Sommigen zijn op weg naar een nacht van verdrietig geklaag
4.3.7.1.
-
Anderen zijn op weg naar een dag van feestelijk gejuich
4.3.7.2.
4.3.7.1.
Sommigen zijn op weg naar een nacht van verdrietig geklaag
-De nacht is ver gevorderd, de dag is nabij. Laten wij dan de werken der duisternis afleggen en aandoen de wapenen des lichts (Rom. 13:12).
Paulus richt zich hier tot medegelovigen. Hij zegt:
-Lui, jullie zijn nog niet écht wakker. Gods heil voor al zijn vrijgemaakten komt er al aan. Maar júllie hebt je nog niet werkelijk vrijgemaakt van de zonden. Die sussen jullie in een gevaarlijke slaap (:11).
-Er is nog te veel genotzucht, te veel Ik doe, eet, drink, wat ik lekker vind bij jullie. Ook nog te veel toestanden met seks en zo. En dan dat geruzie en die jaloezie (:13).
-O ja, dat óp zitten letten of je wel overal-en-altijd aan je trek komt; ook niet bevorderlijk voor de innerlijke rust (:14).
Weet je, wat er nog bij jullie aan te kort komt: geestelijke liefde. Die kan je nóóit genoeg bewijzen. Dáármee ben je pas in de wil van Heer (:8). Die liefde is de kern van al Gods voorschriften (:9). Met die liefde doe je eindelijk-en-te-langen-leste de medemensen nu eens werkelijk góed (:10).
(En dán komt onze tekst):
het licht komt er al aan. Het áárdedonker van de díepste nacht wijkt. Vóór je het weet, spríngt de zon boven de kim! Schei gauw uit met allerlei onvruchtbare schijnvertoningen, die bij het rijk van de duisternis horen. Kom tot de vruchtbare daden van het rijk van het licht.
En nu ú wedergeborene !
-U hád zich de slaap al uit de ogen gewreven. Ketting na ketting van verslaving en verzuring en verwording brak. U liep de goede kant op (Gal. 5:7). U hoefde niet meer zo nodig de hele dag dingen mee te maken, verstrooiing te hebben, nieuwe eethuisjes, nieuwe gerechten uit te proberen. U hoefde niet meer zo erg het wakkere mannetje te spelen jegens de kantoordames. U zocht vrede met alle mensen (Rom. 12:18). U kon het best hebben, wanneer het een ander óók eens goed ging (zie voor het tegendeel Neh. 4:3).
-Dat er op gespitst zijn om in het bestuur toch maar gekend te worden tot in de kleinste zaken toe voorbij wat een ontspánning gaf dat.
En tóch:
-Het begint weer allemaal terug te komen. Donkerte, somberheid bedreigt uw gedachteleven. Het lijkt wel nácht. U suft weg. Nu Gods water er niet meer over loopt, blijft uw akkertje zo onvruchtbaar. U kláágt over alles, wat zo tégenviel. U hád toch een begin gemaakt met de wedergeboorte. Maar: er is geen follow up.
-U bent weer zó vol gedachten over die nieuwe auto met nét iets meer vermogen. Uw denken over Gods woord wordt er door verduisterd. U vindt zoveel verontschuldigingen om weg te blijven van de blijde ontmoeting in de samenkomst (Luc. 14:18). Daardoor draagt u ook steeds minder vrucht.
-U kijkt ook weer erg oplettend naar de vrouwtjes. Was u dat zélf nog niet zo ópgevallen?!
-Het licht van de dag komt er aan; u echter lijkt er wel voor wég te schuilen. U treurt over wat verloren ging, maar komt niet tot terugwinnende actie. Anderen krijgen geestelijk aanzien. U maakt daar zure opmerkingen over en u hebt er kritiek op. Wat ráákt de blijdschap van het opnieuw geboren zijn op de áchtergrond!
-U zit weer helemaal op het vinkentouw, of u wel van alles op de hoogte wordt gehouden. Wanneer u zegt:
Mij vertellen ze maar niets,
is het net, of het wéér iets donkerder wordt. Een pruileirge gezindheid brengt ook geen vrucht voort. De nacht wijkt voor de dag. Maar Gods licht kan ú niet voldoende beschijnen. Het nieuwe begin krijgt geen vervolg; zeker niet in de sfeer van gejammer, die nu om u hangt.
Vanwaar die ontwikkeling. Waarom doet u het zo slecht. Waarom werd die veelbelovende hemelbestormer een min mannetje.
Waarom bleef u een dwergcipres: een reus in een bloempotje?!
Uw ziel werd éven aangeraakt door Gods grote plán, dat u in een flits zag. Vandaar uw bezíeling, uw enthousiasme.
Echter: uw géést werd niet blíjvend aangeraakt door Gods liefde. Daarom geen begeestering, (sorry voor het germanisme).
U was met uw liefdegaven daarom al gauw aan het eind van uw Latijn. Juist daar, waar het met weerbarstige naasten écht spannend werd, was het in een mum op-en-tekort. U moest dan steevast nee verkopen. Anderen deden ú zeer u deed ánderen zeer.
Nu niet nóg heviger lamenteren.
Hóe is de situatie?!:
-uw levende werk is uitgeblust tot natte,dode sintels
-uw oogst bestaat uit lege aren
-uw gesteldheid is maar heel, héél gewoontjes.
Wel, dat is jammer.
Er is echter geen situatie zó triest, of er is een weg terug. Bid God om u te helpen, zijn liefde te vinden. Niet proberen, Hem op te jagen, door na vijf minuten te gillen, dat u niets vóelt. Een béétje uit geloof leven (Hab. 2:4).
Een vuistregel staat nergens in de bijbel hoor. Na die vlotte start van u verzuimde u vijf jaar Gods liefde te tanken en er mee te trainen. Voor een eerste herstel kunt u rustig vijf maanden uittrekken.
Wél, u gelóóft: u gaat God niet háásten (Jes. 28:16). En wat blíjkt: Hij háást zich om op die natte sintels van u de blaasbalg te zetten. Dan blijken het toch nog vaag-gloeiende smidskolen te zijn.
-Wat gij ook doet, verricht uw werk van harte, als voor de Here en niet voor mensen (Col. 3:23).
Ach, dat dagelijkse werk van u werk in de ruimste zin dan- wat stelt dat nu helemaal vóór: Níets toch eigenlijk. Wat voor kans kan dáár nu inzitten. Niets dan nieten door de schuld van de anderen.
-Je bent een kittig wijfje en je wilt in je huwelijk je jonge meisjesleven voortzetten. Gezellig doorzakken in een café met vrienden van vroeger. Die man van je moet nu niet gaan zaniken over huiselijkheid en teamspirit (:18).
-Je bent een echte sportvent. Zaterdag en zondag zijn voor het trimmen en zeilen. Je vrouw hééft het maar over de kinderen en over zichzelf. Zij klaagt, dat zíj nergens eens kómen. Op die manier beperkt zij je zelfontplooiing. Heel gevaarlijk voor jouw beleven van je eigen identiteit. Laatst heb je ze daar nog voor áfgeblaft! (:19).
-Die oudelui, die zíjn er toch voor om belazerd te worden. Ze zijn er toch enkel en alleen maar voor de centen. De rest is toch flauwekúl! Dat gedoe over je best doen op school. Ze moesten eens weten, dat je al een maand spijbelt (:20).
-Je jaagt echt een beetje achter die jongen van je aan. Je wilt er een voetbalster van maken. Eigenlijk háát hij dat spel, maar hij moet er doorhéén. Laatst zat je te kijken naar een wedstrijd, waarin hij meedeed. Hij liep weer eens niet hárd genoeg. Keihard riep je:
Hé Peter zal ik een stóel voor je halen.
Iedereen gíerde van het lachen, maar híj kon je wel schieten (:21). Dom van zon knul hè.
-De chef met al zijn vóórschriften
Dit formulier hebt u vergeten en dát is niet goed ingevuld. enz.
Hier te breed en daar te lang. Laat ie nu gauw wat krijgen (:22).
-Je wilt zo graag je imago opvijzelen, je denkt:
Hoe zal ik het nu eens zó zeggen, dat ik bij de mensen goed overkom.(:23b).
U wedergeborene: u hebt daaraan méégedaan. Ook ú maakte van niets iets, dat minder dan níets was.
Maar dat is nu afgelopen: er zit muziek in uw werk in ruimte zin -huwelijks, maatschappelijke en gezinsverhoudingen- en in engere zin: de baan: het leek alleen maar niets. U maakt nu van dat gewáánde niets een werkelijke káns.
-U mevrouwtje: u wás dat weerbare dametje. Benauwd om een offer te brengen, als híj ook niet wat deed. En nu met de wedergeboorte in u- hoe is het nu? U verricht uw werk in dit geval uw huwelijk- zo van harte voor de Heer. Het begrip onderdanigheid hebt u vertaald tot offerbereide toewijding. Nu u dóet, wat hóórt, erváárt u ook, wat hoort. Uw dode werk van Hoe kom ik aan mijn trek vlamt op tot leven: hoe maak ik hém gelukkig. Dat ís al zon fijne ervaring. En uw mán? Hij stráált. Hij wordt aangemoedigd om ook positief te handelen. Wat is het lícht aan het worden (:18).
-U meneer: ú was die bodybuilder. Hoe gaat het, nu het nieuwe leven gestalte in u krijgt?! Zaterdag was u níet bij de veldloop. Maar u was wél in het pretpark. Toen u uw zoon van acht afhaalde uit één van de attracties, zei hij:
Pappie, ik hou van je.
Hebt u óóit zoiets heerlijks gehoord? Het lijkt zo nietsbetekenends, een dagje met het gezin op stap. Maar nú zet u dat niets om in een heel reële kans op steeds meer geluk.
Weet u nog, wat u welgemeend na overleg met de Heer- tegen uw vrouw zei:
Het weekend is voortaan voor júllie.
Toen zij u omhelsde, sloegen de vlammen uit dat zo doods geworden huwelijk van u (:19).
-Jíj jongeman, was dat être, zeg maar: die etter. En nú: je bekeerde je toen in die tent, weet je nog. In de jeugdclub begon je te ervaren, wat het is om opnieuw te zijn geboren. Je wijdde je jonge leven aan Jezus toe. En nú: je ouders zijn je vrienden. Je biechtte op, maakte een nieuw begin.
Wat is nu een tienerleven:
oBeetje plaatje draaien
oBeetje moeite met de seks
Stelt toch niets vóór!
oMaar jíj draait plaatjes in de evangelische koffiebar
oLaatst was er één, die bij de bijbel was opgevoed, hij wist er nog zóveel van. Hij probeerde je uit, wilde je uit je tent lokken met zon quasi gemeend rotvraagje:
Zeg, wat is nu eigenlijk dudaïm? (Gen. 30:14).
Maar jouw reactie was zó, dat je hem zág denken: hij is gaver en volwassener dan ik. Dat niets van je leven wordt een kans, niet alleen voor jou, maar ook voor anderen. Je wandelt in ieder geval reeds in het licht met Jezus. Het donkere dal van luieren en bedriegen ligt áchter je. Wat is dát een behaaglijk idee (Col. 3:20).
-ü was die vader, die uw zoon zo opfokte: nu ja, niet voor voetbal, maar voor de school die u gedaan had en al zijn broers en zussen ook. Toen het nieuwe begin in uw leven kwam, was er zón toewijding om héél uw dagelijkse doen en laten aan God te wijden. U bad en u kreeg licht op de situatie met uw zoon. Laatst zei hij, toch zo blij te zijn met de tuinbouwopleiding, waar u hem dan nu tóch naar toe liet gaan. U hebt hem bezig gezien in de schooloefentuin. Die kloeke gestalte bezig met mánnenwerk. Dóód ging hij op die vroegere school. Dood werk om hem daarheen te dwingen. Nú leeft hij óp. En ook ú vaart er wel bij. Door die goede beslissing vlamt wat dat betreft- uw gezinssituatie van leven.
-Ú was die man, die altijd roddelde over de chef. Het nieuwe denken begon echter in u. U zei:
Jezus, ik ben U toegewijd. Waar moet ik beginnen om mijn werk van alle dag te veredelen?!
U zag in, dat u eigen belangen diende door de belangen van de chef te dienen. Het dode werk:
Wat zal hij nú weer hebben.
en:
Ik lig toch stiekem dwars,
bloeide op tot leven:
ohij heeft toch ook zijn richtlijnen
oik richt dit verslag nu eens zó in als híj het wil.
Wat is nu het schrijven van rapporten?! Níets toch! Na twintig jaar zijn ze in ieder geval door de papiermolen. Maar dat niets werd tot een káns om uw verzuurde innerlijk om te spitten en lucht te geven.
-Ú was die showbink. U leidde al eens een zangdienst, u sprak soms een woord, maar het behagen en het naar-de-ogen-kijken van mensen was een té groot element in uw overwegingen. Uw innerlijk onderging een renaissance. U zei tot God:
U heeft mij welgedaan (Ps. 13:6). Uit de grond van mijn hart kan ik daarom zeggen, dat ik tot uw dienst bereid ben. Zeg maar, hoe ik mijn werk moet herinrichten.
En; u zág: uw omgang met de mensen stelde niets voor. Het moest opgetild worden naar het licht. Toen Góds eer in het middelpunt kwam, werd dat niets een kans op een stralender, vruchtbaarder leven (Col. 3:23).
Zó is dat gegaan. Ja toch? Ja, ja of halleluja.
Hé, u bent zo stil! Als het nog niet zo is gegaan, dan gáát het zo gaan. Laat uw hand nóg steviger door God vasthouden door blij, openhartig en vertrouwend te bidden. Dan trekt Hij u mee
-Hoe is het goud verdonkerd ontluisterd het goede, fijne goud De heilige stenen zijn wéggeworpen op de hoek van élke straat (Klaagliederen 4:1).
Er wordt hier gesproken over mensen, die een duidelijk slechter worden van hun innerlijke en uiterlijke omstandigheden hebben meegemaakt:
-Zij wáren onaantastbare vips(very important persons) (zeer belangrijke lieden). Wat zég ik: v.vips. Ze zijn kwetsbaar en onaanzienlijk geworden (:2).
-Zij wáren zachtmoedig; ze zijn door de nood van het ogenblik- nú hardvochtig (:3).
-Zij konden úitdelen. Nu kunnen zij zelfs in de ergste noodgevallen geen brood en geen water meer verstrekken (:4).
-Zij waren welvarend: het beste voedsel, de mooiste kleding, noem maar op! Nu zijn ze zó straatarm, dat zij de vuilnisbelten doorzoeken naar iets eetbaars, iets bruikbaars (:5).
-Zij waren indrukwekkend om te zien (:7). Nu zijn ze echte zielenpoten, onherkenbaar geworden schepsels, grauw van ellende, vel over been, vól rimpels de te ruim geworden huid (:8).
Er is een óórzaak voor dat alles: zonde. Anders, maar wél erger dan die van Sodom: dáár ging het om niet wetende dwergen: zij víelen (:6).
Híer gaat het om wétende reuzen (:7). Zij vállen. Reuzen vallen echter hárd!
Goud hadden zij in hun bezit goud waren zij zélf. Wie hoort er nu óóit, dat iemand góud kan bederven. Hún lukte het!
Over edelstenen konden zij beschikken. Edelstenen waren zij zélf. Maar achteloos lieten zij die kostbaarheden vallen, gaven zij zichzelf prijs.
Tegen zón spilzucht is niets bestand.
Het gaat hier over een volk de Israëlieten- dat in de tijd vóór Christus eerste komst in Gods plannen een grote rol speelde. Zij hadden veel meer kansen dan alle andere volken. God sponsorde hen (Ex. 19:6), omdat Hij van plan was om Jezus, de grote Bevrijder, uit hun rijen te laten voortkomen. Goed; dat ís uiteindelijk gelukt. Maar om deze mensen in die gebruiksperiode op peil te houden! Nou nou! Het ging niet altijd van een leien dakje. Zij moesten zelf meewerken om op hoog niveau te blijven. Daar haperde het nog wel eens aan. En, als er zon hapering optrad, maakten zij juist zij- een reuzesmak.
Over zon downperiode bericht dit gedeelte.
En nu ú, wedergeborene
Hé, vóór ik nog kan beginnen, brandt er al één los.
Daar gáán we weer. Wat is deze jongen voorspelbaar hè. Wij, blijde kinderen van een Levende Heer, moeten weer eens bang gemaakt worden. Weet je, wat het is?!: óns goud wil hij bederven; ónze edelstenen wil hij afpakken. Dreigen met theoretische bezwaren. Dadelijk ons weer wat opvijzelen. Hoelang moet die treurnis nu nog duren? Je snapt zon uitgever ook niet hè. Alles wordt toch maar gedrukt ook.
Nou, nou, nou goed, ik bén voorspelbaar, maar ik ben geen bangmaker. De door mij gesignaleerde en te signaleren gevaren zijn niet helemáál theoretisch. De mogelijkheid, dat u in zon valstrik van satan loopt, is klein, maar tóch in een zwak moment zou u een verkeerde stap kunnen doen. Voor dat gerínge risico wil ik toch éven waarschuwen.
Kijk, wanneer u naast uw tent uw lege portemonnee vindt, bent u toch blij met die clausule in uw reisverzekering. Vergelijk het dáár maar mee
En al stáát u absoluut vast, misschien kunt u toch mijn opmerkingen gebruiken. Bijvoorbeeld voor een u bekende medegelovige, die wat minder stevig is gefundeerd. En, hoe lang het nog moet duren?! Ja hoor eens; ik baal zelf ook wel eens van 4.3. Maar ík ga door. Ga nu nog even mee. Met deze erbij nog drie mineurs en ook nog drie majeurs. Dat moet toch te doen zijn. En de uitgever?! Zeg dat, wat u net zei, maar tegen hém.
Nog eens: en nu ú, wedergeborene
o ja zeg; de niet-wedergeborenen zitten er niet voor spek en bonen bij; de niet-bekeerden ook niet. Zelfs niet de niet-Christenen.
Er is een kleine kerndoelgroep: de wedergeborenen. Als drie procent van mijn lezers dáártoe behoort, valt het mij mee. Daarom: zevenennegentig procent: jullie zijn mijn ruimere en ruimste doelgroep. Schuif aan; prik een vorkje mee. Kijk eens, hoevér je meewilt. Hoe dan ook: welkom!
En nóg eens: en nu ú, wedergeborenen
U hebt het nieuwe leven ín u. Het groeit, vervult u, bewéégt zich, tekent zich in u af. Wat een káns: goud ín u, waardoor u zelf goud wórdt. Een edelsteen ín u, waardoor u zelf een edelsteen wórdt.
Zoiets verknóei je toch niet. Zoiets laat je toch niet lós! Dat zou gewoon een belediging zijn voor God.
