjes af om voor zichzelf zekerheid te krijgen. Later stelt hij voldaan vast: â? die meid hoorde bij de 'zwarten'; toen ik vroeg, hoe ze over de onderdrukking in Zuid-Amerika dacht, vroeg zij, hoe het met de onderdrukking van mijn ziel zat; ze had vast iets te verbergen, dat ze zoiets afleidends zei; â? en reactionair, dat die griet was! Ik zei, dat ze tegen de kerncentrales moest zijn. Weet je, wat ze antwoordde: âDoor Jezus heb ik zo veel om voor te zijn; ik heb geen tijd, om ergens tegen te zijnâ¦â?; â? en rechts!! Ik vroeg haar op de man af, bij welke partij ze was, welke lijstaanvoerder ze koos en wat ze verwachtte: Een kwallig antwoord: âIk ben bij de partij van de kneusjes. Jezus is de lijstaanvoerder. Niet ik kies Hem maar Hij kiest mij (Joh. 15:16). Ik verwacht van Hem, dat Hij mij heel maakt (Joh. 15:16)â?. Nou, als de mensen niet ronduit zeggen, dat ze links zijn, dan zijn ze rechts; â? achterbaks schepsel! Niet geí«ngageerd of toch weer wel? Van een andere wereld. Toch wist ze veel. Ze zei zelfs dingen over mij persoonlijk, die ze eigenlijk niet kon weten. Vreemd, heel vreemd. Maar: die invalshoek hí¨â¦ zo anders. Kijk, waar ik van houd, zijn eerlijke leuzen: âAmerikaanse schurkenâ?. Dat gedoe van: âDe kapitalistische en de Leninistische-Marxistische wereld: allebei hebben ze Jezus nodigâ?. 't Komt zo stiekem op me over, weet je wel.
Wat is er nu gebeurd? Deze man zit zo vastgebakken aan zijn maatschappijbeschouwing, hij is zo in de greep van zijn god, hij vrijt zijn onvruchtbare ideeí«n zo op, dat het een verschansing wordt, die opgeruimd moet worden. Gelukkig kan die schans opgeruimd worden (2 Cor. 10:5). Dan maakt hij kennis met de vruchtbare liefde van goed en tot God (Joh. 15:5).
Moet ik nu ook nog over seksuele misstanden spreken? âHí¨ ja!â? zullen sommigen zeggen, âdan wordt het pas leuk!â?
Ik doe het niet; veel te uitgebreid; later misschien wel eens. Alleen dit: als een man zijn vrouw laat zitten en met een ander gaat samenwonen, doet hij iets, dat zeer tegen Gods bedoelingen ingaat (Mal. 2:16). Ook zo iemand staat door zijn daden zijn bekering dan is in de weg. Nu hij eenmaal is bezweken, is er gevaar, dat een geest van ontucht hem voortjaagt van vrouw tot vrouw en weg van de Heer. In de naam van Jezus kan ook die macht van ontucht bestreden worden. Ga die moeilijke weg, als het u raakt. Waarom zou u eens in steriele hoogmoed zeggen, voor u wegglijdt in de dood: âIk ben altijd van God weggelopen, ik pas ervoor om als een bange hond naar Hem terug te kruipenâ?.
2.4.3.4 Volharding bij tegenspoed hoort bij een zich inzetten voor een nieuwe levenshouding
âAl wie Ik liefheb, bestraf Ik en tuchtig Ik. Wees dan ijverig en bekeer uâ? (Op. 3:19).
Jezus richt zich hier tot een erg lauwe groep gelovigen. Ze zijn in die lauwheid zo ver van Hem komen af te staan, dat Hij ze eigenlijk als een half gestold, zouteloos hapje uit zijn mond zou moeten spuwen (:16). Ze kunnen door Hem niet getraind en opbouwend gekritiseerd worden. Ze horen niet bij de uitgezochte spelers, die door de Oefenmeester klaar gemaakt worden voor de grote wedstrijd. Als ze zich bekeren, dan pas ervaren ze zijn bestraffing en tuchtiging, die uiteindelijk weldaden zullen blijken te zijn.
