Mijn boeken
Inhoud blog
  • 5.2.3., tweede deel
  • 5.2.3., eerste deel
  • 5.2.2.
  • 5.2.1., tweede deel.
  • 5.2...5.2.1., eerste deel

    Zoeken in blog


    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     


    populaire geloofshandleiding
    03-01-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.2.4

    4.2.4.

    Dood werk verdoezelt de kern van ons leven met God.   Levend werk haalt die kern naar voren. (eerste deel)

     

    -         Heidenen, die geen gerechtigheid najaagden, hebben gerechtigheid verkregen, namelijk gerechtigheid, die uit geloof is; doch Israël, hoewel het een wet ter gerechtigheid najaagde, is aan de wet niet toegekomen. Waarom niet?!... Omdat het hierbij niet uitging van geloof, maar van vermeende werken. Zij hebben zich gestoten aan de steen des aanstoots, gelijk geschreven staat:

    “Zie, Ik leg in Sion een steen des aanstoots en een rots der ergernis en: wie op Hém zijn geloof bouwt, zal niet beschaamt uitkomen.” (Rom. 9:30-33).

     

    Israël was een volk in de oudheid, dat ook tegenwoordig nog bestaat onder de iets gewijzigde naam: Israëli’s.

    Het grote verschil met tóen is, dat de Israëli’s een volk zijn zoals alle andere volken…

    Het volk Israël wás géén gewoon volk. Zij hadden de heel bijzondere taak om zich gereed te houden, duizenden jaren lang. Met welk doel? Om de God en Verlosser –Jezus Christus- uit hun midden te doen geboren worden. Toen dat was geschied, was deze taak volbracht. Vanaf dien werd het volk Israël een gewoon volk, tegenwoordig dus met de naam: Israëli’s.

    Deze mening houdt voor die Israëli’s geen discriminatie in.

    Bijvoorbeeld: een tennisspeler kan een paar jaar Wimbledon winnen. Dát raakt eens over. Hij houdt echter zijn hele verdere leven een aureool:

                “Zie je die man dáár… die heeft ooit eens de hóógste tennistitel behaald.”

    Wanneer ik iemand van het volk van de Israëli’s zie, denk ik:

    “Kijk hem; zíjn volk heeft ooit eens het hoogste bereikt: God is ín Jezus uit hén geboren.”

    Geen Israëli kijkt mij na deze nadere uitleg nog scheef aan, naar ik meen, te mogen aannemen. Integendeel, ik hoor waarderend gemompel. Geen wonder…:

    -         Andere mensen zadelen hen op met ondraaglijke vooruitzichten, zoals: er komt nog eens een oorlog, waarin tweederde van dat volk het voorrecht krijgt om voor God te mogen sneuvelen (Zach. 13:8).

    -         … haal uit je winst. Ik zadel ze nergens mee op. Ik síer ze met een ereteken, dat geen verdere verantwoordelijkheden met zich brengt.

    -         Ja, ik wil zelfs nog een stapje verder gaan:

    Het is naar mijn mening zo, dat God het werk van zijn handen niet loslaat. Hij heeft zoveel bemoeiingen gehad met dit volk in het verleden. God is niet Iemand, die verveeld een speeltje opzij legt, zo van:

          “Nou, hiermee is het niet gelukt; Ik probeer maar eens iets anders.”

    God zal ook met de Israëli’s zó handelen, dat Hij er ook dáárin als ‘Overwinnar’ uitkomt. Hoe dat zal gebeuren, acht ik van minder belang. Ondanks een verleden, dat om een voortzetting vraagt, blíjft echter mijn oordeel: de Israëli’s: een gewoon volk.

     

    Terug nu naar de Israëlieten. Ik noem ze nu verder: Joden. Want ook in Paulus’tijd –en daarover ga ik nu eerst spreken- speelden alleen de afstammelingen van Juda een rol. De afstammelingen van de andere zonen van Jakob –die ook ‘Israël’ werd genoemd- zullen voordien al in andere volken –of in Juda- zijn opgegaan.

    De Joden in die tijd –na de overwinning door Jezus Christus op satan- wáren dus al een gewoon volk. Zij hadden dat echter –overigens heel begrijpelijk – in grote meerderheid nog niet dóór.

    Men zou hen kunnen onderscheiden in drie groepen.

     

    Eén: De níet tot Jezus bekeerde Joden. Zij hadden altijd de wet gehouden, die God eens door Mozes aan hun voorvaderen had gegeven. God had die wet geschonken, om duidelijk aan te geven, wat zonde was (Rom. 3:20); een volk met zulk een hoge roeping moest een hoge norm hebben. God had bedoeld, dat men zou ontdekken, dat die wet niet te houden wás (Rom. 5:20). Dan zou men te meer gaan uitzien naar een Verlosser (Gal. 3:24). De massa van de Joden had die bedoeling nooit doorzien. Zij dachten, dat je er al was, als je maar vier grote gebedskwasten aan je kostuum had. Een heel brede gebedsriem om je middel was ook wel nuttig.

    Ook:

    -         veel vasten

    -         lange gebeden

    -         stipt de tienden geven

    haalde uit.

    Generatie vóór en generatie ná meenden, dat zij bezig waren, met het voldoen aan Gods eis. In feite echter poetsten zij zich uiterlijk op en bleef hun innerlijk onvruchtbaar.

     

    In de dagen van Paulus was dat nóg zo. De onbekeerde Joden hadden wél in de gaten, dat de ‘stam van de Christenen’ (aldus Flavius Josephus) steeds actiever werd. Zij zullen ook best wel eens gezegd hebben:

    “Een tóestand met die volgelingen van Jezus van Nazareth. Híj is gekruisigd, maar wat komen er veel van die discipelen van Hem. Je ergert je dagelijks blauw aan die aanstotelijke lui. Je kúnt er niet omheen. Het is hier in Jeruzalem allemaal begonnen tenslotte. Maar zó irritant (1 Cor. 3:23), zo kéihard eigenlijk (Joh. 6:60). Al ons ijverige bezig zijn zou niets uithalen volgens hen. Pas als wij in Hem gingen geloven, zouden wij luid kunnen juichen en de muren zien ineenstorten (Joz. 6:20). Dán zouden wij heel snel bereiken, wat nu zo ver weg is: weten, dat je goed zit, dat je oprecht bent.

    Nee… niet meer denken aan die lastige Jezus en zijn propagandisten. Niet Híj was de tempel (Joh. 2:29), wíj zijn het.

    Er nog maar eens flink tegenaan. Paulus zegt dan wel, dat wij onze bestemming –de gerechtigheid- nooit bereiken. Maar wij blíjven er naar jagen. Wij zúllen succes hebben. Wij zúllen ons waarmaken!

    Wat zullen we nú weer eens doen?; as op ons hoofd…, gescheurde kleren als teken van rouw?! We zíjn serieus en wij willen serieus genómen worden.!!”

     

    Weet u, hoe men zich deze mensen kan voorstellen? Als roeiers in een boot met een zeil. Jezus wil in dat zeil blazen. Hij wil de boot de goede kant uit stuwen, naar het wenkende perspectief van het in-harmonie-zijn met God. Maar zij reven dat zeil en steken hun riemen diep in het water. En maar roeien… .de verkeerde kant uit. Het water zúigt ook in die richting. Het wordt zo koud, zo koud; de reddende haven verdwijnt achter de kim.

     

    Twee: De tot Jezus bekeerde Joden: Er waren echter ook bekéérde Joden. Hún zeil stond ból. Maar ook zíj roeiden als gekken  de andere kant uit. Zij hadden Jezus lief. Maar; die hele, oude, prachtige leefstijl! Die gooide je toch niet wég! Dat was wél het advies en de praktijk van een extremist als Paulus (Phil. 3:8). Dat kón je echter niet dóen. Je moest toch wel een béétje meewerken:

    -         bepaalde spijzen niet eten

    -         wat rituelen aanhouden

    -         de besnijdenis niet veronachtzamen.

    Maar o, dat veilige, zonbelichte, luw gelegen zandstrand: het kwám maar niet dichterbij. En uit de kille zee steeg een koude mist op, die het uitzicht erop leek te willen wegnemen.

     

    Het derde bootje…: En dan waren er de wedergeboren Joden. Die hadden in de gaten, dat de Israëlieten op één lijn waren gekomen met de ándere volken (een woordgrapje: ze waren Israëli’s geworden). Zij begrepen al, dat het hier geen degradatie voor de Israëlieten betrof. Die behoefden geen stap terug te doen. Door de overwinning van Jezus echter was de hele verdere wereldbevolking massaal gepromoveerd.

    Al die anderen hadden de grote sprong voorwaarts gemaakt (Jes. 25:6).

    In het scheepje van díe mensen-vol-doorzicht zat Paulus tussen vele anderen in. Zij hadden de riemen uit het water gehaald. Met alle zeilen volgebrast koersten zij af op de goede rede.

     

    … En het vierde…: maar, zie ik nu nóg een schuitje?! Ja, en dit heeft alleen een zeil en geen riemen. Wat is dát nu weer voor een bemanning? Wel: dit zijn niet-Joden, heidenen. Tientallen eeuwen hebben ze bij de Israëlieten achtergestaan. Door Gods genade waren ze niet helemáál van regels verstoken:

    -         lees er de ‘zuil van Hammoerabi’ maar eens op na.

    -         Denk ook eens aan het Romeinse recht.

    Zo’n prachtige wet echter –vol geestelijke achtergronden- zoals de Joden die hadden, nee, díe bezaten zij niet. Uit hún midden zou de Verlosser niet komen. Daarom hadden zij ook niet zo’n normgevende richtlijn als het volk, dat uitgekozen was voor de grote éér.

    Echter, wat verlies was, werd nú winst. Toen Jezus in hún zeil blies, hádden zij niet eens riemen om tegenspel te bieden. Nóóit hadden zij er over geprakkiseerd om rein en heel en goed en oprecht te worden. Wisten zíj veel! Maar nú: zij geloofden Jezus: geen ballast hinderde hen. Een váárt kreeg die schuit van hen. Zij lieten Jezus zijn gang gaan in hun brein, hádden eenvoudig geen ‘jamaars’. Ze waren al geland op de groene bloemenkust, toen anderen zich nog te pletter roeiden. God wachtte ze op en zei:

    “Zó, door het gelóóf heb je –in zekere zin moeiteloos- de gerechtigheid, de eensgezindheid met Mij, bereikt. Nu begint het grote werk: van gerechtigheid tot volmaaktheid.|”

    Zó waren zij zonder startverlies in de startblokken.

     

    En wat zágen ze, toen zij nog eens omkeken naar de zee? … vlak voor de kust en toch nog buitengaats!

    “Kijk ze nu toch roeien! Daar kan de storm van Gods Heilige Geest haast niet tegen op. O, gelukkig, ze worden moe. Laten de riemen los. Ze zíjn er, waden met knikkende knieën naar de kust.”

    Voor ik verder ga, twee opmerkingen:

    -         ’In zekere zin moeiteloos’: natuurlijk bedoel ik met dat ‘moeiteloos’níet: fluitend, met je handen in je zakken, achter de Heer Jezus aan de hemel binnen kuieren. Maar ach, dat had u, mij kennende, al begrepen.

    -         Daar straks had ik een opmerking over de Israëli’s, die toch niet door de Heer worden losgelaten. Sommigen van u mokken daarover, zeggend:

    “Maar de gelóvigen zijn toch ‘het gééstelijk Israël’. Met het natuurlijke Israël is het nu toch ‘Schluss’?!”

    Kom nu, beetje royaler: bedenk ook dít: God heeft ten tijde van Abraham de wereldbevolking éven los moeten laten. Maar God is een God van overwinning. In Jézus greep Hij die wereld weer vast om ze in die overwinning te laten delen. Dat kan Hij toch ook met de Israëli’s doen!

     

    Terug nu naar het onderwerp:

    En nú : déze tijd.

    Iemand zegt:

    “Hou maar op, weer vier scheepjes. Ik kén hem. Ziet ze nog nét niet vliegen, maar al wél váren!”

     

    Dank u, dank u, meneer is waarlijk ál te vriendelijk.

    Wel inderdaad: wéér vier scheepjes, maar niet helemaal vergelijkbaar met de eerste serie.

     

    4

    03-01-2009, 20:54 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    27-12-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.2.3

    4.2.3.

    Dood werk raakt in de vergetelheid; levend werk groeit uit tot nóóit te vergeten afmetingen

     

    -         Er was te Joppe een discipelin, genaamd Tabitha, hetgeen vertaald betekent: Dorkas. Deze was overvloedig in goede werken en aalmoezen, die zij gaf. En het geschiedde in die dagen, dat zij ziek werd en stierf en na haar gewassen te hebben, legde men haar in een bovenzaal. En daar Lydda dicht bij Joppe lag, zonden de discipelen, toen zij hoorden, dat Petrus dáár was, twee mannen tot hem met het verzoek:

    “Kom zonder dralen tot ons!”

    En Petrus stond op en ging met hen mee. Toen hij daar aangekomen was, bracht men hem naar de bovenzaal en al de weduwen kwamen bij hem staan en lieten hem onder tranen al de lijfrokken en mantels zien, die Dorkas –toen zij nog bij hen was- gemaakt had. Maar Petrus zond hen allen naar buiten en knielde neder en bad. En hij wendde zich tot het lichaam en zei:

    “Tabitha… sta óp!”

    En zij opende de ogen en zag Petrus en ging overeind zitten en hij gaf haar de hand en richtte haar op. Toen riep hij de heiligen en de weduwen en stelde haar levend vóór hen. En het werd bekend door geheel Joppe, en velen kwamen tot geloof in de Here (Hand. 9:36-42).

     

    Om zo’n vrouw, zo’n bewuste Christin te hebben in de gemeente! Geen meeloopster, nee, een overtuigde volgelinge van Jezus Christus. De náám alleen al: hinde. Snel en waakzaam is zij om te helpen, war zij maar kan. In haar ondersteuning aan minderbedeelden legt zij haar hart. Zij maakt japonnen en mantels voor de maatschappelijk kwetsbaren bij uitstek, de weduwen.

    En: één van de materialen, die zij gebruikt heet: liefde.

    Deze uitnemende vrouw, zo vol goede werken, sterft. De hand, die deze liefde mee witte weven in kleding, is machteloos geworden. De hand, die schellingen uitdeelde met een liefdelaag eroverheen, lígt daar: stil en koud.

     

    Voor wij verder gaan, eerst drie opmerkingen:

    1.      Ergens ligt hier een haast niet te nemen horde. Ik ben van mening, dat de unieke persoonlijkheid van Tabitha er de oorzaak van was,d at haar medestrijders zich zó voor haar inspanden. De tekst biedt voor die mening geen voldoende houvast: dát is die horde. Toch draag ik deze opinie hierna uit. Ik ben van oordeel, dat zulk een handelen is toegestaan. Alleen behoor je dan wél eerlijk te zeggen, dat je niet sterk staat. Wel, dat heb ik dan nu gedaan.

    2.      De verleiding is er om het wonder nu al in bespreking te brengen. Ik doe dat niet; ik ben zuinig met mijn uitweidingen over dergelijke gebeurtenissen. In een kader van een later deel ‘Genezing door God’, ga ik daarop dieper in.

    3.      Een aanlokkelijk zijpad is ook om nú al over ‘ontijdig sterven’ te spreken. Ik loop ook dáár niet in. Een ánder later deel is voor beschouwingen dienaangaande bestemd.

    Zo, nu weer door!

     

    Dorkas’ medediscipelen -de heiligen- némen het niet. Haar werk was voortreffelijk. Dat verstrekken van geld en goed had bij haar een diepe, edele, geestelijke achtergrond. Dit kán Gods wil niet zijn (Rom. 12:2).

    Daarom, wél alle zorgen, wél die koele bovenzaal, maar er moet méér gebeuren! Het uiterste dient te worden beproefd om de omstandigheden te veranderen. Er is nog zó veel, dat ondersteund, gekleed en verwarmd moet worden.

     

    Petrus!... wat had hij voor geweldigs in Lydda mogen doen!! (Hand. 9:33, 34). Petrus!!... híj moet komen.

     

    Petrus kómt, zíet en… bidt!... en door dat gebed komt het overwinnende wonder. Dorkas staat op uit de dood. Haar medegelovigen juichen. Velen in Joppe juichen al spoedig mee.

     

    Normaal gesproken zou ‘Hinde’s’ naam allang vergeten zijn. Maar door de extra dimensie van haar werk is de naam ‘Tabitha’ vastgelegd op de beste, meest tegen vergetelheid bestand zijnde plaats; in Gods woord.

     

    Nu richt ik mij tot u, wedergeborenen:

    U zag bij Tabitha het volgende:

     

    -         Zij gaf een extra aroom aan haar gaven.

    -         Er zat extra zorg in de door haar vervaardigde kleding

    -         Zij werd op grond van ‘dat extra’ uit gevaar gered.

    -         Zij werd voor ‘dat extra’ beloond.

    Kunt u deze fasen ook bij uzelf onderscheiden dan wel verwachten?!

     

    Geeft ook ú een extra aroom aan uw gaven?

     

    U heeft in uw leven al vele cheques uitgeschreven voor één van de goede doelen van de Heer. Vroeger hebt u daarbij hoofdzakelijk gedacht:

                “Fijn, veertig procent terug van de belastingen”.

    Och, ik oordeel niet afkeurend over zo’n idee. Maar nú vult die overweging nog maar een klein deel van uw overleggingen. Nú staat uw hart bol van vreugde, wanneer u bedenkt:

    “Dadelijk zit een arme sloeber in Bombay te genieten van een ‘liefdemaal’. En die smulpartij wordt méde mogelijk gemaakt door déze cheque.”

    Nú ritselt die cheque van liefde, zoals Dorkas’ zilveren munten als goud klonken door diezélfde liefde.

     

    Is er ook extra zorg besteed aan úw gaven in natura?

     

    Er is een kledinginzameling voor verre, benarde medemensen. Vroeger ruimde u bij zulke gelegenheden nog wel eens oude troep op.

    Nú wordt bij het openen van úw bundel een verraste uitroep geslaakt:

    “Moet je zien: een bijna nieuwe winterjas met sjaal en wanten. Dát is, wat ze nodig hebben, daar hoog in de Andes.”

    Iemand voegt daaraan toe:

                “In déze plastic tas was líefde mee verpakt.”

    Zo’n opmerking lijkt op de waarderende woorden van de weduwen. Zij zullen bij het tonen van de kledingstukken aan Petrus wel zoiets gezegd hebben van:

                “In deze omslagdoek zit Tabitha’s liefde ingebreid.”

     

    Bekeerde –maar nog aards gebleven-  mensen hebben het moeilijk om offeren vól te houden. Geestelijk wordende mensen houden het offeren wél vol. Zij houden niet alleen vól, maar verbeteren de kwaliteit van hun offer. Aan vergankelijk geld en goed voegen zij onvergankelijke extra’s toe.

    De door mij genoemde voorbeelden zijn wat magertjes. Maar het is ook nog maar een begín.

     

    Wordt ook ú op grond van dat extra uit gevaar gered?

     

    Ik heb daarstraks gezegd, dat ik het niet ga hebben over de vraag of er een bescherming is tegen ontijdig sterven. Ik ben over deze aangelegenheid dan ook kort. Als uw weg door het leven goed is in het oog van de Heer, doet Hij uw voornemens gelukken (Spr. 16:3). Dan geldt óók:

    -         Hij legert een wácht om                 u          (Zach. 9:8)

    -         Hij bewaart                                   u          (Ps. 31:24)

    -         Hij redt                                         u          (Ps. 34:8)

    -         Hij wáákt over                              u          (2 Cor. 11:2)

    -         Hij beschermt                                u          (Ps. 91:4)

    -         Hij grift                                          u          (Jes. 49:16) in zijn handpalmen

    -         Hij is een schuilplaats voor             u          (Joël 3:16)

    -         Hij verbergt                                   u          (Ps. 32:7)

    -         Hij behoedt                                   u          (1 Sam. 2:9)

    Zullen we het daarbij voor ditmaal laten?!

     

    Wordt ook ú voor dat extra beloond?

     

    De Heer zal u erom prijzen (Matth. 25:23).

    Hij weet van ríjk belonen (Col. 3:24).

    Zijn beloning is onvergankelijk (Luk. 6:23).

    Als ú een zegen bent voor uw omgeving, is Hij een zegen voor ú (Spr. 11:25).