U bent een volk, dat in de tijd voor Christustweede komst in Gods plannen een grote rol speelt. U hebt zó veel voor op alle andere mensen. God is uw Coach (Op. 1:6). Hij wil Jezus als de grote, nieuwe en blijvende (Luc. 1:33) President naar deze planeet sturen. Jezus wil als aanvoerder voor jullie zegevierende linies uitrijden (Op. 19:14). Het gebéurt een keer; er zullen van die overwinnaars zijn. Zorg echter wel, dat u erbij bent: houd het peil hoog. Nu u zulk een kans hebt, kunt u het zich niet veroorloven, er niets mee te doen. Erger zonde dan het grote geschenk te verknoeien, kan ik mij eigenlijk niet voorstellen.
-U bent bezig om een heel bijzonder iemand te worden, waarop heel de schepping wacht (Rom. 8:19). U dóet al levend werk. Ik kán mij voorstellen, dat u bij een teleúrstelling even verslapt. Maar toch niet blíjvend?!De inzet is immers: goud! Het hemelse vuurwerk mág niet verdonkeren tot aardse sintels. De glans van uw amethist, robijn of diamant, mág niet ineenschrompelen, tot u niet meer bent dan een grauwe kiezelsteen. U mág niet naar een toekomst wegzinken van heen-en-weer-geslingerd-worden als een golf van de zee (Jac. 1:6). Het behoort niet zover te komen, dat niemand u meer nodig heeft.
-U hébt al die liefde in u, waardoor u medegelovigen, die u een maand geleden nog op de tenen stonden, nu al weer ongeveinsd kunt liefhebben. Het was een paar weken slikken, maar nu is alle weer in orde. Laat de duisternis van de sleúr niet toe. Waarom zou u worden tot iemand, die gniffelend de laatste nieuwtjes weet: wie er nu weer kwaad weggelopen is uit de gemeente. Waarom zou u de heilige stenen wegwerpen en zelf opaal áf worden?!
-U wás al zo fijn op weg. Mensen voelden zich veilig bij u. Nóóit begon u te preken. Maar ze wisten, dat u iets hád. Zélf vroegen zij om geestelijke impulsen (Zach. 8:23). En dan stond u kláár! Laat de hóógmoed uw levende werk niet blussen tot levensloze as. Stel je toch de ramp voor: u deelt nog wel uit, maar het vóedt niet meer, het lést de dorst niet meer. Wat een ontluistering van het goede, fijne goud dat u hád!
-U hád al zon gevoel van welbehagen. Het geregelde overdenken van Gods woord was zulk een gezond voedsel. De levensstijl, waartoe Hij u leidde, maakte u tot een ster tussen allerlei vreemde, gefrustreerde medemensen (Phil. 2:15). Pas op, dat de kille wind van het-behoedzaam-wat-afstand-nemen niet gaat waaien.
Die kan zó blazen, dat Gods zon verduisterd wordt door wolken:
oja, ja; het zal wel zó zijn of ánders
ovan mij hoeft het allemaal niet meer zo erg
oach kom, dat weten wij nu toch wel.
Die wind blaast uw schatten van u weg. Ergens in een dode hoek liggen ze temidden van het straatvuil. U bent toch niet tot deze hoogte gekomen om nu allerlei mode-ideeën te onderzoeken of dáár soms wat voeding of beschutting in zit (Gal. 3:3):
owij eten tegenwoordig zó verantwoord, onbespoten hè en onbemest, ook zemelen en zo en honing, voorál veel honing!
oEr is een nieuwe theorie over de tien verdwenen stammen van Israël.
oZeg, die nieuwste trend in de Amerikaanse pinksterbeweging: dáár verdiep ik mij in.
oIk maak een studie van bepaalde voorbeelden en getallen in de bijbel. Die zijn een boodschap op zichzelf.
-U wás al íemand, waar níemand omheen kon (Mark. 7:24). De zouteloze pratertjes en klagertjes wisten, dat ú zout ín zich had (Mark. 9:50). Zij speurden iets van uw heling en voltooiing. Het kwam naar buiten door uw stralende blik en uw gezicht met o zo weinig zorgenrimpels.
Houd de verwachtinglóósheid buiten de deur. Blijf niet alleen zingen:
Iets gebeurde met mij iets gebeurde met mij,
maar ook:
Iets gebeurt nú met mij iets gebeurt nú met mij.
Als uw oog verdoft, niet meer met verwachting is bezield, mist u de boot. U laat uw kans glippen. Die verwordt tot níets.
U zingt dán ook niet meer:
We shall overcome,
maar:
Wat zal ons nú weer overkomen.
Innerlijk verschraalt u. En de zórgenrimpels?!: ja hoor, daar zíjn ze.
Dus:
-teleurstelling
-sleur
-hoogmoed
-er niet meer helemaal bij betrokken willen zijn
-verwachtingloosheid
Vijf kuilen. De opsomming is niet volledig. Er zijn nog wel meer struikelmogelijkheden.
Vraag aan God om u er langs te leiden (Ps. 139:25). Er is een eeuwige weg, waarop niet meer gestruikeld wórdt, maar steeds meer gejubeld (Jes. 35:8-10).
-Ik leen het oor wel eens aan de slechte adviezen van de duivel.
-Ik héb streekjes, ik bén hebberig, ik máák wel eens dubieuze opmerkingen.
-Ik houd mijzelf voor de gek. Wanneer ik vóór mijzelf een beeld oproep ván mijzelf, moffel ik de tekortkomingen weg.
-Ik ben zo dikwijls onverdraagzaam voor de anderen.
-Ik bén geen zonnetje voor de klanten aan het loket, ik voel soms minachting voor hun onhandigheden, doe wel eens giftig tegen hen.
-Ik ben gauw geïrriteerd, gun een ander niet veel.
-Ik bén niet kalm en niet hulpvaardig en niet positief ingesteld.
Och, t is allemaal niet zo prima, ik wéét het; maar, láát me toch.
Je maakt mij onrustig met dat opheuerige gepraat van vol zijn en een nieuw begin maken en zo. Zoals ik ben, zo bén ik nu eenmaal.
Mijn antwoord:
Zoals u bent, blijft u nooit. U kunt alleen maar vóór- of achteruit. U zit in een goed spoor door uw bekering en naar u zegt- uw wedergeboorte. Maar: in dat spoor dan ook vérder (Phil. 3:16).
Word een feestelijk hoogoplaaiende, ríjke vuurgloed
Eerste deel.
Paulus stelt zich heel wat van zijn medegelovigen voor. Het ís me even een scala van verwachtingen omtrent hun mogelijkheden! Vroeger zaten zij met zoveel banden vast aan naar beneden zuigende omstandigheden (:7). Zij hadden God daarmee zó bedroefd gemaakt (:6). Maar nú: zouden zij ál die banden gaan doorkappen (Ps. 107:14).
-Nee tegen alles, wat in het seksuele leven viel buiten de norm van God: één man en één vrouw en één huwelijksband (Matt. 19:8).
-Neen ook geestelijk gezien- tegen alle knipoogjes naar de duivel.
-Neen, tegen elk onzindelijk denken en elke niet door liefde geregeerde passie.
-Neen tegen de begeerte naar steeds meer statussymbolen om jezelf een gevoel van zekerheid te geven (Col. 3:5).
-Neen tegen alle kwaad worden, woedend geschreeuw, gifkikkerigheid, roddel en smerige verhaaltjes (:9).
-Neen tegen alle gelieg; dat hoorde bij de oude steeds oudere- plunje (:9). Zéker hoorde het niet bij de nieuwe steeds nieuwere- plunje (:10). Wie immers dat nieuwe kostuum aandeed, ging deel uitmaken van een heerlijk leger van integere strijders. Allerlei soort mensen werden in dat leger op een nieuwe manier gelijk gemaakt (:11).
Daarentegen, (want dat hoorde nú bij je):
-Ja tegen een warme, positieve, bereidwillige, hulpvaardige opstelling jegens alle mensen.
-Ja tegen vriendelijke bescheidenheid, milde aanpak en tijd hebben en goed zijn voor iedereen (:12).
-Ja tegen wat van elkaar kunnen hebben en elkaar naar Goddelijk voorbeeld kunnen vergeven (:13).
-Ja tegen de van God afkomstige liefde jegens alle medemensen (:14).
-Ja tegen innerlijke vrede en harmonie (:15).
-Ja tegen het elkaar volgens Gods richtlijnen vooruit brengen en terecht helpen.
-Ja tegen een leven, dat steeds meer een loflied op de Alomvattende zou worden (:16).
Onze tekst geeft dan vervolgens een sleutel voor dat Nee en voor dat Ja.
Iedereen zelfs een kind-(Spr. 20:11) maakt zich naar buiten kenbaar via wat hij zegt of doet. Aan dat zeggen of doen gaat denken vooraf. Het is goed, als iemand er toe kan komen, om elke gedachte, elk woord en elke daadmet positieve kracht te laden. De keuzen Neen en Ja komen dan vanzelf. De enige werkelijke positieve kracht is de naam van Jezus, die ín zichzelf een loflied is aan God. Doe uw mond maar wijd open (Ps. 81:11). Vraag de Heer maar luid en duidelijk om u bij dat opladen te helpen. Ik heb nog nooit anders géhoord, dan dat Hij metterdaad vérhoort (Luc. 11:13).
U, wedergeborene, doet, zegt en denkt zoveel, de hele dag door
Allereerst dít: ik wil er niet de oorzaak van zijn, dat u nu schichtig gaat worden. U moet vooral niet gaan denken:
O, nu moet ik zeker al die honderdduizenden gedachteflitsen, opmerkingen en verrichtingen per dag positief gaan laden. Mijn gúnst!
Welnee. Als u het aan Hem vraagt, zal God u zeker helpen. Hij zal u het vermogen geven om de belangrijke punten uit te pikken uit de brede stroom van uw activiteiten.
-U bent toch wédergeboren!
-Een van de kenmerken daarvan is toch, dat u de Heer niet meer in de gang laat staan.
-Door uw gebed nodigt u Hem toch bínnen.
-Daardoor kan Hij toch ook déze goede gingen geven (Op. 3:20).
Zomaar wat voorbeelden van omstandigheden, die op een bepaald moment nét van centraal belang kunnen zijn:
-U zit mét de schat van de wedergeboorte ín u- op een zonovergoten, mudvol strand. Uw vrouw zit naast u. Gedachten aan al het aanwezige vrouwelijk schoon willen van start gaan. Op het moment echter, dat zij uw bewustzijn binnenvaren, zijn ze al ontladen van hun negatieve vracht en béladen met de naam en het loflied. U legt uw arm om de schouder van uw echtgenote. Welgemeend zegt u, dat zij er voortreffelijk uitziet. De gedachte, die een dood- ja een dodend werk had kúnnen worden, krijgt iets gelukkigmakends.
-U bent in een gesprek gewikkeld. Door een u bekende omstandigheid te verzwijgen, kunt u de overleggingen in een u welgevallige richting buigen. Maar dat is eigenlijk niet mógelijk voor een opnieuw geborene. Gedachten aan Jezus en God maken uw woorden eerlijk. Een blij gevoel van voltooid en volwassen worden gaat door u heen.
-Een bijbaan op drie avonden in de week : op uw vrije dagen eindelijk de tent úit en de caravan ín. Echter: waar het één zit, kan het ánder níet zitten. Avondwerk voor Jezus krijgt minder tijd. Gods Geest fluistert u in:
Niet het pad op van schnabbeltje dit en schnabbeltje dat (Jes. 30:21).
Jeugdig duikt u ook het volgende seizoen uw tentje in. U hebt uw daden laten verlichten door de raad van uw Vrienden (Ps. 119:105).
Feestelijke vuurgloed is er in uw overleggingen, wanneer u bedenkt, hoeveel u voor de Heer hebt kunnen doen door luxe tot wat later uit te stellen. O, dat nieuwe leven; wat bewaart het u voor veel domheden.
-U overdenkt uw weg door het leven tot dusver. Daarbij komt u ook uw tegenslagen tegen. Even is er de verleiding van een leugengeest, die uw denkwereld wil beïnvloeden (Jac. 1:14). Hij wil u influisteren, dat álle schuld van álle wanbegrip altijd bij de u dwarsbomende medegelovigen lag en nóóit bij u. Maar: u denkt aan de náám! De leugen wijkt. Een gedachtewerk vlamt hóóg op tot léven. Niet langer bergt het de dood in zich. Hoe kán het ook anders, als de wedergeboorte vorm in u krijgt.
-Het weekendjournaal is een gelegenheid bij uitstek om je kwaad te maken over de demonstraties van de dag. Sommigen zeggen heftig:
En u, wedergeborenen; ú doet volwaardig, levend werk (ik kijk nu even alleen naar de kern). Wáárom doet u dat?
Wel: God heeft tegen u gezegd, dat het voor u en al die andere, gelukkige vereerders van Hem altijd feest is (Spr. 15:15). Elke dag mag u op elk moment eventjes héél intens blij aan Hem denken om daarna weer vrolijk voort te gaan. Wat dát betreft is elke dag gelijk (Rom. 14:5).
U beziet nu alles in dít licht:
-De Alwetende heeft een tijd van werken ik ook.
-De Almachtige heeft een tijd van rusten ik ook
-Onvoorstelbaar groot zijn de werken van de Alwijze.
-Op mijn rustdag denk ik aan de grootsheid van zijn gedachten.
-Ik overpeins de verbeeldingskracht van zijn ontwerpen.
-Ik verlustig mij in de rijke verscheidenheid van zijn scheppingen.
-Een zévende dag is voor mij niet eens zozeer nodig. Die rángorde is niet eens zo belangrijk meer. De éérste dag van de week (1 Cor. 16:2) is óók goed. Elk ógenblik immers kan ik mij verheugen over die hoogverheven Persoon, die míjn Váder wil zijn.
Prima zeg, als het zó met u gesteld is. Wat een wijngaard vól vrucht. Maar let op de kleine vossen, die de wijngaard willen bederven (Hoogl. 2:15).
Even attentie:
-Er is zon kléin boekje, uw agenda. Dat boekje kan zó vol lopen met afspraken.
-Er is zon gróót herinneringsvermogen. Het kan zo vól lopen met onvergetelijke, vooral nare gebeurtenissen.
-Er is zon uitgebreid denkleven. Het kan zo vól lopen met zorgen.
-Er is zon krachtig wilsleven. Het kan zo vól lopen met begeren om overal een vinger in de pap te hebben.
-Er is zon fantasierijk zielenleven. Het kan zo vól raken met gedachtespinsels.
O la la :
-Als u vliegt van afspraak naar afspraak.
-Als u zo precies weet: tien jaar geleden zei hij zus-of-zo tegen mij.
-Als u ná die diefstal zó lang geleden al weer- mensvijandig bent gebleven (zéér vaag: Hebr. 10:34).
-Als u elke morgen wakker wordt met de gedachte:
O, daar ligt mijn onopgeloste probleem weer. (Ps. 73:14).
-Als u van alle bestuursorganen lid wilt zijn.
-Als u Gods wet gaat aanvullen met úw wetjes.
Dán!!:
-Dan raakt u het vermogen om u opgewekt en opgetogen te bezinnen op de In-het-Licht-Tronende (Ps. 80:2) gaandeweg kwijt.
-Dan is de vreugde van de Heer niet langer uw toevlucht (Neh. 8:11).
-Dan verzandt de stroom van uw volle werk tot een stroompje van half werk. Geen genezende dóórspoeling meer, maar verzurende bijna-stilstand (Ez. 47:11).
-Dan laaien niet meer de koninklijke vlammen van vurig, levend werk. Er ligt alleen nog iets stinkend te smeulen.
En hoe gaat het dan verder? Hoe vertaalt dit zich in de praktijk van het leven?:
-U doet uw werk voor God werktuigelijk, denkt:
Al die soesa. Ik lijk wel gek. Zou ik eigenlijk niet tegen al die anderen zeggen:
Bekijk het maar. Geef mijn portie maar aan fikkie.
Zou ik dan niet veel beter af zijn?
Maar dan neemt u toch maar weer uw bediening welke dan ook- op. Of u het zonder feest-in-uw-hart lang volhoudt?! Ik denk het niet.
-U overlegt:
Mijn stille tijd maar wat inkorten. Dat liederenblad moet nog gefotokopieerd worden.
U bent weggeraakt van het weten, dat na de hemelse lofprijzing de aardse machine veel voorspoediger draait (Matt. 6:33).
-U bedient zich in discussies van vooraf overlegde, uit het zielenleven voortkomende handigheidjes. U laat zich niet meer ter plekke inspireren door de altijd verrassende Geest van God.
-U weet precies uit te leggen, waarom campingbezoek en t.v.-gekijk zondig zijn. Verfrissende, wervende woorden echter, komen er niet meer bij u uit.
Wel, is het zó met u gesteld:
-Overwerkt door agendaterreur.
-Argwanend gemaakt door dat olifantengeheugen van u.
-Verstikt door zorgen.
-In disharmonie met uw gezin door uw elke avond op pad zijn.
-Helemaal het spoor bijster door uw eigen theorietjes (2 Tim. 2:18).
Weet dan, dat anderen diezelfde fouten gemaakt hebben. Zíj zijn er uitgekomen:
-Zíj heersten over hun agenda, in plaats van dat het omgekeerd was.
-Zíj konden allerlei dingen achter zich werpen, evenals God dat kan (Jes. 38:17).
-Zíj vertelden alles aan de Heer. Zó verloren zij hun bezorgdheid (Phil. 4:6).
-Zíj onderkenden hun overal-bij-betrokken-willen-zijn als verkapte geldingsdrang.
-Zíj dronken verder alleen nog maar de pure melk van de echte waarheid (1 Petr. 2:2).
Wat hun gelukte, gaat u gelukken. Bent u in de fout gegáán? Was God niet meer het feestelijke middelpunt van uw blijde bezinning. Bezon u zich alleen nog maar op zorgjes en gekrenktheden?
Wel; gebeurd is gebeurd is gebeurd (Luc. 9:62). U wás een treurig smeulend, armelijk vuurtje aan het worden, maar nú zet u daar een punt achter.
Niet langer de halfheid:
Het met alle-lek-en-gebrek toch nog wel íets gedaan hebben voor de Meester.
Word een feestelijk, hoogoplaaiende rijke vuurgloed
4.3.5.2.
4.3.5.1. (eerste deel)
Word geen treurig smeulend armelijk vuurtje
-Gedenk de sabbatdag, dat gij die heiligt; zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen. Maar: de zevende dag is de sabbat van de HERE uw God. Dan zult gij géén werk doen:
oGij
oNoch uw zoon
oNoch uw dochter
oNoch uw dienstknecht
oNoch uw dienstmaagd
oNoch uw vee
oNoch de vreemdeling die in uw steden woont.
Want:
oIn zes dagen heeft de HERE de hemel en de aarde gemaakt
oDe zee en ál wat daarin is
oEn Hij rustte op de zevende dag.
Daarom zegende de HERE de sabbatdag en heiligde die (Ex. 20:8-10).
God zei tegen de Israëlieten, dat de zevende dag héél anders was dan de voorafgaande zes. Echt een dag om afzonderlijk te zetten.