Er zijn veel, heel zoete, stille, aangepaste christenen. Ze zijn zo net eender als hun omgeving (wereldgelijkvormig), dat de wereld (de omgeving) geen last van hen heeft. Wel, dan hebben zij ook geen last van de wereld. Soms zeggen ze wel eens gehinderd: âWat zijn we toch geí«erd in de wereld (Luk. 6:26). Onze omgeving zou ons toch eigenlijk om Jezus' wil moeten haten! (Matth. 10:22). Doen we iets fout?â? Maar daarna gaan ze over tot de orde van de dag. Zo stevenen ze met volle zeilen aan op hun 'uitgespuwd worden'.
Sommigen uit de groep van die 'lauwen' doen er iets aan: ze leggen zichzelf strenge wetten op, trekken ouderwetse of andere opvallende kleding aan, nemen een ander gedragspatroon aan dan de mensen om hen heen. Die reageren spottend en geí«rgerd. Dan zeggen zij voldaan: âHí¨, hí¨, we zijn er, we lijden smaadheidâ?. Maar de wereldgelijkvormigheid, het niet eender zijn als iedereen, zit van binnen. Die is er nog niet uit (Matth. 23:25).
Maar die wereldgelijkvormigheid móet er uit. Hoe dan? Door bekering; echt, radicaal, tot op de bodem. Maar dan zegt de Oefenmeester ook: âZo, ben je daar? Meisje, meisje, wat ben je laat! Maar je kan nog mee; in de looppas tweemaal het veld rond, lekker in de hagelâ? (Jac. 1:2).
Komt er bestraffing en tuchtiging in uw leven: verblijd u. Jezus, de groet Trooster, heeft interesse in u. U zit niet meer in het zevende elftal. Nee, u wordt klaargemaakt voor het eerste.
Bestraffing en tuchtiging zijn middelen, waarmee God die mensen 'bijwerkt' en 'bijpraat', die zijn liefdevolle belangstelling waard blijken te zijn. Laten wij nu even de 'lauwen' vergeten. Mijn uitweiden daarover was een uitstapje naar een veel later onderwerp. Ik had me niet zo mogen laten gaan. Maar net als daarstraks met 'de engelen': soms word ik wat ongeduldig, wil althans een voorschotje. Terug nu naar ons onderwerp: een voorbeeld.
U heeft zich misschien in eerste aanleg 'bekeerd'. Nu komt er werk in de gemeente. U acht zich bekwaam om dat uit te voeren en meldt zich aan. De leiding acht dit werk te hoog gegrepen voor u. Men zegt: âZou het niet beter voor je zijn om na afloop van de dienst de stoelen recht te zetten?â? Het doet er nu niet allereerst toe, of die uitspraak wel of niet terecht is. Zie achter dat oordeel van mensen een deel van de conditietraining van de Heer. Misschien zit er een terechtwijzing zijnerzijds in, omdat u inderdaad wat overmoedig was. Misschien ook bent u inderdaad capabel en wordt u onderschat. Dan onderkent u achter het op zichzelf foutieve oordeel van mensen een liefdevolle oplettendheid van de Heer. Hij is bezig met zijn trainingsprogramma om uw ziel te oefenen in nederigheid en incasseringsvermogen. Maar hoe het ook zij: wees zeker van de liefde van Jezus, die alleen uw welzijn zoekt (Joh. 10:10).