    Als ú geestelijk dorst weet te lessen, lest God úw dorst (Spr. 11:25).

    Als u’weet, mét uw gaven uzélf mee te geven, zult u ‘geen raad weten’ met de ruime vergelding (Luk. 6:38).

    Als ú royaal tezamen met uw geld líefde zaait, zult u perplex staan van uw oogst (2 Cor. 9:6).

    Zullen wij met déze bloemlezing volstaan?!

     

    Alleen nog dít: uw goede werken zullen de vorm aannemen van een eeuwig gebouw (2 Cor. 5:1).

     

    Wel, 4.2.3. wás hier en daar penibel. Ik ben opgelucht, dat ik van dit soms wat heikele punt afscheid kan nemen.

     

    Laat ons zien, of 4.2.4. wat meer ‘in de hand loopt’.

     

    27-12-2008, 19:24 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    20-12-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.2.2.

    4.2.2.

    Dood werk wordt weggeblazen; levend werk blijkt múúrvast

     

    -         De liefelijkheid van de HERE onze God, zij over ons… en bevestig Gij het werk onzer handen over ons, ja het werk onzer handen… bevestig dat (ps. 90:17).

     

    Mozes laat in deze psalm een heel mensenleven de revue passeren. Wat ís het bestaan op aarde nu eigenlijk helemaal in het licht van de eeuwigheid. Atomen, die eerst tot andere bestanddelen van de materie behoorden, maakten een tijd lang deel uit van een menselijk lichaam’een jaar of zes, voor onderdelen van de hersenen: drie.

    Wanneer de levensgeest is geweken, gaan de op dat moment dienstdoende atomen weer terug naar de oorspronkelijke of weer andere verschijningsvormen van ‘de stof’(:3).

    Wat kán een mens pauwentrots zijn op alle dingen, die hij gedaan heeft. Wanneer echter zijn aardse bestaan te niet gaat, vergaat na kortere of langere tijd ook zijn werk (:10).

    Het is goed om beleidvol om te gaan met de op aarde beschikbare levensduur; om de dagen als het ware te téllen. Niet de tijd doden; dat is geen moord, maar zélfmoord. Als een wijze de tijd zinvol besteden (:12).

    Daarom bidt Mozes aan God: wilt U ons met úw goedheid overstrómen (:14); Járen genoeg verstreken met werk, dat tijdverdrijf wás en verdriet en onvoldaanheid brácht (:15). Nú is het de tijd voor het góede, het heerlijke werk van God (:16). Alleen zulk werk wordt bevestigd.

     

    Deze psalm laten ‘oudejaarsavond christenen’ zo héérlijk over zich heen gaan. O, wat hapt dat héérlijk weg! Zij gaan na afloop van de dienst naar huis met het plezierige idee: ik kóm dan toch maar! Niet dat fanatieke van elke zondag, maar: ik ben géén onverschillige.

    Deze kerkgang is naar mijn mening geen specimen van een levend werk (dit overigens terzijde).

     

    Echter: dit schriftgedeelte heeft betekenis, niet alleen voor 31 december, maar voor elke dag van het jaar.

     

    Ook onder u zullen er mensen zijn, die bij zichzelf daden opmerken, die eigenlijk niets anders zijn dan het opbouwen en uitdragen van een schijnbaar fraaie, maar in feite nutteloze overweging. Zo heb ik mensen bezig gezien, om de stelling te verdedigen, dat de gelovigen van de aarde worden weggenomen, vóórdat de echte grote christenvervolgingen komen. Zij noemden dat met een in die kringen gangbaar woord: de vóóropname. Daar werd zó veel energie in gestoken. Er bleef minder tijd over dan wel wenselijk was voor het échte werk:

    -         gebondenen vrij maken van hun boeien (Jes. 58:6)

    -         verdwaalden terugbrengen in de veiligheid (Matth. 18:12)

    -         verwonden verbinden (Luc. 10:34).

    Er was het gevaar om met de mond vol tanden te staan wanneer een medegelovige nu eens niet de wóórden, maar de dáden zou willen testen.

     

    Ach, ik zit deze mensen niet even stiekem te katten. Ik weet, dat velen van hen met hun resterende energie nóg veel voor Jezus deden. Maar ik had zo graag hun totále denkkracht doelmatig besteed gezien. Ik noem maar een voorbeeld. U zegt misschien:

    -         Waarom heeft hij nu altijd déze mensen bij de kop. Waarom nooit eens die lieden, die weer loofhuttenfeest gaan vieren en ook verder helemaal terugduiken in de joodse traditie.

    -         Waarom is hij blind voor al die mensen, die elke bijbeltekst net zo lang kneden, totdat die pasklaar is voor een bespiegeling, aangaande de bevrijding van Zuid-Amerika uit de kapitalistische terreur.

    -         Waarom zwijgt hij over lui, die zo nodig nóg weer eens een nieuwe bijbelstudieserie moeten schrijven.

    -         Waarom…

    Nu ja zeg, mijn uitgever zal mij aan zien komen met het uitdiepen van allerlei mogelijkheden. Hij hééft al zuurzoet gezegd:

                “Jij bent wel tot 2000 onder de pannen.”

    Moet hij daar 2020 van maken?

     

    Leuke gedachtespinsels, gedweep met een aards volk, verwachting van een aardse revolutie, die nu eindelijk eens níet teleurstelt: ze worden weggeblazen; vervliegen als kaf in de wind.

     

    Voor ieder, die zijn leven overdenkt, is het nú de tijd om God te vertrouwen voor blíj werk, dat je tot júbel brengt (Ps. 90:14).

    Wedergeborene: bekijk uw daden eens opmerkzaam; vraag God om alles, wat daarin ondoelmatig is te vervangen door werk, dat de eeuwen en de eeuwigheid verduurt.

    Een voorbeeld:

    Toen Leo er die avond op uit ging, in het kader van het evangelisatiejaar, had hij Rogier als maat. Het was wel goed –overlegde hij- om zo getweeën op pad te gaan (Mark. 6:7). Och, een wét was het niet; maar tóch, wanneer de een sprak, kon de ander bidden. Voorwaarde was natuurlijk wél, dat de grote Derde erbij was (Pr. 4:12).

    Wat wás het koud; vroeger had hij met Rogier samengewerkt, maar ze waren wat uit elkaar geraakt. Tussen hén was op dit ogenblik óók een kilheid: de kilte van de onwennigheid. Gelukkig was er een groepsgebed geweest, vóór de koppels door de hele wijk uitzwermden. Dat hád al iets saamhorigheid gebracht.

     

    Tien afwijzingen, één gesprek, twee vragenlijsten later, waren ze niet meer gereserveerd jegens elkaar als kennissen, maar warm-hartelijk als broers: toen belden ze voor de veertiende maal.

    Daar binnen keek Henny met haar ouders t.v. Pa zei:

                “Twee mannen op de stoep. Een wat oudere en een jonge.

    Ma opperde:

                “Jehova’s?! Die wisten ons zelfs in Las Rosas te vinden.”

    Pa sprak ze in de gang. Ze mochten binnenkomen. O, dan waren het geen ‘getuigen’. Hij vond ze zeker ‘goed volk’.

    Ze maakten een verkleumde indruk, maar hun ogen stráálden.

                “Van Gemerden.”

                “Rogier de Waard,”

    stelden zij zich voor.

    De t.v. ging uit. De jongste begon vragen te stellen vanaf een formulier. Pa en ma antwoordden beurtelings. Alle drie was je christen; je wist het van elkaar. Maar wat deed het góed om pa zo beslist tegen ánderen te horen zeggen:

                “Jezus is mijn Verlosser.”

    Die oudste man betrok jóu er ook in:

                “En jíj, hoe zou jíj die vraag nu beantwoorden?!”(Matt. 16:16).

    Je zei:

                “Ik denk er net zó over”

    en je vóelde ma’s blijdschap.

    Al gauw gingen ze weg:

                “Leuke lui,”

    zei pa.

    “Beleefd ook, handen geven, vriendelijk, bescheiden (Phill. 4:5). Geen gedram over van dit en van dat; lieten je in je waarde. Maar toch: wat háálde dit nu úit: we waren toch al gelovigen.”

    “Ja.”

    (mams):

    “Maar toch had het –voor míj althans- nut. Soms denk ik wel eens, dat er maar weinig van ons soort zijn, en dan komen daar twee wildvreemden vertellen, dat ze óók van Jezus houden. Opeens wist ik het weer: er zijn er dúizenden zoals wij (1 Kon. 19:18). Dit wás goed werk. En dat ik Henny nu ook hóórde zeggen, dat ze de Heer liefheeft… dat kwam er dan toch maar úit.”

     

    Leo en Rogier brachten op dat moment verslag uit aan hun medestrijders. En er was vreugde (Hand. 15:3).

     

    Kijk, zo’n eenvoudig handelen van die twee ‘enquêteurtjes’:

    -         familie Hattink werd er door gesmeed tot nog grotere eenheid in God en Jezus.

    -         Zij tweeën –Leo en Rogier- kwamen elkaar nader in de Heer.

    -         De andere duo’s hadden het heus niet allemaal zó feestelijk gehad. Maar zíj werden door hun verslag aangevuurd (Hebr. 10:25).

    Dit is nu goed, bestendig werk. Dit wordt bevestigd.

     

    O ja, nog even drie na-opmerkingen:

    Ik deed daareven wat lacherig over allerlei mensen met veelsoortige ideeën. Even ging er een vreemde gedachte door mij heen:

    “Dank u God:

    -         Dat ík niet in de vooropname geloof.

    -         Dat ík niet met zo’n donkere, diep ernstige stem ‘Sjaloom’ hoef te zeggen.

    -         Dat ík niet elke bevrijdingsbeweging behoef te bejubelen om dan later girootjes uit te moeten schrijven voor hún slachtoffers.

    -         Dat ík niet alle dagen van de week alle ‘fijne venten’ behoef af te karren, zonder ooit iets écht te leren (2 Tim. 3:7).”

    Ik dacht het maar even, in een flits. Och, misschien was het ook alleen maar een van buiten komende verzoeking (Jac. 1:14). In ieder geval: ik moest opeens denken aan die Farizeeër, die het ook zo puur best met zichzelf getroffen had (Luc. 18:11). En ik wist het weer: al ben je zó uitgerekend, dat je in geen enkele valkuil van ‘medemenselijkheid’ of ‘dialoog met het mohammedanisme’ meer trapt … als je de liefde niet hebt, haalt het allemaal níets uit (1 Cor. 13:2).

    Dan zou je het moeten beleven dat domoren met een warm hart, je nóg voorgingen (Matt. 21:31). En toen ben ik toch maar weer gaan bidden om liefde, dat verreweg voornaamste bouwelement van het geloof (1 Cor. 13:13).

     

    Ooit eens (0.5) beloofde ik, zo weinig mogelijk vreemde woorden te gebruiken. En nu tóch: ‘specimen’. Wel, je komt er niet helemaal onderuit. Als je tienmaal het woord ‘voorbeeld’ gebruikt moet je wel eens wat afwisseling brengen. Maar: ik blijf op dit punt alert, opmerkzaam bedoel ik.

     

    Natuurlijk had ik dat zo-even bést door: die steek-onder-water betreffende die ‘bijbelstudiebrengers’. Ik heb er tot nu toe niets over gezegd.

                “Allicht”,

    denkt u:

                “Hij gaat de tak, waarop hij zélf zit, niet dóórzagen!”

    Nee, zo is het niet. Inderdaad, er is geen eind aan boeken schrijven. En al die vele boeken brengen de mensen soms in de war (Pred. 12:12).

    Even twijfelde ik; mijn kast staat vól boeken over het geloof van andere vlijtige venten. Ik lees ze nóóit. Ik dacht aan ál die kasten, waar straks míjn boeken ongelezen zullen staan.

    Tóch een dood werk, ook dít?!

    Maar ik dóe het zo graag. Ik vind het zo jammer, om al die leuke dingen, die ik hoor en meemaak, níet vast te leggen. De Heer weet, dat ik oprecht ben. Ach, ik ga nog maar even verder. En ik bid de Heer:

    -         Wilt U geven, dat mijn boeken geen verdriet geven, maar vreugde.

    -         Wilt U maken, dat het geen muurbloempjes worden, maar veelgevraagde denkpartners.

    20-12-2008, 19:08 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    13-12-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.2.- 4.2.1.

    4.2..

    Hoofdgedachte:

    Dode werken zijn vergankelijk, levende onvergankelijk.

     

    Gedachten:

    -

    Verband met voorafgaande bijbelstudies

    4.2.1.

    -

    Dood werk wordt weggeblazen, levend werk blijkt múúrvast

    4.2.2.

    -

    Dood werk raakt in de vergetelheid, levend werk groeit uit tot nóóit-te-vergeten afmetingen

    4.2.3.

    -

    Dood werk verdoezelt de kern van ons leven met God; levend werk haalt die kern naar voren

    4.2.4.

    -

    Dood werk komt eens te kijk te staan in zijn kaalheid; levend werk zal eens schitteren in glorie

    4.2.5.

    -

    Dood werk verschrompelt in de materiaaltest tot as; levend werk komt er zegevierend uit te voorschijn

    4.2.6.

    -

    Dood werk haalt niets uit; levend werk is probaat

    4.2.7.

    -

    Dood werk is schuim, dat wegsmelt in de hand; levend werk is een goudklomp, zwaar en kostbaar

    4.2.8.

    -

    Dood werk blijkt een verdorrende lauwerkrans te zijn; levend werk doet zich kennen als een steeds meer glanzend ereteken

    4.2.9.

     

    4.2.1.

    Verband met voorafgaande bijbelstudies

     

    Iemand toonde mij eens een zwart doosje, zoals hierbij schetsmatig uitgebeeld. Het zag er allemaal maar somber uit. Toen drukte hij op een knop… het resultaat was verrassend.

    Vlak D viel naar achteren.

    Vlakken E en F vielen opzij.

    Vlakken A en C klapten om naar voren.

    De bodem B werd zichtbaar. 

     

    Wég was het akelig zwarte doosje, de schitterend geslepen, glazen binnenkanten vormden samen een in het licht fonkelend kruis.

    Zijn bedoeling was uiteraard om een bijbelse waarheid uit te beelden. Gretig pikte ik die bedoeling op. Onze coproductie volgt nú.

     

    De hele mensheid was oorspronkelijk bedoeld voor het licht. Adam en Eva moesten echter zo nodig in het paradijs vóórtijdig kennis verwerven (Gen. 3:6). Daardoor werden zij en al hun nakomelingen afgesloten van de Zon van de gerechtigheid (Mal. 4:2).

    Gebeurd is gebeurd; ik ga er die twee niet hard om vallen. Zou ik het beter gefikst hebben?! Laat dat nu maar. In ieder geval: rondom de mensheid begonnen grauwe, lichtdichte muren te groeien.

     

    …

    God nam geen genoegen met het feit, dat de mensheid op deze manier weggeborgen werd in een gesloten, ontoegankelijke, zwarte, dode doos. Hij bracht op meesterlijke wijze zijn licht binnen in die grafkist. Uit Maria’s schoot werd Jezus geboren. Dit onoverwinnelijke licht scheen in de duisternis… die donkerte kon er niet tegen op (Joh. 1:5). Toen Jezus overwinnend riep: “Het is volbracht”, (Joh. 19:30) scheurde het gordijn in de tempel (Matth. 27:51). Op die manier drukte Hij op de knop; de doos sprong open. Dit is een in het algemeen geldende heerlijke waarheid. Echter: om die waarheid voor u persoonlijk geldend te maken, moet ú initiatieven ontwikkelen. Maar vóór wij daarover doorgaan, eerst iets rechtzetten.

    Daareven schreef ik:

    “Door de blunder van Adam en Eva werden wij afgesloten van de levende gemeenschap met God.”

    Dat is niet helemaal precies geformuleerd; de duivel kreeg een bruggenhoofd. Maar hij moet vanuit dat bruggenhoofd toch wel ieder mens afzonderlijk veroveren. God wees er Kaïn op, dat hij kón overwinnen (Gen. 4:7). Deze echter redde het níet (Gen. 4:8). Henoch daarentegen líet zich niet afsluiten van de gerechtigheid. Híj wandelde met God, elke dag een eindje verder, tot God tenslotte zei:

                “Kom nú maar helemaal mee!”(Gen. 5:24).

    Gelukkige kerel.

    In het algemeen echter is het tóch wel zo, da de miskleun van Adam en Eva het steeds moeilijker maakte om de weg naar God terug te vinden. De wanden van de verstikkende doos waren ten tijde van Henoch mogelijk nog niet zó dik. Bij elk volgend geslacht evenwel pleisterden de demonen nijver nieuwe lagen misverstanden. Ik schreef daarover in bijbelstudie één.

     

    En nú kom ik op ‘uw initiatieven’.

     

    Ook ú zat in een dichte doos zonder uitzicht op God. Hóe was u daar gekómen? U was uw leven begonnen zónder morsige, vensterloze muren. Uw beschermengelen hadden nauw contact met God (Matth. 18:10).

    Prettige toestand.

    Maar toen u tien, elf, twaalf jaar was, begon satan zijn aanval. De duivel gebruikte daarbij bruggenhoofden, ontstaan door bijvoorbeeld verdrietige voorvallen of opvoedingsfouten (Ef. 6:4), toen u zeven, acht, negen was. De boze overwón u.

    Maar tóen bracht God het licht binnen bij ú. Door middel van uw zich toekeren naar Hem. Uw eerste initiatief was dus, dat u ophield met Hem te verhinderen, u goed te doen. U bekeerde zich: bijbelstudie twee.

    Wat wás echter dat licht in u spéldenknop klein.

     

    Tóen echter ontplooide u een volgend initiatief. U stelde ‘de kubus’ van uw leven helemaal ter beschikking van God, tot in alle hoeken en gaten. Het licht gloeide óp, wakkerde aan, verspreidde zich. Het begon tegen de wanden van de kerker te drukken. U vond de knop en drukte daarop: vlak D sloeg open. Het in u ontstoken licht laafde zich aan de bron (Ps. 36:10).

    Uw wedergeboorte –bijbelstudie 3- was gaande. Nu –in bijbelstudie vier- haalt u de bezem door alle dode werken en rolt u de loper uit voor wat leven en nuttig is: waar een initiatief! Open valt vlak E. Dadelijk –in bijbelstudie vijf- zijn wij zó blij erover, dat u werkelijk in God gaat geloven: daar gaat vlak F.

    In bijbelstudie zes leert u allereerst op een verrassende manier in actie te komen> Vlak A toont zijn stralende binnenkant: licht in alle kleuren van de regenboog.

    -         Het rood van de offerbereidheid

    -         Het oranje van de feestelijke overwinning

    -         Het groen van de nieuwe levensverwachting

    -         Het blauw van de trouw

    -         … tezamen verblindend wit.

    Verderóp in bijbelstudie zes leert u over de dood heen te zien naar eeuwig leven. Vlak C klapt om.

    En dan lígt daar: het kruis! In bijbelstudie zes leert u tenslotte nog inzicht te krijgen in Gods plan met uw leven. Vlak B is al even glorieus doorlicht als de andere. Zo, daar ís het verband weer.

     

    We zijn dus nu in de hele vierde bijbelstudie bezig met het openklappen van vlak E. In 4.1. hielden wij ons er mee bezig, dat God lévende werken wél van ons verwacht en dóde werken níet.

    Nu –in 4.2.- gaan wij iets anders heel terdege bezien; levende, onvergankelijke werken zijn ten enenmale verkieslijk boven dode, vergankelijke werken.

     

    Ja, u hebt het goed door: één vlak van de verstikkende kubus ís al opengestoten.

    Daarvoor ws de hele dérde bijbelstudie nodig. Nu duwen wij –een bijbelstudie lang- het volgende vlak opzij. Er kwam al beweging in bij 4.1. Nu –bij 4.2.- komt er wat meer gang. Bij 4.3. komt er schot in. Bij 4.4. t/m 4.6. gaan wij maar dapper door met duwen. Maar pas bij 4.7. kunnen wij roepen:

                “Jongens, meisjes… daar gáát ie!”

     

    Daarna nog even kijken, hoe het met Jan en Joke en hun gezelschap is; de teksten uitschrijven en dán… op naar het volgende vlak.

     

    13-12-2008, 20:14 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    06-12-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.1.9.

    4.1.9.

