Veel mensen stellen zich tevreden met geestelijk onvruchtbaar, mensverheerlijkend werk
-Wat báát het mijn broeders, of iemand al bewéért, gelóóf te hebben, als hij geen wérken heeft. Kan dát geloof hem behouden ? (Als het geloof ) niet met werken gepaard gaat, is het op zichzelf genomen- dóód.
Maar, zal iemand zeggen,
Gij hebt geloof en ík heb werken. Toon mij dn uw geloof zónder de werken en ik zal u mijn geloof tonen úit mijn werken. (Jac. 2:14, 17, 18).
Jacobus, een broer van de Here Jezus (Marc. 6:3, Galaten 1:19), wil graag échtheid, geen slap gezwam, maar dáden.
Daarom gispt hij mensen, die zeggen:
O, ik geloof wel hoor!,
maar de daad niet bij het woord voegen
of ook mensen, die roepen:
Ik geloof de bijbel van kaft tot kaft
maar nooit eens iets dóen.
Dood geloof,
stelt Jacobus kortaf vast:
Daar heb je níets aan. Woorden zonder daden, die daarmee in overéénstemming zijn; wat ís dat nu!?
en hij gaat verder:
Stel, dat iemand uit onze kring neem jezelf nu eens bijvoorbeeld- een man met zon trieste schijnzekerheid zou tegenkomen. Je zou dan bij wijze van spreken- kunnen zeggen:
Je gelooft dus; naar je zegt. Nou, maak dat geloof van jou eens tastbaar, speurbaar, merkbaar. Dóe eens iets. Bewijs eens geestelijke liefde. Overwin haat en afkeer en tegenzin en gekwetstheid nu eens. Déél dan eens genezing mee namens Jezus. Tóón dan de volmacht, die je in zijn naam hebt tegen de duivel.
En Jacobus gaat verder:
Ik zeg: bij wijze van spreken, want zo pak je het in de praktijk natuurlijk nooit aan! Zon optreden:
-is allereerst in strijd met de redelijkheid. Niemand immers kan zulke subtiele begrippen bewijzen of op staande voet aantonen.
-Is ook in strijd met de liefde. Die kwetst namelijk niemands gevoel (1 Cor. 13:5) en pakt met name oudere mensen beslist niet ruw aan (1 Tim. 5:1).
Maar hoe dán. Hoe open je zulke broddelaars nu eens de ógen.
Je bent begonnen, voorzichtig en kies zo eens te polsen, wat hun godsdienstig werk nu éigenlijk voor inhoud en achtergrond heeft.
In antwoord daarop nóemen ze wel eens wat. Diegenen echter onder hen, waar muziek in zit, merken onder het opsommen al, hoe léég en ménsgericht het allemaal is. Ze worden nieuwsgierig. Wat is dan de juiste houding, die moet worden aangenomen?
Wel, laat de feiten spreken. Neem ze mee naar één van onze samenkomsten en laat ze sféér proeven.
De werken dáár zijn natuurlijk niet alleen op jóu terug te leiden. Je eigen aandeel is maar klein. Iedereen draagt zijn steentje bij aan het steeds groeiend inzicht (Ef. 3:18). Trouwens: alles is genade álles komt van God. Maar, hoe dan ook:
-in onze bijeenkomsten ís vrede en eensgezindheid.
-Roddel, jaloezie en leedvermaak zijn bijna overwonnen begrippen.
-Velen zijn een bemoedigend teken van genezing (Hand. 4:22), omdat iedereen weet, hoe ziek ze wáren.
-Wij weerstaan de duivel en hij vlucht (Jac. 4:7).
Je toont ze ónze heilrijke praktijk; niet om ze in de grond te trappen, maar juist om ze uit de put te halen.
Wij jij en ik- wíllen niet hebben, dat zij zich tevreden stellen met woorden en met geestelijk onvruchtbaar, mensverheerlijkend werk. Wij hebben ze zó lief, dat wij ze de weg willen wijzen naar geloof, hoop en liefde (1 Cor. 13:13) en naar een pad, dat nog veel verder omhoog voert (1 Cor. 12:31).
En dan zal je zien!... Er zúllen er zijn ,die woorden zonder daden ruilen voor daden, die duizenden woorden waard zijn. Ze krijgen de smaak te pakken van levende werken, die God verheerlijken. Hun vroegere activiteiten, waarmee zij alleen sommige medemensen of zichzelf in het gevlei kwamen: ik heb gezíen, hoe zij die in de vuilnis mikten (Philipp. 3:8).
(tot zover Jacobus).
Dit is niet wat hij volgens de bijbel gezegd heeft. Ik heb alleen weergegeven, hoe zijn korte opmerking wat ruimer geduid zou kunnen worden.
Onder degenen, die dit lezen zijn mogelijk sommigen, die meegedaan hebben aan een grote geestelijke opwekking. Ik zou mij kunnen voorstellen, dat één van hen zich nu een beetje triest voelt.
Zo iemand kan drie met-elkaar-samenhangende moeilijkheden hebben:
-Op het toppunt van de opwekking zag hij alle gewóón gebleven kerkmensen als goedwillende stuntelaars. Nu weet hij, dat het daarmee veel minder slecht is gesteld dan hij tóen dacht.
-Eénmaal waande hij zichzelf zo volop geestelijk, dat geen uitspraak hem te boud was. Sinds er uit zijn spons bij elke knijpbeurt nog zoveel vuil water komt, is dat lichte na, nou ja lichte(?)- superioriteitsgevoel weg.
-Er was een tijd, dat hij iedereen wel mee wilde sleuren naar zijn gemeente. Ook dáár is echter niet alles botertje tot de boom. Hij dúrft niet meer zo zonder enig voorbehoud te zeggen: Kom en zie.
Wat is de remedie als u die iemand bent. Zet door kinderlijk-vertrouwend gebed uw innerlijk weer eens voor Jezus open. Dan kan Hij met zijn werk van wedergeboorte in u dóórgaan. Dan komt úit u uiteindelijk steeds minder vuil water. Dan produceert u niet meer al dat geestelijk onvruchtbaar mensverheerlijkend werk. Dan beïnvloedt u zonder veel woorden- de gemeente, die u bezoekt zó, dat die óók steeds meer presentabel wordt.
En dán vindt u de echte brekebenen. Níet de trouwe kerkgangers, met heel wat werkelijk góede geestelijke bagage.
Díe vinden hun weg wel. Maar die zoekers, die bij een steenhoop zitten en weifelend zeggen:
Kijk nu eens, wat een stapel voedzaam brood dacht ik
zoek hén!
Ze zijn er hoor!:
Één type: thuis opgevoed bij de bijbel. Alles wéggewuifd. Kan nu soms peinzend zeggen:
Je komt toch nooit helemaal los van je opvoeding hè nee ik kan echt niet zeggen, dat ik nergens in geloof.
Hij denkt in alle oprechtheid, dat zon toegeeflijke opmerking enige zekerheid biedt in de kwade dag.
In feite zit hij zichzelf te verheerlijken en op te kuiven met iets, wat geestelijk totáál geen zoden aan de dijk zet. Probeer eens hém te helpen. Hij heeft misschien al in de gaten, dat hij zichzelf knollen voor citroenen zit te verkopen. Haak daarop in.
Nog een type:
Hoor eens hier: al die evangelieverkondigers op zondag de dag des HEREN- maar heen en weer jakkeren in dr lui autos, dan zeg ik: zij nemen de bijbel voor een déél. Ik neem hem helemaal; óók met de sabbatsheiliging.
Zon man heeft het echt nodig, om uit zijn jas van geestelijk nergens toe leidende geestelijke zelfbevrediging te worden geholpen. Hij behoort geleid te worden uit die dode mensverheerlijkende overleggingen. Als u merkt, dat hij er erg in heeft, dat hij zich zelf stenen geeft voor brood, aarzel dan niet. Spoor hem aan om de spuit te zetten op al die rommel.
-Voorwaar, vooraar, Ik zeg u: Wie in Mij gelooft, de werken, die Ik doe, zal Hij óók doen en grotere nog dan deze, want Ik ga tot de Vader (Joh. 14:12).
Jezus plaatst hier wéér een van zijn prima opmerkingen. U hebt wel eens gehoord van een palmboom, die tegen de verdrukking in groeit? Wel, daaraan doet mij de houding van onze Leider soms ook denken. Hoe slechter de omstandigheden, hoe grootser zijn aanpak.
Want: het ís me het sfeertje wel!
Een positieve gespreksaanzet zijnerzijds:
Jullie weet, waar ik heen ga en je weet de weg er naar toe.(:4).
Eerst Thomas, die héél negatief zegt:
Wij weten het dóel niet eens. Hoe zouden wij dan de wég erheen kennen?(:5).
Jezus antwoord:
Ik ben de enige weg naar het enige doel.(:6).
Dan echter weer Filippus, die hem vraagt, duidelijk te maken, wat Hij al ontelbare malen duidelijk gemaakt hééft (:8, 9).
Jezus echter verheft zich boven al die dwarsigheid en dat onbegrip. Een derde sublieme uitspraak, hierboven geciteerd.
Hij verliest zijn geloof niet in de mensen, die Hem volgen. Dat gebeurt ook niet in de ogenblikken, dat ze zo helemáál niet stralend zijn. Juist hún slapheid prikkels Hém tot kracht. Hún bij de pakken neerzitten spoort Hém aan tot volhouden.
Hij kijkt naar de gedemoraliseerde discipelen
(nu ja, laten wij begrip voor hen opbrengen: het is vlak voor de eindstreep ook zo dónker!)
Hij wéét, dat zij geroepen zijn tot levend, Godverheerlijkend werk. Hij wéét, dat het hun táák en hun vóórrechtis om in al hun activiteiten hun Heer te volgen. En hóór nu toch, wat Hij zégt!!!:
Voorwaar voorwaar
en dan komt er altijd een grondregel van het koninkrijk:
Jullie gaan mijn werk voltooien! Die voltooiing zal jullie en latere voltooiers brengen tot nóg grotere daden dan je zelfs Míj hebt zien doen. Ik heb de áánzet gegeven. Ik ga nu bij jullie weg voor ander werk. Jullie gaan verder bouwen. De voorwaarden:
geloven in Mij, dat houdt in:
oWillen werken, zoals Ik werk (Joh. 9:4)
oDe dingen willen doen, zoals Ik ze doe (Matth. 7:24)
oWillen leven, zoals Ik leef.
En dán: onuitsprekelijk het avontuur, dat wacht.
Ook in ónze tijd zijn er volgelingen van Jezus, die ontmoedigde en ontmoedigende uitroepen slaken:
-Het leven is zon raadsel; ik dúrf geen zekere uitspraken meer te doen.
-Ik zou best vrijmoedigheid willen hebben om in mijn werk op Jezus te lijken, handen opleggen bijvoorbeeld. Maar dat zijn we verléérd. Dat was zeker voor tóen en voor dáár en voor hén.
-Ik begrijp niets meer van alles, wat gebeurt. Ik wou, dat er maar eens een stem uit de hemel kwam
-Alle opwekkingsbewegingen lopen áltijd dood. Ik wacht nu eerst maar eens eventjes af.
Niet goed te keuren, maar wel begrijpelijk. De grote eindstrijd vóór Jezus tweede komst werpt zijn schaduwen vooruit.
En ook nú zegt Jezus tot de in opschudding verkerende sollicitanten naar een functie in zijn leger:
Jullie kúnnen een taak krijgen in mijn rijk, dat gaat komen; een taak zó ongelooflijk heerlijk! Samen met Mij regeren, recht doen, beschermen, verkwikken (Jes. 32:1).
De voorwaarden:
Geloven in Mij. Dat houdt in:
oMij volgen, waar Ik ook ga (Op. 14:4)
oHandelen, zoals Ik (Luc. 6:46)
oLeven, zoals Ik (Joh. 6:57)
U wedergeborene- u bént geen sollicitant meer náár Jezus leger. Toen u God toestond om nieuw leven in u te verwekken, werd u een rekruut ín dat leger.
