Je vraagt over de worsteling van Jakob aan de Jabbok bij Pniël.
Stel je dat nu zó voor. Jakob keert na een veelbewogen verblijf van twintg jaar in Mesopotamië, het tegenwoordige Irak, terug in zijn 'vaderland', het aan Abraham toegezegde 'beloofde land'. De overtocht over de Jabbok is cruciaal. Daar begint het 'land van zijn vaderen'.
Daar is ook ergens Ezau zijn broer, die nog 'een appeltje met hem te schillen heeft' vanwege het smerige bedrog, dat Jakob jegens Ezau en vader Izaäk gepleegd heeft, zo'm twintig jaar geleden.
Vóor Jakob de woedende dreiging van een wraakzuchtige broer. Achter hem de herinnering aan al dat bedriegen en bedrogen worden. De inhaligheid van Laban met daartegenover de eigen sluwheid. Allemaal zo klein en zo knoeierig. Zo helemaal geen leven 'in grote stijl', vanuit geloofsoogpunt bekeken. Wel geworsteld met mensen en 'overwonnen', maar het geeft geen echte vreugd, (v 29)
En al die heel nare herinneringen en vooruitzichten brengen hem dan in een grote crisis. Hij lig al te bed, maar zijn benauwdheid jaagt hem midden in de nacht dat bed uit. En hij wekt vrouw en kinderen en dienaren: "Vooruit jullie, de Jabbok over". "Maar midden in de nacht...met al dat vee!".
Maar Jakob is onverbiddelijk. Als Ezau morgenochtend komt, terwijl hij bezig is met het oversteken van die woeste begrgstroom...o nee, dat niet. Die fase moet dan achter de rug zijn.
Alles komt over. maar Jakob blijft achter, nog steeds aan de overzijde van de Jabbok. Zij gezin is al in 'het beloofde land', maar híj wil nog met zichzelf in het reine komen.
En dan is er opeens....de man!!! Iemand daagt op en daagt hem uit en grijpt hem beet. En het is net of al zijn angsten en spijt en wroeging en berouw over al dat nare, klunzige, vunzige, dat achter hem ligt, hem bespringen. In dat worstelen met die geheimzinnige tegenstander worstelt hij eigenlijk tegelijkertijd met zijn verleden. Telkens , wanneer die andere hem beetpakt, is er de radeloze gedachte: "Ik mag niet verliezen in deze strijd. Ik moet vasthouden. Als ik dit opgeef, dan kom ik nooit klaar met mijn verleden. O ....daar is hij weer met die stormloop. Het lijkt wel, of God me nu alles te binnen brengt, wat ik fout heb gedaan. O....en toch wil ik die man niet loslaten. Hij is mijn redding , voel ik. Door zó met hem te worstelen, heb ik hoop".
En zo worstelen die twee: totdat de komende dag begint aan te lichten. En...Jakob houdt die 'andere' vast. Die lijkt wel weg te willen. En dan opeens...blijkt wie die andere IS....Met éen geweldige ruk maakt hij Jakobs heup onklaar. Maar....dat had hij toch de hele nacht al kunnen doen. Hij had die bovenmenselijke, onweerstaanbare kracht tóen toch ook al? En 'de Ander' vraagt hem: "Ik wil weg...laat me los...de dag komt er aan".
Maar Jakob weet; het zal voor hem 'geestelijk' geen dag worden, wanneer hij die ander laat gaan. En smekend zegt hij: "O ...zegen mij...." (want hij weet, dat God hem in mensengedaante is verschenen....dat hij met de 'Engel des Heren' heeft geworsteld). Zijn berouwvolle, ontredderde hart schreeuwt om een zegen...een nieuw begin.
De Andere vraagt: "Hoe is je naam?" En snikkend is daar het antwoord: "Jakob....hielichter....bedrieger... o...wat ben ik arm en naakt".
En de Ander weer: "Voortaan is die nare naam bij je weg. Je bent van nu aan: Israel, Vorst van God. Je hebt met God geworsteld...je hebt de strijd gewonnen door vol te houden....door vást te houden".
