Mijn boeken
Inhoud blog
  • 5.2.3., tweede deel
  • 5.2.3., eerste deel
  • 5.2.2.
  • 5.2.1., tweede deel.
  • 5.2...5.2.1., eerste deel

    Zoeken in blog


    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     


    populaire geloofshandleiding
    10-05-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    1.5.7 De grote massa

    En dan waren er tenslotte: de anderen. Zo op het oog een gemakkelijker hanteerbare groep. Veel massawerk. Je had het onuitsprekelijke voordeel dat je uit de onzichtbare wereld ongezien en onverhoeds kon aanvallen door de meest gewone voorvallen. Je hoefde ze alleen maar dom te houden. Wat was het gemakkelijk om hen te brengen tot overtreding van de inzettingen van de vijand. Er werden steeds meer dwaalwegen gevonden om hen daartoe te leiden. Maar . . . had je ze dan? Velen waren er die innerlijk bleven hunkeren naar hem, die hun soort het leven had ingeblazen. Al wisten ze niets van de vijand, al konden ze hun verlangen naar hem geen naam geven, zijn wét waren zij eigenlijk niet kwijt (Rom. 2:14).
    Waren ze wel tot in hun diepste wezen vervormd? Waren ze eigenlijk wel ooit nee-zeggers geworden? Dat was toch nodig, wilde je gezelschap hebben in de vreselijke tijden die ooit eens zouden komen (Matth. 8:29). Het idee dat er voor hen misschien toch nog vrijspraak zou komen (Rom. 2:15) en genezing (Openb. 22:2).
    Soms had je als getrouwe het afschuwelijke idee, dat al je gesloof voor niets was. Nee, erger nog: of al je werk uiteindelijk toch de vijand diende. Zelf was je indertijd nee-zegger geweest. Nu was het misschien wel zo, dat door jouw gedram de nee-zeggers en de ja-zeggers onder de mensen uitkristalliseerden. Maar dàn . . . werd je gebruikt om de mensen middellijk de proef te laten ondergaan, waarvoor je zelf destijds onmiddellijk was gesteld geweest.
    Beangstigend waren de overwegingen met betrekking tot de overduidelijke nee-zeggers. Meer beangstigend die aangaande de uitgesproken ja-zeggers. Maar het meest werd je nog beangstigd als je over de anderen nadacht . . .

    1.5.8 Overgang naar de volgende strijdfase

    . . .
    “Ja, hallo.”
    . . .
    “Een spoedbericht? Geef maar door.”
    . . .
    “Wat!? EN DAT HOOR IK NU PAS?!
    . . .
    “En de naam was . . . ?”
    . . .
    “Zacharias. O, dat is die priester . . . “ (Lukas 1:5)
    . . .
    “Nee, ik kom zelf. Direct. De stukken worden wel nagezonden.”
    . . .
    Weg met alle muizenissen. Ik reinig mijn gedachten ervan. . . dat zal blijken bij de breincontrole . . . en overigens, dit is groot nieuws: het spoor is terug, het spoor . . . ! !

    Naar boven

    Beantwoorden

    10-05-2006, 15:44 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    29-04-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    1.5.6 De leidende ja-zeggers

    Het zijn niet de aantallen die beslissen - het aantal geharde nee-zeggers was klein, maar wat waren ze belangrijk in de totaal-strategie.
    Klein was ook het aantal van de geharde ja-zeggers. Maar . . . wat waren ze fnuikend voor het moreel. Het was al begonnen met Henoch. Wat was die vertrouwd met de vijand. Geen sprake van een muur en een zee. De vijand had hem in zijn rijk toegelaten. Nee, niet na zijn dood. Gewoon bij zijn leven was hij overgegaan in de geestelijke wereld (Gen. 5:24). Algemeen was de ontreddering geweest.
    Daarna waren er veel van die “harde jongens” geweest:
    – De getrouwen hadden steeds veel aandacht besteed aan pogingen om het volk waaruit de tegenstander zou worden geboren, onbruikbaar te maken voor de doelstellingen van de vijand. Eenmaal was dat geprobeerd door ze te laten opgaan in een ander volk. Maar op het laatste ogenblik was daar ene Mozes die zijn volksgenoten hielp om hun identiteit te hervinden.
    Een andere maal was het gespeeld via de kaart van de totale vernietiging. Maar toen verziekten Mordechai en Esther alles weer.

    Ook had men het volk willen brengen van zijn “eigenheid” door hen te laten afvallen van wetten en gewoonten die met die “eigenheid” verband hielden. Maar toen staken Ezra en Nehemia een spaak in het wiel.
    – De standvastigen waren steeds in touw om altijd maar weer te bewijzen, dat de mensen nietswaardige mislukkelingen waren zonder enige diepgang. Maar eens waren er drie mannen die voor de vuurdood stonden. Zij waren reuzen gebleken (Daniël 3:1icon_cool.gif.
    En er was die toestand met Job. De Chef zelf had zich heel intensief met die zaak bemoeid (Job 1:9), dus dan hoef je toch niet meer te vragen naar het belang. Maar . . . de vent had geen krimp gegeven.
    – De trouwgeblevenen waren er altijd op gebrand om ervoor te zorgen dat de mensen nooit of te nimmer een engel als knechtje konden gebruiken. Dàt wou de vijand, dàt moest voorkomen worden. Toch was er dat ellendige geval met die Daniël. Toen bleek de gebedskracht van een mens dan toch maar een bepalende factor in de engelenwereld. Een hooggeplaatste verrader verlaagde zich ertoe aan het bevelend gebed van een mens te gehoorzamen. Topverrader Michaël moest zo nodig een handje helpen. Van de kant van de getrouwen waren prima krachten ingezet om de mensen gescheiden te houden van de verrader. Maar het was - voor die ene maal - niet gelukt . . . (Dan. 10:2-21).
    Waren de “harde jongens” dan brandschoon? Welneen: voor hen allen was een dossier waarin heel wat stond (Openb. 20:12). Met eigen kracht kwamen ze niet door de muur. Daar ging het ook niet om . . . die taak was toebedeeld aan de komende tegenstander. Maar waar het wel om ging was dit: ze toonden iets van de kracht die ooit door de vijand aan de mens was toegezegd.
    Wanneer je de ervaringen tot dusver met de duidelijke nee-zeggers op een rijtje zette, was dat beangstigend.
    Maar . . . wanneer je de bevindingen met de duidelijke ja-zeggers recapituleerde, was dat meer beangstigend.


    29-04-2006, 19:12 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    22-04-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    1.5.5 De strijdbare nee-zeggers

    Wanneer je nu de mensenwereld overzag vielen er drie groepen te onderscheiden:
    – de uitgesproken nee-zeggers: 1/2 procent
    – de overduidelijke ja-zeggers: 1/2 procent
    – de anderen.
    Wat de geharde nee-zeggers betreft: veel aardigheid was daar niet aan. Je behoefde ze niet te verleiden. Ze zaten als het ware op je te wachten. Waren ze eenmaal met een demon verbonden dan was er groot gevaar, dat de omarming van hen door de demon gevolgd werd door een omarming van de demon door hen. Geen van beiden kon dan meer los. Stierf de nee-zeggende mens dan sleurde hij de hem begeleidende geest mee (zie Openb. 19:20, hoewel niet gehele vergelijkbaar). Die geest werd dan “in de diepe afgrond” werkeloos. Zo waren de rijen der loyalen al enigszins uitgedund.
    Maar . . . de denkers rond de troon, geïnspireerd door het Meesterbrein, hadden een plan in bewerking. Eenmaal zouden de mensen zo bekwaam worden in toverij, dat het deksel van de diepe afgrond af zou gaan (Openb. 9:2). Alle gevangen “getrouwen” zouden dan vrijkomen voor een beslissend gevecht. Er was echter een maar. Er zou een prijs betaald moeten worden, die heel hoog was. De Leider zou alle krachten die Hij had, afstaan aan een mèns, de grote, komende tovenaar. Hij zou dit doen door die krachten eerst ter beschikking te stellen van één van de belangrijkste trouw gebleven geesten. Met die geest zou de uitgekozen mens worden bezield (Openb. 13:2, 11, 12). Alle trouw geblevenen zouden die mens moeten helpen. Alleen door hem zouden ze kunnen overwinnen. Dat was heel pijnlijk. Op die manier zou de mens toch haantje-de-voorste zijn . . . ook maar niet meer over denken: de “braintrust” zou dat weten te regelen (zie ook 1.6.5).

    22-04-2006, 15:18 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    15-04-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    1.5.4 Detail-overzicht, één bepaald volk – de Israëlieten – betreffende

    Merkwaardig daartegenover was zijn haast uitdagende domheid op een ander gebied. De hele schepping van de mens was al zo'n provocerende onbegrijpelijkheid. Daardoor had de vijand zich beroofd van de krachten van de besten onder zijn medewerkers. Hij had zichzelf beslissend verarmd door zich te vervreemden van Hem, die diep beneden zetelt. Wat was hem overgelaten: een zielig groepje zwakkelingen, de verraders. Nu waren er dan mensen geschapen, maar door de genialiteit van de Leider konden die mensen niet uitgroeien tot de - stel je voor - boven de engelen verheven wezens, zoals de vijand bedoeld had. Hun overtredingen van zijn verordeningen waren zovele, dat:
    – er een - nog steeds dikker wordenden - muur was gegroeid tussen hen en hem. Niemand kon daarin een bres slaan;
    – er een zee van verwijdering was ontstaan tussen hen en hem. Elke dag werd die zee voller. Niemand kon haar leegdrinken.
    Maar de vijand erkende zijn nederlaag niet. Hij gaf zijn plan niet op. Neen, heel openlijk had hij zijn opzet bekendgemaakt: hij zou iemand sturen die de muur zou slopen en de zee zou leegdrinken. Hij had zelfs het volk aangewezen, waaruit de tegenstander zou voortkomen; het leek wel of hij daarmee alle trouw geblevenen, hun Leider inbegrepen, uitlachte en bespotte (Ps. 2:4). De aanwijzingen waren steeds sterker geworden. Bij ene Abraham zelfs overduidelijk (Gen. 22:17, 1icon_cool.gif. Alles, letterlijk alles, was gedaan om de geboorte van een zoon te voorkomen. Wat kon de vijand toch bewogen hebben om zo uitdrukkelijk de afkomst van de tegenstander aan te wijzen. Hij kon toch weten, dat alle krachten van alle getrouwen zich daar zouden samentrekken!
    Hoe dan ook – de geboorte van Izaäk was een feit geworden. Diens zoon Jakob kreeg twaalf zonen; één van hen – Juda – bleek uitgekozen (Gen. 49:10). Bij ene David dook het spoor weer op (2 Sam. 7:13). Op dit ogenblik waren er geen duidelijke aanwijzingen. Alle nakomelingen van David werden scherp in het oog gehouden. In ieder geval wisten alle strijders op welk volk, op welke stam, op welk geslacht heel in het bijzonder gelet moest worden. Dat betekende een grote besparing in tijd en mankracht.
    Dom van de vijand: een schot in eigen doel!


