-Hiertoe bidden wij ook te allen tijde voor u, dat onze God u de roeping waardig acht en met kracht alle welgevallen in het goede en het werk des geloofs volmake (2 Thess. 1:11).
Dat ándere land met die andere mogelijkheden, die nieuwe levensstijl met dat nieuwe werk: het moet wél even wennen. Om je thuis te gaan voelen, kóst moeite, maar het is die moeite waard!
De Christenen in Saloniki, waaraan Paulus hier schrijft, hadden er al aardig de slag van te pakken. Wanneer mende verzen vóór onze tekst leest, komt misschien déze gedachte op: nou, nou goeiemorgen!
-Zou een ver gevorderd Christen God altijd kunnen danken voor mijn toenemend geloof en mijn liefde jegens medegemeenteleden (:3)?
-Zou hij bij anderen eigenlijk een beetje kunnen geuren-net zoals Paulus hier- met mijn volharding (:3)?
Mogelijk zal iemand wat stil zeggen:
Over míj moet de voorganger terécht-nog wel eens zuchten (Hebr. 13:17).
Wel, als dat zo is, hebt u nog wel het een en ander te doen, voor u op deze hoogte bent: de hoogte dus, waarop de mensen in Thessalonica (Saloniki) zich bevonden, waardoor Paulus gewoon een beetje trots op hen was.
Maar: bent u dán klaar; waren die mensen in Saloniki kláár?!
De korte inhoud van de nu te ontwikkelen gedachte is: de door God gewilde en door wedergeboorte mogelijk geworden goede werken kunnen door vuur gelouterd- volmaakt van kwaliteit worden. Er is méér, dan tot dusver ontdekt.
Nu niet kribbig worden; niet roepen:
Is het dan nóóit genoeg?!
Dan legt u namelijk de klemtoon verkeerd. Het klinkt heel anders, veel meer positief, wanneer gezegd wordt:
Er zijn altijd nog méér mogelijkheden.
U zít op een goed spoor met uw bekering en wedergeboorte, u hébt door Gods genade al véél bereikt, maar u kunt altijd nog verder (Phill. 3:16).
Want wat zegt Paulus allereerst in onze tekst tot deze gelovigen, die toch al zón eind gevorderd waren? Hij zegt níet:
Zeg lui, zo is het wel genoeg. Nu even in de vrijloop!
Nee, hij zegt:
Ik bid, dat jullie helemaal door de eindkeuring komt, dat je gaat behoren tot de allerlaatste selectie. Ik bid, dat je uiteindelijk van de hoogste kwaliteit bevonden wordt. Ik bid, dat je na voltooide training- kunt meedraaien in de inner-inner-circle, de binnenste kring, de absolute kerngroep.
Dáár in die lijfwacht- zijn de gelovigen verzameld, die bij Jezuswederkomst in zijn verheerlijking delen. De andere mensen hebben nog net even tijd om verbaasd te roepen, dat zij hun ogen niet geloven (2 Thess. 1:10). Maar direct daarop (1 Cor. 15:51, 52) zijn deze middelpuntschristenen al weg, de onzienlijke wereld in (1 Thess. 4:17).
Samen met toch nog- een schare, die niemand tellen kan (Op. 7: 9), vormen zij het ontvangstcomité (Op. 19:14). Och, er wordt wel een getal genoemd voor deze gezegenden: 144.000 (Op. 7:4). Dat is echter zinnebeeldig, om een totale vólheid aan te geven. Gelukkig maar, anders zou het knap sneu zijn, om nummer 144.001 te zijn.
Wat zegt Paulus verder?!:
Ik bid, dat God jullie twee dingen geeft:
-plezier erin, om het goede de goede werken- te dóen
-bekwaamheid, om de goede werken steeds meer volmáákt te doen.
Wat waard is om gedaan te worden, is waard om góed gedaan te worden. Deze fijne gelovigen mogen klaarblijkelijk aangemoedigd worden om door te gaan. Dan is het echter óók toegestaan om ú daartoe aan te sporen.
Het opnieuw geboren worden heeft u al goesting gegeven om Gods gedachten gepland ín u-om te vormen tot Gods werk, verricht dóór u.
U merkt echter, dat er nog te veel bijmengstel is. In beginsel is er al iets veranderd. U doet geen dode, nietswaardige werken meer met een vriendelijk sausje van toch echt wel goede bedoelingen.
U doet lévende werken. Maar volmáákt zijn ze nog allesbehalve. Er zit nog veel nietswaardigs bij. Toch: de kérn is goed; vroeger was die verrot.
Hoe doet u nu dat schuim weg van het edel metaal? Daar moet smelthitte aan te pas komen:
Hetzelfde vuur:
-verbrandt het hout
-verhardt de steen
-en loutert t goud.
Wees niet bang voor het vuur, de laaiende vlammen van onbegrip, lastercampagnes, roddelpraatjes, minachting. Blijf zélf begripvol, beminnelijk, hoffelijk, kwets zélf niemands gevoel (1 Cor. 13:5).
U bent geen Neezegger, (zie in deel een-twee: 1.6.6.). Hoon, spot, pootje haken, listen en lagen, ze zullen u niet verbitteren en verharden.
U bent geen onvolgróeide ja-zegger. Kleinering, verdachtmaking, woordverdraaiing, negéren: zij zullen uw moed niet veranderen in een hoopje as.
U bent een ja-zegger, -zie deel een-twee: 1.6.7.- die groeit en gróeit. Misverstanden, indianenverhalen, schending van vertrouwen, besmeurende brieven: zij zullen uw liefde voor andere mensen niet doven. U zult ook uw bestrijders geestelijk leren liefhebben met een warme, praktische, nuchtere, eerlijke liefde. U zult zien, dat bij elke keer, dat u gesmolten wordt (Zach. 13:9), het slakkenvuil van onedele bijmengsels minder wordt. Zó gaan uw goede werken naar de volmaaktheid toe.
Een voorbeeld maar weer:
Aan zijn goede trouw ten aanzien van God en Jezus behoorde éigenlijk niet getwijfeld te worden. Jaren al was hij met Hen onderweg. Toch was er rondom hem de sfeer van o díe !:
-een onbegrijpelijke vent
-moet vroeger helemaal niet gedeugd hebben er gáán verhalen
-hij heeft al heel wat keren een greep naar de macht gedaan. Overal is hij al met ruzie weggegaan
-hij is een beetje merkwaardig, onaangepast hè.
Hij wíst wel, hoe het kwam. Toen hij pas bij de Heer in de leer was, hád hij ruzie gemaakt, wás hij een trouble shooter. Hij wás iemand geweest, die moeilijkheden veroorzaakte, die ze als het ware tót zich trok. Hij had er zich mee verzoend, dat hij dat vroegere imago bij zijn leven wel nooit meer zou kwijtraken.
Naar aanleiding van die beeldvorming was indertijd een proces begonnen van:
-de vergetelheid induwen
-weg manoeuvreren
-uitschakelen.
Nu hij allang totaal veranderd was, ging dat proces toch nog altijd door. Men gaf hem steeds minder de ruimte, níemand nam hem meer ernstig. Men vroeg hem nog wel eens naar zijn oordeel over dit of dat, maar ook dán was het uitkijken geblazen. Wanneer hij in de gevallen zijn mond maar ópen deed, werden zijn woorden verdraaid. Voor goede munt werden ze daarna verkwanseld aan mensen, die oor hadden voor ontluisterende leugens.
Hij begreep zo goed de meer algemene strekking van de zegswijze: eens gestolen, altijd een dief. Eén keer was van hem eigenlijk ten onrechte- het beeld gevormd van: een lastig mirakel. Velen om hem heen sloofden zich uit om aan dát beeld steeds meer reliëf te geven.
Dat het niet klopte met de werkelijkheid, daarmee eigenlijk nooit geklopt hád, dééd er niet toe. Inzichtverandering was te inspannend en daarmee basta!
En tóen gebeurde het wónder:
-Dat vuur van geringschatting en lacherige verachting bracht hem niet tot wanhoop, maar tot een stille lach, een zachte humor.
-Haast meesmuilend kon hij soms tot Jezus zeggen:
Heer, U hebt gewaarschuwd, dat eer van mensen de mogelijkheid wégneemt, dat U ook nog eens eer gaat geven (Matth. 6:2). Wel, wat dat betreft, zit ik bepaald gebeiteld.
En dan was er geen spóór van zelfbeklag in zon ontboezeming. Ergens was er wél iets van een vage geamuseerdheid, een verbáásde vrolijkheid.
-Hij kon het hébben, wanneer een medegelovige hem weer eens pijn deed. De tien procent waarheid in de bejegening nam hij ter harte, voor de rest had hij begrip, hij bleef vriendelijk (1 Cor. 4:13) en beleefd.
-Hij nam het kruis van het onderschat worden (zeer terzijde: 1 Pr. 9:15) blijmoedig op (Matth. 10:38). Hij kwam tot het inzicht, dat deze ervaring zíjn aandeel was in het lijden, dat de gemeente van Jezus nu eenmaal had te doorstaan om tot volheid te komen (Col. 1:24). Hij keek naar de vele zegeningen, die hij op allerlei gebied genoot.
-Hij gaf liefde, ook al leek hij niets terug te ontvangen. Het ging hem als Mozes, zijn driftige opwinding van vroeger (Ex. 2:12) veranderde in zachtmoedigheid (Num. 12:3). Die zachtmoedigheid werd uitgelegd als een L. Rozewater-mentaliteit of als masochisme. Het deerde hem niet. Hij wíst, dat hij geen zak-van-een-vent of een zelfkweller was. Daarom kon hij blijven bidden voor alle verkeerd oordelenden. Hij leerde iets begrijpen van die grote Voorganger, die in het uur van het gróótste onbegrip kwam tot het díepste gebed (Luk. 23:34).
Tóen merkte hij, dat bij elke smeltgang minder slakken kwamen bovendrijven. Zijn goede werken werden van hoger karaat. In de spons van zijn leven werd niet mínder geknepen dan voorheen. Het water, dat er uitkwam, was echter minder vuil.
-Indien gij dan met Christus opgewekt zijt, zóekt de dingen, die boven zijn, waar Christus is, gezeten aan de rechterhand Gods. Bedenkt de dingen, die boven zijn, níet die op de aarde zijn (Col. 3:1, 2).
Eerst weer even een plan de campagne: de wedergeboorte geeft de mogelijkheid om werk te doen, dat blijft, dat zoden aan de dijk zet. God wíl zulk werk. Dat werk ís duurzaam, omdat het is opgebouwd uit het beste materiaal, dat zich maar dénken laat.
Paulus spreekt hier tot mensen, die zich maar niet alleen hebben toegekeerd naar God, maar die verder zijn gegaan. Zij hebben Gods vrijmakende kracht dieper beleefd dan alleen door de bekeringservaring. Zij zijn niet aardsdenkend gebleven.
Aards blijven denken kán. Zelfs bekeerde mensen kunnen nóg met een ketting vastzitten aan een diep in de grond geheide betonpaal. Zíj niet, hún ketting is gebróken. Diep beneden staat machteloos de lege paal.
En tóch: tegen die vrije vogels moet gezegd worden: niet alleen spelevaren nu, niet alleen lekker door de lucht zeilen, duikvluchtje zus, stijgvluchtje zo. Nee, ook hier moet gewérkt worden. Allez luitjes, aan de slag. Je bént in de hemelse sfeer, nu ook op zoek naar de bestanddelen ván die sfeer. Altijd blijven kijken naar Jezus (Hebr. 12:2). Altijd de ogen gevestigd blijven houden op God (Ps. 123:2).
Dan zie je ook de dingen, die van je verwacht worden. die werken behoren bij je Broer en bij je Vader.
Rank aan de wijnstok (Jezus), wil je werkelijk vrucht dragen? Zuig dan via die Wijnstok de sappen in van de bodem, die de Landman God- hééft gereed gemaakt (Joh. 15:1). Zó zoek je de werken, die God voor je heeft klaargelegd (Ef. 2:10). En hoe breng je die vrucht vóórt?! Door de sappen, die je opzuigt, ook goed te doorpróeven. Overdénk Gods arbeidsplan voor jou, verwerk het innerlijk. Zó word je bekwaam gemaakt om andere mensen te trekken door je stralende houding, je vriendelijke hulp, je voorkomende manieren; die doen véél meer dan woorden.
Tot zover Paulus woorden, die ik met wat verdere aan de schrift ontleende gedachten heb aangevuld. Ik ben van oordeel, dat zoiets best even mag.
Laten wij een en ander nu eens toepassen op u en mij. De goede werken, die God voor óns heeft klaarliggen, vinden hun oorsprong in gedachten, die afkomstig zijn uit de sfeer van God en van Jezus. Daar is de situatie van het totaal niets van doen hebben met zonde, bederf en verderf. U kúnt geen zuiverder materiaal krijgen.
Aardse werken staan altijd open voor invloeden, die wél van doen hebben met zonde, bederf en verderf. Tallozen begonnen met de beste voornemens, na hun bekering. Terwijl zij bézig waren echter om van hun omkeer te getuigen, sloop fanatisme binnen in hun brein, een ketting ketende hen vast aan een paal. Zij werden scherp, onverdraagzaam, hoogmoedig, hooghartig. Ze zeiden tegen hun toehoorders, dat deze vast en zeker verloren zouden gaan, omdat ze bepaalde inderdaad essentiële- dingen anders zagen. Maar doordat ze zelf geen liefde hadden, werd hun eigen, juist zo opgeknapte toestand weer snel meer zorgwekkend.
U niet, wedergeborene, u hebt door Gods genade uw vleugels gebaad in zijn zonlicht; u vliegt nu aan op zijn voedsel, zijn werkplan voor u. Dáármede vúlt u zich, dáárdoor komt u in steeds betere conditie. Liefde, verdraagzaamheid, ootmoedigheid, nederigheid, maken u geschikt om vrucht te dragen. Daar begínt al iets te bloesemen, te bloeien, een bloembodem zwelt op. Zó draagt u vrucht voor Jezus. U strooide niet met hel en verdoemenis, zoals sinterklaas met pepernoten. Iemand echter hoorde uw woorden nam uw levenshouding waar, genoot van uw hulp, verkwikte zich aan uw manier van doen. Die iemand ging zélf nadenken. U hoefde hem nergens van te óvertuigen. Gods Geest overtuigde hem van zonde, gerechtigheid en oordeel (Joh. 16:8).
U hoefde alleen maar te gétuigen. Die goede, levende werken van u deden hun werk. Ze vloeien uit zulk een onverdachte bron, ze zijn zó kristalhelder, zó rijk aan voedende stoffen. U rank- zuigt ze op uit de Wijnstok en geeft ze door aan de vrucht. Die vrucht wordt van ú afgeplukt, wéggeplukt. Zij was immers niet uw bezit, maar het eigendom van de Landman. Geeft niet een nieuwe vrucht tekent zich al weer af.
Klaar gezond bruisend stróómt het goede werk van God door u heen. Het welt op uit een onuitputtelijke, zuivere, gezond makende bron (Ez. 47:1).
Er was eens iemand, die zich bekeerde. Hij was altijd een onopvallende, wat kleurloze man geweest, maar nú betékende hij iets. Hij kwam in samenkomsten, waar grote predikers in de naam van Jezus zieken genazen. Hij vertelde ervan. In zijn familie werd wat narrig gereageerd. Spotzieke verwanten zetten hem klem. Híj echter vond het wapen bij utstek:
Zondaars,
beet hij hun toe:
Jullie gaan allemaal naar de hel!
Daar kwam ruzie van. Dapper zei hij, dat hij het kruis droeg, dat ook Jezus had gedragen. Hij zag namelijk nog niet in, dat hij het kruis van zijn eigen bemoeizucht droeg (1 Petr. 4:15).
Ongeduldig, uit de hoogte, striemde hij zijn vader en zijn broers met steeds hardere woorden zíj werden steeds dwarser.
Hij kwám echter tot bezinning. Hij werd zó wanhopig onder de situatie. In nachtenlange gebedworstelingen offerde hij zijn poeha, zijn hoog-van-de-toren-blazen, zijn getoeter op dat blikken trompetje.
Tóen entte God dit miezerige rankje op die grote, prachtige Wijnstok (Rom. 11:17).
Door de verstopte, dichtgeslibde haarvaten begon het genezende sap op te stijgen. Het duurde gelukkig heel lang, voor hij zijn jongere broer weer eens tegenkwam. Die begon direct:
Hoe is het, moeten wij allemaal pa inbegrepen- nog zo nodig naar de verdoemenis?
Toen zie hij:
Joh, ik schaam me zo, vergeet al die dikke woorden. Het was zo dood zo dóód!
Ik snap er niks van,
zei de broer:
Hoor je dan niet meer bij Jezus, zoals jullie dat noemen?!
Jawel,
zei hij:
meer dan ooit. Nu begin ik pas te leven, nú gaat er lévend werk uit mijn handen komen.
-Daarom, mijn geliefde broeders, weest standvastig, onwankelbaar, te allen tijde overvloedig in het werk des Heren, wetende, dat uw arbeid niet vergééfs is in de Here (1 Cor. 15:58).
Paulus begint deze groep gedachten met enkele stellingen:
-mensen, die ziels denken, kunnen niet wérkelijk in Gods heerlijkheid ínkomen (:50);
-mensen, die alleen maar op áárdse wijze kunnen overleggen, bekeerd of niet, missen het feest van het bewust en positief meemaken van de tweede komst van Jezus (:52).
Ná die stellingen zegt hij tot zijn toehoorders: Dáárom, broeders en zusters; blijf stáán, láát je niet omgooien, láát je niet meesleuren door de stroom. Stá niet te schudden als een wrakke boom in de storm, trotseer élk noodweer, wees in levende werken overvloedig. Voor goed werk in de maatschappij word je over het algemeen toch uiteindelijk wel beloond. Voor goed werk in Gods koninkrijk word je vast en zeker beloond.
Levende werken; werken, die voortkomen uit een actieve band met God; wat zíjn ze belangrijk. Bekeerd te zijn is een groot goed: zonder follow-up een vervolgfase- echter blijft er nog zoveel in de knóp steken. Zó veel, dat zou moeten bloesemen, vrucht zetten, vrucht dragen.
God wil zo graag bij u werk zien, dat níet door uzelf verzonnen is. Werk, dat een echo is van zijn hoge gedachten.
Wedergeboorte tilt de bekering uit boven het aardse denken, waarin de zich naar God tóekerende mens toch nog gevangen zit. Die wedergeboorte is iets geweldigs. Allerlei gedachten, die betrekkelijk en tijdelijk zijn, verdwijnen.
Altijd geldende, eeuwige denkbeelden komen er voor in de plaats (:50).
Het geestelijk opnieuw geboren worden legt de grondslag voor uw toetreden tot de voorhoede van gelovigen. Die stoottroep is erbij als ontvangstcomité, wanneer de bazuinen (:52) Jezus terugkomst aankondigen (zie in deel één: punt 1.6.7., band deel één plus deel twee).
Wie zou niet wíllen doorbreken van de eerste verrukking van de bekering naar de diepere blijdschap van de wedergeboorte. Die is op háár beurt weer een traptrede naar nóg grotere feesten. Dáárom: het werk doen van de Heer; om weg te komen van het aan de grond gekluisterde bestaan; om weg te stuiven van het bederf, dat die grond vergíftigt; om steil te stijgen naar de sferen van het niet-bederf.
Daarom: niet zo nu en dan eens wat werk van de Heer, maar áltijd. Niet wat schrále activiteiten voor hem, maar een uitbundige, fonkelende reeks van daden.
Dat maakt standvastige, onwankelbare mensen:
-Mensen, die Gods heerlijkheid beërven.
-Mensen, die de eeuwigheid kunnen vastgrijpen zonder die weer los te moeten laten (:53).
-Mensen die, als de tijd dáár is, uiterlijk onbeschrijflijk mooi, heerlijk, worden, omdat hun innerlijk al éérder mooi en heerlijk geworden is (:51).
-Mensen, die in staat, waardig zijn om op de grote uitnodiging te reageren (:52), terwijl anderen daar vergeefs naar húnkeren (Matth. 24:40).
-Mensen, die veel eerder dan de gelovigen uit de middenlinie en de achterhoede de dood overwinnen (:54,55).
-Mensen, die de wet van het zélf proberen de dingen te doen hebben ingeruild voor een andere Zij hebben geleerd om onder Gods leiding hun daden en wat voor daden- (Dan. 11:32) te verrichten. In vrijheid leven zij naar de wét van de vrijheid (:56) (Jac. 2:12).
-Mensen, die overwinnen, omdat zij dé Overwinnaar Jezus Christus- écht volgen (:57).
Zó hoog gekwalificeerd zijn de levende werken vóór de Heer en ván de Heer, dat zij deze gevolgen hebben.