Voor ons deelonderwerp deze gevolgtrekking: de ernst en blijvendheid van uw bekering blijkt uit uw houding bij minder prettige gebeurtenissen. Laat u het hoofd hangen? Klaagt u: âEr is daar geen liefde. Ik probeer het maar eens in een andere gemeenteâ?. Foute boel: natuurlijk mag u wel eens verkassen van samenkomst, maar niet uit puur ongeduld of om elk wissewasje. Als het u ernst is met Jezus, zult u gebeurtenissen, zoals boven geschetst, goed verwerken. Volhardend en ijverig verdiept u de eerste aanzet tot bekering. Achter alle voorvallen hoort u de ware, krachtige, vriendelijke stem van Jezus, die met duidelijke instructies aan uw geestelijke opbouw werkt (Joh. 10:3).
2.4.3.3 Voortdurend verder willen komen met de Heer hoort bij een zich inzetten voor een nieuwe levenshouding
âEn gij, Petrus, als gij eenmaal tot bekering gekomen zijt, versterk dan uw broedersâ? (Luk. 22:32).
Petrus was de voornaamste onder de discipelen. Hij had alles voor Jezus achtergelaten (Luk. 5:11), hij had wonderen en tekenen gedaan (Mark. 6:13), hij had al een schat van ervaring. Toch zegt Jezus tot hem: âAls je eenmaal bekeerd zult zijn, dan pas komt voor jou het echt grote werk: het trainen van medegelovigenâ?. Was Petrus dan nog niet bekeerd? Jawel, maar niet voldoende. Die bekering had nog niet diep genoeg doorgewerkt om een volstrekt loyale volgeling van hem te maken. Jezus kon nog niet helemaal zeker zijn van deze discipel. Dat bleek wat later heel pijnlijk. Er kwam een verzoeking. Sommigen zeggen, dat het een verzoeking van niets was. Daarmee ben ik het niet eens. Alle omstandigheden in aanmerking genomen, ben ik van oordeel, dat het een zware verzoeking was. Ik doel uiteraard op het bijzonder onplezierige voorval, bekend als: de verloochening (Matth. 26:69-75). We zullen hierover uiteraard niet twisten. Feit is, dat Petrus onderuit ging (Matth. 26:70), driemaal 'knock out' (:74). Maar: bij het grote verdriet daarna (:75), zette de blijvende bekering door. Was hij er toen? Och, wanneer 'is een mens er'? Later, na de doop in de Heilige Geest (Hand. 2:4), dat was me even een andere Petrus (2:14-36). Was hij er toen? Nou, nee⦠later, veel later, moest Paulus hem nog eens terecht wijzen voor iets, dat toch wel wat huichelachtig aandoet (Gal. 2:12). Die kleine uitglijder neemt toch de algemene indruk niet weg. Jezus kon op Petrus rekenen. Deze apostel versterkte inderdaad zijn broeders (Hand. 9:34,40).
Wat betekent dit voor u? Uw eerste toewijding op die onvergetelijke jeugdsamenkomst legde een voorlopige grondslag. U gaf heel wat gewoonten, liefhebberijen en contacten prijs; getuigde blij van uw Heer. Ook voor u komen de verzoekingen. Die brengen aan het licht, of het toen om een bevlieging ging of om een dieper gaande ervaring. Als het in wezen een beslissing is geweest, waar u met uw hele hart achterstond, dan blijkt dat uit latere gebeurtenissen. Zulke gebeurtenissen kunnen zijn: â? berouw na een misgreep; â? zoeken nar de doop in de Heilige Geest, omdat u daardoor sterker wilt worden.
De conclusie van de hoofdgedachte is nu deze: radicaal komt u los van de boze weg, als u na mislukking niet uit het veld bent geslagen. Het is een goed teken, als u voortdurend uitkijkt naar middelen om geestelijk meer mens te worden.
2.4.3.2Laf terugkrabbelen hoort niet bij een zich inzetten voor een geheel nieuwe
levenshouding
Gij nu had u bekeerd, maar gij zijt weer omgekeerd (Jer. 34:15,16).