    15-04-2006, 17:50 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    08-04-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    1.5.3 Algemeen overzicht van de eerste strijdfase

    Ik wil een tussenbalans opmaken op een tijdstip, zeer kort vóór de eerste komst van Jezus. Ik giet die tussenbalans in de vorm van - door mij gefingeerde - innerlijke overwegingen van één der gevallen engelen. De demon in kwestie heeft een vrij hoge positie in dat gedeelte van het rijk van de duisternis dat bemoeiingen heeft met een volk, dat in Jeruzalem en omgeving leeft: de dusgenaamde Joden. Als verbindingspersoon heeft hij een diepgaand inzicht in de gang van zaken op en om de hele planeet. God is in zijn kwalijke woordkeus: “de vijand” en dat heel bewust zonder hoofdletter. De trouw gebleven engelen zijn voor hem “verraders”. De demonen zijn voor hem “de getrouwen”, satan is voor hem “de Leider” en dat heel bewust met een hoofdletter. Sommigen van u zullen na lezing honend zeggen: “Je reinste plagiaat van Lewis . . .”
    Nou, en? U zult al best gemerkt hebben dat ik geregeld leentjebuur speel. Ik kom daar rond voor uit, ik probeer alleen al de interessante uitspraken die ik ooit gehoord heb, in één verband bijeen te brengen.

    Soms is het goed om alles eens ordelijk op een rijtje te zetten. Een enkele maal gaan de gedachten terug naar heel vroeger, zo lang geleden, maar niet meer aan denken . . .
    Toen die lange periode van werkeloos afwachten. De vijand druk bezig met het oplappen van de planeet en uiteindelijk de schepping van de mens.
    Daarna kwam er werk aan de winkel. Onze Vader beneden vernietigde de schepping van de vijand in beginsel, maar de uitwerking van die vernietiging eiste alle krachten van alle “getrouwen”. Een hele taak, want de mens bleek een moeilijk, ingewikkeld wezen met onbeschrijfelijk veel kanten aan zijn persoonlijkheid . . . en: ieder mens moest persoonlijk omgeturnd worden (Ezech. 18:20). Door de verrukkelijke stommiteit van Adam en Eva was er wel een toegangspoort gekomen, maar ieder afzonderlijk mens moest toch weer tot persoonlijk, bewust ingaan tegen de geboden van de vijand gebracht worden. Alleen dat telde en wat waren er al veel van die onwezens geboren. Het was bijzonder arbeidsintensief werk.
    Je had het allemaal zo intensief meegemaakt. Dat inzicht, hè, dat je krijgt als je tot het hogere kader behoort! De eerste periode met de mens, zo sterk en zo lang levend. Wat hadden ze een hoogmoed kunnen ontwikkelen, wat bleken ze vindingrijk in het kwaad. Maar toen was “de ramp” gekomen, alle mensen waren in de watervloed omgekomen (Genesis. 7:23), niet alleen degenen die al voldoende bewerkt waren, maar ook ontelbaar velen van wie de behandeling nog lang niet voltooid of nog maar nauwelijks begonnen was. En die ene, die Noach waar het nu nèt om ging, een ja-zegger, was ontkomen (zelfde tekst). Helemaal opnieuw beginnen . . . nieuwe mensen-zeeën. Het wachtwoord: “Houd ze bij elkaar. Zo zijn ze gemakkelijker te manipuleren”. Die uitstekende vondst van de denkers rondom de TROON om ze zo tot toverij te brengen, dat ze net zo onaanvaardbaar werden voor de vijand als jij en alle andere getrouwen. Weer de tegenzet: onderling wanbegrip, verwarring (Genesis. 11:7) en . . . fft . . . daar gingen ze: de hoofdstroom naar het noordoosten en later naar het zuiden, andere stromen naar noordwest en zuid. Niet meer handzaam bij elkaar tussen Eufraat en Tigris. Overal verspreid. Kleine, totaal van elkaar vervreemd rakende groepen. Een belangrijk nadeel. Om het werk van de vijand teniet te doen, had je zo groot mogelijke, samengebundelde groepen nodig. En nu: . . . had je ergens een toppunt van verzet gekweekt, dan was er altijd maar een betrekkelijk klein percentage van de totale mensheid mee gemoeid.
    Niet ontkend kon worden dat deze zet van de vijand slim was. Het zou dwaasheid zijn om hem te onderschatten.


    08-04-2006, 15:32 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    01-04-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    1.5.2 De val van de mens

    Genesis 3:1-6:
    De slang nu was het listigste van alle dieren des velds, die de Here God gemaakt had; en zij zeide tot de vrouw: God heeft zeker wel gezegd: Gij zult niet eten van enige boom in de hof? Toen zeide de vrouw tot de slang: Van de vrucht van het geboomte in de hof mogen wij eten, maar van de vrucht van de boom, die in het midden van de hof staat, heeft God gezegd: Gij zult daarvan niet eten noch die aanraken; anders zult gij sterven. De slang echter zeide tot de vrouw: Gij zult geenszins sterven, maar God weet, dat ten dage, dat gij daarvan eet, uw ogen geopend zullen worden, en gij als God zult zijn, kennende goed en kwaad. En de vrouw zag, dat de boom goed was om van te eten en dat hij een lust was voor de ogen, ja, dat de boom begeerlijk was om daardoor verstandig te worden, en zij nam van zijn vrucht en at, en zij gaf ook haar man, die bij haar was, en hij at.

    Toen God sprak: “Ik ga een wezen scheppen, hoger dan de engelen”, zei de duivel: “Neen”. Nu God dat wezen – de mens – metterdaad geschapen had, zei de duivel: “Ik ga die mens bederven”. We leerden hem al kennen als de aartsrebel, de grote verliezer. We gaan hem ook leren kennen als de top-verknoeier en de super-volhouder. Hij zocht contact met de mens en onderzocht of er in diens wezen iets van dezelfde hoogmoed was, die hèm ten val had gebracht. Na terreinverkenning had hij zijn plan klaar. Wanneer hij de vrouw – Eva – kon verleiden om te grijpen naar een bevoegdheid, die haar niet toekwam, volgde de man – Adam wel.
    Eerder zagen we al, dat de dierenwereld in de eerste fleur was. Onder die dieren was de slang het meest begenadigd. Waarom de duivel aan de pseudo-mens voorbijging? Ik neem aan dat deze diersoort al in een kwade reuk was gekomen bij de mens door duidelijke verschijnselen van beginnend bederf. In ieder geval: de slang werd door de duivel uitgekozen. Hij maakte zich meester van het denk- en spraakvermogen van dit dier. Zo prachtig was de schepping, zo slim en aanspreekbaar waren de dieren, dat het voor Eva niet eens zo'n “thrill” was, toen die slang ging spreken: “ 't Zat er in”, kan ze gedacht hebben, “ . . . en ‘t komt er uit óók . . . altijd gedacht, dat dit dier iets hàd . . .”
    Och arme, die slang bezat niets. Hij was het eerste, ons bekende voorbeeld van een stoffelijk wezen, dat door de duivel bezeten was.
    Afijn, u kent het verhaal, het gaat om de grote lijnen, de invulling komt later wel: via de slang, een wezen uit haar ervaringswereld, verleidde de satan Eva om iets te doen wat God niet goedvond, om naar iets te grijpen wat haar niet toekwam. Adam deed mee en toen liep alles fout. Gods orde was doorbroken. Zijn hoogste schepping had Hem weerstaan. De menselijke geest was door die daad losgemaakt van Gods Geest. Nu kon ze niet meer gevoed worden om te groeien tot de grootte die God bedoeld had (zie 1.3).
    De ongehoorzame mens kwam daar terecht, waar hij in beginsel niet hoorde, onder de gehoorzame engelen (Psalm 8:5,6; Hebr. 2:7). Hij kwam bijna op één lijn te staan met de ongehoorzame engelen, de demonen. Vanaf dat ogenblik begonnen die aan de conditie van de mens te knagen om hem net zo rot te maken als zij al waren.
    Ik zeg “bijna”, want er was hoop . . . de mens was verleid, toen hij nog maar aan het begin van zijn leerperiode was. Hij stond in een onnoemelijk veel ongunstiger positie dan de engelen in het uur van hun proef. Voor hèn geen herkansing, voor hèm wel.
    Ondertussen . . . eeuwen verstreken; het menselijk geslacht had het hard te verduren onder de aanvallen van de demonen. Die wilden wel alles doen om elk mens kapot te maken, zodat toch maar geen één ook maar een schaduw van een kans zou krijgen. Niemand van hen mocht uitgroeien tot datgene wat God bedoeld had: een zoon van Hem. Wat een neergang bij de dieren: van mammoet tot olifant, van geweldige “sabeltandtijger” tot veel kleinere “tijger”, van de trotse “pseudo-mens” tot chimpansee en orang-oetan. Maar wat een veel rampzaliger neergang bij de mens: van een levensduur van tien eeuwen (Genesis 5:27) tot het korte leven - misschien veertig jaar - van iemand die in de meest ongunstige omstandigheden verkeerde.
    Maar . . . hoe stond het met het tegenplan van satan om het menselijk geslacht helemaal te mangelen. Lukte dat plan?

    01-04-2006, 16:43 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    25-03-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    1.5 VAN DE SCHEPPING VAN ADAM TOT DE EERSTE KOMST VAN JEZUS

    Gedachten:
    – de schepping van de mens (1.5.1)
    – de val van de mens (1.5.2)
    – algemeen overzicht van de eerste strijdfase (1.5.3)
    – detailoverzicht, één bepaald volk - de Israëlieten - betreffende (1.5.4)
    – de strijdbare nee-zeggers (1.5.5)
    – de leidende ja-zeggers (1.5.6)
    – de grote massa (1.5.7)
    – overgang naar de volgende strijdfase (1.5.icon_cool.gif

