Weer even een paar bladzijden teruggelezen. - altijd weer de evergreen: Jakob aan de Jabbok - altijd weer die vraag: Waarom zegt God in het geval Sodom: "Ik wil het weten" en vraagt hij Adam: "waar ben je", terwijl hij dan zogezegd alwetend is. - altijd weer die opmerking: ach ....al die 66 boeken van de bijbel zijn geschreven door mensen, die ongecoördineerd schreven, allemaal los van elkaar,. - steeds maar weer dat refrein: satan bestaat niet.
Maar nu we allemaal mensenwoorden hebben gehoord....wat zegt God nu zélf. mag híj even.
In Jesaja 55 v 8 en volgende zegt God; "Mijn plannen zijn niet jullie plannen, en jullie wegen zijn niet mijne wegen- spreekt de HEER. Want zo hoog als de hemel is boven de aarde, zover gaan mijn wegen jullie wegen te boven, en mijn plannen jullie plannen".
En tot Jeremia zegt de Heer: "Voordat ik je vormde in de moederschoot, had ik je al uitgekozen".
God wist van eeuwigheid alles van Jeremia af en uit andere bijbelplaatsen is op te maken, dat God van eeuwigheid zijn plan heeft met alle mensen van alle tijden, met hen, die waren, met hen, die zijn, met hen die nog gaan komen.
God heeft zelfs een plan met dat babylijkje, dat in de rivier de Ganges langs een toeristenboot drijft. Een Amerikaanse toeriste slaakt een gilletje. De Indiase reisleider kijkt verbaasd-geamuseerd in haar richting: "Waar maakt dat mens zich druk over".
Maar volgens Matth 25 zal dat babytje, herleefd, eens voor Onze Heer Jezus Christus staan, tesamen met 1000 miljard anderen. En de Heer Jezus zal over die allen en ook over dat babytje een volkomen rechtvaardig oordeel uitspreken.
Vraag je n u niet af, wat Jezus nu voor zinnigs zou kunnen zeggen over dat babytje. Laat dat maar aan hém over. Houd er alleen rekening mee, dat jíj daar ook zult staan, hopenlijk aan de rechterhand van de Heer.
- Als het God behaagt om aan Jakob aan de Jabbok te verschijnen in éen van ziij drie verschijningsvormen, wat zullen wij dan nog met allerlei ideetjes komen, dat God dat zo raar en onbegrijpelijk deed volgens ons. Dan zijn we net als dat hondje, dat tegen een standbeeld plast en voldaan 'zegt': "Zo...ik heb het die sokkel...." ( want verder kan hij niet kijken) "....weer eens goed aangezegd. Hij weet weer precies, waar hij hoort te staan"
En als we ons verwonderd afvragen, waarom God ingelicht moet worden over de zonde van Sodom en over de verblijfplaats van Adam en Eva.....en als we dan maar allerlei vonden blijven zoeken, wanneer Sophie 1 en Blue Velvet maar geduldig blíjven uitleggen, is dan dat oud-hollandse versje van Vader Cats niet op ons van toepassing, wanneer hij zegt: "ach...wat báten kaars en bril... als den uyl niet sien en wil".
En als we apodictisch beweren, dat satan niet bestaat, komen we dan niet rechtstreeks in conflict met Efeze 6 v 12, ( wie leest dáar ooit), waar God de duivel en zijn trawanten als ' de echt gevaarlijke vijanden' aanwijst en met tientallen uitspraken van Jezus in dezelfde zin.
Ik houd van jullie, mede-posters....en dat van dat hondje en die uil kwam misschien een beetje scherp over. Sorry dan.
Nu ja....een hartigheidje zo nu en dan...mag toch ?
- Paulus kwam te Efeze en vond daar enige discipelen. En hij zeide tot hen: Hebt gij de Heilige Geest ontvangen, toen gij tot het geloof kwaamt? Doch zij zeiden tot hem: Wij hebben zelfs niet gehoord, dat er een Heilige Geest ís! En hij zeide tot hen: Waarin zijt gij dan gedoopt?! En zij zeiden: In de doop van Johannes Maar Paulus zei: Johannes doopte een doop van bekéring en zei tot het volk, dat zij moesten geloven in Hem, die ná hem kwam, dat is: Jezus!!