Zes dagen werken, één dag rust. Zes dagen werken, één dag rust. Zes dagen werken enz. Beslist niet het gewone werk van alledag in dat aparte, feestelijke etmaal. Zélf niet werken. Het óók niet toestaan aan je gezin en aan je personeel. Ook de buitenlandse gastarbeiders mochten meegenieten van die aan hen zo totaal vreemde zegen.
Ook zíj hadden deel aan de weldadige levensstijl van dit wonderlijke volk.
Zelfs de ezel, die zes dagen het graan plette in de tredmolen, had vrij; ook voor hém was het holy day. Verbouwereerd stond hij te kijken in een wei vol bloemen. Dan opeens sprong hij balkend van plezier- weg op vier stijve, onwennige poten (Spr. 12:10).
Waarom niet werken, waarom féést?! Zon afzonderlijk gestelde dag herinnerde je aan iets heel belangrijks:
God had óók eens zes dagen gewerkt. Natuurlijk is God altijd de Volkomen Actieve (Joh. 5:17) maar wat er in die zes-dagen-van-Hem (2 Petr. 3:8) gebeurd was dat was zó geweldig.
-Hij had de aarde omgevormd van een wilde baaierd tot een lusthof.
-Hij had die planeet gestoffeerd met honderden bewoners ín de zee en óp het land.
-Zon, maan en sterren waren niet langer onzichtbaar door dikke wolken. Ze verkwikten en vermooiden al dat prachtigs nog meer.
-En tóen had Hij Adam en Eva op die aarde geplaatst als koning en koningin om al dat heerlijks te beheren (zie in deel één 1.4.5. t/m 1.5.1.).
Een onvoorstelbare prestatie: erfelijke eigenschappen waren in ál wat leeft, gelegd, naar de aard van juist díe levensvorm. Elk boomblad, elk insect, elke vis, elke vogel, elk zoogdier elk mens: volkomen uniek en de eerste in een lange rééks van unica.
Daarná op zijn zevende dag- rustte God en verkwikte zich met het verrukkelijke, dat Hij geschapen had.
Wel, de bederver kwam, gooide modder en vuil op al dat fraais. Dat is echter een andere geschiedenis.
God wilde, dat de mensen elke zevende dag tot een periode van blijde bezinning zouden maken. Geregeld aan hem denken was goed voor hen. Ze leerden daardoor beseffen, wat hun wezenlijke bestemming was:
-
God maakte van wanorde: orde;
zo ook zíj
-
Hij was uitermate creatief;
zo ook zij
-
Hij was onuitputtelijk in het bedenken van wat goed en mooi , afwisselend en verrassend was
zo ook zij
Ik meen, dat er veel Israëlieten waren, die de juiste bedoeling dóór hadden. Zij konden héél blij zijn met de sabbat en alle andere feesten, die God gaf.
Zijn wet, zijn plan maakte hen vol van vreugde (Ps. 119:70).
Geleidelijk aan echter, maakten vele mensen hun manier van sabbat vieren tot een persiflage van het gegeven model. Hoe kwam dat?!
-Gejacht en gejakker;
-Wrok;
-Zorg en teleurstelling;
-Zelfhandhaving en het verzinnen van allerlei eigen ideetjes
deden hun verwoestend werk.
-Zij kregen het te druk om hun harten tot God op te heffen.
-Zij raakten te verbitterd om nog eerbiedig over zijn grote werken te kunnen mediteren.
-Zij werden zó overwoekerd door zorgen en ontmoedigd door teleurstellingen, dat elke lust hun verging om geestelijk ook maar íets te ondernemen.
-Ze waren zó opgeblazen door eigendunk, dat ze geen interesse meer hadden om te denken over de Andere.
Op die manier:
-Sneden zij zichzelf de weg af, waarlangs zij hun overleggingen hadden kunnen optillen tot fijn, hoger denken.
-Kon de vreugd in de Heer niet langer hun kracht en hun toevlucht blijven (Neh. 8:11).
-Werden althans zíj niet het geheel andere volk, zoals de Heer dat had bedoeld.
-Werden zíj mensen, die net zo wilden zijn als alle andere aardbewoners (1 Sam. 8:5).
Hoe werd het leven van alledag tóen?
-Op de sabbatdag tobden zij gewoon door over hun dagelijks werk. Hun handen jeukten om op de akker aan de slag te gaan. Er lagen immers nog zoveel karweien te wachten!
-Als men hun vroeg, mee te doen aan de blijde reidans ter eer van God (Ps. 150:4), wimpelen zij de uitnodiging af. Zij zeiden:
Laat me maar. Eenmaal zal jij net zo bezeerd en geslagen en onder de zorgen begraven zijn als ik. Dán praten wij nóg wel eens.
Zo verbreidden zij een geest van défaitisme.
Er kwam een éindeloze discussie op gang over wat nu wél arbeid was op sabbat en wat níet:
-hoe lang mocht een wandeling duren.
-Natuurlijk mocht je wél je vee verzorgen (Luc. 13:15).
-Maar, korrels uit rijpe aren halen, kijk, dat mocht nu net weer níet (Matt. 12:2).
Zo ontnamen die mensen de zin en de aardigheid aan hun gewone werk van de zés dagen. Het werd zo dóóds. De cyclus van het gewone liep niet telkens uit op het óngewone van het zevende-dags-feest. Die zevende dag wás geen climax meer.
De bedoeling was, dat je blij zou denken:
-Wij werkten zes dagen de Onvoorstelbare ook.
-Wíj bedachten van alles de Onuitsprekelijke óók.
-Wíj gaven vorm aan vele ideeën de Onzegbare óók.
En ná die zes dagen:
-Kijken wij blij terug de Geprezene óók.
En nú je dacht:
-Hé ik kreeg die akker net niet meer geploegd. Wat een sof, die sabbat; dadelijk slaat het wéér om.
-Ik wéét iets voor mijn sabbatsreis; de Farizeeën zeggen, dat je maar een paar honderd meter mag wandelen; neem ik toch een stoeltje mee! Rust ik telkens zogenaamd wat uit. Daarna mag ik weer verder.
Kíjk, zó bleven de meeste Israëlieten steken in de halfheid. Ze deden veel, ze hielden Gods waarheid toch wel min-of-meer vast. Net genoeg om tóch het volk te blijven, waaruit Jezus, de Bevrijder kon worden geboren. Maar dit is geen verwijt hoor- het had zoveel vóller kunnen zijn.
-Al wat gij doet, met woord of werk, doet het alles in de naam van de Here Jezus, God de Vader dankende door Hem (Col. 3:17).
Wij hebben nu twaalf omschrijvingen van onbetrouwbaar handelen gehad. Elke omschrijving is tweemaal verwoord. Raak niet in paniek, als u ergens in die vierentwintig zinsneden iets van uzelf hebt ontdekt. Schrik heilzaam en vertel het vertrouwend aan de Alwetende. U zult zien, hoe Hij u gaat helpen bij het uitwissen
wíj gaan echter dóór: Nu krijgen wij dus, zoals beloofd, twaalfmaal het tegendeel: hoe hándelen en hoe zíjn betrouwbare mensen.
-Zíj geven alleen waar nodig- duidelijke richtlijnen, waaraan zij zichzelf méde gehouden achten.
-Zij bidden intens, maar onopvallend (Matt. 6:6). Hun stralende vóórkomen is hun eerste getuigenis.
-Zij vallen te midden van de massa op, niet door iets zogenáámd bijzonders, wat zij dóen Nee; zij trekken de aandacht, door iets werkelijk bijzonders, wat ze zíjn (Mark. 7:24).
-Zij begeren voor zichzelf geen aards ereteken. Zij wijzen altijd van zichzelf wég en naar Jezus en God tóe. Zij komen op een voor ieder waarneembaar hoger plan, omdat zij het nederig dienen van hun medegelovigen niet schuwen.
-Zij kennen de weg naar de vrede en de rust van Gods wonderbare wereld. Een tastende hand grijpen zij vastbesloten en liefdevol. Zij léiden de zoeker naar het land van het júichen.
-Zij bidden welgemeend en oprecht bewogen voor allen, die in nood zijn. Als gevraagd wordt, wat het kost, zeggen zij lachend:
Ik heb er zelf toch ook niet voor behoeven te betalen.(Matth. 10:8).
-Hun hart brandt om de vlam van de liefde voor de Liefdevólle ín te dragen in de harten van anderen. Zij brengen dat vuur zó bij die anderen naar binnen, dat die anderen nét zo gelouterd kunnen worden, als zijzelf gelouterd zíjn.
-Zij hebben een natuurlijk gezag temidden van hun medegelovigen. Er is een vertrouwensrelatie tussen hen én die medekinderen van God. Die relatie leidt tot ongedwongen raadvragen en raadgeven.
-Vol liefde voor hun medemensen en vol eerbied voor God komen zij tot een goed afgewogen beoordeling van omstandigheden. Hun dagelijkse leven vertoont kloeke lijnen van ruimdenkendheid. Het opgaande pad van hun sprankelende levensstijl wordt door humor met bloemen bestrooid.
-Hun innerlijke eerlijkheid straalt naar buiten uit als reinheid.
-Hun gaafheid van kern geeft aan hun uiterlijk voorkomen de aantrekkingskracht van een magneet.
-Het binnenste van hun wezen straalt van licht. Alle doorleden en overwonnen verbitteringen maken deel uit ván dat licht.
Wat een verschil hè, tussen de onbetrouwbaren en de betrouwbaren. Zo-even zagen wij, dat de ónbetrouwbaren de beslissende stappen naar de definitieve doorbraak niet hadden gedaan. Dan moeten de bétrouwbaren die stap wél hebben gedaan.
Weet u, welk bijbels voorbeeld een en ander misschien iets duidelijker kan maken: de geschiedenis van Ruth.
Er wérd een bladzij in haar levensboek omgeslagen, toen zij koos voor Naomi en Naomis God (Ruth 1:16). Zij begon toen van de oogst in het land van belofte te genieten (Ruth 2:17). Als het nu daarbij gebleven was, zou zij toch onbekend zijn gebleven. Echter, op zeker ogenblik werd tegen haar gezegd:
-Ga in bad, was je, zorg, dat je schóón bent.
-Zalf je, verzorg je, maak je mooi.
-Kleed je goed, versier je, zie er bekoorlijk uit.
-Geef je over aan hem, die je tot man wilt, wijd je aan hem toe, schuil bij hem weg (Ruth. 3:3, 9).
Dat dééd Ruth, in haar levensboek werd de beslissende bladzijde omgeslagen; zij kreeg toen niet alleen deel aan de oogst, maar: aan de héér van de oogst (Ruth 3:13). En daarna droeg zij vrucht(zelfde vers).
O, die eerst onverstandige (Gal. 3:1) en later ook onbetrouwbare Farizeeën. Zij hadden wat gesnoept van de oogst. Toen het echter áánkwam op:
-reiniging
-intenser contact met Gods Geest
-het dragen van sieraden ván die God
-afscheid nemen van allerlei ideetjes om zich toe te wijden aan het andere
gaven zij niet thuis. Die laatste bladzijde werd nooit omgeslagen. Stilstand leidde tot achteruitgang. Het bederf van het beste resulteerde in het slechtste. O, die eerst verstandige en later ook betrouwbare kinderen van God, zoals wij ze gelukkig zo vele om ons heen zien. Ze zeiden Ja tegen:
-levensheiliging
-vervulling met Gods Geest
-versiering met de gaven ván de Geest
-overgave aan Jezus Christus als hun Man.
Zíj sloegen de bladzijde óm. Zij deden een mensenschrede naar God toe. En Híj naderde hen met de schreden van een Reus (Jac. 4:8). Het beste werd het begin van een nooit eindigende climax (Spr. 4:18).
En u, opnieuw geborene?
-U bent in het bad van de wedergeboorte gegaan, u hebt de diepe kern gezien van het God liefhebben boven alles (Matth. 22:37). Vroeger in de tijd van uw dode werk hebt u anderen wel eens bedild. Maar nú hebt u ze lief gekregen als uzelf (zelfde vers). Nú behandelt u andere mensen, zoals u zou willen, dat ze ú behandelden (Matth. 7:12).
-U hebt zich gewassen in het offer van Jezus (Op. 7:14); u hebt Ja gezegd tegen de Weg, de Waarheid en het Leven (Joh. 14:6). Zon krachtbron is dat geworden, dat uw ogen er van strálen (Spr. 15:13).
-U bent schoon en heel en rein geworden door Gods innerlijke genezing (1 Joh. 1:7). Door uw blijdschap over de nederige taak, die u hébt, wordt u waardig voor de grote taak, die u krijgt (Matth. 25:21).
-U hebt u gezalfd met Gods vreugdeolie (Ps. 23:5), zíjn Geest. Wanneer u van uw blijdschap vertelt, hángen de mensen aan uw lippen.
-U hebt alle zorg besteed aan uw inner person. Vroeger in de tijd van uw vruchteloos werk- ging u voort van nederlaag naar nederlaag en van klacht tot klacht. Nú draagt uw werk vrucht. Innerlijk gaat u voort van overwinning tot overwinning en van kracht tot kracht. Van alle kanten pakt men u beet:
Neem ons mee neem ons mee!!! God is immers met je (Zach. 8:23).
-U hébt zich mooi gemaakt. Er is maar één begeerte in u: anderen mooi maken.
-U hébt zich goed gekleed met Gods gaven. Anderen zeggen:
Waar haal je die vindingrijkheid, die dartelheid, dat vrólijke vandaan?! Wij willen ook zo worden. Jij bent vast dicht bij God. Dat willen wíj ook.
En even denk je aan de tijden van je vroegere werk: zo dodelijk eenderand, met altijd datzelfde saaie patroon. Zo helemaal zonder fleur. Prijs Jezus voorbij!!!
-U hébt zich versierd met kennis en wijsheid, zachtmoedigheid en vriendelijkheid. Anderen zeggen, dat zij zich daardoor diep met ú verbonden voelen. Vriendelijk, maar beslist wijst u hen op de Brón van alles.
-Wat zíet u er bekoorlijk uit, ondanks uw rimpels en uw kalende schedel. De Gaven en de Vrucht van de Geest beginnen zich af te tekenen. Die innerlijke bekoorlijkheid leidt tot een levensstijl, zó groots, dat velen zeggen:
Eindelijk iemand, die werkelijk weet te léven.
-U hébt zich overgegeven aan Jezus. Zijn oprechtheid en zondeloosheid draagt hij ín u naar binnen (Op. 3:20), naarmate Hij meer woning bíj u maakt (Joh. 14:23).
-U hebt zich tóegewijd aan Jezus. Hij omringt u van voren en van achteren met blijde beloften van verdere bevrijding (Ps. 32:7). Als een vast en zeker onderpand van eeuwig geluk is Hij reinigend ín u (Titus 2:14).
-U schúilt bij Jezus. Zijn liefde gaat bij de wederzijdse omarming in u over. Uw masker van doods, levenloos werk verdwíjnt. U gaat zijn beeld dragen (Rom. 8:29). Al het nutteloze vlamt óp tot nút. Alle misverstanden ontspannen zich tot recht begrip
Zo ís het toch. Nu ja, misschien nog niet helemaal. Misschien bent u nog niet volúit een terebint der gerechtigheid (Jes. 61:3). Maar, hoe dan ook, uw koren, gekoesterd door Gods zon, wordt tot een óógst! (Ps. 65:14).
Alles dan, wat de schriftgeleerden en de Farizeeën u ook zeggen, doet dat en onderhoudt dat. Maar: doet níet naar hun werken, want zij zéggen het wel, maar dóen het niet. (Matth. 23:3).
Het onderwijs, da Jezus aan zijn volgelingen gaf, kan vanuit allerlei gezichtspunten worden bezien. Vandaag wil ik dit eens doen vanuit déze invalshoek:
Werkers voor God moeten betrouwbaar zijn. Hoe zou men die betrouwbaarheid nu kunnen omschrijven? Alweer: op vele manieren.
Ik heb er ditmaal voor gekozen om in Jezus schildering van onbetrouwbare mensen steeds naar het tegenovergestelde te zoeken.
Wel; in dit schriftgedeelte (Matth. 23:1-32) zijn genoeg gegevens om enig inzicht te krijgen in wat het begrip betrouwbaarheid dan wel inhoudt.
Jezus begint met te zeggen:
De wet is goed; wijk daarvan niet af. Laat je echter niet in de war brengen door de daden van de mensen, die zéggen, heel erg in de bres te staan vóór die wet. Vele van hun woorden hebben gezag, ook voor jullie. Die uitspraken zijn namelijk in overeenstemming met wat de grote leraar, Mozes, onderwees. Hun daden echter die zijn helemaal in strijd met hun woorden.
En wat wáren dat dan wel voor daden? Dat gaan wij nú onderzoeken:
-De leraars, die aan het volk geestelijke leiding moesten geven, bedachten allerlei moeilijke voorschriften. De mensen sloofden zich uit om die opdrachten te vervullen. Wanneer zij dan eens terloops keken naar hun raadgevers, moesten zij wél even een schok verwerken. Die adviseurs namelijk hadden voor zichzélf allerlei uitvluchten bedacht om onder die richtlijnen uit te komen.
-De schriftgeleerden liepen graag op een eervolle wijze in het oog. Vrome Joden hadden de gewoonte om bij hun morgengebed lintjes om hun voorhoofd en hun rechterarm te dragen. Aan zulke lintjes hing dan een kokertje met daarin op een stukje perkament- wat teksten. Ook droegen de mensen kwastjes aan de vier hoeken van hun mantel. Bij de Farizeeën waren die linten, die gebedsriemen, heel, heel breed en die kwastjes heel, heel lang.
-Iedereen zat in de synagoge met zijn gezicht naar de wetsrol toe. De oudsten echter zaten vooraan, met hun rug ernaar toe, dus recht tegenover ieder ander. Dat viel even lekker op.
-Wanneer het publiek de wetskenners aansprak met:
oRabbi (mijn meester)
ovader (mijn gróte meester)
oleraar,
hè daar konden zij maar niet genoeg van krijgen. Wat ws dat lekker eten. Tjonge, wat hapte dát héérlijk weg. Baas spelen, hoog te paard zitten: zij lustten er wel páp van. In hun hooghartigheid maten zij zich een éér aan, die alleen aan Gód toekwam. Hun val zou diep zijn.
-Met al hun poeha konden ze overigens de weg naar Gods vreugderijk niet vinden. Velen in hun omgeving waren naar dat rijk o zo verlangend. Vertrouwend legden zij hún hand in die van zon quasi deskundige. Maar och arm dán kwamen zij zéker niet in het land van het geluk.
-Heel lang baden zij zogenaamd- juist voor sociaal zwakkeren. Dat kostte dan echter wel een lieve duit. Berooid en zonder ook maar iets geholpen te zijn, bleven die tobbers achter.
-Ze waren er wát tuk op om niet-Joden bij het Joodse geloof te betrekken. Ze plantten evenwel hun eigen fanatisme op die bekeerlingen over. Die werden dan dikwijls nog drammeriger dan hun leermeesters.