Nu zou u nog kunnen zeggen:
Jawel, jawel, mooi allemaal, beetje brallerig hier en daarmaar; het motief, komt dat niet in de verdrukking? Het grote motief was toch:
odood werk: nee
olevend werk: ja
Noem nog eens een voorbeeld van een dood en een levend werk. Ik wil duidelijkheid, geen wazigheid.
Hier komt uw voorbeeld:
In zeker land was eens een grote demonstratie tegen iets, dat daar toentertijd erg in de belangstelling stond: de kernbewapening.
Iemand overlegde bij zichzelf:
Ik doe mee, ben actief, sta niet kritiserend werkeloos langs de kant. Já ik zál een spandoek dragen. Van nu aan zal ik kunnen getuigen, dat ik er zélf bij was! Ik zál tegen dat jagende hart van mij kunnen zeggen, dat het rustig en gerust kan worden. Ik deed immers, wat ik kón. Ik gáf mij, ik zette mij ín, ik heb er iets van gemaakt!
Eigenlijk wel leuk, maar toch niet de goede manier om vrij te komen uit moerassig denken, geruk aan je haren (4.1.5.), dood werk!
Een ander overlegde:
Honderdduizenden op de been. Er zít iets in die hele beweging. Kernwapens zijn als middel erger dan welke kwaal ook. Maar daar gaat het nu niet om. Ik houd van Jezus, ik houd van God. Zíj willlen, dat het evangelie overál komt (Mark. 16:15), waar de mensen zijn (Spr. 1:20, 21). Hier zíjn die mensen. Wie zei dat ook weer:
Ik ben voor de Joden een Jood en voor de Grieken een Griek geworden, als ik ze maar kon rédden. (1 Cor. 9:22).
Waarom zou ik dan niet voor de actievoerders een actievoerder worden?! Heer, wat wilt U, dat ik onderneem! Ik wil eerst met U overleggen (Spr. 16:3). Ja, ik wéét het: ik doe mee, bén actief, stá niet kritiserend, werkeloos langs de kant. Ja, ik zál een spandoek dragen!
En omdat hij jong was, werd zijn tweemans spandoek want hij vond een gelijkgestemde- gewaagd en agressief met déze leus:
Kernenergie van Jezus in alle mensenkoppen
hét middel tegen kernkoppen.
Stilistisch was die leus geen hoogvlieger. Het metrum zou nooit een schoonheidsprijs verdienen.
Maar de kreet was wel zó opvallend, dat de t.v. hun doek er uitpikte met nog een vrij lang shot. Miljoenen zagen, tienduizenden lazen, honderden deden er hun voordeel mee: levend werk.
-Ik (Paulus) heb eerst hún, die te Damascus waren én te Jeruzalem én in het gehele joodse land én de heidenen verkondigd, dat zij met berouw zich zouden bekeren tot God en werken doen met hun berouw in overeenstemming. (Hand. 26:20)
Deze gedachte de vijfde uit groep 4.1.- moet dít thema als richtsnoer hebben: de wedergeboorte maakt ons bekwaam tot levend, zinvol handelen. God wíl dat ook van ons. Hij wil het in beginsel altíjd, óveral, op álle gebied, van álle bekeerden. Ik formuleer het maar even voor mijzelf, want anders raak ook ík de draad kwijt. Het is al vervelend genoeg, dat ú telkens moet zeggen:
Waar is hij nu toch mee bézig?! O, nu pakt hij zijn eindje weer op. Dat heeft anders wél even geduurd, zeg!
Paulus kreeg wel een héél duidelijke roeping van Godswege. U leest dat in de vorige teksten. Over díe roeping kan dan ook totáál geen misverstand bestaan. Híj wist precies, wat hij moest gaan doen: alle mensen overal aansporen en om hun leven te veranderen overeenkomstig de ontstane afkeer van vroeger handelen.
Verreweg de meeste gelovigen krijgen hun levensroeping niet zo uitdrukkelijk aangereikt.
Ook u bekeerde en wedergeborene- zult wel eens denken:
Welke taak heeft God nu toch voor míj?! Waar ís dat goede werk nu, dat Hij speciaal voor mij- klaar zou hebben liggen?!
Kom, laten wij het thema het thema laten. Samen slaan wij eventjes maar- dít zijpaadje in:
Om uw roeping te ontdekken, kunt u het best met héél voor de hand liggende dingen beginnen:
-gebed en bijbellezen: met God contact houden. Het eten, dat Hij aan u wil geven, gebruiken.
-Trouw naar de diensten van uw gemeente gaan. Zo houdt u voeling met medegelovigen.
Een verstandige gemeente zal zéker niet élke avond op u beslag leggen. Naast de zondagmorgen stelt zij zich meestal tevreden met één avond. Zij houdt er rekening mee, dat u veelal tot een gezin behoort. Ook is het zo, dat kinderwerk enz. veel van uw tijd kan opslokken naast de bovengenoemde centrale tijden.
-Terdege nagaan, hoe u andere mensen, die niet tot uw enge kring behoren, kunt gerieven. Zieken, bejaarden, hulpbehoevenden, mensen in nood opzoeken. Klaar staan om op bescheiden wijze te helpen: zo blijf u in aanraking met de hele mensheid.
Als God u een opdracht wil geven, begint onder zekere voorwaarde ergens op het paneel van uw leven- een lampje te branden. Die voorwaarde ís: het paneelgedeelte in kwestie behoort te zijn íngeschakeld.
Stel: God heeft voor u als taak gedurende een bepaalde tijd: het verzenden van felicitaties aan gemeenteleden, die hun verjaardag vieren. U echter komt nooit ergens vást, dan gaat die opdracht níet door. Het kan echter óók voorkomen, dat u wel ergens vást komt, maar uw neus ophaalt voor dergelijk klein werk (Zach. 4:10).
Dat moet u niet doen; ook dan kan het lampje niet aanflitsen. En: wie het kleine niet eert, is het grote niet weerd. Uw opdracht kan klein blíjven, nu ja: het zij zo. Een kleine opdracht in úw oog kan trouwens groot zijn in Gods oog. Ik heb overigens toch ook wel het vólgende zien gebeuren: mensen deden kleine karweitjes voor God; ze deden dat zonder berekening, zónder de idee: als ik dit nu maar aanpak, komt er best eens iets beters nee, ze deden het uit liefde en omdat ze er zín in hadden om voor God bezig te zijn. En dan kwám er ander werk. Ze waren naar dat andere werk toegegroeid door áán te pakken.
Ik zou er veel méér over kunnen zeggen, maar ik moet zó oppassen. Al die aanlokkelijke zijsprongetjes voeren telkens weer je aandacht weg. Terug naar ons thema dus:
Paulus zei tegen iedereen in steeds ruimere kring:
Doe werken met je berouw in overeenstemming.
Die oproep klinkt ook nú tot ú. Uw berouw reikt immers díep?! U wílt toch al het kwalijke kwijt van uw vroegere weg door het leven?! Wel, dan ook bréken met alle vruchteloos werk om op eigen kracht uit de modder te komen.
Baron van Münchhausen trok zichzelf met paard en al aan zijn haren uit het moeras. Dat zéi hij tenminste. Dat kón natuurlijk nooit! Ook voor hém, zelfs voor hém, was het onmogelijk eruit te komen, zonder een steunpunt búiten die neerzuiging. Zoveel mensen spelen ook tegenwoordig nog die Münchhausen-rol.
Ze beloven zichzelf met nieuwjaar:
Nu ga ik mij niet meer zo kwaad maken en opwinden.
Rang weer een ruk aan die haren.
Pak de hand búiten het moeras maar liever. Ook bekeerden trekken zich nog dikwijls zó de haren uit het hoofd.
Tja en dan moeten ze later zeggen:
Ik kán de haren wel uit mijn hoofd trekken.
Maar wanneer u wedergeboren bent, zíet u die hand en wílt u en kúnt u die grijpen. God wil alle mensen helpen om op alle gebieden van hun leven te komen tot een kwaliteitsproduct:
-Liefdewerken zonder berekening;
-Geloofswerken zonder allerlei ja maars.
Als u werkelijk niet alleen met uw lippen- erkent, God bij uw verdere levensgang nodig te hebben, gebeurt er iets groots. Uw berouw over uw aardse, horizontale, besmette denken wordt beloond.
Die beloning bestaat uit door de hemel geïnspireerde, omhoog wijzende, steeds gezonder wordende daden en woorden.
Dan ziet u ook, dat u er maar niet bént, als u:
-In geloof op zieken de handen legt voor genezing;
-De gave van kennis, wijsheid of profetie gebruikt.
Dan ziet u, dat het overál mogelijk en nodig- is om geloofsdaden te stellen. Als u in financiële moeilijkheden zit, bedenkt u niet meer zenuwachtig het ene slimme plannetje na het andere: dood werk.
Nee, u kijkt rustig na, wat Gód in deze situatie aan mogelijkheden voor u heeft. U tobt niet meer en wanneer de tijd dáár is, handelt u rustig volgens zijn aanbevelingen: levend werk.
Zo te handelen is een plicht voor alle bekeerden in Damascus in Jeruzalem in alle andere landstreken het is ook een plicht voor ú.
En: werken in overeenstemming met uw berouw zijn werken, die uw hele leven op een hoger plan brengen.
-Brengt vrucht voort, die aan de bekering beantwoordt (Matth. 3:8).
Johannes de Doper was geen gemakkelijk heerschap. Naar een oppervlakkige beschouwing ook geen slimme tacticus. Moet men zich toch vóórstellen: hij is bezig, een opwekking te ontketenen. Zit er tussen al het gewone volk, dat daaraan deel wil hebben, opeens een stel hoge omes. Mensen, die leiding geven aan het culturele en maatschappelijke leven. Men zou zo zeggen:
Johannes: je kans: de dóórbraak. Pappen en nathouden; heel voorzichtig met deze dure jongens.
Maar híj niet hoor:
-Adderengebroed (satanskinderen), zíe je niet, wat hier aan de gang is?!
-Wérkelijke levensvernieuwing, ontstaan van de vrucht van een nieuw denken, dát is, wat hier gebeurt.
-Geen vrijblijvend vernisje over je leefsituatie, geen oppervlakkig geëngageerd zijn.
-Dit raakt aan de fundamenten, de oude zekerheden moeten eráán! (:9).
-Dachten jullie, op een kóópje de toorn van God voer jullie levenswijze te kunnen weg sussen?! (7).
-Wilden jullie er zo graag bíj zijn om er gréép op te houden?
-Echte levensverbetering behoort een nieuwe, stralende levenswijze mét zich te brengen.
Wel: even over dat zo-op-het-oog tactloze: wollig, diplomatiek gebabbel verdoezelt dikwijls tegenstellingen, die klaar-duidelijk hadden behoren te blijken. Rechtuit een mening uitspreken richt soms verrassend helder de schijnwerper op toestanden, die belichting nódig hebben. Waarom werd Johannes even zo fél?
Deze volksleiders wáren een gevaar voor de opwekking. Ze zóuden de vaart eruit gehaald hebben. Het wás goed, dat Johannes daarop attendeerde. Tikje pittig, maar dat was zijn aard.
Ik pas de striemende woorden van Johannes nu maar niet te uitvoerig op u en mij toe. In alle toonaarden heb ik u al het lied gezongen met déze inhoud:
-Met boze gedachten doortrokken mensen kúnnen niets van Gods rijk onderscheiden.
-Goede vruchten, levende werken, worden gedragen door een levensboom, die zijn wortels diep uitbreidt naar hemelse voeding (Ps. 1:3). Die goede vrucht is geen hobby, maar een noodzaak.
-Slechte vrucht wordt gedragen door een boom, die met opgebonden wortels zo wat oppervlakkig, de schrale bovengrond aftast. Telers van de dwergboompjes binden óók de worteltjes van de jonge plant op en het resultaat is: een dwergcypres in de vensterbank naast de clivia. Een reus in een bloempotje: wat een walgelijke gedachte. Slechte vrucht is niet een onschadelijk iets, maar een duidelijk gevaar (:10).
-Bekering is geen kwestie van een meer sociabel, meer aangepast gedrag. Het ís niet een verfje roef-roef, zonder schuren en plamuren over andere lagen heen gekwast.
-Bekering is afbranden, gronden, meerdere malen de deklaag aanbrengen met zorgvuldig gekozen materiaal.
-Bekering is doelbewust sloopwerk van oude, verpulverde fundamenten. In plaats daarvan nieuwe, sterkte kwaliteitsbetonelementen, zonder kans daardoor op betonrot.
-Bekering is geen kwestie van God iets tóe stoppen: kijk eens, ook wat voor ú. Het gaat hierom: in liefde zoveel mogelijk geven aan Hem, die in liefde álles gaf aan ons (Joh. 3:16).
-Bekering is niet meedoen met een nieuwe trend om in te blijven. Het is niet: via een soort lidmaatschap een vinger in de pap blijven houden. Het gáát niet om slimmigheid, maar om diepe bewogenheid. Het gaat niet om het handhaven van verworvenheden, maar om het prijsgeven daarvan.
U, bekeerde, hebt door de wedergeboorte:
-Een nieuw begin gemaakt. Oude, bedorven gist, die uw levensbrood deed stinken, hebt u weggedaan. U viert feest, nu u goed gerezen brood eet met nieuwe, verse, schone, frisse gistbrokken (1 Cor. 5:7,8).
-Zóóóó diep gezocht, dat het water van de Heilige Geest binnen bereik is gekomen (Jer. 17:8).
-Door God al uw wortels laten losmaken. Nu buigen zij zich dáárheen, waar zij móeten zijn: in zijn levenwekkende invloedsfeer.
-U los laten maken van de idee, dat bekering goed is voor uw promotie en uw portemonnee.
-Zelf verbonden met de gedachte, dat een radicaal herboren worden uit God nodig is. Nú pas is er de vlam, waarin taaie, saaie, minderwaardige verfjes vergaan. Nú pas is er de grondlaag, die afrekent met elke tot dusver onuitwisbare afdruk. Nu eindelijk, laat deklaag na deklaag u warmer en warmer stralen.
-Een hámer gekregen: Wég mokert u nu de hele toestand van dít doen en dát laten om zo uit eigen kracht iets te bereiken. Met cement van liefde strijkt u het nieuwe fundament aan van uit geloof geboren daden.
-Geleerd, om oprecht, zonder bijbedoelingen offerbereid te zijn voor God en Jezus.
-De genade gekregen om vrucht te dragen in overeenstemming met deze heerlijke ontwikkeling.
Even aftesten nu, of wij niet te ver zijn afgeweken van ons onderwerp:
-Wedergeboorte geeft kracht om van dode werken over te stappen op levende. God wíl het en het ís mogelijk.
Het valt mee, we zijn nog tamelijk dichtbij.
Wat bedóelde ik nu eigenlijk in het gedeelte hierboven. Hoe maak ik het wat meer tástbaar. Even weg daarom uit die hoge sfeer van zó net.
Ik noem even iets concreets om alles wat minder wazig te maken. Toch doe ik dat met enige aarzeling. Het voorbeeld is zo magertjes na alle ferme woorden. U kunt dadelijk zeggen:
Tant de bruit pour un omelet.
Al dat opgeklopte gedoe voor een gebakken ei.
Nu ja, vooruit toch maar:
-God wil, dat u zó handelt, dat Hij zijn Geest in U herkent. Hij wil bijvoorbeeld níet, dat u in een geestelijk gesprek alsmaar doordramt over uw stokpaardjes. U kent dat wel: vooropname: ja of nee. Het volk Israël een bepaalde eigen taak: ja of nee. Infra- of supralapsarisme ja, zelfs die zijn er nog- en ik weet niet wat niet al.
Goed, het kan eens te praat komen. Het wordt echter bedenkelijk, als u van elk gesprek een discussie probeert te maken om wéér eens gelijk te krijgen (1 Cor. 11:16).
Zulk een houding is op de keper beschouwd- wormstekig, voos, beurs, rot, pokdalig, wrang fruit. Dat mislukte fruit is de vrucht van een zieke boom. Het is het product van iemand, die mogelijk wel bekéérd is, maar niet wil afrekenen met negativisme, gebondenheid, verouderde opvattingen, zelfzucht.
-God wil, dat u in een geestelijk gesprek kunt lúisteren en bídden, terwijl de ander spreekt. En dán: uwerzijds: een woord op zijn pas (Spr. 15:23): gouden appelen op zilveren schalen (Spr. 25:11). Ach, ik doe maar een greep tussen dood en levend werk. Er zijn nog duizend andere voorbeelden.
Gód gaf u de mogelijkheden, ú bent ze aan het gebruiken. Uw bekering was echt en diep, ging verder door tot wedergeboorte. Zulk een voortgaande bekering maakt vrucht mogelijk, die behoort bij een positieve levensverandering. Bij een gezonde boom behoort een gave, rijpe, goed-ogende, goedsmakende vrucht.
Dát is het product van iemand, die jáágt naar wat geestelijk genoemd kan worden:
-Uit zijn woonplaats ziet God naar alle bewoners der aarde. Hij, die hun aller harten vormt, die al hun werken doorgrondt (Ps. 33:14, 15).
God ziet u
Nee niet: big brother is watching you: grote broer kijkt naar je. Dat heeft de gevoelswaarde van: u wordt gadegeslagen door de grote, onnoembare macht, die zégt, dat hij u welgezind is.
U hóeft niet te griezelen, alsof een soort superbrein u volgt.
U hoeft niet bang te zijn, dat genadeloos wordt toegeslagen op een door u niet te voorzien ogenblik.
God ziet u in líefde pósitief.
U gelooft het nog niet. U hebt een ingekankerd wantrouwen jegens Hem?! Kijk dan eens naar Abraham:
-Tweemaal jokt hij, dat zijn vrouw zijn zusje is (Gen. 12:13, Gen. 20:2). Hij kán het namelijk niet opbrengen om op Gods bescherming te vertrouwen.
-God had hem beloofd, dat uit zijn wettige echtgenote een zoon zou worden geboren (Gen. 15:4, Gen. 17:16). Híj verwekt een kind bij een bíjvrouw (Gen. 15:4), (nu ja, juister gezegd: een slavin). Hij kan het namelijk niet opbrengen om op Gods beloften te vertrouwen.
Tóch wordt later zijn twijfelloos vertrouwen in God geróemd (Hebr. 11:8-10).
God is geen boeman, die u pakt op één keer of zelfs een paar keer fout gaan. Hij kijkt naar de algemene trend in uw leven.
Is er een belijden:
Ik heb gezondigd, (Luc. 15:18) maar tóch; u wéét het: ik héb u lief (Joh. 21:17).
Ja?! dan zijn daar ook omhelzende armen (Luk. 15:20) en nieuwe opdrachten (Joh. 21:15-17).
Dus: wéét nu, dat God u haarfijn kent. Híj was het, die de genen op de voor ú bepalende wijze liet samensmelten. Als er toch íemand kennis van uw wezen heeft, dat Híj wel! Maar Hij gebruikt die kennis niet als een onberekenbare, trouweloze, verraderlijke níet Vriend, maar als een betrouwbare, toegewijde Vriend op wie u kunt rékenen.
Dat neemt uiteraard niet weg, dat u Hem niet straffeloos door uw daden kunt blijven uitdagen. Als uw gezindheid averechts blijft, zult u aan Hem een harde tegenstander hebben (Ps. 18:27). Uw uiteindelijk lot zal vreselijk zijn (Hebr. 10:31).
Tot zover de eigenlijke bedoeling van deze tekst: uw Schepper is ook uw Rechter. Ik heb mij bij de bespreking tot dusver- ook gewend tot níet-wedergeboren, níet-bekeerde toevallige lezers.
Maar voor ú doelgroep- nu een nadere bezinning met betrekking tot ons eigenlijke onderwerp:
Goed kent úw werken. U bént bekeerd. U weet, wat u aan uw Vader in de hemelen hebt. Wat een Steun (Ps. 18:19), wat een Toeverlaat (Ps. 14:6), wat een Rots (Deut. 32:31).
U wéét, dat Hij van u werken verwacht, die tintelen van hemels leven. U weet ook, dat u er voor wordt gereed gemaakt door de wedergeboorte. Van binnen brandt u van verlangen om Hem blij te maken, zoals Hij ú blij maakt.
Er is maar één wens in u: Mijn lieve Pappie mijn grote, machtige, Vader wilt U mij helpen wanneer U naar mij kijkt, naar dat innerlijk, dat U zo door en door kent naar mijn daden dan is dit mijn begeerte Heer, dat U verheugd zult zijn door wat U ziet.
-Ik (Jezus) wéét uwe werken (gemeente te Efeze) én inspanningen én uw volharding én dat gij de kwaden niet kúnt verdragen, en hén op de proef hebt gesteld, die zeggen, dat zij apostelen zijn, maar het níet zijn en dat gij hen leugenaars hebt bevonden en gij hebt volharding en hebt verdragen om mijns naams wil en gij zijt niet moede geworden Maar: Ik heb tégen u, dat gij uw éérste liefde verzaakt hebt doe weer uw éérste werken! (Op. 2:2-5).