In deze tekst gaat het om een groep mensen, die erg had klemgezeten. In die periode herinnerden zij zich opeens, dat zij een bepaald gebod van God de vrijlating van slaven betreffende niet meer hielden. Wel, ze lieten hun slaven vrij, de druk verdween. Waarom? Het onderhouden van Gods geboden begon hen uit het rampgebied te brengen. Het rekening houden met Gods wet werd door Hem als een aanzet tot bekering gezien. Maar toen de druk verdwenen was, zeiden ze ieder tot zijn slaaf: Had ik jou vrijgelaten? Had ik dat zelf gezegd? Kom nou, je moet je vergist hebben! Daarna konden ze nog best zalvend bidden, maar voor God was het klaar. Het terugkrabbelen van hun nauwelijks begonnen gehoorzaamheid aan Hem zag Hij als een zich weer omkeren. Wat laf; wat stom: bekering in de verdrukking omkeren de bekering teniet doen na de verdrukking. En toch: wat veel voorkomend.
Misschien hebt u zich ook zo wankel bekeerd. U merkte, dat het niet goed met u ging. Uit uw herinnering puttend, schoot het u te binnen, dat sommige aspecten van uw leven in strijd waren met Gods voorschriften. Laten we eens een voorbeeld noemen. Het betreft niet u, maar zo maar iemand. Er is een man, die zijn vrouw kwelt door voortdurend te schimpen op haar huishoudvoering, kleding, opvoeding van de kinderen. Hij houdt haar als het ware gevangen in een web van pesterij. Waaromhandelt hij zo? Innerlijke onvrede drijft hem ertoe, zich af te reageren. Zijn vrouw, die als allernaaste het dichtst in zijn buurt is, kiest hij voor dat stoom afblazen uit. Deze vorm van stress-vermindering blijkt toch niet voldoende. Hoge bloeddruk wordt geconstateerd.
Onze voorbeeldman heeft een christelijk verleden. Hij krijgt er oog voor, dat hij fout was tegenover zijn vrouw en tegenover God. Hij houdt zijn tong verder in toom. Zij heeft een heerlijke tijd; zijn bloeddruk herstelt zich. Maar zodra de gezondheid weer in orde is ! t Was een mooie periode, mijmert zijn vrouw later wel eens onder zijn hernieuwde scheldkanonnades. Deze man had zich zeer voorlopig en zeer wankel bekeerd. Al was het dan ook uit angst, hij deed althans iets ter wille van God. Dat was hoe schamel ook in ieder geval een begin. Maar: hij schoof onder dat wankele vloertje geen hecht fundament. Op die manier keerde hij zich weer van God af. Hoe doet u het nu beter? Als u er zo voorstaat, kunt u bijvoorbeeld bidden: Heer, in de naam van Jezus biecht ik u iets op: ik gebruik u als een verzekeringspolis. Wanneer U de schade geregeld hebt, ben ik van plan, U weer op te bergen. En toch wil ik U niet opbergen. Ik ben van plan om mijn vroegere streken weer te gaan uithalen. En toch: ik wil ze eigenlijk niet meer gaan uithalen. Help mij, Heer.
2.4.3Hoezeer het nodig is, dat bekering een beslissing is, waar iemand met heel zijn
wezen achter staat; geen bevlieging, maar een blijvend andere levenshouding
(gedachte)
Overwegingen:
angst voor God hoort niet bij een zich inzetten voor een geheel nieuwe levenshouding (2.4.3.1);
laf terugkrabbelen evenmin (2.4.3.2);
voortdurend verder willen komen met de Heer daarentegen wel (2.4.3.3);
volharding bij tegenspoed eveneens (2.4.3.4).
2.4.3.1Angst voor God hoort niet bij een zich inzetten voor een geheel nieuwe
levenshouding
Als Hij hen doodde, dan vroegen zij naar Hem, bekeerden zich en zochten God. Maar: hun hart was niet bestendig bij Hem (Ps. 78:34,37).