-Ze hadden allerlei wetjes gemaakt, zo in deze trant: dít was wél belangrijk en dát niet. Het waren bedenkseltjes, die met Góds logica in strijd waren. Wetjes ook, waar meestal geen touw aan was vat te knopen. Juist daardoor echter vergrootten zij hun macht. De mensen kwamen immers telkens voor de vraag te staan:
Mag dit nu of mag dit nu níet? Zal ik het maar weer aan de wetgeleerden vragen? en dat deden zij dan.
-Zij waren zó over-precies in het geven van hun bijdragen hun tienden- voor de eredienst tienden van héél onbelangrijk tuinkruiden ! Gód had er nooit over gesproken zíj wel. Maar:
oZij deden geen recht
oZij waren niet oprecht liefdevol jegens hun medemensen
oZij waren niet oprecht aanhankelijk jegens God.
-Zó werd dat geven van tienden van alle inkomsten tot een aanfluiting. Als ze rechtvaardig en barmhartig en gelóvig waren gewéést wat had dán gewone offervaardigheid niet dat overdrevene van hén- er mooi bij gepast. Maar nu was het net een vlag op een modderschuit:
oin kleine dingen zó benepen, zó pietje precies, zó dodelijk ernstig er kon gewoon geen lachje af.
oIn grote dingen: zó slap, zó voos, zo houdingloos om van te huilen.
Ach ach wat een néérgang eigenlijk.
-Ze stalen wat af, die Farizeeën. Wanneer het gestolene dan op hun bordjes lag, dan begon het gefezik:
Alles is toch wel cultisch rein hè?!
-Ze deden er van alles aan om er van buiten prima uit te zien en zo de mensen te verlokken heel, héél vroom. Van binnen echter zaten ze vól met de naarste zonden.
-Ze zeiden, dat ze van de haat van hun voorvaderen tegen Gods afgezanten níets begrepen. Zíj zouden dat wel ánders gedaan hebben. In feite droegen zij echter onder al hun godsdienstigheid- diezelfde haat in hun eigen innerlijk. Haat uiteindelijk tegen God zélf.
Denk nu niet, dat ik over die schriftgeleerden en Farizeeën hoogmoedig zit te gniffelen. Zij waren verder gegaan dan vele anderen. Je hóefde toch niet per se wetsleraar te worden .Er moet bij diversen van hen aanvankelijk een begeerte zijn geweest om dieper in de geheimen van God in te dalen. Zij hadden door die aanvankelijke keus tot op zekere hoogte ook moreel gezag. Op een bepaald moment was er echter de beslíssende keus. De edele aspecten van het leven met de Onpeilbare waren in strijd gekomen met hun eigen ideeën. En : tóen hadden zij Nee gezegd tegen dat, wat hen wérkelijk kon veranderen.
En zó is het gekomen:
-Om hun missen van de diepere kern te verdoezelen, waren zij maar zélf wat regels gaan maken. Aan ánderen presenteerden zij die regels als maatgevend. Voor zichzélf echter wisten zij, dat zij het écht belangrijke niet hadden en dat die regeltjes toch maar lariekoek waren.
-Zij wisten óók, dat ze de boot gemist hadden, toen zij op de cruciale momenten waren teruggedeinsd. Dat was gebeurd in de periode, dat wérkelijke innerlijke verandering van hen werd gevraagd. Brede riemen en lange kwasten moesten helpen om dat gevoel van misluktheid te bedekken.
-Zij hadden goed in de gaten, dat ze eigenlijk onbelangrijk waren geworden, toen ze weggehold waren van hun taak. Vooráán zitten andersom óók nog!- als de jongens, die het dan toch maar gemaakt hadden: dat vergoedde althans íets.
-Zij beseften héél wel, dat zij geen meester waren over hun zonden. Zij zagen heus wel in, dat ze in wezen níets hadden áán te bieden als onderwijs. Als je dan tóch allerlei titels kon krijgen en geven, was dat tenminste een doekje voor het bloeden.
-Zij wilden zich groot houden en hun innerlijke nederlaag niet erkennen. Daarom bleven zij leidsmannetje spelen, maar het werd: blindemannetje (Matth. 15:14).
-Hun zonde van hebzucht fluisterde hun in, dat er geld zat bij de mensen. Met vroom gefemel kon je vooral bij de sufferdjes heel wat vangen.
-Hun prestatiezucht eiste van hen om zich te bewijzen, door anderen te overtuigen. Maar het was:
oZo heer, zo knecht
oZo vader, zo zoon
En
oDe appel valt niet ver van de boom.
Die bóóm stond al ver van God, de áppel viel nog verder.
-Hun machtsstreven leidde hen er toe, anderen aan zich te binden. Zij maakten een doolhof met zichzelf als gids. Gids en gegidsten doolden daar tezamen.
-Ze waren er eigenlijk van overtuigd, dat ze op kritieke ogenblikken innerlijk niet precies genóeg waren geweest. Daarom wilden zij dat compenseren door uiterlijk óverprecies te zijn. Maar de inwendige verrotting barstte door de zielige bedekking heen.
-Hun oneerlijkheid maakte hen kien op vuig gewin. Dat overschreeuwden zij echter met allerlei soort van braafheidvertoon.
-Hun zonden kwamen al niet meer achteraan méégeschuifeld. Nee, die braken welhaast door élk omhulsel heen (1 Tim. 5:24). Jongens!: nóg maar eens de witkwast er over dáár ja, dáár vooral: een díkke klodder.
-Dóódsbang waren zij ervoor, dat hun masker zou worden áfgerukt. Hun voorouders waren óók fout gegaan. Wat hadden die in hun hémd gestaan na hun démasqué die voorzaten waren toen moordenaars geworden
Zíj riepen: Dat zal ons niet overkomen.
Er was echter de voortdurende angst om zélf te kijk te komen staan. Wat zouden zij zich rampzalig voelen na dat uitgekleed worden voor ieders oog. Dán zouden ook zíj móórden!
Stel je vóór; vandaag een buurtgenoot ontmoet. Hij riep mij op om Jezus te gaan volgen. Nu ken ik die buurman toevallig vrij goed:
-glas in de bak
-papier naar de ophaaldienst
-compostkuil
Maar: daar houdt het mee op! Geen doordouwer. Geen milieuverdédiger. Wat kan ik, die volop in de grote strijd voor het grote doel sta, nu áánnemen van één van buiten.
Ik ben eerlijk en heerlijk kwaad geworden. Scherp en duidelijk heb ik hem gezegd, dat ik geen boodschap had aan de mening van een milieuconformist.
Tweede voorbeeld:
Ik kén de kosmische samenhang van de voedselketen. Ik ben diep in de achtergronden doorgedrongen. Vandaag probeerde een dame bij ons uit de straat mij tot Jezus te bekeren. Ik kén die vrouw. Laatst zag ik haar een krokét trekken!! Wat heeft iemand-als-ik nu nog te leren van een uit-de-muur-eetster!? Ik heb ook goed gezegd, dat er voor horizontaaldenkers geen plaats was in mijn ideeënwereld.
Steeds weer hetzelfde beeld:
-Echt wel iets meer willen dan de doorsneemens.
-Het menen gevonden te hebben in een overtuiging, welke dan ook.
-Gevoel van saamhorigheid met degenen, die deze overtuiging delen.
-Vastgebakken raken áán zon idee.
-Als enige vrucht een ongegrond gevoel van meerwaarde eraan overhouden.
-Door dat gevoel er niet toe komen om eigen onvolkomenheden aan te pakken.
-Gehinderd reageren, als iemand ook maar op die onvolkomenheden wíjst.
-Zon verontrustend iemand onschadelijk maken, door hem een nitwit - etiket op te plakken.
Begrijp me goed, ik héb niets tegen de hier genoemde bestrevingen:
-geen blikje bij ons, of het gaat in de container
-niemand bakt ze zo bruin, als de bakker ze bakt voor ons.
Ik had uiteraard net zo goed andere voorbeelden kunnen kiezen. In ieder geval, wanneer u een privé-Abraham hebt, iets, dat u naar úw idee een aureool geeft:
zwem niet rond en rond in dat viskommetje van u. U bent een rivíer vól mogelijkheden wáárd.
Die rivier
-met volop plaats
-met volop ontplooiingsmogelijkheden
-met voor elck wat wils,
wácht op u (Ezech. 47:9).
Even een tussenopmerking: in deze hoofdgedachte zijn er acht gedachten, die ergens tegen waarschuwen. De bedóeling is om u waakzaam te maken (1 Petr. 5:8) ten aanzien van uw vijand. De duivel is immers zélf ook op zijn qui vive. Brullend als een leeuw op zoek naar prooi, gaat hij rond (zelfde vers).
Merkwaardig hè, dat zoveel mensen hem laten briesen (maar dit terzijde).
Als u krampachtig achterdochtig zou worden, heb ik mijn doel voorbijgeschoten.
Stel je voor:
-dat u elke kamer met een onbekend gezelschap argwanend binnen zou lopen;
-dat u in iedere niet-geheel-te-doorziene situatie zou prevelen:
Ik dek mij onder het bloed van Jezus,
(overigens is dat ook nog eens een onschriftuurlijk handelen);
-dat u voortdurend benauwd zou denken:
Zie ik daar niet één van de acht mineurtoestanden.
Kom nu, wees blij in de Heer en verheugd (Ps. 126:3). Ik streef naar enige volledigheid en som zowat valstrikken op. De kans, dat u ook metterdaad in één van die valstrikken zou trappen, is écht niet zó groot. Kijk onder het blijde voortgaan van kracht tot kracht (Ps. 84:8) alleen een beetje uit, dat u niets in de weg komt (Gal. 5:7).
Ja? Ja?... of halleluja?!
En nu ú, wedergeborene:
Zit er nu werkelijk in het zojuist weergegeven gesprek een waarschuwing? Ja!
U kúnt een levend geloof hebben en geloofswerken, die branden als een vlam. Zulke vlammen hebben echter geen vaste vorm. O wee, als die van ú zon vaste vorm wél krijgt.
Hiervóór heb ik eerst getekend, hoe de Joden van hun voorvader Abraham een soort idee hadden gemaakt. Aan die Abraham-idee ontleenden zij een ondeugdelijke zekerheid.
Daarna heb ik niet-christenen getekend, óók met hun Abrahams, die een zekerheid van niets bieden.
Nu wil ik een Christen schetsen met een begin van wedergeboorte:
-hij is echter te zeer gehecht geraakt aan een voorgaande broeder, die hij óóit heeft gekend;
-hij is té vast verbonden met een vorm van geestelijk onderwijs, die hij óóit eens heeft genoten;
-hij ontleent in beperkte kring zeker gezag aan deze omstandigheden.
Al die gegevenheden bij elkaar zijn voor hem tot een Abraham geworden. U meent, dat zon constellatie weinig voorkomt. Toch méér dan u denkt, al zal het dan in wat gevarieerde vorm zijn.
Laten wij het eens héél dichtbij brengen. Stelt u zich eens voor, dat ú de Christen uit dit voorbeeld bent.
Laten wij ú eens beluisteren.
Hoor eens hier:
-zo heb ik het toen-en-toen van die-en-die geleerd en ga mij nu níet vertellen, dat hij geen grote Godsman was;
-er zijn negen Geestesgaven in drie groepen van drie; er zijn er níet meer;
-opzienbarende genezingen horen er altijd bij, anders is de prediking vals (Mark. 16:20);
-alles draait om het volk Israël;
-een kind van God kan niet gebonden zijn.
Mérkt u de verenging:
Ik ben in een groep, die de dierbare herinnering trouw blijft. Ik blíjf ook in die groep. Wij hebben nog álle cassettes van tóen.
Wat een ongegrond gevoel van meerwaarde:
-daar stáát u dan met uw stralenkrans van de grote evangelist nog persoonlijk meegemaakt te hebben. Dat prestige omringt u als een alles overdekkende, smetteloos witte jas. Net zon lange, witte jas, als de planters in het toenmalige Indië die voor 1930 droegen
nadien krom p die lengte in tot colbertafmetingen.
Onder die jas kon bij hen best een vuil overhemd zitten. Geen nood; niemand zag het: je was altijd meneer. Maar hoe is het met úw geestelijke plunje onder úw djaz tjoe tjoep. Is dié vuil Daar hélpt geen jas tegen. Hoor, daar gáát ie weer:
Broeder placht in zon geval altijd te zeggen
Maar: uw gevoel van het heertje zijn is bedrieglijk.
Bespeurt u ook iets van onmacht om uw tekorten werkelijk áán te pakken/ Misschien wéét u het allang:
-Ik kláp wel hard en ik zing me schor, maar ik ben niet bevrijd, ik ben geen koningskind. Ik ben het gewéést, maar ik had net als Icarus-een vleugelaanhechting, die niet safe was. Zó duikelde ik terug. Ik kán er gewoon niet toe komen om weer op te stijgen.
-Ik kán mijn gedachten van woede, hoogmoed en neerslachtigheid niet de baas.
Ziet u misschien zelfs al, dat u onjuist reageert?
-Ik word boos op die man, die mij er op wijst, dat ik stil ben blijven staan.
-Ik roep tegen iedereen, dat die waarschuwer een vrome, occulte geest heeft, maar hoe harder ik roep, hoe radelozer ik word.
Ik denk, dat in die gevallen een goede slotsom is om tot deze gedachtegang te komen:
Ik zie het; zó heeft de door mij vereerde voorganger-van-vroeger het niet bedoeld. Toen hij laatst nog eens in het land was, merkte ik het al; híj is verder gegaan. Ik hóór niet meer bij de karavaan, ik hoor bij de hónden. Ik schímp op de gelovigen, die hogerop zijn gekomen. Ik bijt naar ze als een onbetrouwbaar, wild beest.
O, mijn levende werken van vróeger, wat zijn ze nú dood. Ik ben niet meer van nut. Verdergevorderde Christenen onderzoeken mij, of ik hen geestelijk kan steunen. Maar dat kán ik niet meer. Ik ga kapót, als zij ook maar iets vermanends en ontdekkends zeggen. En: ik voel zó'n naijver, dat ik hen wel zou willen wónden. Hóór mij nu toch bézig:
- Jullie zijn valse profeten
-jullie dragen het teken van het beest (Op. 13:18)
-jullie zijn wolven in schaapsvacht
-jullie trekken je niets aan van het verleden, zoals ík dat heb gekend.
Ik moet hieruit ik moet hierúit!
Veel van die schreeuwende Joden, waarover ik het eerder had, zullen zich later uit hun broeierige, stinkende, bezwete jas hebben laten helpen. De rafels daaronder, de ontstoken huid, de wonden, builen en kwetsuren konden daarna worden behandeld (Ps. 147:3, Luk. 10:34).
Ook nú moet elke mening voortdurend worden bijgesteld met behulp van de talrijke, nieuwe geloofswaarheden, die ontdekt worden. Doet u dat níet, dan gaat het léven uit uw activiteiten. Voor Jezus wordt u dan een onbetrouwbaar werktuig. U blijkt dan een gebroken rietstaf te zijn, die de hand doorboort van wie er op leunt (Jes. 36:6).
Laat u helpen om de knopen door de nauwe, stijve knoopsgaten te wurmen, zodat u de oude jas van u áf kunt werpen.
Hola hee dar stáát u úit die lorren, onder de douche een nieuwe jaz toetoep.
Deze is echter heel anders. Zó luchtig, zo licht daaronder kan niets gaan broeien en stinken en verstikken.
Het kán zijn, dat u één van de toch niet zo heel- weinigen bent, die in deze kuil zijn gevallen. Voor ú nog déze slotopmerking:
Als u zich inderdaad niet helemaal senang (gezond) voelt de obat, (het geneesmiddel) is vlakbij. Schuif de gevoelige antenne van uw gebed vér uit. Houd hem voortdurend op de Zender gericht. Zo vangt u de aanwijzingen van God op, hoe klein en nauwelijks speurbaar die ook zijn (Zach. 4:10).
Goed raad komt soms van onverwachte kant. Zij hoeft niet duur te zijn. Eens was er een belegerde stad in gróót gevaar. In die stad: een man vól goede ideeën maar zónder faam. Niemand luisterde naar hem, ze zagen hem niet eens stáán. De stad profiteerde niet van zijn reddingsplan, dat zeker zou zijn geslaagd (Pred. 9:15). Zij wérd veroverd.
God geeft u zíjn reddingsplan via onopvallende artikeltjes van onbekende schrijvers. Wanneer ú denkt:
Mijn vreugd is verzuurd, mijn geloof is verschimmeld, mijn goede werken zijn verstikt,
kijk dan niet hoogmoedig voorbij aan geringe aanwijzingen in eenvoudige preken van voorgangers-zonder-veel-naam. Als u op de zó tot u komende signalen acht slaat, kan úw stad er zó door gered worden, dat de vijand moet afdruipen.
Wees geen broos riet, dat bij de minste druk breekt en verwondt
4.3.4.1.
-
Wees koren, rijpend onder Gods zon
4.3.4.2.
4.3.4.1.(eerste deel)
Wees geen broos riet, dat bij de minste druk breekt en verwondt
-Jezus zei tot hen:
Indien gij kinderen van Abraham zijt, doe dan de werken van Abraham (Joh. 8:39, ged.).
In dit schriftgedeelte (Joh. 8:30-59) wordt verslag gedaan van een gesprek tussen Jezus en mensen, die ietsjes in Hem geloven met hun ziel, maar in ieder geval níet met hun geest. Het is een naar gesprek vól onbegrip van de kant van die mensen.
De voor ons onderwerp van belang zijnde zinsnede is hierboven uitgelicht. Eerst echter geef ik een korte, onvolledige, maar naar ik meen- niet onjuiste sfeertekening.
De mensen:
Wij geloven dat U best eens de Heilbrenger zou kúnnen zijn. Spreek maar op, wij zijn een en al oor.
Jezus:
Ik heb een boodschap vól waarheid. Dat woord kan jullie vrij en koninklijk maken.
De mensen:
We zíjn toch al vrij!... we zíjn toch al koninklijk!!... wij stammen immers af van Abraham.
Jezus:
Jullie zijn níet vrij en koninklijk. Jullie zondigen. Zoals jullie nú zijn, kúnnen jullie het niet bij Mij uithouden. Laat je nu toch zó maken, dat je dat wél kunt. Natuurlijk ik wéét, dat jullie van Abraham afstammen. Toch is er iets vréémds. Jullie willen Mij nu nog onbewust- kwáád doen, omdat Ik dingen zeg, die wáár zijn en die jullie niet kunnen verdrágen. Zo vader, zo zoon: júllie vader kan de waarheid van míjn Vader óók niet verdragen.
De mensen:
Jullie vader jullie vader wat zéur je nu toch. Aan onze afstamming van Abraham hapert niets niets!
Jezus:
Abraham deed werken van geloof (Hebr. 11:8-10); júllie van ongeloof; gedachten van moord komen nú bij jullie naar boven. Moordlust ten opzichte van Mij, omdat Ik Gods waarheid vertel. Abraham was juist verrúkt over die waarheid. Echt: jullie hebben een aardje naar jullie vâartje.