Direct zult u zeggen:
Hé, waarom heb je vers vijf niet volledig uitgeschreven?
Wel gewoon hierom: bij 4.3.1.2. ga ik daarop veel dieper in. Ik wil mijn kruit niet voortijdig verschieten. Daarom had ik die tekst nu eigenlijk liever helemaal niet gebruikt. Maar dat kón eenvoudig niet. In het geheel van drie tot en met vijf is vijf de bepalende tekst. Daar kon ik eenvoudig niet omheen.
Ik zag er dus wel iets over, maar: mondjesmaat. Immers: drie en vier worden zó overheerst door vijf, dat ze eigenlijk wel eens te veel in de schaduw blijven. Dát is toch weer jammer: het licht dus óók eens op déze teksten:
Wat dééd deze gemeente fijne dingen:
Hoor maar léés maar:
-men spande zich ín
-men hield vol
-men had de valse noten in de gezinsharmonie direct in de gaten
-men tuinde niet argeloos in allerlei opschepperige praatjes
-men was niet bang voor een uit de hoogte: Weet je wel, wie ik ben!
-men kon geestelijk beoordelen en geestelijk ontmaskeren
-men kon allerlei tegenspoed verdragen, die het volgen van Jezus met zich bracht
-men riep niet moedeloos: Als ik geweten had, dat er zoveel aan vast zat, was ik nergens aan begonnen.
En: dat was nog maar een flauwe afspiegeling van wat het geweest was en wat het behoorde te zijn. Wat moeten die éérste werken dan wel geweest zijn!
Zoals echter afgesproken, bewaren wij die tot 4.3.
Maar: wat er nog van over is, dat is al heel indrukwekkend. De apostel beschouwt dit echter als zó vanzelfsprekend, dat hij de gemeente Efeze oproept, om van dat mindere, dat overgebleven wás, terug te klauteren naar het méérdere, dat was bedoeld en gedurende enige tijd ook gegrépen.
Als u ooit dat méérdere wilt grijpen, is het tóch goed, dat wij dit vanzelfsprekend geachte mindere eens nauwkeurig bezien. Laten wij nagaan, wát daarvan in ons christendom voorkomt:
-Inspanning: geregeld lezen in Gods goede boek (Deut. 17:19), de bóódschap daarin als het ware ópeten (Jer. 15:16), naar het goud van de diepe bedoeling delven, met het woord van God je gedachten willen doordrénken (Deut. 6:8).
(Ik neem hier en in de nu volgende opsomming aan, dat de Efeziërs althans aan díe eisen voldeden).
De wedergeboorte wil u tot deze inspanning leiden; níet tegenspartelen dus, níet lui zijn (Hebr. 12:15).
-Volhouden: niet direct weglopen bij een beetje tegenwind, niet om het minste of geringste een andere kring opzoeken, niet bij wat onbegrip of een misverstand ach en wee roepen. In uw gemeente blijven, zolang u daar nog echt iets vindt, maar als u er blijft- ook niet mopperen of onrust stoken. Misschien zult u eens een groep ontgroeien en afscheid móeten nemen. In zulke situaties toch in ieder geval de hand van de Here Jezus blijven vasthouden.
-Muzikaliteit: direct dissonanten van roddel, laster en verzinsels onderscheiden. De geboorte uit God geeft u een muzikaal geestelijk oor.
-Schranderheid: het hoofd kóel kunnen houden, wanneer een goed gebekte een stortvloed van leuk klinkende woorden over u uitgiet. Níet direct denken:
Het zal wel fout zijn.
En ook niet:
Het zal wel goed zijn.
Koppetje erbij kunnen houden.
Niet in tijd van ja-en-nee zijn omgepraat. Ook niet bot afgesloten zijn als een oester. Ook de jongens, die zo vlot zijn met de pen zoals er hier een bezig is- góed in de gaten houden.
-Flinkheid: lafheid komt zo veel voor. Wanneer er iemand een groot woord heeft, schrompelen vele anderen voor hem ineen. Niet bedeesd zwijgen, ook niet onhebbelijk worden, hoffelijk blijven, maar wél beweringen willen toetsen aan de bijbel. Van dat toetsen níet afzien.
-Kennis: niet alleen: wíllen toetsen, maar ook kúnnen toetsen. Vriendelijk maar beslist opgeblazen ballonnetjes durven dóórprikken. Weten, dat zoiets werkelijke liefde is, óók jegens de ballonnenblázer.
-Nuchterheid: weten, dat een soldaat in het leger van Jezus geregeld wordt ingezet in de frontlinie. Vernederingen, kwetsende behandeling, uit-zijn-waarde-gehaald-worden, ondankbaarheid: die situaties niet langer ontsteld ontvluchten. Inzien, dat het een kogelregen vanuit de hel is. Maar één dekking zoeken: bij God (Ps. 144:2).
-Onvermoeibaarheid: niet na vijf, tien, twintig jaar zeggen:
Laat nu een ander zich maar eens laten koejeneren.
Nee, als u zeker weet, dat een níeuwe taak in Gods rijk u wacht: de schouders er onder, al zijn ook die schouders nog beurs van een eerdere vracht.
Teruggedrongen van grotere hoogte, was de gemeente Efeze althans nog dáár. U wedergeborene: deze werken zijn voor ú: levende werken. U bent er nog naar op wég. Zeg niet:
Zo bezig zijn maar at bereik ik nóóit.
Deze gezonde, dappere daden, ze spreken zo vanzelf: u móet ze bereiken en u wílt ze bereiken en u kúnt ze bereiken.
Sla de klimijzers in de rotsspleten, medebergbeklimmers! Boven aan het touw wordt krachtig en gelijkmatig getrokken. U zult nieuwe plateaus bereiken, nieuwe uitzichten zien. U zult ook ontdekken o, u wéét het eigenlijk al- wie u zo krachtig hogerop brácht. U zult uitroepen:
Tot hiertoe heeft mij de Heer geholpen! (1 Sam. 7:12).
God wilde van mij levende werken. Hij verwáchtte ze van mij. Door de wedergeboorte bond Hij mij vast aan zijn touw. Ik ben zo blij, dat ik mij heb láten vastbinden. Hij heeft mij nu verder naar zich toegetrokken met een koord van liefde (Hos. 11:4).
Wat is het hier heerlijk zo ruim zo fris hier hóór ik dit is mijn niveau dat spreekt toch eigenlijk vanzelf.
Hé, daargínds: ik word gewénkt: er is nog méér perspectief. Langs deze wand maar verder (Phil. 3:16).
- Laten wij daarom het eerste onderwijs aangaande Christus laten rusten en ons richten op het volkomene, zonder opnieuw het fundament te leggen van bekering van dode werken (Hebr. 6:1).
God is het leven (Joh. 5:26). Jezus, de afstraling van Gods wezen (Hebr. 1:3), is het leven (Joh. 11:25). Van ons wordt verwacht, dat ook wíj levend zijn in al onze uiterlijkheden: náár buiten en ván binnen.
De tekst veronderstelt, dat wij al ver zijn, héél ver. In feite wordt er gezegd: "Mensen, we zijn toch eindelijk wel eens kláár met dat fundament hè; de muren kunnen nu toch onderhand wel eens worden opgetrokken?!"
Laat u echter niet opjagen. Ga rustig na, of die als vanzelfsprekend veronderstelde fundering er bij u al lígt. U bént bekeerd; u bént wedergeboren; u stáát op de rots Jezus Christus, het niet na te bootsen algemeen fundament (1 Cor. 3:11). Door uw wedergeboorte is u dat allemaal glashelder geworden. U hebt wapenen en gereedschappen gekregen, die geestelijk zijn (2 Cor. 10:4). Een van die gereedschappen is een houweel met vlijmscherpe punt.
In de onwankelbare rots begint u sleuf na sleuf uit te hakken voor uw éigen fundament.
Zes sleuven. U vult ze met betonijzer. U giet er beton in, metselt de eerste steenlaag er op. ; dát is stevig aanpakken! Parelend zweet op de huid. Eelt in de handpalmen. Pijn in de spieren. Wie gaf u ooit het idee, dat u fluitend - met uw handen in uw zakken - achter Jezus aan het Godsrijk zou binnenkuieren?! Jezus, de grote 'Jonathan', hééft het baanbrekend werk gedaan: inderdaad! Glorie!! Voor u - zijn wapendrager - blijft er echter nog wél het een en ander te doen (1 Sam. 14:13). Maar: het loont! De rots Jezus is onwankelbaar (Matth. 7:24). Dát is nooit het punt geweest. Maar nú pas wordt u via uw eigen fundament hecht en onverbrekelijk met Hem verbonden. Deze hele vierde bijbelstudie gaat over het uithakken, het met vlechtijzer vullen, het volgieten, het iets ópmetselen van de eerste sleuf. Ja, mijn boemeltje heeft de tijd! U niet?! Goed, neem de expres dan maar. Toch geloof ik, dat u een keer hier afstapt, wanneer de tijd rijp is. Ik doe daar nu een beetje lauw over, maar ik bedóel het toch wat ernstiger. U kúnt de grondslag niet missen van het u áfkeren van alle zelfverzonnen, uit uw zielenleven voortkomende plannetjes. U hebt het fundament nodig van het u tóekeren naar de u door Gods Geest ingegeven voornemens. Die gedijen goed in uw gezond wordende geest. U hebt deze grondslag nodig, u kunt die niet missen, maar u behoeft die ook niet te missen. De wedergeboorte maakt mógelijk voor u, wat nódig is voor u. De wedergeboorte maakt het u óók mogelijk, aan Gods verwachtingen te voldoen.
U zit nog wat te dubben: dat houweel, dat is figuurlijk bedoeld, dát snap ik. Maar hóe moet ik mij dat nu voorstellen; en dat betonijzer, het éérste stéénlaagje?? Wel: - U bidt: "Heer, geef mij oog voor alle niet-ter-zake-doende gesloof, zogenaamd voor U." Door zo te bidden tilt u het houweel op. - U zegt: "Het plan voor een nieuw kerkgebouw. De campagne om het na voltooiing vól te krijgen: eens heel kritisch bekijken."Door zó'n evaluatie - samen met God- laat u het houweel neerkomen. - U komt tot dít besluit: "Heer, altijd éérst overleg met U. Dan is er iets bereikt van hoger waarde dan succes. Dán past míjn voornemen in úw voornemens."(Spr. 16:3). Nu bent u aan het betonvlechten. - Vóór elk 'beginnen met een plan' erkent u: "Uit mijzelf kan ik niets. Ik kan niet tegen allerlei vijandige omstandigheden op. Ik verwacht kracht enkel-en-alleen van U."(2 Kron. 20:12). Nu stort u beton. - Als een plan voltooid is, geeft u God de eer. (Jes. 42:8). Nú ligt het fundament afgestreken en met een opgemetseld eerste steenlaagje te wachten op méér.
Twee slotopmerkingen hierbij: - Dat méérdere komt pas aan de orde vanaf bijbelstudie zeven; of ik ook boemel! - Dan nog iets, haast te kinderachtig om te zeggen: ga nu niet krampachtig doen. Of u bij elk plannetje: "Zal ik nú op pad gaan of wachten tot het ophoudt met regenen?" eerst uitvoerig de Heer zou moeten raadplegen. De Heer wijst u wel, hoe te handelen. Ach, ik sla u ook veel te laag aan. Sorry hoor.
4.1.1.2. Van het voorafgaande tot het nu volgende: een ontwikkeling volgens bepaalde regels
Hoe behoort de ontplooiing te zijn van iemand, die met Jezus begint mee te gaan. Het komt mij voor, dat die ontwikkeling een bepaald stramien zal dienen te volgen. Ik meen, dat de 'ideale' gang van zaken als volgt is: - bekering, wedergeboorte, leggen van het fundament (aan dat laatste gaan wij nu beginnen) - doop in water, doop in de Heilige Geest en doop in vúúr, bijbelstudie zeven - geestesgaven, deel acht - geestesvrucht, deel negen - enz. God is immers geen God van wanorde (1 Cor. 14:33). Ontwikkeling van aards leven gaat volgens bepaalde lijnen. Er is geen reden, waarom het met de ontwikkeling van geestelijk leven ánders zou zijn.
U zult mogelijk kunnen tegenwerpen, dat u dit in uw eigen leven niet zo ervaren heeft. U zou kunnen opmerken: "Ik was allang in water en in de Geest gedoopt. Ik sprák al in tongen. Toen pas kreeg ik oog voor de volledige toewijding aan de Heer: míjn kant van de wedergeboorte." Ik verwacht niet anders dan dat u iets dergelijks zegt; dergelijke ervaringen ken ik óók. De gang van zaken is in de praktijk altijd anders dan het grondpatroon, zoals ik dat hierboven omschreef.
Toch heb ik de stellige gedachte, dat de Heer ons ieder 'station' wil laten aandoen. Eerder heb ik al eens gezegd: Ik heb mensen gekend, die al sommige Geestesgaven gebruikten. Opeens schoot het licht op hun spoorbaan op rood. Ze konden niet verder. Het bleek, dat zij zelfs zo'n volslagen onmisbaar éérste station als 'de bekering' waren voorbijgevlogen met die sneltrein van hen. Wat deden zij: terug naar áf. Daar stond de boemel. Stopte overal! Bekering, wedergeboorte, afzien van doods, nutteloos, aards geploeter- enz. Toen zij eindelijk en te langen leste weer terug waren bij dat rode sein, sprong het op groen. Ziet u, het is allemaal niet zo'n ramp. Als u zich maar wilt laten gezéggen (Jac. 3:17) komt het zelfs met de gekste situaties nog wel in orde. Nu weet ik niet, passagiers, hoe uw reisplan was. Misschien bent u als argeloos groentje gelijk in mijn boemeltje gestapt. Misschien bent u een uitgekookte tante. U was al ik weet niet hoevér. Toen stond er een sein op onveilig. U hebt het niet genegeerd. Gelukkig maar. Laatst was er dat geval van die goed begonnen gelovige, die door alle rode seinen reed. Negenhonderd mensen sleepte hij mee in de dood; een onveilig sein is maar niet niks.
Toch zit u zich nu ietsjes te verbijten: "Ik was al zo lekker ver. En moet je nu zíen!: ah; meneer remt af; er is weer eens een halteplaats. Allemaal uitstappen. Een bof, dat de trein althans blijft staan en niet doorrijdt zónder ons. Dan kunnen wij na het rondneuzen direct weer verder. Kom; laat ik nu niet mopperen; dat éérste station: de bekering! Natuurlijk hád ik mij al bekeerd. Maar zoals nú! . Opeens dat inzicht in mijn tekorten; nee, dát was een ervaring, die ik voordien toch echt nog miste. En dan de wedergeboorte! Dat nieuwe als bruisend, gezond makend water, dat smurrie loswoelde en wegspoelde. Wat wás er nog veel vette drab, terwijl ik toch al de gave van kennis gebruikte! Daarom, niet zeuren. Rustig rondkijken. Wie weet, welke ervaringen mij híer wachten. Nu, hoe héét dit station. Ik zie een hele serie opschriften. Ik zal er maar eens een lezen."
De bézem door alle doods, onnut gedoe; De lóper uit voor wat levend en nuttig is!
Trait d'union met vorig deel: ...en toch; ik kón het niet laten; ik móest het zeggen: "Jan, ik denk aan de komende schoonmaak. Dan doen we zoveel waardeloos en overtollig geworden dingen wég. Nu wij bekeerd en wedergeboren zijn, behoren wij ook schoonmaak te houden van bínnen." (Joke in 3.8.8.2.). WEDERGEBOORTE: DE BEZEM DOOR ALLE DOODS, ONNUT GEDOE; DE LOPER UIT VOOR WAT LEVEND EN NUTTIG IS>
Hoofdgedachten: Wedergeboorte brengt u vanuit het opvangcentrum in Gods rijk zélf.
Gedachten: - Het zijn niet dode werken, die God verwacht, maar lévende werken 4.1. - Dode werken zijn vergankelijk, levende werken zijn onvergankelijk 4.2. - Levende werken kunnen verdonkeren tot dode. Echter ook dit: dode werken kunnen opvlammen tot levende 4.3. - Dode werken verheerlijken de mens, levende werken verheerlijken God 4.4. - Dode werken zijn vernietigbaar, levende zijn onvernietigbaar 4.5. - Dode werken leiden níet tot rechtvaardigheid, levende wél 4.6. - Dode werken leiden níet tot eensgezindheid met God; levende wel 4.7.
4.1.. Hoofdgedachte: Het zijn niet dode werken, die God verwacht, maar lévende werken
Gedachten: - Levende werken: als grondslag onmisbaar 4.1.1. - Levende werken: een vanzelfsprekende zaak 4.1.2. - Levende werken: innerlijk begeerd 4.1.3. - Levende werken: mogelijk geworden 4.1.4. - Levende werken: alomvattend 4.1.5. - Levende werken: hoog gekwalificeerd 4.1.6. - Levende werken: uit heldere bron vloeiend 4.1.7. - Levende werken: steeds verder vervolmaakt 4.1.8. - Levende werken: eeuwig blijvend 4.1.9.
4.1.1. Gedachte: Levende werken: als grondslag onmisbaar
Overwegingen: - Wat voorafging, nog eens heel in het kort 4.1.1.1. - Van het voorafgaande tot het nu volgende: een ontwikkeling volgens bepaalde regels 4.1.1.2. - Geen dóde, maar lévende werken: een fundamenteel begrip 4.1.1.3.
4.1.1.1. Wat voorafging nog eens heel in het kort
Laten wij, voor wij aan dit nieuwe onderwerp beginnen, onze gedachten nog eens ordenen. Hóe ben ik ook weer begonnen?! Na de inleiding, (code 0) heb ik in bijbelstudie één eerst een raamwerk gegeen, dat zin geeft aan het hele gebeuren rond de mensheid. Wéét u het nog?! - God de Vader is zonder enig begin. Aanvankelijk was Hij alleen. - Eens begon Hij te spreken. Dit spreken was God de Zoon. God begon ook krácht te ontplooien. Die krachtontplooiing was God de Heilige Geest. - God schiep intelligente wezens, de engelen. Náást de geestelijke wereld schiep Hij de wereld van de stof, de materie. - God maakte zijn plan bekend om een wezen te scheppen, hoger en met meer mogelijkheden dan de engelen. Dat wezen was de mens. - Als gevolg van deze bekendmaking kwam er een opstand ónder en een scheiding tússen de engelen. - De opstandelingen / onder hun leider - 'Lichtdrager' -werden uit Gods nabijheid verdreven. - Als onverzoenlijke vijanden onder hun leider satan - de vroegere 'Lichtdrager'- proberen zij alles, wat God doet, kapot te maken. - Zij vernielden als eerste doelwit de planeet 'Aarde', die God als beginwoonplaats voor de mens had bedoeld. - God herstelde die aarde en schiep planten en dieren. Als bekroning van de overwinning van orde op wanorde creëerde Hij tóch: de mens. - De duivel - de satan - bracht de mens er toe, God ongehoorzaam te zijn en ontregelde de mensheid zo. - God de Zoon kwam onder de naam Jezus naar de aarde om de mensheid in beginsel te herstellen. - De duivel trachtte ook Hém te breken. Dat lukte niet. Die nederlaag werd voor de tegenstander het begin van zijn neergang. - Wij leven nú in de tijd, dat ieder afzonderlijk mens de mogelijkheid van herstel in eigen leven wáár moet maken. - Als een voorhoede van de mensheid dat herstel van eigen leven waargemaakt hééft, komt Jezus terug. Hij schakelt de demonen vrijwel volledig uit. - Hij consolideert de overwinning gedurende een lange periode van aanvankelijk herstel. - Aan het eind van die periode is er weer een proef voor velen, die eerder nog geen gelegenheid daartoe hadden. In het grote verband van die proef worden de boze machten definitief en volledig uitgeschakeld. - Er volgt dan een nieuwe periode van totaal herstel. - Aan de eindstreep dáárvan smelt een gelouterde mensheid, die haar doel bereikt heeft, samen met God. - God de Vader is dan vergezeld door velen. Aan die toestand van vrede en geluk komt géén einde.
Deze verkorte opsomming geeft door haar onvolledigheid mijn bedoeling niet precies weer. Zij kan geen aanhechtingspunt vormen voor kritiek. Wilt u studie één herlezen, als iets in het bovenstaande u niet duidelijk is, of als u het ergens niet mee eens bent.
U zegt misschien: "Hé, wat interessant. Ik hoop, dat hij die gedachten nader gaat uitwerken." U zult, wat dit betreft, iets teleurgesteld zijn door bijbelstudies twee en drie. Ook in deze vierde en vele, vele latere bijbelstudies zult u deze raamgedachten slechts verspreid aantreffen. Waarom zou ik ook nieuwsgierigheid bevredigen en aan werkelijke levensnoodzakelijke behoeften níet voldoen.