Nog even probeert Jakob het heerlijke moment te rekken: "Wie bent u...!?" Maar het antwoord is: "Ik heb je een nieuwe naam gegeven. Ik zegen je op dit ogenblik. Wie zou ik anders kunnen zijn dan...."
Aan de andere oever staan Jakobs beminden op hem te wachten: "Daar is pa....wat straalt hij. Het lijkt wel of hij God gezien heeft. Maar...hoe kan hij dan nog leven? Maar kijk eens, hoe vreemd hij loopt...als een kreupele. Wat zou er gebeurd zijn.".
Maar Jakob weet alleen maar te zeggen: "Deze plaats heet voortaan Pniël. Ik heb oog-in-oog gestaan met God en ik ben toch in leven gebleven...ik leef...IK LEEF!!!".
Zo Niem...zo kan er voor ons allemaal een cruciaal moment in ons leven komen. Een moment , waarop God ons ontmoet en wij geconfronteerd worden met ons armzalig leven zonder hem. Het is dan zaak om God vast te houden en hem om zijn zegen en om een nieuw perpectief te vragen.
Je schrijft daar over ' grote verdrukking' en 'opname van de gemeente', alsof het hier vaststaande begrippen betreft.
Maar.....wat ik voortdurend wil beklemtonen is dít: elke Christen, de de snel naderbij komende tijd van de antichrist mee gaat maken, zal geestelijk 'tot de tanden gewapend' moeten zijn door de vervulling met Gods Geest. Pas aan het eind, nagenoeg aan het eind van de grote verdrukking, wanneer echt de strijd helemaal gestreden ís, worden Gods 'commando's' weggenomen. Ik heb je dat voor een deel van die commando's al geschetst in mijn behandeling van Openbaring 11. Die 'strijders' gaan helemaal tot de volle consequentie, waartoe ook de Heer Jezus ging: zijn dood.
Er is echter een andere groep strijders, principieel niet te onderscheiden van de 'strijders' van Openbaring 11, die tot de terugkomst van de Heer Jezus in leven blijft.
Over hen spreekt 2 Thessalonicenzen 1 v 10: "Op de dag dat (Jezus) terugkomt...op díe dag ...zal hij verheerlijkt worden in zijn heiligen en met verbazing aanschouwd worden in allen , die tot geloof gekomen zijn".
Wat gebeurt er op die glorieuze dag: terwijl de wereld nog totaal vol is van het 'ten hemel varen' van de martelaren uit Openbaring 11, gebeurt er iets schokkends.
(O ja; zie voor mijn behandeling van 'Openbaring 11' op 'Geloofsvragen' het topic 'Duizendjarig rijk', geopend door Niekie).
Volgen 1 Thess. 4 v 17 zijn er achterblijvers onder de 'frontstrijders', die temidden van de totale wereldbevolking zijn, wanneer er plotseling een 'niet te verdragen' hemels geluid klinkt: - een ontzaglijk sterke stem van een aartsengel - een bazuin uit de onzichtbare wereld van God. Zoals er een film is: "The unbearable light', zo zal er dan een' unbearable sound' zijn,(16) En de reeds door het wonder van Openbaring 11 geschokte mensheid zal dan zien, hoe Jezus terugkomt. En met hem verschijnen in lichtglans overleden gelovigen, waaronder zonder twijfel, als 'laatste aanwinst' de helden uit Openbaring 11.
En dan komt voor 'de aardbewoners' het meest schokkende: de in hun midden aanwezige 'diep gelovigen' veranderen opeens, worden totaal anders en licht uitstralend. En dan....en dan... die mensen, die daarvoor nog 'verhuld' waren in hun innerlijke glans...je kunt er alleen maar met 'verbazing', onuitsprekelijke verbazing, naar kijken....dan stijgen ook.... zó kort na die andere geweldenaars ....deze mensen ten hemel. Kijk nu toch: de zwaartekracht betekent niets meer voor hen. Zij stijgen op in de onzienlijke wereld...als een begroetingsgroep voor de naderende koning.