    Levende werken: eeuwig blijvend

     

    -         Gods is niet onrechtvaardig, dat Hij uw werk zou vergeten en de liefde, die gij voor zijn naam getoond hebt door de diensten, welke gij de heiligen bewezen hebt en nóg bewijst (Hebr. 6:10).

     

    Iedereen doet wel het een of ander werk tijdens zijn of haar leven. Soms echter stelt men zich zelf echter vragen: zoals:

    “Waarom tob ik mij toch zo áf!?

    -         dat mooie rapport, war ik zo trots op ben, gaat over twintig jaar door de papiermolen.

    -         Die fraaie villa, die ik ontworpen heb, wordt over vijftig jaar gesloopt.

    -         Die prachtige zaak, die ik mijn naam gegeven heb… war zal die naam zíjn na latere fusies… en overigens… hoe zullen mijn opvolgers zijn? Misschien zullen zij onbenullen zijn, misschien valt het mee (Pred. 2:19). In ieder geval: zij zúllen de macht hebben om mijn B.V. naar de knoppen te helpen of niet.

    Wat zinloos eigenlijk toch allemaal (Pr. 1:2). Van ál mijn gezwoeg en gesloof is bij de mensen, die één –zeg twéé- generaties ná mij  komen, al geen héugenis meer. En nóg weer latere generaties weten van hén níets en van mij helemáál niets meer (Pr. 1:11). Onrechtvaardig eigenlijk, maar nou ja: onontkoombaar; die vergetelheid.”

     

    Nu héb ik wel een schrale troost. Als u verstandig geweest bent, de weinige jaren van uw leven op aarde (Pr. 5:17), hebt u iets gespaard voor uw kinderen (2 Cor. 12:14). En daardoor hebt u mede gespaard voor onbekende mensen, die ná u komen. Eigenlijk is dat óók een vorm van naastenliefde (Lev. 19:18). Een later geslacht geniet dan de vruchten van uw overleg. Zo danken wíj toch ook ónze welvaart mede aan al die onbekende tobbers, die zich in vorige eeuwen afgebeuld hebben.

    Denk maar aan de kostelijke grachten-infrastructuur in Amsterdam, waarvan wij genieten. In de zeventiende eeuw hebben anderen die in beginsel tot stand gebracht, zonder dat zij ons opzadelden met ook maar énige staatsschuld.

    Maar ach, ik mag niet verwachten, dat deze overweging u écht blij zal maken (Pr. 3:22). Daarom déze raad: pijnig uzelf niet met al te moeilijke gedachten (Pr. 5:18/19). Geniet van het leven bij al uw gesappel.

    -         Wanneer u jong bent en nog ongetrouwd (Pr. 11:9).

    -         Wanneer u iets minder jong bent en inmiddels getrouwd (Pr. 9:9).

    -         Nu ja, altijd… (Pr. 8:15).

     

    Toch, ik kan me heel goed voorstellen, dat iemand graag iets blíjvends zou verrichten. Rijkaards stichten soms een fonds om hun naam tot ver inde toekomst te laten doorklinken. Dat lijkt heel wat, maar probáát is het niet. De náám blijft wel, maar de herinnering aan de méns, die deze naam ooit heeft gedragen, vervaagt tóch.

    Velen willen iets van blijvend belang voor Gód doen. Dat kan op twee manieren:

    -         Iets ondernemen, waarvan je dénkt, dat God het wel leuk zal vinden: dood werk.

    -         Aan God vragen, wat Hij nu leuk zóu vinden. Wanneer Hij antwoord heeft gegeven, ook naar dat antwoord hándelen: levend werk.

    Hierbij twee tussenopmerkingen:

    -         Let u wél op, dat God zijn gedachten in u níet úitschreeuwt, (misschien Jes. 42:2). Hij spreekt dikwijls zacht als het suizen van een milde koelte (1 Kon. 19:12,13). Daarom, er komt zó veel getetter en geloei op u af. Als u daartussen een goed, maar ragfijn geluid hoort… attentie!

    -         Het valt niet mee om via uw golflengteschaal zuiver af te stemmen op Gods gedachten. Krachtige zenders van eigen bedenksels dringen met hun harde gepraat dat fijne muziekje al gauw weg. Wat is daaraan te doen? Soms gaat het om grote beslissingen: ontslag nemen uit een baan bijvoorbeeld. Raadpleeg dan in ieder geval andere gelovigen. Soms ook gaat het om wat kleinere zaken: het meedoen aan een demonstratie, een handtekeningenactie. Mogelijk zult u medechristenen niet altijd advies behoeven te vragen. Durf het risico aan, dat u achteraf op een stoorzender blijkt te hebben afgestemd. Bid God, dat Hij u helpt, een volgend maal beter te kiezen. Oefening baart kunst.

     

    Wat is het heerlijk om werk voor God te doen. Eindelijk iets, dat de tijd verduurt, meer nog: dat de eeuwigheid verduurt!

    Wél even letten op deze voorwaarde: werk, waarom God gevraagd heeft: geen aanlevering van goederen, die nergens in zijn planning kunnen worden ingebracht.

    Maar; als u pást in zijn productieschema, werkt u mee aan artikelen, die op de eeuwigheid zijn afgestemd. Ze ráken niet in de vergetelheid. Mensen, mede door uw toedoen gered, worden steeds meer blij met hun zíjn bij God. Die blijdschap wordt niet beperkt door welke tijdslimiet dan ook… Die vreugde:

    -         gaat altijd en altijd door

    -         wordt steeds en steeds dieper

    -         neemt in alle oneindigheden verder toe van hoogtepunt naar hoogtepunt.

    Dat is toch ten enenmale niet te vergelijken met –overigens heel genietbare-  aardse vreugden over:

    -         het discussiestuk, dat u voorlegde

    -         het winkelcentrum, dat u bouwde

    -         de moeilijke betonvloer, die u vlocht.

    Het doen van levende werken is helemaal zínvól. Aan de poorten van Gods lichtrijk hebt u verrukkelijke ontmoetingen. Mensen, mede door uw toedoen –al wás het maar met geld- gered voor tijd en eeuwigheid, hóllen u tegemoet. Zij omarmen u, drukken zich tegen u aan, kunnen maar één ding stamelen:

    “God vergeet je werk niet, ik ook niet; nooit en nooit en nooit. Mag ik bij je binnenleiding (Luc. 16:9) een parel zijn aan je kroon (Phill. 4:1)?!”

    U zult vragen:

    “Maar hoe ben ik er nu zéker van, dat ik goed bezig ben in ‘Gods fabriek’?! Hoe wéét ik nu, dat ik de goede schroefjes op de goede moertjes draai. O.K., ik heb al door, dat het deelwerk is, de een doet dit, de ander dat, maar het werkplan berust bij God (1 Cor. 3:16). Maar: wat ik doe, wil ik góed doen.”

    Wel, levend werk, werk, dat de eeuwigheid verduurt, heeft –onder meer- twee dragende beginselen:

    -         Liefde voor God, liefde voor Jezus. Liefde ook voor de manier, waarop God zijn schitterende bedoelingen met ons heeft duidelijk gemaakt.

    -         Een blijvende, warme, positieve belangstelling voor medegelovigen (en uiteraard voor alle planeetbewoners).

     

    Ga uw werk voor God eens na. Zit er geldingsdrang in?!

    “Ik zál mijn mening verdedigen. Ik zal laten zien, wat ik waard ben. Ze zúllen in de gaten krijgen, dat ook ík kan demonstreren.

    -         Tegen de abortuswet, niet zoals zíj er tegen zijn, maar ánders.

    -         Tegen allerlei andere wetten en tostanden.

    Ik vind, dat Gods naam wordt ontheiligd door dít en door dát. Ze zullen het wéten. Wáár is mijn spandoek? Zíj kiezen de strijd. Nu, ík ook, ze zullen het wel mérken.”

    Dat element moet er uit. Lang geleden, in 1970/1971, heb ik Christenen zien stormlopen tegen de toenmalige volkstelling. Zij maakten er een strijdpunt van, besteedden er massa’s energie aan… en waarvóór?...

     

    Levend werk moet léég zijn van allerlei aardse opwinding. Vól dient het te zijn van hemelse, ontspannen rust. Mannen met –om zo te zeggen- de stenen al in de hand (Joh. 8:4), duwen een vrouw naar Hem toe, betrapt op overspel (8:3). Dóod moet ze (:5). Het klopt allemaal als een bus (Lev. 20:10), maar: liefde is er niet bij, en de man, die overspel met haar heeft gepleegd, is er ook niet bij.

    En wat doet Jezus?!... gaat wat zitten schrijven in het zand (Joh. 8:6,8)… zó … met zijn vinger of met een stokje… ze snappen het bést… ze kennen hun teksten! (Jer. 17:13). In al zijn kalmte verkoopt Jezus hun toch een línkse! En dan komt de rechtse, die het werk afmaakt. Geen demonstratie, geen actie… een losse opmerking:

                “Wie zonder zonde is mag de eerste steen gooien (:7).”

    Maar ze gaan wél knock out (:9). En tot de alleen gelaten vrouw zegt Jezus:

                “Ik veroordeel je niet; niet meer zondigen hè!”(:10,11).

    Kijk, dat is nu rustige, serene, uiterst effectieve liefde tót en daardoor samenwerking mét God.

     

    Ga uw werk voor God eens na: kijk de gemeente eens rond. Hoe zíet u ze. Misschien denkt u:

    “Fijn, ik ken ze bijna allemaal. Ik krijg van al die mensen vast wel een handtekening op mijn lijst, die de petitie gaat vergezellen.”

    Dan zit er in uw overleggingen toch iets scheef. U denkt dan niet aan de diensten, die u heiligen kunt bewijzen, maar aan de diensten, die zij ú kunnen bewijzen.

     

    Een voorbeeldje:

    De samenkomst is láng uitgelopen. Er zijn nog een heleboel bedieningen. Veel mensen komen met noden naar voren. Even komt de gedachte bij u op, dat het allemaal zo vreselijk lang duurt. U doet die gedachte van u wég. U denkt:

                “Ik heb voor deze gemeente met haar lange diensten gekozen. Nu ook niet zeuren.”

    U ondersteunt degenen, die ‘bedienen’. U strijdt mee, bidt mee voor uw lijdende medegelovigen.

    Nu zit er in uw overleggingen iets ‘recht’. U bidt niet:

    “O Heer, laten mijn medechristenen míj nu eens van dienst zijn. Laten zij nu eens níet naar voren komen. Want ik wil naar hui-ui-uis.”

    U bidt in plaats daarvan:

    “Heer, zegen ze. Laten uw ogen wijd open zijn over dit huis (1 Kon. 8:29). Leg uw hand op hen, laat het hun wél gaan. Dank U Heer, U gaat hen redden… genezen… bevrijden…”

    Zó bewijst u diensten aan de heiligen.

     

    Nog even een samenvatting. De geboorte ín ons van de nieuwe mens geeft de mogelijkheid van nieuw denken, nieuwe daden. Dat verlichte handelen is de enige geldsoort, die waarde heeft in Gods rijk. Alleen díe valuta wordt door Hem aanvaard.

    Maar: dat levende werk, de rekeneenheid van het eeuwige rijk, is zélf eeuwig. Mot en roest en dieverij (Matth. 6:19) en welke inflatie ook, hebben er geen invloed op. Ruim uw oude biljetjes op. De koers valt tóch tegen. Naar de vuilnishoop ermee! (Phill. 3:8). Uw nieuwe geld ligt klaar, de prijs, die u er voor zou moeten betalen (Jes. 55:1).

     

    Genoeg nu hierover, over naar hoofdgedachte 4.2.

     

    06-12-2008, 16:21 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    29-11-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.1.8

    4.1.8.

    Levende werken: steeds verder vervolmaakt

     

    -         Hiertoe bidden wij ook te allen tijde voor u, dat onze God u de roeping waardig acht en met kracht alle welgevallen in het goede en het werk des geloofs volmake (2 Thess. 1:11).

     

    Dat ándere land met die andere mogelijkheden, die nieuwe levensstijl met dat nieuwe werk: het moet wél even wennen. Om je thuis te gaan voelen, kóst moeite, maar het is die moeite waard!

     

    De Christenen in Saloniki, waaraan Paulus hier schrijft, hadden er al aardig de slag van te pakken. Wanneer mende verzen vóór onze tekst leest, komt misschien déze gedachte op: nou, nou… goeiemorgen!

    -         Zou een ver gevorderd Christen God altijd kunnen danken voor ‘mijn’ toenemend geloof en ‘mijn’ liefde jegens medegemeenteleden (:3)?

    -         Zou hij bij anderen eigenlijk een beetje kunnen ‘geuren’-net zoals Paulus hier- met ‘mijn’ volharding (:3)?

    Mogelijk zal iemand wat stil zeggen:

                “Over míj moet de voorganger –terécht-  nog wel eens zuchten (Hebr. 13:17).”

    Wel, als dat zo is, hebt u nog wel het een en ander te doen, voor u op deze hoogte bent: de hoogte dus, waarop de mensen in Thessalonica (Saloniki) zich bevonden, waardoor Paulus gewoon een beetje ‘trots’ op hen was.

    Maar: bent u dán klaar; waren die mensen in Saloniki kláár?!

    De korte inhoud van de nu te ontwikkelen gedachte is: de door God gewilde en door wedergeboorte mogelijk geworden goede werken kunnen –door vuur gelouterd- volmaakt van kwaliteit worden. Er is méér, dan tot dusver ontdekt.

     

    Nu niet kribbig worden; niet roepen:

                “Is het dan nóóit genoeg?!”

    Dan legt u namelijk de klemtoon verkeerd. Het klinkt heel anders, veel meer positief, wanneer gezegd wordt:

                “Er zijn altijd nog méér mogelijkheden.”

    U zít op een goed spoor met uw bekering en wedergeboorte, u hébt door Gods genade al véél bereikt, maar u kunt altijd nog verder (Phill. 3:16).

    Want wat zegt Paulus allereerst in onze tekst tot deze gelovigen, die toch al zó’n eind gevorderd waren? Hij zegt níet:

                “Zeg lui, zo is het wel genoeg. Nu even in de vrijloop!”

    Nee, hij zegt:

    “Ik bid, dat jullie helemaal door de eindkeuring komt, dat je gaat behoren tot de allerlaatste selectie. Ik bid, dat je uiteindelijk van de hoogste kwaliteit bevonden wordt. Ik bid, dat je –na voltooide training- kunt meedraaien in de inner-inner-circle, de binnenste kring, de absolute kerngroep.”

    Dáár –in die lijfwacht- zijn de gelovigen verzameld, die bij Jezus’wederkomst in zijn verheerlijking delen. De andere mensen hebben nog net even tijd om verbaasd te roepen, dat zij hun ogen niet geloven (2 Thess. 1:10). Maar direct daarop (1 Cor. 15:51, 52) zijn deze middelpuntschristenen al weg, de onzienlijke wereld in (1 Thess. 4:17).

    Samen met –toch nog- een schare, die niemand tellen kan (Op. 7: 9), vormen zij het ontvangstcomité (Op. 19:14). Och, er wordt wel een getal genoemd voor deze gezegenden: 144.000 (Op. 7:4). Dat is echter zinnebeeldig, om een totale vólheid aan te geven. Gelukkig maar, anders zou het knap sneu zijn, om nummer 144.001 te zijn.

     

    Wat zegt Paulus verder?!:

    “Ik bid, dat God jullie twee dingen geeft:

    -         plezier erin, om het goede –de goede werken- te dóen

    -         bekwaamheid, om de goede werken steeds meer volmáákt te doen.”

     

    Wat waard is om gedaan te worden, is waard om góed gedaan te worden. Deze fijne gelovigen mogen klaarblijkelijk aangemoedigd worden om door te gaan. Dan is het echter óók toegestaan om ú daartoe aan te sporen.

     

    Het opnieuw geboren worden heeft u al ‘goesting’ gegeven om Gods gedachten –gepland ín u-  om te vormen tot Gods werk, verricht dóór u.

    U merkt echter, dat er nog te veel bijmengstel is. In beginsel is er al iets veranderd. U doet geen dode, nietswaardige werken meer met een vriendelijk sausje van toch echt wel goede bedoelingen.

    U doet lévende werken. Maar volmáákt zijn ze nog allesbehalve. Er zit nog veel nietswaardigs bij. Toch: de kérn is goed; vroeger was die verrot.

    Hoe doet u nu dat schuim weg van het edel metaal? Daar moet smelthitte aan te pas komen:

     

                Hetzelfde vuur:

    -         verbrandt het hout

    -         verhardt de steen

    -         en loutert ’t goud.

     

    Wees niet bang voor het vuur, de laaiende vlammen van onbegrip, lastercampagnes, roddelpraatjes, minachting. Blijf zélf begripvol, beminnelijk, hoffelijk, kwets zélf niemands gevoel (1 Cor. 13:5).

    U bent geen ‘Neezegger’, (zie in deel een-twee: 1.6.6.). Hoon, spot, pootje haken, listen en lagen, ze zullen u niet verbitteren en verharden.

    U bent geen onvolgróeide ‘ja-zegger’. Kleinering, verdachtmaking, woordverdraaiing, negéren: zij zullen uw moed niet veranderen in een hoopje as.

    U bent een ‘ja-zegger’, -zie deel een-twee: 1.6.7.- die groeit en gróeit. Misverstanden, indianenverhalen, schending van vertrouwen, besmeurende brieven: zij zullen uw liefde voor andere mensen niet doven. U zult ook uw bestrijders geestelijk leren liefhebben met een warme, praktische, nuchtere, eerlijke liefde. U zult zien, dat bij elke keer, dat u ‘gesmolten’ wordt (Zach. 13:9), het slakkenvuil van onedele bijmengsels minder wordt. Zó gaan uw goede werken naar de volmaaktheid toe.

    ………

    Een voorbeeld maar weer:

    Aan zijn goede trouw ten aanzien van God en Jezus behoorde éigenlijk niet getwijfeld te worden. Jaren al was hij met Hen onderweg. Toch was er rondom hem de sfeer van… o… díe…!:

    -         een onbegrijpelijke vent

    -         moet vroeger helemaal niet gedeugd hebben… er gáán verhalen…

    -         hij heeft al heel wat keren een greep naar de macht gedaan. Overal is hij al met ruzie weggegaan

    -         hij is een beetje merkwaardig, onaangepast hè.

    Hij wíst wel, hoe het kwam. Toen hij pas bij de Heer in de leer was, hád hij ruzie gemaakt, wás hij een ‘trouble shooter’. Hij wás iemand geweest, die moeilijkheden veroorzaakte, die ze als het ware tót zich trok. Hij had er zich mee verzoend, dat hij dat vroegere ‘imago’ bij zijn leven wel nooit meer zou kwijtraken.

    Naar aanleiding van die beeldvorming was indertijd een proces begonnen van:

    -         de vergetelheid induwen

    -         weg manoeuvreren

    -         uitschakelen.

    Nu hij allang totaal veranderd was, ging dat proces toch nog altijd door. Men gaf hem steeds minder de ruimte, níemand nam hem meer ernstig. Men vroeg hem nog wel eens naar zijn oordeel over dit of dat, maar ook dán was het ‘uitkijken geblazen’. Wanneer hij in de gevallen zijn mond maar ópen deed, werden zijn woorden verdraaid. Voor goede munt werden ze daarna verkwanseld aan mensen, die oor hadden voor ontluisterende leugens.

    Hij begreep zo goed de meer algemene strekking van de zegswijze: eens gestolen, altijd een dief. Eén keer was van hem –eigenlijk ten onrechte- het beeld gevormd van: een lastig mirakel. Velen om hem heen sloofden zich uit om aan dát beeld steeds meer reliëf te geven.

    Dat het niet klopte met de werkelijkheid, daarmee eigenlijk nooit geklopt hád, dééd er niet toe. Inzichtverandering was te inspannend en daarmee basta!

    … En tóen gebeurde het wónder:

    -         Dat vuur van geringschatting en lacherige verachting bracht hem niet tot wanhoop, maar tot een stille lach, een zachte humor.

    -         Haast meesmuilend kon hij soms tot Jezus zeggen:

    “Heer, U hebt gewaarschuwd, dat eer van mensen de mogelijkheid wégneemt, dat U ook nog eens eer gaat geven (Matth. 6:2). Wel, wat dat betreft, zit ik bepaald gebeiteld.”

    En dan was er geen spóór van zelfbeklag in zo’n ontboezeming. Ergens was er wél iets van een vage geamuseerdheid, een verbáásde vrolijkheid.