Het volk, waarover het in onze tekst gaat, kwam telkens in moeilijkheden, werkte zich voortdurend in de nesten. Dat kwam, omdat ze steeds weer God verlieten. Ze kwamen dan in het gebied, waar rampen, soms zelfs met dodelijk gevolg, hen konden overvallen. Dan bekeerden zij zich en zochten God weer op, omdat ze bang waren geworden. Maar: het was geen liefde voor de Heer, die hun diepste drijfveer was. Het was angst voor de duistere krachten, die ze ontketend hadden.
Soms komt bekering voort uit angst. De tegenslagen zijn zo fel en levensgevaarlijk, dat men wel tot God moet vluchten, hoewel men Hem eigenlijk niet vertrouwt en denkt, dat Hij aan het straffen is. Dat lijkt wel een beetje op een hond, die jankend en om vergeving smekend toekruipt op de hand, die hem slaat. Goed: men moet ergens beginnen, maar deze start is wel heel armzalig. Toch kan zelfs deze zielige uitgangspositie het begin zijn van iets positiefs. Vrees en de wens om weer in een goed blaadje te komen zijn mogelijke aanleidingen om naar God op zoek te gaan.
Zover waren de Israëlieten uit onze tekst ook. De liefde tot God echter behoort:
de angst voor God;
en de angst om de situatie
op de kortste keren te vervangen (1 Joh. 4:18). Bangheid is geen goede bouwgrond, liefde wel. In de oorlog 40-45 werden de kerken gaandeweg beter gevuld. Nadien liep dat terug. Een bodem van angst brengt geen blijvende relatie te weeg. U behoort radicaal los te komen van de boze weg en niet weer daarop neer te ploffen. Daarvoor is angst een volstrekt onvoldoende middel. Die brengt u maar tijdelijk tot God. U hebt liefde tot Hem nodig om de gemeenschap tot Hem te zoeken en vast te houden. Weer is gebed de oplossing. Leg Hem uw probleem eerlijk voor. Speel geen verstoppertje. Zeg maar ronduit: God, ik ben benauwd voor alles, wat mij overkomt, maar ik ben ook bang voor U. Natuurlijk, t is idioot, ik vertrouw U niet en toch ook weer wel. Wilt U mij helpen om U lief te hebben? Ik vraag het U in de naam van Jezus (Joh. 14:13). Dank U (Philipp. 4:6). U helpt (Ps. 28:7).
2.4.2.4Door te volharden bij dit goede begin, veroorzaakt u vreugde
Ik (Jezus) zeg u, dat er blijdschap zal zijn in de hemel over één zondaar, die zich bekeert (Luk. 15:7).
Jezus zei: Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars tot bekering (Luk. 5:32).
Jezus was erg doelmatig in zijn optreden. Hij verspilde zijn krachten niet. Hij riep zich niet schor tot mensen, die toch zeiden: Nee dank u, niet nodig. Hij ging liever naar de mensen, die zichzelf niet rechtvaardig waanden. Dan hoefde Hij ook niet zo hard te roepen; ze verstonden Hem toch wel. En bij hen streefde Hij ook naar resultaat: hun bekering. Hij wilde van hen geen woorden, maar daden (Joh. 15:14). Hij wilde die daden ook maar niet even zien, maar steeds (Joh. 15:9).
Over zulk een blijvende bekering is er blijdschap in de hemel. Is er dan gevaar, dat een bekering, zo prachtig begonnen, als hiervoor bij 2.4.2.1 t/m 2.4.2.3 omschreven, toch nog verzandt, niet blijvend is? Als U u zo in de Geest begonnen bent, kunt u dan nog in het vlees eindigen? (Gal. 3:3). Kunt u nog ontsporen? (1 Tim. 6:21). Zeker, zeker, waakzaamheid blijft geboden (1 Cor. 16:13). Er kan nog van alles gebeuren, waardoor u uit de koers raakt (1 Tim. 1:6).
