Ik studeer op dit moment parapsychologie en heb daar veel plezier in. En dit forum zou mij best wel eens kunnen helpen met vragen waarvan ik denk: ja, hoe kan ik die nu het beste beantwoorden. Dit vind ik echt fijn.
Dag K,
Je 'vaste onderschrift 'boeide mij:
"proberen weer de lol van het leven te zien na het overlijden van mijn maatje".
Dat is toch warempel geen kleinigheid ! Dat is toch zeker een knaap van een vraag, die je je kunt stellen. En misschien wil je op die vraag wel allereerst een antwoord.
Maar nu eerst: die studie parapsychologie. Ik zal maar gelijk met de deur in huis vallen: ik ben een volgeling van 'Onze Heer Jezus Christus', een Christen dus.
En ik wilde je de grondslagen wijzen van iets heel anders dan die studie parapsychologie.
Ik heb een grondslag voor je van....vijf woorden.
De Christenen in het Romeinse Rijk hadden weer eens een vervolging te verduren. En om het vege lijf te redden, verscholen ze zich in de catacomben in Rome. En op de muren schreven ze daar om elkaar te berichten: "Hier is een broer of een zus in de Heer"
...éen teken...van een vis. En dan wisten ze al genoeg. Want: vis is: Ichtus.
En Ichtus stond bij hen voor: Iesus Christus Theos Uios Soter. Dat is: Jezus Christus God mens Verlosser.
Alle mensen van alle tijden voelen ergens een diep verlangen een heimwee naar 'een verloren paradijs'. Dat komt hierdoor: God blies eens aan Adam, de stamvader van ons allen, de levensadem in. Wat is er nu heerlijker zaak en hoger eer dan de adem van God ingeblazen te krijgen.
Toen kwam de zondeval, eigen zonde en verleiding van de duivel en dit schitterende contact werd hopeloos verbroken. Maar elk mens verlangt er onbewust naar terug, dat het contact wordt hersteld en iedereen is op zoek naar een helper, die het voor ons herbevestigt.
En als je dan het woord 'Verlosser' hoort, dan spits je je oren.
En als je dan de naam van die verlosser hoort, Jezus Christus, dan spits je je oren nog meer. En als er gezegd wordt: Mens en God, dan weet je, dat je aan die twee- eenheid nooit en nooit mag knoeien.
K.....dan heb je het fundament van zoiets heerlijks en vragenbeantwoordends...ook van die heel erg prangende vraag. En de lessen, die volgen, maken je werkelijk tot een mens, zoals God de mens in eerste aanleg bedoeld heeft.
Je vraagt over de worsteling van Jakob aan de Jabbok bij Pniël.
Stel je dat nu zó voor. Jakob keert na een veelbewogen verblijf van twintg jaar in Mesopotamië, het tegenwoordige Irak, terug in zijn 'vaderland', het aan Abraham toegezegde 'beloofde land'. De overtocht over de Jabbok is cruciaal. Daar begint het 'land van zijn vaderen'.
Daar is ook ergens Ezau zijn broer, die nog 'een appeltje met hem te schillen heeft' vanwege het smerige bedrog, dat Jakob jegens Ezau en vader Izaäk gepleegd heeft, zo'm twintig jaar geleden.
Vóor Jakob de woedende dreiging van een wraakzuchtige broer. Achter hem de herinnering aan al dat bedriegen en bedrogen worden. De inhaligheid van Laban met daartegenover de eigen sluwheid. Allemaal zo klein en zo knoeierig. Zo helemaal geen leven 'in grote stijl', vanuit geloofsoogpunt bekeken. Wel geworsteld met mensen en 'overwonnen', maar het geeft geen echte vreugd, (v 29)
En al die heel nare herinneringen en vooruitzichten brengen hem dan in een grote crisis. Hij lig al te bed, maar zijn benauwdheid jaagt hem midden in de nacht dat bed uit. En hij wekt vrouw en kinderen en dienaren: "Vooruit jullie, de Jabbok over". "Maar midden in de nacht...met al dat vee!".
Maar Jakob is onverbiddelijk. Als Ezau morgenochtend komt, terwijl hij bezig is met het oversteken van die woeste begrgstroom...o nee, dat niet. Die fase moet dan achter de rug zijn.
Alles komt over. Maar Jakob blijft achter, nog steeds aan de overzijde van de Jabbok. Zij gezin is al in 'het beloofde land', maar híj wil nog met zichzelf in het reine komen.
En dan is er opeens....de man!!! Iemand daagt op en daagt hem uit en grijpt hem beet. En het is net of al zijn angsten en spijt en wroeging en berouw over al dat nare, klunzige, vunzige, dat achter hem ligt, hem bespringen. In dat worstelen met die geheimzinnige tegenstander worstelt hij eigenlijk tegelijkertijd met zijn verleden. Telkens , wanneer die andere hem beetpakt, is er de radeloze gedachte: "Ik mag niet verliezen in deze strijd. Ik moet vasthouden. Als ik dit opgeef, dan kom ik nooit klaar met mijn verleden. O ....daar is hij weer met die stormloop. Het lijkt wel, of God me nu alles te binnen brengt, wat ik fout heb gedaan. O....en toch wil ik die man niet loslaten. Hij is mijn redding , voel ik. Door zó met hem te worstelen, heb ik hoop".
En zo worstelen die twee: totdat de komende dag begint aan te lichten. En...Jakob houdt die 'andere' vast. Die lijkt wel weg te willen. En dan opeens...blijkt wie die andere IS....Met éen geweldige ruk maakt hij Jakobs heup onklaar. Maar....dat had hij toch de hele nacht al kunnen doen. Hij had die bovenmenselijke, onweerstaanbare kracht tóen toch ook al? En 'de Ander' vraagt hem: "Ik wil weg...laat me los...de dag komt er aan".
Maar Jakob weet; het zal voor hem 'geestelijk' geen dag worden, wanneer hij die ander laat gaan. En smekend zegt hij: "O ...zegen mij...." (want hij weet, dat God hem in mensengedaante is verschenen....dat hij met de 'Engel des Heren' heeft geworsteld). Zijn berouwvolle, ontredderde hart schreeuwt om een zegen...een nieuw begin.
De Andere vraagt: "Hoe is je naam?" En snikkend is daar het antwoord: "Jakob....hielichter....bedrieger... o...wat ben ik arm en naakt".
En de Ander weer: "Voortaan is die nare naam bij je weg. Je bent van nu aan: Israel, Vorst van God. Je hebt met God geworsteld...je hebt de strijd gewonnen door vol te houden....door vást te houden".
Nog even probeert Jakob het heerlijke moment te rekken: "Wie bent u...!?" Maar het antwoord is: "Ik heb je een nieuwe naam gegeven. Ik zegen je op dit ogenblik. Wie zou ik anders kunnen zijn dan...."
Aan de andere oever staan Jakobs beminden op hem te wachten: "Daar is pa....wat straalt hij. Het lijkt wel of hij God gezien heeft. Maar...hoe kan hij dan nog leven? Maar kijk eens, hoe vreemd hij loopt...als een kreupele. Wat zou er gebeurd zijn.".
Maar Jakob weet alleen maar te zeggen: "Deze plaats heet voortaan Pniël. Ik heb oog-in-oog gestaan met God en ik ben toch in leven gebleven...ik leef...IK LEEF!!!".
Zo Niem...zo kan er voor ons allemaal een cruciaal moment in ons leven komen. Een moment , waarop God ons ontmoet en wij geconfronteerd worden met ons armzalig leven zonder hem. Het is dan zaak om God vast te houden en hem om zijn zegen en om een nieuw perpectief te vragen.