    -         Hij kon het hébben, wanneer een medegelovige hem weer eens pijn deed. De tien procent waarheid in de bejegening nam hij ter harte, voor de rest had hij begrip, hij bleef vriendelijk (1 Cor. 4:13) en beleefd.

    -         Hij nam het kruis van het onderschat worden (zeer terzijde: 1 Pr. 9:15) blijmoedig op (Matth. 10:38). Hij kwam tot het inzicht, dat deze ervaring zíjn aandeel was in het lijden, dat de gemeente van Jezus nu eenmaal had te doorstaan om tot volheid te komen (Col. 1:24). Hij keek naar de vele zegeningen, die hij op allerlei gebied genoot.

    -         Hij gaf liefde, ook al leek hij niets terug te ontvangen. Het ging hem als Mozes, zijn driftige opwinding van vroeger (Ex. 2:12) veranderde in zachtmoedigheid (Num. 12:3). Die zachtmoedigheid werd uitgelegd als een ‘L. Rozewater-mentaliteit’ of als ‘masochisme’. Het deerde hem niet. Hij wíst, dat hij geen zak-van-een-vent of een zelfkweller was. Daarom kon hij blijven bidden voor alle verkeerd oordelenden. Hij leerde iets begrijpen van die grote Voorganger, die in het uur van het gróótste onbegrip kwam tot het díepste gebed (Luk. 23:34).

     

    Tóen merkte hij, dat bij elke smeltgang minder slakken kwamen bovendrijven. Zijn goede werken werden van hoger karaat. In de spons van zijn leven werd niet mínder geknepen dan voorheen. Het water, dat er uitkwam, was echter minder vuil.

    Volmaaktheid begon zich baan te breken…

     

    29-11-2008, 17:13 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    22-11-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.1.7.

    4.1.7.

    Levende werken: uit heldere bron vloeiende

    -         Indien gij dan met Christus opgewekt zijt, zóekt de dingen, die boven zijn, waar Christus is, gezeten aan de rechterhand Gods. Bedenkt de dingen, die boven zijn, níet die op de aarde zijn (Col. 3:1, 2).

     

    Eerst weer even een plan de campagne: de wedergeboorte geeft de mogelijkheid om werk te doen, dat blijft, dat zoden aan de dijk zet. God wíl zulk werk. Dat werk ís duurzaam, omdat het is opgebouwd uit het beste materiaal, dat zich maar dénken laat.

     

    Paulus spreekt hier tot mensen, die zich maar niet alleen hebben toegekeerd naar God, maar die verder zijn gegaan. Zij hebben Gods vrijmakende kracht dieper beleefd dan alleen door de bekeringservaring. Zij zijn niet aardsdenkend gebleven.

    Aards blijven denken kán. Zelfs bekeerde mensen kunnen nóg met een ketting vastzitten aan een diep in de grond geheide betonpaal. Zíj niet, hún ketting is gebróken. Diep beneden staat machteloos de lege paal.

    En tóch: tegen die vrije vogels moet gezegd worden: niet alleen spelevaren nu, niet alleen lekker door de lucht zeilen, duikvluchtje zus, stijgvluchtje zo. Nee, ook hier moet gewérkt worden. Allez luitjes, aan de slag. Je bént in de hemelse sfeer, nu ook op zoek naar de bestanddelen ván die sfeer. Altijd blijven kijken naar Jezus (Hebr. 12:2). Altijd de ogen gevestigd blijven houden op God (Ps. 123:2).

    Dan zie je ook de dingen, die van je verwacht worden. die werken behoren bij je Broer en bij je Vader.

    Rank aan de wijnstok (Jezus), wil je ‘werkelijk vrucht dragen? Zuig dan via die Wijnstok de sappen in van de bodem, die de Landman –God- hééft gereed gemaakt (Joh. 15:1). Zó zoek je de werken, die God voor je heeft klaargelegd (Ef. 2:10). En hoe breng je die vrucht vóórt?! Door de sappen, die je opzuigt, ook goed te doorpróeven. Overdénk Gods arbeidsplan voor jou, verwerk het innerlijk. Zó word je bekwaam gemaakt om andere mensen te trekken door je stralende houding, je vriendelijke hulp, je voorkomende manieren; die doen véél meer dan woorden.

     

    Tot zover Paulus’ woorden, die ik met wat verdere aan de schrift ontleende gedachten heb aangevuld. Ik ben van oordeel, dat zoiets best even mag.

     

    Laten wij een en ander nu eens toepassen op u en mij. De goede werken, die God voor óns heeft klaarliggen, vinden hun oorsprong in gedachten, die afkomstig zijn uit de sfeer van God en van Jezus. Daar is de situatie van het totaal niets van doen hebben met zonde, bederf en verderf. U kúnt geen zuiverder materiaal krijgen.

    Aardse werken staan altijd open voor invloeden, die wél van doen hebben met zonde, bederf en verderf. Tallozen begonnen met de beste voornemens, na hun bekering. Terwijl zij bézig waren echter om van hun omkeer te getuigen, sloop fanatisme binnen in hun brein, een ketting ketende hen vast aan een paal. Zij werden scherp, onverdraagzaam, hoogmoedig, hooghartig. Ze zeiden tegen hun toehoorders, dat deze vast en zeker verloren zouden gaan, omdat ze bepaalde –inderdaad essentiële- dingen anders zagen. Maar doordat ze zelf geen liefde hadden, werd hun eigen, juist zo opgeknapte toestand weer snel meer zorgwekkend.

     

    U niet, wedergeborene, u hebt door Gods genade uw vleugels gebaad in zijn zonlicht; u vliegt nu aan op zijn voedsel, zijn werkplan voor u. Dáármede vúlt u zich, dáárdoor komt u in steeds betere conditie. Liefde, verdraagzaamheid, ootmoedigheid, nederigheid, maken u geschikt om vrucht te dragen. Daar begínt al iets te bloesemen, te bloeien, … een bloembodem zwelt op. Zó draagt u vrucht voor Jezus. U strooide niet met hel en verdoemenis, zoals sinterklaas met pepernoten. Iemand echter hoorde uw woorden nam uw levenshouding waar, genoot van uw hulp, verkwikte zich aan uw manier van doen. Die iemand ging zélf nadenken. U hoefde hem nergens van te óvertuigen. Gods Geest overtuigde hem van zonde, gerechtigheid en oordeel (Joh. 16:8).

    U hoefde alleen maar te gétuigen. Die goede, levende werken van u deden hun werk. Ze vloeien uit zulk een onverdachte bron, ze zijn zó kristalhelder, zó rijk aan voedende stoffen. U –rank- zuigt ze op uit de Wijnstok en geeft ze door aan de vrucht. Die vrucht wordt van ú afgeplukt, wéggeplukt. Zij was immers niet uw bezit, maar het eigendom van de Landman. Geeft niet… een nieuwe vrucht tekent zich al weer af.

    Klaar… gezond… bruisend… stróómt het goede werk van God door u heen. Het welt op uit een onuitputtelijke, zuivere, gezond makende bron (Ez. 47:1).

     

    Er was eens iemand, die zich bekeerde. Hij was altijd een onopvallende, wat kleurloze man geweest, maar nú betékende hij iets. Hij kwam in samenkomsten, waar grote predikers in de naam van Jezus zieken genazen. Hij vertelde ervan. In zijn familie werd wat narrig gereageerd. Spotzieke verwanten zetten hem klem. Híj echter vond het wapen bij utstek:

                “Zondaars”,

    beet hij hun toe:

                “Jullie gaan allemaal naar de hel!”

    Daar kwam ruzie van. Dapper zei hij, dat hij het kruis droeg, dat ook Jezus had gedragen. Hij zag namelijk nog niet in, dat hij het kruis van zijn eigen bemoeizucht droeg (1 Petr. 4:15).

    Ongeduldig, uit de hoogte, striemde hij zijn vader en zijn broers met steeds hardere woorden… zíj werden steeds dwarser.

    Hij kwám echter tot bezinning. Hij werd zó wanhopig onder de situatie. In nachtenlange gebedworstelingen offerde hij zijn poeha, zijn hoog-van-de-toren-blazen, zijn getoeter op dat blikken trompetje.

    Tóen entte God dit miezerige rankje op die grote, prachtige Wijnstok (Rom. 11:17).

    Door de verstopte, dichtgeslibde haarvaten begon het genezende sap op te stijgen. Het duurde gelukkig heel lang, voor hij zijn jongere broer weer eens tegenkwam. Die begon direct:

                “Hoe is het, moeten wij allemaal –pa inbegrepen- nog zo nodig naar de verdoemenis?”

    Toen zie hij:

                “Joh, ik schaam me zo, vergeet al die dikke woorden. Het was zo dood… zo dóód!”

                “Ik snap er niks van”,

    zei de broer:

                “Hoor je dan niet meer bij Jezus, zoals jullie dat noemen?!”

                “Jawel”,

    zei hij:

    “meer dan ooit. Nu begin ik pas te leven, nú gaat er lévend werk uit mijn handen komen.”

    “Je bent toch een wispelturig baasje,”

    hoonde de broer:

                “zeker weer een nieuw soort dominee gehoord!”

                “Laten we gaan schaken,”

    antwoordde hij:

                “net als vroeger.”

    En ná dat schaken kwam er tóch een gesprek.

    22-11-2008, 15:13 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    16-11-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.1.6

    4.1.6.

    Levende werken: hoog gekwalificeerd

    -         Daarom, mijn geliefde broeders, weest standvastig, onwankelbaar, te allen tijde overvloedig in het werk des Heren, wetende, dat uw arbeid niet vergééfs is in de Here (1 Cor. 15:58).

     

    Paulus begint deze groep gedachten met enkele stellingen:

    -         mensen, die ‘ziels’ denken, kunnen niet wérkelijk in Gods heerlijkheid ínkomen (:50);

    -         mensen, die alleen maar op áárdse wijze kunnen overleggen, bekeerd of niet, missen het feest van het bewust en positief meemaken van de tweede komst van Jezus (:52).

    Ná die stellingen zegt hij tot zijn toehoorders: Dáárom, broeders en zusters; blijf stáán, láát je niet omgooien, láát je niet meesleuren door de stroom. Stá niet te schudden als een wrakke boom in de storm, trotseer élk noodweer, wees in levende werken overvloedig. Voor goed werk in de maatschappij word je over het algemeen toch uiteindelijk wel beloond. Voor goed werk in Gods koninkrijk word je vast en zeker beloond.

     

    Levende werken; werken, die voortkomen uit een actieve band met God; wat zíjn ze belangrijk. Bekeerd te zijn is een groot goed: zonder follow-up’ –een vervolgfase- echter blijft er nog zoveel in de knóp steken. Zó veel, dat zou moeten bloesemen, vrucht zetten, vrucht dragen.

    God wil zo graag bij u werk zien, dat níet door uzelf verzonnen is. Werk, dat een echo is van zijn hoge gedachten.

    Wedergeboorte tilt de bekering uit boven het aardse denken, waarin de zich naar God tóekerende mens toch nog gevangen zit. Die wedergeboorte is iets geweldigs. Allerlei gedachten, die betrekkelijk en tijdelijk zijn, verdwijnen.

    Altijd geldende, eeuwige denkbeelden komen er voor in de plaats (:50).

    Het geestelijk opnieuw geboren worden legt de grondslag voor uw toetreden tot de voorhoede van gelovigen. Die stoottroep is erbij als ontvangstcomité, wanneer de bazuinen (:52) Jezus’ terugkomst aankondigen (zie in deel één: punt 1.6.7., band deel één plus deel twee).

    Wie zou niet wíllen doorbreken van de eerste verrukking van de bekering naar de diepere blijdschap van de wedergeboorte. Die is op háár beurt weer een traptrede naar nóg grotere feesten. Dáárom: het werk doen van de Heer; om weg te komen van het aan de ‘grond’ gekluisterde bestaan; om weg te stuiven van het bederf, dat die grond vergíftigt; om steil te stijgen naar de sferen van het niet-bederf.

    Daarom: niet zo nu en dan eens wat werk van de Heer, maar áltijd. Niet wat schrále activiteiten voor hem, maar een uitbundige, fonkelende reeks van daden.

    Dat maakt standvastige, onwankelbare mensen:

    -         Mensen, die Gods heerlijkheid beërven.

    -         Mensen, die de eeuwigheid kunnen vastgrijpen zonder die weer los te moeten laten (:53).

    -         Mensen die, als de tijd dáár is, uiterlijk onbeschrijflijk mooi, heerlijk, worden, omdat hun innerlijk al éérder mooi en heerlijk geworden is (:51).

    -         Mensen, die in staat, waardig zijn om op de grote uitnodiging te reageren (:52), terwijl anderen daar vergeefs naar húnkeren (Matth. 24:40).

    -         Mensen, die veel eerder dan de gelovigen uit de middenlinie en de achterhoede de dood overwinnen (:54,55).

    -         Mensen, die de wet van het ‘zélf proberen de dingen te doen’ hebben ingeruild voor een andere Zij hebben geleerd om onder Gods leiding hun daden –en wat voor daden- (Dan. 11:32) te verrichten. In vrijheid leven zij naar de wét van de vrijheid (:56) (Jac. 2:12).

    -         Mensen, die overwinnen, omdat zij dé Overwinnaar –Jezus Christus- écht volgen (:57).

     

    Zó hoog gekwalificeerd zijn de levende werken vóór de Heer en ván de Heer, dat zij deze gevolgen hebben.

     

    Nu zou u nog kunnen zeggen:

    “Jawel, jawel, mooi allemaal, beetje brallerig hier en daar’maar; het motief, komt dat niet in de verdrukking? Het grote motief was toch:

    o       dood werk: nee

    o       levend werk: ja

    Noem nog eens een voorbeeld van een dood en een levend werk. Ik wil duidelijkheid, geen wazigheid.”

    Hier komt uw voorbeeld:

    In zeker land was eens een grote demonstratie tegen iets, dat daar toentertijd erg in de belangstelling stond: de kernbewapening.

    Iemand overlegde bij zichzelf:

    “Ik doe mee, ben actief, sta niet kritiserend werkeloos langs de kant. Já… ik zál een spandoek dragen. Van nu aan zal ik kunnen getuigen, dat ik er zélf bij was! Ik zál tegen dat jagende hart van mij kunnen zeggen, dat het rustig en gerust kan worden. Ik deed immers, wat ik kón. Ik gáf mij, ik zette mij ín, ik heb er iets van gemaakt!”

    Eigenlijk wel leuk, maar toch niet de goede manier om vrij te komen uit moerassig denken, geruk aan je haren (4.1.5.), dood werk!

     

    Een ander overlegde:

    “Honderdduizenden op de been. Er zít iets in die hele beweging. Kernwapens zijn als middel erger dan welke kwaal ook. Maar daar gaat het nu niet om. Ik houd van Jezus, ik houd van God. Zíj willlen, dat het evangelie overál komt (Mark. 16:15), waar de mensen zijn (Spr. 1:20, 21). Hier zíjn die mensen. Wie zei dat ook weer:

    ‘Ik ben voor de Joden een Jood en voor de Grieken een Griek geworden, als ik ze maar kon rédden’. (1 Cor. 9:22).’

    Waarom zou ik dan niet voor de actievoerders een actievoerder worden?! Heer, wat wilt U, dat ik onderneem! Ik wil eerst met U overleggen (Spr. 16:3). Ja, ik wéét het: ik doe mee, bén actief, stá niet kritiserend, werkeloos langs de kant. Ja, ik zál een spandoek dragen!”

     

    En omdat hij jong was, werd zijn tweemans spandoek –want hij vond een gelijkgestemde- gewaagd en agressief met déze leus:

                “Kernenergie van Jezus in alle mensenkoppen

                hét middel tegen kernkoppen.”

    Stilistisch was die leus geen hoogvlieger. Het metrum zou nooit een schoonheidsprijs verdienen.

    Maar de kreet was wel zó opvallend, dat de t.v. hun doek er uitpikte met nog een vrij lang shot. Miljoenen zagen, tienduizenden lazen, honderden deden er hun voordeel mee: levend werk.

     

    16-11-2008, 18:43 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    08-11-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4..1. 5

    4.1.5.

    Levende werken: alomvattend

    -         Ik (Paulus) heb eerst hún, die te Damascus waren én te Jeruzalem én in het gehele joodse land én de heidenen verkondigd, dat zij met berouw zich zouden bekeren tot God en werken doen met hun berouw in overeenstemming. (Hand. 26:20)

     

    Deze gedachte – de vijfde uit groep 4.1.- moet dít thema als richtsnoer hebben: de wedergeboorte maakt ons bekwaam tot levend, zinvol handelen. God wíl dat ook van ons. Hij wil het in beginsel altíjd, óveral, op álle gebied, van álle bekeerden. Ik formuleer het maar even voor mijzelf, want anders raak ook ík de draad kwijt. Het is al vervelend genoeg, dat ú telkens moet zeggen:

    “Waar is hij nu toch mee bézig?! O, nu pakt hij zijn eindje weer op. Dat heeft anders wél even geduurd, zeg!”

     

    Paulus kreeg wel een héél duidelijke roeping van Godswege. U leest dat in de vorige teksten. Over díe roeping kan dan ook totáál geen misverstand bestaan. Híj wist precies, wat hij moest gaan doen: alle mensen overal aansporen en om hun leven te veranderen overeenkomstig de ontstane afkeer van vroeger handelen.

    Verreweg de meeste gelovigen krijgen hun levensroeping niet zo uitdrukkelijk aangereikt.

    Ook u –bekeerde en wedergeborene- zult wel eens denken:

    “Welke taak heeft God nu toch voor míj?! Waar ís dat goede werk nu, dat Hij –speciaal voor mij- klaar zou hebben liggen?!”

    Kom, laten wij het thema het thema laten. Samen slaan wij –eventjes maar- dít zijpaadje in:

     

    Om uw roeping te ontdekken, kunt u het best met héél voor de hand liggende dingen beginnen:

    -         gebed en bijbellezen: met God contact houden. Het eten, dat Hij aan u wil geven, gebruiken.

    -         Trouw naar de diensten van uw gemeente gaan. Zo houdt u voeling met medegelovigen.

    Een verstandige gemeente zal zéker niet élke avond op u beslag leggen. Naast de zondagmorgen stelt zij zich meestal tevreden met één avond. Zij houdt er rekening mee, dat u veelal tot een gezin behoort. Ook is het zo, dat kinderwerk enz. veel van uw tijd kan opslokken naast de bovengenoemde ‘centrale’ tijden.

    -         Terdege nagaan, hoe u andere mensen, die niet tot uw enge kring behoren, kunt gerieven. Zieken, bejaarden, hulpbehoevenden, mensen in nood opzoeken. Klaar staan om op bescheiden wijze te helpen: zo blijf u in aanraking met de hele mensheid.

     

    Als God u een opdracht wil geven, begint onder zekere voorwaarde –ergens op het paneel van uw leven- een lampje te branden. Die voorwaarde ís: het paneelgedeelte in kwestie behoort te zijn íngeschakeld.

    Stel: God heeft voor u als taak gedurende een bepaalde tijd: het verzenden van felicitaties aan gemeenteleden, die hun verjaardag vieren. U echter komt nooit ergens vást, dan gaat die opdracht níet door. Het kan echter óók voorkomen, dat u wel ergens vást komt, maar uw neus ophaalt voor dergelijk klein werk (Zach. 4:10).

    Dat moet u niet doen; ook dan kan het lampje niet aanflitsen. En: … wie het kleine niet eert, is het grote niet weerd. Uw opdracht kan klein blíjven, nu ja: het zij zo. Een kleine opdracht in úw oog kan trouwens groot zijn in Gods oog. Ik heb overigens toch ook wel het vólgende zien gebeuren: mensen deden kleine karweitjes voor God; ze deden dat zonder berekening, zónder de idee: als ik dit nu maar aanpak, komt er best eens iets beters… nee, ze deden het uit liefde en omdat ze er zín in hadden om voor God bezig te zijn. En dan kwám er ander werk. Ze waren naar dat andere werk toegegroeid door áán te pakken.

    Ik zou er veel méér over kunnen zeggen, maar ik moet zó oppassen. Al die aanlokkelijke zijsprongetjes voeren telkens weer je aandacht weg. Terug naar ons thema dus:

     

    Paulus zei tegen iedereen in steeds ruimere kring:

                “Doe werken met je berouw in overeenstemming.”