En toen zij dit hoorden, lieten zij zich dopen in de naam van de Here Jezus. En toen Paulus hun de handen oplegde, kwam de Heilige Geest over hen en zij spraken in tongen en profeteerden. (Hand. 19:1-4).
Wij hebben in het kader van deze hoofdgedachte nu de volgende gedachten de revue laten passeren:
- Ooit eens, in een ver vér verleden leefde er iemand Abraham- die een groots beginsel herontdekte: er was iets kil steriels, dat alle mensen wel hadden: geloof áán God. Echter: ver daarbóven was er iets, dat wárm was en vruchtbaar: geloof ín God (5:11). Abraham was een rijk man; hij liet in de natuurlijke wereld een grote erfenis achter. Veel gróter echter was zijn gééstelijke nalatenschap. (5.1.2.). - Zijn natuurlijke erfgenamen léken even ook gerechtigd te worden tot die gééstelijke erfenis (5.1.3.). - Bij een overigens wel zwáre- proef kwamen hun papieren slecht te staan (5.1.4.). - Die ene mislukking bleek niet op-zichzelf-staand. Hij kwam voort uit een verkeerde instelling (5.1.5.). - Die verkeerde instelling leek er op te wijzen, dat Abrahams nazaten het gewoonweg niet hádden; dat zij niets met zijn geestelijke erfenis kónden (5.1.6.). - Verrassend was, dat lieden, die nergens uitdrukkelijk in het testament van Abraham vermeld stonden, soms een begin van recht leken te hebben op het geestelijk deel van zijn erfenis (5.1.7.). - In de afhandeling van Abrahams geestelijke nalatenschap kwam schot, toen Jezus Christus als executeur-testamentair aantrad. Als zodanig regelde Hij de nog onverdeelde boedel. Tegelijk bleek, dat Hijzelf de erfenis wás. Maar tjonge; er waren toch niet véél rechthebbenden (5.1.8.).
Nu beginnen wij aan de laatste gedachte: - niet veel niet véél!!... in Efeze in één klap: twáálf! (5.1.9.). - Later in volgende hoofdgedachten- werken wij dan het al even aangestipte verschijnsel uit,dat in andere volken toch ook muziek zat (5.1.7.).
Toen Jacco zich met zijn handel in Efeze vestigde, had hij al een lange omzwerving achter de rug. Maar soms overlegde hij wel eens met zichzelf, dat zijn rondreis door Klein-Azië nog niets was, vergeleken met de zoektocht van zijn ideeën. Vroeger temidden van zijn volksgenoten in en om Jeruzalem- had het allemaal zo eenvoudig geleken. Nadat hij echter de wijde wereld in was gereisd, had hij kennis gemaakt met een stortvloed van gedachten. Die hadden zijn wereldbeeld veel meer ingewikkeld gemaakt. Eén inzicht was overeind gebleven ja: versterkt. De godsdienst van de Joden: één God (Deut. 6:4) was ver te verkiezen boven het veelgodendom van andere volken. Iets anders evenwel was op de tocht komen te staan, de idee: - dat je er al een béétje was, als je kon zeggen, dat je van Abraham afstamde; - dat je er helemáál was, wanneer je alle wetten hield, die in de vijf boeken van Mozes stonden vermeld. Het waren prachtige wetten; maar wat wás: die weten houden?? Altijd al was er een onrust bij hem geweest: hij had voortdurend het idee gehad, dat die wetten ergens een gehéim verborgen hielden. Hij moest dat geheim kennen om aan die wetten te kunnen gehoorzamen en zó echt gelukkig en veilig te zijn. Hij kende het geheim echter niet! Toen hij nog in Israël was, zei de rabbi heel beslist, bij een vraag zijnerzijds: Er is geen dieper geheim. Wij hebben er in vele eeuwen alle geheimen uitgehaald, die er ontegenzeggelijk- in zaten. Maak je toch niet zo drúk over je eeuwig heil. Daar zorgen wij wel voor! Dat had hem zon beetje- gerustgesteld. Maar hier in de verstrooiing waren de priesters heel dun gezaaid. De onrust was teruggekomen.