U gelooft in Jezus. En omdat u ín Jezus gelooft, bent u ook bezig, het geloof ván Jezus te krijgen.
-Gods Geest geeft u kracht en lust om in uw werk Jezus navolgers te zijn (1 Th. 1:6), om net als Hij- te groeien, juist in tijden van druk.
-Jezus legde zegenend op zieken de handen en zij genázen. U legt ook in zijn naam uw handen op mensen, die van buiten en/of van binnen ziek zijn en u zíet ze genezen.
-Hij leeft uit geloof. Hij had hoop voor Thomas en Philippus, toen zij zélf de hoop hadden laten varen. U leeft óók zo u hebt hoop voor uw medegelovigen. Zíj hebben de handen in de schoot. Maar u zíet al, hoe ze die handen uit de mouwen steken.
-U wéét, dat al die heerlijke dingen, die tezamen inhouden; in uw werk uw Héér volgen, níet zijn: voor tóen en voor dáár en voor hén, maar voor híer en voor nú en voor ú, voor óns.
Zo bent u bezig, het erebaldakijn te plaatsen, waaronder straks het nieuwe, nuttige levende bezig zijn voor God en Jezus voortschrijdt ván overwinning tót overwinning (1 Joh. 5:4).
Uw levend werk maakt God groot. u volgt met uw werk uw Heer, niet langs platgetreden paden naar teleurstellende bestemmingen. Neen, u volgt Hem langs opwindende wegen, al is het soms door duisternis (Ps. 23:4). Tóch gaat u naar grazige weiden en rustige wateren (Ps. 23:1, 2).
Tot slot:
Er was eens een gouddelver, die ergens een veelbelovende concessie zó voor het ontginnen had.
Maar raadgevers zeiden:
Wíj weten een veld, zo fantastisch!
Hij ging ze na, nieuwsgierig geworden naar dát terrein, waar de nuggets voor het oprapen heten te liggen.
Och, hij vond wel eens wat, maar de kosten kwamen er bij lange na niet uit. Arm werkte hij zich daar. Hij investeerde er echter zoveel geld en energie, dat hij aanvankelijk niet ophouden wílde en later niet ophouden kón. Als een goede vriend hem niet had weggetrokken, zat hij nóg te graven en zijn zeef te schudden voor noppes. Nú werkt hij weer heel profijtelijk op zijn oude stekkie
Er was eens iemand, die van goede raadgevers te horen kreeg, dat zijn enige houvast en troost in leven en sterven déze overtuiging behoorde te zijn: het weten, dat hij met heel zijn wezen het eigendom van Jezus was (Rom. 7:4). Die wijsheid was een prima uitgangspunt.
Een prima start om wat van je leven te maken, om goud te delven, zag hij vele jaren later. Maar éérst gebeurden er heel andere dingen. Vrienden zeiden:
Je bent niemands eigendom, ook niet van Jezus. Je bént geen slaaf, geen lijfeigene, geen horige je bent een héérser! Alle schatten, alle bronnen vind je in jezelf. Elke norm heeft zijn bestaansgrond alleen in wat jíj denkt.
Hij ging ze na en zong met ze mee:
This is my life and I do, what I want.
Hij dééd ook inderdaad met zijn leven, wat hij maar wilde. Hij was echter met dat proef nemen tegelijkertijd toch wel echt serieus bezig. Hij groef en groef (Pred. 2:4-6) geen goud, geen bron niets van wezenlijk belang doodsbeenderen dat was zijn buit (Pred. 1:2).
Hij wílde niet opgeven; later kón hij niet opgeven. Hij groef alleen nog maar om te graven, zonder hoop om óóit wat te vinden.
Toen hij onderin zijn zelf gegraven kuil zat, was er die hánd hij pakte die en werd uit de put getrokken (Ps. 40:3). Hij zag Jezus, trouwe Vriend (Joh. 15:15), Gelukkigmaker.
Alles had Jezus voor hem over gehad (Hebr. 9:26), veiligheid gáf Hij (Col. 3:3). Alle omstandigheden maakte Hij zinvol (Rom. 8:28).
O, zei die goudzoeker:
Als het zó gesteld is, dan wil ik uw eigendom wel zíjn. U hoort bij mij, ik hoor bij U, samen horen we bij God. Ik volg U bij heel mijn toekomstig werk.
-Dít alleen zou ik van u willen weten: hebt gij de Geest ontvangen tengevolge van werken der wet of van de prediking van het geloof (Gal. 3:2).
Paulus veegt hier een groep medegelovigen de mantel uit. Zíj denken, dat ze heel normale, voor-de-hand-liggende overwegingen hebben. Wanneer de apostelen er echter kennis van neemt, zegt hij:
Jullie denken niet met Gods Geest méé. Je laat je gewoon door de duivel in de luren leggen. Jullie!!... die toch zon dúidelijke informatie over Jezus hebt gekregen !(:1).
Waar gáát het eigenlijk over?
De mensen uit Galatië een landstreek in wat nú Turkije heet- dachten:
Wanneer wij nu maar gewoon doen, wat altijd al werd gedaan:
ovoorschriften houden
oofferanden brengen
orituelen gebruiken.
We waren een beetje vergeten, dat wij dat altijd gewend waren. Maar onlangs schoot het ons opeens te binnen. Wij hebben kennis gemaakt met mensen, die dat doen in een ons tot dusver onbekende vorm. Hun manier van doen staat ons heel erg aan. Zó willen wij het ook gaan aanpakken. Op die toer komen wij vást wel ergens.
Paulus zegt echter:
Welnee; jullie komen nérgens, althans niet, waar je zo graag zou wíllen komen: bij de voortgaande geboorte úit en bij de doop ín Gods Geest
Daar wáren jullie nota bene al. Die hoogte hád je bereikt, doordat je geleerd had, in God te geloven
regeltjes volgen, een bepaald gedragspatroon, hebben je daar zéker niet gebracht. Als je het roer ómgooit en weer allerlei uiterlijke maniertjes gaat aanleren, dán ga je wat zien! Dat scheepje van jullie wás al eens geland aan de kust van Gods levensvernieuwende Geest. Zijn gaven lagen al klaar voor jullie. Pas maar op, dat het schip nu niet vast komt te zitten op de modderoever van allerlei uitzichtloos, machteloos, menselijk gedenk (:3).
De Galaten waren zó blij met God geweest. Laaiend van enthousiasme. Ze hadden natuurlijk wel de algemene menselijke trek van:
Je moet toch iets dóen iets presteren iets verdienen
en: (al realiseerden zij zich dit niet zo):
Je moet toch zélf in het centrum staan als degene, die het dan toch maar lúkt om van zijn leven een succes te maken.
De gezindheid van je best doen en zelf in het centrum staan was in de eerste, vreugdevolle tijd op non actief geweest.
In die tijd al stond de duivel ál zn best te doen om ze met een spuit vol ja maars een koude douche te geven. Er was toen evenwel zon dichte, groene haag van beginenthousiasme rond hen hij kwam er niet dóór draaide de kraan maar even dicht in afwachting van betere tijden.
De vrolijke, frisse heg van de eerste verrassing verdorde in de schroeiwind van de eerste teleurstelling. Die heg móest ook verdorren, was niet als permanent bedoeld. De permanente, áltijd volbebladerd blijvende haag van geloof, en van gemeenschap met Gods Geest was nog maar nét aan het groeien. Dat hád misschien wel wat vlugger gekund.
Daar was de satan met zijn spuit. En ze wérden nat en koud:
-de tijdelijke beginheg was wég.
-De blijvende heg was nog lang niet voldoende gegroeid, nog niet dicht genoeg.
Er waren mensen gekomen, heus niet de eersten de besten. Zij behoorden tot hetzelfde volk, als waartoe Jezus had behoord. Die mensen hadden de oude ideeën van:
Zelf doen zélf presteren zélf iets bereiken
aangewakkerd met een heleboel nieuw-aandoende gebruiken.
Die gebruiken waren best ín te passen in hun oude, aardse leven, maar niet in hun nieuwe, hemelse leven.
Zij wilden die leraars uit Judea best nadoen. Besnijdenis, offers, vasten, riten, afwijkende kleding het kwam allemaal uit het verstelbare mondstuk van die spuit: soms in één straal, sóms gespreid, maar áltijd: vernevelend. Snap je nu, waarom Paulus zo schrok en zó van leer trok?!
Galaten zullen er altijd zijn; mensen, die een onvergetelijke beginopwekking hebben met als eerste hulp een fijne terreinafscheiding van ietsjes sensationele aanvangsgeboeidheid.
De nu vólgende fout zal véél gemaakt worden: de onvergelijkelijk veel mooiere, blijvende haag van geloof, wedergeboorte, doop in de Geest, te weinig gelegenheid geven om te groeien,. Die fout mag niet al te zeer vergoeilijkt worden; zón kans door zón achteloosheid verprutsen! Dat leidt tot bederf. Als achteloosheid overgaat in blijvende nalatigheid, zou er op de lange duur wel eens vérderf uit voort kunnen vloeien (Hebr. 10:39).
Het gesproei met:
Zo-en-zo doen véél mensen doe ze ná doe als zíj
zal gegarandeerd op hen uitgeprobeerd worden met als extra verkoopargument:
Dit zijn toch niet de oude gebruiken, die je nog gezien hebt of waarvan je gehoord hebt; plechtige taal, zondagsheiliging, verzuiling dit is toch opwindend níeuw!
En dan wordt dat opwindend nieuwe van anderen soms zo voor de ogen geschilderd:
-Zíj zijn betrokken op de maatschappij van nú; lopen met borden in betogingen: Jíj ook !
-Zíj denken dat het belangrijkste gespreksonderwerp áltijd is: de problemen van homofielen; jíj ook !
-Zíj zien de Christenen hoofd-voor-hoofd schuldig aan wat met de Joden gebeurde in Hitlers tijd jíj ook !
-Zíj zijn in dialoog met andere godsdiensten zónder naar voren te brengen, dat Jezus de totaal Enige is (Hand. 4:12) jíj ook !
Ik zou tegen de mensen, die door dergelijke verleidende stemmen afgehouden worden van het opkweken van de blijvende haag dít willen zeggen:
Zet de stofzuiger nu eens op al die rommel Al dat werk, dat je zo aanlokkelijk voor ogen geschilderd wordt het is zo dood als een pier. Het verheerlijkt alleen maar het puur menselijke, het krachteloze. Schei toch uit met schijnvredegevend geotter. Het lijkt wel nieuw, maar het is zo oud als de weg naar Kralingen. En wat verouderd is, moet toch wég.
God wil je helpen aan levende ideeën. Die plaatsen Hém in het middelpunt van je denken. Dat is goed, tot dat doel ben je geschapen (Ps. 102:19). Dáár blijf je gezond bij. Doe maar net als Jezus. Die keek scherp naar wat Hij God zag doen. En dan deed Híj dat óók (Joh. 5:19, 20). Probeer dat ook eens (Ef. 5:1).
Wedergeborenen willen alleen maar een geur zijn van Christus en van God
-Een ieder, die kwaad bedrijft, háát het licht, en gaat niet tót het licht, opdat zijn werken niet aan de dag komen. Maar wie de waarheid doet, gaat tot het licht, opdat van zijn werken blijke, dat zij in God verricht zijn (Joh. 3:20, 210).
Soms is er iemand, die bij het verkondigen van Gods woord het nu eens niet over out-span-sinaasappelen heeft. Zon echte ouderwetse, die ontdekkend licht over dat Woord laat schijnen. Hoor hem daar toch weer eens: hij spreekt over:
-Bekering en erkennen van eigen fouten.
-Schuld belijden áán, vergeving dóór en lofprijzing vóór God.