In bijbelstudie twee heb ik een klein onderdeel van het met ((( aangegeven punt behandeld. Voor ik ook iets over ándere punten heb gezegd, zal er 'nog heel wat water door de Rijn zijn gestroomd'. Ik zal het u sterker vertellen: bijna de hele bijbelstudieserie - op het allerlaatste staartje na dan - zal díÂt punt betreffen. Ga u maar na: dat wáármaken van het nieuwe leven in de eigen persoonlijkheid, omvat héél veel: de bekering, het uzelf toekeren naar God is van vele slechts een eerste stap.
In bijbelstudie drie behandelden wij de tweede stap: wedergeboorte. Wij gaan nu beginnen aan bijbelstudie vier. Die is eigenlijk een verdere uitwerking van wat hiervóór verteld werd over de wedergeboorte. Zo is het ook met de volgende bijbelstudies tot en met zes.
- Wij weten, dat een ieder, die uit God geboren is, niet zondigt, want Hij, Die uit God geboren wérd, bewaart hem en de boze heeft geen vat op hem (1 Joh. 5:18).
Wat wéét die Johannes veel!: - hij dénkt niet, dat: - hij vermóedt niet, dat: - hij meent niet, dat: het ergens misschien ongeveer zo-en-zo zou kunnen zijn. Nee; hij wéét, dat het híer zeker en precies zo-en-zo ís. Dit lijkt misschien ietsepietsjes aanmatigend, maar dat ís het niet. Waaróm is hij zo zeker van zijn zaak? Hierom: hij weet zijn weetje wel. Zijn wedergeboren zijn is doende, hem een geestelijke deskundigheid te geven. Op grond daarvan zegt hij nú: "Iemand, die uit God geboren is, zondigt níet."
Nu even opletten. Het laat zich voorstellen, dat er een wedergeborene is, die 'op zijn lijn moet letten'. Zijn vrouw helpt hem daarbij. 's Avonds laat opent hij zo stil mogelijk de koelkast voor 'toch maar een hapje'. Waakzaam roept zijn vrouw nochtans: "Wat doe je!?" Schaapachtig antwoordt hij: "O, niks!"
Nee: niet direct roepen: "Hij loog; hij ging fout; zie je wel, dat het niet klopt! Hij zondigde wél."
Bedoeld wordt in deze tekst, dat een wedergeborene vrij is van belangrijke overtredingen. Uiteraard zijn er ook verborgen onnauwkeurigheden. Dat zijn incorrectheden, die hij nu nog niet bij zichzelf in de gaten heeft. Hij zal echter leren om ook die te doorzien. Met Gods hulp zal hij ze van zich gaan verwijderen (Ps. 19:13, 14). Bovendien is er het vooruitzicht om ook boven domme struikelingen, zoals hier geschetst, uit te groeien (2 Petr. 1:10).
Dus: een wedergeborene krijgt kracht om alles van zich te doen, waarvan hij zich bewust wordt, dat het fout is. Jezus, de Eerstgeborene uit de Vader, bewáárt zijn jongere broertjes en zusjes. Eerst beschermt Hij ze tegen grove misstappen. Hij gaat hen steeds intenser bewaren, naarmate zij meer meewerken. Sta Gods Geest daarom toe om uw innerlijke toestand tot in alle uithoeken te doorlichten. Dát is meewerken.
De vijand -de boze, de duivel- patrouilleert rond het levenshuis van de wedergeborene. Vroeger -ach, die gouden tijd van tóen- konden de demonen zó naar binnen lopen. De buitenkant van zijn leven -zijn gedragingen, zijn presentatie naar de omgeving- was al helemaal geen punt. Alle muren dááromheen waren in ieder gevál ingestort (Neh. 2:13). Zijn eigenlijke woning -zijn ziel- was voor hen ook nagenoeg vrij toegankelijk. En: zelfs zijn diepste wezen -zijn geest- was niet veilig. Toen -bij de bekering- werd met de herbouw van de muur begonnen (2:17). Eerst leek het nog nergens op (4:3), maar de muur kwam op hoogte (6:15) en de deuren werden ingehangen (7:1). Toen de wedergeboorte wat ging vorderen was de tijd van 'de zoete inval' voor satan en zijn handlangers goed voorbij.
U -wedergeborene- hebt echter nóg op afgelegen plaatsen voegen in uw muren, waar het cement wég is. Daar kán een breekijzer in. Door kleine slordigheden "wat doe je " "o niks" "wil je dan maar eens gauw ophouden met 'niks te doen'."- zijn er ongegrendelde ramen. Ook nú nog dringt er wel eens een inbreker binnen, maakt zich uit de voeten met de een of andere kostbaarheid. De volgende dag zegt u: "Waar zijn mijn blijdschap en mijn vrede. Gisteren had ik ze nog!" Maar buiten ziet u opeens de insluiper van die nacht met in de zak op zijn rug uw zekerheid en vertrouwen. Jezus wil u helpen, ook de laatste voeg in uw muur met cement van de hoogste kwaliteit en hardheid af te dichten. Als u Hem toestemming geeft, voorziet Hij elk raam en elke deur van een inbraakbeveiliging. Wanneer er maar een demon in uw túin springt, flitsen de lampen dáár al aan. Wanneer een inbreker mórrelt aan uw deur, gáát het alarm al met een directe verbinding naar uw steeds beter werkend geweten. U -mede wedergeborene- gaat naar een lichtende toekomst, zonder ongenode, langvingerige, moorddadige, ziekteverspreidende gasten. Klimijzer, koevoeten, glassnijders, valse sleutels, schroevendraaiers, maskers, vilten pantoffels, handschoenen, dievenlantaarns; ze worden tandenknarsend opgeborgen. "Bekeken zaak", gromt de bevelhebber: "Wij hebben geen vat op hem, tenzij hij in de toekomst de boel door zorgeloosheid zou gaan verwaarlozen. Voor het moment: afwachten en voortdurend in het oog houden."
Ik neem echter aan, dat ze -wat u betreft- kunnen wachten tot ze een ons wegen. De overwinning over elke vijand uit het donkere bos smaakt immers veel te zoet.
Wel, álles wat ik over de wedergeboorte wilde zeggen, heb ik nu wel gezegd. Ik wilde het woord nu maar geven aan Jan en Joke. Ik ben benieuwd, hoe zij déze klus klaren.
- Al wat uit God geboren is, overwint de wereld. En dit is de overwinning, die de wereld overwonnen heeft: ons gelóóf! (1 Joh. 5:4).
Wat is nu eigenlijk 'de wereld'. Sommige mensen denken dan allereerst en uitsluitend aan zulke dingen als: - disco gehos - biertje hijsen aan de bar - prins Carnaval kiezen. Als deze en dergelijke verrichtingen niet tot het eigen levenspatroon behoren, zou iemand kunnen denken: "Zo, ik ben vrij van wereldgezindheid." Maar zo eenvoudig ligt dat niet. 'De wereld' -die overwonnen moet worden- zit in uw eigen hersens. Het is een manier van denken: aardse overleggingen in plaats van hemelse. - Wanneer u zich rillerig voelt, grijpt u misschien direct naar een grieppoeder. Het komt niet bij u op om die infectie nu eens op een ándere manier tegemoet te treden. Dát is 'de wereld.' - Wanneer u zich nerveus voelt, neemt u een pil. U hebt zelfs geen gedáchte om een verandering in uw levensstijl ook maar te overwégen. Dat is óók de wereld. - Wanneer u zich bedreigd voelt, doordat u iets hoort van geklets over u, roddelt ú over die roddelaars: idem. - Wanneer God uw gebed niet ogenblikkelijk verhoort, zet u uw geloof direct op een laag pitje. Idem. Sommige mensen zijn van mening, dat zij al héél anders denken, als het volgende gebeurt: - Wanneer zíj zich rillerig voelen, zeggen ze: "Kom maar, koorts. Doorglóei mij maar eens een nacht lang. Ruim alle vuiligheid maar eens op." Beter, véél beter, maar niet wézenlijk anders. - Wanneer er over hén gekletst wordt, putten zij kracht uit de wetenschap, dat die laster ten onrechte is. Idem. - Wanneer hún gebeden niet direct verhoord worden, probéren zij dóór te gaan met geloven. Idem. Maar ook op déze manier ben je nog niet écht overwinnend bezig. Alleen de wedergeboorte maakt ons tot werkelijk zegevierende mensen. - Wanneer een wedergeborene zich rillerig voelt, is hij uiteraard niet bang voor een reinigende, schoonspoelende koorts. Maar hij heeft diepere inzichten. Hij weet, dat Gód zijn dokter wil zijn (Ex. 15:26). In kleine en grote ziekten consulteert hij éérst Hem, evenals in elke andere nood (Jes. 8:19). - Wanneer een wedergeborene zich zenuwachtig voelt, doet hij wat aan zijn overvolle agenda. Nee, hij doet méér! Hij weet, dat hij de nabijheid van zijn Heer nodig heeft voor zijn broodnodige rust (Matth. 11:28). Hij rust niet, voor hij die rust gevonden heeft (Hebr. 4:10). - Wanneer een wedergeborene bemerkt, dat hij belasterd wordt, heeft hij uiteraard de blijde zekerheid, dat van al het lage geroddel niets waar is (1 Petr. 3:16). Maar hij heeft méér. Hij heeft de kracht om voor zijn vijanden te bidden (Matt. 5:44). Hij kan de mensen zegenen, zelfs als zij een hekel aan hem hebben (Luk. 6:28). - Wanneer een wedergeborene bemerkt, dat verhoring van zijn gebeden uitblijft, gaat hij door met zijn seinen aan God (Dan. 10:2, 3 en 12). Hij kiest misschien een ander kanaal of een nieuwe golflengte, maar: hij blíjft in contact.
U bent wedergeboren. U hebt door Gods goedheid de weg gevonden. U kunt opstijgen boven het aardse denken. U bent geen rups meer in het gras, maar een vlinder tussen de wolken en de blauwe lucht. Uw geloof in God kracht leidde u er toe, om zich voor het nieuwe leven open te stellen. Nú begint u de resultaten te zien. Veelkleurige, prachtig getekende vleugels glanzen in de zon. Vanuit een stralende hoogte kijkt u dankbaar en glorieus neer op die bergen van vróeger, die molshopen van nú. - Wat héb ik toch getobd over de vraag, of ik bij ziekte ook wel eens naar een dokter mocht. O, die vrijheid van nú! - Wat verdrong ik mijn spanningen toch met steeds krampachtiger gebed; en dan die ontspannenheid van nú! - Wat probéérde ik toch met samengeknepen lippen en gebalde vuisten van de mensen te hou-ou-ou-ou-den; zalige vanzelfsprekendheid van nu! - Wat moest ik toch in mijn geloofsleven 'voor elke fles een kurk hebben; dat zachte genezende vertrouwen van nu.
Maar wat zíe ik: er verzamelen zich nu een aantal níet wedergeboren mensen, die bekeerd zijn of mogelijk alleen maar denken, dat zij bekeerd zijn. Ik zal ze maar eens even aanspreken: Laat ik het nog eens op een andere manier belichten. U denkt bijvoorbeeld: - ík zwier niet over de dansvloer - ík hef het glas níet in de nachtclub - ík kijk in de kleine uurtje niet naar twijfelachtige t.v. producten integendeel: - toen mijn dochter verkering kreeg met een andersdenkende, heeft ze ze tóch uítgemeten gekregen! - als een van de laatsten verzet ik mij tegen inenting van mijn kinderen - waar vroeger de hellevisie stond, hangt nu een portret van het geliefde evangelisten echtpaar (Luk. 18:11, 12). Het klinkt allemaal wel leuk; nou ja; allemáál?! U bent echter -op zijn best- nog een rups, die zijn vlinder mogelijkheden ongebruikt laat. Ga het feest van de overwinning op het aardse denken nu eens méévieren.
Nog even een woordje tot alle discohossers, biertjehijsers, carnavalsvierders, dansvloerzwierders, nachtclubbezoekers, t.v.-fanaten. Die komen namelijk nu óók aangedromd. Zij vragen min-of-meer verontwaardigd: "Wij zitten zeker helemáál fout volgens u!?" Mijn antwoord: "Ik ga geen gevallenleer ontwikkelen. In deel één plus twee staan met betrekking tot dit punt behartenswaardige dingen. U had deel drie eigenlijk nog niet eens mógen lezen. Eén persoonlijke conclusie zult u mij -naar ik aanneem- wel toestaan: bovengenoemde verrichtingen maken deel uit van een bepaalde levensstijl. Die manier van leven is niet de meest aangewezen weg om tot een goede ontplooiing als Christen te komen. Maar wat hier nu verder van zij: als u voor uzelf ervan overtuigd bent, dat u goed zit (Matth. 9:12), wat zou ík dan nog kunnen zeggen? U móógt immers genieten (Pred. 3:13) en feestvieren (Ex. 12:14). Een beperkende voorwaarde daarbij is slechts, dat u binnen door God gestelde normen blijft. Wanneer u echter voor uzelf wéét, dat u níet goed zit en dat u normen overschrijdt, streef dan naar de 'rups status'. Uw eigen geweten kan u meestal heel aardig op weg helpen bij het zelfonderzoek, dat daarvoor nodig is."
Nu onderbreken ze mij; ze snappen er -zo te horen- nog niet véél van: "Wat?... en u zei net, dat een rups óók nog maar niks was." "Nee, dat zei ik niet, bedóelde ik althans niet te zeggen. Ik blijf erbij: zie eerst maar eens een rups te worden. Een rups is een stadium, dat je gehad moet hebben om je doel: 'vlinder zijn' te bereiken."
Pfff; de Engelsen zouden zeggen: "It is me what", (grapje) maar wíj zeggen maar gewoon: "Het is me wat met al die misverstanden." Waar ging het in dit punt nu ook al weer over? De wedergeboorte laat je metterdaad uit een vroeger als onverbiddelijk ervaren patroon uitbreken. U hebt altijd als siervissen in een kom van aards denken gezwommen: kop aan staart, kop aan staart. Uw kom is nu leggegoten in een rivier van hemels denken. Blijf nu niet ook dáár in een kringetje rondzwemmen: kop aan staart, kop aan staart. Flits wég: de ruimte in.
- God heeft ons naar zijn grote barmhartigheid door de opstanding van Jezus Christus uit de doden doen wedergeboren worden tot een levende hoop, tot een onvergankelijke, onbevlekte en onverwelkelijke erfenis (1 Petrus 1:3,4).
Hebt u het verhaal van Hosea en Gomer wel eens gehoord?! Nee?; dan vertel íík het, heel in het kort: .................... God wilde iets duidelijk maken aan de mensen: - over versmade liefde en eeuwige trouw - over verbijstering door eigen schuld en redding door genade. Het stuk, dat alles uit moest beelden, was sterk, heel sterk; hoe kón het ook anders. De rollen echter van de hoofdfiguren waren zwaar Hosea, een profeet, een trouwe volgeling van God, kreeg van Hem de opdracht om te trouwen met Gomer. Zo-op-het-oog was ze een keurig meisje. Er zát echter in haar karakter íets héél erg mis; er was bij haar een uitgesproken geneigdheid om ontrouw te zijn (Hosea 1:2).
Er kwamen kinderen. Hosea gaf aan die kinderen (zoon, dochter, zoon) vréémde namen. - Jizreèl, dat kon je nog op twee manieren uitleggen: God verstrooit, veegt iets uit elkaar, of: God zááit (1:4). - Bij het tweede kind echter -een dochter- was er al geen twíjfel meer; het was een nare naam: Lo Ruchama, geen ontferming (:6). - En de derde naam was ook al zo sneu: Lo Ammi, niet horend bij het volk, bij de veiligheid (:9). Die namen hadden een betekenis, zoals dat toen dikwijls was: ze wezen óp en waarschuwden tégen gevaar. Dat gevaar leek in het jonge gezin vér weg. Maar toen kwam de valse vriend, die aan Gomer koeien met gouden horens beloofde. Het kón niet op: wol en vlees, olie en drank. Zij bleek de waarschuwing, in de naamgeving besloten, niet te hebben begrepen. In haar karakter kwam de zwakke stee naar voren, de geneigdheid tot ontrouw. Zij ging mee, liet haar man, haar brave Hosea; alleen (2:4). En toen liepen alle dingen voor arme, domme Gomer mis. De feesten met haar nieuwe vrijer: wat waren ze gáuw over (2:10). Het was, of ze bij alles, wat ze deed, tegen een muur liep. Nergens kon ze meer een weg vinden (2:5). Ze verlángde naar Hosea (:6), maar ze was slavin bij anderen (3:2). Haar gladde, glanzende, gouden kettingen (2:12) veranderden in ruwe, roestige, ijzeren ketenen. Ergens thuis zijn, ontferming, veiligheid, het waren onbereikbare begrippen geworden uit een verleden, dat niet meer kon worden teruggehaald (2:2,11).
Echter: Hosea híeld nog zoveel van haar. Hij wíst, dat haar leven verwoest werd (:11). Hij wilde naar haar toe, haar vriendelijk toespreken en weer hóóp geven. Hij wilde haar weer horen zíngen (als jong meisje hád ze toch een stemmetje!) (: 13,14). En hij wíst het: ze zou nu echt tegen hem zeggen: "Hosea, jij bent de enige." (:15). In de laaiende oven van de slavernij schroeide de ontrouw immers wég (:16). Na de zware crisis zou het tussen hen hélemaal goed worden, voor altijd (:18). De dag kwam, dat God tegen Hosea zei: "Ga ze nu maar halen, de tijd is rijp." (3:1). Hosea gíng. Hij kocht haar vrij (:2), nam haar mee, zei: "Dit is nog maar het begin van het geluk. Er komt veel meer. Eerst moet je in de rust en tot innerlijke vrijheid komen (:3). En dáárna; dan zijn wij wérkelijk voor elkaar. Jij voor mij; ik voor jou (:5). En onze kínderen?! Dí n pas krijgen zij hun goede namen: God zaait; en Ruchama: wél ontferming en Ammi: wél bij het volk horend."(1:11,12).
Zó kwam dat kleine stommerdje, die Gomer, door de hulp van trouwe Hosea, vrij uit dat donkere slavenverblijf. Het zou ook haar dóód zijn geworden, als ze daar gebleven was. En toen ze weer bij haar huisje stond met de peuters om zich heen, drukte zij Jizreël tegen zich aan en zei: "God zaait hoop in mijn hart." Lachend en schreiend keek ze toe, hoe Hosea kleine Ruchama hoog optilde. Ze riep: "God heeft zich ook over míj ontfermd." Toen nam ze zélf Ammi op haar arm en ging verder: "Jij hoort bij ons en ik hoor bij jullie en wij blijven bij pappie en samen zijn wij van de Heer." (2:22). .......
De hele mensheid heette: Gomer. God gaf haar de levensadem en schitterende mogelijkheden om te bouwen, te beschermen en te verenigen. Heel snel '-al in de hof van Eden- kwam de verleider en beloofde zulke geweldige dingen als: heel diepe kennis. De eersten van de mensheid -Adam en Eva- lieten zich daardoor verleiden. De opwindende inzichten, die hun beloofd waren, stelden echter teleur. Er waren dorens en distels en de weg terug naar het goede land van God was versperd. Er was een radeloos gezoek naar het verloren paradijs. Om de tastende handen sloten zich echter de boeien van steeds meer zonden. De kroon van aardse wijsheid drukte zo zwaar, dat er wonden van kwamen.
God evenwel werkte aan een reddingsplan. Hij had de wereld lief, zag met deernis (Jes. 16:11) de verloedering van de mensheid, die hij aan zijn zijde wíÂlde hebben. Door zijn profeten liet Hij haar troosten en moed inspreken (Jes. 40:1, 2). Die profeten maakten zijn beloften bekend, dat er eens weer vreugd zou zijn, eeuwige vreugd (Jes. 35:10) en een voortdurend blij zingen! (Jer. 30:19). Die profeten vertelden ook, dat er een nieuw verbond zou komen tussen God en de mensen (Jer. 31:31) en dat de dwaasheden zouden verdwijnen.
Precies getimed, perfect gepland, kwam de grote Redder, de wérkelijke Hosea (Gal. 4:4). Jezus werd geboren, werd volwassen, streed zijn titanenstrijd. Hij overwon élke barrière zelfs die van de dood. Hij kocht de mensheid vrij, betaalde de prijs. De weg naar het glanzende morgenlicht van de volle dag was begonnen (Spr. 4:18).