    Die oproep klinkt ook nú tot ú. Uw berouw reikt immers díep?! U wílt toch al het kwalijke kwijt van uw vroegere weg door het leven?! Wel, dan ook bréken met alle vruchteloos werk om op eigen kracht uit de modder te komen.

    Baron van Münchhausen trok zichzelf met paard en al aan zijn haren uit het moeras. Dat zéi hij tenminste. Dat kón natuurlijk nooit! Ook voor hém, zelfs voor hém, was het onmogelijk eruit te komen, zonder een steunpunt búiten die neerzuiging. Zoveel mensen spelen ook tegenwoordig nog die Münchhausen-rol.

    Ze beloven zichzelf met nieuwjaar:

                “Nu ga ik mij niet meer zo kwaad maken en opwinden.”

    Rang… weer een ruk aan die haren.

     

    Pak de hand búiten het moeras maar liever. Ook bekeerden trekken zich nog dikwijls zó de haren uit het hoofd.

    Tja… en dan moeten ze later zeggen:

                “Ik kán de haren wel uit mijn hoofd trekken.”

     

    Maar wanneer u wedergeboren bent, zíet u die hand en wílt u en kúnt u die grijpen. God wil alle mensen helpen om op alle gebieden van hun leven te komen tot een kwaliteitsproduct:

    -         Liefdewerken zonder berekening;

    -         Geloofswerken zonder allerlei ‘ja maar’s’.

    Als u werkelijk –niet alleen met uw lippen- erkent, God bij uw verdere levensgang nodig te hebben, gebeurt er iets groots. Uw berouw over uw aardse, horizontale, besmette denken wordt beloond.

    Die beloning bestaat uit door de hemel geïnspireerde, omhoog wijzende, steeds gezonder wordende daden en woorden.

     

    Dan ziet u ook, dat u er maar niet bént, als u:

    -         In geloof op zieken de handen legt voor genezing;

    -         De gave van kennis, wijsheid of profetie gebruikt.

    Dan ziet u, dat het overál mogelijk –en nodig- is om geloofsdaden te stellen. Als u in financiële moeilijkheden zit, bedenkt u niet meer zenuwachtig het ene slimme plannetje na het andere: dood werk.

    Nee, u kijkt rustig na, wat Gód in deze situatie aan mogelijkheden voor u heeft. U tobt niet meer en wanneer de tijd dáár is, handelt u rustig volgens zijn aanbevelingen: levend werk.

     

    Zo te handelen is een plicht voor alle bekeerden… in Damascus… in Jeruzalem… in alle andere landstreken… het is ook een plicht voor ú.

    En: werken in overeenstemming met uw berouw zijn werken, die uw hele leven op een hoger plan brengen.

     

    08-11-2008, 19:17 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    01-11-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.1.4

    4.1.4.

    Levende werken: mogelijk geworden

    -         Brengt vrucht voort, die aan de bekering beantwoordt (Matth. 3:8).

     

    Johannes de Doper was geen gemakkelijk heerschap. Naar een oppervlakkige beschouwing ook geen slimme tacticus. Moet men zich toch vóórstellen: hij is bezig, een opwekking te ontketenen. Zit er tussen al het gewone volk, dat daaraan deel wil hebben, opeens een stel hoge omes. Mensen, die leiding geven aan het culturele en maatschappelijke leven. Men zou zo zeggen:

    “Johannes: je kans: de dóórbraak. Pappen en nathouden; heel voorzichtig met deze dure jongens.”

    Maar híj niet hoor:

    -         Adderengebroed (satanskinderen), zíe je niet, wat hier aan de gang is?!

    -         Wérkelijke levensvernieuwing, ontstaan van de vrucht van een nieuw denken, dát is, wat hier gebeurt.

    -         Geen vrijblijvend vernisje over je leefsituatie, geen oppervlakkig ‘geëngageerd zijn’.

    -         Dit raakt aan de fundamenten, de oude zekerheden moeten eráán! (:9).

    -         Dachten jullie, op een kóópje de toorn van God voer jullie levenswijze te kunnen weg sussen?! (“7).

    -         Wilden jullie er zo graag bíj zijn om er gréép op te houden?

    -         Echte levensverbetering behoort een nieuwe, stralende levenswijze mét zich te brengen.

     

    Wel: even over dat zo-op-het-oog ‘tactloze’: wollig, diplomatiek gebabbel verdoezelt dikwijls tegenstellingen, die klaar-duidelijk hadden behoren te blijken. Rechtuit een mening uitspreken richt soms verrassend helder de schijnwerper op toestanden, die belichting nódig hebben. Waarom werd Johannes even zo fél?

    Deze volksleiders wáren een gevaar voor de opwekking. Ze zóuden de vaart eruit gehaald hebben. Het wás goed, dat Johannes daarop attendeerde. Tikje pittig, maar dat was zijn aard.

    Ik pas de striemende woorden van Johannes nu maar niet te uitvoerig op u en mij toe. In alle toonaarden heb ik u al het lied gezongen met déze inhoud:

    -         Met boze gedachten doortrokken mensen kúnnen niets van Gods rijk onderscheiden.

    -         Goede vruchten, levende werken, worden gedragen door een levensboom, die zijn wortels diep uitbreidt naar hemelse voeding (Ps. 1:3). Die goede vrucht is geen hobby, maar een noodzaak.

    -         Slechte vrucht wordt gedragen door een boom, die met opgebonden wortels zo wat oppervlakkig, de schrale bovengrond aftast. Telers van de dwergboompjes binden óók de worteltjes van de jonge plant op en het resultaat is: een dwergcypres in de vensterbank naast de clivia. Een reus in een bloempotje: wat een walgelijke gedachte. Slechte vrucht is niet een onschadelijk iets, maar een duidelijk gevaar (:10).

    -         Bekering is geen kwestie van een meer sociabel, meer aangepast gedrag. Het ís niet een verfje roef-roef, zonder schuren en plamuren over andere lagen heen gekwast.

    -         Bekering is afbranden, gronden, meerdere malen de deklaag aanbrengen met zorgvuldig gekozen materiaal.

    -         Bekering is doelbewust sloopwerk van oude, verpulverde fundamenten. In plaats daarvan nieuwe, sterkte kwaliteitsbetonelementen, zonder kans daardoor op betonrot.

    -         Bekering is geen kwestie van God iets tóe stoppen: kijk eens, ook wat voor ú. Het gaat hierom: in liefde zoveel mogelijk geven aan Hem, die in liefde álles gaf aan ons (Joh. 3:16).

    -         Bekering is niet meedoen met een nieuwe ‘trend’ om ‘in’ te blijven. Het is niet: via een soort lidmaatschap een vinger in de pap blijven houden. Het gáát niet om slimmigheid, maar om diepe bewogenheid. Het gaat niet om het handhaven van verworvenheden, maar om het prijsgeven daarvan.

     

    U, bekeerde, hebt door de wedergeboorte:

    -         Een nieuw begin gemaakt. Oude, bedorven gist, die uw levensbrood deed stinken, hebt u weggedaan. U viert feest, nu u goed gerezen brood eet met nieuwe, verse, schone, frisse gistbrokken (1 Cor. 5:7,8).

    -         Zóóóó diep gezocht, dat het water van de Heilige Geest binnen bereik is gekomen (Jer. 17:8).

    -         Door God al uw wortels laten losmaken. Nu buigen zij zich dáárheen, waar zij móeten zijn: in zijn levenwekkende invloedsfeer.

    -         U los laten maken van de idee, dat bekering goed is voor uw promotie en uw portemonnee.

    -         Zelf verbonden met de gedachte, dat een radicaal herboren worden uit God nodig is. Nú pas is er de vlam, waarin taaie, saaie, minderwaardige verfjes vergaan. Nú pas is er de grondlaag, die afrekent met elke tot dusver onuitwisbare afdruk. Nu eindelijk, laat deklaag na deklaag u warmer en warmer stralen.

    -         Een hámer gekregen: Wég mokert u nu de hele toestand van dít doen en dát laten om zo uit eigen kracht iets te bereiken. Met cement van liefde strijkt u het nieuwe fundament aan van ‘uit geloof geboren daden’.

    -         Geleerd, om oprecht, zonder bijbedoelingen offerbereid te zijn voor God en Jezus.

    -         De genade gekregen om vrucht te dragen in overeenstemming met deze heerlijke ontwikkeling.

     

    Even aftesten nu, of wij niet te ver zijn afgeweken van ons onderwerp:

    -         Wedergeboorte geeft kracht om van dode werken over te stappen op levende. God wíl het en het ís mogelijk.

    Het valt mee, we zijn nog tamelijk dichtbij.

     

    Wat bedóelde ik nu eigenlijk in het gedeelte hierboven. Hoe maak ik het wat meer tástbaar. Even weg daarom uit die hoge sfeer van zó net.

    Ik noem even iets concreets om alles wat minder wazig te maken. Toch doe ik dat met enige aarzeling. Het voorbeeld is zo magertjes na alle ferme woorden. U kunt dadelijk zeggen:

    ”Tant de bruit pour un omelet”.

    “ Al dat opgeklopte gedoe voor een gebakken ei.”

    Nu ja, vooruit toch maar:

     

    -         God wil, dat u zó handelt, dat Hij zijn Geest in U herkent. Hij wil bijvoorbeeld níet, dat u in een geestelijk gesprek alsmaar doordramt over uw stokpaardjes. U kent dat wel: vooropname: ja of nee. Het volk Israël een bepaalde eigen taak: ja of nee. Infra- of supralapsarisme –ja, zelfs die zijn er nog- en ik weet niet wat niet al.

     

    Goed, het kan eens te praat komen. Het wordt echter bedenkelijk, als u van elk gesprek een discussie probeert te maken om wéér eens gelijk te krijgen (1 Cor. 11:16).

    Zulk een houding is –op de keper beschouwd- wormstekig, voos, beurs, rot, pokdalig, wrang fruit. Dat mislukte fruit is de vrucht van een zieke boom. Het is het product van iemand, die mogelijk wel bekéérd is, maar niet wil afrekenen met negativisme, gebondenheid, verouderde opvattingen, zelfzucht.

    -         God wil, dat u in een geestelijk gesprek kunt lúisteren en bídden, terwijl de ander spreekt. En dán: uwerzijds: een woord op zijn pas (Spr. 15:23): gouden appelen op zilveren schalen (Spr. 25:11). Ach, ik doe maar een greep tussen dood en levend werk. Er zijn nog duizend andere voorbeelden.

     

    Gód gaf u de mogelijkheden, ú bent ze aan het gebruiken. Uw bekering was echt en diep, ging verder door tot wedergeboorte. Zulk een voortgaande bekering maakt vrucht mogelijk, die behoort bij een positieve levensverandering. Bij een gezonde boom behoort een gave, rijpe, goed-ogende, goedsmakende vrucht.

    Dát is het product van iemand, die jáágt naar wat geestelijk genoemd kan worden:

    -         nieuw élan

    -         vrijheid en reinheid

    -         eerlijkheid en nauwkeurigheid.

     

    01-11-2008, 19:14 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    25-10-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.1.3.

    4.1.3.

    Levende werken: innerlijk begeerd

     

    -         Uit zijn woonplaats ziet God naar alle bewoners der aarde. Hij, die hun aller harten vormt, die al hun werken doorgrondt (Ps. 33:14, 15).

     

    God ziet u…

    Nee… niet: big brother is watching you: grote broer kijkt naar je. Dat heeft de gevoelswaarde van: u wordt gadegeslagen door de grote, onnoembare macht, die zégt, dat hij u welgezind is.

    U hóeft niet te griezelen, alsof een soort superbrein u volgt.

    U hoeft niet bang te zijn, dat genadeloos wordt toegeslagen op een door u niet te voorzien ogenblik.

     

    God ziet u in líefde… pósitief.

    U gelooft het nog niet. U hebt een ingekankerd wantrouwen jegens Hem?! Kijk dan eens naar Abraham:

    -         Tweemaal jokt hij, dat zijn vrouw zijn zusje is (Gen. 12:13, Gen. 20:2). Hij kán het namelijk niet opbrengen om op Gods bescherming te vertrouwen.

    -         God had hem beloofd, dat uit zijn ‘wettige echtgenote’ een zoon zou worden geboren (Gen. 15:4, Gen. 17:16). Híj verwekt een kind bij een bíjvrouw (Gen. 15:4), (nu ja, juister gezegd: een slavin). Hij kan het namelijk niet opbrengen om op Gods beloften te vertrouwen.

    Tóch wordt later zijn twijfelloos vertrouwen in God geróemd (Hebr. 11:8-10).

    God is geen boeman, die u pakt op één keer of zelfs een paar keer fout gaan. Hij kijkt naar de algemene trend in uw leven.

    Is er een belijden:

                “Ik heb gezondigd, (Luc. 15:18)… maar tóch; u wéét het: ik héb u lief (Joh. 21:17).”

    Ja?! … dan zijn daar ook omhelzende armen (Luk. 15:20) en nieuwe opdrachten (Joh. 21:15-17).

     

    Dus: wéét nu, dat God u haarfijn kent. Híj was het, die de genen op de voor ú bepalende wijze liet samensmelten. Als er toch íemand kennis van uw wezen heeft, dat Híj wel! Maar Hij gebruikt die kennis niet als een onberekenbare, trouweloze, verraderlijke níet Vriend, maar als een betrouwbare, toegewijde Vriend op wie u kunt rékenen.

    Dat neemt uiteraard niet weg, dat u Hem niet straffeloos door uw daden kunt blijven uitdagen. Als uw gezindheid averechts blijft, zult u aan Hem een harde tegenstander hebben (Ps. 18:27). Uw uiteindelijk lot zal vreselijk zijn (Hebr. 10:31).

     

    Tot zover de eigenlijke bedoeling van deze tekst: uw Schepper is ook uw Rechter. Ik heb mij bij de bespreking –tot dusver- ook gewend tot níet-wedergeboren, níet-bekeerde toevallige lezers.

     

    Maar voor ú –doelgroep- nu een nadere bezinning met betrekking tot ons eigenlijke onderwerp:

    Goed kent úw werken. U bént bekeerd. U weet, wat u aan uw Vader in de hemelen hebt. Wat een Steun (Ps. 18:19), wat een Toeverlaat (Ps. 14:6), wat een Rots (Deut. 32:31).

    U wéét, dat Hij van u werken verwacht, die tintelen van hemels leven. U weet ook, dat u er voor wordt gereed gemaakt door de wedergeboorte. Van binnen brandt u van verlangen om Hem blij te maken, zoals Hij ú blij maakt.

     

    Er is maar één wens in u: …”Mijn lieve Pappie… mijn grote, machtige, Vader… wilt U mij helpen… wanneer U naar mij kijkt, naar dat innerlijk, dat U zo door en door kent… naar mijn daden… dan is dit mijn begeerte Heer, dat U verheugd zult zijn door wat U ziet.”

     

    25-10-2008, 17:23 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    20-10-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.1.2.

    4.1.2.

    Levende werken: een vanzelfsprekende zaak

     

    -         Ik (Jezus) wéét uwe werken (gemeente te Efeze)… én inspanningen… én uw volharding… én dat gij de kwaden niet kúnt verdragen, en hén op de proef hebt gesteld, die zeggen, dat zij apostelen zijn, maar het níet zijn en dat gij hen leugenaars hebt bevonden en gij hebt volharding en hebt verdragen om mijns naams wil en gij zijt niet moede geworden… Maar: Ik heb tégen u, dat gij uw éérste liefde verzaakt hebt… doe weer uw éérste werken! (Op. 2:2-5).

     

    Direct zult u zeggen:

                “Hé, waarom heb je vers vijf niet volledig uitgeschreven?”

    Wel gewoon hierom: bij 4.3.1.2. ga ik daarop veel dieper in. Ik wil mijn kruit niet voortijdig verschieten. Daarom had ik die tekst nu eigenlijk liever helemaal niet gebruikt. Maar dat kón eenvoudig niet. In het geheel van ‘drie tot en met vijf’ is ‘vijf’ de bepalende tekst. Daar kon ik eenvoudig niet omheen.

    Ik zag er dus wel iets over, maar: mondjesmaat. Immers: drie en vier worden zó overheerst door vijf, dat ze eigenlijk wel eens te veel in de schaduw blijven. Dát is toch weer jammer: het licht dus óók eens op déze teksten:

    Wat dééd deze gemeente fijne dingen:

    Hoor maar… léés maar:

    -         men spande zich ín

    -         men hield vol

    -         men had de valse noten in de ‘gezinsharmonie’ direct in de gaten

    -         men tuinde niet argeloos in allerlei opschepperige praatjes

    -         men was niet bang voor een uit de hoogte: “Weet je wel, wie ik ben!”

    -         men kon geestelijk beoordelen en geestelijk ontmaskeren

    -         men kon allerlei tegenspoed verdragen, die het volgen van Jezus met zich bracht

    -         men riep niet moedeloos: “Als ik geweten had, dat er zoveel aan vast zat, was ik nergens aan begonnen.”

    En: dat was nog maar een flauwe afspiegeling van wat het geweest was en wat het behoorde te zijn. Wat moeten die ‘éérste werken’ dan wel geweest zijn!

    Zoals echter afgesproken, bewaren wij die tot 4.3.

    Maar: wat er nog van over is, dat is al heel indrukwekkend. De apostel beschouwt dit echter als zó vanzelfsprekend, dat hij de gemeente Efeze oproept, om van dat mindere, dat overgebleven wás, terug te klauteren naar het méérdere, dat was bedoeld en gedurende enige tijd ook gegrépen.

    Als u ooit dat méérdere wilt grijpen, is het tóch goed, dat wij dit vanzelfsprekend geachte ‘mindere’ eens nauwkeurig bezien. Laten wij nagaan, wát daarvan in ons christendom voorkomt:

    -         Inspanning: geregeld lezen in Gods goede boek (Deut. 17:19), de bóódschap daarin als het ware ópeten (Jer. 15:16), naar het goud van de diepe bedoeling delven, met het woord van God je gedachten willen doordrénken (Deut. 6:8).

    (Ik neem hier en in de nu volgende opsomming aan, dat de Efeziërs althans aan díe eisen voldeden).

    De wedergeboorte wil u tot deze inspanning leiden; níet tegenspartelen dus, níet lui zijn (Hebr. 12:15).

    -         Volhouden: niet direct weglopen bij een beetje tegenwind, niet om het minste of geringste een andere kring opzoeken, niet bij wat onbegrip of een misverstand ach en wee roepen. In uw gemeente blijven, zolang u daar nog echt iets vindt, maar –als u er blijft- ook niet mopperen of onrust stoken. Misschien zult u eens een groep ontgroeien en afscheid móeten nemen. In zulke situaties toch in ieder geval de hand van de Here Jezus blijven vasthouden.

    -         ‘Muzikaliteit: direct dissonanten van roddel, laster en verzinsels onderscheiden. De geboorte uit God geeft u een ‘muzikaal geestelijk oor’.

    -         Schranderheid: het hoofd kóel kunnen houden, wanneer een ‘goed gebekte’ een stortvloed van leuk klinkende woorden over u uitgiet. Níet direct denken:

    “Het zal wel fout zijn.”

    En ook niet:

    “Het zal wel goed zijn.”

    Koppetje erbij kunnen houden.

    Niet in tijd van ja-en-nee zijn omgepraat. Ook niet ‘bot afgesloten zijn als een oester’. Ook de jongens, die zo vlot zijn met de pen –zoals er hier een bezig is- góed in de gaten houden.

    -         Flinkheid: lafheid komt zo veel voor. Wanneer er iemand een groot woord heeft, schrompelen vele anderen voor hem ineen. Niet bedeesd zwijgen, ook niet onhebbelijk worden, hoffelijk blijven, maar wél beweringen willen toetsen aan de bijbel. Van dat toetsen níet afzien.

    -         Kennis: niet alleen: wíllen toetsen, maar ook kúnnen toetsen. Vriendelijk maar beslist opgeblazen ballonnetjes durven dóórprikken. Weten, dat zoiets werkelijke liefde is, óók jegens de ballonnenblázer.

    -         Nuchterheid: weten, dat een soldaat in het leger van Jezus geregeld wordt ingezet in de frontlinie. Vernederingen, kwetsende behandeling, uit-zijn-waarde-gehaald-worden, ondankbaarheid: die situaties niet langer ontsteld ontvluchten. Inzien, dat het een kogelregen vanuit de hel is. Maar één dekking zoeken: bij God (Ps. 144:2).