Het goede begin is nog niet het beslissende element. Het komt aan op volharding (Luk. 21:19). Het is geen kleine taak, die u zich gesteld heeft. In uw levenshuis zijn veel kamers. Voor die allemaal een inspectie gehad hebben! Alleen al die ook door toedoen van anderen zoekgeraakte sleutels (Luk. 11:52); die vastgeroeste grendels (Ps. 107:16) en dan nog: die frustrerende dief en bederver (Joh. 10:10). De duivel loopt, als hij maar even kans heeft, met vuile voeten over pas schoongemaakte vloeren, bevingert met zijn smerige vingers het nieuwe behang, legt de grauwsluier van zijn adem over net gesteven gordijnen (zelfde tekst).
Een job voor uw leven
Volharding onder deze beproevingen toont, wat u werkelijk waard bent (Deut. 8:2). De engelen in de hemel slaan uw strijd ademloos gade, helpen als het maar even kan (Dan. 3:28). We spreken nog wel nader over hen, maar nu even een voorbeeld: Dat we vijanden hebben de demonen weten we nu wel. Ze dringen zich tot walgens toe aan ons op. Onze vrienden de engelen daarentegen zijn zeer bescheiden. Ze staan klaar (Matth. 4:11), maar zij dringen zich niet op. Als u God vraagt om hen tot uw hulp te zenden, komen ze. Maar u dient dan wel tot zijn volk te behoren (Dan. 6:23,25). Even opletten: niet rechtstreeks hulp van hen zelf vragen. Laat uw verzoek via de Heer lopen. Dat is de juiste gang van zaken (Matth. 26:53). Ga die vrienden ook niet vereren (Col. 2:18). Dat geeft geen pas. Hoe gek het ook klinkt: deze geweldige hemelse wezens zijn bedienden van God (Ps. 103:21). U bent bedoeld om een zoon van God te worden (Rom. 8:14). Ze willen zelf ook niet anders dan juiste verhoudingen (Op. 19:10). Maar nu stoppen we met het voorschot.
Jezus en de engelen zijn blij, als u zich diep en blijvend bekeert. Als u uw zonden belijdt en laat en dat een constante levenshouding wordt, verheugen zich uw hemelse vrienden.
Wilt u uzelf toch nog eens nagaan, of u na een prima start toch weer niet doorgezet hebt. U zult zeggen: Komt er dan nooit een eind aan? Even een fijn onderscheid: een aanvankelijke bekering in de gevoelssfeer heeft geen blijvend nut. Ze moet gevolgd worden door een dieper gaande bekering. In de sfeer van het meest innerlijke van uw persoon. Maar zelfs die bekering heeft alleen onvergankelijk effect, als u ze jaar na jaar in praktijk brengt in steeds wisselende levenssituaties. Eerst was uw bekering een wezenloos iets. Het zout ontbrak eraan. Toen voegde u zout toe. Maar nu moet u wel roeren en uw leven laten roeren zodat het zout uw hele leven doortrekt. Anders heet het nog geen functie.
Mag ik u eens een voorbeeld noemen van iemand, die het zout niet door zijn hele leven roerde? Er was een man, die altijd de mening had, dat zijn kerk de meest zuivere openbaring was van wat God wilde. Vanuit die parmantigheid beschouwde hij de hele buitenwereld als een schare, die de wet niet kende (Joh. 7:49). Toen werd hij bekeerd; tot in de diepste lagen van zijn binnenwereld geschud.Hij zocht en vond en andere groep van volgelingen van Jezus. Maar: hij bleef het bekeringszout niet jaar na jaar door zijn leven roeren. Zijn parmantheid werd niet beslissend geraakt. Nu denkt hij, dat de groep, waar hij dan nu is, het helemaal heeft. Met een medelijdende blik op allen, die net een streepje anders denken, zegt hij: Des Heren tempel zijn wij. Hij was verstard, hij bleef verstard. Jammer hè? Hij denkt, dat hij een rechtvaardige is. Maar: hij vergeet, dat alleen samen met alle heiligen Gods wezen nu enigszins en later helemaal te kennen is (Ef. 3:18). In zijn zelfgewilde, arrogante beperktheid is deze gewaande rechtvaardige voor Jezus niet meer zo goed te beroepen. Maar: als hij die zonde van hoogmoed ook nog inlevert, dan kan Jezus echt veel met hem doen tot heil van anderen. Dan veroorzaakt hij pas volle vreugde. Jezus en de engelen maak je pardonnez le mot niet blij met een dooie mus. Zij juichen om levende adelaars (Ps. 103:5).