    1.5.1 De schepping van de mens

    Genesis 1:26,28:
    En God zei: Laat Ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis, opdat zij heersen over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over het vee en over de gehele aarde en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt. En God schiep de mens naar zijn beeld; naar Gods beeld schiep Hij hem; man en vrouw schiep hij hen. En God zegende hen en God zei tot hen: Weest vruchtbaar en wordt talrijk; vervult de aarde en onderwerpt haar, heerst over de vissen der zee over het gevogelte des hemels en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt.
    Genesis 2:7:
    Toen formeerde de Here God de mens van stof uit de aardbodem en blies de levensadem in zijn neus; alzo werd de mens tot een levend wezen.
    Genesis 2:18, 21-23:
    Toen deed de Here God een diepe slaap op de mens vallen (nadat Hij gezegd had: Het is niet goed, dat de mens alleen zij); en terwijl deze sliep nam hij een van zijn ribben sloot haar plaats toe met vlees. En de Here God bouwde de rib, die Hij uit de mens genomen had, tot een vrouw, en Hij bracht haar tot de mens. Toen zei de mens: Dit is nu eindelijk been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees; deze zal “mannin” heten, omdat zij uit de man genomen is.
    Nu – na al dat “oponthoud” en na het vele herstelwerk – was het dan toch zover. Weer sloeg God een bladzijde open in het draaiboek van Zijn plan. De mens werd geschapen. Hoe? Gevormd uit stof der aarde. Moeten we ons dat nu zo voorstellen dat God een pop kneedde? Waarom niet? God had miljoenen plant- en diersoorten geschapen. Zou Hij dan voor de hoogste levensvorm teruggrijpen op iets dat al bestond en dat bestaande veredelen? Zoiets was:
    – niet logisch: alle planten- en dierenfamilies hadden hun eigen aard. Binnen de families van de katachtigen en de hondachtigen waren al grote variaties, maar een hond werd nooit een kat. Het was totaal uitgesloten, dat een plant een dier werd of een dier een mens.
    – niet nodig: God had met de “pseudo-mens” genoeg geëxperimenteerd. Hij wist hoe de uiterlijke verschijningsvorm van de mens moest zijn. Zijn oneindig scheppend vermogen kon elke creatieve daad aan.
    Maar het werkelijk van belang zijnde gebeurde toen God zich over deze schepping heenboog en Zijn eigen adem daarin blies. Op dat ogenblik kwam de beheerder van de planeet “aarde” tot leven.
    God voltooide Zijn laatste schepping echter niet direct. Hij schiep de man het eerst en “talmde” nog wat met het scheppen van de vrouw. Adam voelde het gemis. God gaf hem gelijk en schiep alsnog Eva. Voelt u weer het raadsel: de Alwetende, die tòch experimenteert, gebleken tekorten in Zijn werk aanvult . . . voor ons niet te vatten.
    Maar die schepping van Eva was de eerste profetie. Voor eenmaal ontstond een vrouw uit een man. Waarom deed God zo moeilijk? Had Hij Eva ook niet uit stof van de aarde kunnen vormen? Waarom die operatie-onder-narcose bij Adam?
    God onthulde al iets van een veel later geprogrammeerd plangedeelte. Eenmaal zou Gods Zoon, Gods Woord mens worden. Hij zou het Hoofd worden van een groep mensen, die Hem volkomen trouw volgde (Openb. 14:4). Jezus, de Man, zou het leven schenken aan de gemeente, Zijn vrouw. Het was dit toekomstige gebeuren dat God met deze bijzondere vorming van Eva lang van tevoren wilde voorspellen. En even blij, evenzeer zonder enig voorbehoud als Adam Eva aanvaardde, zo zou ook Jezus in een verre toekomst zijn gemeente accepteren. Zó stonden die twee mensen daar klaar, onbeschrijfelijk mooi en gezond met dat alles overtreffende extra, dat zelfs de engelen misten: de door God-zelf ingeblazen levensadem. Zó is ònze afkomst!

    25-03-2006, 15:58 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    18-03-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    1.4.8 De reactie van de engelen

    De engelen maakten het allemaal mee. Ik ben ervan overtuigd dat zij ook meededen, God laat Zijn vrienden niet werkeloos rondhangen: Hij schakelde ze in. Wat zullen de trouw geblevenen genoten hebben. Telkens weer, na elke periode dat blijde: “Goed, heel goed.” Een fijne verkwikking na die afschuwelijke tijd van:
    – de zwarte keus
    – het openbaar worden van de tegenstander
    – het verdriet om de vele afvalligen
    – de verwoesting van de planeet-van-het-plan.
    Wat waren ze wanhopig geweest. En . . . nu lag daar die planeet:
    – gekoesterd door de zon
    – gelaafd door de regen
    – vol van heerlijk geurende bloemen, vol van dat argeloze, hulpeloze, vertederende leven van de planten
    – vol van prachtige dieren. Hoger leven, maar . . . er was meer op komst
    – “in blijde verwachting” van de komende beheerder.
    O, ze begrepen het: zoals een wieg klaargemaakt wordt voor een baby, zo was deze planeet kant en klaar voor zijn koning. De pijn van de teleurstelling was voorbij. Zij konden de komende als hun meerdere aanvaarden. “Verricht uw afsluitende scheppingsdaad, o, Onmetelijke!”

    1.4.9 De reactie van de demonen

    De duivelen maakten het allemaal mee, maar meedoen mochten zij niet. Ze konden dat ook niet. Ze waren tot niets anders dan afbraak meer in staat. Het kleinste muisje konden ze nog niet bouwen. O, wat werden ze gekweld. Telkens weer - na elke periode - dat verpletterende: Goed, heel goed. Vol wanhoop waren ze over hun gruwelijke toestand, maar als een soort schrale troost was er altijd een zuur leedvermaak geweest. De planeet-van-het-plan was kapot, reddeloos geruïneerd. En daar lag hij nu:
    – gekoesterd door de zon . . . en zij hadden het zo koud
    – gelaafd door de regen . . . en zij hadden altijd maar dorst
    – vol van leven in allerlei vorm, soort en kleur, terwijl zij zich zo dóód voelden
    – en tenslotte . . . in afwachting van het wezen waarom alles begonnen was.
    Ze begrepen het: dat wezen kwam tòch . . . te wapen . . . te wapen . . .
    De duivelen konden niet meewerken, maar ze begonnen al tegen te werken. In die heerlijke schepping begonnen ze kleine smetten te werpen. Er dreigde al gevaar, waartegen gewaakt zou moeten worden (Genesis 2:15). Eén van de heerlijkste dieren bleek al enigszins toegankelijke voor verkeerd gebruik: de slang bleek aanspreekbaar. Maar er was nog een mooier dier, een rechtopgaand wezen, slimmer nog dan de slang. Zoals God speelde - experimenteerde - met de krokodilachtigen (Ps. 104:25,26) zo experimenteerde Hij ook met dit dier. Het ontwikkelde zich steeds meer: kon dit dier soms het toekomstige wezen zijn? Ach nee . . . ze hadden het antwoord al: het was maar een prototype, een oefenobject, het zou altijd binnen zijn begrenzingen blijven, gesteld door “zijn aard”. De slang was al zo slim dat hij kon spreken; dit wezen kon jagen, kon dat jagen door rotstekeningen weergeven. Ze begonnen deze “blauwdruk-van-de-mens”, die nooit boven zijn dier-zijn zou uit kunnen stijgen, te bederven . . . de rotstekeningen toonden voortaan ook met elkaar vechtende “pseudo-mensen”. Terwijl God bodemschatten in de aarde optastte, legden de duivelen een tijdbom:
    – later zouden mensen steeds meer-ontwikkelde schedels vinden; ze zouden niet zeggen: voorstudies vóór de mens, maar . . . voorvaderen vàn de mens.
    – later zouden mensen rotstekeningen vinden van – onweersprekelijk – honderdduizend jaren oud; ze zouden niet zeggen: tot zulke toppen kon ooit dierenleven stijgen, maar: dit waren onze voorvaderen.
    Mogelijk waren het de verknoeide exemplaren onder deze pseudo-mensen, waartegen Adam het paradijs moest beschermen. Nú moeten wij het geloof van velen beschermen tegen de evolutieleer, gebouwd op een misverstand.
    Maar wat hier nu verder van zij: ademloos wachtte alles en iedereen op de “middag” van die zesde “dag” .
    06 om 15:18 geschreven door Gerritse
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)

    18-03-2006, 15:29 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    11-03-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    1.4.7 De schepping van het dierenrijk

    Genesis 1:20-25:
    En God zei: Dat de wateren wemelen van levende wezens, en dat het gevogelte over de aarde vliege langs het uitspansel des hemels. Toen schiep God de grote zeedieren en alle krioelende levende wezens, waarvan de wateren wemelen, naar hun aard en allerlei gevleugeld gevogelte naar zijn aard. En God zag, dat het goed was. En God zegende ze en zei: Weest vruchtbaar, wordt talrijk en vervult de wateren in de zeeën, en het gevogelte worde talrijk op de aarde. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de vijfde dag.
    En God zei: Dat de aarde voortbrenge levende wezens naar hun aard, vee en kruipend gedierte en wild gedierte naar hun aard; en het was alzo. En God maakte het wild gedierte naar zijn aard, en het vee naar zijn aard en alles wat op de aardbodem kruipt naar zijn aard. En God zag, dat het goed was.

    De vijfde periode brak aan. Opnieuw sprak God een scheppend woord. En . . . daar was een andere vorm van leven: niet-plaatsgebonden wezens vulden de zeeën. Miljoenen soorten, ook weer “naar hun aard”, niet in elkaar overgaand, alle volledig bepaald door een raadselachtige celvloeistof, het DNA (desoxynucleribeïnezuur). Die wonderbare programmering zorgde voor een nooit verminderende verscheidenheid. Gods meesterhand zorgde voor “eenheid èn verscheidenheid”.
    Nee, de zeeën kwamen nu niets meer tekort. Maar het land? Helemaal verlaten was het niet meer. In de bomen waren nesten met jong piepend vogelleven. Zeevogels waren bedrijvig in de weer aan de stranden. Maar . . . de wijde velden, de diepe wouden, ze konden nog zoveel leven aan . . . kon er nog meer pracht bij . . . ? Ja!
    Het zesde tijdvak brak aan; opnieuw een machtswoord van God, duizenden hoeven draafden over de prairies, statig schreed een edelhert naar de bron om zijn dorst te lessen. De Hoogverhevene boog zich liefhebbend zó diep over Zijn schepping, dat uit Zijn handen ook miljarden soorten insecten voortkwamen, ieder van hen een wonder op zichzelf; sommige van die insecten - de vlinders en de bijen - voerden de pracht en de veelsoortigheid van de plantenwereld nog op.
    Aan die veelsoortigheid ontbraken nog alleen de voedingsgewassen in de verschijningsvorm, zoals wij die tegenwoordig kennen; er was nog niemand die dat soort planten nodig had (Genesis 2:5). Ook het klimaat was nog niet zoals tegenwoordig (idem). Later is er nog één schokkende ingreep geweest. Mogelijk werd daarna alles zoals het nu nòg is (Genesis 9:13).



    11-03-2006, 18:52 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    06-03-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    1.4.6 De schepping van het plantenrijk

    Genesis 1:11-19:
    En God zei: Dat de aarde jong groen voortbrenge, zaadgevend gewas, vruchtbomen, die naar hun aard vruchten dragen, welke zaad bevatten, op de aarde; en het was alzo. En de aarde bracht jong groen voort, gewas, dat naar zijn aard zaad geeft, en geboomte, dat naar zijn aard vruchten draagt, welke zaad bevatten. En God zag, dat het goed was. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de derde dag.
    En God zei: Dat er lichten zijn aan het uitspansel des hemels om scheiding te maken tussen de dag en de nacht, en dat zij dienen tot aanwijzing zowel van vaste tijden als van dagen en jaren; en dat zij tot lichten zijn aan het uitspansel des hemels om licht te geven op de aarde; en het was alzo. En God maakte de beide grote lichten, het grootste licht tot heerschappij over de dag, en het kleinere licht tot heerschappij over de nacht, benevens de sterren. En God stelde ze aan het uitspansel des hemels om licht te geven op de aarde, en om te heersen over de dag en over de nacht, en om het licht en de duisternis te scheiden. En God zag, dat het goed was. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de vierde dag.