    -         Onvermoeibaarheid: niet na vijf, tien, twintig jaar zeggen:

    “Laat nu een ander zich maar eens laten koejeneren.”

    Nee, als u zeker weet, dat een níeuwe taak in Gods rijk u wacht: de schouders er onder, al zijn ook die schouders nog beurs van een eerdere vracht.

     

    Teruggedrongen van grotere hoogte, was de gemeente Efeze althans nog dáár. U wedergeborene: deze werken zijn voor ú: levende werken. U bent er nog naar op wég. Zeg niet:

                “Zo bezig zijn… maar at bereik ik nóóit.”

    Deze gezonde, dappere daden, ze spreken zo vanzelf: u móet ze bereiken en u wílt ze bereiken… en u kúnt ze bereiken.

    Sla de klimijzers in de rotsspleten, medebergbeklimmers! Boven aan het touw wordt krachtig en gelijkmatig getrokken. U zult nieuwe plateaus bereiken, nieuwe uitzichten zien. U zult ook ontdekken –o, u wéét het eigenlijk al- wie u zo krachtig hogerop brácht. U zult uitroepen:

    “Tot hiertoe heeft mij de Heer geholpen! (1 Sam. 7:12).

    God wilde van mij levende werken. Hij verwáchtte ze van mij. Door de wedergeboorte bond Hij mij vast aan zijn touw. Ik ben zo blij, dat ik mij heb láten vastbinden. Hij heeft mij nu verder naar zich toegetrokken met een koord van liefde (Hos. 11:4).

    ……

    Wat is het hier heerlijk… zo ruim… zo fris… hier hóór ik… dit is mijn niveau… dat spreekt toch eigenlijk vanzelf.

    Hé, daargínds: ik word gewénkt: er is nog méér perspectief. Langs deze wand maar verder (Phil. 3:16).”

     

    20-10-2008, 13:59 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    12-10-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.1.1.3.
    Levende werken: een fundamenteel begrip

    - Laten wij daarom het eerste onderwijs aangaande Christus laten rusten en ons richten op het volkomene, zonder opnieuw het fundament te leggen van bekering van dode werken (Hebr. 6:1).

    God is het leven (Joh. 5:26). Jezus, de afstraling van Gods wezen (Hebr. 1:3), is het leven (Joh. 11:25). Van ons wordt verwacht, dat ook wí­j levend zijn in al onze uiterlijkheden: náár buiten en ván binnen.

    De tekst veronderstelt, dat wij al ver zijn, héél ver. In feite wordt er gezegd:
    "Mensen, we zijn toch eindelijk wel eens kláár met dat fundament hè; de muren kunnen nu toch onderhand wel eens worden opgetrokken?!"

    Laat u echter niet opjagen. Ga rustig na, of die als vanzelfsprekend veronderstelde fundering er bij u al lí­gt.
    U bént bekeerd; u bént wedergeboren; u stáát op de rots Jezus Christus, het niet na te bootsen algemeen fundament (1 Cor. 3:11). Door uw wedergeboorte is u dat allemaal glashelder geworden.
    U hebt wapenen en gereedschappen gekregen, die geestelijk zijn (2 Cor. 10:4). Een van die gereedschappen is een houweel met vlijmscherpe punt.

    In de onwankelbare rots begint u sleuf na sleuf uit te hakken voor uw éigen fundament.

    Zes sleuven. U vult ze met betonijzer. U giet er beton in, metselt de eerste steenlaag er op.
    ; dát is stevig aanpakken! Parelend zweet op de huid. Eelt in de handpalmen. Pijn in de spieren. Wie gaf u ooit het idee, dat u fluitend - met uw handen in uw zakken - achter Jezus aan het Godsrijk zou binnenkuieren?!
    Jezus, de grote 'Jonathan', hééft het baanbrekend werk gedaan: inderdaad! Glorie!! Voor u - zijn wapendrager - blijft er echter nog wél het een en ander te doen (1 Sam. 14:13). Maar: het loont! De rots Jezus is onwankelbaar (Matth. 7:24). Dát is nooit het punt geweest. Maar nú pas wordt u via uw eigen fundament hecht en onverbrekelijk met Hem verbonden. Deze hele vierde bijbelstudie gaat over het uithakken, het met vlechtijzer vullen, het volgieten, het iets ópmetselen van de eerste sleuf.
    Ja, mijn boemeltje heeft de tijd!
    U niet?! Goed, neem de expres dan maar.
    Toch geloof ik, dat u een keer hier afstapt, wanneer de tijd rijp is.
    Ik doe daar nu een beetje lauw over, maar ik bedóel het toch wat ernstiger. U kúnt de grondslag niet missen van het u áfkeren van alle zelfverzonnen, uit uw zielenleven voortkomende plannetjes.
    U hebt het fundament nodig van het u tóekeren naar de u door Gods Geest ingegeven voornemens. Die gedijen goed in uw gezond wordende geest.
    U hebt deze grondslag nodig, u kunt die niet missen, maar u behoeft die ook niet te missen. De wedergeboorte maakt mógelijk voor u, wat nódig is voor u.
    De wedergeboorte maakt het u óók mogelijk, aan Gods verwachtingen te voldoen.

    U zit nog wat te dubben: dat houweel, dat is figuurlijk bedoeld, dát snap ik. Maar hóe moet ik mij dat nu voorstellen;  en dat betonijzer,  het éérste stéénlaagje??
    Wel:
    - U bidt:
    "Heer, geef mij oog voor alle niet-ter-zake-doende gesloof, zogenaamd voor U." Door zo te bidden tilt u het houweel op.
    - U zegt:
    "Het plan voor een nieuw kerkgebouw. De campagne om het na voltooiing vól te krijgen: eens heel kritisch bekijken."Door zó'n evaluatie - samen met God- laat u het houweel neerkomen.
    - U komt tot dí­t besluit:
    "Heer, altijd éérst overleg met U. Dan is er iets bereikt van hoger waarde dan succes. Dán past mí­jn voornemen in úw voornemens."(Spr. 16:3). Nu bent u aan het betonvlechten.
    - Vóór elk 'beginnen met een plan' erkent u:
    "Uit mijzelf kan ik niets. Ik kan niet tegen allerlei vijandige omstandigheden op. Ik verwacht kracht enkel-en-alleen van U."(2 Kron. 20:12). Nu stort u beton.
    - Als een plan voltooid is, geeft u God de eer. (Jes. 42:8). Nú ligt het fundament afgestreken en met een opgemetseld eerste steenlaagje te wachten op méér.

    Twee slotopmerkingen hierbij:
    - Dat méérdere komt pas aan de orde vanaf bijbelstudie zeven; of ik ook boemel!
    - Dan nog iets, haast te kinderachtig om te zeggen: ga nu niet krampachtig doen. Of u bij elk plannetje:
    "Zal ik nú op pad gaan of wachten tot het ophoudt met regenen?"
    eerst uitvoerig de Heer zou moeten raadplegen.
    De Heer wijst u wel, hoe te handelen. Ach, ik sla u ook veel te laag aan. Sorry hoor.

    12-10-2008, 18:23 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    04-10-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.1.1.2
    4.1.1.2.
    Van het voorafgaande tot het nu volgende: een ontwikkeling volgens bepaalde regels

    Hoe behoort de ontplooiing te zijn van iemand, die met Jezus begint mee te gaan. Het komt mij voor, dat die ontwikkeling een bepaald stramien zal dienen te volgen. Ik meen, dat de 'ideale' gang van zaken als volgt is:
    - bekering, wedergeboorte, leggen van het fundament (aan dat laatste gaan wij nu beginnen)
    - doop in water, doop in de Heilige Geest en doop in vúúr, bijbelstudie zeven
    - geestesgaven, deel acht
    - geestesvrucht, deel negen
    - enz.
    God is immers geen God van wanorde (1 Cor. 14:33).
    Ontwikkeling van aards leven gaat volgens bepaalde lijnen. Er is geen reden, waarom het met de ontwikkeling van geestelijk leven ánders zou zijn.

    U zult mogelijk kunnen tegenwerpen, dat u dit in uw eigen leven niet zo ervaren heeft.
    U zou kunnen opmerken:
    "Ik was allang in water en in de Geest gedoopt. Ik sprák al in tongen. Toen pas kreeg ik oog voor de volledige toewijding aan de Heer: mí­jn kant van de wedergeboorte."
    Ik verwacht niet anders dan dat u iets dergelijks zegt; dergelijke ervaringen ken ik óók.
    De gang van zaken is in de praktijk altijd anders dan het grondpatroon, zoals ik dat hierboven omschreef.

    Toch heb ik de stellige gedachte, dat de Heer ons ieder 'station' wil laten aandoen. Eerder heb ik al eens gezegd:
    Ik heb mensen gekend, die al sommige Geestesgaven gebruikten. Opeens schoot het licht op hun spoorbaan op rood. Ze konden niet verder. Het bleek, dat zij zelfs zo'n volslagen onmisbaar éérste station als 'de bekering' waren voorbijgevlogen met die sneltrein van hen. Wat deden zij: terug naar áf. Daar stond de boemel. Stopte overal! Bekering, wedergeboorte, afzien van doods, nutteloos, aards geploeter- enz. Toen zij eindelijk en te langen leste weer terug waren bij dat rode sein, sprong het op groen.
    Ziet u, het is allemaal niet zo'n ramp. Als u zich maar wilt laten gezéggen (Jac. 3:17) komt het zelfs met de gekste situaties nog wel in orde.
    Nu weet ik niet, passagiers, hoe uw reisplan was. Misschien bent u als argeloos groentje gelijk in mijn boemeltje gestapt. Misschien bent u een uitgekookte tante. U was al ik weet niet hoevér. Toen stond er een sein op onveilig. U hebt het niet genegeerd. Gelukkig maar.
    Laatst was er dat geval van die goed begonnen gelovige, die door alle rode seinen reed. Negenhonderd mensen sleepte hij mee in de dood; een onveilig sein is maar niet niks.

    Toch zit u zich nu ietsjes te verbijten:
    "Ik was al zo lekker ver. En moet je nu zíen!: ah; meneer remt af; er is weer eens een halteplaats. Allemaal uitstappen. Een bof, dat de trein althans blijft staan en niet doorrijdt zónder ons. Dan kunnen wij na het rondneuzen direct weer verder. Kom; laat ik nu niet mopperen; dat éérste station: de bekering! Natuurlijk hád ik mij al bekeerd. Maar zoals nú! . Opeens dat inzicht in mijn tekorten; nee, dát was een ervaring, die ik voordien toch echt nog miste.
    En dan de wedergeboorte! Dat nieuwe als bruisend, gezond makend water, dat smurrie loswoelde en wegspoelde. Wat wás er nog veel vette drab, terwijl ik toch al de gave van kennis gebruikte!
    Daarom, niet zeuren. Rustig rondkijken. Wie weet, welke ervaringen mij hí­er wachten. Nu, hoe héét dit station. Ik zie een hele serie opschriften. Ik zal er maar eens een lezen."

    04-10-2008, 20:03 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    27-09-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4....4.1.1.1.
    Deel vier van bijbelstudie:

    HET NIEUWE LEVEN
    Wedergeboorte

    De bézem door alle doods, onnut gedoe;
    De lóper uit voor wat levend en nuttig is!

    Trait d'union met vorig deel:
    ...en toch; ik kón het niet laten; ik móest het zeggen:
    "Jan, ik denk aan de komende schoonmaak. Dan doen we zoveel waardeloos en overtollig geworden dingen wég. Nu wij bekeerd en wedergeboren zijn, behoren wij ook schoonmaak te houden van bí­nnen."
    (Joke in 3.8.8.2.).
    WEDERGEBOORTE: DE BEZEM DOOR ALLE DOODS, ONNUT GEDOE; DE LOPER UIT VOOR WAT LEVEND EN NUTTIG IS>


    Hoofdgedachten:
    Wedergeboorte brengt u vanuit het opvangcentrum in Gods rijk zélf.

    Gedachten:
    - Het zijn niet dode werken, die God verwacht, maar lévende werken 4.1.
    - Dode werken zijn vergankelijk, levende werken zijn onvergankelijk 4.2.
    - Levende werken kunnen verdonkeren tot dode. Echter ook dit: dode werken kunnen opvlammen tot levende 4.3.
    - Dode werken verheerlijken de mens, levende werken verheerlijken God 4.4.
    - Dode werken zijn vernietigbaar, levende zijn onvernietigbaar 4.5.
    - Dode werken leiden ní­et tot rechtvaardigheid, levende wél 4.6.
    - Dode werken leiden ní­et tot eensgezindheid met God; levende wel 4.7.


    4.1..
    Hoofdgedachte:
    Het zijn niet dode werken, die God verwacht, maar lévende werken

    Gedachten:
    - Levende werken: als grondslag onmisbaar 4.1.1.
    - Levende werken: een vanzelfsprekende zaak 4.1.2.
    - Levende werken: innerlijk begeerd 4.1.3.
    - Levende werken: mogelijk geworden 4.1.4.
    - Levende werken: alomvattend 4.1.5.
    - Levende werken: hoog gekwalificeerd 4.1.6.
    - Levende werken: uit heldere bron vloeiend 4.1.7.
    - Levende werken: steeds verder vervolmaakt 4.1.8.
    - Levende werken: eeuwig blijvend 4.1.9.

    4.1.1.
    Gedachte:
    Levende werken: als grondslag onmisbaar

    Overwegingen:
    - Wat voorafging, nog eens heel in het kort 4.1.1.1.
    - Van het voorafgaande tot het nu volgende: een ontwikkeling volgens bepaalde regels 4.1.1.2.
    - Geen dóde, maar lévende werken: een fundamenteel begrip 4.1.1.3.

    4.1.1.1.
    Wat voorafging nog eens heel in het kort

    Laten wij, voor wij aan dit nieuwe onderwerp beginnen, onze gedachten nog eens ordenen. Hóe ben ik ook weer begonnen?!
    Na de inleiding, (code 0) heb ik in bijbelstudie één eerst een raamwerk gegeen, dat zin geeft aan het hele gebeuren rond de mensheid.
    Wéét u het nog?!
    - God de Vader is zonder enig begin. Aanvankelijk was Hij alleen.
    - Eens begon Hij te spreken. Dit spreken was God de Zoon. God begon ook krácht te ontplooien. Die krachtontplooiing was God de Heilige Geest.
    - God schiep intelligente wezens, de engelen. Náást de geestelijke wereld schiep Hij de wereld van de stof, de materie.
    - God maakte zijn plan bekend om een wezen te scheppen, hoger en met meer mogelijkheden dan de engelen. Dat wezen was de mens.
    - Als gevolg van deze bekendmaking kwam er een opstand ónder en een scheiding tússen de engelen.
    - De opstandelingen / onder hun leider - 'Lichtdrager' -werden uit Gods nabijheid verdreven.
    - Als onverzoenlijke vijanden onder hun leider satan - de vroegere 'Lichtdrager'- proberen zij alles, wat God doet, kapot te maken.
    - Zij vernielden als eerste doelwit de planeet 'Aarde', die God als beginwoonplaats voor de mens had bedoeld.
    - God herstelde die aarde en schiep planten en dieren. Als bekroning van de overwinning van orde op wanorde creëerde Hij tóch: de mens.
    - De duivel - de satan - bracht de mens er toe, God ongehoorzaam te zijn en ontregelde de mensheid zo.
    - God de Zoon kwam onder de naam Jezus naar de aarde om de mensheid in beginsel te herstellen.
    - De duivel trachtte ook Hém te breken. Dat lukte niet. Die nederlaag werd voor de tegenstander het begin van zijn neergang.
    - Wij leven nú in de tijd, dat ieder afzonderlijk mens de mogelijkheid van herstel in eigen leven wáár moet maken.
    - Als een voorhoede van de mensheid dat herstel van eigen leven waargemaakt hééft, komt Jezus terug. Hij schakelt de demonen vrijwel volledig uit.
    - Hij consolideert de overwinning gedurende een lange periode van aanvankelijk herstel.
    - Aan het eind van die periode is er weer een proef voor velen, die eerder nog geen gelegenheid daartoe hadden. In het grote verband van die proef worden de boze machten definitief en volledig uitgeschakeld.
    - Er volgt dan een nieuwe periode van totaal herstel.
    - Aan de eindstreep dáárvan smelt een gelouterde mensheid, die haar doel bereikt heeft, samen met God.
    - God de Vader is dan vergezeld door velen. Aan die toestand van vrede en geluk komt géén einde.

    Deze verkorte opsomming geeft door haar onvolledigheid mijn bedoeling niet precies weer. Zij kan geen aanhechtingspunt vormen voor kritiek. Wilt u studie één herlezen, als iets in het bovenstaande u niet duidelijk is, of als u het ergens niet mee eens bent.

    U zegt misschien:
    "Hé, wat interessant. Ik hoop, dat hij die gedachten nader gaat uitwerken."
    U zult, wat dit betreft, iets teleurgesteld zijn door bijbelstudies twee en drie. Ook in deze vierde en vele, vele latere bijbelstudies zult u deze raamgedachten slechts verspreid aantreffen. Waarom zou ik ook nieuwsgierigheid bevredigen en aan werkelijke levensnoodzakelijke behoeften ní­et voldoen.

    In bijbelstudie twee heb ik een klein onderdeel van het met ((( aangegeven punt behandeld. Voor ik ook iets over ándere punten heb gezegd, zal er 'nog heel wat water door de Rijn zijn gestroomd'. Ik zal het u sterker vertellen: bijna de hele bijbelstudieserie - op het allerlaatste staartje na dan - zal dí­t punt betreffen.
    Ga u maar na: dat wáármaken van het nieuwe leven in de eigen persoonlijkheid, omvat héél veel: de bekering, het uzelf toekeren naar God is van vele slechts een eerste stap.

    In bijbelstudie drie behandelden wij de tweede stap: wedergeboorte. Wij gaan nu beginnen aan bijbelstudie vier. Die is eigenlijk een verdere uitwerking van wat hiervóór verteld werd over de wedergeboorte.
    Zo is het ook met de volgende bijbelstudies tot en met zes.

    27-09-2008, 20:55 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (1 Stemmen)
    20-09-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.3.7.4.
    3.7.4.
    Overwinning over élke vijand.

    - Wij weten, dat een ieder, die uit God geboren is, niet zondigt, want Hij, Die uit God geboren wérd, bewaart hem en de boze heeft geen vat op hem (1 Joh. 5:18).

    Wat wéét die Johannes veel!:
    - hij dénkt niet, dat:
    - hij vermóedt niet, dat:
    - hij meent niet, dat:
    het ergens misschien ongeveer zo-en-zo zou kunnen zijn.
    Nee; hij wéét, dat het hí­er zeker en precies zo-en-zo í­s.
    Dit lijkt misschien ietsepietsjes aanmatigend, maar dat í­s het niet. Waaróm is hij zo zeker van zijn zaak? Hierom: hij weet zijn weetje wel. Zijn wedergeboren zijn is doende, hem een geestelijke deskundigheid te geven. Op grond daarvan zegt hij nú:
    "Iemand, die uit God geboren is, zondigt ní­et."

    Nu even opletten. Het laat zich voorstellen, dat er een wedergeborene is, die 'op zijn lijn moet letten'. Zijn vrouw helpt hem daarbij. 's Avonds laat opent hij zo stil mogelijk de koelkast voor 'toch maar een hapje'. Waakzaam roept zijn vrouw nochtans:
    "Wat doe je!?"
    Schaapachtig antwoordt hij: "O, niks!"

    Nee: niet direct roepen:
    "Hij loog; hij ging fout; zie je wel, dat het niet klopt! Hij zondigde wél."

    Bedoeld wordt in deze tekst, dat een wedergeborene vrij is van belangrijke overtredingen. Uiteraard zijn er ook verborgen onnauwkeurigheden. Dat zijn incorrectheden, die hij nu nog niet bij zichzelf in de gaten heeft.
    Hij zal echter leren om ook die te doorzien. Met Gods hulp zal hij ze van zich gaan verwijderen (Ps. 19:13, 14).
    Bovendien is er het vooruitzicht om ook boven domme struikelingen, zoals hier geschetst, uit te groeien (2 Petr. 1:10).