2.4.2.3Houd u niet groot voor de buitenwereld: het beste voor uw conditie
De Joden lieten zich dopen door (Johannes de Doper) onder belijdenis van hun zonden: en Johannes zei: Ik doop u met water tot bekering (Matth. 3:5,6.11).
Het is hier nog niet de tijd om over de betekenis van de doop door Johannes de Doper te spreken. In een volgende bijbelstudie komt dat aan de orde. Voor dit moment letten wij er vooral op, dat er ook bij dat dopen weer schuldbelijdenis te pas kwam. Toch wil ik ook die doop niet helemaal onbehandeld laten. De Joden lieten zich dopen en zij beleden hun schuld. Tweemaal een getuigenis voor de buitenwereld:
het opbiechten van wat verkeerd was geweest, al zal Johannes niet geëist hebben, dat zij in bijzonderheden afdaalden;
het kopje-onder gaan in water: een vorm van zelfverloochening. Alleen heidenen hoefden zich in die dagen te laten dopen om cultisch rein te worden, dat is: deel te mogen hebben aan de joodse cultuur. Maar hier lieten zich Joden dopen. Ze zeiden: Uiterlijk ben ik een Jood, een Godlover, en heb de doop niet nodig. Maar: innerlijk ben ik geen Godlover. Daarom ben ik in beginsel aan de heidenen gelijk. Geen geringe stap om zo je natuurlijke voorsprong prijs te geven.
Wanneer u echt heel bepaald van de slechte weg af wilt, belijd dan uw zonden. Zeg niet slapjes tegen anderen: De Heer weet, dat ik Hem mijn zonden beleden heb! Neen, laat die anderen maar horen, dat u ze Hem belijdt. En laat ze het ook maar zien: laat u dopen maar daarover later meer.
Nog even twee opmerkingen:
ik zei zo even, dat het goed is om uw zonden ten aanhoren van anderen te belijden. Daarmee heb ik echter niet bedoeld, dat op elke bidstond iedereen dat altijd zou moeten doen. De wijze kent de tijd en de manier (Pred. 8:5). God zal u zeker leiden om dat opbiechten met mate en op de daarvoor geschikte plaatsen en tijden te doen plaatsvinden;
zon geschikte plaats en tijd is zeker het overdekte zwembad op het ogenblik, dat u vlak voor uw doop staat. Ik zeg ook alweer: het hoeft niet, maar toch; stel u eens een veel voorkomende situatie voor: tien dopelingen, een blij-rumoerende, handenklappende, handenopheffende gemeente. Daartussen een beetje griezelend de welwillende, kerkelijke familieleden van de dopelingen. Wat bevangen kijken ze rond zich heen: Waar ben ik nu toch terecht gekomen? Negen van hen zijn er al gedoopt. Misschien was er toch naast alle positieve elementen ook iets uitdagends in de houding van sommigen van hen: Kijk, hoe vrij ik ben geworden van banden van traditie. Daar is de tiende. Bij haar in ieder geval niets triomfaals. Ootmoedig belijdt zij haar zonden, zij het niet al te gedetailleerd. Het is heel stil. Later zegt een bezoekster: De laatste hè, dat was mooi. Weet je: ik verlangde er even naar, om naast haar te staan.