De mensen:
Aan onze afkomst van Abraham zít geen luchtje. Sara wás geen overspeelster, zoals jij suggereert. Wij stammen af van Abraham en dús van God.
Jezus:
Dat kán niet. Dan zouden jullie Mij liefhebben. Begríjp Mij dan toch eens !
Ach, je kúnt Mij niet begrijpen
Laat Ik het nu héél duidelijk zeggen: de dúivel is jullie geestelijke vader; daarom dóen jullie zó en zíjn jullie zó.
De mensen:
Wij zijn van Abraham maar jíj jij bent een jaloerse bastaard. Wij zíjn niet verbonden met de duivel. Jíj jíj bent door de duivel bezéten!
Jezus:
Luister nu toch naar Mij! Ik heb iets zo geweldigs te zeggen! Dat geeft overwinning, zelfs over de dood!
De mensen:
Man, je bent gek. Je doet gewoonweg nét, of je meer bent dan Abraham. Die hád geen boodschap dienaangaande jij zegt van wél wie denk jij, dat je bént!
Jezus:
Toen Izaäk geboren werd, zag Abraham geestelijk al iets van Mij, van mijn komst wat wás die man blij!
De mensen:
Jij jij bent nog geen vijftig en jij hebt Abraham gezien!... hem gekénd?!
Jezus:
Híj wérd Ik ben ongeworden.
De mensen:
Stenen stenen een Godslasteraar. Die man moet dóód!
Ellendige sfeer hè. Goedbedoelend en tóch door die superioriteitswaan doof en blind. Herrenvolk Übermensch afstammend van Abraham.
Wat hébben zij die slogan dikwijls herhaald om hun twijfels te overschreeuwen. Uiteindelijk lúkte het nog ook!
En dán komt er iemand, die door die bla bla heen prikt. Jezus zegt eenvoudig:
Als je niet afstamt van Abraham, zoals die ínnerlijk was, heb je niets. En de duivel zorgt wel, dat het minder dan niets wordt.
En zelf kan je dat nog wel aanvullen:
Geen positieve schat meer voor het eeuwige leven (Luc. 12:34), maar een negatieve schat voor het verderf (Judas : 10).
Je kunt dan alleen maar kwaad worden. Die Jezus zegt, wat jíj denkt. Het is je gelukt om die gedachte onder vijf meter beton te begraven. Deze man echter heeft explosíeven! O, die schrik; diep verborgen wéét je, dat je helemaal fout zit. Opeens wordt dat wéten tussen het in brokken gescheurde beton dóór overstraald door ontdekkend licht. Dan móet je schreeuwend van angst en woede- wel stenen grijpen.
Jezus had hun beginwelwillendheid gezien. Hij probeerde te onderzoeken, wat zij waard waren. Zouden zij te vertrouwen zijn. Even wat flinke druk: pats daar spleet het riet, het dreigde Hem nog te verwonden ook (Ez. 29:6, 7).
Verregaande onbetrouwbaarheid. In een gesprekje van een kwartier van sympathisant tot potentiële moordenaar. Ze waren kinderen van Abraham langs de natuurlijke weg. Ze waren misschien ook wel eens geestelijk aan hem verwant geweest. Immers: nú waren ze even fel-positief in Jezus geïnteresseerd geraakt. Maar wat wáren zij bitter ver weggeraakt van het wérkelijk verbonden zijn met hun grote voorzaat.
Mijn lezeressen- en lezerskring bestaat slechts voor een klein percentage uit wedergeboren christenen, de directe doelgroep. Voor enkele van die vele anderen hierna twee goedmoedig-plagerige duwtjes:
Hebt gij acht geslagen op mijn knecht Job!! Want níemand is als hij: zó vroom.. én oprecht godvrezende en wijkende van het kwaad.
En de satan antwoordde de HERE:
Is het om níet, dat Job God vreest!? Hebt Gij zélf niet hém en zijn huis en ál wat hij bezit, aan álle kanten beschut. Het werk zijner handen hebt Gij gezegend en zijn bezit is zéér toegenomen in het land (Job. 1:8-10).
Eens in de dagen van Olim mogelijk in Abrahams tijd, leefde er misschien in wat nú Irak heet- een man :
een kerel, zo geweldig, als er maar heel enkelen in vele eeuwen opstaan. U weet, hoe ik ú en mijzelf- aanmoedig om ná de bekering en de wedergeboorte straks de doop in de Heilige Geest te grijpen.
Maar déze gigant van vierduizend jaar geleden, had met het weinige, dat hij wist- alles al, waarnaar wij jagen. Goed, in een aan die tijd aangepaste vorm, maar tóch: iemand, waar niemand omheen kon (Job 29:7-11, 21-25).
De duivel trachtte hem bij God verdacht te maken:
U legt die jongen wel zó in de watjes.
Haast tróts, zegt God:
Probeer dan maar eens, hem óm te gooien!
Na al vele eeuwen aantasting van de mensheid is Job een rots, een voortdurende vingerwijzing voor satan:
Zó kúnnen mensen zijn en één keer komt de gróte Rots. Daarvan is déze Job als het ware een profetie.
Daarom is de duivel ongelooflijk gebeten op deze nagel aan zijn doodskist.
Hij valt Job aan, ontneemt hem ál zijn bezit:
Job blíjft God aanbidden (1:21).
Drie diepe denkers komen hem daarna aan boord met de valse stelling:
Als iemand tegenspoeden heeft, blijkt daaruit zijn zonde.
Job blíjft God aanbidden (13:15, 19:25, 39:36/38, 42:5/6).
(Ik maak een uitzondering voor Elihu, die als vierde het woord nam, hoofdstuk 32.. Met hem lag het ánders. Job maakte tijdens de beproeving lelijke uitglijders. Later werd hij daarvoor door de Heer berispt. En Elihu deedhet voorwerk voor de Heer).
Daarna wordt hij opnieuw gezegend in hersteld bezit.
Deed die Job nu zoveel bijzonders?! Hij had een gemengd agrarisch én een fokbedrijf met veehandel annex (1:3) en deed zijn werk goed. Hij was een zorgzaam vader (1:5), een sociaal bewogen mens (29:12-16) en een maatschappelijk geëngageerd mens (29:7-11, 21-25)
Maar toch was dat alles nu reden genoeg voor God om zo haast uitgelaten ingenomen met hem te zijn en hem zó te zegenen.
Ja, blijkbaar wel. Wanneer zijn zekerheden hem allemaal tijdelijk ontvallen, blijkt, uit welk hout hij gesneden is. Dan wordt duidelijk, waaróm satan gewoon de zenuwen van hem krijgt.
Deze man ís niet te verwrikken. In zijn standvastigheid is hij een afbeelding vooraf van de gróte Standvastige. En wanneer hij door zijn beproeving héén is, komt de zegen terug.
Maar hoe was voor die grote overwinning de grondslag gelegd?
Job hief zijn bezigheden-van-alle-dag, zijn aardse werk, zó op, dat het hemels werd. Het werd toen voorwerp van tijdelijke beproeving en daarna lévenslange zegen (Job 42:10, 16, 17).
En ú, wedergeborene
U bent misschien verzekeringsagent, receptioniste, huishoudassistente of winkelier. Gewoon aards werk. Bekijk eens, hoe u dat werk zó kunt doen, dat God ook van u kan zeggen:
Vol geloof, onberispelijk, helemaal op God gericht, vér blijvend van de donkere diepten.
Ja natúúrlijk: u mág op zieken de handen leggen en God in wonderbare talen loven en prijzen. U mág de duivel verjagen in de naam van Jezus. U mag heersen óver en onaantastbaar zijn vóór gevaren (Mark. 16:17, 18).
Uw mogelijkheden zijn echter veel meer úitgebreid. U kunt uw medegevoel met mensen verdiepen door liefde van God erin te verwerken. U kunt uw maatschappelijke betrokkenheid vruchtbaarder maken door deze van bínnen uit met licht van Gód te illumineren.
Dan komt er een vuur..! Het verbrandt uw aardse werk niet, maar doet het ópvlammen tot hemels werk.
Ik bedoel dít:
Uw soms wat saaie, gewone, dagelijkse handelen kan heerlijk spannende, ongewone, óndagelijkse actie worden.
Actie, die niet alleen uw betrekking of vrijetijdsbesteding opfleurt, maar ook uw meest persoonlijke contacten.
Uw liefkozende woorden voor uw echtgenote knappen zó op, als u er de geestelijke van God afkomstige liefde in legt. Dan zegt uw vrouw:
Ik heb een heel nieuwe vent van de Heer gekregen. Zo levendig, zó hoffelijk, zo zo écht líef!
Geen wonder, ook op dit gebied handelt u hemels. En elke foutieve vervreemding wijkt voor een herontdekken (Spr. 5:19).
In de vorige overweging zagen wij, dat het een vloekwaardig iets is, als edele, door God geïnspireerde daden hun innerlijk licht kwijtraken en aards worden. In feite hebt u dan niets wezenlijks meer in uw bestaan om blij over te zijn. De vloek werkt verder zó uit, dat u kwijt raakt, wat u nog denkt te hebben (Matth. 13:12). Maar: dát was de mineur-overweging.
Nu is het de tijd voor majeur.
Gezegend bent u, wanneer u het goede avontuur brengt in uw leven. Dat doet u, door Gods liefde en licht in ál uw handelen ín te dragen (Col. 3:17). Die zegen werkt zó uit, dat God u in alles beschut.
Die zegen kán en zál ook wel- tijdelijk worden onderbroken soms meermalen- voor een proef of proeven.
God gaat echter daarmee nooit boven uw kracht uit (1 Cor. 10:13).
Job de reus- kreeg een reusachtige beproeving. Te bar vond hij. God wist echter precies, hoe ver hij te ver kon gaan.
U zult ook wel klagen:
Heer, dit kán niet. Ik ga helemaal kopje onder. (Ps. 42:8).
Maar: God redt u uit (Ps. 91:15).
Hoewel Job op het volstrekte kernpunt o.k. bleef, liet hij op toch wel essentiële gebieden een paar heel lelijke steken vallen (Job 3:1, 20, 23). Dat werd echter rechtgezet (Job 42:6). Daarna stond God als vanouds achter hem (Job 42:7).
Wanhoop niet, wanneer u in uw diepste beproeving een onberaden uitspraak doet.
Blijf de Glorieuze toegewijd en Hij blijft ú toegewijd. Uitglijders wil Hij ook ú vergeven.
Ik stel u achtereenvolgens voor, (heel vluchtig):
-Een zakenman met een prachtige stijl, ondersteund door een prima administratie. En een gave sféér op dat kantoor.
-Een stewardess; wanneer zij weer een groep bejaarden in Malaga aanlevert, zeggen deze:
Onze vakantie begon al bij die zorgzame engel in het vliegtuig.
-Een huisvrouw; haar bloemen en planten beginnen al te láchen, wanneer zij de kamer nog maar bínnenkomt.
-Een beambte van een sociale dienst. Laatst zei iemand tegen hem:
Dank u dank u niet alleen voor die vlotte regeling, maar vooral voor dat begrip.
Het zijn allemaal wedergeboren gelovigen. Van banen, zoals hier omschreven, maken vele anderen baantjes, vaal en vuil, als veelbevingerde centen.
Zíj niet, zij doen als Job: van centendaden maken zij gouden-tientjes-daden. Zij voegen meerwaarde toe. Zij zullen daarover belasting moeten betalen in de vorm van beproeving. Maar uiteindelijk legt Gód op die meerwaarde de bonus van zijn zegen.
Wat zúllen die geestelijke kapitalisten dan nog eens overvloedig erbij krijgen (Matt. 13:12)!
-Wat toch hééft een mens voor al zijn zwoegen en voor het streven van zijn hart, warmee hij zich áftobt onder de zon wanneer hij gedurende al zijn levensdagen zijn werk doet in smart en verdriet en zelfs des náchts zijn hart geen rust vindt. Ook dát is ijdelheid Pred. 2:22,23.
De man, die deze woorden opschreef, was iemand, die oog had gekregen voor vele teleurstellende bezigheden in het leven. Hij ziet al dat gezwoeg om zich heen hij had er zelf braaf aan meegedaan (:19)- en zijn voorlopige indruk is: het stelt allemaal niets voor (:17). Als je er al aan het eind van je leven iets overhoudt -geld of goed- dan gaat een ander er mee strijken. Wat heb je er dan zélf voor nut van (: 19 en 21). Je zou gewoon wanhopig worden over de zinloosheid (:20).
Stel je voor al die kopzorg s nachts lig je nóg te rekenen. Je leven is zó voorbij en dan moet je zeggen:
Was dát nu álles?!
Maar dan komt er ook bij Prediker- toch een andere slotsom uit.
-Als je bij God de juiste snaar níet weet te treffen, is het je táák om vermogen te vormen. Uiteindelijk is het genot daarvan voor Gods beminden (Jozua. 24:13).
-Pas wanneer je in de goede verhouding tot God komt, krijg je toegang tot de tuin van wijsheid, kennis en vreugd (Pred. 2:26).
Werken wordt een vloek, wanneer je niet kunt genieten tijdens je werk, wanneer je je hele leven door maar zwoegt en slooft (:24, 25). Als een trekhond loop je te happen naar de worst. Maar die hangt aan een stang op de kar. Hoe hard je ook loopt hij blijft altijd even ver weg. Je wordt maar rijker en rijker, omdat je het niet óp kunt maken. Wanneer dan de tijd van opmaken dáár is ga je dood en zeggen de neefjes:
Hé, zoveel nog?!
Even iets bijsturen hoor; het is je plicht om iets over te houden. De mensen, die na je komen, zijn ook naasten, die je lief moet hebben. Via je sparen voor je kinderen (2 Cor. 12:14), spaar je voor hén. Onze voorouders lieten ons een bepaalde infrastructuur na, die óns hielp om een zekere welvaart te verkrijgen. Wíj behoren óók zo te handelen ten dienste van hen, die nóg weer later komen.
Dáár gaat het Prediker ook niet om hij bedoelt, dat wij niet moeten denken, iets te hebben bereikt, wanneer wij bijvoorbeeld wat centen bij elkaar geharkt hebben. Wij behoren ons leven niet af te sluiten met een maximum aan múnteenheden, maar met een maximum aan gelukseenheden, geluk dan niet in de oppervlakkige vorm van genot in de een of andere vorm, maar meer dieper: het ware geluk wordt men alleen deelachtig, door blijdschap en vrede enz. te spreiden.
En nu ú, wedergeborene. U zegt:
Heb ik allemaal niets mee aan de pet. Ik werk in Gods wijngaard en win zielen voor Hém. Zij zijn als druiventrossen, die voor eeuwig mijn dorst zullen lessen. Zij zijn als parels aan mijn kroon, die voor eeuwig zullen schitteren (Phil. 4:1). Fijn voor hen, fijn voor mij.
Goed, houden zo toch: opletten, dat de duivel op dat goede werk geen schaduw gaat werpen, zodat de stralen doven. Dan zou u op de duur een uitzichtloze zwoeger worden.
Eer de voorbeelden komen, de woorden van Prediker nog even in wat andere vorm hérzeggen:
Werk zonder hemelse achtergrond is beneden de maat van onze mogelijkheden. Het geeft geen werkelijke bevrediging, het heeft geen wezenlijk nut. Misschien bént u bezig náár Gods wil en ín zijn gunst- met hemels werk. Pas er voor op, dat het niet ondermaans en ondermaats wordt.
Eerste voorbeeld:
U brengt een ziekenbezoek. De patiënt montert op. Toch voelt u zich ontevreden. U hebt geen goed woord kunnen spreken. O zeker, u hebt wel in stilte voor de zieke gebeden, maar dat heeft u niet voldaan. U wilt méér méér dan er op dit ogenblik in zit.
Dat gesloof om per se een godvruchtige opmerking te willen maken, neemt uw vreugd over de dankbare handdruk weg. Wanneer u dan omdat het zo nodig moet- tóch iets stichtelijks zegt, is het nog een flop ook.
De hemelse achtergrond van uw op zichzelf goede werk (Matth. 25:36) is weg. U bent vergeten, dat u of u nu kunt getuigen of niet- altijd heil en goedertierenheid kunt achterlaten (Ps. 23:6).
Een verdrietige schaduw valt. Dor blad ritselt in een plotselinge kille wind.
Tweede voorbeeld:
U bent oudste in een samenkomst; u hebt die samenkomst zelf mee helpen oprichten. Het groeit. Daarin zit ook een verleiding. U wordt een koppenteller:
We hadden er weer meer dan vorige week,
stelt u tevreden vast.
Als echter in uw gedachteleven de geméénte naar het middelpunt schuift, waar Jézus hoort, wijkt het rustgevend licht van de hemelse achtergrond. Dan vált er weer zon schaduw, waarover ik het al eerder had. Er wás eerlijke blijdschap om de groeiende kwáliteit. Daarvoor in de plaats schuift een ónzuiver, vreugdeloos jagen naar groeiende kwantiteit.
Dan piekert u zich suf:
het bezoek loopt iets terug, wat moeten we dóen.
En midden in de nacht weet u het opeens:
Die nieuwe close harmony zanggroep raindrops of heaven dat is een publiekstrekker; dáármee gaan we het maken.
En ook dit sound is weer een kluif, waarin toch niet zó gehapt wordt, als u zich wel had voorgesteld.
Dat wít u toch niet. Heel uw verdere leven opgewektheid of smart en verdriet, al naar het aantal gemeenteleden schommelt. Laat de aantallenjacht geen vloek worden, die uw levende werk denatureert.
Terug naar de wijsheid en het inzicht, die u weer plezier geven in de ínnerlijke groei van uw medegelovigen.
Derde voorbeeld:
U hebt een werk gestart voor de Heer laten wij zeggen een nieuw tijdschrift. U was daarmee in zijn wil. U groeide echter niet mee, toen dat geestelijke werk zich naar Gods plan ging ontplooien. Het ontgroeide u. Hoe sneu het ook is en hoe lang God ook geduld met u heeft eens moet u vervangen worden. U had er zoveel tijd aan besteed. Nu staat u teleurgesteld langs de kant. Het tijdschrift wordt met de naam van anderen verbonden. Niemand herinnert zich meer uw aanvangsinbreng. Het is niet zo, dat na uw dood anderen goede sier gaan maken met het werk van uw handen. Neen, hier ligt het nóg scherper.
-ú groeide geestelijk niet voldoende
-ú zag Gods voortgaande bedoeling met het door u gestarte werk niet
-ánderen zagen die bedoeling wél
-zíj namen het vaandel van u over nog tijdens uw léven.
Een gewaarwording:
-om onverschillig en wanhopig van te worden
-om bitter te zeggen: Wat heb ík het gehád.
Ten onrechte overigens, het hóeft niet te blijven bij de wat magere voldoening:
Ik heb in ieder geval voor het beginidee gezorgd; ik heb het aanvangsvermogen bijeengebracht. Laten zij er dan maar de vruchten van plukken.
Vaandels genoeg, ook voor u, wanneer u weer begint geestelijk te groeien.