Door een weg van loutering, doet Hij hen, die Hem aangenomen hebben, bewuste discipelen worden. Ze gaan beseffen, wat er vóór hen en áán hen is gebeurd en wat er ín hen aan het gebeuren is. En jubelend gaan bevrijde mensen aan de gang. Alles wás afgebroken, onveilig, uit elkaar gevallen. Nu echter kan de mensheid weer beginnen te doen, waarvoor ze is bestemd: scheppend, beveiligend, samenbindend werk. Wég is de wanhoop, met de donkerte daarachter. Herboren staan vólkeren aan het begin van hoop en leven. Daarachter, badend in het licht, Gods onvergankelijke, absoluut reine, altijd frisse geschenken, die nog uitgedeeld gáán worden.
Ook ú, wedergeborene was: Gomer. Net als zij, hebt u zich laten omturnen door de vijand. Als kind had u geweldige, sluimerende mogelijkheden in u. Maar nadat u verleid was, veranderden uw mogelijkheden in moeilijkheden. Elk pad liep dood op een muur. Elke keer moest u weer zeggen: een ervaring rijker, maar een illusie armer. En: hadden die ervaringen u nu maar verrijkt. Ze verbitterden u in plaats van u wijzer te maken: - als stenen lagen zij op uw hart - als boeien om uw belevingswereld - als ketenen om uw mogelijkheden tot ontplooiing. U zócht naar het geluk, maar u raakte steeds verder van huis. U was als een vliegje in een web geraakt. Uw hevige gespartel maakte u niet vrij. Integendeel: de spin werd gealarmeerd. Hij was al begonnen om u in een cocon te begraven.
God echter hield u in het oog. Hij bleef kloppen op de deur van uw hart. Toen u zich bekeerde, ging die deur open. Jezus kon u vrijkopen. Er kwam perspectief, dat uw leven zou worden hersteld, dat u Gods vriendelijke stem weer zou kunnen horen. God wilde u een muziekinstrument geven, om Hem te loven. Laten wij zeggen: een blokfluit. Bij uw bekering kreeg u alvast het mondstuk. Het geluid, dat er uitkwam, klonk nog wat monotoon. Er was echter althans een begin. Daarna kwam de loutering. U was vríjgekocht, maar u wilde vérder. U wilde uw innerlijk laten herstellen. Dan zou u weer écht blij kunnen zingen, werkelijk hoop hebben, God voor altijd in uw hart sluiten als Enige, afrekenen met het kwaad. U gaf God de kans om u wedergeboren te doen worden en dat káns geven door ú was ook weer genade van Hém. God bewerkte die wedergeboorte. In zijn barmhartigheid schonk hij u 'de rest van de blokfluit'. Wég is nu de radeloosheid, wég zijn de banden van de dood. U leert spelen op uw compleet geworden blokfluit. Open is Gods rijk, stralend de hoop, overweldigend het léven. Overwinnend snelt u voort, steeds verder weg van de wanhoop. Steeds dichter komt u bij uw oneindige, nieuwe mogelijkheden. Samen met Hem gaat u mensen blij maken, troosten en beveiligen.
Iemand zou nog kunnen zeggen: "Die teksten uit Hosea 2 gíngen toch eigenlijk niet eens over Gomer, maar over het volk Israël?" Akkoord, akkoord. Ik ben er echter zeker van, dat Gómer in het klein dezelfde ervaringen heeft gehad, die 'het voorbeeld volk' late in het groot had en die de hele wereldbevolking nu nóg weer eens uitvergroot heeft.
Iemand anders zou echter een veel lastiger opmerking kunnen maken: Hij of zij zou kunnen zeggen: "Alles wordt veel te donker voorgesteld: - voorbije feesten - paden, die uitlopen op muren en moerassen - geen sieraden, maar slavernij in ketenen - dorens en distelen - wonden, vervlogen idealen en verbittering - een leeggezogen mugje, verpakt in spinrag, maar dat is pure bangmakerij! Iedereen, letterlijk íedereen, staat er toch veel beter voor!"
Pfff⦠wat moeilijk, wat móeilijk! Waarom allereerst?!: Ik moet er rekening mee houden, dat sommige mensen deel drie al lezen, zonder zich deel één plus twee eigen te hebben gemaakt. Dat is héél complicerend. Ik kán niet telkens weer dat hele eerste plus tweede deel ophoesten. Laat ik in ieder geval dít als antwoord geven:
Ik zit zelf ook wel eens met die sombere schildering. Ik zie zoveel feestvierende, zelfverzekerde mensen om mij heen. Ik ken er zó veel, die altijd meester zijn van elke situatie. Zij trekken op dit ogenblik weer aan mijn geestesoog voorbij: de onverslaanbare idealisten, de levenskunstenaars, de geslaagden.
En toc: ook zíj, juist zíj weten het: de tijden: - van verslagenheid en uitzichtloosheid - van vernedering en hoon - van tegenslag en verraden worden door vrienden - van teniet gegane plannen en kapot makend verdriet, dat je leger maakt dan leeg zijn er ook (Pred. 3:4) en winnen het soms op de duur.
U denkt misschien: wat hij in dit punt zei, is niet voor híer , ís niet voor nú, ís niet voor mij. Geloof me: het is wél voor ú. Eens zullen ook het 'hier' en het 'nu' aan de orde komen. Maar, aangezien het dan tóch eens komt, waarom dan het beraad over deze zaak uitstellen? Overweeg, wat ik zei: híer en nú.
- Overwinning over elk obstakel 3.7.1. - Overwinning over elke wanhoop 3.7.2. - Overwinning over elk aards denken 3.7.3. - Overwinning over elke vijand 3.7.4.
3.7.1. Overwinning over elk obstakel.
- Heerlijke dingen zijn van u te zeggen; o gíj,stad van Gód!! Rahab en Babel vermeld Ik als degenen, die Mij kennen; zie: Filistea én Tyrus mét Ethiopií«: deze is dáár geboren. Ja,van Sion wordt gezegd: ieder van hen is ín haar geboren!! Hij, de Allerhoogste, bevestigt haar. De HERE telt bij het opschrijven der volken: deze is dáár geboren... zij zingen bij reidans: "Al mijn bronnen zijn ín U." (Ps. 87:3-7). De dichter van deze psalm is echt oosters-opgetogen over Jeruzalem; zijn stad. Hij weet er fijne dingen van te zeggen; wil al met een opsomming beginnen. Maar: opeens ís het er weer: die verdieping, die 'geestverruiming', dat inzicht in de toekomst: de profetie. De heerlijke dingen, die hij zou wíllen zeggen slikt hij in; opeens ziet hij in zijn stad Egyptenaren en Babyloniërs, vijanden van ver. Hij ziet ook Filistijnen, vijanden van dichtbij. Ook Tyriërs, concurrenten op handelsgebied, zijn er. Tenslotte nog volken uit het diepe zuiden - Ethiopií«rs - die je al helemáál nooit in de heilige stad zou verwachten. Al die vreemden zijn er echter niet als vijanden; ze horen er állemaal hélemaal thuis. Niet alleen als vólkeren; neen: ieder afzonderlijk persoon van hen heeft geboorterecht in Jeruzalem. En ze zingen maar; en ze zingen maar; "God heeft ons hier laten geboren worden. Onze levensbronnen zijn híer."
Wanneer hij ophoudt, weet hij, dat hij over zijn geliefde stad heerlijker dingen heeft gezegd, dan hij óóit zélf had kunnen bedenken. En gepuzzleerd blijft hij nog een poosje aan het navorsen: "Wat zou God toch bedóeld hebben met de woorden, die Hij mij liet spreken?!"(1 Petrus 1:10).
Na zoveel eeuwen weten wij nu heel wat méér. Die profeet van toen kon zich niets heerlijkers voorstellen dan Jeruzalem, de hoofdstad van Israël. Toch waren die stad en dat land maar de tíjdelijke bergplaats van de nog ingepakte schatten van God. Het permanente paleis voor de steeds meer onthuld wordende kostbaarheden is nu kláár! (3.5.4.) Het Jeruzalem van tóen is de afbeelding geweest van het koninkrijk van God van nú.
Maar: wie is dan in déze tijd Rahab (Egypte) en Babel enz. Dat bent ú!: U, medewedergeborene, was vóór uw bekering: - misschien ver weg van Gods koninkrijk, als die Ethiopiërs - misschien koel-vijandig op een afstand: Babel en Egypte - mogelijk heet-vijandig van héél dichtbij: u was opgegroeid in een kerks gezin en had zich losgemaakt van de daar heersende opvattingen. Wat schópte u tegen 'het geloof'aan. Ze konden in de kerk maar aanroepen: "De Filistijnen over u!" wanneer u weer áánstormde. - wellicht een heel mooie, beschaafde levensvisie toegedaan. U -inwoner van Tyrus- kon daarmee bést wedijveren met het geloof in Jezus. Maar: ver of dichtbij: het koninkrijk van God was voor u on-be-reik-baar. Tastend zocht u, of u ergens iets kon vinden (Hand. 17:27), maar dat afschuwelijke donker (Ps. 107:10)! Het geluk kwam soms vlákbij u, maar bíijvend grijpen kon u het nóóit. Hoe kon u de hemelhoge bergen, die u scheidden van 'de lichtstad' overwinnen? U zag geen kans.
Toen bekeerde u zich. En opeens stond u bovenóp de obstakels. U was wég uit het rijk van de nevelsluiers (Jes. 25:7), wég uit de diepte van het niet-begrijpen (Ps. 40:3). U stond op een rots (Ps. 40:3). U zag het koninkrijk, die hoge stad (Op. 21:16), fonkelend in Gods zon. U zette dóór. God had aan de deur van uw hart geklopt. Bij uw bekering liet u Hem in de hal van uw levenshuis. Toen u echter erin toestemde, te worden wedergeboren, kwam God in uw 'eetkamer'. Niet ú bood Hém daar een maaltijd aan, maar Híj ú (Op. 3:20).
En zó is het toen gegaan: u, Egyptenaar, Babyloniër, Palestijn; u werd door die maaltijd, dóór dat samenzijn met God, hérboren; íngeboren in zijn rijk. Hij gaf u in dat land de rechte van een -van ouds- gevestigde. U bent nu thuis in zijn stad.
Vér weg -aan de einder- staan de bergen, waarachter uw vroegere wereld ligt. Dáár is de bron, waaruit u vróeger dronk: dat zonderlinge, giftige ratjetoe van marxisme en oosterse wijsheden en 'redelijk' westers denken. Maar nú is uw bron hiér; een duidelijke, eerlijke, onvermengde stroom van levende, geestelijke gedachten.
Uw bekering bracht u verwachtingsvol vóór de poort. Uw wedergeboorte deed u alle obstakels meer definitief overwinnen. Glorieus en dankbaar gaat u nu dóór de poort.
- Jezus zei tot Petrus: "Voorwaar, Ik zeg u: gij, die mij gevolgd zijt, zult in de wedergeboorte, wanneer de Zoon des mensen op de troon zijner heerlijkheid zal zitten, ook op twaalf tronen zitten om de twaalf stammen van Israí«l te richten." (Matth. 19:28).
God wil ménsen betrekken in de regering van het heelal. Daarbij is er niets te bedenken, waarover ze níet zouden regeren (Hebr. 2:8), ook niet de láátste planeet van de buitenste zon van het uiterste melkwegstelsel. Voor zulk een betrekking moet men wél aan hoge aanstellingseisen voldoen. Het uitgangspunt van ons, mensen, is bijzonder slecht. De duivel heeft er werkelijk álles aan gedaan om ons in hopeloze conditie te brengen. Maar voor iedereen is het mogelijk om uit de troep te komen (Titus 2:11). Deel twee vertelt u van de eerste stap: de bekering. Ik ga dat nu niet allemaal herkauwen. Dit deel behandelt de tweede stap: de wedergeboorte met zijn doorwerking. Volgende delen bouwen daarop weer verder. De vernieuwing van een mens is zo iets geweldigs, dat de hele schepping erdoor wordt aangemoedigd om zich óók te vernieuwen. De schepping zit ook gewoon op die kick te wáchten (Rom. 8:19).
Daarom kan Jezus Petrus ook zo bemoedigen. Hij zegt: "Er komt een heel nieuwe wereldorde (Jer. 31:22). Ik zal daarvan de stralende kern vormen. Jullie -sptsafbijters - zullen daarin echter óók centrale figuren zijn (Jes. 32:1). Onze Heer Jezus Christus is hier niet bezig om báántjes uit te delen. Hij maakt zijn discipelen ook niet blij met een dode mus. Daar is hij het type man niet voor. Wat Hij zegt, snijdt altijd hout. En wanneer Hij zo'n uitspraak dan ook nog eens inleidt met 'Voorwaar', spits dan de oren helemaal. In zo'n geval kondigt Hij toch echt wel een wét af. En een wet van Hem is juist en er wordt de hand aangehouden. Met zulk een wet houdt je rekening.
U -wedergeborenen- bent op de lange weg van de rehabilitatie al enigszins aan het vorderen. Er gaan mensen voor u uit; anderen komen achter u aan. In bijbelstudie twee is dat uitvoeriger uitgewerkt. Hoe dan ook; ik héb u steeds aangemoedigd; ik doe dat nú; ik blíjf het doen. Jezus spreekt tegen Petrus in diens begrippenwereld. In mijn bemoediging voor ú vertaal ik zijn woorden zó: "Jullie -voortrekkers in Gods koninkrijk- worden ééns met een volheid van macht in een middelpuntspositie geplaatst. En rondom jullie: een volheid; een mensenzee van gelukkigen." U hebt echter mijn aanmoediging steeds minder nodig. U oefent en kweekt kracht (Ef. 6:10). U eet verder van de goede gaven, die God voor u heeft klaargezet (Jes. 55:1). Al etende neemt uw eetlust toe. Ik hoef u al niets meer te vertellen. U hebt de nieuwe mens in uw leven toegelaten. Een nieuwe natuur met ongekende kracht. Tomeloze energie stuwt u wég van het duister, tilt u naar de toppen van liefde tot God en de naaste. De explosieve dynamiek maakt eens van u een regeerder; geen báásspeler, maar een dienaar (Matt. 23:11). Want: de hoogste vorm van heersen is: dienen.
- Geliefden, laten wij elkander liefhebben, want de liefde is uit God; en: een ieder die liefheeft, is uit God geboren en kent God (1 Joh. 4:7). Hiervóór spraken wij over kracht om níÂet te zondigen (3.6.1.) en om wél lief te hebben (3.6.2.). Wij zijn echter daarmee nog niet tot de allerdiepste oorzaak van de ontvangen kracht terug gegaan. Dat doen we nú. In 3.6.4. gaan we dan dóór tot het allerhoogste gevolg. God heeft de wedergeborenen geestelijk bevrucht met hemels leven. In deze hele bijbelstudie is dat reeds in alle toonaarden gezegd. Dat hemelse leven draagt vele eigenschappen van God in zich: ook zijn liefde. Wanneer de vrucht van ons samengaan met God zich ontwikkelt, groeit ook die liefde. Onze medemensen behoren zich aan die liefde te kunnen wármen. Echter: hoe voldóen wij aan die verwachting, die zij, wat dit betreft hebben (en mógen hebben). En, hoe voorkomen wij, dat zij teleurgesteld bemerken, dat wij níet slagen in het niet zondigen. Het is eigenlijk zo eenvoudig te zeggen: heb God lief; en kijk dan maar eens, wat je verder doet. Want: God liefhebben houdt eigenlijk alles in. Je vergeet dan niet meer om je naaste lief te hebben. Je kúnt het niet vergeten. In het in-liefde-kennen-van-God zit alles inbegrepen, wat goed, opbouwend en gelukkigmakend is; ook: niet zondigen. De liefde tot God is de enige -maar ook de geheel voldoende- oplossing om niet beschaamd te staan. Men verwacht véél van ons. Met Gods liefde kunnen wij méér geven. In ons wedergeboren zijn zit dit kernbegrip -deze liefde tot God- geprogrammeerd. De wedergeboorte vervangt onze oude natuur door een nieuwe. Die nieuwe natuur, die van God afstamt, die aan Hem verwant is (Hand. 17:29), draagt de kracht in zich om God te kennen en lief te hebben (1 Joh. 4:19). Dit is de basiskracht, daarop stoelt elke andere.
U hebt het niet gelaten bij het u toekeren naar God. U hebt Hem toegestaan, uw innerlijk helemaal te hervormen (Rom. 12:2).
Als u bij dat voornemen blijft, krijgt u de kracht om God lief te hebben boven alles. Daaruit vloeit het liefhebben van uw naaste voort (Matth. 23:37, 38). Daaruit komt óók het vermogen voort om uiteindelijk zelfs geen beséf van kwaad meer te hebben (Hebr. 10:22). Dán kan de kracht van de wedergeboorte uiteindelijk helemaal wáár doen worden, wat beloofd is: dat het bloed van Jezus Christus reinigt van álle zonden (1 Joh. 1:7).
- Als gij weet, dat Hij rechtvaardig is, erkent dan ook, dat een ieder, die de rechtvaardigheid doet, uit Hem geboren is (1 Joh. 2:29).
De medegelovige liefhebben houdt ook in: - hem erkennen - hem in waarde houden - zuinig met hem of haar omgaan.
U, wedergeborene, wéét, dat u uit God geboren bent. Blij ontdekt u bij uzelf, dat Gods genezende kracht in u doordringt. Uw onderkómen persoonlijkheid fleurt op. U ziet steeds meer Gods correctheid, trouw, eerlijkheid, zuiverheid van bedoeling, kortom zijn rechtvaardigheid.
Rondom u bespeurt u medegelovigen, die dezelfde ervaring hebben als u. Misschien zijn zij zelfs al wat verder gevorderd dan u, omdat zij langer of intenser bezig zijn. Zij dóen de rechtvaardigheid: - Zij stellen zich ten opzichte van God correct, trouw en eerlijk op (1 Kon. 3:6) - Zij laten zich bij geschillen niet leiden door onzuivere motieven, maar door overwegingen, die aan Gods normen voldoen (Ez. 18:8). - Zij raken niet in paniek ; behoeven ook niet in paniek te raken- wanneer hun leven tegen het licht van Gods eisen wordt gehouden (Hand. 24:25). - Zij zijn omringd door een sfeer van gaafheid, ontspannenheid en geluk (Rom. 14:17). - Zij dragen nu al iets van het aureool, dat God ééns gaat verdichten tot een lauwerkrans van overwinning (2 Tim. 4:8). - Zij komen elke dag meer in vorm (Op. 22:11).
Wanneer u zulke mensen tegenkomt: - houd ze in ere - houd ze -in positieve zin- in het oog (Hebr. 13:7) - probeer in geestelijke zin wijzer van hen te worden. Een pás bekeerde heeft nog nagenoeg helemaal zielse overwegingen. Laten we nuchter zijn: bij u -pas wedergeborene- is dat nog grotendééls het geval. Word niet jaloers, wanneer u iemand ontmoet, die al grotendeels of nagenoeg helemaal gééstelijke overwegingen heeft.
Maar eigenlijk is dit óók al weer een overbodige oproep. U gaat immers dóór; de kracht van Góds Geest deelt zich aan de úwe mee. U krijgt het vermogen om uw wérkelijke belangen te zien. U krijgt kracht om die andere gelovige niet langer op een onprettige manier te benijden. U kunt de gezindheid wégdoen om hem of haar te kleineren. U komt tot een gezónd benijden. U erkent die andere als een óók -en hóe- uit God geborene. U wílt van hem leren. En: u kúnt van hem leren. De wedergeboorte heeft u kracht gegeven om hem of haar lief te hebben. Daarmee is de weg vrijgekomen om ook iets áán te nemen.
Er is echter ook een ándere mogelijkheid: U bent omringd door medegelovigen, die er ook nog niet zo bar veel van terecht brengen. U hebt al wél ingecalculeerd, dat u van bekeerden-zonder-meer eigenlijk nog niets te verwachten hebt. Ze kunnen op de meest onverwachte manieren, op absoluut ongelegen ogenblikken, u kwetsen, hinderen, voor de voeten lopen. U hébt al geleerd, hén door dat alles héén, lief te hebben. U bent er mee verzoend geraakt, dat in déze gevallen de liefde echt nog van één kant -de uwe- moet komen. Maar stél: u bent voorganger in een gemeente. De voorganger in een andere gemeente -toch ook een wedergeborene- bezeert u door persoonlijke aanvallen. Hij belemmert u in uw werk en maakt u zwart. Wel: blijf het er dan voor houden, dat hij in beginsel de rechtvaardigheid doet. Blijf hem zien als iemand, die uit God geboren en daarom uw broeder is.
Zélf merkt u er niet zo veel van. Hij maakt op u een incorrecte, ontrouwe, oneerlijke, geschonden, gespannen en ongelukkige indruk. U hebt echter door uw wedergeboorte een diepe liefde voor hem. U ziet achter de onaangename toestand van dat ogenblik zijn oude mens, die zich wanhopig verzet tegen de groeiende invloed van het nieuwe leven, ook in hém. U kent die strijd zélf en begrijpt zijn situatie. U láát hem niet los, u helpt hem erdóór. Uw nieuwgeboren zijn geeft u kracht om héén te zien over uw bezeerdheid, gekrenktheid en 'zich bedreigd voelen'. U bent niet alleen zuinig op de vóórtrekkers, u houdt niet alleen hén in ere, maar u hebt diezelfde zorg voor de achterblijvers.