2.4.2.2 Vraag God ook om vergeving: nog beter voor uw conditie!
Kom met woorden van schuldbelijdenis, bekeert u tot de Here, zeg tot Hem: Vergeef de ongerechtigheid geheel en al en wees genadig. Wij bieden als offerstieren de belijdenis onzer lippen (Hosea 14:3).
Hosea geeft een duidelijk raad aan zijn volk: de echte bekering begint met schuldbelijdenis, fouten erkennen. Daarover schreef ik zojuist al, bij 2.4.2.1. maar die echte bekering gaat nog langs andere stations: vergeving en genade. De afronding ervan geschiedt met het lofoffer van dankzegging en gebeden.
Nu even een tussengedachte, die eigenlijk nergens mee te maken heeft. Bij zulk een uitvoerige bijbelstudie over één onderwerp, is het niet te voorkomen, dat er wel eens in herhalingen wordt vervallen. Als u dat merkt, raak dan niet geïrriteerd; tweemaal hetzelfde lezen kan soms wel eens heilzaam zijn. Een tweede maal wordt het ook meestal juist weer iets ander belicht. Ik kom hier zo op, omdat de rest van deze overweging oude elementen bevat.
Bekering is niet een handeling van een ogenblik, maar een blijvende verandering van de levensinstelling. Stel u het afkomen van de slechte weg niet al te gemakkelijk voor. Die levenswagen van u wordt niet uit de zuigende modder getrokken door zo maar eens even een duwtje hier of daar. Daar moet een tractor aan te pas komen! Alleen die kan hem vrij krijgen en uit die brij wegslepen. een eerste ruk: fouten-erkenning. Er komt beweging, luchtbellen stijgen op uit de modderplas, waarin uw vehikel is vastgeraakt; nog één: vragen om vergeving; je hoort het zompige vollopen van de achtergelaten afdrukken, als de wielen omhoog komen; weer één: vragen om genade; beslijkt wordt de onderkant van de banden zichtbaar; en dan die laatste ruk: dankzegging en gebed; een blij loflied klinkt. Daar staat uw levensauto; vies, besmeurd chassis, de bagger druipt eraf. Doet er niet toe. Uw kar staat zo, dat hij kan omdraaien en wegwezen.
Ik hoor een enkeling onder u klagen: Dat kan je nu wel zeggen; maar ik kan niet meer losgesleept worden, het dak is zelfs onder het drab weggezonken. God ziet me niet eens. Bewijs? Ik riep om hulp, zag even een glimpje licht. Daarna echter kwam het weten, dat alles wat u vertelt, flauwekul is, sterker dan ooit terug. Laat u me maar. Ik zal het scherper zeggen: door uw onrustig makend gedram kwam er beweging in me. En het resultaat? Ik ben dieper weggezakt dan ooit. Ga maar weg, jij van de wal in de sloot helper! God weet, dat ik wil, maar niet kan en Hij is me niet te hulp gekomen!
Mijn antwoord: ik ga een beetje uit de buurt, maar ik ga niet weg. Het wordt juist spannend. God is even weggegaan, maar Hij komt terug met een kraanwagen. Als u naar Hem luistert, doet Hij dat naar u (Jac. 4:. Toon, dat u naar Hem luistert, erken uw fouten, vraag God excuus, vertrouw u aan Hem toe, begin Hem maar vast te danken. Daar is de kraanwagen, de motor brult, kettingen rammelen, het hijsen begint. het dak, de ramen, de wielen ; daar bungelt u in de bolle wind, in de milde zon; boven het stinkende moeras; nu wordt u neergezet op vaste grond. Aan uw herconditionering kan worden begonnen. Schoonmaken, revisie, het is een kwestie van tijd. God had even tijd nodig om zijn kraanwagen in positie te brengen. Hij heeft wat tijd nodig voor de verdere tune-up. Het is redelijk om Hem die tijd te geven. Haast Hem nu niet (Jes. 28:16).
Wel, u heeft uw conditie al beter zien worden door erkennen van misslagen en vragen om vergeving; u moet er evenwel nog beter aan toe worden.