    Dus: een wedergeborene krijgt kracht om alles van zich te doen, waarvan hij zich bewust wordt, dat het fout is. Jezus, de Eerstgeborene uit de Vader, bewáárt zijn jongere broertjes en zusjes. Eerst beschermt Hij ze tegen grove misstappen. Hij gaat hen steeds intenser bewaren, naarmate zij meer meewerken. Sta Gods Geest daarom toe om uw innerlijke toestand tot in alle uithoeken te doorlichten. Dát is meewerken.

    De vijand -de boze, de duivel- patrouilleert rond het levenshuis van de wedergeborene. Vroeger -ach, die gouden tijd van tóen- konden de demonen zó naar binnen lopen.
    De buitenkant van zijn leven -zijn gedragingen, zijn presentatie naar de omgeving- was al helemaal geen punt. Alle muren dááromheen waren in ieder gevál ingestort (Neh. 2:13). Zijn eigenlijke woning -zijn ziel- was voor hen ook nagenoeg vrij toegankelijk. En: zelfs zijn diepste wezen -zijn geest- was niet veilig.
    Toen -bij de bekering- werd met de herbouw van de muur begonnen (2:17). Eerst leek het nog nergens op (4:3), maar de muur kwam op hoogte (6:15) en de deuren werden ingehangen (7:1). Toen de wedergeboorte wat ging vorderen was de tijd van 'de zoete inval' voor satan en zijn handlangers goed voorbij.

    U -wedergeborene- hebt echter nóg op afgelegen plaatsen voegen in uw muren, waar het cement wég is. Daar kán een breekijzer in. Door kleine slordigheden "wat doe je " "o niks" "wil je dan maar eens gauw ophouden met 'niks te doen'."- zijn er ongegrendelde ramen.
    Ook nú nog dringt er wel eens een inbreker binnen, maakt zich uit de voeten met de een of andere kostbaarheid. De volgende dag zegt u:
    "Waar zijn mijn blijdschap en mijn vrede. Gisteren had ik ze nog!"
    Maar buiten ziet u opeens de insluiper van die nacht met in de zak op zijn rug uw zekerheid en vertrouwen.
    Jezus wil u helpen, ook de laatste voeg in uw muur met cement van de hoogste kwaliteit en hardheid af te dichten. Als u Hem toestemming geeft, voorziet Hij elk raam en elke deur van een inbraakbeveiliging. Wanneer er maar een demon in uw túin springt, flitsen de lampen dáár al aan. Wanneer een inbreker mórrelt aan uw deur, gáát het alarm al met een directe verbinding naar uw steeds beter werkend geweten.
    U -mede wedergeborene- gaat naar een lichtende toekomst, zonder ongenode, langvingerige, moorddadige, ziekteverspreidende gasten.
    Klimijzer, koevoeten, glassnijders, valse sleutels, schroevendraaiers, maskers, vilten pantoffels, handschoenen, dievenlantaarns; ze worden tandenknarsend opgeborgen.
    "Bekeken zaak",
    gromt de bevelhebber:
    "Wij hebben geen vat op hem, tenzij hij in de toekomst de boel door zorgeloosheid zou gaan verwaarlozen. Voor het moment: afwachten en voortdurend in het oog houden."

    Ik neem echter aan, dat ze -wat u betreft- kunnen wachten tot ze een ons wegen. De overwinning over elke vijand uit het donkere bos smaakt immers veel te zoet.

    Wel, álles wat ik over de wedergeboorte wilde zeggen, heb ik nu wel gezegd. Ik wilde het woord nu maar geven aan Jan en Joke. Ik ben benieuwd, hoe zij déze klus klaren.

    20-09-2008, 20:54 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    13-09-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.3.7.3
    3.7.3.
    Overwinning over élk aards denken.

    - Al wat uit God geboren is, overwint de wereld. En dit is de overwinning, die de wereld overwonnen heeft: ons gelóóf! (1 Joh. 5:4).

    Wat is nu eigenlijk 'de wereld'. Sommige mensen denken dan allereerst en uitsluitend aan zulke dingen als:
    - disco gehos
    - biertje hijsen aan de bar
    - prins Carnaval kiezen.
    Als deze en dergelijke verrichtingen niet tot het eigen levenspatroon behoren, zou iemand kunnen denken:
    "Zo, ik ben vrij van wereldgezindheid."
    Maar zo eenvoudig ligt dat niet. 'De wereld' -die overwonnen moet worden- zit in uw eigen hersens. Het is een manier van denken: aardse overleggingen in plaats van hemelse.
    - Wanneer u zich rillerig voelt, grijpt u misschien direct naar een grieppoeder. Het komt niet bij u op om die infectie nu eens op een ándere manier tegemoet te treden. Dát is 'de wereld.'
    - Wanneer u zich nerveus voelt, neemt u een pil. U hebt zelfs geen gedáchte om een verandering in uw levensstijl ook maar te overwégen. Dat is óók de wereld.
    - Wanneer u zich bedreigd voelt, doordat u iets hoort van geklets over u, roddelt ú over die roddelaars: idem.
    - Wanneer God uw gebed niet ogenblikkelijk verhoort, zet u uw geloof direct op een laag pitje. Idem.
    Sommige mensen zijn van mening, dat zij al héél anders denken, als het volgende gebeurt:
    - Wanneer zí­j zich rillerig voelen, zeggen ze:
    "Kom maar, koorts. Doorglóei mij maar eens een nacht lang. Ruim alle vuiligheid maar eens op."
    Beter, véél beter, maar niet wézenlijk anders.
    - Wanneer er over hén gekletst wordt, putten zij kracht uit de wetenschap, dat die laster ten onrechte is. Idem.
    - Wanneer hún gebeden niet direct verhoord worden, probéren zij dóór te gaan met geloven. Idem.
    Maar ook op déze manier ben je nog niet écht overwinnend bezig. Alleen de wedergeboorte maakt ons tot werkelijk zegevierende mensen.
    - Wanneer een wedergeborene zich rillerig voelt, is hij uiteraard niet bang voor een reinigende, schoonspoelende koorts. Maar hij heeft diepere inzichten. Hij weet, dat Gód zijn dokter wil zijn (Ex. 15:26). In kleine en grote ziekten consulteert hij éérst Hem, evenals in elke andere nood (Jes. 8:19).
    - Wanneer een wedergeborene zich zenuwachtig voelt, doet hij wat aan zijn overvolle agenda. Nee, hij doet méér! Hij weet, dat hij de nabijheid van zijn Heer nodig heeft voor zijn broodnodige rust (Matth. 11:28). Hij rust niet, voor hij die rust gevonden heeft (Hebr. 4:10).
    - Wanneer een wedergeborene bemerkt, dat hij belasterd wordt, heeft hij uiteraard de blijde zekerheid, dat van al het lage geroddel niets waar is (1 Petr. 3:16). Maar hij heeft méér. Hij heeft de kracht om voor zijn vijanden te bidden (Matt. 5:44). Hij kan de mensen zegenen, zelfs als zij een hekel aan hem hebben (Luk. 6:28).
    - Wanneer een wedergeborene bemerkt, dat verhoring van zijn gebeden uitblijft, gaat hij door met zijn seinen aan God (Dan. 10:2, 3 en 12). Hij kiest misschien een ander kanaal of een nieuwe golflengte, maar: hij blíjft in contact.

    U bent wedergeboren. U hebt door Gods goedheid de weg gevonden. U kunt opstijgen boven het aardse denken. U bent geen rups meer in het gras, maar een vlinder tussen de wolken en de blauwe lucht.
    Uw geloof in God kracht leidde u er toe, om zich voor het nieuwe leven open te stellen. Nú begint u de resultaten te zien. Veelkleurige, prachtig getekende vleugels glanzen in de zon. Vanuit een stralende hoogte kijkt u dankbaar en glorieus neer op die bergen van vróeger, die molshopen van nú.
    - Wat héb ik toch getobd over de vraag, of ik bij ziekte ook wel eens naar een dokter mocht. O, die vrijheid van nú!
    - Wat verdrong ik mijn spanningen toch met steeds krampachtiger gebed; en dan die ontspannenheid van nú!
    - Wat probéérde ik toch met samengeknepen lippen en gebalde vuisten van de mensen te hou-ou-ou-ou-den; zalige vanzelfsprekendheid van nu!
    - Wat moest ik toch in mijn geloofsleven 'voor elke fles een kurk hebben; dat zachte genezende vertrouwen van nu.

    Maar wat zí­e ik: er verzamelen zich nu een aantal ní­et wedergeboren mensen, die bekeerd zijn of mogelijk alleen maar denken, dat zij bekeerd zijn. Ik zal ze maar eens even aanspreken:
    Laat ik het nog eens op een andere manier belichten. U denkt bijvoorbeeld:
    - í­k zwier niet over de dansvloer
    - í­k hef het glas ní­et in de nachtclub
    - í­k kijk in de kleine uurtje niet naar twijfelachtige t.v. producten
    integendeel:
    - toen mijn dochter verkering kreeg met een andersdenkende, heeft ze ze tóch uí­tgemeten gekregen!
    - als een van de laatsten verzet ik mij tegen inenting van mijn kinderen
    - waar vroeger de hellevisie stond, hangt nu een portret van het geliefde evangelisten echtpaar (Luk. 18:11, 12).
    Het klinkt allemaal wel leuk; nou ja; allemáál?! U bent echter -op zijn best- nog een rups, die zijn vlinder mogelijkheden ongebruikt laat. Ga het feest van de overwinning op het aardse denken nu eens méévieren.

    Nog even een woordje tot alle discohossers, biertjehijsers, carnavalsvierders, dansvloerzwierders, nachtclubbezoekers, t.v.-fanaten. Die komen namelijk nu óók aangedromd. Zij vragen min-of-meer verontwaardigd:
    "Wij zitten zeker helemáál fout volgens u!?"
    Mijn antwoord:
    "Ik ga geen gevallenleer ontwikkelen. In deel één plus twee staan met betrekking tot dit punt behartenswaardige dingen. U had deel drie eigenlijk nog niet eens mógen lezen. Eén persoonlijke conclusie zult u mij -naar ik aanneem- wel toestaan: bovengenoemde verrichtingen maken deel uit van een bepaalde levensstijl. Die manier van leven is niet de meest aangewezen weg om tot een goede ontplooiing als Christen te komen. Maar wat hier nu verder van zij: als u voor uzelf ervan overtuigd bent, dat u goed zit (Matth. 9:12), wat zou í­k dan nog kunnen zeggen? U móógt immers genieten (Pred. 3:13) en feestvieren (Ex. 12:14). Een beperkende voorwaarde daarbij is slechts, dat u binnen door God gestelde normen blijft. Wanneer u echter voor uzelf wéét, dat u níet goed zit en dat u normen overschrijdt, streef dan naar de 'rups status'. Uw eigen geweten kan u meestal heel aardig op weg helpen bij het zelfonderzoek, dat daarvoor nodig is."


    Nu onderbreken ze mij; ze snappen er -zo te horen- nog niet véél van:
    "Wat?... en u zei net, dat een rups óók nog maar niks was."
    "Nee, dat zei ik niet, bedóelde ik althans niet te zeggen. Ik blijf erbij: zie eerst maar eens een rups te worden. Een rups is een stadium, dat je gehad moet hebben om je doel: 'vlinder zijn' te bereiken."

    Pfff; de Engelsen zouden zeggen:
    "It is me what", (grapje)
    maar wí­j zeggen maar gewoon:
    "Het is me wat met al die misverstanden."
    Waar ging het in dit punt nu ook al weer over? De wedergeboorte laat je metterdaad uit een vroeger als onverbiddelijk ervaren patroon uitbreken. U hebt altijd als siervissen in een kom van aards denken gezwommen: kop aan staart, kop aan staart. Uw kom is nu leggegoten in een rivier van hemels denken. Blijf nu niet ook dáár in een kringetje rondzwemmen: kop aan staart, kop aan staart. Flits wég: de ruimte in.

    13-09-2008, 20:34 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    08-09-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.3.7.2
    3.7.2.
    Overwinning over élke wanhoop.

    - God heeft ons naar zijn grote barmhartigheid door de opstanding van Jezus Christus uit de doden doen wedergeboren worden tot een levende hoop, tot een onvergankelijke, onbevlekte en onverwelkelijke erfenis (1 Petrus 1:3,4).

    Hebt u het verhaal van Hosea en Gomer wel eens gehoord?! Nee?; dan vertel íík het, heel in het kort:
    ....................
    God wilde iets duidelijk maken aan de mensen:
    - over versmade liefde en eeuwige trouw
    - over verbijstering door eigen schuld en redding door genade.
    Het stuk, dat alles uit moest beelden, was sterk, heel sterk; hoe kón het ook anders. De rollen echter van de hoofdfiguren waren zwaar
    Hosea, een profeet, een trouwe volgeling van God, kreeg van Hem de opdracht om te trouwen met Gomer. Zo-op-het-oog was ze een keurig meisje. Er zát echter in haar karakter í­ets héél erg mis; er was bij haar een uitgesproken geneigdheid om ontrouw te zijn (Hosea 1:2).

    Er kwamen kinderen. Hosea gaf aan die kinderen (zoon, dochter, zoon) vréémde namen.
    - Jizreèl, dat kon je nog op twee manieren uitleggen: God verstrooit, veegt iets uit elkaar, of: God zááit (1:4).
    - Bij het tweede kind echter -een dochter- was er al geen twí­jfel meer; het was een nare naam: Lo Ruchama, geen ontferming (:6).
    - En de derde naam was ook al zo sneu: Lo Ammi, niet horend bij het volk, bij de veiligheid (:9).
    Die namen hadden een betekenis, zoals dat toen dikwijls was: ze wezen óp en waarschuwden tégen gevaar.
    Dat gevaar leek in het jonge gezin vér weg. Maar toen kwam de valse vriend, die aan Gomer koeien met gouden horens beloofde. Het kón niet op: wol en vlees, olie en drank. Zij bleek de waarschuwing, in de naamgeving besloten, niet te hebben begrepen. In haar karakter kwam de zwakke stee naar voren, de geneigdheid tot ontrouw. Zij ging mee, liet haar man, haar brave Hosea; alleen (2:4).
    En toen liepen alle dingen voor arme, domme Gomer mis. De feesten met haar nieuwe vrijer: wat waren ze gáuw over (2:10).
    Het was, of ze bij alles, wat ze deed, tegen een muur liep. Nergens kon ze meer een weg vinden (2:5). Ze verlángde naar Hosea (:6), maar ze was slavin bij anderen (3:2).
    Haar gladde, glanzende, gouden kettingen (2:12) veranderden in ruwe, roestige, ijzeren ketenen.
    Ergens thuis zijn, ontferming, veiligheid, het waren onbereikbare begrippen geworden uit een verleden, dat niet meer kon worden teruggehaald (2:2,11).

    Echter: Hosea hí­eld nog zoveel van haar. Hij wí­st, dat haar leven verwoest werd (:11). Hij wilde naar haar toe, haar vriendelijk toespreken en weer hóóp geven. Hij wilde haar weer horen zí­ngen (als jong meisje hád ze toch een stemmetje!) (: 13,14). En hij wí­st het: ze zou nu echt tegen hem zeggen:
    "Hosea, jij bent de enige." (:15).
    In de laaiende oven van de slavernij schroeide de ontrouw immers wég (:16). Na de zware crisis zou het tussen hen hélemaal goed worden, voor altijd (:18).
    De dag kwam, dat God tegen Hosea zei:
    "Ga ze nu maar halen, de tijd is rijp." (3:1).
    Hosea gí­ng. Hij kocht haar vrij (:2), nam haar mee, zei:
    "Dit is nog maar het begin van het geluk. Er komt veel meer. Eerst moet je in de rust en tot innerlijke vrijheid komen (:3). En dáárna; dan zijn wij wérkelijk voor elkaar. Jij voor mij; ik voor jou (:5). En onze kí­nderen?! Dí n pas krijgen zij hun goede namen: God zaait; en Ruchama: wél ontferming en Ammi: wél bij het volk horend."(1:11,12).

    Zó kwam dat kleine stommerdje, die Gomer, door de hulp van trouwe Hosea, vrij uit dat donkere slavenverblijf. Het zou ook haar dóód zijn geworden, als ze daar gebleven was. En toen ze weer bij haar huisje stond met de peuters om zich heen, drukte zij Jizreël tegen zich aan en zei:
    "God zaait hoop in mijn hart."
    Lachend en schreiend keek ze toe, hoe Hosea kleine Ruchama hoog optilde. Ze riep:
    "God heeft zich ook over mí­j ontfermd."
    Toen nam ze zélf Ammi op haar arm en ging verder:
    "Jij hoort bij ons en ik hoor bij jullie en wij blijven bij pappie en samen zijn wij van de Heer." (2:22).
    .......

    De hele mensheid heette: Gomer. God gaf haar de levensadem en schitterende mogelijkheden om te bouwen, te beschermen en te verenigen. Heel snel '-al in de hof van Eden- kwam de verleider en beloofde zulke geweldige dingen als: heel diepe kennis. De eersten van de mensheid -Adam en Eva- lieten zich daardoor verleiden. De opwindende inzichten, die hun beloofd waren, stelden echter teleur. Er waren dorens en distels en de weg terug naar het goede land van God was versperd. Er was een radeloos gezoek naar het verloren paradijs. Om de tastende handen sloten zich echter de boeien van steeds meer zonden. De kroon van aardse wijsheid drukte zo zwaar, dat er wonden van kwamen.

    God evenwel werkte aan een reddingsplan. Hij had de wereld lief, zag met deernis (Jes. 16:11) de verloedering van de mensheid, die hij aan zijn zijde wí­lde hebben. Door zijn profeten liet Hij haar troosten en moed inspreken (Jes. 40:1, 2). Die profeten maakten zijn beloften bekend, dat er eens weer vreugd zou zijn, eeuwige vreugd (Jes. 35:10) en een voortdurend blij zingen! (Jer. 30:19). Die profeten vertelden ook, dat er een nieuw verbond zou komen tussen God en de mensen (Jer. 31:31) en dat de dwaasheden zouden verdwijnen.

    Precies getimed, perfect gepland, kwam de grote Redder, de wérkelijke Hosea (Gal. 4:4). Jezus werd geboren, werd volwassen, streed zijn titanenstrijd. Hij overwon élke barrière zelfs die van de dood. Hij kocht de mensheid vrij, betaalde de prijs. De weg naar het glanzende morgenlicht van de volle dag was begonnen (Spr. 4:18).

    Door een weg van loutering, doet Hij hen, die Hem aangenomen hebben, bewuste discipelen worden. Ze gaan beseffen, wat er vóór hen en áán hen is gebeurd en wat er í­n hen aan het gebeuren is. En jubelend gaan bevrijde mensen aan de gang. Alles wás afgebroken, onveilig, uit elkaar gevallen. Nu echter kan de mensheid weer beginnen te doen, waarvoor ze is bestemd: scheppend, beveiligend, samenbindend werk.
    Wég is de wanhoop, met de donkerte daarachter. Herboren staan vólkeren aan het begin van hoop en leven. Daarachter, badend in het licht, Gods onvergankelijke, absoluut reine, altijd frisse geschenken, die nog uitgedeeld gáán worden.

    Ook ú, wedergeborene was: Gomer. Net als zij, hebt u zich laten omturnen door de vijand. Als kind had u geweldige, sluimerende mogelijkheden in u. Maar nadat u verleid was, veranderden uw mogelijkheden in moeilijkheden. Elk pad liep dood op een muur. Elke keer moest u weer zeggen: een ervaring rijker, maar een illusie armer.
    En: hadden die ervaringen u nu maar verrijkt. Ze verbitterden u in plaats van u wijzer te maken:
    - als stenen lagen zij op uw hart
    - als boeien om uw belevingswereld
    - als ketenen om uw mogelijkheden tot ontplooiing.
    U zócht naar het geluk, maar u raakte steeds verder van huis. U was als een vliegje in een web geraakt. Uw hevige gespartel maakte u niet vrij. Integendeel: de spin werd gealarmeerd. Hij was al begonnen om u in een cocon te begraven.