Even terzijde: Pas bekeerde medegelovigen zijn natuurlijk bij vele gelegenheden ook weer: - balsem voor uw hart - een vreugde voor uw geestelijk oog - een vervulling voor uw verwachtingen - genezing voor uw wonden - helpers bij uw werk - weg-effenaars - liefde-gevers. Uw medevoorgangers, uw medestrijders: - wrijven toch meestal uw kwetsuren niet met zout, maar met genezende olie in - werken heel vaak met u samen - spreken veelal heel positief over u. Het is in de dienst van de Heer over het algemeen zeker geen kommer en kwel. In het bovenstaande schetste ik situaties, die gelukkig meer uitzondering dan regel zijn. Ik deed dat om uw 'all round zijn' te bevorderen. Zeker wilde ik u niet de idee geven, dat u alleen maar slangen aan uw boezem koestert. Maar dát had u uiteraard al begrepen.
Dit punt zou niet áf zijn, als ik er ook niet op wees, dat wij bij het liefhebben van onze medegelovigen soms nog door een heel ander soort barrières moeten heen breken. De duivel doet namelijk altijd zijn best om gelovigen tegen elkaar op te zetten. Volkomen ten onrechte hebben zij soms járenlang moeite elkander te aanvaarden. Oorzaak: de vijand heeft een slim bouwseltje gemaakt met bijvoorbeeld als bestanddelen: - een samenloop van omstandigheden - onnadenkendheid - argwaan - lafheid. Om dit duidelijk te maken een uit het leven gegrepen voorbeeld: kerkelijke lezers moeten zich hierbij wél inleven in de sfeer van een volle evangeliegemeente, waar alles een tikje anders toegaat.
- in de bidstond voor de bijbelstudie wisselden gebeden, profetieí«n, lofprijzingen elkaar als regel af. Maar die avond waren er uitsluitend gebeden en toen Petra ging meedoen, was dat óók met een gebed. Ze legde er haar hele hart in en loofde God, dat Hij die avond weer mensen verder ging brengen. In nood verkerenden moedigde zij aan, Jezus te hulp te roepen. Naarmate zij vorderde, kwam er een lichte tevredenheid in haar op, dat de Heer haar zo hielp in haar woordkeus. Maar toen kwam de grote ontnuchtering: Nog in haar láátste woord viel Harry -de vuurvreter van de gemeente- in. Hij bestrafte alle machten van het duister in de naam van Jezus Christus, de Zoon van de lévende God! Fel gispte hij mooie woorden zonder kracht, keerde hij zich tegen vrome, huichelachtige geesten. Menslieve; het kón niet anders: hij had háár op het oog; de bijbelstudie was voor haar min of meer bedorven. Wás zij bezig geweest met zalvend, krachteloos gepraat. . Sprak door haar heen een demon van schijngeloof en huichelarij?! Waarom zei Harry dat nu zó?! ; wat náár van hem! Thuis in bed lag zij nog uren te woelen, onderzocht zichzelf. Ze kon niets anders vinden dan oprechte liefde voor Jezus, sliep in met de vaste gedachte om Harry te vergeven. Wanneer híj haar uitschold, was dat zíjn zaak. Zíj zou nooit terugschelden, het pijnlijke gebeuren aan niemand vertellen. Zij gaf alles gewoon in handen van haar hemelse Vader (1 Petr. 2:23). Midden in de nacht schrok ze wakkeer. Dit was níet goed. Het was eigenlijk láf om Harry niet althans de gelegenheid te geven, iets recht te zetten. Er was misschien een redelijke verklaring. Ze hád wel eens last van argwanendheid. Als ze deze indruk oppotte, ging er iets stinken. Zoals het nú was, kende ze Harry niet als vriend, maar zag hem als vijand. DíÂt was beslist niet het in-waarde-houden-ván en zuinig-omgaan-mét een mede christen. Wanneer Mariska haar zou opbellen, wist ze al precies, hoe dat zou gaan: "Ik snapte niets van dat van Harry zeg, wat rot voor jou hè¨." En dan zou zij zelf er van alles uitflappen. Dit was nu zo'n 'bittere wortel, die verwarring zaaide'. Zoiets kon door de héle gemeente héén werken (Hebr. 12:15). Als Harry werkelijk iets tegen haar had, mocht zij niet rusten, vóór zij contact had gezocht, om álles uit te praten (Matth. 5:24).
De volgende morgen mislukken diverse pogingen om contact met hem te krijgen. Moedeloos wou zij het al opgeven -de Heer verhinderde het zeker- toen zij hem tóch aan de telefoon kreeg. "Harry; gisteren; in één adem door met míjn gebed ging jíj tekeer tegen demonen van vroomheid en huichelarij. Je had het over mooie, lege, loze woorden; had je míj daarmee op het oog? Heb je bezwaren tegen míj?!" Ze had nog meer willen zeggen, maar haar stem werd afgeknepen door emotie en bangheid. Aan de andere kant van de lijn reageerde Harry geschrokken: "Nee zeg, stel je vóór! Ik proefde een sfeer van onechtheid in de hele groep. Dat had niets me jouw gebed te maken. Er hadden trouwens nog méér mensen gebeden. Maar ik kon niet langer wachten. Ik moest aan de slag. Ik wéét het nu weer, ik stond te pópelen, dat die laatst bidster ophield, dat moet jíj dan geweest zijn; en toen zij haar laatste woord sprak, was ik er al met mijn eerste." Zeldzaam blij en opgelucht was ze. Daaraan dééd zelfs niet af, dat Harry nog één zinnetje toegaf: "Overigens Petra, als jij je op je gebed aangesproken zou hébben gevoeld, dan is dat een zaak tussen jou en de Heer." Naar waarheid kon ze zeggen "Dat heb ik al nagegaan. Ik heb echt een vrij gevoel, wat dat betreft."
Toen was het gesprek gauw afgelopen. Harry zat nog een tijd zijn baard te aaien; deed hij altijd, wanneer hij ergens over zat te dubben. goed, dat die Petra opbelde. Hij kende ze eigenlijk nauwelijks: de gemeente werd te groot. Misschien was hij tijdens die bidstond toch wat haastig onnadenkend geweest. Inderdaad; iemand kón zulke gevolgtrekkingen maken als dit meisje. Had hij eigenlijk wel voldoende liefde; hij had hier toch iemand in haar gevoel gekwetst (1 Cor. 13:5). Ho, ho Harry, jongen: strijdbaar blijven. Er zijn er al genoeg in de gemeente, warbij de vaart er uit is. Toch nog eens alles samen met Jezus overwegen. Die laatste opmerking -of ze zich misschien 'aangesproken' voelde- was die nu wel góed geweest. Nu ja, laat dat nu maar. In ieder geval had hij van dit gesprekje geleerd. Hij was blij, dat Petra zo dapper was geweest om haar mond open te doen. Toch eens in de broederraad brengen of de gemeente niet min-of-meer kon worden opgesplitst in kleinere groepen voor beter contact.
Terwijl hij zo zat te overwegen, koesterde Petra haar gevoel van 'opgelucht zijn'. Zó opgetogen was zij, dat zij haar lafheid had overwonnen. zie je nu wel, dat er geen stille vijandschap jegens haar in de gemeente bestond, zoals ze wel eens dacht. Die argwaan fluisterde satan haar in. Maar het was stom geweest om te luisteren. Ze vroeg God om vergeving. Toen opeens merkte zij iets, dat haar niet eens meer in de war bracht. Ze was al op het zich-bewust-worden-ervan voorbereid. Het was al een poosje halfbewust aanwezig geweest. In haar bidstondgebed hád iets onzuivers gezeten. O zo weinig, maar toch genoeg om dat ook aan Jezus te belijden. Zó; nu was ze er helemaal dóór! Als ze alleen maar bekeerd was geweest, zou dit kleine voorval haar verhinderd hebben om deze medegelovige te blijven liefhebben. Voor haar eigen geloof zou dat het begin van het einde hebben kúnnen betekenen. Zij was eens te meer dankbaar voor haar wedergeboorte Zonder dat níeuwe in haar gedachten had zij die andere innerlijk losgelaten. Zélf zou zij dan ook uit haar blijdschap zijn gevallen (Op. 2:5). Maar nú was alles goed.
En tóen ging de telefoon: "Hoi Mariska!" Soms is het wel eens nodig, dat er een algemene opmerking wordt gemaakt. Hier komt er weer zo een:
In dit stukje was het ook weer: - de duivel zet gelovigen tegen elkaar op - de tegenstander maakt een slim bouwseltje - satan fluistert gedachten van argwaan in. Ik móet daarover iets zeggen; u zult misschien even denken: "Waar wil hij heen", maar het wordt al gauw duidelijk.
Een mens is een wézen, een intelligentie, die aan een persoon gebonden is; een intelligentie, die een persoonlijkheid ís. De mens is een wezen van een bepaald niveau. Een kat of een hond is óók een wézen, een persoonsgebonden intelligentie van lager orde dan de mens. Overal wordt heel serieus gespeurd, of er ook intelligenties zijn van ongeveer gelijke orde als de mens. Iedereen wacht er op, dat die ontdekking wordt gedaan. Men zal er niet eens bijzonder van opkijken, als dat metterdaad gebeurt. Iedereen heeft ook al aanvaard, dat die -nu nog theoretische- wezens andere verschijningsvormen kunnen hebben dan wij.
Het enige, wat ik nu zeg tot hén, die geen inzicht hebben in de demonenwereld, is dit: "Wat u al half en half verwacht, dat eens waarheid zal blijken te zijn, ís waar. Het is ook al lang bekend. Miljoenen weten het, houden er rekening mee. Waarom ú dan nog niet?! - er zijn persoonsgebonden intelligenties van ongeveer gelijk niveau als wij mensen. Ze hebben geen lichamelijke verschijningsvorm. Daar zult ú echter -naar ik aanneem- geen moeite mee hebben. Sommigen van die wezens -engelen- willen ons goed doen. Andere van hen -aan hun roeping ontrouw geworden engelen (demonen)- willen ons kwaad doen." Tot hen, die dat inzicht al wél hebben, wil ik zeggen: "Dit is toch heel gewoon, nuchter nieuws. Niemand hoeft te zeggen: "Die daar gelooft, dat er duivels bestaan; hij zegt zelfs, dat hij ze weg kan jagen, met een naam, die door geloof, dat men er in heeft, energiedragend zou zijn geworden 'Jezus', wat een middeleeuwer!". Laat u door die hoon geen schrik aanjagen. U hebt van deze tijd méér begrepen dan zij."
Vóór ik verder ga, maak ik eerst een gedachte af, die zojuist onvoltooid was gebleven. Ook de vólgende gedachtegang heeft -althans volgens mij- een duidelijke logica: - er zijn wezens van lagere orde dan wij mensen - er zijn wezens van ongeveer dezelfde orde als wij - dan kan ik ook aannemen, dat er een Wezen is van oneindig hogere orde dan mensen én engelen (zie ook deel één: 1.2. t/m 1.5.)
Overigens is dit nu niet het onderwerp. Ik keer dáárheen terug als volgt:
waarom ik deze algemene opmerking óók maak?!: de populaire, geïllustreerde pers heeft er nogal eens een handje van om argeloze pinkstergelovigen en dat slag mensen, op te zoeken. Ze horen hen dan vooral uit met betrekking tot hun meningen over demonen. Die on-erg denkende gelovigen tuinen er veel te gemakkelijk in. Ze moesten eens een voorbeeld nemen aan sommige veel voorzichtiger 'bekende Nederlanders'. Die probeert men soms op andere gebieden uit hun tent te lokken, maar zíj trappen er níet in (Luk. 16:8). - Al ís de tegenstander -de duivel- totaal 'onheilig', de geestelijke strijd tegen hem is héilig (2 Cor. 10:3). En van dit heilige vertellen deze beminde medegelovigen véél te veel aan niet begrijpende, spottend geamuseerde, soms zelfs kwaadwillige interviewers. Die hebben als voornaamste doel: 'een lekker stukkie te maken'. Ze gebruiken deze tere zaken alleen maar om de ondervraagden als belachelijke zonderlingen voor te stellen (Matt. 7:6).
Met deze zinsnede wil ik allereerst mijzelf indekken tegen sommige niet gelovige lezers. Ik verwacht, dat er onder hen zullen zijn, die een aantal uitspraken over demonen uit hun verband gaan lichten. Daar is best iets sappigs van te maken, maar ik heb jullie in de link, slimmelingen.
Maar: u kont óók nut van deze waarschuwing hebben. In een goede concordantie vindt u bladzijden en bladzijden met teksten over de duivel en de satan. U staat volop in de realiteit, als u tot het besluit komt, dat die teksten híer en nú en voor ú van belang zijn. Maar: ventileer die mening niet gevraagd en ongevraagd aan jan en alleman. Buitenstaanders gaan dan al gauw op de lacherige toer. Daarmee zijn zíj en ú en Gód niet gebaat; alleen 'die andere'.
Geestelijk geboren worden leidt tot toenemende kracht.
Gedachten:
- Kracht om niet te zondigen 3.6.1. - Kracht om medegelovigen lief te hebben 3.6.2. - Kracht om God lief te hebben 3.6.3. - Kracht om te regeren 3.6.4.
3.6.1. Kracht om niet te zondigen.
- Een ieder, die uit God geboren is, doet geen zonde, want het zaad (Gods) blijft in hem en hij kan niet zondigen, want hij is uit God geboren (1 Joh. 3:9).
De wedergeboorte laat nieuw leven in u ontstaan. Nieuw leven naar Gods natuur. Nieuw leven met in ieder geval één heel kenmerkende eigenschap: het kán niet zondigen. Het heeft die aard naar zijn Vader. ú kunt bést zondigen; dat wíÂst u al; dat hoef ik u écht niet te vertellen. U hebt nu echter een element in uw persoonlijkheid erbíÂj gekregen, dat die mogelijkheid níet heeft. Stel, dat u tóch verkeerde dingen zou blíjven doen, wat gebeurt er dán?!: het nieuwe vliegt van u wég, het verschrompelt, het wordt uitgeblust (Ef. 4:30). Maar wat práát ik? Het is toch een volkomen zotte veronderstelling om aan te nemen, dat u humeurigheid en hoogmoed als deel van uw levenshouding zou blijven gedogen. U gaat immers vérder op het pad van de wedergeboorte! Uw nieuwe natuur gróeit maar door, vult uw leven meer en meer. Uw oude natuur krijgt voortdurend minder in te brengen (Rom. 8:13). U gaat merken, dat 'het nieuwe' uw totaalpersoonlijkheid gaat veranderen. Het overkómt u nog wel, dat u zondigt, maar u krijgt kracht om er in ieder geval niet mee dóór te gaan. Het zaad van God, dat u geestelijk heeft bevrucht, blijft in u en blijft u aanmoedigen. U wílt gewoonweg niet meer doorgaan; ook zelfs niet éven- met verongelijktheid en arrogantie.
Er is een nieuwe kracht in u gevaren. Als Simson krijgt u het vermogen om hele Filistijnenlegers (Richt. 15:15) van wrok en liefdeloosheid wég te vagen.
3.5.4. Wedergeborenen gaan volgens de waarheid van Gods koninkrijk ook zélf koninklijk leven.
Er ís een beloofd land, een glanzende realiteit van God: zíjn koninkrijk.
Voor ongeestelijke mensen, die alleen op het kompas van hun zielenleven varen, is dat land een utopia''. Wááááát??..."" - Door de wandel in de hemelse gewesten (Ef. 2:6) de satan en zijn helpers wegdrijven uit de geestelijke wereld (Luk. 10:18) in de naam van Jezus Christus, de Zoon van de levende God (Mark. 16:17)? (sorry hoor: even een voorschotje op de volgende delen). - Overwinning over ziekten van je lichaam..... je ziel!... je geest? (Jes. 53:4). - In dít leven al een begin van inzicht krijgen (1 Joh. 5:20). Het nú al gaan beleven, dat raadsels (Spr. 1:5,6) iets van hun beklemming verliezen (zelfde tekst). - Niet langer je zo dóód voelen onder je niet áf te leren hebbelijkheden en ónhebbelijkheden (Rom. 7:24). Niet langer je zo vies voelen'in je oude plunje? (Zach. 3:3). - Niet langer treuren over dat innerlijk, dat maar niet schoon wíl worden (Ez. 22:4). - Je niet meer waardeloos en onnut voelen, ongeschikt als vertegenwoordiger van God? - Niet meer slááf zijn van allerlei stemmingen? (2 Petr. 2:19)
Ach nee; men zégt nu wel, dat 'het koninkrijk van God' dit alles en nog veel meer inhoudt (3.5.1.). Dat zál ook wel, maar het is vást niet bedoeld voor míj in mijn toestand van dít ogenblik. Het zal wel voor ergens anders zijn en voor láter en voor íemand anders.
Maar ú werd door Gods genade wedergeboren; ú zág: het wás bereikbaar, het wás niet voor een andere plaats en een andere tijd en een ander mens. Het was voor hier ;en het was voor ú; en het was voor nú (3.5.2.).
En toen wachtte u ook niet; u ging deel krijgen aan dat, waarvoor u oog had gekregen (3.5.3.).
- De geestelijke mens beoordeelt alle dingen, zelf echter wordt hij door niemand beoordeeld (1 Cor. 2:15).
U wandelt in Gods landschap. U ziet achtergronden, die u nooit eerder zag, u doorziet situaties; verbanden worden u duidelijk (Col. 2:2). Ik zou nog wel andere teksten kunnen noemen dan deze, maar ik wil wat materiaal bewaren voor de climax in volgende delen. Dit voor het geval, dat een enkele fijnproever zegt: "Wat typisch, dat hij díe fles nog niet ontkurkt!"
Nu komt er een zinsnede, waar u bár voorzichtig mee moet zijn; attentie, attentie.
In Gods koninkrijk wandelt u als een koningszoon, als de dochter van een koning, als prinsen en prinsessen (Ps. 45:14). Worden koningskinderen in het gewone leven veel gekritiseerd? Zitten daar veel onzinnigheden van absoluut ondeskundigen bij? Nou, reken maar! Moeten zij er zich ál te veel van aantrekken? ; ze zouden wel gek zijn, als ze dat deden!
Ongeestelijke mensen snappen niets van u, geestelijk koningskind en dat geldt heus niet alleen voor óngelovigen. Het geldt ook voor sympathisanten va God en volgelingen van Jezus, die 'aan de buitenkant' zijn gebleven. Ze zullen u beoordelen, oordelen, veroordelen misschien. Ze hébben u echter niet te beoordelen, ze missen daartoe de rechte deskundigheid. Het ráákt u niet, wat zij in hun onbegrip zeggen (1 Cor. 4:3); u bent voor hun kritiek onaantastbaar (Spr. 29:25).
Nou, nou; even tegengas; dit geldt alléén maar, als u écht wedergeboren bent. Hoe mérkt u nu, dat u voor wat betreft uw houding ten opzichte van kritiek 'safe zit'. - Als u rustig kunt luisteren naar wat mensen over u zeggen (Joh. 8:52), zonder dat u in paniek raakt. - Als u uit hun opmerkingen datgene weet te halen, waar u tóch wel lering uit kunt trekken (1 Thess. 5:21). - Als u soepelheid van geest hebt om zo nu en dan wat zeil te minderen zonder één streep koerscorrectie (1 Cor. :20-22). - Als liefde tot alle medemensen in uw hart blijft, ook op het momént, dat één zo'n medemens u afblaft (Luk. 23:34). - Als er zelfs geen schijn of schaduw is van verachting, maar alleen van bewogen wíllen helpen (Matt. 9:36). ; dán bent u zo'n onaantastbare, zo iemand die bóven het niveau van die beoordelaars staat. Wanneer u echter zegt: - Ik kán eenvoudig het geduld niet opbrengen om zelfs maar kénnis te nemen van al dat kwaadaardige geleuter. - Ik hóef niet te keuren, ik hóef niet te schiften, ik héb geen boodschap aan die lui, ik kán niets van hen leren; ik weet alles al rechtstreeks van God (1 Joh. 2:27). - Ik ga door "'met de zeilen volgebrast; ik hoef geen ''reefje te leggen, waar het past ik zal nooit één uitspraak verzachten. - Die critici haten mij. Maar dan haten ze God; zou ik dan die volgelingen van Satan ook niet ver-a-f-schu-wen (Ps. 139:21): - Die domoren, die verharden'; ik zíe ze al vastlopen" ... dán, dan bent u zo'n onaantastbare niét, dan staat u níet op dat hoge, geestelijke niveau. Wilt u eerst de tuigage van uw geloofsschip eens duchtig onder handen nemen. Dan kunt u daarna met récht zeggen: "'t Stáát er toch!" Och, en dan zegt u dat misschien niet eens meer.