    Iets nieuws ontstond: branding beukte kusten, de op de aarde vallende regens verenigden zich tot rivieren. Die slepen zich een weg, vormden dalen tussen bergen. En dat was niet het enige wat gebeurde: een groen waas spreidde zich over de kale hoogvlakten. Flora verscheen, verzachtte de harde lijnen, brak de ongenaakbare bodem. God had gesproken; de aarde bracht het plantenrijk voort. De broeikastemperatuur bewees haar nut, maar pas miljoenen jaren later zou dat nut blijken. Over de gehele aarde ontstonden wouden, stierven af, verdwenen onder gesteenten en andere begroeiing, werden samengeperst tot steenkolen-, olie- en gasvoorkomens.
    Een geweldig beginsel bleek; vele families vormden tezamen het plantenrijk, maar ze hadden ieder hun eigen aard. Verschillen vervaagden niet, overgangen naar een totaal andere groep waren niet mogelijk, de verscheidenheid bleef.
    En toen kwam de vierde dag: ijler werd de lucht, minder ondoordringbaar het jagende wolkendek. Zon, maan en sterren werden zichtbaar. Te midden van de uit elkaar brekende wolken openbaarde zich weer iets nieuws. Het blauw van de hemelkoepel werd ook zichtbaar. Niet langer was de aarde afgesloten van de oneindigheid, ook die samenhang was hersteld.
    De omstandigheden op de planeet moesten zich wel erg aanpassen. Klimaatverschillen en poolkappen ontstonden. Het vasteland breidde zich nog iets uit. In ijstijd na ijstijd - ook nog na de vierde dag - werd heel geleidelijk een nieuw evenwicht bereikt. De helemaal herstelde planeet vertoonde nu een grote verscheidenheid van landschappen en klimaten. Het plantenrijk paste zich hierbij aan en ontplooide zich in een ongelofelijke veelvormigheid. Heerlijk zag de planeet er nu al uit. Maar . . . het heerlijkste was toch wel die weelde van planten. Dat was iets nieuws - iets dat leven in zich had was in het aanzijn geroepen. Iets dat zich kon vermenigvuldigen en “van ouder op kind” eindeloos leven kon overdragen. Goed, het was een lage vorm van leven, helemaal plaatsgebonden, helemaal van de aarde afhankelijk. Maar – hoe dan ook – naast het onuitsprekelijk hoge leven van God, naast het intense leven van de engelen, bleek een andere vorm van leven mogelijk.
    En toch – in alle eerbied gesproken – er ontbak iets. Er was windgesuis, stormgeloei, watergeklater, lawinedonder . . . en toch was het stil . . . De zee en heuvels, steppen, weiden en bossen: ze leken wel ergens op te wachten; kon het dan nog mooier, voller, rijker?

    06-03-2006, 18:46 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    04-03-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    1.4.6 De schepping van het plantenrijk

    Genesis 1:11-19:
    En God zei: Dat de aarde jong groen voortbrenge, zaadgevend gewas, vruchtbomen, die naar hun aard vruchten dragen, welke zaad bevatten, op de aarde; en het was alzo. En de aarde bracht jong groen voort, gewas, dat naar zijn aard zaad geeft, en geboomte, dat naar zijn aard vruchten draagt, welke zaad bevatten. En God zag, dat het goed was. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de derde dag.
    En God zei: Dat er lichten zijn aan het uitspansel des hemels om scheiding te maken tussen de dag en de nacht, en dat zij dienen tot aanwijzing zowel van vaste tijden als van dagen en jaren; en dat zij tot lichten zijn aan het uitspansel des hemels om licht te geven op de aarde; en het was alzo. En God maakte de beide grote lichten, het grootste licht tot heerschappij over de dag, en het kleinere licht tot heerschappij over de nacht, benevens de sterren. En God stelde ze aan het uitspansel des hemels om licht te geven op de aarde, en om te heersen over de dag en over de nacht, en om het licht en de duisternis te scheiden. En God zag, dat het goed was. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de vierde dag.

    Iets nieuws ontstond: branding beukte kusten, de op de aarde vallende regens verenigden zich tot rivieren. Die slepen zich een weg, vormden dalen tussen bergen. En dat was niet het enige wat gebeurde: een groen waas spreidde zich over de kale hoogvlakten. Flora verscheen, verzachtte de harde lijnen, brak de ongenaakbare bodem. God had gesproken; de aarde bracht het plantenrijk voort. De broeikastemperatuur bewees haar nut, maar pas miljoenen jaren later zou dat nut blijken. Over de gehele aarde ontstonden wouden, stierven af, verdwenen onder gesteenten en andere begroeiing, werden samengeperst tot steenkolen-, olie- en gasvoorkomens.
    Een geweldig beginsel bleek; vele families vormden tezamen het plantenrijk, maar ze hadden ieder hun eigen aard. Verschillen vervaagden niet, overgangen naar een totaal andere groep waren niet mogelijk, de verscheidenheid bleef.
    En toen kwam de vierde dag: ijler werd de lucht, minder ondoordringbaar het jagende wolkendek. Zon, maan en sterren werden zichtbaar. Te midden van de uit elkaar brekende wolken openbaarde zich weer iets nieuws. Het blauw van de hemelkoepel werd ook zichtbaar. Niet langer was de aarde afgesloten van de oneindigheid, ook die samenhang was hersteld.
    De omstandigheden op de planeet moesten zich wel erg aanpassen. Klimaatverschillen en poolkappen ontstonden. Het vasteland breidde zich nog iets uit. In ijstijd na ijstijd - ook nog na de vierde dag - werd heel geleidelijk een nieuw evenwicht bereikt. De helemaal herstelde planeet vertoonde nu een grote verscheidenheid van landschappen en klimaten. Het plantenrijk paste zich hierbij aan en ontplooide zich in een ongelofelijke veelvormigheid. Heerlijk zag de planeet er nu al uit. Maar . . . het heerlijkste was toch wel die weelde van planten. Dat was iets nieuws - iets dat leven in zich had was in het aanzijn geroepen. Iets dat zich kon vermenigvuldigen en “van ouder op kind” eindeloos leven kon overdragen. Goed, het was een lage vorm van leven, helemaal plaatsgebonden, helemaal van de aarde afhankelijk. Maar – hoe dan ook – naast het onuitsprekelijk hoge leven van God, naast het intense leven van de engelen, bleek een andere vorm van leven mogelijk.
    En toch – in alle eerbied gesproken – er ontbak iets. Er was windgesuis, stormgeloei, watergeklater, lawinedonder . . . en toch was het stil . . . De zee en heuvels, steppen, weiden en bossen: ze leken wel ergens op te wachten; kon het dan nog mooier, voller, rijker?

    04-03-2006, 16:07 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    25-02-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    1.4.5 Het herstel van de planeet

    Genesis 1:2-10:
    . . . de Geest van God zweefde over de wateren. God zei: Er zij licht, en er was licht. En God zag, dat het licht goed was, en God maakte scheiding tussen het licht en de duisternis. En God noemde het licht dag, en de duisternis noemde Hij nacht. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de eerste dag.
    En God zei: Daar zij een uitspansel in het midden der wateren, en dit make scheiding tussen wateren en wateren. En God maakte het uitspansel en Hij scheidde de wateren die onder het uitspansel waren, van de wateren die boven het uitspansel waren; en het was alzo. En God noemde het uitspansel hemel. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de tweede dag.
    En God zei: Dat de wateren onder de hemel op één plaats samenvloeien en het droge te voorschijn kome; en het was alzo. En God noemde het droge aarde, en de samengevloeide wateren noemde Hij zeeën. En God zag, dat het goed was.

    God herstelt wat door toedoen van satan, de opperduivel, ziek is gemaakt. God liet de planeet waarmee Hij een plan had, niet in de steek ook al was ze nog zo misvormd. Zijn Geest bleef aanwezig hoe hopeloos alles ook was. En door de wonderen van Zijn natuurwetten trad geleidelijk aan herstel in. In de loop van miljoenen of miljarden jaren werd de brij, uit de ontploffing ontstaan, minder dik - steenklompen, steenbrokken, gruis, zand en modder “regenden af”. Zoveel jaren? En zo onbepaald?? Ach, wat doet de lengte van die periode ertoe! Wat is nu het schepsel tijd, vergeleken met de Schepper!! Het enige van belang was dat God had gesproken: Er zij licht, en aan het eind van de “afregendag” was er iets veranderd. De duisternis was niet altijd inktzwart meer. Heel zwak maar heel regelmatig schemerde er iets van licht. De zon deed pogingen om haar planeet aarde weer te koesteren. Dat licht werd heel langzaamaan sterker. Wat deed het ertoe, dat de opgeklopte massa van water en lucht de zonnestraling nog bijna helemaal tegenhield? De belofte van uitredding was er en die belofte was goed.
    Toen de tweede “dag” daar was, sprak God: “Nu ontstaat er een uitspansel”. Zwaartekracht en toenemende zonnestraling werkten samen. Het water begon zich uit de verstrengeling met de lucht los te maken, regende uiteindelijk ook af. De wereldbol was nu bedekt met één grote zee, zonder één snippertje land. Hoewel de zon nog steeds niet door de troebele atmosfeer heen kon komen, verwarmde zij toch al dat oeverloze zee-oppervlak. De bovenste laag verdampte, de ondoordringbaar lijkende wolkenmassa verdichtte zich, regende steeds weer iets verder uit. Heel geleidelijk aan werd het wolkendek minder “absoluut”. Het verborg echter nog steeds de zon. Het gevolg was: over de gehele planeet datzelfde eigenaardige diffuse licht, eenzelfde broeikastemperatuur.
    Op de derde “dag” zei God: “Nu wil Ik land zien!”
    De planeet zette uit, de bodem van de zee begon scheuren te vertonen, onder het wateroppervlak ontstonden de oervormen van de latere vastelanden. (Zelfs nú nog kunt u de oorspronkelijke samenhang van de huidige werelddelen vagelijk herkennen. U moet dan wel de ondiepe zeeën - tot 400 meter - bij de continenten rekenen). De wereldzee kon het vergrote bol-oppervlak niet meer bedekken, het hielp niet, dat de wolken steeds meer water prijsgaven, dunner en dunner werd hier en daar de allesoverdekkende laag.

    25-02-2006, 16:36 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    18-02-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    1.4.2 De verkeerde keus van “lichtdrager”

    Voor alle engelen was de proef zwaar - ondergeschikt worden aan een wezen dat àlles nog moest leren. Dat betekende wat:
    – voor Michaël, bevelhebber over vele divisies van strijdbare engelen
    – voor Gabriël, de eerste kenner van Gods geheimen
    – voor “lichtdrager”, Lucifer, met zijn edelstenen, waarvan de flonkering opglansde in de vuurgloed van zijn vlammende kasteel
    – voor alle andere engelen. Ze verschilden van elkander in macht en invloed, maar wat betekende dat nog . . . Ieder van hen - zelfs de nederigste - had een onvoorstelbare heerlijkheid.
    Een ruime meerderheid, met onder hen Gabriël en Michaël, doorstond de proef, openbaarde zich als “ja-zegger”. Een zeker niet onbelangrijke minderheid, mogelijk eenderde deel (Openb. 12:4), doorstond de proef niet, groeide er naartoe om zich als “nee-zegger” te openbaren.
    Maar . . . alles bleef bedekt, alles wachtte op de beslissing van de onderkoning. Hoe zou het besluit zijn van “lichtdrager”, beeld van de Lichtdrager.
    In het brein van Lucifer kookte het. De rijzende vloed van zijn hoogmoed brak dijk na dijk.
    Hij wilde niet meer een engel zijn onder de engelen.
    Hij wilde opstijgen boven die sterren van God.
    Hij wilde het komende wezen niet als zijn meerdere erkennen.
    O, hij doorzag Gods plan wel. Hem hoefde niemand meer iets te vertellen. Zoals de zon op de wolken schijnt en pas daarna de aarde raakt, zo zou ook de eer van “die anderen” zijn. Gods licht zou het eerst hèn bestralen, een steeds groeiende schare van verachtelijke niets-weters. Pas daarna zou hij aan de beurt komen. Zoals de zon soms omringd wordt door een erehaag van wolken – o, hij zag het al voor zich: zo zou God zich op Zijn overwinningstochten laten vergezellen door “hen” (Openb. 1:7). En waar zou dan de voormalige onderkoning zijn? Ergens een achtergrondfiguur . . . Zoals de zon de waterdruppels uit de aarde doet opstijgen tot wolken, zo zou de glorie van de “gehaten” zijn. Gods Geest zou hen zo geestelijk maken, dat ze los zouden komen van hun stoffelijke beperkingen. Zij zouden de beschutters worden (Jes. 32:1); zij zouden zegen uitgieten, zoals wolken uitregenen. En hij, Lucifer, zou hand-en-spandiensten mogen verlenen.
    . . . Dat nooit . . . ook boven die wolken zou hij zich verheffen . . . en toen tenslotte . . . bezweek de laatste dijk . . .
    Hij, de eindige, zou aan God, de Oneindige, gelijk zijn. Hij zou geen onderkoning meer zijn, maar koning.
    En toen . . . gingen luister en wijsheid teniet . . .
    Juist toen hij zover was met zijn gedachten, inspecteerde God zijn legerscharen . . .