Maar voor al degenen, die zich door de theorieën over een vooropname aan het begin van de grote verdrukking of tijdens de grote verdrukking, (voordat het echt spannend begint te worden)...voor al degenen, die zich door die menselijke- inactiverende- verzinsels laten bedriegen, is er alleen de 'voorhof', waar ze samen vertoeven met al de gelovigen, die vergeten hebben zich werkelijk uit te strekken naar 'de doop in de Heilige Geest uit liefde tot hun Heiland', die dit als grote slotgave voor hen verwierf op het moment, dat hij de woorden sprak: "Het is volbracht".
Niekie...ik heb je niet helemaal kunnen beantwoorden. Je vraag is te veelomvattend. Beschouw dit als een 'hors d'oeuvre'.
Maar Niekie....word jij nu maar vervuld met die Geest. Duizend maal liever áctief in 'de voorhof' als verkondiger dan pássief als gelovige met alle dwalingen behept.
Over: 'de twee getuigen'. Het zijn er : zeer velen.
Dag Niekie,
We hadden het over Openbaring en in het kader daarvan kwam ook het getal 666 ter sprake. Ik gaf daarvan een verklaring, waarvan jij zei: "Hè nee....zo vergeestelijkt allemaal. Ik denk echt dat het om een chip of zo iets gaat. Dit van jou Ger, is me toch te wazig....te geestelijk....tikje sláp...weetjewel..."
Maar Niekie...!!!...nú heb ik iets voor jou, dat in de verste verte niet wazig of vergeestelijkt is, maar pure, pure, ons allemaal aangaande realiteit, die er met grote snelheid aankomt. Zou dat dan bij jou de indruk weg kunnen nemen: "Ger is een dromerige, alles 'in het geestelijke trekkende' figuur".
Kom....laten we van start gaan: Openbaring 11 v 1- 13.
Mijn uitleg; de tekst kun je allemaal lezen in je bijbel.
Johannes krijgt de gouden meetlat ter hand gesteld. Dat is de mate, waarin de gelovigen aan Christus' beeld gelijkvormig zijn geworden. Zij, die bij het 'de maat nemen' aan de gestelde eis voldoen, bouwen samen met God, Christus en de Heilige geest aan Gods eeuwige tempel, zijn ook zélf in die tempel-in-opbouw. Vervuld met Gods Heilige geest zijn ze doorgedrongen in de diepste bedoelingen van God met zijn gelovigen. Zij zijn veilig voor de demomen, die hen wel uiterlijk kwaad kunnen doen, maar niet ínnerlijk.(1)
Maar daarbuiten- in 'de voorhof'- is het Christendom zónder de vervulling met Gods Geest; de mensen, die dat niet wilden, of niet konden begrijpen in zijn urgentie. daarbuiten zijn zelfs de 'vijf dwaze maagden', die toch zelfs 'hun Heer tegemoet gingen'. Daar doen de demonen hun verschrikkelijke, verwarrende, iedereen stuurloos makende einde-van-de-tijd-dingen. En dat doen zij tijd, tijden en een halve tijd lang. Want God maakt de vreselijke climax wat korter. (2)
Maar de tot-een-top-van-genade-gekomen gelovigen blijven niet bínnen...o nee. Zij gaan uit in die reddeloos verloren schijnende, verwarde Christenwereld en getuigen. En heel die periode van tijd, tijden en een halve tijd , dat de demonen gillen, zijn zij er ook, in de afvallige kerk, met hun reddend getuigenis.(3)
Zij zijn de bouwers van de geestelijke, eeuwige tempel, evenals Jozua en Zerubbabel, (Zach 4 v 14) de bouwers waren van de aardse tempel, die na de ballingschap verrees. ( het eerste tweetal, waarmee zij vergeleken kunnen worden), (4).
Zij doen ook denken aan Mozes en Elia, ( het tweede tweetal, waarmee ze vergeleken kunnen worden) .Zoals Elia de hemel kon sluiten, zodat er geen regen viel.... zo is er ook geen heil meer buiten het heil, dat zij verkondigen: redding in Christus, door ook zijn grote eindgave, God de Heilige Geest, werkelijk te kénnen. En als Mozes kunnen zij water in bloed veranderen; oordeel brengen aan degenen, die niet willen hóren, zelfs nú nog niet. (6).