In Efeze echter was alles anders geworden. Een rondreizend prediker had zulke heerlijke dingen gezegd. Zie je wel!: er wás een dieper geheim. Hij Jacco- en elf andere Joodse zoekers met diezelfde onrust hadden verlicht adem gehaald. Dát was het dus. En thuis had ene Johannes de Doper het aan het licht gebracht. Het ging met name niet om de besnijdenis iets uiterlijks- maar om een verandering van gedachten. Er moest niet een stukje gemakkelijk te verontreinigen huid van je mannelijkheid worden afgesneden. Neen, er moest iets worden weggedaan uit je dénken: een gerichtheid alleen maar op de dingen van elke dag. Door die opstelling konden lelijke gedachten bij je binnenkomen. Het wegdoen van die verkeerde gesteldheid was de éigenlijke bedoeling van de wet van Mozes. En iedereen had altijd maar zitten dubben over die lichámelijke ingreep. Als je met je gezicht naar God toe ging staan je ómkeerde je bekéérde was dát een besnijdenis van je hárt. Als je God in het oog hield, spoelde een rivier van goedheid het vuil van je weg. Die prediker was weer vertrokken. Voor hij wegging, hadden zij zich allemaal laten dopen. O die vréde! En tóch: het was niet het diepste geheim. Er moest nóg meer zijn. Een van hun groep Danel- had het zo nauwkeurig gezegd: Johannes de Doper had het over iemand ná hem, die zou dopen met geest en vuur (Matth. 3:11). Ik kom nóg tekort, ik mís iets maar wát! Geest? Vuur? Wat heb ik mij daarbij vóór te stellen?
Het állerbeste moet ook voor óns nog verborgen zijn, had Joshua aangevuld: In de geschriften staat iets van: een nieuw hart (Ef. 11:19); een nieuw innerlijk. Dat is toch iets ánders dan een karakter, waar iets lelijks is uitgehaald. Zoals het daar staat, is het niet eens, dat er iets moois in je hart is bínnengebracht; nee, je nieuwe hart is mooi.
En Mozes zélf zegt , wist Dawid: Ik wilde wel, dat Gods Geest op alle mensen kwam (Num. 11:29) dat is toch óók meer dan wij nú weten!
En vuur, had hij Jacco- bijgedragen: Na onze doop zijn er nóg tegenslagen. Ik vind ze zinloos. Maar: tegenslagen, die ergens toe dienen (Rom. 8:28) en die je áánkunt (1 Cor. 10:13) dat zou louterend vuur kunnen zijn.
Tweede deel En nu stond daar die nieuwe prediker Paulus- in hun midden. Ze hadden wat gepraat. Nu keek de nieuweling rond, vriendelijk (1 Thess. 2:7), behulpzaam (Philipp. 4:3), bereidwillig (1 Petr. 5:2), zorgzaam koesterend (1 Thess. 2:7), maar ook zo scherp oplettend (Hand. 13:9). En opeens was daar de vraag: Jullie komen tekort; jullie missen iets; er zit geen élan in jullie Hebben jullie de Heilige Geest wel ontvangen, toen je tot geloof kwam?! Namens hen allen had Yoon het uitgeroepen: Dat is het nu nét! Wij verlangen wel naar geest en vuur Maar de Heilige Geest: nooit van gehoord. En Paulus weer: Jullie zijn gelovigen; dat is het punt niet. Maar tot geloof komen gaat samen met zich laten dopen. Ik zie bij dat dopen in water ook altijd de doop in de Heilige Geest. Hoe ging dat dopen nu bij júllie toe? Salmon had alles verteld van de doop, die aan hen was bediend volgens de leer van Johannes. En Paulus, er ging hem kennelijk een licht op, riep: O, nu snáp ik het! Johannes zag de bekéring: heel goed. Jezus echter, die ná hem kwam, vertelde van beproeving en van kracht; van vuur en geest. Zó wordt namens Hém gedoopt. Mensen, die op deze manier zijn gedoopt, die gekomen zijn tot geloof ín Hem, ervaren tegenslagen als iets, dat erbij hoort (1 Petr. 4:12). En zij zijn door Gods Geest tegen die situaties bestand. Ze groeien er bovenuit. Ze worden niet alleen leeg van het vúile, maar vol met het schóne.
Dan dit nog: Johannes was de aankondiger van de Messias. De doop volgens zíjn raad was heerlijk, maar: voorlopig. De doop in de naam van Jezus is blijvend en heerlijker.