    1.4.3 De gevolgen van de verkeerde keus voor Lucifer en de zijnen

    Was het onredelijk van God om Zijn eerst-geschapenen zo pijnlijk te vernederen? Neen.
    Zijn plan was Zijn plan. Zij konden geen rechten ontlenen aan de periode, dat zij de enigen waren. Het was zelfzuchtig om de ontplooiing van Gods werkstuk achter te stellen bij de eigen eerzuchtige hersenschimmen.
    Was God de Schepper van het kwaad? Neen.
    Hij is immers licht; in Hem is in het geheel geen duisternis (1 Joh. 1:5).
    Maar al is God niet de Schepper van het kwaad, Hij neemt het wel feilloos waar. Het grote, verschrikkelijke ogenblik was daar. De Koning stond tegenover de onderkoning, de Onbeperkte tegenover de ondanks alles tòch beperkte, de Lichtende tegenover de voormalige lichtdrager. Diens onberispelijkheid was verzwolgen door het onrecht van trots, hoogmoed, zelfbeklag en zelfhandhaving - en toen kwam er duidelijkheid. Met een enkel bevel verbande de Eeuwige de grote nee-zegger uit zijn ontzaggelijk hoge positie. Leeg werd de vlammenburcht. De duister gewordene kon het ook niet meer houden in de nabijheid van het Licht, waarmee hij nu niets meer gemeen had (2 Cor. 6:14). Hij tuimelde weg en alle nee-zeggers met hem. Waar zij kwamen werd het donker, totdat de “buitenste duisternis” hen omving (2 Petrus 2:4). In het bodemloze vallen veranderde de naam van “lichtdrager, Lucifer” in “satan, tegenstander”. De rampzalige mede-vallenden ruilden de glorie van het engel-zijn in voor de verschrikking van het duivel-zijn.

    1.4.4 De gevolgen voor de planeet “aarde”

    En de aarde, de planeet waarop “het” had moeten gaan gebeuren? - de broedplaats van het komende wezen? - zij kreeg ruim haar deel van de ramp in de geestelijke wereld. De val van satan riep daar een echo op. De korst van de in wording zijnde aarde spleet open. Gillend spoot een deel van de gloeiende kern naar buiten. In een ogenblik versisten honderden miljoenen kubieke kilometers water tot stoom. In een tomeloze ontploffing zette de vernietiging van het omhulsel zich voort. Toen alles voorbij was, restte de chaos: een “stroop” van vaste stof, water en gassen die alle licht van de zon wegnam. Als een mantel bedekte die brij een borrelende, ziedende, gekneusde kern. Het was niet te zeggen, waar die kern begon en de mantel eindigde.
    En in die baaierd moest “het wezen” ontstaan?
    Onmogelijk, zulk een teer schepsel in die vreselijke, ten enenmale onleefbare omgeving.
    Ontsteld keken de engelen toe. Vriendschapsbanden verbroken . . . voor altoos. Trouwe kameraden van vroeger, nu verbeten vijanden. De beschuttende hoofdengel van eens nu een verschrikkelijke tegenstander. Verdwenen was hij uit het lichtrijk, verlaten lag zijn burcht. Onbereikbaar ver weg, organiseerde hij het rijk van de duistere haat.
    En de aarde . . . ook daar verwarring en vernieling . . . Gods plan met “ het wezen”: onuitvoerbaar geworden.
    En tòch . . . de engelenwereld was gezuiverd: zij die gebleven waren, hadden het bewijs geleverd van eeuwige trouw.
    En het plan van God: was dat nu werkelijk onuitvoerbaar geworden? Welnee. De plannen van satan mislukken uiteindelijk allemaal. Gods plan gaat altijd door. Het was één maal gebleken. Het zou voor de tweede maal gaan blijken. God wilde “zonen”, veel zonen - Hij zou ze krijgen.

    18-02-2006, 16:21 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    11-02-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    1.4 VAN DE VAL VAN “LICHTDRAGER” TOT DE SCHEPPING VAN ADAM

    Gedachten:
    – de hoge, maar reeds aangetaste positie van Lucifer (1.4.1)
    – de verkeerde keus van “lichtdrager” (1.4.2)
    – de gevolgen van de verkeerde keus voor Lucifer en de zijnen (1.4.3)
    – de gevolgen voor de planeet “aarde” (1.4.4)
    – het herstel van de planeet (1.4.5)
    – de schepping van het plantenrijk (1.4.6)
    – de schepping van het dierenrijk (1.4.7)
    – de reactie van de engelen (1.4.icon_cool.gif
    – de reactie van de demonen (1.4.9)

    1.4.1 De hoge, maar reeds aangetaste positie van Lucifer

    Ezechiël 28:12-19:
    Volmaakt zijt gij van gestalte,
    vol van wijsheid, volkomen schoon.
    In Eden waart gij, Gods hof;
    allerhande edelgesteente overdekte u: . . .
    Van goud was het werkstuk, waarin zij waren gevat
    en aan u vastgehecht;
    toen gij geschapen werdt, waren zij gereed.
    Gij waart een beschuttende cherub met
    uitgespreide vleugels; Ik had u een plaats gegeven:
    gij waart op de heilige berg der goden,
    wandelend te midden van vlammende stenen.
    Onberispelijk waart gij in uw wandel,
    vanaf de dag dat gij geschapen werdt,
    totdat er onrecht in u werdt gevonden: . . .
    Van de berg der goden verbande Ik u
    en deed u weg, gij beschuttende cherub,
    van tussen de vlammende stenen.
    Trots was uw hart op uw schoonheid -
    met uw luister hebt gij ook uw wijsheid teniet doen gaan.
    Ter aarde wierp Ik u neer . . .
    Allen die onder de volken u kennen,
    ontzetten zich over u;
    een verschrikking zijt gij geworden,
    verdwenen zijt gij – voor altijd.
    Jesaja 14:12-15:
    Hoe zijt gij uit de hemel gevallen, gij morgenster, zoon des dageraads; hoe zijt gij ter aarde geveld . . .
    Gij overlegdet nog wel: ik zal ten hemel opstijgen, boven de sterren Gods mijn troon oprichten . . .
    ik wil opstijgen boven de hoogten der wolken, mij aan de Allerhoogst gelijkstellen . . .
    Genesis 1:2:
    De aarde nu was woest en ledig, en duisternis lag op de vloed . . .

    Er was en is bij Gods engelen een rangorde, verschil in macht en heerlijkheid. Van naam zijn ons slechts drie engelen bekend: Eén ervan is Michaël, de opperbevelhebber van de engelenlegers (Daniël 10:13,21; 12:1; Judas:9; Openbaring 12:7).
    Een andere is Gabriël, ambassadeur in algemene dienst (Daniël 8:16, 9:21; Lukas 1:19,26).
    En de derde: hij was - helaas hij was - onbeschrijfelijk voornaam, misschien kunnen we hem omschrijven als onderkoning van het heelal. Alles had hij mee: zijn algemeen voorkomen, zijn ontzaggelijk inzicht, het werd doortinteld en geadeld door grote schoonheid. God had voor zijn kleding en zijn uitmonstering gezorgd, zo fraai bij hem passend dat er bijna geen scheiding viel te maken tussen persoonlijkheid en eretekens. Zoals God de grote beschermer is, zo was ook hij een beschermer en goed was het om te toeven in de schaduw van de beschutting die hij bood. Hij had zijn duidelijk aangewezen hoge positie, zijn burcht, laaiend van heerlijkheid als een vuurvlam. En toch . . . was er dat geheim, dat vreselijke geheim . . . de trots op die gekregen schoonheid, die aanzwellende hoogmoed. O, als die gezindheid doorzette, glorie en wijsheid zouden erdoor worden aangevreten. Dat gebeurde al, maar niemand merkte het nog.

    En toen . . . kwamen de woorden . . .

    11-02-2006, 15:34 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    04-02-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    1.3 VAN DE SCHEPPING VAN DE ENGELEN TOT DE VAL VAN
    LICHTDRAGER

    Gedachten:
    – de schepping van de hemel en van de engelen (1.3.1)
    – de schepping van de materie (1.3.2)
    – de proef die de engelen moesten afleggen (1.3.3)

    1.3.1 De schepping van de hemel en van de engelen

    – In het begin schiep God de hemel (Genesis 1:1)
    – Looft God, al zijn engelen, looft Hem al zijn heerscharen, want Hij gebood en (gij waart) geschapen (Psalm 148:2,5)

    Toen God begon te spreken was er van dat moment af rondom Hem een “omgeving”, een situatie, een “plaats van handelen”. Maar de eerste medewerkenden aan het grote gebeuren waren er nog niet. Nog lag het toneel leeg en verlaten . . .
    Een nieuw machtswoord: Plotseling stroomde het platform vol. De “eenzame” God had zich omringd met legers van wezens die in die omgeving - de hemel - thuishoorden. Ze waren er opeens. Ogenblikkelijk begonnen zij de Verhevene te loven en te prijzen. De engelen waren geschapen.
    Engelen zijn schepselen, verwant aan de mens. Het zijn duidelijk van elkander onderscheiden persoonlijkheden met een geweldige denkkracht (Ezechiël 28:17). Onophoudelijk kruisen zij het pad van mensen. Zij zijn heel belangrijk voor ons, hun medeschepselen. Zij vormden ook een belangrijk onderdeel van Gods zich ontwikkelende plan. Maar . . . niet: het belangrijkste onderdeel . . . en die omstandigheid werd van héél centrale betekenis.