In de majeur overwegingen jubelen wij genoeg over de opengaande deur naar de tuin van de geestelijke lusten.
Nú zijn wij echter bezig met een mineur overweging. Het is nu niet de tijd voor optimistische beschouwingen. Toch kán ik het niet laten, even een lichtstraaltje te doen passeren:
Prediker heeft mogelijk gedacht:
Het wel of niet treffen van de juiste snaar in Gods hart is een kwestie van domweg geluk of pech hebben.
Hij heeft wellicht met de idee gespeeld:
Als je voor een dubbeltje geboren bent, word je nooit een kwartje.
Wij zoveel later in de geschiedenis- behoren dít te weten:
Eenmaal heeft de duivel alle vuile, vieze centen niet eens dubbeltjes- losgelaten om het gouden tientje geen kwartje dus- te pakken (Matth. 13:46). Hij kón evenwel het gouden tientje niet blíjvend vasthouden (Hand. 2:24). De centen echter was hij aan God kwijtgeraakt (Op. 5:9). God is nú bezig, van al die centen gouden tientjes te maken (Col. 1:28).
Daarom: niet terug van tientje naar cent. Uw centenleven was voorheen: door de ramen van uw levenshuis naar andere mensen kijken en in de spiegel naar uzelf. Dat zielige, alleen maar zielse leven was u als wedergeborene- bezig kwijt te raken.
U wílde dat ook en het lúkte al aardig. Het gordijn tussen u en God wás al een beetje omhoog gegaan.
U zág al iets van het geestelijk leven, van het gouden-tientjes-leven, dat bij u hóórt (Matth. 10:39).
Maar dan laat u dat gordijn toch niet weer zákken!?
De motor slaat aan, vermaalt het wier. Wég flitst de boot!
-Ik, Jezus, weet uw werken én liefde én geloof én dienstbetoon én uw laatste werken, die meer zijn dan de eerste (Op. 2:19).
-Wie overwint en mijn werken tot het einde toe bewaart, hem zal ik macht geven over de heidenen en hij zal hen hoeden met een ijzeren staf als aardewerk worden zij verbrijzeld, gelijk ook Ik van mijn Vader heb ontvangen én Ik zal hem de Morgenster geven! (Op. 2:26-28).
In Thyatira is het ánders dan in Efeze (4.3.1.2.). Zij hebben óók volharding, maar daarnaast hebben zij liefde, die men in Efeze in de meest púre vorm mist. Zij hebben ook geloof en dat staat in het voor Efeze bestemde memo niet zo uitdrukkelijk vermeld. Er is dienstbetoon dát zal in Efeze ook wel in orde zijn geweest. Maar in één ding zijn ze volstrekt tegengesteld aan de Christenen in die aardse gemeente. Dáár gaat het van méér naar mínder. Híer gaat het van mínder naar méér. En dat, terwijl zij toch op één punt niet zo bij de pinken waren als die van Efeze. Dáár waren ze heel fel in de bestrijding van een bepaald soort dwaling, die leidde tot onheilig, overspelig leven (Op. 2:6, 14,15).
Hier, in Thyatira, hadden zij een vrouw in de gemeente die:
-een heel grote mond
-een heel bijzondere overtuigingskracht
en
-een heel lage morele standaard
had
En de gemeente deed maar niets. God moest zélf waarschuwen hielp niets (:21) en straffen misschien wel met resultaat In die harde correctie deelden allen, die zich door deze vrouw hadden laten meeslepen (:22). God kent ieder mens door-en-door (:23). Een herder treft met een steen uit zijn slinger feilloos een wegdwalend schaap om het zo mogelijk in de kudde terug te brengen. Zó kent Gód in ieders persoonlijkheid geschikte plekken om heilzame schrik teweeg te brengen. Zijn stenen zijn soms zwaar en scherp, maar dienen een positief doel.
Er wás dus gevaarlijke argeloosheid op dít punt. In het algemeen echter hield de gemeente te Thyatira zich toch verre van de volkomen foute ideeën, die werden gepropageerd. Er werd daar bijvoorbeeld gezegd:
Je moet eerst héél erg zondigen dan weet je pas, wat genade is.(Rom. 6:1).
Dan zeiden de gelovigen van Thyatira:
Van Jezus hoeft dit niet (Op. 2:24). Wij houden ons maar aan wat Híj gezegd heeft. (:25).
De Efeziërs hadden volharding met een áárdse achtergrond. De gelovigen in Thyatira hadden óók volharding, maar dan met een hémelse achtergrond.
En dáár zat het verschil tussen beide gemeenten.
De volharding van Efeze leidde tot niets. Voor Thyatira evenwel gold, dat de volharding hen al tot een begín van overwinning had gebracht. Het was nu nog zaak, dat zij die volharding bleven betonen tot aan het einde van hun taak op aarde. Dán zou voor hen een heerlijke waarheid voluit gaan gelden:
-Jezus heeft macht tegen de duivel en al zijn trawanten (Matth. 8:31).
-Zíj hadden in beginsel diezelfde macht al in de náám van Jezus (Luk. 10:19).
-Eens, bij de grote afrekening, zou de satan onder hún voeten worden vertreden (Rom. 16:20, Joz. 10:24).
En: nog een veel fééstelijker waarheid zou volledig blijken:
-Nú waren zij al bezig om geestelijk met Jezus samen te groeien.
-Eens, bij de grote beloning, zou dat één-zijn helemaal compleet worden.
U, wedergeborene, u zit met uw in aanleg toch al goede, levende werken, nog wél dicht bij het oeverriet. Kleffe modder houdt de kiel van uw boot vast. Allerlei waterplanten zitten in de schroef verward. Dat gééft allemaal niet zo erg. U hebt een begín van liefde en geestelijk inzicht. Wel is het jammer, dat u net als de mensen van Thyatira- sommige dingen nog niet zo helder ziet. U laat misschien wel toe, dat medegemeenteleden roddelen, zotte of losse praat doen (Ef. 5:4), allerlei vreemde ideeën aan de man proberen te brengen. Natuurlijk, u behóórt die wat bangelijke onverschilligheid af te leggen. U behóórt vriendelijk maar beslist bedervend optreden te bestrijden. Het mag niet ongehinderd doorwoekeren (2 Tim. 2:17). Het mág het gemeenteleven niet gaan aantasten (Pr. 10:1).
Echter: zo gáát u ook handelen. Geen twíjfel aan. U zult nú liefdevol en verhoudingsgewijs- zácht corrigeren. U bespaart de onvoorzichtigen zodoende véél leed. Zulk verdriet zou ontstaan, als God later ook liefdevol, maar: hárd- de zaken moet gaan rechtzetten. U zult de toestand niet laten voortbestaan, dat anderen met minder geestelijk inzicht dan ú- op sommige kérnpunten nauwkeuriger zijn.
U hebt altijd al van volhouden geweten:
-bij uw diploma-jacht
-bij uw loopbaanplanning
-bij de opbouw van uw zaak.
Nuttig aards werk, maar zonder bepaalde kernbetekenis voor God. Nu u zich met uw gedachten in zijn sfeer beweegt, slaat er vúur uit die volharding. Die vasthoudendheid is lévend werk geworden en dient een hoger doel.
Wat hebt u nú een kracht in die motor van uw leven. U trekt hem aan hóór dat geronk .Inktzwart de opkolkende modder, wanneer de kiel er dóór snijdt. De schroef ránselt het wier in mootjes. En ú u schiet naar het midden van de plas, dáár, waar de anderen zijn.
Wilt u blijven:
-midden op dat wijde water
-in de wilde wind en de milde zon
-onder Góds hoge hemel.
Vraag God dan om nog méér kracht. Nóóit meer afdrijven naar die maffe oever. Voorgoed in het middelpunt van zíjn wil aangaande u.
Dan zult u de nu al terugtrekkende vijand definitief verslagen zien. Dan zult u werkelijk de vólle, vólle eenheid met Jezus ervaren.
Verslapping: stuurloos dobbert de boot in het riet
4.3.2.1.
-
De motor slaat aan, vermaalt het wier wég flitst de boot
4.3.2.2.
4.3.2.1.
Verslapping: stuurloos dobbert de boot in het riet.
-Schrijf aan de engel der gemeente te Sardes : dit zegt Hij, die de zeven geesten Gods en de zeven sterren heeft: Ik weet uw werken, dat gij de náám hebt, dat gij leeft, maar gij zijt dóód! Wees wakker en versterk het overige, dat dreigde te sterven, want : Ik heb géén van uw werken vól bevonden voor mijn God. (Op. 3:1,2).
Ze waren allemaal zo goed begonnen, die zeven gemeenten, waarover in Openbaring wordt bericht. Maar de slijtageslag had hier en daar zijn werk wél gedaan. Neem nu Sardes.
De Geest van God wilde zo gráág in al die zeven gemeenten wonen. Hij wilde zich overal op de daar in het bijzonder nodige manier manifesteren.
Elke gemeente hád al zijn eigen engel: in de geestelijke wereld een verbindingsofficier met Gods hoofdkwartier. De Heilige Geest wilde alles wel doen. Hij wilde zich om-zo-te-zeggen wel splitsen in zéven Heilige Geesten om elke gemeente maar het méést doelmatig te kunnen dienen. Het blijft natuurlijk een wijze van uitdrukken. Tóch een fijne gedachte: de Heilige Geest wil zich desnoods wel in miljarden Heilige Geesten splitsen om ieder van ons, als wij daarom vragen, persoonlijk te begeleiden.
Maar dát nu dáárgelaten de verbindingslijnen vanuit het hoofdkwartier met de troepen te velde lieten niets te wensen over. Maar die contraverbindingslijnen hè dáár haperde nog wel eens het een en ander aan. De andere fronttroepers zeiden:
De Sardes-compagnie! Díe is goed zeg!
Maar in het hoofdkwartier moest de engel, die met de communicaties belast was, op een gegeven ogenblik zeggen:
De Sardes-lijn is wáárdeloos! Er komen wel wat berichten door, maar allemaal nepinformatie. Voor míj is die lijn zo dood als een pier!
En dan gaat er een boodschap uit van Generaal Jezus zelf:
Wakker worden jongens. Jullie zijn een hol vat geworden. Wat er nog aan geestelijk leven wás, dreigde al dood te gaan. Voor het moment is dat gevaar afgewend. Er zijn er nog enkelen bij jullie met mérg in de knokken (:4). Wees daar nu eens een beetje zuinig op. Jullie hebt het góed gehoord; dáár kan het niet aan liggen (:3). Ik heb er alles aan gedaan. Ik heb récht op een prima resultaat (Jes. 5:2). Ik moet bij God aankomen met jullie als mijn bruid. Maar dat kán helemaal niet. Jullie zijn zo ondermaats! Jullie weten toch, dat Sardes in de aardse sfeer tweemaal bij verrassing is overrompeld door vijanden!
In de gééstelijke sfeer kan Ik jullie óók bij verrassing voor onaangename feiten plaatsen (Op. 3:3). Echt; je hebt het dan aan jezelf te wijten: wie dode werken doet, loopt het gevaar, zo dood te wórden, dat hij zelfs niet meer gehandhaafd kan blijven in het register van de door Mij gerédden! (:5)
De situatie in Sardes is veel erger dan die in Efeze. Dáár was zóveel te roemen, dat men geneigd is om te zeggen:
Jezus stelt zijn eisen wel héél hoog.
Maar hier! ze waren toch wel érg verslapt, dat er na zon puike voorlichting per saldo niets uitkwam. Die verslapping had er toe geleid, dat levende werken vól gloed verslapt waren tot nog wat násmeulende bezigheidjes. Gééstelijk liepen de Christenen van Sardes met de dood in de schoenen.
U moet nu niet denken,dat ik op die Sardes-mensen néérkijk.
Het was zon rijke stad dat Sardes. Welvaart kan zo bedervend werken. De gevaren, waarover zij uitgleden, zijn er nú nóg.
U, wedergeborene, u hebt de overwinnende tijding óók goed gehoord. Zij werd u al duidelijk verteld ná uw bekering. In die periode kon u het echter allemaal nog niet zo vátten. Maar toen de nieuwe mens in u begon te ontstaan, was dat als het ware een tweede bekering. U ging schatten zien, zó groot, dat u stamelde:
Bij mijn beginbekering had ik de klok wel horen luiden, maar ik wist bepaald nog niet, waar de klepel hing. De helft -wat zeg ik: de helft van een procent- was mij niet aangezegd (1 Kon. 10:7), was niet bij mij overgekomen.
Wat een start hè; maar toen kwam de proef.
Voorbeeldje: ergens in een corrupt land werd een jonge, veelbelovende vent naar het buitenland uitgezonden voor studie. Hij kwam terug met een gráád! En met plannen!! Plannen!!!
De regeertop zei:
Malcolm is terug lui lastig mannetje. Als hij getemd is, heel goed bruikbaar voor het systeem.
Hij werd verleid, gecompromitteerd, gechanteerd met geld, vrouwen en baantjes. Men haalde de vaart er uit. Na enkele jaren was hij net zon knoeier als de rest.
Nu ja, het gaat niet helemaal op. Toen u voor het eerst merkte, dat u zwanger was van nieuw geestelijk leven het bewoog al barstte u van dadendrang. Maar: de proef is hard. Met duizenden handjes proberen de omstandigheden de vaart er uit te halen.
Déze overweging is wat negatief, de volgende is weer pósitief. Even geduld dus. Maar; ga eens na: ís de vaart er uit? Hééft de welvaart van Sardes u te pakken? U hébt nu die mooie kerk en alle andere gemeenten zeggen:
Dáár loopt het als een trein.
Maar: is er nog geestelijk léven in die groep van u; liefde, behoedzaamheid met reputaties. De andere gemeenten zeggen:
Laatst was er bij hém ook een scheuring. Maar tjonge jonge wat wíst hij er raad mee een túcht, dat dáár is!
Maar: ís dat wel allemaal zo jofel gegaan toen? Tankt u nog wel bij de Heilige Geest? Wel, verslapping heeft uw scheepje in zijn vaart vertraagd. Zorg, dat het niet stuurloos wordt. Uw werk ééns toch écht levend- is zo dóóds geworden. Het licht gaat er uit. Het donker trekt er in. Het roer moet óm.
Zich toekeren naar Gods normen: de houtwormen dood, hun gangen dicht.
1Ik, Jezus, heb tegen ú (gelovigen te Efeze), dat gij uw eerste liefde verzaakt hebt. Gedenk dan, van welke hoogte gij gevallen zijt en bekéér u en doe weer uw eerste werken. Maar zo niét dan kom Ik tot u en Ik zal uw kandelaar van zijn plaats wégnemen, indien gij u niet bekeert (Op. 2:4).
In de vorige overweging heb ik voormalige wedergeborenen geschetst. Zij waren van hemels aards geworden. Daar was het echter niet bij gebléven, zij waren vérder doorgezakt tot in een wel héél diep ravijn.
Ik heb laten doorschemeren, dat die schildering wel een úiterste toestand toonde. Ik was en ben van mening, dat zulk een barre smak slechts door weinigen gemaakt wordt. Intussen van hemels denkend naar aards denkend ís al een hele degradatie. Goed: de diepste aardse dalen weten verreweg de meesten te vermijden, maar het is zó al triest genoeg.
Even terzijde: als een vader in zijn leven een béétje weg dwaalt bij de Heer, dan is er alle kans, dat zijn zóón verder weg dwaalt en zijn kleinzoon nóg weer verder.
In 4.1.2. had ik het over gelovigen te Efeze, bij wie, volgens God, de fleúr er toch áf was.
Wat ze overgehouden hadden, was overigens méér dan de meesten van óns hebben. Leest u er gedachte 4.1.2. maar eens op na: die toegewijdheid, dat vólhouden, die kienheid, dat incasseringsvermogen en die onvermoeibaarheid. Menselieve, ben je geneigd om te denken; wat wil Jezus nog méér.
Er zúllen voorgangers zijn, die zuchten:
Ik wou dat ik in mijn gemeente tien van die al-wat-gedevalueerde Efeziërs had.
Gód echter zegt:
Jullie zijn je eerste liefde kwijt. Ik ben lícht (:1). Ik wil bij jullie licht zíen. Er is maar één plek, waar je dat licht voortdurend bij je kunt hebben, in míjn gebied, in míjn gewesten, in míjn tegenwoordigheid. De grote norm mijn liefde-zijn jullie kwijtgeraakt. Wat doet het er dan toe, dat jullie lagere standaarden nog handhaven!
Inspanning, volharding, afkerigheid van zonde, schranderheid, bereidheid tot lijden, doorzettingsvermogen: het is allemaal prachtig. Het moet echter van-binnen-uit glanzen door licht, dat wij in onszelf hebben. Als een niet-glanzend iemand de weg niet teruggaat naar Gods wereld, verdoft het licht, dát er nog is (Matth. 13:12). Dan verwordt al dat goede tot:
Zit er op dat edele metaal van ú zon raar aanslagje, dat niet weg te wrijven is? Zijn de ramen van uw levenshuis niet meer zo licht-doorlatend? Bekéér u, keer u óm. Lóóp niet meer zo gemakkelijk de weg áf. Klauter weer tegen de helling naar boven. Dan wordt al dat stervende zo levendig, zo levend.
Elk voortreffelijk bezig zijn wordt aards, doods als de van God afkomstige liefde niet van binnenuit alle facetten doet oplichten.
Elk voortreffelijk bezig zijn wordt hemels levend, als de liefde van God het van binnenuit beschijnt.
Twee voorbeeldjes:
Het eerste: iemand had de hand weten te leggen op een kostbaar, maar kwetsbaar meubelstuk. Hij zette het in een kamer, die letterlijk lééfde van de houtworm. Hij trof geen enkele voorzorgsmaatregel. Na korte tijd liep dat meubel bijna weg op miljoenen pootjes. Dóm hè; over zulke achteloze mensen ging 4.3.1.1.
Het tweede: iemand hád een kostbaar, maar kwetsbaar meubelstuk. Er zat houtworm ín. Hij plaatste het voorwerp in een ruimte met blauwzuurgas. De houtwormen gingen dood. Hij prepareerde het stuk zó, dat nieuwe ongenode gasten geen toegang kregen. De gangen, die er wáren, spoot hij vol met vloeibaar hout. Slim hè; over zulke waakzame mensen gaat het nú.
U, wedergeborene, hebt een kostbaar, maar kwetsbaar meubelstuk. U dóet al werk, waar een spoortje van goedheid en gaafheid in zit. Maar de houtwormen spelen nog krijgertje in de gangen.
U zwoegt wat áf voor God. Het wórdt zinvolle inspanning voor Hem, als het licht van zijn liefde de werkelijke drijfveer van uw handelen wordt.
Koppig houdt u vol met geloven in uw genezing. Die koppigheid ontspant tot volhardend vertrouwen, dat uw Heelmeester (Ex. 15:26) u gaat aanraken. Echter óók pas weer, als u zó in Gods hemelse sfeer blijft met uw denken, dat zijn liefde vlák bij u is.