-Loslaten van vertrouwen op andere mensen en op eigen rijkdom en inzicht.
-Vestigen van vertrouwen op God (Hos. 14:2-4, zie ook 4.4.2.).
Men ziet als reactie op zulk een prediking merkwaardige dingen gebeuren. Er zijn mensen toch als Christen bekend staande- die gaan steigeren:
-Fundamentalistisch, niet van deze tijd.
-Te absolute normen Sartre heeft ons toch in íeder geval geleerd, dat goed en kwaad heel betrekkelijke begrippen zijn (Jes. 5:20).
-Deze man gaat niet met de nieuwe inzichten mee.
dat genre opmerkingen.
Hoe kómt dat nu?! Teveel donkerheid, teveel vlees, teveel aardse, stinkende, gronderige lucht. Teveel zonde in de eigen innerlijkheid. Teveel dood werk dat de méns in het middelpunt plaatst. En dan: weghollen voor het licht, als een rat voor lantaarnschijnsel. Zich schamen voor de ravage daarbinnen en toch niet wezenlijk anders willen dan daarin beklemd blijven.
Anderen echter zo op het oog heus geen betere Christenen- worden door zon pittige prediking aangetrokken.
-Wakker schuddend, klare wijn, nét, wat ik nú nodige heb.
-De hele tegenwoordige tijd een mix van meningen zonder houvast. In die brij: híer een ánker.
-Wat hij zegt, spreekt mij áán. Er gaat een snaar méé trillen.
Hoe komt dát nu?!Licht, geest, afkeer van de zonde daarbinnen. Een frisse, hemelse geur door alle andere luchtjes heen. Dan zoek je het licht op en laat het je tóch nog te vele duister bestralen. Je durft je werk aan God te laten zíen:
Heer, de wíl is er en U geeft de wég!
U wedergeborene- kent dat óók. U hoeft niet meer zo erg te geuren met wat ú allemaal doet. Steeds meer wordt het zó: maar één begeerte: een geur van Christus te zijn. Komt er een gezant van Hem, dan snuift u met een gevoel van welbevinden zijn geestelijk aroma op. Hij heeft hetzelfde parfum als u. Gelijkgestemd. Hij is voor u een geur ten leven (2 Cor. 2:15, 16). U voelt zich tot hem aangetrokken. Hij mag best uw fouten zien. U wílt niet liever dan ze kwijtraken. Maar uw oprechte begeerte om verder te komen met de Heer, die mag ook gezien worden, laat die maar aan de dag komen. U wilt het zo graag tonen, door al het ongewenste donker en grijs heen:
Heer, U weet, dat ik U liefheb (Joh. 21:17 slot). Mijn werk doe ik vóór U en ín uw sfeer. Levend werk is het, dat U verheerlijkt. Ik ben oprecht. Ik jaag er naar, uw eer uit te dragen. Ik praat er niet in eerste aanleg over ik straal het úit. Soms zeggen de mensen tegen mij, dat ik zo-te-merken deze tijd zeker nog vrij zonnig inzie. Dánpraat ik: éven íets getuigen om de weg vrij te maken voor uw óvertuigen.
O, wat is het fijn om wedergeboren te zijn. Niet te geuren naar soir de Paris, maar naar jour du ciel. De feestloper uit voor de échte nieuwe tijd.
Enne die weghollende rátten?...
Het lijkt net, of ik daarover wat hooghartig-hatelijk praat. Ik heb die met ratten vergeleken mensen echter beslist lief. Ik heb verdriet, wanneer ik ze in hun holen weg zie vluchten. Maar; er is ook dikwijls reden tot vreugd.
Ik héb ratten een gedaanteverwisseling zien ondergaan. Gewezen ratten heb ik met adelaarsvleugels óp zien stijgen (Jes. 40:31). Als duiven heb ik ze in de zon zien glanzen (Ps. 68:14). Er kómt nog zóveel goed.
Wat ú betreft wat nog aan rat in u rest: zorg, dat u het kwijt raakt. De bezem door alle muizenissen en rattennesten.
Ook voor u een metamorfose: word maar een hinde, die naar Gods waterbeken smacht (Ps. 42:2).
Veel mensen kúnnen het maar niet laten om met hun werk te geuren
-Al hun werken doen zij (de Schriftgeleerden en de Farizeeën) omin het oog te lopen bij de mensen, want zij maken hun gebedsriemen breed en hun kwasten groot (Matth. 23:5).
Zodra je met Gods werk gaat géuren, gaat Góds geur er áf. De Farizeeën en Schriftgeleerden waren de opvolgers van de wetleraars en onderwijsgevende priesters, die Israël altijd had gekend. Als zodanig hadden zij gezag, tot op het moment dat Jezus werk zich ging ontplooien. Zíj waren degenen, die het Joodse volk in conditie moesten houden. Dat volk moest immers een omgeving vormen, die het waard was om het décor te zijn voor Jezus geboorte en opgroei. Geen geringe taak. Wél een taak, die geestelijk overwicht gaf (:2, 3). Maar: hun gezag vertoonde barsten. De geestelijke leiders bleven met hun dáden onder de maat van hun wóórden (:3). Gaandeweg waren zij er immers toe gekomen om met hun van God gekregen gezag te pronken bij de mensen. De uiterlijke tekenen van hun vroomheid werden groter, naarmate de innerlijke échtheid afnam.
Mensen, die werkelijk geestelijk gezag hebben, zullen dit graag ondergeschikt maken, wanneer er iemand komt met gróter geestelijke volmacht (allegorisch: Op. 4:10).
Mensen echter, bij wie geesteskracht is verworden tot zielse macht, zullen zich verzetten, wanneer écht geestelijk gezag zich gaat manifesteren. Wij weten allen, dat er zulk verzet bij hen kwam (Joh. 18:14).
Hoe gróeide alles naar die ramp? Innerlijk was er iets niet o.k. Door dat gegeur met die brede gebedsriemen en die grote kwasten, kwam het bederf er echter nog méér in. Hadden die leraars maar eens drastisch de bezem gehaald door die zelfverheerlijking. Sómmigen lukte het (Hand. 6:7), velen ook níet (Hand. 7:54).
U, wedergeborene, u bent een leraar in deze nieuwe tijd, niet voor één volk, maar voor álle volken. Door Gods genade hebt u kennis gekregen van nog veel betere dingen dan waarvan de onderwijzers van Israël wisten. Aan de verwarde en verworden mensenmassa mag u Gods licht doorgeven (Philipp. 2:15). Een mooie taak om de wereld met de verwachting van Jezus tweede komst te bezielen. Die taakvolvoering leidt wel eens tot verdrukking (Joh. 16:33), maar daar wil ik het nú niet over hebben
Vleierij is heel gevaarlijk:
O dominee, wat hebt u het mooi gezegd!
en je bént niet eens dominee bijzonder goed uitkijken dan.
Als je níet uitkijkt, gaat Gods hemelse geur er af en komt er een aardse geur. Die wordt al gauw een muffe, stinkende grondlucht. Er komt een barst in de klok en de klank wordt schor. Uw daden worden liefdeloos, terwijl uw mond de liefde preekt. Steeds meer show dringt binnen.
Wanneer werkelijk groter geestelijk gezag komt, zou u het vroeger blij hebben begroet en gepropageerd (2 Petr. 3:15). Nú kunt u het niet meer aanvaarden (2 Tim. 4:15). En tenslotte komt u tot bijna-niet-meer-te-herstellen, misschien wel onherstelbaar verzet (1 Tim. 1:20).
Nu ja, ik weet wel, dit klinkt wat bars. Verreweg de meesten van u zullen ook het hiervoor geschrevene niet zonder meer aan hun eigen leven kunnen toetsen. Zeg echter niet:
Nou zeg, dat kan die-en-die in zijn zak steken.
Wanneer u mijn ontboezemingen aan uw persoonlijke situatie hebt aangepast, kijk dán eens wat u er zélf van kunt meenemen. Bespeurt u bij uzelf iets van aards werk, dat dient tot meerdere eigen glorie schrob het wég.
Wedergeborenen kiezen een ánder onderwerp voor hun aanbidding
-Assur zal ons niet verlossen, op paarden zullen wij niet rijden. En wij zullen niet meer zeggen tot het werk onzer handen: Onze God.
-Want van U krijgt de wees barmhartigheid (Hosea 14:4).
-Het is verstandig, wanneer iemand zich omkeert van zijn eigen weg en met God méé gaat lopen.
-Voorbij begint dan te gaan al dat hopeloze gestruikel door eigen domheid (:2).
-Het is goed om God excuus te vragen voor alle wilde gepraat en boude beweringen en verder alleen Hém te aanbidden (:3).
-Het is genezend om niet meer van ieder ander hulp te verwachten dan nu juist van Gód.
-Het is nuchter makend om niet meer alle soorten weelde, macht en kracht, na te willen jagen.
-Het is goed om te kunnen zeggen, dat het nu úit en áf is met alle verering van eigen bedenksels.
-Alles en iedereen buiten God valt immers tegen. Maar Hij Hij laat je niet met lege handen staan. Geen hulpeloze, geen verlatene, geen mens alléén of God wil zijn hulp (Ps. 54:6), zijn Trooster (2 Th. 2:16), zijn Redder uit elke eenzaamheid zijn.
U, wedergeborene, hebt door Gods genade een eerbiedige houding jegens Hem gevonden:
-lang geleden misschien al keerde u zich af van uw eigen doodlopende weg. En: u keerde zich naar God toe.
-U ként de belofte, dat er een mogelijkheid aankomt, om helemáál niet meer te struikelen (2 Petr. 1:10).
-Nadat u God om vergeving had gevraagd, werden uw woorden meer betrouwbaar en uw uitspraken wijzer.
-U hebt er een begin mee gemaakt om uw hulp van Hem te verwachten.
-U kunt rustig de verwonderde vragen verduren, wanneer de mensen uw nieuwe auto zien, zo veel eenvoudiger dan uw vroegere. Soms zeggen ze:
O, ik wéét het. Dat is de nieuwe soberheidsrage. Dit is heel ín bij de Engelsen. Kerel, wat ben jij een trendsetter!
Maar ú weet, dat u door iets uit te sparen op tijdelijke pleziertjes- eeuwig nut verschaft aan de levens van andere mensen.
-En uw eigen werk, uw meningen. Och, de tijd, toen u blonk van zelfgenoegzaamheid, kinderlijke verwaandheid, wanneer u het weer eens zo bést had gezegd
Nú straalt u van blijdschap, wanneer de eer van God hoog wordt gehouden. En of u dan zélf de woordvoerder bent of een ander dat doet er helemaal níets toe. Want: u hebt ontdekt, wie God is. Hij steunt (Jes. 41:10), Hij geeft raad (Ps. 16:7), Hij bevrijdt (Ps. 144:2). U vereert Hem, die u, als een o zo eenzaam mens in een gemeente plaatste, een gezin van kinderen van God (Ps. 68:7).
Heel die vrolijke opsomming: levenswerk is het, dat God verheerlijkt. Schoon wordt uw huis van plakkerig stof. Alles gaat glanzen.
Wat hoor ik: bént u nog niet zóver?! Dan hoort, wat hierboven staat, precies bij ú. Want het is alleszins gematigd. En overigens: wat niet is, kan komen. Wat niet is, zál komen.
Dode werken verheerlijken de méns, levende werken verheerlijken Gód
Gedachten:
-
Veel mensen vinden hun werk zó belangrijk, dat zij het gewoonweg aanbídden
4.4.1.
-
Wedergeborenen kiezen een ander onderwerp voor hun aanbidding
4.4.2.
-
Veel mensen kunnen het maar niet laten om met hun werk te géuren
4.4.3.
-
Wedergeborenen willen alleen maar en geur zijn van Christus en van God
4.4.4.
-
Veel mensen doen het werk van anderen na
4.4.5.