    1.3.2 De schepping van de materie

    – De Here schiep de hemel en spande hem uit (Jesaja 42:5)
    – In het begin schiep God de aarde (Genesis 1:1)
    – God heeft door de Zoon ook de wereld geschapen (Hebr. 1:2)
    – Waar waart gij - o, mens - toen Ik de aarde grondvestte terwijl de morgensterren tezamen juichten, en al de zonen van God jubelden (Job 38:4,7)

    Wanneer in de bijbel gesproken wordt van “de hemel” dan betekent dat woord:
    – de “plaats” waar God en de engelen wonen: een geestelijke aanduiding.
    – Het heelal, voor zover wij dat van de aarde kunnen waarnemen: een stoffelijke aanduiding.
    Wat gebeurde er namelijk? De engelen wilden wel altijd doorgaan met het loven van hun Schepper, maar van Gods plan was nog maar een heel klein stukje klaar. En Hij deed iets nieuws, iets verrassends. De engelen hielden een ogenblik hun adem in, maar daarna steeg hun gejuich tot de hoogste toppen en aan hun gejuich kwam geen einde.
    In een ontzaggelijke ontploffing van kracht ontstond uit energie materie. De stoffelijke wereld met haar miljarden maal miljarden sterren werd geschapen. Al die lichten verenigden zich tot stelsels, die tezamen weer een hogere samenhang vormden. Quasars begonnen hun tomeloze straling uit te zenden. Supernovae ontstonden, “zwarte gaten” hadden hun eigen geheimzinnig bestaan. Opeens was er zoveel meer te zien en te genieten. Door Zijn Woord, Zijn Zoon had God een nieuwe afmeting aan Zijn luister toegevoegd: wie zou niet juichen? Maar de engelen keken toch allereerst naar één onzegbaar klein onderdeel van dat nieuwe rijk: een planeet, die om één van de ontelbare zonnen cirkelde te midden van een aantal zusterplaneten. Zij voorvoelden, Gods plan had met die planeet iets voor . . . maar wat?

    1.3.3 De proef die de engelen af moesten leggen

    Wat ik nu ga zeggen lijkt uitermate gewaagd en onbewijsbaar, maar uit de verdere loop van de gebeurtenissen kan afgeleid worden, dat inderdaad iets plaats heeft gevonden enigermate gelijkende op de door mij gegeven voorstelling van zaken. Ik neem de zeldzame vrijmoedigheid om in kreupele aardse woorden een bekendmaking door te geven; een hemels bericht van God aan Zijn engelen:
    “Engelen, mijn zonen (Job 38:6,7), naarmate mijn plan zich ontwikkelt, zullen jullie zien dat alles wat geschapen wordt proeven moet ondergaan. Die proeven zullen dienen om na te gaan wat de werkelijke kwaliteit is van degene, die aan de proeven wordt onderworpen. Ook jullie zult niet aan een onderzoek kunnen ontkomen.
    Ter inleiding nu eerst het volgende: Jullie hebben gezien hoe het Mij mogelijk was, ook met één afmeting minder heerlijke dingen te doen. In het beperkte gebied van alleen maar lengte, breedte, hoogte, zonder de vierde maat - die van de diepte (Efeze 3:1icon_cool.gif - is nochtans dit kunstwerk geschapen. De schepping van de stof luidt een nieuw tijdperk in. Deze schitterende nieuwe verschijningsvorm van mijn onbegrensd kunnen is uiteraard Mijn wereld: Ik heb haar immers geschapen? Maar jùllie wereld is het niet, jullie zijn louter geestelijke wezens en dit - dit àndere - is stoffelijk. Als beheerder van dit nieuw-geschapen rijk heb Ik ook een nieuw wezen nodig. Dat wezen zal geestelijk zijn zoals jullie, maar ook stoffelijk. Het zal een mogelijkheid méér hebben dan jullie. Daartegenover staat vooralsnog, dat de geestelijke vermogens “in knop” aanwezig zullen zijn op het moment van schepping, maar die vaardigheden zullen zich ontwikkelen.
    Nòg een mogelijkheid meer krijgt die nieuwe schepping van Mij. Hij krijgt het vermogen om zich voort te planten. Van jullie groep zijn er geweldige aantallen, maar . . . er zit geen groei in.
    Deze nieuwe schepping begint klein. Zeker zal ze eenmaal ook naar aantal volgroeid zijn (Matth. 22:30). Voor het echter zover is zullen er onzegbaar veel vertegenwoordigers van die groep komen.
    Eerder zinspeelde Ik op het onderzoek, dat ook jullie wacht. Dat onderzoek zal eenmaal plaatsvinden en voor altijd beslissend zijn. Jullie slagen of falen bij die ene proef bepaalt jullie eeuwige staat. Dat is niet onredelijk. Er is immers niets wat jullie inzicht beperkt! Vanuit de meest gunstige uitgangspositie kunnen jullie “ja” of “nee” zeggen. Dit is jullie proef:
    Engelen, mijn beminden, de nú komende wezens worden hoger dan jullie. Tot dusver zijn jullie “zonen van God” genoemd, maar in de toekomst zullen jullie “dienaren” zijn tot hulp van hen gesteld (Hebr. 1:14). Zij zullen Mijn zonen zijn, met hen zal Ik op een heel bijzondere manier contact hebben, zij zullen deel hebben aan Mijn Geest (Rom. 8:14).”

    . . . En toen werd het héél stil in de hemel . . .

    04-02-2006, 16:36 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    28-01-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    1.2 VAN HET EINDELOZE BEGIN TOT DE SCHEPPING VAN DE ENGELEN

    – Van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt Gij God (Psalm 90:2)
    – Uw troon staat vast van oudsher, van eeuwigheid zijt Gij (Psalm 93:2)
    – In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God. Dit was in den beginne bij God. Alle dingen zijn door het Woord geworden en zonder dit is geen ding geworden, dat geworden is (Johannes 1:1-3).

    Er zijn twee gedachten die ons mensen duizelig kunnen maken:
    – soms kijken we naar de lucht en denken: wat is daarachter en dáár weer achter . . .
    – soms denken we over wat duizend jaar geleden was en dáár weer voor . . . en dáár weer voor . . .
    Waarom worden we duizelig, misselijk of soms zelfs een beetje paniekerig? Wel, we ontdekken dan dat ons gedachteleven niet àlles kan omvatten. De eeuwigheid van ruimte of tijd zit nu eenmaal niet in ons denkprogramma. Maar . . die eeuwigheid is er wel, ook al zijn wij niet zo “geprogrammeerd”, dat wij haar kunnen begrijpen.
    Er is een Wezen dat die eeuwigheid wel kan begrijpen. Er is Iemand, de Onuitsprekelijke, die zelf de Eeuwige is. God – zo noemen wij die Iemand – is altijd, zonder begin, tijdloos, zonder eind . . . maar in zekere zin is dat eindeloze in de tijd terug een nog ontzagwekkender raadsel.
    God is een Wezen, wij ook – wij hebben gedachten, God ook – wij hebben een stem, God ook.
    Gesteld eens, dat wij een mens ontmoeten van wie wij veel verwachten. Ademloos zouden wij wachten tot hij ging spreken. Want pas door zijn spreken – soms door zijn schrijven – zou hij die verwachting kunnen gaan waarmaken. In ons idee zijn de spreker en zijn stem één.
    Eens verbrak God het zwijgen dat om Hem hing. Zijn gedachten werden tot woorden, Hij begon te spreken, Zijn woord begon scheppend te werken – het grote plan van God ging van start. Op dàt “ogenblik” was er niemand om verwachtingen te hebben. Nú zijn die hoopvolle verwachtingen er wèl. Zij zullen ver worden overtroffen naar gelang de ontplooiing van het plan voortschrijdt.
    God verkondigt Zijn plannen door Zijn Woord, onder ons bekend als: Zijn Zoon (Joh. 1:14). Hij voert ze uit door Zijn Heilige Geest (Geen. 1:1): Zijn rechterhand en Zijn heilige arm (Ps. 98:1). Wat een eenheid tussen die drie aspecten van Zijn WEZEN. Wat een onverbrekelijke DRIEëENHEID

    28-01-2006, 15:41 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    21-01-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    1.0 BIJBELSTUDIE 1: VAN HET EINDELOZE BEGIN TOT HET EINDELOZE
    EINDE


    1.1 INLEIDING

    Bij mijn bijbelstudies was ik al een heel eind gevorderd toen mij een manco opviel. Ik schreef over engelen en demonen, over hemel en hel, enz. Gaandeweg kreeg ik ook hiervoor:
    – velen van de lezers weten niet eens wat de begrippen inhouden. Je kunt ze niet laten wachten tot het jou eens schikt om er breed op in te gaan. Bij het begin behoren zij al enig inzicht in die terminologie te hebben;
    – velen van de lezers kennen de grondbegrippen heel goed, maar zij hebben er recht op om te weten, waar je heen wilt. Zij moeten de ontwikkeling van je gedachtegang kunnen volgen;
    – als men de basisbegrippen kent, ziet men dan ook de samenhang? Geef die “kapstok” eerst eens. Dan kun je er later bijbelstudie na bijbelstudie aan ophangen.
    Bij het hierna volgende moet u niet denken, dat ik van mening ben de wijsheid in pacht te hebben. Bijbelstudie 1 heeft zeker nut als werkplan. Of alles zich nu zo toegedragen heeft als door mij geschilderd, is zeker geen uitgemaakte zaak. U bekijkt het maar eens; in ieder geval volgt nu de verdere verdeling in hoofdgedachten:
    – Van het eindeloze begin tot de schepping van de engelen (1.2)
    – Van de schepping van de engelen tot de val van “lichtdrager” (1.3)
    – Van de val van “lichtdrager” tot de schepping van Adam (1.4)
    – Van de schepping van Adam tot de eerste komst van Jezus (1.5)
    – Van de eerste komst van Jezus tot Zijn tweede komst (1.6)
    – Van de tweede komst van Jezus tot het eindgericht (1.7)
    – Van het eindgericht tot het eindeloze einde (1.icon_cool.gif
    – Samenhang van deze met volgende bijbelstudies. Tekstenregister (1.9)
    O ja, nog even dit: het verband tussen mijn beweringen en de schriftplaatsen, die tot staving aangehaald worden is wat losser dan bij alle volgende bijbelstudies. Deze eerste verhandeling is immers, in tegenstelling tot alle latere, geen echte bijbelstudie. Het is meer een verhaal. Men kan een vertelling eigenlijk niet onderbreken met diepgravende deelbeschouwingen. Nu tip ik de schriftplaatsen dikwijls maar even aan. Vanaf nummer 2 wordt dat dan wat anders. Van u vereist een en ander wel iets meer denk- en naslagwerk

    21-01-2006, 17:06 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    15-01-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Eerste aflevering
    BIJBELSTUDIESERIE "HET NIEUWE LEVEN"

    Deel 1: omkeer naar God

    Inhoud:

    0.0 Voorwoord 2
    1.0 Van het eindeloze begin tot het eindeloze einde 7
    1.1 Inleiding 7
    1.2 Van het eindeloze begin tot de schepping van de engelen 7
    1.3 Van de schepping van de engelen tot de val van "lichtdrager" 8
    1.4 Van de val van "lichtdrager" tot de schepping van Adam 10
    1.5 Van de schepping van Adam tot de eerste komst van Jezus 17
    1.6 Van de eerste komst van Jezus tot zijn tweede komst 23
    1.7 Van de tweede komst van Jezus tot het eindgericht 34
    1.8 Van het eindgericht tot het eindeloze einde 39
    1.9 Samenhang van deze studie met volgende bijbelstudies / tekstenregister 44