Wát een golf van vreugde was er over hen heengegaan. Ze kenden het diepe geheim, daardoor waren ze nu in staat, het diepste geheim te kennen. - Deze doop zou hen vol maken van Gods Geest, waarover vroeger zoveel onbegrepens was gezegd (Jes. 32:15). - Deze doop zou hun in elke strijd, die komen ging, overwinning geven. - Deze doop zou hen van binnen nieuw maken. Geen lapwerk aan wat oud was. - Deze doop zou hen scherper laten zien bij nieuw licht. Met het stilstaan was het afgelopen. Vooruitgang werd van nu aan het wachtwoord. Aarzeling viel niet te verontschuldigen. Zonder enige tegenspraak lieten zij zich allemaal dopen in de naam van Jezus. Paulus legde hun de handen op en tóen!... de vreugdeberg van het laatste geheim had geen top!... er was altijd méér!: - spreken in een raadselachtige, onbegrijpelijke taal (1 Cor. 14:2); - daardoor zó uitrusten van binnen, zó ontspannen worden, zó je verstand even heerlijk laten uitblazen, zó opgebouwd worden (1 Cor. 14:4) in je geloof (Judas 20); - zó het idee hebben, dat de wonderbare Geest van God met je meedeed (Rom. 8:26, 27).
Jacco had het allemaal intens meebeleefd. Daarna evenwel had hij het uitgeschreeuwd van nog méér verrukking: Ik zie iets, (Joel 2:28), had hij geroepen iets als een vlag een banier, die weggezet wordt en iets als een veel prachtiger vaandel wij nemen dat nieuwe wij met ons twaalven een nieuwe kans voor ons, kinderen van Abraham. Dít wilde Abraham eigenlijk zeggen. Dat van zonet: het hoort erbij (Mark. 16:15-18); het stond ook allemaal al in het goede boek (Jes. 28:11). Dit is Abrahams échte erfenis!
En Paulus had daar maar gestáán en telkens herzegd: Er is geen grotere blijdschap, dan zoiets mee te maken (3 Joh. :4).
Eerst even wat vragen: - Waren die Jacco en zijn kornuiten eigenlijk wel Joden?! Het stáát er in ieder geval niet. Paulus ging in een nieuwe stad eerst altijd op zoek naar zijn volksgenoten. Heel de sfeer van deze en volgende teksten versterkt de indruk, dat het ook híer zo zal zijn geweest. - In het verhaal staat toch veel meer dan in de tekst! Het is ook een verháál en: zoveel méér? ik dacht, dat het wel ging.
Tot zover deze tussenvoeging. U, die dit leest, bent u ook niet een beetje als Jacco?!: - rondgezworven, blik verruimd - niet doodsstar gebleven bij het geloof der vaderen. Nee, soepel en vol leven in een bestaande overtuiging versterkt: dit inzicht, het geloof in God en Jezus, munt uit boven álles (Hoogl. 5:9,10). Schijnzekerheden: - in onze kerk komen zulke nétte mensen - iedereen leest ónze theologen - maatschappelijk worden wij zó erkend prijsgegeven. Het diepere gevonden; op zoek naar het diepste. U hebt al gezien, dat een uiterlijk keurig leven niet het wézen van de zaak is. Uw ínnerlijk hebt u naar God toegekeerd. Dappere zoeker!: u gaat nog méér vinden (Matth. 7:7). Even nog een paar puntjes goed doorhebben; (bekering is niet het láátste woord): - om stand te houden bij tegenspoed; - om nieuw te worden in plaats van aardig opgelapt; - om blijvend iets hemels geestelijks te beleven.
Het diepste komt eraan; en het is eindeloos, zoals Gods Geest eindeloos is. U staat midden in grote ontwikkelingen. U ziet misschien nog onscherp, wat er allemaal aan de hand is (Luc. 10:23). Bid, dat het licht u nóg meer opgaat. U loopt al goed: de berg van Gods heerlijkheid óp. Laten uw voeten steeds vooruitgaan. Stilstand betekent achteruitgang. Niets is daarbij een excuus, zelfs ouderdom niet. Gooi de laatste restjes van: - het wel gelóven - het wel ergens áán of in geloven - het aan God geloven wég ! Uw innerlijk bleef er koud, stroef en hard onder. Door het geloof in God en in Jezus wordt dat innerlijk warm en soepel en zacht.