O ja, voor ik het vergeet: ik doe soms wel eens over-omzichtig, een tikje zwaar-op-de-hand. Laat ik er nu goed om denken, dat we er wél allemaal schik in moeten blijven houden. Het christendom hoeft niet de levensstijl te zijn van de constante schaterlach. Maar; de glimlach hóórt erbij. De wedergeborene wéét van lachen (Ps. 126:2), van blijdschap (Jes. 35:10), van vrolijkheid (Lev. 23:40)en feest (Spr. 15:15). Als ik daar soms wat te weinig op wijs, neem me dat dan niet al te kwalijk. Dóet u er zelf wat humor bij, wanneer mijn stampotten wat ál te zwaar worden. Ja?!... dank u; vreugd trekt mensen (Neh. 8:11).
Dus koningskinderen, wat hoort níet bij uw wandelen voor Gods aangezicht (Ps. 41:13) in zijn lusthof: vrees voor mensen (Ps. 56:12) en wat hoort er wél bij: kennis van God (2 Petr. 3:18).
- God heeft ons bekwaam gemaakt om dienaren te zijn van een nieuw verbond, niet 'van de letter', maar 'van de Geest' want: de letter doodt; maar de Geest maakt lévend! (2 Cor. 3:16).
Als wedergeborene hebt u geen enkele reden om verwaand te zijn. u zelf doet eigenlijk niets dan medewerken aan de genade van God. U hebt echter wél redenen te over om dánkbaar te zijn. U hoeft niet meer -zoals u wel gedaan hébt- werktuigelijk te zeggen: "O Heer, ik prijs en ik lóóf U". U hoeft niet meer met uw mond vol tanden te staan, wanneer iemand vraagt: "En waarom dan wel" U kunt nú zeggen: "Als koningskind ben ik niet alleen thúis in het paleis; ik heb er nog een nieuwe baan ook; een veel betere dan mijn vroegere stiel. In Gods geestelijke wereld mag ik volgens zíjn geestelijke wetten leven. Die levenswijze mag ik nog aan ánderen leren ook." En wanneer de vraagsteller volhoudt: "En waar zit dat 'veel betere'dan wel in" brandt u helemaal los: "God heeft normen gesteld voor het leven. De tien Geboden (Ex. 20:1-7) zijn die normen in heel kort bestek (Matth. 5:27-28). Zij gelden niet alleen voor Joden en Christenen, maar voor álle mensen. Aan die regels van God kan niemand zonder meer voldoen. Die onveranderlijke, onvergankelijke (Matth. 5:18) richtlijnen zijn van hemelse orde. Een ongeestelijk mensen is van áárds kaliber. Nooit komt hij heen over de kloof tussen hem en die anders sfeer". En u gaat verder:
"Een voorbeeld: God zegt: 'Gij zult niet doden'(Ex. 20:13). Dat betekent allereerst: niet iemand lichamelijk doden, maar óók: niet iemand in zijn zielen- of geestesleven dodelijk bedreigen, bijvoorbeeld door geroddel. Daarbij komt nog, dat alles verboden is, wat tot moord kan léiden: jaloezie, woede, haat. Ik heb vroeger geprobeerd, volgens die eis en alle andere eisen te leven. Als ongeestelijk mens lukte het echter niet, zélfs niet ná mijn bekering. Mijn job was tóen: er nooit in kunnen slagen om stiekemheid, humeurigheid en kuiperij definitief te overwinnen. Wat een baan; zo uitzichtloos; dat getob had nog geen toekomst ook. Het hoorde niet bij de nieuwe tijd van God (Hebr. 8:13). Ik zou doodgegaan zijn (Rom. 7:9,10) aan die tóch zo rechtvaardige wet (Rom. 7:11,12).
God echter had de oplossing klaar. Hij ís niet onredelijk. Hij gééft geen wet, die nooit te houden is. Hij boog mijn wanhoop om tot zóeken. De wet leidde mij als een hárde meester naar de góede Meester (Gal. 3:24). Na mijn bekering wist ik in ieder geval dít: - Jezus heeft de overwinning over de duivel -de aanstoker tót de zonde- behaald. - Jezus heeft al míjn schulden, als gevolg van míjn zonden, betaald. Dat was nodig, want, al wás ik opgestookt, ik blééf verantwoordelijk. Na mijn wedergeboorte echter weet ik meer, véél mee: - Jezus heeft -door zijn overwinning- voor God de weg naar mijn géést gebaand. - Jezus maakte het zo mogelijk, dat Gods Geest bij mij nieuw leven verwekte. Gods wet is en blijft van hemelse orde. Maar het nieuwe leven in mij is van hetzelfde niveau.
Mijn job is nú: er wél in kunnen slagen achterdocht, gemelijkheid en antipathie weg te jagen. Wat een báán!: zo vól toekomst. Helemaal horend bij Gods nieuwe orde (Jer. 31:31). Elke dag word ik meer levend door diezelfde wet van vroeger! Ik sta er zo vrij tegenover. Ik zou nu wel willen spreken van 'de wet van de vrijheid'(Jac. 1:25). Het is niet meer: 'Gij zult niet dóden'. Het is 'gij zúlt niet doden'. De klemtoon ligt er nog, maar niet bedreigend meer, maar geruststellend.
Vroeger stond ik ónder de wet (Rom. 2:12, 6:14) en oog in oog met de verleidingen tot zonde. Nú sta ik boven die verleiding en op voet van gelijkheid met de wet. En dat goede nieuws is er voor iedereen en overal. Al die mensen mochten eerst allemaal tot bekering komen (Hand. 17:30). Ze mogen nu nog allemaal wédergeboren worden ook! En ik; ik mag het doorvertellen.
Kijk: dat is nu 'dat veel betere' zó tevreden"
Deel van uw wandel als koningskinderen is dus: niet meer leven met de dood in uw schoenen, maar met het leven in uw hart.
- (God zegt Ik zal rein water over u sprengen en gij zult rein worden; van ál uw onreinheid en van ál uw afgoden zal Ik u reinigen. Een nieuw hart zal Ik u geven en een nieuwe geest in uw binnenste. Het hart van stéén zal Ik uit uw lichaam verwijderen en Ik zal u een hart van vlees geven (Ez. 36:25).
Hiervoor spraken wij over het niet kúnnen voldoen aan Gods normen. Iemand zal mogelijk opmerken: "Nou; zúllen we Gods eisen niet zo precies nakomen; zó nauw steekt dat toch niet! Hij zal het toch niet zó kwalijk nemen! Hij is toch líefde, zeggen ze". Nu is dit eigenlijk 'deel twee-stof', maar héél kort nog even het volgende: Gods aanwijzingen met betrekking tot onze levensstijl zijn voor ons béstwil. Wanneer we ze niet volgen, helpen we onszelf in de puree. Niet Híj brengt ons in moeilijkheden, wij doen dat. Zélf wandelen wij de koortsverwekkende moerassen, de van-slangen-vergeven-oerwouden, de verraderlijke drijfzanden van satan binnen. Zelfs onze bekering brengt ons niet afdoende buiten de gevarenzone. Wij kunnen Gods aanwijzingen niet volgen, omdat wij geen 'decoder' hebben voor zijn signalen. Dat is echter geen verontschuldiging. Die decoder stáát tot onze beschikking. Hij heeft als naam: 'wedergeboorte'. Ingeboren worden in Gods rijk betekent, dat we Gods richtlijnen wél kunnen ontvangen en wél wijken van moerassen, oerwouden en drijfzanden. Ingeboren worden in Gods rijk is dus geen luxe, iets, wat je 'erbij' kunt doen of niet, ; nee; het is onontbeerlijk om wérkelijk schoon en heel het worden. Daarom bekeerden: doorgaan; geen 'kwart' werk. Ruim baan voor God, wanneer Hij uw denkwereld wil beginnen te veranderen. Daarom, wedergeborenen: dóórgaan; geen half werk. Ruim baan voor God, wanneer Hij verder wil gaan met het herordenen van uw gedachteleven.
Het is zó nodig, al bent u nóg zo'n keurig iemand, vanuit de 'onzichtbare wereld' bezien: (Col. 1:16) - zijn uw ziel en zelfs uw geest besmet door onzindelijk, onfris, ondeugdelijk denken. Dat denken heeft zich met die ziel en met die geest verbonden als melaatsheid met de huid. - Hebt u allerlei belangen, die ten onrechte in het middelpunt van uw overleggingen staan. U vereert geld, positie, status, hobby's, stokpaardjes, seks, leerstellingen, enz., alsof het góden zijn. - Is uw hart (uw ziel) verhard (versteend), zoals een lever door overmatig alcoholgebruik verhardt. Die onstoffelijke verharding wordt veroorzaakt door voortdurend contact met vergiftigde gedachten. U drinkt u maar de ene roes na de andere aan haat en minachting en vuile praat en angst en .... (enz.). Het afsterven van die ziel van u ís al begonnen. - Is uw geest verkommerd, doordat in het centrum iets of iemand ánders staat dan Hij, Die er thuis hoort.
Wanneer u wordt wedergeboren, dán pas krijgt het genezingsproces, bij uw bekering begonnen, echt volop kans: - God sprenkelt goede, frisse ideeën over u heen. Alle muffe, stoffige, beschimmelde overleggingen vluchten (Jac. 4:7). - Alle afgoden worden weggedreven van de troon, waarop ze wederrechtelijk zaten. Die troon komt vrij voor de rechtmatige eigenaar (Jac. 4:5). - Uw hart wordt zó vernieuwd, dat gesproken kan worden van een totale renovatie. Het is evenwel niet zo, dat u een andere identiteit krijgt. Nee, de oorspronkelijke persoonlijkheid, die God voor u bedoeld had, komt openbaar. - Uw geest wordt zó verzorgd, zó gezond gemaakt, dat alles daar nieuw en verruimd gaat werken.
U; koningskind; nieuwgeborene; functioneert in Gods huishouding, in zijn maatschappij, met schoongewassen gedachten; een ontvankelijk, gevoelig, daadkrachtig zielenleven; een opmerkzame, soepele, energieke geest. Op zulke mensen wacht de wereld (Rom. 8:19). Vroeger sjouwde u met problemen. Maar alle andere problemensjouwers zeiden: "nou en", ook ná uw bekering. Ondanks bekering was er nog geen wézenlijke verandering. Nu hanteert u als een bedreven vendelzwaaister de banier van de overwinning (Ps. 60:6) en alle problemensjouwers roepen: "Kijk haar"
Weet u nog, hoe Joke in deel twee (2.6.4.9.) tegen Jan zei: "We moeten onze bekering eigenlijk verduurzamen. Zou daarvoor niet ergens een mogelijkheid zijn. Mijn giropasje is indertijd geplastificeerd. Daardoor is het nu -na jaren- nog helemaal toonbaar. Ik wil mijn blijdschap houden, die ook 'plastificeren', zo gezegd" U -gelukkige- hebt de mogelijkheid voor dat verduurzamen gevonden. Die mogelijkheid draagt een naam, even wárm als 'plastificeren' kíl is.
Die Jo; hoe zou het toch met haar gáán?!
- Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk, Gode ten eigendom; óm de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht (1 Petrus 2:9).
Er was eens een unieke kunstcollectie, zó mooi, zó uitgebreid, zó rijk geschakeerd. Zij zou alleen maar tot haar recht komen, als ze ópgesteld, úitgestald, ópgehangen werd in een koninklijke omgeving. Een verantwoorde behuizing wás in aanbouw, maar nog lang niet klaar; de verzameling moest ergens bewaard worden tot alles gereed was voor een waardige expositie.
Op een afgelegen plaats ,een loods in een verlaten bos- stond alles jaren en jaren lang opgestapeld. Grauwgejast magazijnpersoneel hield toezicht. Over het algemeen was alles heel goed verpakt. In het schijnsel van de armzalige gloeipeertjes aan de zoldering lichtte er echter zo nu en dan iets op. Er wás wel eens een hóekje van de verpakking losgeraakt. Daaronder werd dan iets zichtbaar van - bijvoorbeeld- een prachtig bewerkte schilderijlijst. Dan keken de surveillanten verbaasd, vroegen zich voor de zoveelste maal af: "Wat voor schatten bewaken we; wat zou dit toch allemaal zijn? Het is gewichtig werk, wat we doen. Jammer, dat het maar tijdelijk is. Maar ja: zo staat het nu eenmaal in de aanstellingsbrief" Eens kwam de dag, dat het paleis voor schone kunsten klaar was. Alles werd bij die gelegenheid veranderd. Er werd een heel nieuwe procedure ingesteld voor de personeelswerving. Er kwam een examen, alleen al om dienst te doen bíj het nieuwe gebouw; en nóg een examen om ín dat gebouw als gids de bezoekers te begeleiden. Het vergde deskundigheid om hun te laten zien, hoe mooi alles nu uitkwam: de meubels, de kleden, het kristal, het porselein, de beeldengroepen, de schilderijen. Voor goede krachten waren er, ná de rang van gids, nog plenty uitloopmogelijkheden. Bij gebleken geschiktheid en na het meedoen aan vervolgcursussen lag verdere promotie in het verschiet. Men kon opklimmen tot 'gids eerste klasse'(!) en zelfs tot hoofdgids (!!). Die functionarissen konden nóg beter uitleggen, welke kostbaarheden te voorschijn waren gekomen. Zij konen nóg boeiender vertellen van de kreten van bewondering die geklonken hadden, toen de kratten, de houtwol, de pakkleden en wikkels wégvielen. Zij hadden ook de bijna volledige bekwaamheid om de schoonheid van het magnifieke gebóuw te tonen. Maar als wás je dan geen gids-eerste-klasse, het was al fijn om rondleider te zijn in zó'n omgeving, om de bezoekers blij mee te voeren door die vele zalen, waar alles zo ideaal belicht werd.
Weet je, wat zo aardig was? Tussen al die gidsen in hun mooie uniformen, liep er hier-en-daar ook nog één met bovendien herinneringen aan vroeger. Hij was zo'n 'grauwgejaste' gewéést in die schaars verlichte, tochtige loods. Toen die provisorische bergplaats léég raakte, had hij zich kunnen aanpassen aan de nieuwe eisen. En nu was zijn tijdelijke job een blíjvende geworden. Hij was niet méér dan de andere gidsen; toch gaf het hun een kick, telkens wanneer zij hem zagen: in hém werden ze herinnerd aan het povere van vroéger, dat toch al de belofte had meegedragen van het toppunt van welzijn van nú. En met frisse moed leidden zij een nieuwe groep bezoekers naar de centrale hal met de pronkstukken; onvoorstelbaar groots: één ruimte van de witmarmeren vloer van het souterrain tot de gouden koepel; de trappen met de breed uitwaaierende leuningen; de spiegels, die de glorie vermenigvuldigden; en hoog, heel hoog: de alles dominerende kroonluchter!
God heeft imposante, veelkleurige, wijze plannen met de mensen, die Hem willen volgen *Ef. 3:9, 10). Die plannen waren er al vanaf het begin van de tijden (1.3.2.). Zij konden door de tegenstand van satan en de zondeval van de mens niet direct worden uitgevoerd. God 'blikte zijn plannen tijdelijk in'. Zij zouden weer operationeel worden, wanneer het fundament klaar was, waarop zij verder konden worden ontwikkeld. Die grondslag zou gelegd zíjn, wanneer Jezus Christus de overwinning over de duivel zou hébben behaald. Naar dát hoogtepunt werd toegewerkt, duizenden jaren lang (Gen. 3:15). God zocht het volk Israí«l uit als bewaarder van zijn waarheid, tót zijn koninkrijk de overwinning van Jezus zou beginnen te functioneren. Zij hadden die waarheid ter beschikking in bedekte vorm: rituelen, profetieën, overlevering, wetgeving. Tijdens het 'overwinteren' van Gods plannen in de bescherming van deze, van andere volken afgezonderde natie (Esther 3:8) kwamen er nog profetieën bij. Die waren echter óók weer bedekt. Die profeten vroegen zich dikwijls af, wat het toch allemaal betékende, wat ze zeiden (1 Petr. 1:10, 11). Dat er iets heel belangrijks door hen gedaan werd, wísten de Joden wel: God overlaadde hen gewoon met eretitels: - uitverkoren geslacht (Ps. 105:6) - koninklijk priesterschap (Ps. 132:16) - heilige natie (Deut. 7:6) - eigendomsvolk van God (Ex. 19:5). Wél was daarbij eis, dat zij ook metterdaad stónden voor de taak, waarvoor ze móesten staan: het bewaren en levend houden van de verwachting aangaande de grote Verlosser, Die ééns zou komen. Oók konden de Joden weten, dat de andere volkeren niet blíjvend waren uitgesloten van een vertrouwelijke omgang met God (Gen. 49:10).
De dag kwám, dat Jezus Christus de overwinning behaalde op de duivel en de dood. Het koninkrijk van God ging van start. Op het ogenblik, dat het gordijn van de aardse tempel scheurde (Matth. 7:51), werd het lint voor de hémelse tempel doorgeknipt.
..... en nú komt het verhaal bij ú. Toen u zich bekeerde, legde u het 'eerste examen' af. In het voorbeeldverhaal was het immers ook zo, dat de examens er waren voor de grauwgejaste suppoosten, maar niet alleen voor hén. En lang niet al die bewakers voelden er voor, om aan de examens mee te doen. Maar van buitenaf was er groeiende belangstelling. - vanaf die omkeer wist u al iets van God, maar nog teveel met uw zíel, uw verstand, op aardse wijze. Daarom kon u voor de bínnendienst nog niet worden ingezet. Het koninkrijk van God kwam bíj u (Luc. 17:21). Daarna werd u wedergeboren, uw tweede examen. Nú kwam dat koninkrijk ín u. U leerde iets van God weten met het diepere kennen van uw géést; op hemelse wijze. Daarom bent ú nú in het koninklijk paleis in een baan als gids. En: er zit nog heel wat bevorderingsmogelijkheid in: de doop in de Heilige Geest; de Geestesgaven, de vrucht van de Geest. Uw interesse dáárvoor is een aanwijzing aangaande uw geschiktheid voor promotie. God geeft ruimschoots mogelijkheden voor bijscholing. Wij hebben over Gods 'permanente educatie' nog heel wat te bespreken ná deel drie. U wílt toch steeds beter beslagen ten ijs komen, steeds bekwamer van Gods grootheid vertellen (Ps. 45:2)? Natuurlijk is 'goed de heerlijkheid van Gods bouwwerk (Ef. 2:21) uitleggen' geen kwestie van 'steeds beter gebekt worden'. Neen; het is een aangelegenheid van steeds meer bezield en 'begeesterd' worden (sorry hoor voor het germanisme, maar het is zo'n leuk woordgrapje). Nú hebt u al die eretitels van: - uitverkoren geslacht (Op. 17:14) - koninklijk priesterschap (1 Petr. 2:5) - heilige natie (Op. 5:9) - eigendomsvolk van God (Rom. 7:4). Even een vrij lang 'terzijde': - en de Joden; de bewakers van vroeger?! Hartelijk welkom zijn zij bíj en ín het paleis. Echter wél volgens de regels, die voor iedereen gelden (Hand. 4:12). Sommige echt wel goedbedoelende mensen willen van álles met de Joden. Er moet volgens hen in Israí«l nog een grote veldslag komen (Joí«l 3:12, 14) en een soort superholocaust (Zach. 13:8). Ze menen het allemaal zo prima met hun bewondering, deze ongetwijfeld aardige Israel-fans. Toch zullen de Israëli's, wanneer ze er achter komen, wel eens meesmuilen, dat je het van je vrienden maar moet hebben. In deel 1 (1.6.6., 16.7.) gaf ik echter reeds als mijn mening, dat wij hier met een geestelijke strijd in de hemelse gewesten (Ef. 6:12) te maken hebben. Ik vind het niet juist, wanneer we de inwoners van de staat Israel daarmee ongevraagd proberen op te zadelen. - Iemand, die een paard een veel te zware vracht laat trekken, is een dierenbeul. - Iemand, die zijn kind op een veel te moeilijke school zet, is éigenlijk een kinderbeul. - De Joden zijn nu een gewoon volk, net als andere volken. Iemand, die dat volk opscheept met véél te grote taken, is toch eigenlijk.... Echter: Joden bij de volgelingen van Jezus: bekeerd, wedergeboren, gedoopt met zijn Geest; gráág toch zeker! De wérkelijke vrienden van Israel hebben óók een gevoelig plekje voor dat volk: - 2500 jaar lang in de afzondering de schatten bewaren - het weten aangaande de éne God levend houden (Deut. 6:4) temidden van het veelgodendom - zó temidden van 'de anderen' zijn, dat ze bij jóu 'de ster' verwachten (Num. 24:17) - zó temidden van 'de anderen' blíjven, dat ze wéten, waar te zoeken, wanneer de ster metterdaad kómt, na ééuwen en eeuwen; (Matth. 2:2). Het is allemaal niet niks. Ze hebben volgens mij aan hun 'tour de force' echt wel een 'gele trui' verdiend: onze waardering. Goed, er is nu een ándere 'tour de force' met een veel meer waardevolle 'gele trui': Góds waardering (2 Tim. 4:8). Hoe tonen wij ons respect, onze vriendschap?!: door zó te leven, dat zij gewoonweg jaloers worden, méé willend doen en: ook díe trui mogen aantrekken bij de finish (Rom. 11:25,26). En wat zou ik willen zeggen tegen de - niet vele- Joden die nu al Jezus erkennen als hun Heer? Goed gefikst lui; jullie hadden nog een barriëre méér dan wij; door al die pogroms werd de naam van Jezus jullie zó tégengemaakt. Petje af, dat jullie er door gekomen zijn. Wat zeg je?!: "Ook voor óns was het alleen maar genade." Ach ja... ach ja...