-
Wedergeborenen volgen in hun werk hun Heer
4.4.6.
-
Veel mensen stellen zich tevreden met geestelijk onvruchtbaar, mensverheerlijkend werk
4.4.7.
-
Wedergeborenen rusten niet voor zij God verheerlijken met geestelijk vruchtbaar werk
4.4.8.
-
Slotsom
4.4.9.
Gedachte
4.4.1.
Veel mensen vinden hun werk zó belangrijk, dat zij het gewoonweg aanbídden
-Het land van Gods eigendomsvolk- is vól afgoden voor het werk van éigen handen voor wat éigen vingers hebben gemaakt, buigt men zich néér (Jes. 2:8).
Jesaja is dóór en dóór ontsteld over het volk, waartoe hij behoort, het volk met zon hóge roeping. Hun héle goede verhouding met God is naar de knoppen. Elke mysteriegodsdienst en geheimleer van oost en west vindt in Israël een willig oor (:6). De welvaart (:7) leidt weg van het aanbidden van God. Men verzint zélf wat, maakt zélf wat en dan gaat men dát vereren. De profeet waarschuwt, dat zon domme, zelfvernederende levenshouding tot rampen leidt, omdat de relatie met God blijvend wordt verstoord (:9).
Ook nu, ook hier in ons land, spreken mensen over reïncarnatie en zielsverhuizing met een gemak of ze het over het kopen van pindakaas hebben (oosters mysticisme).
Eindeloos beleren anderen elkaar, hoe je rijk kunt worden via belastingtrucs (westers materialisme).
Er is zoveel welvaartszekerheid, dat men daarvan uitgaande- allerlei merkwaardige gedachtegangen durft volgen. Wanneer iemand over God en Jezus spreekt, wordt er verveeld geroepen:
Ja, ja, daar weet ik álles van. Dat werd er thuis ingepompt, ingeheid, wat zeg ik: ingeslágen. Wat dat betreft, hóef ik niet meer zo nodig. Ik bén al geweest.
(Wat dat ingeslagen betreft: heel dikwijls betreft het hier: wie een hond wil slaan, kan licht een stok vinden. Zulke beweringen zijn lang niet altijd waar).
Men verzint echter van alles om de redelijke eredienst te vervangen:
-eindeloos gecultiveer van hobbys
-overtrokken belangstelling voor sportkampioenschappen
-overdreven gezoek naar strijdpunten
-ziekelijk gespeur naar mogelijke gevaren.
Men heeft van alles véél en wil nog méér. Dat leidt tot:
-fanatiek getimmer aan de carrière
-over-behoedzaam in het oog houden van de naar-buiten-te-vestigen-indruk, de image
-niet áflatende belangstelling voor de eigen positie op de welvaartsladder.
Men aanbidt ideeën en statussymbolen. Dom: niet bij de volledige mens horende; in hoge mate storend voor het contact met onze grote Vriend (Jes. 59:2).
U wedergeborene- ziet dit lijstje. U zegt misschien:
Hee, gaat Ger op de klagerige toer?! Dát is dom, als je over dom spreekt. Daarnaar luistert immers geen hónd! En bovendien: zulk gelamenteer heeft zich zelf overlééfd.
Jaren terug deden veel dominees en pastoors dat. Boetepredikaties hè. Dát soort werk. Het haalde niets uit. Zíj hielden er mee op. En nú begint híj nog eens te jammeren.
Mensen, ik zanik niet! Ik zeg alleen maar, dat de hele sfeer om ons heen propvol zit met impulsen voor ons gedachteleven: milieubescherming, atoombewapening, kernenergie, internationale conflicten, landelijke politiek, salarisaftopping, hoe-kom-ik-over-angst-,prestige-bewaking.
Hebt ú wedergeborene- niet soms last van een teveel met dergelijke zaken bezig zijn. Vast wel. Toen ík deze gedachte neerschreef, was er een vaartversnelling in een conflict om Beiroet, dat tóentertijd de aandacht gevangen hield.
Ik was daar erg mee bezig, besteedde er veel gedachten aan, aanbád die actualiteit als het ware. Het gevolg was zelfs, dat mijn oplettendheid in een moeilijke verkeerssituatie onvoldoende was. Ik zat wat-dat-betreft, gewoon even te slapen. Gelukkig sliep mijn Beschermer niet (Ps. 121:4).Hij zond zijn engel (Ps. 91:11). Daarop mag je echter niet blijven rekenen, wanneer je op zon manier wegdroomt. Dat zou God verzoeken zijn (Luc. 4:12). Ik vertel dit, om een voorbeeld te geven, hoe de dingen van de dag je denkkracht kunnen opeisen. Wanneer u dit leest, denkt u misschien verwonderd:
Beiroet Beiroet was daar dan ooit eens wat aan de hand.
Maar die waan van de dag wond míj ooit een keer zó op, dat het gevaarlijk werd.
Zou ú dat nooit hebben; die te groet aandacht, voor wat u zélf doet of wat als meningvragend aan u wordt voorgelegd? Zál heus wel.
Als u zó bezig bent, plaatst u menselijke dingen teveel in het middelpunt. U verheerlijkt dan de stortvloed van afleidende, God en Jezus uit de weg drukkende situaties, die over ons allen wordt uitgestort.
De bezem door al die opgewonden gedachten over feiten en omstandigheden, die in het leven van alle dag een ogenblik superbelangrijk lijken. De ééuwigheid telt. Leg voor gedachten díenaangaande de loper uit.
Van een vlinder, die vloog of t nu nat was of droog
-Beveel de HERE uw werken, dan zullen uw voornemens gelukken (Spr. 16:3).
Uit de stereo-installatie klonken de tonen van Les papillons van Schuman. Willy luisterde toegewijd. Die lichte, vrolijke, haast ritselende geluiden waren vast-en-zeker de vlinders. Maar die veel zwaardere klanken, die er soms niet bij leken te horen al waren ze toch ook wel speels wat konden díe voorstellen?:
-krachtige zonneschijn
-een fikse bries
-malse regen?
Ja, dat zouden ze wel moeten uitbeelden, besloot ze. En ze dacht terug aan wat er de laatste jaren gebeurd was. Het was of deze muziek haar iets in herinnering bracht.
Een jaar of drie geleden had Wijnand gezegd:
Wil, we gaan opnieuw beginnen. Ik wíl geen kever meer zijn, maar eerst een rups en daarná een vlinder!
Ze had helemaal geen uitleg nodig gehad. Zélf had zij de verloedering al bespeurd. Ze had gebeden, of God ook hém de ogen wilde openen. Zij wist zich te zwák om alléén de koers weer terug te brengen naar wat hij éven geweest was.
Zij hadden zich opnieuw aan de Heer toegewijd. Zich weer bij een gemeente gevoegd, zich echter niet direct in het werk gestort. Eerst maar eens rups-zijn: alvast beginnen te dromen van ándere dingen dan waar kévers van dromen.
Dan: innerlijk tot rust komen: in een cocon van heerlijke kalmte je verpoppen.
Later waren de oudsten gekomen, hadden gezegd:
Broeder en zuster Veenendaal, wij horen u beiden wel eens bidden. We voelen ons daarbij thúis. Wij komen eens praten; wilden u wat beter leren kennen!
Uit een aantal gesprekken was een bediening voortgekomen: ze waren huis- en ziekenbezoekers geworden.
Allerlei dóodgewone dingen werden zo heerlijk spannend. Levende vlammen sloegen er uit. Een voorbeeld:
Kort, nadat ze de weg terug hadden ingeslagen, daalde de hypotheekrente. Wijnands broer loste de zijne af, sloot hem opnieuw, kwam trots voorrekenen, hoeveel hij won ondanks de boeterente. Hij raadde Wijnand aan, het ook te doen. Die zei echter:
Niet zon zín, die paar centen. En al dat geschrijf.
De broer had toen geroepen:
O, ik hóór het al. Weer terug op áf. Weer net zo mistig als een paar jaar geleden. Als je toch ook eenmaal met dat gedoe áángehaald bent!
Zij hadden hem laten praten en legden ook dit probleempje aan de Heer voor (Phill. 4:6). Ze kregen deze gedachte: Gewoon afwachten.
Twee jaar later was de vijfjaarstermijn óm. De rente was bij hérsluiting nóg lager. Niets geen boeterente, niets geen moeite (Ps. 127:2). De broer zei zuur:
De gekken krijgen de kaart.
Zij echter wisten, dat het zoeken naar Gods koninkrijk hun ook dít bescheiden voordeeltje in de schoot had geworpen (Matt. 6:33). Zij gáven maar wat werd hun véél teruggegeven (Luc. 6:38).
Zij waren weer in tongen gaan spreken. Bij het ziekenbezoek uiteraard daar niet alléén- gebruikten zij hun gaven van kennis en wijsheid. De wedergeboorte was opnieuw op gang gekomen. Daarmee liep het nu véél beter. Want nú hadden zij de liefde van God.
Ze waren vlinders geworden ze vlógen. Van heel hoog maar niet uit de hoogte- keken zij op allerlei problemen neer.
Nóg een voorbeeld:
Als kevertjes hadden zij geworsteld met de zomerverhuur van hun tweede huis. Het líet ze maar niet los. Maar als vlinders liet je dat vanzélf los en kwám je ook los.
Je deed het nodige; vertrouwde dat werk aan de Heer toe en had het hele seizoen een volle bak.
Als vlinder leefde je hemels en je deed je aardse zaken beter dan welke kever ook.
Hoe wás dat leven nu in de hemelse gewesten(Ef. 2:6)?
De duivel was daar ook (Ef. 3:10) nóg (Op. 12:7-9 en 12; Luc. 10:18).
Wat kón hij het laten waaien en regenen. Maar áchter die omstandigheden zagen ze altijd Gods krachtige zonneschijn. Al die windvlagen en wolkbreuken werkten uiteindelijk steeds weer mee aan een nóg betere conditie (Rom. 8:28). God maakte je er ook zó tegen bestand (1 Cor. 10:13), dat je ze uiteindelijk ervoer als: een fikse bries en een malse regen.
Dikwijls zag je kevertjes van schuddende grassprieten vallen. Zón wankele zekerheid.
Maar zíj hadden nu een vastheid, die kerkmensen-zonder-meer niet eens kénden (Hebr. 13:10).
Wijnand en zij: deel van een wolk (Op. 1:7, 14:14) van vlinders. Regen parelde op hun vleugels.
Regen flonkerde in de zon als edelstenen. Die zon brak altijd weer dóór. Windhozen maakten, dat ze steeds hoger werden opgetrokken.
Daar kwam Wijnand uit de tuin.
De recorder staat nog aan en het bandje is al afgedraaid,
merkte hij op.
Ik zat even te denken,
antwoordde ze:
Wil je nog tweedrank?
4.3.9.
Slotsom
Ik heb 4.3. nog eens doorgelezen. Het is wel begrijpelijk, dacht ik. Alleen voor een gedeelte van 4.3.4. houd ik mijn hart vast.
Overigens: het is té láng allemaal. Niet alleen 4.3.4.1., maar álles. Ik ga in de toekomst bondiger schrijve. Maar wat ik geschreven heb, dat heb ik geschreven ik ga er nu niet meer aan frunniken.
Of ik 4.3. betreur? In ander verband zong Edith Piaff eens:
Non, je ne regrette rien.
Zo heb ik ook geen spijt van 4.3.
Maar er kwam even een ander genre om de hoek kijken dan mij in eerste aanleg voor ogen stond en nóg stáát. Een prekenbundel-idee dreigde de bijbelstudie-opzet te verdringen. Leuk, om even op dat gebied geweest te zijn.
Ik neem mij echter voor let wel: ik neem mij vóór- om daar voortaan niet meer zo lang rond te struinen. We zullen zien, wat er van komt
In alle toonaarden heb ik uiteengezet, dat de wedergeboorte verslonst, als er teveel aardse troep blijft zitten. Echter: als de wedergeboorte doorzet, dan krijgt allerlei bij de aarde horend werk een hemelse afmeting erbij.