Natuurlijk roept hun optreden verzengende haat op bij velen uit de wegzakkende Christelijke kerken. Die mensen voelen wel, dat zij ergens fout zitten. Maar wanneer zij 'de getuigen van Jezus' in de weg treden, moet het vuur van hun afkeer het afleggen tegen het heilig vuur van de woorden van de 'dapperen'. Die woorden doen hun bestrijders geestelijk dood worden, (5).
En dan....dan roept de afvallige kerk de hulp in van de antichrist. Zélf kunnen zij deze helden geen kwaad doen. Maar híj kan het wél. En....hij doodt de getuigen van Jezus.(7).
Wat een blijdschap onder alle mensen, die gepijnigd werden door hun geweten, toen ze gepijnigd werden door de woorden van de 'strijders van de eindtijd'. Zo helemaal zelf 'van de aarde', de wereld zonder de diepten van God, zo'n haát tegen hen, die 'de boot gehaald hadden', waarvan zij voelen, 'dat ze die gemist hebben'.... dan kan je alleen maar 3½ dag juichen bij de lijken.
Jezus was 3½ dag in de geestelijke dood.... van dat drinken van de beker op donderdagavond tot dat herrijzen op de paasmorgen op een onbekende tijd. ....zij liggen daar dood...en na hún 3½ dag is er geen twijfel aan: ze zijn helemaal en helemaal dood!!!8-10)
En dan...net als hun Heer.... wat zijn ze hem toch gelijkvormig geworden ...na die 3½ dag....dat wonder: ze staan op uit de dood. Die verlammende schrik bij hen, die dit zien.(11).
En dan: die STEM!!!! En dan maakt de gave van krachten, een van de Geestesgevan het mogelijk, wat iedereen, met kurkdroge mond van opperste ontzetting waarneemt: ze stijgen ten hemel, zij treden binnen in de onzichtbare wereld van God (12).
En dan toch nog: vrucht!!! Want terwijl een volheid van vijanden sterft, is er een andere volheid: in verwarring geraakte gelovigen, die toch nog de Heer gaan eren.(13).
Dit is nu eens heel gewoon, niet vergeestelijkt, wat gaat gebeuren.
Niekie, zorg dat je erbij komt: ín de tempel én ín de 'voorhof' om te getúigen. Laat het niet zover komen, dat je ooit je verhardt tegen de eindtijdboodschap. Neem geen genoegen met de redenering nú; zelfs dan kan ik mij nog bekeren, (12).
Mis de boot níet.
Zo reëel genoeg. Niets geen wazingfheid of overgeestelijkheid meer?
O ja, Niekie...kom toch eens op 'Vraag het Ger'. In de 4½ jaar van mijn werkzaamheden daar heb ik talloze gedeelten uit Openbaring al toegelicht. maar voor jou Niekie, doe ik het graag nóg weer eens. Maar dan hoop ik, dat je niet vraagt: "Ja zeg, leg me heel Openbaring eens uit, tekst voor tekst. Dát is te onbepáald. Zeg duidelijk: "Openbaring 17 v 9-11 is me nog niet helemaal duidelijk", of iets in die geest, dan kunnen we gericht werken.
Of....als anderen zeggen: "Ja...ik vraag iets...dat van Openbaring 17 v 9-11...ach ...peanuts...maar hoofdstuk 18...!"
Je vraagt mij: - mag een Christen een ander vervloeken - mag een ander een Christen vervloeken - kan een Christen een over hem uitgesproken vervloeking kwijtraken.
Wat dat eerste betreft, Marieke, ik zou dat níet doen. Christenen zijn daar niet op gebouwd, het is hun taak niet. Zegt onze Heer niet in Lucas 6 v 28: "...Heb je vijanden lief, wees goed voor wie jullie haten, zegen wie jullie vervloeken, bid voor wie jullie slecht behandelen".