Wedergeborenen, koningskinderen, u in uw geestelijke wapenrusting (Ef. 6:10-20), ook al ís die nog niet hélemaal volledig, toch al een heerlijk uniform, vertél maar: - van de geheimen van Gods gemeente, hoogtepunten van zijn zijn planning (Ef. 3:9, 10) - van de immense grootsheid en puurheid en gaafheid van Gods gedachten over mensen (Jer. 29:11) - van de peilloze, lichtdoorgloeide diepten, en de onvoorstelbare, als goud stralende hoogten van zijn liefde (Ef. 3:18) - van de ruime toegang (Ef. 2:18) naar Gods armen, tot omhelzing wijd uitgestrekt (Jes. 65:2) - van de gelovigen, die Gods wezen beginnen te weerspiegelen (2 Cor. 3:18), omdat zij op Jezus gaan lijken (Rom. 8:29) - van God, Die eens zó licht zal zijn óver ieder en ín ieder, dat zon en maan er niet meer aan te pas hoeven te komen (Op. 21:23). Dát is volgens de koninklijke waarheid: koninklijk leven!
- Jezus hééft ons tot een koninkrijk, tot priesters voor zijn God en Vader gemaakt (Op. 1:6).
Wedergeborenen: u bént in het koninkrijk van God. Het koninkrijk echter bestaat niet alleen vóór mensen, het bestaat ook úit mensen. De tempel van God is samengesteld uit levende stenen en één van die stenen bent ú (1 Petr. 2:5). Er is een huis van uw Vader, waarvan Hij de Kern wil zijn. Dat huis is onderverdeeld in veel appartementen, waar Hij óók Huisheer wil zijn (Joh. 14:2). En één van die wooneenheden bent ú.
Daarom, uit God geborenen: - het koninkrijk is ín u - u bent in het koninkrijk - u bént het koninkrijk Jezus lokte u naar binnen. Laat u er door de duivel níet uitpraten. - Als een bekeerde zich door de vijand laat wegpraten ván de genade, maakt hij een smak. - Als een wedergeborene zich door de tegenstander laat úitredeneren uit de hógere genade, maakt hij een gróte smak. - (even vooruitgrijpend): als een Geestvervulde zich naar buiten laat lokken úit het warme licht ín de kille duisternis, maakt hij een réuzesmak.
Nieuw geborenen: - U mag al beginnen uit te delen aan andere mensen. U mag hun vertellen van de vele manieren, waarop God en Jezus hen willen helpen (1 Petr. 4:10). - U kunt al met kracht voor hen bidden (jac. 5:16) en zo als bemiddelaar hun belangen vertegenwoordigen bij God. - U kunt al tot op zekere hoogte uitleg geven op vraagpunten (Neh. 8:9). uitdelen; bemiddelen; vertegenwoordigen; uitleggen; priesterlijk werk! Door de goede zorg van Jezus bent u: priester!
Iemand zou kunnen zeggen: "Nou, nou, hij stéékt die wedergeborenen nogal in de hoogte. Er is dadelijk geen ruimte meer voor hen, die gedoopt zijn in de Heilige Geest. Alle glorie maakt hij nú al op. Hij houdt niets over voor de volgende delen." Wees gerust: het koninkrijk van God heeft een hóófdstad: de stád van God (Hebr. 12:22). Die hoofdstad heeft een regeercentrum; de témpel van God (Op. 3:12). Eenmaal zullen témpel én stad en koninkrijk samen vallen (Op. 21:22). Zover is het nu nog niet. Het onderscheid tussen koninkrijk, stad en tempel geeft mij alle speelruimte voor latere overwegingen.
Ook onder de priesters is er een rangorde. Onder alle priesterlijke geslachten nam toch het hogepriesterlijke geslacht een afzonderlijke plaats in. Alwéér ruimte voor later.
3.5.4. is nogal omvangrijk geworden. Daarom even een samenvatting, zodat u overzicht houdt: - er ís een koninkrijk-in-wording, waar eigenlijk nog te weinig mensen van weten. De aardbewoners verbazen en ontzetten zich over allerlei gewelddadige régimes, die soms in korte tijd machtig worden. Maar die régimes gaan soms ook weer in betrekkelijk korte tijd te niet (Jes. 40:24). Ik zou het de mensen zo gúnnen, dat zij oog kregen voor de zich nú vormende machtsconcentratie. Het krachtencentrum van Gods koninkrijk heeft een wérkelijk geweldloos beginsel (Zach. 4:6). Het heeft als principe: zíjn liefde. Het koninkrijk kómt langzaam, maar -eenmaal gekomen- zal het altijd blijven (Dan. 2:44). Het zal geleidelijk de hele aarde vullen (Dan. 2:35). OP de duur zal het alle geweldenarij te niet doen (Dan. 2:34, 35). Er zal in dat koninkrijk steeds meer echte kennis komen (Dan. 12:4). Een stroom van leven zal er uit voortkomen, die alles, wat ziek, ja zelfs dóódziek is, zal genezen (Ez. 47:9).
U hebt God toegestaan, u van binnen levend te maken. Wat is het gevolg: - U ziet, wat anderen niet zien (Joh. 11:40). - U gaat naar binnen, waar anderen dat niet kunnen (Hebr. 3:19). - U krijgt een functie, waar anderen geen weet ván en geen deel áán hebben (Hebr. 13:10).
Iemand zou nu wat gehinderd kunnen zeggen: "Moet je hóren; vroeger had ik een dominee, die onderscheid maakte tussen wondergeloof en tijdgeloof en historisch geloof en wáár geloof. Op het laatst wist ik niet meer, welke van al die soorten geloof ik nu eigenlijk hád. Ik nam voor meer zekerheid de wijk naar 'het volle evangelie'. En nu wordt hier wéér onderscheid gemaakt. Volgens deze persoon zijn er: - parkeerwachten, schoonmaakpersoneel, portiers (Ps. 84:11). Dat zéi hij wel niet, maar hij bedóelde het wél. - Gidsen, gidsen eerste klasse, hoofdgidsen. Dát heeft hij in ieder geval létterlijk zo gezegd. - wie weet, wat nog allemaal méér. Hij hield die mogelijkheid ópen. Ik pás ervoor om wéér in die ingewikkeldheid te worden geduwd. Vroeger wist ik niet, wat ik hád. Als ik hém mijn oor leende, zou ik nu weer niet weten, waar ik stá: buiten.... binnen.... of helemaal binnen"
Luister eens; ik heb nooit bedoeld om u de dampen in te jagen. Maar even dít: - Gods plan met allen, die tot Hem komen, is toch ook in fasen verdeeld?: Men begint als 'klein kind', alleen maar blij met de bekering. - Men wordt 'kind' en leert achter de bekering de grote Vriend kennen. - Men groeit op tot 'jonge man' en leert de duivel weerstaan. - Men behoort verder te groeien tot 'jong volwassene' en te weten van volharden. - Men kán uitkomen bij een positie van 'helemaal volwassen zijn'. Dat houdt een steeds meer volledig kennen van God in. (! Joh. 2:120-14).
Kunt u zich vinden in déze iets ándere wijze van formuleren?
... en overigens; die dominee van u vroeger: in dat onderscheid, dat hij maakte, zít wel iets. Zo de Here wil en wij leven (Jac. 4:15) kom ik er óóit eens op terug.
3.5.3. Wedergeborenen krijgen deel aan de waarheid van Gods koninkrijk.
- Voorwaar, voorwaar: Ik zeg u: tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kán hij het koninkrijk van God niet binnengaan (Joh. 3:5). Zien (3.5.2.) is nog niet hetzelfde als 'naar binnen gaan'. Wie het koninkrijk van God zíet, maakt zeker ook aanstalten om daar naar binnen te komen. Want: dat geluk, die harmonie, die levensvulling, die overwinning in de overigens nog wel blijvende strijd: het léék te mooi om waar te zijn, maar het blijkt wél waar.
Aanstalten?... aanstalten?!... maar wat stáát er nú nog in de weg om zonder meer naar binnen te lopen?
Niets; helemaal niets; we hadden immers afgesproken, dat u de groei van het nieuwe leven nooit in de weg zou staan, dus alleen maar zou bevorderen. Wel, die afspraak behelsde hetzelfde als hetgeen in de bovenstaande en de nu volgende teksten wordt gezegd. Het wordt in die teksten alléén op een nét weer even andere manier gesteld. Dat begint híer al: wedergeboorte is een kwestie van Gods Geest, maar ook van water, waarmee u schoongewassen wordt. - (Petrus zei tot Jezus): "Gij zúlt mijn voeten niet wassen in ééuwigheid!!". Jezus antwoordde hem: "Indien Ik u niet was, hebt gij geen deel aan Mij".(Joh. 13:8).
Nu lijkt dat oud nieuws. Gods Geest reinigt ons van álle ongerechtigheid. Dat wísten wij toch al! Ja, maar alleen, als wij ons láten reinigen. In onze tekst stribbelt Petrus tegen, zij het ook om redenen, die nu niet zo ter zake doen. Hij vindt het erg verlegen-makend, dat Jezus -de Meester- slavenwerk doet aan hem -de dienaar-. ezus geeft een antwoord met een diepere achtergrond: "Als jíj tegenhoudt, dat Ik je schoonwas, blijft de band tussen ons níet in stand". Kijk, weer zoiets: net weer even anders geformuleerd, waarover tussen ons al zekerheid wás: wedergeboorte houdt als voorwaarde in, dat wij meewerken. Maar hóe?!: laat ik dat 'meewerken' eens duidelijk maken met een voorbeeld: Wanneer wij bij de tandarts komen zegt hij: "Het enige wat u heeft te doen, is uw mond voldoende openhouden. Op die mónd komt het tenslotte aan. De rest van uw lichaam doet op het ogenblik niet ter zake. Ontspan nu elke spier". Tijdens de behandeling volgen dan nog wat verdere aanwijzigen: "Mond open blíÂjven houden. Niet met uw tong tegen de naald duwen". De Heer vraagt óns alleen, onze geest wijd open te stellen en te blíjven stellen en onze ziel te ontspannen en : ontspannen te hóuden. Petrus hoefde ook alleen maar zijn vóeten toe te steken:
- God heeft -niet om werken der gerechtigheid, die wíj zouden gedaan hebben, doch naar zíjn ontferming- ons gered door het bad der wedergeboorte én de vernieuwing door de Heilige Geest (Titus 3:5).
Wanneer sommige mensen bij de tandarts vandaan komen, vertellen ze later: "Die man deed eigenlijk álles. Ik was één bonk zenuwen, gespannen tot in mijn tenen; maar die rustige stem hè. Eerst maakte hij mij kalm. Later kwam de paniek toch weer een beetje terug. Ik maakte veel te veel spuug. Maar hij was er direct bij om dat wég te zuigen. En toen hééft hij die vulling toch vernieuwd!... ik heb gewoon een nieuwe kies!!". Nu ja, iedere tandarts zal niet ideaal zijn, maar God is het in ieder geval wél. Nooit kunnen we later zeggen: "De wedergeboorte is prima bij mij gelukt, maar ik heb toch ook méégewerkt, zeg!... nou, nou, geen vóórbeeld van!!".
De Heilige Geest vernieuwde ons, wij wérden schoongespoeld, onze verstorende, overtollige zieleroerselen wérden áfgezogen. Het was niet ónze flinkheid en slimheid, die bepalend was. Gods ontférming bracht ons in de rust en in de overgave (Hebr. 4:10). Zíjn nederbuigende -niet: neerbuigende- goedheid maakte ons groot (Ps. 18:36).
Later -in een volgend deel- gaan wij zien, hoe wij aan alle mensen rondom ons heen gaan tonen, wat er met ons gebeurde. Wij zullen ons laten onderdompelen, het water zal óm en óver ons heen zijn. Dat water uit het doopbassin wordt in deze tekst genoemd 'bad der wedergeboorte'. Die doop is een getuigenis naar de omgeving van wat innerlijk al eerder met ons gebeurd is. Bij dat innerlijk gebeuren, begint de slagboom, die ons nog afsluit van het koninkrijk van God, al open te gaan. De innerlijke ervaring wordt echter pas compleet door het naar buiten bekend maken daarvan. Dan komt de doorgang helemaal vrij. Over dat aanfloepen van het groene licht in een volgend deel. Voor nú volsta ik híermee: Jezus zegt tegen Nicodémus: "Water en Geest". Dat wordt híer nader uitgewerkt tot: bad der wedergeboorte'' en vernieuwing door de Heilige Geest''. Onze blijvende medewerking aan Gods plannen is ónze participatie in de wedergeboorte. Dat meedoen geeft ons werkelijk deel aan zijn grote, vredige, overweldigende wereld vól waarden en waarheid.
- De Geest is het, Die levend maakt, het vlees doet geen nut, de woorden, die Ik tot u gesproken heb, zijn géést en zijn léven (Joh. 6:63).
'Het vlees' is een moeilijk onder woorden te brengen begrip. U zou het zich zó kunnen voorstellen:
ons zielenleven is vol met gevoelens en ervaringen en meningen. Ooit is er wel eens een beschermende muur om geweest. Maar die muur is verbrokkeld door de verwerende invloeden 'van buitenaf' (Neh. 1:3, 4:10). Dat zielenleven ligt dus erg ópen naar buiten. Het wordt gemakkelijk door de duivel en zijn handlangergeesten geïnfecteerd met allerlei van God afvoerende gedachten. Het is onze voorhof, die o zo gemakkelijk door de ''heidenen-de demonen- wordt kaal getrapt (Op. 11:2).
Denk ook maar eens aan ' het klompenhok' in zo'n ouderwetse boerderij. Het hóórt bij het huis, maar men is, dáár zijnde, nog niet écht veilig bínnen.
De menselijke géést echter is moeilijker voor de boze geesten te betreden. U zult dit zeker begrijpen. In haast alle mensen werkt toch min of meer een diep normbesef: het geweten. Dat innerlijke waarschuwingssysteem houdt heel veel slechte dingen tegen.
Er zíjn overigens wel mensen, die helemaal 'klompenhok' zijn geworden. De koude wind van buiten dringt ongehinderd overal door. Overál liggen bemodderde jute zakken. Zelfs hun geweten -die laatste groet uit het paradijs- (Gen. 2:7) hebben zij toegeschroeid (1 Tim. 4:2, Titus 1:15). Ik kom daarop nu niet meer terug, dat is behandeld in deel twee. Maar al zijn we nu in deel drie, u hébt een zielenleven, dat is een realiteit, waaraan tot in eeuwigheid niets is te veranderen. Ik zou dat ook niet willen. Hoezeer ook kwetsbaar, ons zielenleven is iets, dat onbeschrijflijk mooi kan worden. De Heilige Geest -de grote Mooimaker- wil erin dóórdringen vanuit uw schoongemaakte menselijke geest: dus; van binnen naar buiten. Maar de boze is brutaal en niet-te-overtuigen van zijn nederlaag. Híj blijft proberen van buiten naar binnen te komen. Deze uitleg probeert dus duidelijk te maken, wat 'het vlees' is. Maar nu: 'het vlees doet geen nut'. Men ziet het wel gebeuren, dat mensen zichzelf proberen op te fokken tot wedergeboorte: - door heel veel de naam van Jezus te gebruiken. Er zijn zangkoren, die vrijwel helemaal uit die naam bestaan en die zingen deze mensen erg graag. - Door zich helemaal onder te dompelen in de sfeer van het 'samen zijn': "het was met kerst weer zó gezellig; al die chocolademelk en al die sinaasappeltjes en ál die 'kindertjes van de Heer' - Door steeds dierbaar te spreken over hun hemelverlangen en wereldmijding. - Door zich aan te sluiten bij een gerenommeerde groep van 'gelijkhebbers'. Gezamenlijk voelt men dan een zekere eendracht ten opzichte van de halven'' . Echter; zoals ik al zei: het vlees dóet geen nut. Dat, wat hier vóór stond, zijn allemaal voorbeelden van gewerk van buiten naar binnen. Dat geotter importeert abortus en misgeboorte van het nieuwe leven. Heel eenvoudig is dít de kern, war naar u op zoek dient te gaan: ongehinderde activiteit in u van Gods Geest. Díe werkt van binnen naar buiten. Dit dóórdragen van innerlijke gezondheid in ál uw levenssferen voorkomt elke 'zwangerschapsonderbreking'. Alleen ongestoorde beïnvloeding door Gods Geest voert naar de voldragen, levensvatbare vrucht. Waar vindt men nu die levendmakende kracht?... in de bijbel; uw ogen zijn aan het genezen (Op. 3:18). Maak daar gebruik van om de bijbel opnieuw te lezen. Nu delft u naar vroeger onbegrepen schriftwoorden als naar schatten (Ps. 19:10,11). U verslíndt dat boek gewoonweg (Jer. 15:16). Dát behoort u te doen zónder het andere na te laten. Natuurlijk zingt ook ú blij uit die hele weelde van oude en nieuwe liederen (Jes. 42:10). U geniet van de gemeentedagen (Ps. 122:2). U wéét een woord te spreken 'op zijn pas' (Spr. 15:23). U zóekt de samenwerking met hen, die de Heer uit een rein hart dienen (2 Tim. 2:22). Echter; u doet dat niet meer om de wedergeboorte te 'beréiken'. U doet het, omdat u de wedergeboorte bereikt hébt; omdat u deel hébt aan de waarheid van Gods werkelijkheid.
- Door de kennis van (God) zijn wij met kostbare en zeer grote beloften begiftigd, opdat wij daardoor deel zouden hebben aan de goddelijke natuur (2 Petr. 1:4).
Het koninkrijk van God is het land van belofte (Ex. 3:8): kostbare en zeer grote beloften. De grootste belofte, de absolute climax bevindt zich helemaal in het hart van de tuin. Daar dringt men het laatste door. Maar goed ook. Men behoort geleidelijk aan daarheen te gróeien. In één maal zou er een eigenlijk onverdraaglijke (Hebr. 12:18-20) schokwerking uitgaan van onvoorbereid zíen (Jes. 6:5). Dáár -in het middelpunt van dit nieuwe paradijs, Gods koninkrijk- ís die kernbelofte dan: deel hebben aan de goddelijke natuur. Dát is Gods bedoeling (1.3.3.); dáár leidt Hij hen, die dat willen, naar toe.
En hoe bereiken wij die 'kennis van God', dat kennis dragen van zijn majesteit en glorie? Door te luisteren naar wat God ons vertelt over Zichzelf en de grote samenhang van de dingen.
Waar hééft Hij dat verteld?: - níet door influistering van zogenaamde kennis in ons hart (1 Tim. 6:20), zodat wij prat zouden kunnen gaan op onzuivere belevingen (Job 4:15). - In beginsel -maar toch nog bedekt- door zijn luisterrijke schepping. Als wij die goed beschouwen, kúnnen wij al niet meer beweren, nergens van te weten (Rom. 1:20). - Helemaal en voluit: in zijn woord (Jer. 22:29).
De vorige tekstbespreking sloot ik met deze gevolgtrekking: lees de bijbel elke dag, als je wilt groeien. Dat is toch nog niet volledig genoeg. Kennis omtrent iemand krijgt men niet alleen door te luisteren, maar ook door zélf iets te zeggen, vragen te stellen en daardoor antwoorden uit te lokken. Die eerdere gevolgtrekking wil ik nu uitbreiden tot: lees de bijbel, bid elke dag, als je groeien wilt. Als wij de bijbel lezen, spreekt God tot ons. Als wij bidden, spreken wij tegen Hem. En geen beter middel om contacten te verstevigen dan het gesprek vanuit een goedwillende opstelling. Uw binnengaan in het koninkrijk houdt ook verband met zulke grondbeginselen als bidden en bijbellezen. Ook die helpen mee aan uw deel krijgen aan Gods gedachten. Ook zó laat de geboorte uit water en Geest u deelgerechtigde worden aan Gods natuur en aan het koninkrijkscentrum.