Heel wettisch hebt u de t.v. buiten de deur weten te houden. Dicht bij God zijnde, hebt u die uiterlijke flinkheidjes niet meer nodig. U hebt een ínnerlijke afkeer van aantastingen door de kapotvreter (Joël 1:4).
Laten nu toch niet alle t.v.-mijders zich persoonlijk beledigd voelen.
Wat wás u slim om in een debat de ander te overtroeven. Nú bent u wel zo slim om u door de Heilige Geest de woorden te laten geven (Mark. 13:11).
Vroeger dacht u wel eens: O, ik lijd voor Christus, maar in feite leed u als een bemoeial (1 Petr. 4:15) Nú is uw lijden zinvol. Het geeft nu aan het lijden van Jezus Christus nog meer dieptewerking (Col. 1:24). U volgt zijn voorbeeld, treedt in zijn voetsporen (1 Petr. 2:21).
Vroeger dramde u door vóór de waarheid. Nú staat u ten dienste ván de waarheid: bescheiden en vriendelijk (Gal. 5:22), maar onvermoeid en onverflauwd.
Wat is er namelijk gebéurd?!: u bekeerde zich van datgene, wat doods was in uw goedbedoelde werk. Gods licht begon van binnen uit uw daden te beschijnen.
Dat licht:
1was blauwzuur voor demonen
2was een muur, die aan bedervers de toegang ontzegde (Ez. 42:20)
3was een voedende pasta, die zwakmakende leegte vulde met versterkende volheid.
Zo vlamde in dat laaiende licht uw werk vrij van dat vroegere doodsgeklop- óp tot werk met de belofde van leven.
Wat betekent dat voor uw toekomst? Als er al eens een verkenner komt uit het rijk van de kevers als hij al eens komt kijken, wat er voor hem en zijn medebendeleden te doen is in die schone, lege gangen (Matt. 12:43, 44) dan krijgt hij de teleurstelling van zijn leven. Die schoongemaakte, uitgebezemde gangen zitten vól liefde (2 Joh. :6). Praat eens met God; zeg gewoon:
Heer.. ik kán het niet alleen. Wilt U misschien vennoot worden in mijn zaak.
U mag er alles van weten (Spr. 3:6).
O nee, wordt U maar directeur (Matth. 23:10).
Wilt U in mij uw leven gaan leven (Gal. 2:20).
Wilt U in mij uw Wézen gaan ontplooien (Gal. 4:19).
Ik wíl die berg op. U alleen kunt mij helpen om te worden, zoals die Efeziërs eens wáren.
Wilt U mij helpen om ook op die berg te blíjven, om die liefde van U vást te houden.
Ik heb nog nooit gehoord, dat God echte, eerlijke, eenvoudige, vertrouwende bidders voor altijd in de kou liet staan. Soms kwam Hij heel gauw (Jes. 65:24). Soms werd het hart wel eens een beetje ziek (Spr. 13:12), wanneer de Heer leek te talmen (2 Petr. 3:9). Maar voor iedereen, die ik ken, was er toch uiteindelijk die gebedsverhoring, zo vól met zoete vruchten van blijdschap (Spr. 13:12).
Nog één toegiftje:
Zoals ik u nu eens schriftelijk aanraad om te bidden, raadde ik dat ook eens in een gesprék iemand aan. Maar ik kreeg wél de wind van voren:
Jaar in jaar uit bidden: ik dóe het
Jaar in jaar uit pijn: ik héb het
Veel beloven en weinig geven,
Doet de gekken in vreugde leven
Ik heb met God goede jaren gekend, maar Hij heeft mij niet blíjvend bevrijd, genezen en gelukkig gemaakt. Hij kent mijn weg en mijn recht niet (Jes. 40:27).
Er waren bij mij geen woorden. Ik wilde nog zeggen, dat er misschien in haar leven toch lange gangen waren vol houtworm. Ik had echter geen vrijmoedigheid.
Ik wíst, dat het hier een ongeveinsd, ongecompliceerd, toegewijd kind van God betrof. Het is zo gemakkelijk om te zeggen, wanneer je iets niet snapt:
Er zal wel ergens een verborgen zonde zitten. (Job. 5:2).
Maar het eerste resultaat is: woedende, wanhopige mensen. En het tweede: de wilde pijn, wanneer je het later zélf bij tegenspoed te horen krijgt.
Ik zweeg dus. Ik hoop, dat u dat allemaal doet, wanneer u niets weet te zegen. U hoeft toch niet altíjd te kwekken. Sóms is zwijgen, liefdevol zwijgen, met een-hand-op-een-schouder gecombineerd, écht beter dan spreken (Pr. 3:7).
Hoe het nu verder precies gegaan is, weet ik niet. Zijn er tóch houtwormen uitgeroeid? Ach, wat gaat het mij aan. Maar later vertrouwde ze mij toe:
Eens hóópte ik, dat de Heer mij zou verlossen en Hij heeft nog verlossing gegeven ook!(Jes. 25:9).
Levende werken kunnen verdonkeren tot dode. Echter ook dít: dode werken kunnen opvlammen tot levende.
Gedachten:
-
Afkeer en herstel
4.3.1.
-
Verslapping en volharding
4.3.2.
-
Vloek en zegen
4.3.3.
-
Onbetrouwbaarheid en betrouwbaarheid
4.3.4.
-
Halfheid en volheid
4.3.5.
-
Duisternis en licht
4.3.6.
-
Onvruchtbaarheid en vruchtbaarheid
4.3.7.
-
Aards en hemels
4.3.8.
-
Slotsom
4.3.9.
Gedachte
4.3.1.
Afkeer en herstel.
Overwegingen:
-
Zich afkeren van Gods normen: houtworm in draagbalken
4.3.1.1.
-
Zich toekeren naar Gods normen: de houtwormen dóód. Hun gangen gedicht
4.3.1.2.
4.3.1.1.
Zich afkeren van Gods normen; houtworm in draagbalken.
1(allerlei ijdele praters en misleiders) belijden wel, dat zij God kennen, maar met hun werken verloochenen zij Hem, daar zij verfoeilijk en ongehoorzaam zijn en niet deugen voor énig goed werk (Titus 1:16).
Titus was een hulpapostel, die pás met zijn werk op het eiland Kreta was begonnen (:5). De sfeer was daar uitgesproken ziek (: 12). Titus moest in de christelijke gemeenten orde scheppen. Als oudsten moest hij in die gemeenten mannen aanstellen, die zich aan deze zieke sfeer hadden ontworsteld.
Maar voor zover gemeenteleden van die echte Kretenzen waren:
1luie fantasten
2vreetgrage wauwelaars
3leugenachtige dwaallichten (:12)
gold: houd hén van invloed af (:11), zonder er al te veel woorden aan vuil te maken (:13).
Véél van die mensen zéiden wel, en dáchten misschien ook wel, dat zij God kenden. Met hun dáden echter waren zij voor de Onvolprezene geen reclame.
Die daden waren: om van te gruwen. Er was niet de minste geneigdheid in te bespeuren om zich naar Gods regels te richten. Als men die mensen al zou wíllen gebruiken, voor welk goed werk dan ook, werd het een sof.
De palen braken altijd door, de tentzeilen scheurden áltijd af. Steeds weer stuitte men op:
4vreemd gaan en warrige gezinnen
5baasspelerij en driftbuien
6gezuip en oneerlijkheid
7ongastvrijheid, onrijpheid en onrechtvaardigheid
8een hang hebben naar alle smerige dingen.
9In ongunstige zin opvallend gedrag.
Dit alles strookte niet met de gezond makende gedachten, die door Jezus waren gepropageerd. Het moest vér buiten de gemeente blijven (: 6-9).
De mensen, waar het hier om ging, waren léden van de gemeente. Buitenstaanders hadden immers niets met de tucht dáár (:10) te maken (1 Cor. 5:13). Velen van die gemeenteleden waren ook nog van joodse komaf.
Zij die Joden dus- wisten heel wat van de geloofsgrondslagen. Ze zeiden dus niet zó maar, dat zij God kenden. En toch gingen ze in de fout.
Wat kan er dan toch gebeurd zijn?! Dít bijvoorbeeld:
Zij waren al een heel eind met de Heer gevorderd. Er wás al een geestelijk leven in hen gestárt. Maar toen was er iets, dat hun in de weg kwam (Gal. 5:7). Daardoor eindigden zij hoezeer ook in de Geest begonnen- in het vlees (Gal. 3:3).
Zij bleken gevoelig voor allerlei verzinsels van buitenstaanders (Titus 1:14). Het resultaat was, dat zij naar de kwalijke gedachtegang van de eilanders terugkeerden. Zij leken, wat dat betreft, op een schoongespoten varken, dat tóch weer de modder opzoekt. Zij vertoonden ook gelijkenis met straathonden, die het eerder door hen gevomeerde weer inzwelgen (Spr. 26:11). De slechte gewoonten van vroeger pikten zij weer op (Titus 1:15). Zo gáát het soms zo is het mogelijk ook híer gegaan.
U, wedergeborenen, zegt:
Maar wat hebben wíj daarmee te maken?!
Toch wel iets. U hebt een vijand. Het is zijn lust en zijn leven om te bederven. Komt hij iets goeds tegen, dan wordt deze lust alleen maar sterker. Daarom was die begeertehet meest geprikkeld, toen hij de voortreffelijke ziel Jezus, de parel van grote waarde (Matt. 13:46) tegen kwam. Om die parel te pakken te krijgen, wilde hij alle andere parels wel in de waagschaal stellen (zelfde tekst).
U weet, hoe zijn gok mislukte.
Maar ú wedergeborene-, ú, met uw eerste aanzet tot goed werk, bent in het oog van satan óók een kostbare parel. Hij maakt er óók veel werk van om ú om te gooien. Bij Jezus had hij geen succes. Bij u evenmin, als u het proces van de wedergeboorte gewoon door laat gaan.
Maar o wee, als u dat proces stopt, als u zegt:
Zo kan het wel weer even.
U dénkt nog, dat er geen vuiltje aan de lucht is. U belijdt immers nog steeds, dat u God kent. U hebt er echter geen idéé van, hoeveel middelen de duivel heeft om u van slag te brengen.
Uw tot dusver zo zinnige woorden kunnen bedroevend snel tot loos gepraat worden herleid. Ik noem maar eens iets: u had een onschuldig stokpaardje. U vond het zo mooi, wanneer mensen bij een aanraking door de Heilige Geest omvielen. Als u gaat freewheelen op het stuk van de voortgaande wedergeboorte, keert u zich om tot allerlei verdichtsels. Er gebeurt dan ook iets met dat onschadelijke meninkje. In tijd van ja en nee smeedt Loki het twijgje om tot een verderfbrengend zwaard. Het wordt dan iets, waarmee u andere mensen in de war brengt (Titus 1:14).
Uw daden zijn natuurlijk nog niet diréct van laag allooi. Dat is wél de bedóeling van de vijand, maar ook híj heeft tijd nodig. Hoewel ook al weer niet zóveel tijd, als u geneigd bent om te denken.
Dezer dagen keek ik naar een praatprogramma na elkaar werden daar sadomasochisme en prostitutie als gezellig, gewoon en leven-in-de-brouwerij-brengend voorgesteld. Zon vakkundig gemaakt, zo-héérlijk-weghappend program kan heel snel normen aantasten. Als deze normen echter gedrenkt zijn in conserverende middelen zoals de wedergeboorte, lukt dat aantasten niet, in ieder geval niet zo snel.
Reken echter toch maar, dat de vijand zijn best doet, u juist u- te doen verworden. Weet u, wat hij van u zou willen maken?!:
10overspelige ouders van wanordelijke gezinnen
11dictators en opgewonden standjes
12onmatigen en oneerlijken
13onevenwichtige, partijdige, geen veiligheid biedende mensen
14zonderlingen en roddelaars.
Houdt u dit een beetje in de gaten?! Het is wel allemaal erg donker gekleurd. Zover zal het heus niet met u komen. Maar: u wilt toch een stévige vloer zijn in Gods tempel (Op. 3:12). Sta dan ook nérgens houtworm toe. De bouwnormen voor Gods geestelijk huis (1 Petr. 2:5) liggen hoog. De kwaliteitseisen voor palen en zeilen van Gods tent (Op. 21:3) zijn niet misselijk.
U levert op zeker ogenblik goed geestelijk werk. Uw normbesef verslapt echter. Dan begint uw werk te verloederen. U denkt: ik kén God; ik doe levend werk; ik ben een levende steen (1 Petr. 2:5). Wat een teleurstelling, wanneer dan toch van u gezegd moet worden: deze steen is aan het verpulveren (Neh. 2:13). Dit werk is dóód.
Iemand zal zeggen:
Hierover gíng die tekst toch eigenlijk niet. Nergens staat toch, dat al deze vreemde figuren eerst op een hoger plan hadden gestaan?!
Toegegeven: ik wil echter alleen dít zeggen: als u zich omkeert van de radicale levensvernieuwing, lóópt u kans om zon beetje dubieus, voor God onbruikbaar iemand te worden.
U, wedergeborene, weet u nog: uw getrim en uw gejog. Weet u nog, hoe u liep te roepen:
Johnson, molenaar en Ho, ho, ho Tsi Minh
(en nu zijn er al weer hele volksstammen, die niet eens meer weten, wat voor namen dat waren).
U dacht, een goed werk te doen. Een volk moest worden bevrijd. U wist nog helemaal niet, dat bevrijding iets is voor mensen, hoofd voor hoofd, (Matth. 8:32, 17:18).
U zag nog niet in, dat landen en volken niet het eerste doel zijn (Joh. 18:36, Luk. 3:14).
Werk, dat bij de handen afbrak.
En wat kwam ál dat betogen, al dat roepen van strijdleuzen uiteindelijk op hetzelfde neer.
Soms ook raakte u overwerkt door alle manifestaties, waar u per se bij moest zijn. Edele gevoelens werden dikwijls nog opgegeten door losgemaakte ergernis.
Toen bekeerde u zich: u keerde zich naar Jezus toe, u vond een doel:
-dat u vrede en innerlijke en uiterlijke harmonie gaf
-dat heel uw leven in alle geledingen activeerde
-dat u een gevoel van ongekend welbevinden gaf
-dat werkelijk geschikt was om mensen te helpen (Luk. 10:34)
-dat perspectief bood om uiteindelijk de hele wereld te helpen (Gen. 12:3).
Om u heen waren mensen om u raad te geven en u verder te bekwamen.
Daarna kwam de selectie:
-wílde u dat wel: uw hele hart open stellen voor de Heer. Hij wilde door zijn Heilige Geest nieuw leven in u doen ontstaan. Durfde u dat toestaan? Uw eigen bedachte werkjes zouden immers in de knel komen, wanneer Híj zíjn werk in u begon!
-Was u bereid om u minder bezig te houden met allerlei moemakend spandoekengezwaai. Werd het uw doel om u met frisse krachten aan Jezus te wijden? Het gaf zón voldoening: dat helemaal áánwezig zijn met dat werk van ú. Kon u dat ruilen voor activiteiten, die minder showden.
-Had u er het offer voor over om u niet meer dik te eten aan allerlei belangrijk gedoe. U zat in diverse, representatieve, keurige comités. Kon u ze prijs geven, als dat nodig was om de handen vrij te hebben voor Jezus (Phil. 3:8). U wás iemand voor de wereld met uw gezwoeg. Maar: u was níemand voor Gód. Een omdraaiing echter deed pijn.
-Kon u de kick missen om door de mensen gezien te worden. Het was altijd zó: geen massabetoging zonder ú. Kon u dat soort werk ruilen voor het op de voet volgen van het Lam(Op. 14:4).
-Kon u de kracht opbrengen om uw plezierige werkjes, zelfs de meest intense, eens kritisch te bezien. Had u het er voor over om ze wég te doen, als ze u hinderden om het grote doel te bereiken. Als God u vroeg, dat leuke t.v.-debat in te wisselen voor een onopvallend gesprek met een ziel-in-nood, zei u dan: Ja Heer.
-Kon u door alle voor- en tegenspoed, door kwaad en goed gerucht (2 Cor. 6:8), koers houden langs alle klippen van triomf en rampspoed heen.
Ik kom nog even terug op Tiny. Zij droomde van een lauwerkrans, toen het de tíjd was om daarvan te dromen. En: door die tijdige droom in daden om te zetten, werd die droomkrans voor haar een werkelijke trofee. Maar haar sportvrienden en vriendinnen droomden niet of te laat. En: díe kregen niets.
Rondom u heen waren vele andere bekeerden. Zij zeiden niet voluit Ja tegen alles, wat zo-even werd opgesomd. En dat weifelende antwoord stond eigenlijk gelijk aan Nee. Zij luisterden niet goed naar de voorgangers, die op een duidelijk Ja aandrongen. Zij halen Gods rijk wel, maar niet lekker snél, maar met zon jammerlijke vertraging, een beetje ziek (Ez. 47:12), een beetje haveloos (Op. 16:15). In hun handen de onbruikbare resten van wat ze dachten, dat een erekrans wás verbrand tot waardeloosheid (4.2.5., 4.2.6.)
Hadden ze maar gedroomd, toen het er de tijd voor was dan hadden zij op het goede ogenblik daden kunnen stellen (Ps. 60:14). Ze droomden te laat en de tijd van daden verstreek
Maar ú u zei door uw wedergeboorte Ja. U luisterde wél naar de herders en de leraars. En bovenal: u droomde uw tíjdige dromen. Weet u ze nog: uw dríe dromen:
-U zag uw leven als een trommel met een ongespannen, slap vlies. Dof waren de tonen. En u bad: Heer, help mij bij het strak spannen van mijn vlies. Ik wil heldere geluiden doen horen.
-Onder u was koel water. U was zó warm, zó onfris, u wilde erin zwémmen. Maar u kon niet, u was te licht; u líep er over. En u bad:
Heer, geef mij meer gewicht. Ik wil déél hebben aan uw verfrissende rivier.
-En u zat in een trein, die binnenreed in een alle proporties te buiten gaand landschap. U stapte uit. Later kon u de plek, waar u was binnengekomen in die verbijsterend heerlijke wereld niet eens meer vínden. Zó klein was die entree in vergelijking met dit onbeschrijflijk grootse. En u bad:
Heer, help mij om de toegang tot uw reuzenrijk te ontdekken.
En:
-Uw vlies wérd strak gespannen. Zó aangesnoerd werd het, dat u echt wel eens riep:
Kalm aan Heer.
Maar: de diepe, dreunende tromtonen kwamen.
-Zwaar werd uw hart door verdriet. God echter hielp u om het goed te verwerken (Ps. 119:75). En u zwóm; fris, genezend water om u heen.
-U leerde hemelse aanwijzingen begrijpen (Jes. 30:21). U vond het goede perron. De trein stond klaar. Later was het er állemaal:
oDe hoge hemel (Ps. 103:11)
oHet groene bos met de woudreuzen (Jes. 61:3)
oDe weide met zijn bloemenpracht (Hoogl. 2:12)
oDe vrolijke dans van jong en oud
oDe vreugd, die alle doemdenken opat
oDie maaltijd, ooo die mááltijd (Jer. 31:13, 14)
Heel die verrukking van de andere wereld.