    De Bijbelstudieserie "Het nieuwe leven" bestaat uit de volgende delen:

    1) Omkeer naar God
    Bijbelstudie 1: Raamverhaal
    Bijbelstudie 2: Bekering
    2) Geboorte uit God
    3) Dopen van God
    4) Genezing door God
    5) Gaven van God
    6) Vrucht voor God
    7) Karakterverandering door God
    icon_cool.gif Begripsvernieuwing door God
    9) Toekomst met God


    0.0 VOORWOORD

    0.1 Waarom deze zoveelste bijbelstudieserie zichzelf zal dienen te bewijzen

    We leven in een geweldige tijd. Er gebeurt steeds meer, alles gebeurt vlugger, alle omstandigheden gaan naar een toppunt toe. De wereldbewoners worden van alle kanten toegeroepen: "Hier moet u zijn. Naar ons moet u luisteren. Wij hebben iets, dat u kan motiveren". Duizenden stemmen overal vandaan, de keus wordt steeds groter.
    - Sommigen raken in verwarring, weten niet wat ze kiezen moeten.
    - Anderen nemen niet eens de moeite om te kiezen: men kan het toch niet meer uit elkaar houden.
    - Weer anderen, houden zonder op- of omkijken, aan een eens gemaakte keus vast: "Ik weet wat ik heb, maar niet wat ik krijg".
    Tussen al die stemmen klinkt ook de stem van het geloof in Jezus - al bijna tweeduizend jaar. Het heeft er wel eens op geleken, dat die stem overschreeuwd werd door andere, nieuwe stemmen. Het had er soms de schijn van, dat die boodschap overspoeld werd door de wirwar van allerlei andere ideeën. Maar de laatste tientallen jaren is het blijde evangelie van Jezus weer helemaal terug van - misschien een beetje - weggeweest. Zijn boodschap klinkt luid en duidelijk en is niet meer te overschetteren. Hoe komt het toch, dat in het veelstemmige koor van meningen Zijn woord beter doorklinkt dan ooit?
    Ik wil graag mijn mening daarover geven. U behoeft die niet zonder meer te aanvaarden - neem er in ieder geval even kennis van.
    Aan het begin van deze eeuw begonnen sommige bijbelgedeelten voor enkelen te herleven - de doop in de Heilige Geest, de Geestesgaven en goddelijke genezing kregen steeds meer belangstelling. Na die enkele voortrekkers kwamen er in de volgende tachtig jaar miljoenen geïnteresseerden bij. Die gingen allemaal op onderzoek. Natuurlijk werden, en worden, daarbij fouten gemaakt. Het pad naar die heerlijkheden was helemaal dichtgegroeid. Bij het openhakken sloeg, en slaat, men nog wel eens tijdelijk een verkeerde richting in. Maar . . . er bleek iets: een mens kon geestelijk gaan denken - op een hoger plan. Men kon een geestelijk mens worden door de vervulling met de Heilige Geest. Dat was de grote ontdekking, die gedaan werd. Daardoor komt het, dat Jezus' stem luider en duidelijker doorkomt dan voorheen. Onder de verkondigers van Zijn waarheid komen steeds meer mensen, die een begin hebben van die vervulling. Alleen dat begin al geeft een sterk vergrote kracht om een getuige van Hem te zijn. Persoonlijk ken ik geen mensen die de voltooiing van de vervulling al bereikt hebben. Maar . . . die mensen gaan komen (zie 1.6.7). De innerlijke kracht en het inzicht van de beginnelingen is al veel vermeerderd. Vroeger hadden zij "de klok horen luiden, zonder te weten waar de klepel hing". Maar nu luiden ze de klok zèlf. Ze doen dat met een kracht zoals na de eerst eeuw van de vestiging van Jezus' gemeente eigenlijk nooit meer vertoond is. Zij die gaan komen zullen de zware, edele galm boven alle andere geluiden uit laten stijgen.
    De nieuwe waarheid en het nieuwe licht worden uitvoerig bekendgemaakt. Over de hele wereld verschijnen elke dag honderden boeken dienaangaande. Telkens weer anderen kunnen de behoefte gevoelen om hun verslag toe te voegen aan het vele, dat al gepubliceerd is. De meeste nieuwkomers zullen zich wel eerst afvragen: "Heeft mijn voorgenomen geschrijf nut? Is er in deze overvloedig voorziene markt nog ergens een gat? Ben ik nu juist de persoon om dat gat te vullen . . . ?"
    Ik heb mijzelf die vraag ook gesteld. Maar tenslotte ben ik toch aan het schrijven gegaan. Het gaf mij in ieder geval een grote innerlijke voldoening. Over de vraag van het nut maak ik mij niet druk. Ik heb aan de Heer deze aangelegenheid als volgt voorgelegd: "U weet met hoeveel plezier ik mijn gedachten boekstaaf. Als U vindt dat het nut heeft dan zorgt U
    - voor een uitgever,
    - voor mensen die mijn boeken willen kopen".
    Toen die zaak rond was, zette ik de pen op het papier. Ik heb de idee, dat ik gedaan heb wat ik vanuit een innerlijke aandrang moest doen. Hoe God verder deze aangelegenheid regelt, laat ik in vol vertrouwen aan Hem over. Een uitgever heb ik gevonden, dat ziet u. U hebt dit boek gekocht. Of u lezing aan anderen aanbeveelt of dat u zichzelf beklaagt over uw misk

    15-01-2006, 18:34 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    14-01-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    0.3 Inrichting van de afzonderlijke bijbelstudies

    0.3.1 Inleiding

    Uit 0.2 blijkt wel, dat ik mijzelf een grote taak heb gesteld. Om die taak aan te kunnen is het nodig om haar in kleine mootjes op te delen. Bij de behandeling van een onderdeel behoef ik dan maar heel in het algemeen te denken aan al wat nog komt.
    Overigens is elk onderdeel weer een wereld op zichzelf. Dus: wat gedaan! Elk onderdeel nog weer verder onderverdeeld in hoofdgedachten, en die hoofdgedachten in gedachten, en een enkele keer die gedachten in overwegingen.
    Verbaasd zult u zeggen: “Waarom zo uitvoerig?” Wel, er zijn heel veel bijbelteksten. Die zijn alleen maar te vangen binnen een heel breed “raam”.
    Hierna spreek ik nu over:
    – rangschikken van de bijbelteksten
    – vermeldingswijze van de bijbelteksten
    – coderen van (hoofd)gedachten en overwegingen
    – woordgebruik, in het bijzonder met betrekking tot vreemde woorden
    – stijlaanpassing

    14-01-2006, 15:58 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    0.3.2 Rangschikking van de bijbelteksten

    Om die rangschikking duidelijk te maken, neem ik als voorbeeld bijbelstudie twee: Bekering. In een concordantie ben ik al de tekstgedeelten nagegaan, waarin dit woord of de woordcombinatie “zich bekeren” voorkwam. Ik ging na, welke gedachte ieder van die tekstgedeelten bij mij wekte. In mijn voorstelling ontstond zo een bepaald patroon met verdeling en onderverdeling, zoals van een ladder met delen en sporten. Op elke sport nestelden zich enkele teksten.
    U zult wel eens iets merkwaardigs waarnemen. Neem nu bijvoorbeeld een tekst, waarin de begrippen “bekering” en “genezing” voorkomen. U zult zich dan verwonderd afvragen: “Waarom behandelt hij genezing maar zo terloops. Ziet hij de goddelijke genezing niet?” Weest u gerust: bij “Genezing door God” komt deze tekst weer terug. Dan wordt bekering terloops behandeld en krijgt genezing het volle licht.
    Een andere maal zult u zeggen: “Waarom is deze tekst nu juist op die ‘laddersport’ geplaatst en niet op een andere?” U moet zich dat zo voorstellen: van hoofdgedachte naar gedachte en tenslotte naar overweging worden de “indelingssignalen” steeds vager. Teksten zijn veelzijdig hemels. Zij zijn stuk voor stuk dragers van vele gedachten en overwegingen. Het is eigenlijk wat dom om dergelijke geweldige uitspraken in een eenzijdig aards keurslijf te persen. Op grond van steeds “zachtere” signalen zal ik best eens een tekst ondergebracht hebben bij de niet meest aangewezen gedachte. Zo sterk zijn Gods woorden, dat ze zich ook daar heel wel lieten bespreken.
    Ik maak overigens van mijn rangschikking helemaal geen halszaak. Die rangschikking is onbeschrijfelijk ver ondergeschikt aan Gods Woord. Ik ben in dezen heel ontspannen. Het lukt toch nooit om de Bijbel in hokjes onder te brengen. Ik zou dat niet eens willen ook.
    Waarom ik dan toch een beetje probeer te ordenen? In de hoop alleen, dat de stof - zo enorm uitgebreid - op die manier iets meer hanteerbaar wordt.

    0.3.3 Vermeldingwijze van de bijbelteksten

    Het bleek mij dat vrijwel niemand, als hij een bijbelstudie leest, de bijbel opslaat om de teksten erbij te zoeken. Men kan dat ook niet eisen. Deze tijd van instant-maaltijden vraagt ook om instant-bijbelstudies, pasklaar, alles bij elkaar. Men wil geen tijdverlies, heeft graag alle bestanddelen van de “maaltijd” direct, voorbewerkt, bij de hand.
    Ik pas mij bij deze situatie aan. In mijn bijbelstudies komen twee soorten teksten voor:
    – dragers van gedachten en overwegingen, die aan de orde zijn;
    – dragers van gedachten en overwegingen, die niet aan de orde zijn. Ze flitsen even voorbij. Het zou onjuist zijn om ze niet te vangen in een “terzijde”.
    De eerste groep teksten geef ik voluit als deel van de tekst. Iets inspringend, met de vindplaats erbij, dat wel, maar verder helemaal ingekapseld in het grotere geheel.
    De tweede groep teksten geef ik verkort of in andere bewoordingen weer met verwijzing naar de vindplaats. Het direct voluit vermelden van deze teksten zou afleidend en verwarrend werken. Aan het eind van elke bijbelstudie geef ik ze alsnog in een volledige opsomming met de plaatsen, waar ze aangehaald worden.

    0.3.4 Coderen van (hoofd)gedachten en overwegingen

    Het doet wat kil aan, die vermeldingen in de marge. Gods evangelie in decimaal-codering! Het warme, goede nieuws in stukjes gehakt met behulp van koude cijfers!! Toch zal het wel wennen. Codering werkt een zekere beperking in de hand. Verder dan negen gedachten kan men niet gaan. Al te oeverloos gezwam wordt ingedamd. Denkt u ook eens aan het gemak bij:
    – verwijzen;
    – register van behandelde teksten.
    De indeling maak ik duidelijk met behulp van dit voorbeeld van een codering: 22.4.7.8. Het gaat dan om:
    – bijbelstudie 22;
    – vierde hoofdgedachte;
    – zevende gedachte;
    – achtste overweging.