Ik heb veel teksten aangehaald. Brutaalweg nodigde ik ze binnen in het schuurtje van mijn schemaatje. Daar stónden ze groot en koninklijk- in de petieterige entourage. Ik heb ze soms alleen zijdelings gebruikt voor gedachten, waarvoor ze eigenlijk niet allereerst bedoeld waren. Goedig stonden ze gebruik, ook het sporadische oneigenlijke gebruik, tóe. Ik was immers te goeder trouw. Misbruik werd nooit bedoeld. Naar mijn beste weten heeft dat ook niet plaats gevonden.
Ze zijn weer uit mijn indelinkje gestapt. U hebt ze althans éven gezíen. Bent u onder de indruk van hun charme? Bekijk ze dan in hun eigen omgeving, hun vaste plaats in de bijbel. Daar horen ze, dáár komen ze tot hun recht. Zet u de kennismaking met hen voort?
Van een vlinder die vloog of t nu nat was of droog
4.3.8.2.
4.3.8.1.
Van een kever, die klom in regen en zon
-Zo heb ik dan ingezien, dat er niets beter is dan dat de mens zich verheugt in zijn werken, want dat (verheugen) is zijn deel; wie zal er hem toe brengen, zich te verlustigen in wat ná hem zijn zal (Pr. 3:22).
Al een kwartier zat hij nu met die foto voor zich overlegde Wijnand. Nog steeds had hij de bladzij niet omgeslagen. Wat bóeide hem toch zo in dat kiekje? Gewoon een huis met twee mensen ervoor: zijn ouders. En waarom ging maar steeds dat kinderliedje door zijn hoofd:
Hansepansekevertje, die klom omhoog
Pats zei de regen, die spoelde Hansje weg.
Toen kwam de zon en die maakte alles droog
Hansepansekevertje, die klom toen weer omhoog.
En opeens wist hij het: zijn ouders waren van die dappere kevertjes geweest. Hij herinnerde het zich nog: pa was met zijn veertigste al een man in bonus aan het worden. Toen was de regen gekomen. Zijn oudelui hadden zich jaren heel koest moeten houden. Innerlijk echter streden zij door. Zodra de zon er was, begonnen zij wéér te klimmen. Hier op dat vergeelde prentje stonden zij dan voor dat mooie, vrijstaande huis met die lap-van-een-tuin.
Vader nu al weer jaren dood- was een man van zijn tijd geweest. Hij keek echt niet verder dan hij nodig vond. En dat was niet zo vér. Zijn motto was: werken én er van genieten. Hij was kerks:
Maar de diepere dingen waren voor de dominee,
zei hij altijd.
Ach, vader en moeder ze waren úitgeklommen. De erfenis was in acht porties verdeeld. Het achtste deel van wat ze bij elkaar geklommen hadden, was niet eens zo opzienbaren geweest
-bijbetaling bij de auto-inruil
-restant aanbetaling voor het tweede huis
en dat was dan dat.
Maar hijzelf en Willy waren zij ook niet van die nijvere kevertjes aan het worden. Ook in hun leven hadden de plensbuien en de koesterende zon niet ontbroken. Ze waren zo arm geweest als Job, maar nú hadden ze twéé huizen met gouden daken, dat wel. Het resultaat van hún geklim zou ooit in drieën worden verdeeld.
Had hij het echter niet wat léuker, origineler kunnen doen dan pa en ma met alle waardering overigens hoor
Willy en hij hadden de grote opwekking meegemaakt. Zij hadden zich bekeerd en waren verder gegaan met God. De wedergeboorte begon in hun hart. Het liep zo lekker. De grond werd omgeploegd, de stenen van allerlei zonden werden er úit gegooid, het nieuwe leven ging zó feestelijk verder. Alles ontkiemde, niets verdorde (Matth. 13:4-6).
Toen echter waren de zorgen gekomen over de opgroeiende kinderen. Er waren tegenvallers geweest in de omgang met andere gelovigen. Daarna was het begonnen: het zoeken naar de zekerheden, die je van huis uit kende. Jagen naar versnelde hypotheekaflossing en zo. Een bescheiden poging om een beetje rijk te worden. Maar: het nieuwe leven verstikte (:7). En nú leek hij wel weer terug te zijn op áf.
Zijn broer had het laatst geroepen, toen ze zo lekker boomden over rente op depositos:
Nou ken ik je weer. Je was jarenlang zo zweverig. Kerel, wat sta je nu weer stevig met allebei je voeten op de grond.
Opeens zág hij het. In de dienst van God had hij tijdenlang zo fíjn kunnen werken, zo levend. Maar nú: de begeerte naar steeds meer en steeds beter en steeds grótere vakantiereizen, was wel erg hévig geweest. Wat waren Willy en hij nu áárds. Wat was hun ooit levende werk dóóds. Kevers waren ze; vlínders hadden ze kunnen zijn!
Kevers; nuttige beestjes, maar het bárstte ervan. Iedereen kon kever worden zonder wezenlijke innerlijke verandering. Om vlínder te worden écht van structuur te veranderen: dát was pas een dóel!
Hoe was dat ook weer: het boek Prediker. Die man kwám er maar niet doorheen geprikt. Hij zag in, dat al dat geklim om boven op die ómbuigende grasspriet te komen, niets uithaalde (Pr. 1:2). Dat was al heel wát. Die minimumlijder schreeuwde om méér. Hij zág het niet en hij kréég het niet. Het was toen nog niet de tijd, om van minder naar méér te komen. Hij blééf een insect, dat tegen een onzichtbare, glazen wand aan vloog. Hij móest tenslotte genoegen nemen met het inzicht, dat hij dan wél had (binnen de onverbiddelijke beperkingen was het overigens geweldig). Gelukkig werd zijn schreeuw van verlangen opgeschreven. Zo werd de begeerte naar het meerdere bij later komenden gevoed.
Zij twee Willy en hij- hadden het meerdere gezíen en gehád. Voor hén ging het raam open, omdat Gods plan verder aan het gereedkomen was. Wat waren ze uitgezwermd! Maar ze verlangden eigenlijk tóen al naar het mindere terug. Wanneer die fijne tijd maar éven stagneerde, was er die hunkering geweest (Num. 11:5). En zíj kregen het wel voor elkaar. Van meer naar minder kan immers altijd!
Anderen zijn op weg naar een dag van feestelijk gejuich
Het loofhuttenfeest zult gij zeven dagen vieren, wanneer gij de opbrengst hebt ingezameld van uw dorsvloer en van uw perskuip. Gij zult u verheugen op uw feest, gij met uw zoon en uw dochter, uw dienstknecht en uw dienstmaagd, met de leviet, de vreemdeling, de wees en de weduwe, die binnen uw poorten wonen. Zeven dagen zult gij feest vieren, ter ere van de HERE uw God, op de plaats, die de HERE verkiezen zal, want de HERE uw God zal u zegenen in héél uw oogst en in ál het werk uwer handen, zodat gij wáárlijk vrolijk kunt zijn (Deut. 16:13-15).
Wie zei daar, dat het leven van een kind van God maar feestloos en saai is? Het voorbeeldvolk Israël- wíst in ieder geval van feesten. Wanneer heel de oogst binnen was, dan wás het me toch een blijdschap. Nou nou zeven dagen en dan nog eens een dag toe. (Lev. 23:36).
Die loofhutten hè die deden denken aan uitredding uit het land van de slavernij. Je ging toen over naar de hut van Gods bescherming. En dan de vreugd om al die mooie takken (Lev. 23:40), waarmee je kon werken:
wat een land, wat een land,
waar dat allemaal maar kan,
jubelde je:
-Uitredding : uit de onderdrukking
-Doorleiding ..: onder Gods bescherming
-Inleiding ...: in een koninklijk leven.
Mensen, wat een feest; iedereen mocht meedoen: het gezin, het personeel, de mensen van de dienstensector, toeristen, gastarbeiders en de genieters van sociale uitkeringen geen grootje bleef bij t spinnewiel.
De markt op, naar de tempel of de synagoge. Smullen, zingen, dansen, juichen, bidden, danken, loven, prijzen! Jíj was in Gods wil geweest. Kijk nu toch eens, hoe God jouw gewone werk van alledag gezegend had! Nóg maar weer eens opgestaan voor een vrolijke reidans (Jer. 31:13).
En nu ú, wedergeborene!:
-U hebt een baan. Misschien is ook de WW, de VUT of de AOW uw opdracht.
-U hebt een gezin. Misschien ook hebt u een andere taakvervulling in de gemeenschap.
U hebt allang in de gaten, dat u niet allemaal zéndeling behoeft te worden, om in de dienst van de Heer te staan. Borden wassen kan in dat opzicht héél functioneel zijn. Héél uw leven wijdt u Hem. Al uw werk:
-Het hijsen van een container;
-Het wassen van de sla.
Ál uw wegen beveelt u in zijn aandacht aan. Wat gáát het dan allemaal gelukken (Spr. 16:3). Wat wordt uw dagelijkse werk vruchtbaar;
-Wanneer u kijkt na de verbeterde sfeer op de werkvloer rondom u.
-Wanneer u de kinderen aan tafel blij hoort schertsen zonder de onzuiverheden van vroeger.
-Wanneer uw WAO-wanhoop verandert in vreugde van: tóch nuttig zijn.
Dan hebt u uw loofhuttenfeest al. Geen zeven dagen, geen acht dagen, maar: álle dagen (Spr. 15:15).
Uw onanzienlijke werk van alle dag wordt zó groots, zó vol allure, zó vlammend van leven, zo overvloedig; dorsvloeren en perskuipen vol. Wat is Gods klimaat góed voor het rijpen van elke goede vrucht.
Uw blijde stemming deelt zich mee aan uw doemdenkerige kinderen en medewerkers, ja, aan alle mensen, die u maar tegenkomt. U kijkt welwillend naar die ambtenaar achter zijn loket. U maakt een praatje met die verloren lopende Marokkaan. U hebt tijd voor die oude meneer met zijn lange verhalen.
U bent immers een wedergeborene!
Als u alleen maar bekeerd was, dan zou u al blij kunnen zijn over:
-de uitleiding uit uw verslavingen aan roken, drinken, roddel, depressies enz.
-de bescherming van God in de woestijn van het moeilijke bestaan.
Maar door uw opnieuw-geboren-zijn, kunt u ook nog eens blij zijn over:
-de inleiding in een opwindend, koninklijk leven.
U viert feest; u zoekt uw medegelovigen op om samen met hen blij te zijn. De dag van feestelijk gejuich is begonnen en aan die dag komt geen eind.
Sommigen zijn op weg naar een nacht van verdrietig geklaag
4.3.7.1.
-
Anderen zijn op weg naar een dag van feestelijk gejuich
4.3.7.2.
4.3.7.1.
Sommigen zijn op weg naar een nacht van verdrietig geklaag
-De nacht is ver gevorderd, de dag is nabij. Laten wij dan de werken der duisternis afleggen en aandoen de wapenen des lichts (Rom. 13:12).
Paulus richt zich hier tot medegelovigen. Hij zegt:
-Lui, jullie zijn nog niet écht wakker. Gods heil voor al zijn vrijgemaakten komt er al aan. Maar júllie hebt je nog niet werkelijk vrijgemaakt van de zonden. Die sussen jullie in een gevaarlijke slaap (:11).
-Er is nog te veel genotzucht, te veel Ik doe, eet, drink, wat ik lekker vind bij jullie. Ook nog te veel toestanden met seks en zo. En dan dat geruzie en die jaloezie (:13).
-O ja, dat óp zitten letten of je wel overal-en-altijd aan je trek komt; ook niet bevorderlijk voor de innerlijke rust (:14).