    God echter hield u in het oog. Hij bleef kloppen op de deur van uw hart. Toen u zich bekeerde, ging die deur open. Jezus kon u vrijkopen. Er kwam perspectief, dat uw leven zou worden hersteld, dat u Gods vriendelijke stem weer zou kunnen horen.
    God wilde u een muziekinstrument geven, om Hem te loven. Laten wij zeggen: een blokfluit. Bij uw bekering kreeg u alvast het mondstuk. Het geluid, dat er uitkwam, klonk nog wat monotoon. Er was echter althans een begin.
    Daarna kwam de loutering. U was vrí­jgekocht, maar u wilde vérder. U wilde uw innerlijk laten herstellen. Dan zou u weer écht blij kunnen zingen, werkelijk hoop hebben, God voor altijd in uw hart sluiten als Enige, afrekenen met het kwaad.
    U gaf God de kans om u wedergeboren te doen worden en dat káns geven door ú was ook weer genade van Hém. God bewerkte die wedergeboorte. In zijn barmhartigheid schonk hij u 'de rest van de blokfluit'.
    Wég is nu de radeloosheid, wég zijn de banden van de dood. U leert spelen op uw compleet geworden blokfluit.
    Open is Gods rijk, stralend de hoop, overweldigend het léven. Overwinnend snelt u voort, steeds verder weg van de wanhoop. Steeds dichter komt u bij uw oneindige, nieuwe mogelijkheden.
    Samen met Hem gaat u mensen blij maken, troosten en beveiligen.

    Iemand zou nog kunnen zeggen:
    "Die teksten uit Hosea 2 gí­ngen toch eigenlijk niet eens over Gomer, maar over het volk Israël?"
    Akkoord, akkoord. Ik ben er echter zeker van, dat Gómer in het klein dezelfde ervaringen heeft gehad, die 'het voorbeeld volk' late in het groot had en die de hele wereldbevolking nu nóg weer eens uitvergroot heeft.

    Iemand anders zou echter een veel lastiger opmerking kunnen maken: Hij of zij zou kunnen zeggen:
    "Alles wordt veel te donker voorgesteld:
    - voorbije feesten
    - paden, die uitlopen op muren en moerassen
    - geen sieraden, maar slavernij in ketenen
    - dorens en distelen
    - wonden, vervlogen idealen en verbittering
    - een leeggezogen mugje, verpakt in spinrag, maar dat is pure bangmakerij! Iedereen, letterlijk í­edereen, staat er toch veel beter voor!"

    Pfff… wat moeilijk, wat móeilijk! Waarom allereerst?!:
    Ik moet er rekening mee houden, dat sommige mensen deel drie al lezen, zonder zich deel één plus twee eigen te hebben gemaakt. Dat is héél complicerend. Ik kán niet telkens weer dat hele eerste plus tweede deel ophoesten. Laat ik in ieder geval dí­t als antwoord geven:

    Ik zit zelf ook wel eens met die sombere schildering. Ik zie zoveel feestvierende, zelfverzekerde mensen om mij heen. Ik ken er zó veel, die altijd meester zijn van elke situatie. Zij trekken op dit ogenblik weer aan mijn geestesoog voorbij: de onverslaanbare idealisten, de levenskunstenaars, de geslaagden.

    En toc: ook zíj, juist zí­j weten het: de tijden:
    - van verslagenheid en uitzichtloosheid
    - van vernedering en hoon
    - van tegenslag en verraden worden door vrienden
    - van teniet gegane plannen en kapot makend verdriet, dat je leger maakt dan leeg
    zijn er ook (Pred. 3:4) en winnen het soms op de duur.

    U denkt misschien: wat hij in dit punt zei, is niet voor híer , í­s niet voor nú, í­s niet voor mij.
    Geloof me: het is wél voor ú. Eens zullen ook het 'hier' en het 'nu' aan de orde komen. Maar, aangezien het dan tóch eens komt, waarom dan het beraad over deze zaak uitstellen?
    Overweeg, wat ik zei: hí­er en nú.

    08-09-2008, 18:53 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    01-09-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.3.7.- 3.7.1.
    3.7.
    Hoofdgedachte:

    Geestelijk geboren worden leidt tot overwinning.

    Gedachten:

    - Overwinning over elk obstakel 3.7.1.
    - Overwinning over elke wanhoop 3.7.2.
    - Overwinning over elk aards denken 3.7.3.
    - Overwinning over elke vijand 3.7.4.


    3.7.1.
    Overwinning over elk obstakel.

    - Heerlijke dingen zijn van u te zeggen; o gíj,stad van Gód!! Rahab en Babel vermeld Ik als degenen, die Mij kennen; zie: Filistea én Tyrus mét Ethiopií«: deze is dáár geboren. Ja,van Sion wordt gezegd: ieder van hen is ín haar geboren!! Hij, de Allerhoogste, bevestigt haar. De HERE telt bij het opschrijven der volken: deze is dáár geboren... zij zingen bij reidans: "Al mijn bronnen zijn ín U." (Ps. 87:3-7).
    De dichter van deze psalm is echt oosters-opgetogen over Jeruzalem; zijn stad.
    Hij weet er fijne dingen van te zeggen; wil al met een opsomming beginnen. Maar: opeens í­s het er weer: die verdieping, die 'geestverruiming', dat inzicht in de toekomst: de profetie.
    De heerlijke dingen, die hij zou wí­llen zeggen slikt hij in; opeens ziet hij in zijn stad Egyptenaren en Babyloniërs, vijanden van ver.
    Hij ziet ook Filistijnen, vijanden van dichtbij. Ook Tyriërs, concurrenten op handelsgebied, zijn er. Tenslotte nog volken uit het diepe zuiden - Ethiopií«rs - die je al helemáál nooit in de heilige stad zou verwachten.
    Al die vreemden zijn er echter niet als vijanden; ze horen er állemaal hélemaal thuis. Niet alleen als vólkeren; neen: ieder afzonderlijk persoon van hen heeft geboorterecht in Jeruzalem. En ze zingen maar; en ze zingen maar;
    "God heeft ons hier laten geboren worden. Onze levensbronnen zijn hí­er."

    Wanneer hij ophoudt, weet hij, dat hij over zijn geliefde stad heerlijker dingen heeft gezegd, dan hij óóit zélf had kunnen bedenken. En gepuzzleerd blijft hij nog een poosje aan het navorsen: "Wat zou God toch bedóeld hebben met de woorden, die Hij mij liet spreken?!"(1 Petrus 1:10).

    Na zoveel eeuwen weten wij nu heel wat méér. Die profeet van toen kon zich niets heerlijkers voorstellen dan Jeruzalem, de hoofdstad van Israël. Toch waren die stad en dat land maar de tí­jdelijke bergplaats van de nog ingepakte schatten van God. Het permanente paleis voor de steeds meer onthuld wordende kostbaarheden is nu kláár! (3.5.4.) Het Jeruzalem van tóen is de afbeelding geweest van het koninkrijk van God van nú.

    Maar: wie is dan in déze tijd Rahab (Egypte) en Babel enz.
    Dat bent ú!:
    U, medewedergeborene, was vóór uw bekering:
    - misschien ver weg van Gods koninkrijk, als die Ethiopiërs
    - misschien koel-vijandig op een afstand: Babel en Egypte
    - mogelijk heet-vijandig van héél dichtbij: u was opgegroeid in een kerks gezin en had zich losgemaakt van de daar heersende opvattingen. Wat schópte u tegen 'het geloof'aan. Ze konden in de kerk maar aanroepen:
    "De Filistijnen over u!"
    wanneer u weer áánstormde.
    - wellicht een heel mooie, beschaafde levensvisie toegedaan. U -inwoner van Tyrus- kon daarmee bést wedijveren met het geloof in Jezus.
    Maar: ver of dichtbij: het koninkrijk van God was voor u on-be-reik-baar. Tastend zocht u, of u ergens iets kon vinden (Hand. 17:27), maar dat afschuwelijke donker (Ps. 107:10)! Het geluk kwam soms vlákbij u, maar bíijvend grijpen kon u het nóóit. Hoe kon u de hemelhoge bergen, die u scheidden van 'de lichtstad' overwinnen? U zag geen kans.

    Toen bekeerde u zich. En opeens stond u bovenóp de obstakels. U was wég uit het rijk van de nevelsluiers (Jes. 25:7), wég uit de diepte van het niet-begrijpen (Ps. 40:3). U stond op een rots (Ps. 40:3). U zag het koninkrijk, die hoge stad (Op. 21:16), fonkelend in Gods zon.
    U zette dóór.
    God had aan de deur van uw hart geklopt. Bij uw bekering liet u Hem in de hal van uw levenshuis.
    Toen u echter erin toestemde, te worden wedergeboren, kwam God in uw 'eetkamer'. Niet ú bood Hém daar een maaltijd aan, maar Hí­j ú (Op. 3:20).

    En zó is het toen gegaan: u, Egyptenaar, Babyloniër, Palestijn; u werd door die maaltijd, dóór dat samenzijn met God, hérboren; í­ngeboren in zijn rijk. Hij gaf u in dat land de rechte van een -van ouds- gevestigde. U bent nu thuis in zijn stad.

    Vér weg -aan de einder- staan de bergen, waarachter uw vroegere wereld ligt. Dáár is de bron, waaruit u vróeger dronk: dat zonderlinge, giftige ratjetoe van marxisme en oosterse wijsheden en 'redelijk' westers denken. Maar nú is uw bron hiér; een duidelijke, eerlijke, onvermengde stroom van levende, geestelijke gedachten.

    Uw bekering bracht u verwachtingsvol vóór de poort.
    Uw wedergeboorte deed u alle obstakels meer definitief overwinnen.
    Glorieus en dankbaar gaat u nu dóór de poort.

    01-09-2008, 20:42 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    24-08-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.3.6.4.
    3.6.4.
    Kracht om te regeren.

    - Jezus zei tot Petrus:
    "Voorwaar, Ik zeg u: gij, die mij gevolgd zijt, zult in de wedergeboorte, wanneer de Zoon des mensen op de troon zijner heerlijkheid zal zitten, ook op twaalf tronen zitten om de twaalf stammen van Israí«l te richten." (Matth. 19:28).

    God wil ménsen betrekken in de regering van het heelal. Daarbij is er niets te bedenken, waarover ze ní­et zouden regeren (Hebr. 2:8), ook niet de láátste planeet van de buitenste zon van het uiterste melkwegstelsel. Voor zulk een betrekking moet men wél aan hoge aanstellingseisen voldoen.
    Het uitgangspunt van ons, mensen, is bijzonder slecht. De duivel heeft er werkelijk álles aan gedaan om ons in hopeloze conditie te brengen. Maar voor iedereen is het mogelijk om uit de troep te komen (Titus 2:11).
    Deel twee vertelt u van de eerste stap: de bekering. Ik ga dat nu niet allemaal herkauwen. Dit deel behandelt de tweede stap: de wedergeboorte met zijn doorwerking. Volgende delen bouwen daarop weer verder.
    De vernieuwing van een mens is zo iets geweldigs, dat de hele schepping erdoor wordt aangemoedigd om zich óók te vernieuwen. De schepping zit ook gewoon op die kick te wáchten (Rom. 8:19).

    Daarom kan Jezus Petrus ook zo bemoedigen. Hij zegt:
    "Er komt een heel nieuwe wereldorde (Jer. 31:22). Ik zal daarvan de stralende kern vormen. Jullie -sptsafbijters - zullen daarin echter óók centrale figuren zijn (Jes. 32:1).
    Onze Heer Jezus Christus is hier niet bezig om báántjes uit te delen. Hij maakt zijn discipelen ook niet blij met een dode mus. Daar is hij het type man niet voor. Wat Hij zegt, snijdt altijd hout. En wanneer Hij zo'n uitspraak dan ook nog eens inleidt met 'Voorwaar', spits dan de oren helemaal. In zo'n geval kondigt Hij toch echt wel een wét af. En een wet van Hem is juist en er wordt de hand aangehouden. Met zulk een wet houdt je rekening.

    U -wedergeborenen- bent op de lange weg van de rehabilitatie al enigszins aan het vorderen. Er gaan mensen voor u uit; anderen komen achter u aan. In bijbelstudie twee is dat uitvoeriger uitgewerkt.
    Hoe dan ook; ik héb u steeds aangemoedigd; ik doe dat nú; ik blí­jf het doen. Jezus spreekt tegen Petrus in diens begrippenwereld. In mijn bemoediging voor ú vertaal ik zijn woorden zó:
    "Jullie -voortrekkers in Gods koninkrijk- worden ééns met een volheid van macht in een middelpuntspositie geplaatst. En rondom jullie: een volheid; een mensenzee van gelukkigen."
    U hebt echter mijn aanmoediging steeds minder nodig. U oefent en kweekt kracht (Ef. 6:10). U eet verder van de goede gaven, die God voor u heeft klaargezet (Jes. 55:1). Al etende neemt uw eetlust toe. Ik hoef u al niets meer te vertellen. U hebt de nieuwe mens in uw leven toegelaten. Een nieuwe natuur met ongekende kracht. Tomeloze energie stuwt u wég van het duister, tilt u naar de toppen van liefde tot God en de naaste. De explosieve dynamiek maakt eens van u een regeerder; geen báásspeler, maar een dienaar (Matt. 23:11).
    Want: de hoogste vorm van heersen is: dienen.

    24-08-2008, 18:24 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Archief per week
  • 27/09-03/10 2010
  • 13/09-19/09 2010
  • 06/09-12/09 2010
  • 30/08-05/09 2010
  • 16/08-22/08 2010
  • 09/08-15/08 2010
  • 02/08-08/08 2010
  • 12/07-18/07 2010
  • 05/07-11/07 2010
  • 28/06-04/07 2010
  • 14/06-20/06 2010
  • 17/05-23/05 2010
  • 03/05-09/05 2010
  • 26/04-02/05 2010
  • 19/04-25/04 2010
  • 05/04-11/04 2010
  • 22/03-28/03 2010
  • 15/03-21/03 2010
  • 08/03-14/03 2010
  • 01/03-07/03 2010
  • 22/02-28/02 2010
  • 15/02-21/02 2010
  • 08/02-14/02 2010
  • 01/02-07/02 2010
  • 25/01-31/01 2010
  • 18/01-24/01 2010
  • 11/01-17/01 2010
  • 04/01-10/01 2010
  • 28/12-03/01 2010
  • 14/12-20/12 2009
  • 07/12-13/12 2009
  • 30/11-06/12 2009
  • 23/11-29/11 2009
  • 16/11-22/11 2009
  • 09/11-15/11 2009
  • 02/11-08/11 2009
  • 26/10-01/11 2009
  • 19/10-25/10 2009
  • 28/09-04/10 2009
  • 21/09-27/09 2009
  • 14/09-20/09 2009
  • 07/09-13/09 2009
  • 31/08-06/09 2009
  • 24/08-30/08 2009
  • 10/08-16/08 2009
  • 03/08-09/08 2009
  • 27/07-02/08 2009
  • 13/07-19/07 2009
  • 06/07-12/07 2009
  • 22/06-28/06 2009
  • 15/06-21/06 2009
  • 01/06-07/06 2009
  • 25/05-31/05 2009
  • 18/05-24/05 2009
  • 04/05-10/05 2009
  • 27/04-03/05 2009
  • 20/04-26/04 2009
  • 13/04-19/04 2009
  • 06/04-12/04 2009
  • 30/03-05/04 2009
  • 23/03-29/03 2009
  • 16/03-22/03 2009
  • 09/03-15/03 2009
  • 02/03-08/03 2009
  • 23/02-01/03 2009
  • 09/02-15/02 2009
  • 02/02-08/02 2009
  • 26/01-01/02 2009
  • 19/01-25/01 2009
  • 12/01-18/01 2009
  • 05/01-11/01 2009
  • 29/12-04/01 2009
  • 22/12-28/12 2008
  • 15/12-21/12 2008
  • 08/12-14/12 2008
  • 01/12-07/12 2008
  • 24/11-30/11 2008
  • 17/11-23/11 2008
  • 10/11-16/11 2008
  • 03/11-09/11 2008
  • 27/10-02/11 2008
  • 20/10-26/10 2008
  • 06/10-12/10 2008
  • 29/09-05/10 2008
  • 22/09-28/09 2008
  • 15/09-21/09 2008
  • 08/09-14/09 2008
  • 01/09-07/09 2008
  • 18/08-24/08 2008
  • 11/08-17/08 2008
  • 04/08-10/08 2008
  • 28/07-03/08 2008
  • 21/07-27/07 2008
  • 14/07-20/07 2008
  • 07/07-13/07 2008
  • 30/06-06/07 2008
  • 23/06-29/06 2008
  • 16/06-22/06 2008
  • 09/06-15/06 2008
  • 02/06-08/06 2008
  • 26/05-01/06 2008
  • 19/05-25/05 2008
  • 12/05-18/05 2008
  • 05/05-11/05 2008
  • 28/04-04/05 2008
  • 21/04-27/04 2008
  • 14/04-20/04 2008
  • 07/04-13/04 2008
  • 31/03-06/04 2008
  • 24/03-30/03 2008
  • 17/03-23/03 2008
  • 10/03-16/03 2008
  • 03/03-09/03 2008
  • 25/02-02/03 2008
  • 18/02-24/02 2008
  • 11/02-17/02 2008
  • 04/02-10/02 2008
  • 28/01-03/02 2008
  • 21/01-27/01 2008
  • 14/01-20/01 2008
  • 07/01-13/01 2008
  • 31/12-06/01 2008
  • 24/12-30/12 2007
  • 17/12-23/12 2007
  • 10/12-16/12 2007
  • 03/12-09/12 2007
  • 26/11-02/12 2007
  • 19/11-25/11 2007
  • 12/11-18/11 2007
  • 05/11-11/11 2007
  • 29/10-04/11 2007
  • 22/10-28/10 2007
  • 15/10-21/10 2007
  • 08/10-14/10 2007
  • 01/10-07/10 2007
  • 24/09-30/09 2007
  • 17/09-23/09 2007
  • 10/09-16/09 2007
  • 03/09-09/09 2007
  • 27/08-02/09 2007
  • 20/08-26/08 2007
  • 13/08-19/08 2007
  • 06/08-12/08 2007
  • 30/07-05/08 2007
  • 16/07-22/07 2007
  • 09/07-15/07 2007
  • 02/07-08/07 2007
  • 25/06-01/07 2007
  • 18/06-24/06 2007
  • 11/06-17/06 2007
  • 04/06-10/06 2007
  • 28/05-03/06 2007
  • 21/05-27/05 2007
  • 14/05-20/05 2007
  • 07/05-13/05 2007
  • 30/04-06/05 2007
  • 23/04-29/04 2007
  • 16/04-22/04 2007
  • 09/04-15/04 2007
  • 02/04-08/04 2007
  • 26/03-01/04 2007
  • 19/03-25/03 2007
  • 12/03-18/03 2007
  • 05/03-11/03 2007
  • 26/02-04/03 2007
  • 19/02-25/02 2007
  • 12/02-18/02 2007
  • 05/02-11/02 2007
  • 29/01-04/02 2007
  • 22/01-28/01 2007
  • 15/01-21/01 2007
  • 08/01-14/01 2007
  • 25/12-31/12 2006
  • 18/12-24/12 2006
  • 11/12-17/12 2006
  • 04/12-10/12 2006
  • 27/11-03/12 2006
  • 20/11-26/11 2006
  • 13/11-19/11 2006
  • 06/11-12/11 2006
  • 30/10-05/11 2006
  • 23/10-29/10 2006
  • 16/10-22/10 2006
  • 09/10-15/10 2006
  • 02/10-08/10 2006
  • 25/09-01/10 2006
  • 18/09-24/09 2006
  • 11/09-17/09 2006
  • 04/09-10/09 2006
  • 28/08-03/09 2006
  • 21/08-27/08 2006
  • 14/08-20/08 2006
  • 07/08-13/08 2006
  • 31/07-06/08 2006
  • 24/07-30/07 2006
  • 17/07-23/07 2006
  • 10/07-16/07 2006
  • 03/07-09/07 2006
  • 26/06-02/07 2006
  • 19/06-25/06 2006
  • 12/06-18/06 2006
  • 05/06-11/06 2006
  • 29/05-04/06 2006
  • 22/05-28/05 2006
  • 15/05-21/05 2006
  • 08/05-14/05 2006
  • 24/04-30/04 2006
  • 17/04-23/04 2006
  • 10/04-16/04 2006
  • 03/04-09/04 2006
  • 27/03-02/04 2006
  • 20/03-26/03 2006
  • 13/03-19/03 2006
  • 06/03-12/03 2006
  • 27/02-05/03 2006
  • 20/02-26/02 2006
  • 13/02-19/02 2006
  • 06/02-12/02 2006
  • 30/01-05/02 2006
  • 23/01-29/01 2006
  • 16/01-22/01 2006
  • 09/01-15/01 2006
  • 02/01-08/01 2006
  • 26/12-01/01 2006

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!