    0.3.5 Woordgebruik, in het bijzonder met betrekking tot vreemde woorden

    Ik ben eigenlijk een taalzuiveraar. Het liefst zou ik allemaal Nederlandse woorden gebruiken, maar dat is niet vol te houden:
    – sommige “vreemde” woorden zijn net zo bekend als Nederlandse woorden, soms zelfs bekender;
    – voor de afwisseling is het goed om zoveel mogelijk onderling inwisselbare woorden te hebben. Dan kan men soms veel plezier hebben van een “loot van uitheemse stam”;
    – welluidende Nederlandse woorden geven toch soms een wat al te plechtige zin.
    Bij alle overwegingen een toelichting:
    – Hiervoor gebruikte ik al de woorden: idee, serie, studie, fase, profetie, karakter, planeet, coderen, patroon, signaal, direct, decimaal, register. Dit zijn woorden, die in onze taal volledig zijn ingeburgerd. Het zou overdreven zijn om ook zulke woorden te vermijden.
    – Wat is het levendig om niet alleen van “een andere mogelijke keus”, maar ook van “een alternatief” te kunnen spreken. Of om eens eenmaal “bij de zaak betrokken” te vervangen door “geëngageerd”.
    – Vergelijkt u eens deze zinnen: “U hebt die stem genegeerd” en “U hebt die stem veronachtzaamd”. Persoonlijk vind ik “veronachtzaamd” een fraai klinkend woord, maar de zin wordt wat “stijfjes”.
    Ik zal dus vreemde woorden gebruiken, maar . . . ik beloof u: met mate. Als het niet goed in de hand gehouden wordt, overwoekeren ze hele zinnen. En . . . ik zal weinig gangbare Nederlandse woorden gebruiken. Wanneer hoort men ze nog: inkapselen, gesloof, halszaak en zovele meer. Ik verheug me er nu al op om ze in te voegen in het veelkleurige woordenboeket, dat voor u wordt samengesteld.

    0.3.6 Stijlaanpassing voor verschillende groepen van studerenden

    Ik zou zo graag mijn lezeressen persoonlijk aanspreken. Niet altijd “hij” en “zijn”, maar gelijk op “zij” en “haar”. Het lukte mij niet. Ik heb het echt geprobeerd, ook nog op een andere manier: u weet wel zoals men wel spreekt van een “verpleegkundige” daaronder samenvattende verpleegsters en verplegers. Dat werd ook niets.
    Dames, zeg nu niet dat ik rolbevestigend bezig ben. Sta daar maar niet bij stil. Lees maar “zij” en “haar” naar het u uitkomt.
    Ik heb ernaar gestreefd mijn stijl eigentijds te houden. Dat is óók maar zeer ten dele gelukt. De kern van de bijbelstudies wordt gevormd door teksten. Die zijn geformuleerd met gebruikmaking van plechtige, ernstige woorden, gerangschikt tot statige zinnen, die spreken over diepe begrippen. U begrijpt: dat is al sfeerbepalend. In de uitleg ben ik dan wel wat vrijer in mijn woordkeus, maar ik kan toch niet te ver weg van de indringende, zeker niet altijd eenvoudige beginselen die in de teksten worden weergegeven.
    Overigens: de speelsheid van mijn stijl zal u toch wel hier en daar verrassen. Maar juist als u geamuseerd uitroept: “Maar dit is het helemaal . . . houen zo”, moeten we terug naar wat minder uitbundigheid. Jammer, maar . . . helaas!

    Maar nu wordt het toch tijd om iets wezenlijks te gaan doen. Al ik weet niet hoe lang bezig en nog geen één tekst . . .
    Aan de slag . . .!

    0.4 Algemeen voorbehoud

    Nog even aandacht hiervoor:
    Het kan zijn, dat iemand bij lezing van de bijbelstudieserie meent een gelijkenis te ontdekken met hem of haar bekende personen, zaken of omstandigheden. Zulk een gelijkenis dient steeds als geheel toevallig te worden aangemerkt.

    14-01-2006, 15:53 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Archief per week
  • 27/09-03/10 2010
  • 13/09-19/09 2010
  • 06/09-12/09 2010
  • 30/08-05/09 2010
  • 16/08-22/08 2010
  • 09/08-15/08 2010
  • 02/08-08/08 2010
  • 12/07-18/07 2010
  • 05/07-11/07 2010
  • 28/06-04/07 2010
  • 14/06-20/06 2010
  • 17/05-23/05 2010
  • 03/05-09/05 2010
  • 26/04-02/05 2010
  • 19/04-25/04 2010
  • 05/04-11/04 2010
  • 22/03-28/03 2010
  • 15/03-21/03 2010
  • 08/03-14/03 2010
  • 01/03-07/03 2010
  • 22/02-28/02 2010
  • 15/02-21/02 2010
  • 08/02-14/02 2010
  • 01/02-07/02 2010
  • 25/01-31/01 2010
  • 18/01-24/01 2010
  • 11/01-17/01 2010
  • 04/01-10/01 2010
  • 28/12-03/01 2010
  • 14/12-20/12 2009
  • 07/12-13/12 2009
  • 30/11-06/12 2009
  • 23/11-29/11 2009
  • 16/11-22/11 2009
  • 09/11-15/11 2009
  • 02/11-08/11 2009
  • 26/10-01/11 2009
  • 19/10-25/10 2009
  • 28/09-04/10 2009
  • 21/09-27/09 2009
  • 14/09-20/09 2009
  • 07/09-13/09 2009
  • 31/08-06/09 2009
  • 24/08-30/08 2009
  • 10/08-16/08 2009
  • 03/08-09/08 2009
  • 27/07-02/08 2009
  • 13/07-19/07 2009
  • 06/07-12/07 2009
  • 22/06-28/06 2009
  • 15/06-21/06 2009
  • 01/06-07/06 2009
  • 25/05-31/05 2009
  • 18/05-24/05 2009
  • 04/05-10/05 2009
  • 27/04-03/05 2009
  • 20/04-26/04 2009
  • 13/04-19/04 2009
  • 06/04-12/04 2009
  • 30/03-05/04 2009
  • 23/03-29/03 2009
  • 16/03-22/03 2009
  • 09/03-15/03 2009
  • 02/03-08/03 2009
  • 23/02-01/03 2009
  • 09/02-15/02 2009
  • 02/02-08/02 2009
  • 26/01-01/02 2009
  • 19/01-25/01 2009
  • 12/01-18/01 2009
  • 05/01-11/01 2009
  • 29/12-04/01 2009
  • 22/12-28/12 2008
  • 15/12-21/12 2008
  • 08/12-14/12 2008
  • 01/12-07/12 2008
  • 24/11-30/11 2008
  • 17/11-23/11 2008
  • 10/11-16/11 2008
  • 03/11-09/11 2008
  • 27/10-02/11 2008
  • 20/10-26/10 2008
  • 06/10-12/10 2008
  • 29/09-05/10 2008
  • 22/09-28/09 2008
  • 15/09-21/09 2008
  • 08/09-14/09 2008
  • 01/09-07/09 2008
  • 18/08-24/08 2008
  • 11/08-17/08 2008
  • 04/08-10/08 2008
  • 28/07-03/08 2008
  • 21/07-27/07 2008
  • 14/07-20/07 2008
  • 07/07-13/07 2008
  • 30/06-06/07 2008
  • 23/06-29/06 2008
  • 16/06-22/06 2008
  • 09/06-15/06 2008
  • 02/06-08/06 2008
  • 26/05-01/06 2008
  • 19/05-25/05 2008
  • 12/05-18/05 2008
  • 05/05-11/05 2008
  • 28/04-04/05 2008
  • 21/04-27/04 2008
  • 14/04-20/04 2008
  • 07/04-13/04 2008
  • 31/03-06/04 2008
  • 24/03-30/03 2008
  • 17/03-23/03 2008
  • 10/03-16/03 2008
  • 03/03-09/03 2008
  • 25/02-02/03 2008
  • 18/02-24/02 2008
  • 11/02-17/02 2008
  • 04/02-10/02 2008
  • 28/01-03/02 2008
  • 21/01-27/01 2008
  • 14/01-20/01 2008
  • 07/01-13/01 2008
  • 31/12-06/01 2008
  • 24/12-30/12 2007
  • 17/12-23/12 2007
  • 10/12-16/12 2007
  • 03/12-09/12 2007
  • 26/11-02/12 2007
  • 19/11-25/11 2007
  • 12/11-18/11 2007
  • 05/11-11/11 2007
  • 29/10-04/11 2007
  • 22/10-28/10 2007
  • 15/10-21/10 2007
  • 08/10-14/10 2007
  • 01/10-07/10 2007
  • 24/09-30/09 2007
  • 17/09-23/09 2007
  • 10/09-16/09 2007
  • 03/09-09/09 2007
  • 27/08-02/09 2007
  • 20/08-26/08 2007
  • 13/08-19/08 2007
  • 06/08-12/08 2007
  • 30/07-05/08 2007
  • 16/07-22/07 2007
  • 09/07-15/07 2007
  • 02/07-08/07 2007
  • 25/06-01/07 2007
  • 18/06-24/06 2007
  • 11/06-17/06 2007
  • 04/06-10/06 2007
  • 28/05-03/06 2007
  • 21/05-27/05 2007
  • 14/05-20/05 2007
  • 07/05-13/05 2007
  • 30/04-06/05 2007
  • 23/04-29/04 2007
  • 16/04-22/04 2007
  • 09/04-15/04 2007
  • 02/04-08/04 2007
  • 26/03-01/04 2007
  • 19/03-25/03 2007
  • 12/03-18/03 2007
  • 05/03-11/03 2007
  • 26/02-04/03 2007
  • 19/02-25/02 2007
  • 12/02-18/02 2007
  • 05/02-11/02 2007
  • 29/01-04/02 2007
  • 22/01-28/01 2007
  • 15/01-21/01 2007
  • 08/01-14/01 2007
  • 25/12-31/12 2006
  • 18/12-24/12 2006
  • 11/12-17/12 2006
  • 04/12-10/12 2006
  • 27/11-03/12 2006
  • 20/11-26/11 2006
  • 13/11-19/11 2006
  • 06/11-12/11 2006
  • 30/10-05/11 2006
  • 23/10-29/10 2006
  • 16/10-22/10 2006
  • 09/10-15/10 2006
  • 02/10-08/10 2006
  • 25/09-01/10 2006
  • 18/09-24/09 2006
  • 11/09-17/09 2006
  • 04/09-10/09 2006
  • 28/08-03/09 2006
  • 21/08-27/08 2006
  • 14/08-20/08 2006
  • 07/08-13/08 2006
  • 31/07-06/08 2006
  • 24/07-30/07 2006
  • 17/07-23/07 2006
  • 10/07-16/07 2006
  • 03/07-09/07 2006
  • 26/06-02/07 2006
  • 19/06-25/06 2006
  • 12/06-18/06 2006
  • 05/06-11/06 2006
  • 29/05-04/06 2006
  • 22/05-28/05 2006
  • 15/05-21/05 2006
  • 08/05-14/05 2006
  • 24/04-30/04 2006
  • 17/04-23/04 2006
  • 10/04-16/04 2006
  • 03/04-09/04 2006
  • 27/03-02/04 2006
  • 20/03-26/03 2006
  • 13/03-19/03 2006
  • 06/03-12/03 2006
  • 27/02-05/03 2006
  • 20/02-26/02 2006
  • 13/02-19/02 2006
  • 06/02-12/02 2006
  • 30/01-05/02 2006
  • 23/01-29/01 2006
  • 16/01-22/01 2006
  • 09/01-15/01 2006
  • 02/01-08/01 2006
  • 26/12-01/01 2006

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!