Weet je, wat er nog bij jullie aan te kort komt: geestelijke liefde. Die kan je nóóit genoeg bewijzen. Dáármee ben je pas in de wil van Heer (:8). Die liefde is de kern van al Gods voorschriften (:9). Met die liefde doe je eindelijk-en-te-langen-leste de medemensen nu eens werkelijk góed (:10).
(En dán komt onze tekst):
het licht komt er al aan. Het áárdedonker van de díepste nacht wijkt. Vóór je het weet, spríngt de zon boven de kim! Schei gauw uit met allerlei onvruchtbare schijnvertoningen, die bij het rijk van de duisternis horen. Kom tot de vruchtbare daden van het rijk van het licht.
En nu ú wedergeborene !
-U hád zich de slaap al uit de ogen gewreven. Ketting na ketting van verslaving en verzuring en verwording brak. U liep de goede kant op (Gal. 5:7). U hoefde niet meer zo nodig de hele dag dingen mee te maken, verstrooiing te hebben, nieuwe eethuisjes, nieuwe gerechten uit te proberen. U hoefde niet meer zo erg het wakkere mannetje te spelen jegens de kantoordames. U zocht vrede met alle mensen (Rom. 12:18). U kon het best hebben, wanneer het een ander óók eens goed ging (zie voor het tegendeel Neh. 4:3).
-Dat er op gespitst zijn om in het bestuur toch maar gekend te worden tot in de kleinste zaken toe voorbij wat een ontspánning gaf dat.
En tóch:
-Het begint weer allemaal terug te komen. Donkerte, somberheid bedreigt uw gedachteleven. Het lijkt wel nácht. U suft weg. Nu Gods water er niet meer over loopt, blijft uw akkertje zo onvruchtbaar. U kláágt over alles, wat zo tégenviel. U hád toch een begin gemaakt met de wedergeboorte. Maar: er is geen follow up.
-U bent weer zó vol gedachten over die nieuwe auto met nét iets meer vermogen. Uw denken over Gods woord wordt er door verduisterd. U vindt zoveel verontschuldigingen om weg te blijven van de blijde ontmoeting in de samenkomst (Luc. 14:18). Daardoor draagt u ook steeds minder vrucht.
-U kijkt ook weer erg oplettend naar de vrouwtjes. Was u dat zélf nog niet zo ópgevallen?!
-Het licht van de dag komt er aan; u echter lijkt er wel voor wég te schuilen. U treurt over wat verloren ging, maar komt niet tot terugwinnende actie. Anderen krijgen geestelijk aanzien. U maakt daar zure opmerkingen over en u hebt er kritiek op. Wat ráákt de blijdschap van het opnieuw geboren zijn op de áchtergrond!
-U zit weer helemaal op het vinkentouw, of u wel van alles op de hoogte wordt gehouden. Wanneer u zegt:
Mij vertellen ze maar niets,
is het net, of het wéér iets donkerder wordt. Een pruileirge gezindheid brengt ook geen vrucht voort. De nacht wijkt voor de dag. Maar Gods licht kan ú niet voldoende beschijnen. Het nieuwe begin krijgt geen vervolg; zeker niet in de sfeer van gejammer, die nu om u hangt.
Vanwaar die ontwikkeling. Waarom doet u het zo slecht. Waarom werd die veelbelovende hemelbestormer een min mannetje.
Waarom bleef u een dwergcipres: een reus in een bloempotje?!
Uw ziel werd éven aangeraakt door Gods grote plán, dat u in een flits zag. Vandaar uw bezíeling, uw enthousiasme.
Echter: uw géést werd niet blíjvend aangeraakt door Gods liefde. Daarom geen begeestering, (sorry voor het germanisme).
U was met uw liefdegaven daarom al gauw aan het eind van uw Latijn. Juist daar, waar het met weerbarstige naasten écht spannend werd, was het in een mum op-en-tekort. U moest dan steevast nee verkopen. Anderen deden ú zeer u deed ánderen zeer.
Nu niet nóg heviger lamenteren.
Hóe is de situatie?!:
-uw levende werk is uitgeblust tot natte,dode sintels
-uw oogst bestaat uit lege aren
-uw gesteldheid is maar heel, héél gewoontjes.
Wel, dat is jammer.
Er is echter geen situatie zó triest, of er is een weg terug. Bid God om u te helpen, zijn liefde te vinden. Niet proberen, Hem op te jagen, door na vijf minuten te gillen, dat u niets vóelt. Een béétje uit geloof leven (Hab. 2:4).
Een vuistregel staat nergens in de bijbel hoor. Na die vlotte start van u verzuimde u vijf jaar Gods liefde te tanken en er mee te trainen. Voor een eerste herstel kunt u rustig vijf maanden uittrekken.
Wél, u gelóóft: u gaat God niet háásten (Jes. 28:16). En wat blíjkt: Hij háást zich om op die natte sintels van u de blaasbalg te zetten. Dan blijken het toch nog vaag-gloeiende smidskolen te zijn.
-Wat gij ook doet, verricht uw werk van harte, als voor de Here en niet voor mensen (Col. 3:23).
Ach, dat dagelijkse werk van u werk in de ruimste zin dan- wat stelt dat nu helemaal vóór: Níets toch eigenlijk. Wat voor kans kan dáár nu inzitten. Niets dan nieten door de schuld van de anderen.
-Je bent een kittig wijfje en je wilt in je huwelijk je jonge meisjesleven voortzetten. Gezellig doorzakken in een café met vrienden van vroeger. Die man van je moet nu niet gaan zaniken over huiselijkheid en teamspirit (:18).
-Je bent een echte sportvent. Zaterdag en zondag zijn voor het trimmen en zeilen. Je vrouw hééft het maar over de kinderen en over zichzelf. Zij klaagt, dat zíj nergens eens kómen. Op die manier beperkt zij je zelfontplooiing. Heel gevaarlijk voor jouw beleven van je eigen identiteit. Laatst heb je ze daar nog voor áfgeblaft! (:19).
-Die oudelui, die zíjn er toch voor om belazerd te worden. Ze zijn er toch enkel en alleen maar voor de centen. De rest is toch flauwekúl! Dat gedoe over je best doen op school. Ze moesten eens weten, dat je al een maand spijbelt (:20).
-Je jaagt echt een beetje achter die jongen van je aan. Je wilt er een voetbalster van maken. Eigenlijk háát hij dat spel, maar hij moet er doorhéén. Laatst zat je te kijken naar een wedstrijd, waarin hij meedeed. Hij liep weer eens niet hárd genoeg. Keihard riep je:
Hé Peter zal ik een stóel voor je halen.
Iedereen gíerde van het lachen, maar híj kon je wel schieten (:21). Dom van zon knul hè.
-De chef met al zijn vóórschriften
Dit formulier hebt u vergeten en dát is niet goed ingevuld. enz.
Hier te breed en daar te lang. Laat ie nu gauw wat krijgen (:22).
-Je wilt zo graag je imago opvijzelen, je denkt:
Hoe zal ik het nu eens zó zeggen, dat ik bij de mensen goed overkom.(:23b).
U wedergeborene: u hebt daaraan méégedaan. Ook ú maakte van niets iets, dat minder dan níets was.
Maar dat is nu afgelopen: er zit muziek in uw werk in ruimte zin -huwelijks, maatschappelijke en gezinsverhoudingen- en in engere zin: de baan: het leek alleen maar niets. U maakt nu van dat gewáánde niets een werkelijke káns.
-U mevrouwtje: u wás dat weerbare dametje. Benauwd om een offer te brengen, als híj ook niet wat deed. En nu met de wedergeboorte in u- hoe is het nu? U verricht uw werk in dit geval uw huwelijk- zo van harte voor de Heer. Het begrip onderdanigheid hebt u vertaald tot offerbereide toewijding. Nu u dóet, wat hóórt, erváárt u ook, wat hoort. Uw dode werk van Hoe kom ik aan mijn trek vlamt op tot leven: hoe maak ik hém gelukkig. Dat ís al zon fijne ervaring. En uw mán? Hij stráált. Hij wordt aangemoedigd om ook positief te handelen. Wat is het lícht aan het worden (:18).
-U meneer: ú was die bodybuilder. Hoe gaat het, nu het nieuwe leven gestalte in u krijgt?! Zaterdag was u níet bij de veldloop. Maar u was wél in het pretpark. Toen u uw zoon van acht afhaalde uit één van de attracties, zei hij:
Pappie, ik hou van je.
Hebt u óóit zoiets heerlijks gehoord? Het lijkt zo nietsbetekenends, een dagje met het gezin op stap. Maar nú zet u dat niets om in een heel reële kans op steeds meer geluk.
Weet u nog, wat u welgemeend na overleg met de Heer- tegen uw vrouw zei:
Het weekend is voortaan voor júllie.
Toen zij u omhelsde, sloegen de vlammen uit dat zo doods geworden huwelijk van u (:19).
-Jíj jongeman, was dat être, zeg maar: die etter. En nú: je bekeerde je toen in die tent, weet je nog. In de jeugdclub begon je te ervaren, wat het is om opnieuw te zijn geboren. Je wijdde je jonge leven aan Jezus toe. En nú: je ouders zijn je vrienden. Je biechtte op, maakte een nieuw begin.
Wat is nu een tienerleven:
oBeetje plaatje draaien
oBeetje moeite met de seks
Stelt toch niets vóór!
oMaar jíj draait plaatjes in de evangelische koffiebar
oLaatst was er één, die bij de bijbel was opgevoed, hij wist er nog zóveel van. Hij probeerde je uit, wilde je uit je tent lokken met zon quasi gemeend rotvraagje:
Zeg, wat is nu eigenlijk dudaïm? (Gen. 30:14).
Maar jouw reactie was zó, dat je hem zág denken: hij is gaver en volwassener dan ik. Dat niets van je leven wordt een kans, niet alleen voor jou, maar ook voor anderen. Je wandelt in ieder geval reeds in het licht met Jezus. Het donkere dal van luieren en bedriegen ligt áchter je. Wat is dát een behaaglijk idee (Col. 3:20).
-ü was die vader, die uw zoon zo opfokte: nu ja, niet voor voetbal, maar voor de school die u gedaan had en al zijn broers en zussen ook. Toen het nieuwe begin in uw leven kwam, was er zón toewijding om héél uw dagelijkse doen en laten aan God te wijden. U bad en u kreeg licht op de situatie met uw zoon. Laatst zei hij, toch zo blij te zijn met de tuinbouwopleiding, waar u hem dan nu tóch naar toe liet gaan. U hebt hem bezig gezien in de schooloefentuin. Die kloeke gestalte bezig met mánnenwerk. Dóód ging hij op die vroegere school. Dood werk om hem daarheen te dwingen. Nú leeft hij óp. En ook ú vaart er wel bij. Door die goede beslissing vlamt wat dat betreft- uw gezinssituatie van leven.
-Ú was die man, die altijd roddelde over de chef. Het nieuwe denken begon echter in u. U zei:
Jezus, ik ben U toegewijd. Waar moet ik beginnen om mijn werk van alle dag te veredelen?!
U zag in, dat u eigen belangen diende door de belangen van de chef te dienen. Het dode werk:
Wat zal hij nú weer hebben.
en:
Ik lig toch stiekem dwars,
bloeide op tot leven:
ohij heeft toch ook zijn richtlijnen
oik richt dit verslag nu eens zó in als híj het wil.
Wat is nu het schrijven van rapporten?! Níets toch! Na twintig jaar zijn ze in ieder geval door de papiermolen. Maar dat niets werd tot een káns om uw verzuurde innerlijk om te spitten en lucht te geven.
-Ú was die showbink. U leidde al eens een zangdienst, u sprak soms een woord, maar het behagen en het naar-de-ogen-kijken van mensen was een té groot element in uw overwegingen. Uw innerlijk onderging een renaissance. U zei tot God:
U heeft mij welgedaan (Ps. 13:6). Uit de grond van mijn hart kan ik daarom zeggen, dat ik tot uw dienst bereid ben. Zeg maar, hoe ik mijn werk moet herinrichten.