U houdt vól! Eens zult u uit Gods hand een onvergankelijke, altijd fris blijvende lauwerkrans ontvangen. Alleen: in het voorbeeld stond Greet met een beetje sip gezicht een treetje lager. Bij de grote prijsuitreiking zijn er miljoenen wat zeg ik: honderden miljoenen- bloemenslingers. Genoeg, méér dan genoeg voor alle gelovigen, die GROTE BROER zo lief hadden, dat zij werkelijk konden zingen:
Kom in mijn hart, o kom in mijn hart,
o kom in mijn hart, Heer Jezus.(2 Tim. 4:8).
Velen zijn nu bekeerd, maar nog niet wedergeboren. Kijkers zijn ze, maar nog geen zieners. Zij staan nog werkloos (Matth. 20:3, 4). Maar: ze kómen in de wijngaard. Misschien erg laát (:5, 6, 7) en dan tóch een bloemenslinger?! (: 8,9) net zo een als ú?! (: 10).
Wat geeft het, zorg, dat ú erbij komt. De wijngaard gaat nét open. Wie werkt er mee, de hele lieve lange dag (:1, 2).
Dood werk blijkt een verdorrende lauwerkrans te zijn; levend werk doet zich kennen als een steeds meer glanzend ereteken.
-Al, wie aan een wedstrijd deelneemt, beheerst zich in alles, zij om een vergankelijke erekrans te verkrijgen, wij om een onvergankelijke (1 Cor. 9:25).
Tiny was erg goed in haar sport. Zij was er vrij laat mee begonnen, maar het had haar zó gegrepen. Alle spieren van haar lichaam waren erbij gebaat. Zij was er helemaal bij betrokken. Deze vorm van sportbeoefening was zo razend gezond. Geen enkel lichaamsdeel werd overbelast. Ze kwamen allemaal aan hun trek.
Dikwijls, wanneer zij uit de avondtraining kwam, ontmoette zij late trimmers. Zij keek naar die mensen altijd met zeker begrip. Zíj had óók veel getrimd. Maar zij voelde zich nu toch veel méér gemotiveerd.
Trimmen:
-altijd dat bospaadje
-als je het even onverstandig aanpakte: een hartvergroting
-soms ook deed je door het vele eten achteraf het effect weer te niet.
Maar: zíj had een doel. Begeleiders en regelmatige keuringen waakten bij het streven daarnaar over haar gezondheid. Zij volgde bepaalde richtlijnen voor de maaltijden heus niet ál te zwaar zon offer was het nu ook weer niet. En het resultaat; ze was nú, met haar tweeëntwintigste, in absolute topconditie. Feiko, de trainer, had haar laatst een compliment gemaakt:
Wat ben jíj in perfecte vorm zeg,
had hij gezegd:
Moet je zien, wat Janny, de medisch begeleidster, daarover rapporteert.
Ook nú peddelde zij uit de avondtraining weer naar huis. Zij dacht aan al de anderen, die gelijk met haar gestart waren. Allemaal lui, die wel eens iets anders wilden dan wat in-het-wilde-weg bewegen. Ze waren allen laaiend enthousiast geweest. Nu echter was er niet één meer van haar niveau. Die anderen hadden geen discipline gehad. Ze luisterden noch naar Janny, nog naar Feiko. De bloemenkrans was voor hen een hersenschim geworden. Maar tegen haar Tiny- had de voorzitter van de federatie gezegd:
Kind, ik wéét het: ik háng hem je om!
Hoe was dat verschil ontstaan? In het begin had zíj geregeld van de nieuwe mogelijkheden gedroomd. De andere debutanten had ze daarover nooit gehoord.
In die dromen ging het altijd zó:
-haar spieren waren te slap
-ze was lóg van zwaarte
-dan opeens schóót zij vooruit: bijna gewichtloos en toch: één bonk kracht
-daarna was er het gejuich en dat duizeligmakende gevoel van triomf.
Dat soort dromen had als met een zweepslag- alle halfheid uit haar oefeningen verdreven.
Thuis zat Harry t.v. te kijken. Sietse sliep uiteraard al lang als een roos. Vlug wipte zij naar boven, kuste zijn blonde bolletje.
Hoe was het op training,
vroeg haar man. Terwijl zij vertelde, was er toch een vraag in haar hart:
Vind je het allemaal niet náár?
zei ze opeens:
dat ik zoveel weg ben voor de sport. Jij had zo graag een kind erbij, een zusje voor Sietse ik ook, maar écht |
Het kán niet,
vulde hij rustig aan:
Ik gun je die titel zo. Tweeëntwintig. Vroegere kampioenen waren achttien, hoogstens twintig; het is echt: nu of nooit dóórzetten ontzeg je maar eenmaal van alles. Ik sta achter je.
De titelstrijd kwam. Tiny werd tweede; ín haar schreeuwde alles opstandig:
Nóg een jaar; dadelijk als drieëntwintigjarige al die jonkies. Hoe kan ik óóit hopen, Greet met haar negentien, te overtroeven.
Maar: ze zette dóór; een nieuwe trainingsperiode volgde. Geen zusje voor Sietse. Harry, die wel érg stil werd. Niet lekker een avondje uit met feestvieren, tot de dag er weer aan kwam. Geen slagroomgebak en geen biertje. In die laatste, spannende dagen zelfs geen intiem contact meer met haar man. Een boog van spanning opbouwen, die straks bij het startschot- op het hoogtepunt moest zijn.
En toen dat startschot kwám, wás die concentratie er; voor de volle honderd procent. Even later stond ze op de bovenste tree van het schavotje. En meneer Van Kesteren híng haar de bloemenrank om.
Toen ze thuiskwamen, stonden zij en Harry nog lang naar die bloemen te kijken. Zouden ze geschikt zijn om als droogboeket bewaard te blijven.
Daar zíjn ze dan, de blomme,
zuchtte ze.
O kijk eens, ze waren al niet vers, toen ik ze kreeg. Nu verwelken ze duidelijk. Harry, was de eer al die ontberingen wel waard?
Maar ze gaf zichzelf antwoord:
Ja já dit geluksgevoel. Dit wéten, geslaagd te zijn. Ik vergeet het nooit. Zon ervaring moet je eens één keer in je leven hebben.
U wedergeborene, doet ook mee aan een wedstrijd. U hebt óók kans op een erekrans. Tiny kreeg er een, die óp het podium, onder de toejuichingen, al bezig was, flauw te vallen. Toen ze Harry huilend en lachend om de nek viel, waren de blóemen al aan het verflensen. Goed, dat wist Tiny van tevoren. Ik ga haar niet beklagen. Maar ú doet mee aan een geestelijke wedstrijd. U rekent op een blijvende, gééstelijke beloning. Het zou erg sneu zijn, als er aan het eind van de race geen beloning wás. Voor Tiny zat er niet meer in dan een vergankelijke overwinning. Voor ú wel voor u is er de belofte van onvergankelijke heerlijkheid. Als u aan de finish van het circuit zou staan, met een verdorrend bloemstuk, staat u niet gelijk met Tiny. Voor háár was dat het hoogst bereikbare. Voor ú zou het hoogste zijn geweest een eeuwig durende bloemenslinger. Wat ú denkt te hebben in ieder geval een mooie wanddecoratie- wordt nóg ván u genomen (Mattth. 13:12). Vuur herleidt het tot niets (4.2.5. en 4.2.6.).
Laten wij samen eens gaan zien, hoe u zon kwalijke verrassing kunt voorkomen. Wij gaan naspeuren, hoe het maximum er voor u ook metterdaad úitkomt.
Nog even over Tiny:
-zij had eerst wat geliefhebberd: een beetje trimmen, partijtje joggen, potje fietsen op de hometrainer.
-Toen liet zij de andere knutselaartjes in de steek; ze had haar dóel ontdekt: een gezonde sport, goed voor je hele body. Zij voegde zich bij ánderen, die deze ontdekking hadden gedaan.
-Velen van die anderen konden niet opbrengen wat van hen werd gevraagd:
oZes avonden per week oefenen
oMet-de-kippen-op-stok
oGeen patat meer, geen cola tic
oNiet eens lekker een hele nacht stappen
oBeheersing, zelfs in het allerintiemste
oGelijkmoedig blijven onder succes én teleurstelling.
Zij bleven daarom ook koud van de ongelooflijke voldoening, die zij hadden kúnnen voelen.
-Tiny echter zette dóór en toen was er die vlammende vreugd:
Greet ik ben ze voorbij
en even later: koele bloembladen rond die gloeiende hals en de stem van de grote baas
Ik wist het ik wíst het!... maar nu het zover ís ik huil gewoon met je mee.
Dood werk is schuim, dat wegsmelt in de hand; levend werk is een goudklomp, zwaar en kostbaar.
-Jezus zei: Voorwaar, voorwaar; Ik zeg u: gij zoekt Mij, niet omdat gij tekenen gezien hebt, maar omdat gij van de broden gegeten hebt en verzadigd zijt. Werkt niet om de spijs, die vergaat, maar om de spijs, die blijft tot in het eeuwige leven, welke de Zoon des Mensen u geven zal, want op Hém heeft God de Vader zijn zegel gedrukt.
-Zij zeiden tot Hem: wat moeten wij dóen, opdat wij de werken Gods mogen werken? Jezus antwoordde en zei tot hen: dít is het werk Gods, dat gij gelooft in Hem, die Híj gezonden heeft (Joh. 6:26-29).
Er is alweer een nacht overheen gegaan, sinds Jezus dat heel grote wonder deed:
-toen Hij omhoog keek naar de hemel (Luk. 9:16), veranderde door de kracht van het gebed energie in materie.
-Toen Hij de mensen zegende (Luk. 9:16), balde het onzichtbare zich samen tot het zichtbare.
-Onder zijn handen ontstond brood na brood na brood meer dan voldoende (9:17) voor duizenden mensen (:14).
Vele van die mensen zijn sindsdien weggegaan, maar de doordouwers zijn gebleven. Van de duizenden zijn er nog honderden over. Die gaan Jezus na!
Waar een wil is, daar is ook een weg. Hij is over de zee vertrokken met een schip, naar zij aannemen. Dan zíj ook, in schepen die toevallig langskomen.
Eén ding weten ze héél zeker; een man, die zúlke tekenen kan laten zien, daar moeten ze heen. Nóg proeven zij dat voedzame brood, dat uit het niets ontstond. Deze mens heeft vast nog meer verrassende gebeurtenissen en uitspraken of wat-dan-ook in petto. Nu ís er een moeilijkheid:
-Ze hebben de tekenen in hun úiterlijke verschijningsvorm waargenomen. Ze hebben niet in de gaten gekregen, wat er nu werkelijk achter zat.
-Ze hebben die tekenen wel gezien, maar ze hebben ze niet GEZIEN
-Ze staan op het punt om áán Jezus te gaan geloven. Ze hebben er echter nog geen notie van, dat het gaat om: ín Hem geloven.
Het is allemaal zo interessant, vinden zij; hun zíel is geraakt, maar hun géést nog niet. Als dát zo was, zouden ze immers weten, dat hun innerlijke welzijn het wérkelijke belangrijke is. Hun úiterlijke welzijn door het opzienbarende voorval van de vorige dag is maar een opstapje, een aangevertje.
Daarom zegt Jezus tot hen:
Denk nu eens niet meer aan dat brood en die vis. Daarna heb je toch weer gewoon trek gekregen en opnieuw gegeten? Denk nu eens aan een maaltijd, die een eeuwige voedingskracht heeft: het geloof in Mij. Sommigen van jullie zullen toch wel met hun eigen oren gehoord hebben, hoe Ik door God zelf ben aangewezen als de Heilbrenger (Matth. 3:17). Let nu verder alleen maar op het eeuwige voedsel, dat Ik bén en niet meer op het tijdelijke voedsel, dat Ik gééf. Als je zó gaat handelen, geef ik Mijzelf vóór jullie en áán jullie. Dan heb je voedsel voor je innerlijk, voor altijd en altijd en altijd
De mensen horen nu woorden, die hun bekend voorkomen; dat dénken ze tenminste. Heel dat gezoek:
-dat gedraaf naar de scheepjes
-het háástig van boord springen in Kapernaüm
-het gehol naar de synagoge, (daar zal Hij wel zijn),
het was allemaal wérken geweest; iets dóen; omdat ze zo geboeid waren door het wonder, dat ze geproefd hadden en dat hun honger een hele tijd had gestild.
Nu zegt deze rabbi iets over werken, maar ook over God en over nog héérlijker voedsel dan gisteren. Ze dénken al te weten, wat Hij bedoelt.
Ze moeten niet meer zon beetje volgens hun eigen gedachten werken: dat geeft gen blijvende resultaten, dat smelt weg als boter in de zon, neen: dít zal Hij wel bedoelen: de dienst van de Heer, de werken van de Heer (Num. 8:11). Deze Man is een soort Mozes. Hij maakt priesters van hen! O, dus dát is de grote verrassing: Hij wil ze niet alleen stóffelijk rijk maken met brood, dat er eerst helemaal niet was. Neen; Hij wil ze ook geestelijk rijk maken met een positie, waar zij nooit van hadden dúrven dromen.
Gretig is hun antwoord:
Kom maar op. Wat moeten wij dóen om werkers voor God te worden. We werken altijd. We slóven ons wat af. Lui zijn we niet. Er kan nog meer bij. Tot nu toe was al ons werk: bellen blazen: met alle kleuren van de regenboog zeilden die mooie bollen weg in de wind:
O wat mooi, de mijne is groter nietes welles Pats.
Wat een heerlijk idee: de werken van God. Eindelijk iets doen, waarvan je niet achteraf moet zeggen: nou en wat dan nóg !
Jezus reactie is ontnuchterend:
Het zijn niet de werken, die jullie vóór God doen, maar het is het werk, dat Hij ín jullie doet. Er zijn niet zoveel dingen nodig, eigenlijk is er maar één ding va belang (Luk. 10:42).
Al dat gehol en gedraaf en gewiemel. God wil, dat jullie nu eens stíl staan stíl zijn. Dan kan Hij jullie eindelijk eens beet pakken en omkeren eens en voorgoed- naar Mij toe (Jer. 31:18). Dan bewerkt Hij, dat jullie Mij erkennen (Joh. 20:31) en vertrouwen (Joh. 3:15) en door Mij behouden worden (Hand. 16:31).
Pas wanneer jullie de idee van zelf doen uit je hoofd zet want geloven is genade- (Ef. 2:8) dan krijg je iets waardevols voor de eeuwigheid. Gods werk ín jullie komt dán naar buiten in jullie werken vóór Hem. Dan vind je eindelijk het werk, dat je zoekt, waar geslacht na geslacht van droomde; werk met een opbrengst, zwaarder en kostbaarder dan fijn goud (Ps. 19:11).
Even zijn de mensen stil, maar dan barsten de vragen weer los daarover ga ik nu niet verder: dat is ditmaal ons onderwerp niet. Het gaat over ú nú.
U, wedergeborene, hebt misschien met duizenden anderen samen- ooit eens een heerlijke ervaring met God gehad. Vele anderen gingen er niet mee door; zij wisten nog jarenlang te vertellen van dat geweldige, dat zij toen-en-toen meemaakten. Zij kwamen er evenwel niet toe om op grond daarvan aktie te ontwikkelen.
Even een voorbeeld: iemand vertelde mij eens, dat zij in een samenkomst van christenen was geweest:
Ze zongen zo fijn en er was iemand, die heel mooi sprak en, om nooit te vergeten: opeens was er een stem de mensen zeiden, dat iemand een profetie uitsprak, maar voor háár was het als de stem van God: dat de mensen zich naar Jezus toe moesten keren, dat Hij dan die mensen vrij zou maken van elke ketting, waarmee zij vastzaten (Ps. 107:10, 14).
Zij zat toen juist erg moeilijk. Zij had aan Jezus gevraagd, na die stem van God of Hij dat moeilijke weg wilde doen. Binnen een week was het in orde.
Toen zij haar verhaal verteld had, vroeg ik, hoe het verder was gegaan. Ze antwoordde wat verbaasd:
Nou gewoon alles was toch weer voor elkaar!
Na dit voorbeeld weer verder met u.
U met honderden anderen- ging een grote stap verder; u bekeerde zich, u zocht nader contact met Jezus. Als Hij dát voor u kon doen, zón heerlijke ervaring geven, dan was er méér mogelijk. Er was nog zoveel te wensen, te vragen zoveel, dat Hij kon verduidelijken. Die eerste, heerlijke ondervinding smaakte naar méér. Weet u nog, hoe u met zn allen om Jezus samendromde.
Wat wist u toen nog weinig
-u wilde zo graag gelukkig worden, maar van gelukkig máken wist u nog niets
-u wilde best Jezus volgen, maar u had er nog geen inzicht in, wat dat ínhield
-u had genezingen gezien. Het was machtig leuk om daar sensationeel van te vertellen. Van innerlijke genezing had u evenwel nog niet zoveel vermoeden.
Jezus woorden hadden hevige emoties bij u gewekt. Zij warenevenwel nog niet door de taaie vliezen van uw ziel heen geboord, om zo uw géést te bereiken.
Toen Jezus sprak over werken met profijt voor altoos dacht u:
O gelukkig; ik heb mij zó ingezet voor Kampuchea; en nu sta ik nóg met lege handen. Eindelijk kan ik acties gaan ontwikkelen, waar ik iets blijvends aan kan overhouden.
Dit is het dus, waar je zoveel van hoort; echt opbouwend bezig zijn voor God; iets doen, dat hout snijdt.
Maar toen heeft God tegen ú gezegd:
Mag ik nu eindelijk eens dat onrustige, wriemelige, heen-en-weer draaiende leventje van jou vasthouden ja zó in de houdgreep. Nu verwek ik nieuw geestelijk leven in je.
Hoe je dat merkt?: híerdoor: Jezus wordt nu werkelijk je Vertrouwensman, je Vriend, Je Kameraad, je Raadgever.
Nu de wedergeboorte in u gestart is, doet u een ontdekking. Uw vroeger werk ja zelfs nog ná uw bekering, was naar de normen van Gods lévende wereld eigenlijk dood.
Gods werk begint in u te groeien, het nieuwe leven in u ontwikkelt zich.
-Het wás: speldenknop klein.
-Het ís: zo klein als een erwt.
Nóg nietig, maar: er ís hoop.
Het geloof ín Jezus bot uit.
Het geloof áán Jezus wordt er gaandeweg door vervangen.
U gaat werken vóór God vanúit Gods werk in ú. Werken, zoals u nooit eerder hebt kúnnen werken. Uw prestaties zijn niet meer:
-Haagse bluf, opgeklopt schuim.
-Een suikerspin, zonder eigenlijke body.
Nu:
-zijn uw verrichtingen kostbaarder dan goud (1 Petr. 1:7)
-zijn zij meer roestvrij en meer duurzaam dan goud (Jac. 5:3) (Spr. 8:19).