Een scholier zal het dikwijls moeilijk hebben met vijanden, pesters en dat soort mensen. Maar bij een Christenjongere mag dan toch slechts als gedachte dit opkomen: - ik wil die ander liefhebben met alle kracht, die de Heer mij geven wil - ik wil goed voor die ander zijn, bijvoorbeeld, wanneer ik zie, hoe ze nu eens zíjn fiets aan het slopen zijn; dan steek ik daar op de een of andere manier een stokje voor. - ik wil voor hem bidden, omdat hij het kennelijk nodig heeft, want hij pest en dan moet er iets fout bij hem zitten.
Maar in Romeinen 12 v 14 staat het nog scherper: "Zegen uw vervolgers....zegen hen, vervloek hen niet". Wel; zo is jouw eerste punt wel voldoende beantwoord, denk ik.
Maar nu dat tweede punt; daarvoor gaan wij terug naar Numeri. In 22 v 6 staat, dat Balak een gerenommeerd tovenaar , zekere Bileam, oproept tegen het volk Israel, met deze woorden: "Dat volk is te sterk voor me. Kom daarom hierheen om het voor mij te vervloeken. Misschien kan ik het dan verslaan en uit mijn land verjagen. Immers...: wie door u wordt gezegend, ís gezegend en wie door u wordt vervloekt, ís vervloekt".
Een eerste aanwijzing: Bileam was een opperbeste vakman, goed thuis in 'de zwarte kant van de onzienlijke wereld'. Daarom kan maar niet zo iedereen een vervloeking uitspreken, die werkelijk met krácht geladen is. Nochtans zou ik me kunnen voorstellen, dat een vader, met fonkelend oog, tegen een dochter zegt: "Vervloekt ben je, omdat je onze kerk verlaat voor een andere kerk". Zulke dingen zullen best wel eens gezegd zijn. Maar ook al is die vader helemaal 'zonder kracht ' in de onzienlijke wereld, de dochter kan zo bevreesd raken, dat haar eigen angst en tobberij kracht verlenen aan die in zichzelf krachteloze vloek.
Maar wanneer Bileam over deze -rijk te belonen - opdracht nadenkt, zegt God tegen hem: "Ga niet met die mannen mee en vervloek dat volk níet....want het is gezegend", (22 v 12).
Hoewel gewaarschuwd, besluit Bileam God te trotseren en dat volk dan toch maar te vervloeken, om der wille van 'het geldje'. Maar wanneer hij daar dan staat, kan hij niets anders uitbrengen dan: "Hoe kan ik vervloeken wie door God niet is vervloekt? Hoe kan ik verwensen wie door de Heer niet is verwenst?"(23 v . (Overigens liep het toch slecht af met Bileam, maar dat valt buiten het kader van deze posting)
Een tweede les. Ook een kundige sataan kan jou niet verwensen, wanneer jij, Marieke, behoort bij de Heer Jezus, Gods grote gave aan ons. God wil jou toch alleen maar zegenen en verder brengen in zijn goede dingen.
Mijn antwoord: zeker kunnen er betoveringen en magische spreuken zijn, die andere mensen kwaad berokkenen. Maar aan de hand van de heer Jezus ben je velig ook voor allerlei occulte practijken, die heus wel worden beoefend, (die overigens niet alleen schade brengen aan de vervloekte, maar ook aan de vervloeker). In iedere geval ben jij, als het eigendom van God, zijn kind, daar veilig voor.
En dan die derde vraag: wanneer een volstrekt 'onbevoegde' in 'de slechte kant van de geestelijke wereld' een vervloeking over een Christen uitspreekt, mag deze daarover de schouders ophalen en zijn eigen onterechte angst door de Heer laten wegnemen...die zelf wegdoen in de naam van Jezus.
En zou zich het geval voordoen, wat toch maar weinig voorkomt, denk ik, dat een Christen te maken krijgt met een heuse vervloeking, met kracht in de onzienlijke wereld, dan kan hij die van zich afschudden, overleggende: "Ik hoor toch bij God. Ik ben toch door hem gezegend. Wat kan mij deren".