En; u zág: uw omgang met de mensen stelde niets voor. Het moest opgetild worden naar het licht. Toen Góds eer in het middelpunt kwam, werd dat niets een kans op een stralender, vruchtbaarder leven (Col. 3:23).
Zó is dat gegaan. Ja toch? Ja, ja of halleluja.
Hé, u bent zo stil! Als het nog niet zo is gegaan, dan gáát het zo gaan. Laat uw hand nóg steviger door God vasthouden door blij, openhartig en vertrouwend te bidden. Dan trekt Hij u mee
-Hoe is het goud verdonkerd ontluisterd het goede, fijne goud De heilige stenen zijn wéggeworpen op de hoek van élke straat (Klaagliederen 4:1).
Er wordt hier gesproken over mensen, die een duidelijk slechter worden van hun innerlijke en uiterlijke omstandigheden hebben meegemaakt:
-Zij wáren onaantastbare vips(very important persons) (zeer belangrijke lieden). Wat zég ik: v.vips. Ze zijn kwetsbaar en onaanzienlijk geworden (:2).
-Zij wáren zachtmoedig; ze zijn door de nood van het ogenblik- nú hardvochtig (:3).
-Zij konden úitdelen. Nu kunnen zij zelfs in de ergste noodgevallen geen brood en geen water meer verstrekken (:4).
-Zij waren welvarend: het beste voedsel, de mooiste kleding, noem maar op! Nu zijn ze zó straatarm, dat zij de vuilnisbelten doorzoeken naar iets eetbaars, iets bruikbaars (:5).
-Zij waren indrukwekkend om te zien (:7). Nu zijn ze echte zielenpoten, onherkenbaar geworden schepsels, grauw van ellende, vel over been, vól rimpels de te ruim geworden huid (:8).
Er is een óórzaak voor dat alles: zonde. Anders, maar wél erger dan die van Sodom: dáár ging het om niet wetende dwergen: zij víelen (:6).
Híer gaat het om wétende reuzen (:7). Zij vállen. Reuzen vallen echter hárd!
Goud hadden zij in hun bezit goud waren zij zélf. Wie hoort er nu óóit, dat iemand góud kan bederven. Hún lukte het!
Over edelstenen konden zij beschikken. Edelstenen waren zij zélf. Maar achteloos lieten zij die kostbaarheden vallen, gaven zij zichzelf prijs.
Tegen zón spilzucht is niets bestand.
Het gaat hier over een volk de Israëlieten- dat in de tijd vóór Christus eerste komst in Gods plannen een grote rol speelde. Zij hadden veel meer kansen dan alle andere volken. God sponsorde hen (Ex. 19:6), omdat Hij van plan was om Jezus, de grote Bevrijder, uit hun rijen te laten voortkomen. Goed; dat ís uiteindelijk gelukt. Maar om deze mensen in die gebruiksperiode op peil te houden! Nou nou! Het ging niet altijd van een leien dakje. Zij moesten zelf meewerken om op hoog niveau te blijven. Daar haperde het nog wel eens aan. En, als er zon hapering optrad, maakten zij juist zij- een reuzesmak.
Over zon downperiode bericht dit gedeelte.
En nu ú, wedergeborene
Hé, vóór ik nog kan beginnen, brandt er al één los.
Daar gáán we weer. Wat is deze jongen voorspelbaar hè. Wij, blijde kinderen van een Levende Heer, moeten weer eens bang gemaakt worden. Weet je, wat het is?!: óns goud wil hij bederven; ónze edelstenen wil hij afpakken. Dreigen met theoretische bezwaren. Dadelijk ons weer wat opvijzelen. Hoelang moet die treurnis nu nog duren? Je snapt zon uitgever ook niet hè. Alles wordt toch maar gedrukt ook.
Nou, nou, nou goed, ik bén voorspelbaar, maar ik ben geen bangmaker. De door mij gesignaleerde en te signaleren gevaren zijn niet helemáál theoretisch. De mogelijkheid, dat u in zon valstrik van satan loopt, is klein, maar tóch in een zwak moment zou u een verkeerde stap kunnen doen. Voor dat gerínge risico wil ik toch éven waarschuwen.
Kijk, wanneer u naast uw tent uw lege portemonnee vindt, bent u toch blij met die clausule in uw reisverzekering. Vergelijk het dáár maar mee
En al stáát u absoluut vast, misschien kunt u toch mijn opmerkingen gebruiken. Bijvoorbeeld voor een u bekende medegelovige, die wat minder stevig is gefundeerd. En, hoe lang het nog moet duren?! Ja hoor eens; ik baal zelf ook wel eens van 4.3. Maar ík ga door. Ga nu nog even mee. Met deze erbij nog drie mineurs en ook nog drie majeurs. Dat moet toch te doen zijn. En de uitgever?! Zeg dat, wat u net zei, maar tegen hém.
Nog eens: en nu ú, wedergeborene
o ja zeg; de niet-wedergeborenen zitten er niet voor spek en bonen bij; de niet-bekeerden ook niet. Zelfs niet de niet-Christenen.
Er is een kleine kerndoelgroep: de wedergeborenen. Als drie procent van mijn lezers dáártoe behoort, valt het mij mee. Daarom: zevenennegentig procent: jullie zijn mijn ruimere en ruimste doelgroep. Schuif aan; prik een vorkje mee. Kijk eens, hoevér je meewilt. Hoe dan ook: welkom!
En nóg eens: en nu ú, wedergeborenen
U hebt het nieuwe leven ín u. Het groeit, vervult u, bewéégt zich, tekent zich in u af. Wat een káns: goud ín u, waardoor u zelf goud wórdt. Een edelsteen ín u, waardoor u zelf een edelsteen wórdt.
Zoiets verknóei je toch niet. Zoiets laat je toch niet lós! Dat zou gewoon een belediging zijn voor God.
U bent een volk, dat in de tijd voor Christustweede komst in Gods plannen een grote rol speelt. U hebt zó veel voor op alle andere mensen. God is uw Coach (Op. 1:6). Hij wil Jezus als de grote, nieuwe en blijvende (Luc. 1:33) President naar deze planeet sturen. Jezus wil als aanvoerder voor jullie zegevierende linies uitrijden (Op. 19:14). Het gebéurt een keer; er zullen van die overwinnaars zijn. Zorg echter wel, dat u erbij bent: houd het peil hoog. Nu u zulk een kans hebt, kunt u het zich niet veroorloven, er niets mee te doen. Erger zonde dan het grote geschenk te verknoeien, kan ik mij eigenlijk niet voorstellen.
-U bent bezig om een heel bijzonder iemand te worden, waarop heel de schepping wacht (Rom. 8:19). U dóet al levend werk. Ik kán mij voorstellen, dat u bij een teleúrstelling even verslapt. Maar toch niet blíjvend?!De inzet is immers: goud! Het hemelse vuurwerk mág niet verdonkeren tot aardse sintels. De glans van uw amethist, robijn of diamant, mág niet ineenschrompelen, tot u niet meer bent dan een grauwe kiezelsteen. U mág niet naar een toekomst wegzinken van heen-en-weer-geslingerd-worden als een golf van de zee (Jac. 1:6). Het behoort niet zover te komen, dat niemand u meer nodig heeft.
-U hébt al die liefde in u, waardoor u medegelovigen, die u een maand geleden nog op de tenen stonden, nu al weer ongeveinsd kunt liefhebben. Het was een paar weken slikken, maar nu is alle weer in orde. Laat de duisternis van de sleúr niet toe. Waarom zou u worden tot iemand, die gniffelend de laatste nieuwtjes weet: wie er nu weer kwaad weggelopen is uit de gemeente. Waarom zou u de heilige stenen wegwerpen en zelf opaal áf worden?!
-U wás al zo fijn op weg. Mensen voelden zich veilig bij u. Nóóit begon u te preken. Maar ze wisten, dat u iets hád. Zélf vroegen zij om geestelijke impulsen (Zach. 8:23). En dan stond u kláár! Laat de hóógmoed uw levende werk niet blussen tot levensloze as. Stel je toch de ramp voor: u deelt nog wel uit, maar het vóedt niet meer, het lést de dorst niet meer. Wat een ontluistering van het goede, fijne goud dat u hád!
-U hád al zon gevoel van welbehagen. Het geregelde overdenken van Gods woord was zulk een gezond voedsel. De levensstijl, waartoe Hij u leidde, maakte u tot een ster tussen allerlei vreemde, gefrustreerde medemensen (Phil. 2:15). Pas op, dat de kille wind van het-behoedzaam-wat-afstand-nemen niet gaat waaien.
Die kan zó blazen, dat Gods zon verduisterd wordt door wolken:
oja, ja; het zal wel zó zijn of ánders
ovan mij hoeft het allemaal niet meer zo erg
oach kom, dat weten wij nu toch wel.
Die wind blaast uw schatten van u weg. Ergens in een dode hoek liggen ze temidden van het straatvuil. U bent toch niet tot deze hoogte gekomen om nu allerlei mode-ideeën te onderzoeken of dáár soms wat voeding of beschutting in zit (Gal. 3:3):
owij eten tegenwoordig zó verantwoord, onbespoten hè en onbemest, ook zemelen en zo en honing, voorál veel honing!
oEr is een nieuwe theorie over de tien verdwenen stammen van Israël.
oZeg, die nieuwste trend in de Amerikaanse pinksterbeweging: dáár verdiep ik mij in.
oIk maak een studie van bepaalde voorbeelden en getallen in de bijbel. Die zijn een boodschap op zichzelf.
-U wás al íemand, waar níemand omheen kon (Mark. 7:24). De zouteloze pratertjes en klagertjes wisten, dat ú zout ín zich had (Mark. 9:50). Zij speurden iets van uw heling en voltooiing. Het kwam naar buiten door uw stralende blik en uw gezicht met o zo weinig zorgenrimpels.
Houd de verwachtinglóósheid buiten de deur. Blijf niet alleen zingen:
Iets gebeurde met mij iets gebeurde met mij,
maar ook:
Iets gebeurt nú met mij iets gebeurt nú met mij.
Als uw oog verdoft, niet meer met verwachting is bezield, mist u de boot. U laat uw kans glippen. Die verwordt tot níets.
U zingt dán ook niet meer:
We shall overcome,
maar:
Wat zal ons nú weer overkomen.
Innerlijk verschraalt u. En de zórgenrimpels?!: ja hoor, daar zíjn ze.
Dus:
-teleurstelling
-sleur
-hoogmoed
-er niet meer helemaal bij betrokken willen zijn
-verwachtingloosheid
Vijf kuilen. De opsomming is niet volledig. Er zijn nog wel meer struikelmogelijkheden.
Vraag aan God om u er langs te leiden (Ps. 139:25). Er is een eeuwige weg, waarop niet meer gestruikeld wórdt, maar steeds meer gejubeld (Jes. 35:8-10).
-Ik leen het oor wel eens aan de slechte adviezen van de duivel.
-Ik héb streekjes, ik bén hebberig, ik máák wel eens dubieuze opmerkingen.
-Ik houd mijzelf voor de gek. Wanneer ik vóór mijzelf een beeld oproep ván mijzelf, moffel ik de tekortkomingen weg.
-Ik ben zo dikwijls onverdraagzaam voor de anderen.
-Ik bén geen zonnetje voor de klanten aan het loket, ik voel soms minachting voor hun onhandigheden, doe wel eens giftig tegen hen.
-Ik ben gauw geïrriteerd, gun een ander niet veel.
-Ik bén niet kalm en niet hulpvaardig en niet positief ingesteld.
Och, t is allemaal niet zo prima, ik wéét het; maar, láát me toch.
Je maakt mij onrustig met dat opheuerige gepraat van vol zijn en een nieuw begin maken en zo. Zoals ik ben, zo bén ik nu eenmaal.
Mijn antwoord:
Zoals u bent, blijft u nooit. U kunt alleen maar vóór- of achteruit. U zit in een goed spoor door uw bekering en naar u zegt- uw wedergeboorte. Maar: in dat spoor dan ook vérder (Phil. 3:16).
Word een feestelijk hoogoplaaiende, ríjke vuurgloed
Eerste deel.
Paulus stelt zich heel wat van zijn medegelovigen voor. Het ís me even een scala van verwachtingen omtrent hun mogelijkheden! Vroeger zaten zij met zoveel banden vast aan naar beneden zuigende omstandigheden (:7). Zij hadden God daarmee zó bedroefd gemaakt (:6). Maar nú: zouden zij ál die banden gaan doorkappen (Ps. 107:14).
-Nee tegen alles, wat in het seksuele leven viel buiten de norm van God: één man en één vrouw en één huwelijksband (Matt. 19:8).
-Neen ook geestelijk gezien- tegen alle knipoogjes naar de duivel.
-Neen, tegen elk onzindelijk denken en elke niet door liefde geregeerde passie.
-Neen tegen de begeerte naar steeds meer statussymbolen om jezelf een gevoel van zekerheid te geven (Col. 3:5).
-Neen tegen alle kwaad worden, woedend geschreeuw, gifkikkerigheid, roddel en smerige verhaaltjes (:9).
-Neen tegen alle gelieg; dat hoorde bij de oude steeds oudere- plunje (:9). Zéker hoorde het niet bij de nieuwe steeds nieuwere- plunje (:10). Wie immers dat nieuwe kostuum aandeed, ging deel uitmaken van een heerlijk leger van integere strijders. Allerlei soort mensen werden in dat leger op een nieuwe manier gelijk gemaakt (:11).
Daarentegen, (want dat hoorde nú bij je):
-Ja tegen een warme, positieve, bereidwillige, hulpvaardige opstelling jegens alle mensen.
-Ja tegen vriendelijke bescheidenheid, milde aanpak en tijd hebben en goed zijn voor iedereen (:12).
-Ja tegen wat van elkaar kunnen hebben en elkaar naar Goddelijk voorbeeld kunnen vergeven (:13).
-Ja tegen de van God afkomstige liefde jegens alle medemensen (:14).
-Ja tegen innerlijke vrede en harmonie (:15).
-Ja tegen het elkaar volgens Gods richtlijnen vooruit brengen en terecht helpen.
-Ja tegen een leven, dat steeds meer een loflied op de Alomvattende zou worden (:16).
Onze tekst geeft dan vervolgens een sleutel voor dat Nee en voor dat Ja.
Iedereen zelfs een kind-(Spr. 20:11) maakt zich naar buiten kenbaar via wat hij zegt of doet. Aan dat zeggen of doen gaat denken vooraf. Het is goed, als iemand er toe kan komen, om elke gedachte, elk woord en elke daadmet positieve kracht te laden. De keuzen Neen en Ja komen dan vanzelf. De enige werkelijke positieve kracht is de naam van Jezus, die ín zichzelf een loflied is aan God. Doe uw mond maar wijd open (Ps. 81:11). Vraag de Heer maar luid en duidelijk om u bij dat opladen te helpen. Ik heb nog nooit anders géhoord, dan dat Hij metterdaad vérhoort (Luc. 11:13).
U, wedergeborene, doet, zegt en denkt zoveel, de hele dag door
Allereerst dít: ik wil er niet de oorzaak van zijn, dat u nu schichtig gaat worden. U moet vooral niet gaan denken:
O, nu moet ik zeker al die honderdduizenden gedachteflitsen, opmerkingen en verrichtingen per dag positief gaan laden. Mijn gúnst!
Welnee. Als u het aan Hem vraagt, zal God u zeker helpen. Hij zal u het vermogen geven om de belangrijke punten uit te pikken uit de brede stroom van uw activiteiten.
-U bent toch wédergeboren!
-Een van de kenmerken daarvan is toch, dat u de Heer niet meer in de gang laat staan.
-Door uw gebed nodigt u Hem toch bínnen.
-Daardoor kan Hij toch ook déze goede gingen geven (Op. 3:20).
Zomaar wat voorbeelden van omstandigheden, die op een bepaald moment nét van centraal belang kunnen zijn:
-U zit mét de schat van de wedergeboorte ín u- op een zonovergoten, mudvol strand. Uw vrouw zit naast u. Gedachten aan al het aanwezige vrouwelijk schoon willen van start gaan. Op het moment echter, dat zij uw bewustzijn binnenvaren, zijn ze al ontladen van hun negatieve vracht en béladen met de naam en het loflied. U legt uw arm om de schouder van uw echtgenote. Welgemeend zegt u, dat zij er voortreffelijk uitziet. De gedachte, die een dood- ja een dodend werk had kúnnen worden, krijgt iets gelukkigmakends.
-U bent in een gesprek gewikkeld. Door een u bekende omstandigheid te verzwijgen, kunt u de overleggingen in een u welgevallige richting buigen. Maar dat is eigenlijk niet mógelijk voor een opnieuw geborene. Gedachten aan Jezus en God maken uw woorden eerlijk. Een blij gevoel van voltooid en volwassen worden gaat door u heen.
-Een bijbaan op drie avonden in de week : op uw vrije dagen eindelijk de tent úit en de caravan ín. Echter: waar het één zit, kan het ánder níet zitten. Avondwerk voor Jezus krijgt minder tijd. Gods Geest fluistert u in:
Niet het pad op van schnabbeltje dit en schnabbeltje dat (Jes. 30:21).
Jeugdig duikt u ook het volgende seizoen uw tentje in. U hebt uw daden laten verlichten door de raad van uw Vrienden (Ps. 119:105).
Feestelijke vuurgloed is er in uw overleggingen, wanneer u bedenkt, hoeveel u voor de Heer hebt kunnen doen door luxe tot wat later uit te stellen. O, dat nieuwe leven; wat bewaart het u voor veel domheden.
-U overdenkt uw weg door het leven tot dusver. Daarbij komt u ook uw tegenslagen tegen. Even is er de verleiding van een leugengeest, die uw denkwereld wil beïnvloeden (Jac. 1:14). Hij wil u influisteren, dat álle schuld van álle wanbegrip altijd bij de u dwarsbomende medegelovigen lag en nóóit bij u. Maar: u denkt aan de náám! De leugen wijkt. Een gedachtewerk vlamt hóóg op tot léven. Niet langer bergt het de dood in zich. Hoe kán het ook anders, als de wedergeboorte vorm in u krijgt.
-Het weekendjournaal is een gelegenheid bij uitstek om je kwaad te maken over de demonstraties van de dag. Sommigen zeggen heftig:
En u, wedergeborenen; ú doet volwaardig, levend werk (ik kijk nu even alleen naar de kern). Wáárom doet u dat?
Wel: God heeft tegen u gezegd, dat het voor u en al die andere, gelukkige vereerders van Hem altijd feest is (Spr. 15:15). Elke dag mag u op elk moment eventjes héél intens blij aan Hem denken om daarna weer vrolijk voort te gaan. Wat dát betreft is elke dag gelijk (Rom. 14:5).
U beziet nu alles in dít licht:
-De Alwetende heeft een tijd van werken ik ook.
-De Almachtige heeft een tijd van rusten ik ook
-Onvoorstelbaar groot zijn de werken van de Alwijze.
-Op mijn rustdag denk ik aan de grootsheid van zijn gedachten.
-Ik overpeins de verbeeldingskracht van zijn ontwerpen.
-Ik verlustig mij in de rijke verscheidenheid van zijn scheppingen.
-Een zévende dag is voor mij niet eens zozeer nodig. Die rángorde is niet eens zo belangrijk meer. De éérste dag van de week (1 Cor. 16:2) is óók goed. Elk ógenblik immers kan ik mij verheugen over die hoogverheven Persoon, die míjn Váder wil zijn.
Prima zeg, als het zó met u gesteld is. Wat een wijngaard vól vrucht. Maar let op de kleine vossen, die de wijngaard willen bederven (Hoogl. 2:15).
Even attentie:
-Er is zon kléin boekje, uw agenda. Dat boekje kan zó vol lopen met afspraken.
-Er is zon gróót herinneringsvermogen. Het kan zo vól lopen met onvergetelijke, vooral nare gebeurtenissen.
-Er is zon uitgebreid denkleven. Het kan zo vól lopen met zorgen.
-Er is zon krachtig wilsleven. Het kan zo vól lopen met begeren om overal een vinger in de pap te hebben.
-Er is zon fantasierijk zielenleven. Het kan zo vól raken met gedachtespinsels.
O la la :
-Als u vliegt van afspraak naar afspraak.
-Als u zo precies weet: tien jaar geleden zei hij zus-of-zo tegen mij.
-Als u ná die diefstal zó lang geleden al weer- mensvijandig bent gebleven (zéér vaag: Hebr. 10:34).
-Als u elke morgen wakker wordt met de gedachte:
O, daar ligt mijn onopgeloste probleem weer. (Ps. 73:14).
-Als u van alle bestuursorganen lid wilt zijn.
-Als u Gods wet gaat aanvullen met úw wetjes.
Dán!!:
-Dan raakt u het vermogen om u opgewekt en opgetogen te bezinnen op de In-het-Licht-Tronende (Ps. 80:2) gaandeweg kwijt.
-Dan is de vreugde van de Heer niet langer uw toevlucht (Neh. 8:11).
-Dan verzandt de stroom van uw volle werk tot een stroompje van half werk. Geen genezende dóórspoeling meer, maar verzurende bijna-stilstand (Ez. 47:11).
-Dan laaien niet meer de koninklijke vlammen van vurig, levend werk. Er ligt alleen nog iets stinkend te smeulen.
En hoe gaat het dan verder? Hoe vertaalt dit zich in de praktijk van het leven?:
-U doet uw werk voor God werktuigelijk, denkt:
Al die soesa. Ik lijk wel gek. Zou ik eigenlijk niet tegen al die anderen zeggen:
Bekijk het maar. Geef mijn portie maar aan fikkie.
Zou ik dan niet veel beter af zijn?
Maar dan neemt u toch maar weer uw bediening welke dan ook- op. Of u het zonder feest-in-uw-hart lang volhoudt?! Ik denk het niet.
-U overlegt:
Mijn stille tijd maar wat inkorten. Dat liederenblad moet nog gefotokopieerd worden.
U bent weggeraakt van het weten, dat na de hemelse lofprijzing de aardse machine veel voorspoediger draait (Matt. 6:33).
-U bedient zich in discussies van vooraf overlegde, uit het zielenleven voortkomende handigheidjes. U laat zich niet meer ter plekke inspireren door de altijd verrassende Geest van God.
-U weet precies uit te leggen, waarom campingbezoek en t.v.-gekijk zondig zijn. Verfrissende, wervende woorden echter, komen er niet meer bij u uit.
Wel, is het zó met u gesteld:
-Overwerkt door agendaterreur.
-Argwanend gemaakt door dat olifantengeheugen van u.
-Verstikt door zorgen.
-In disharmonie met uw gezin door uw elke avond op pad zijn.
-Helemaal het spoor bijster door uw eigen theorietjes (2 Tim. 2:18).
Weet dan, dat anderen diezelfde fouten gemaakt hebben. Zíj zijn er uitgekomen:
-Zíj heersten over hun agenda, in plaats van dat het omgekeerd was.
-Zíj konden allerlei dingen achter zich werpen, evenals God dat kan (Jes. 38:17).
-Zíj vertelden alles aan de Heer. Zó verloren zij hun bezorgdheid (Phil. 4:6).
-Zíj onderkenden hun overal-bij-betrokken-willen-zijn als verkapte geldingsdrang.
-Zíj dronken verder alleen nog maar de pure melk van de echte waarheid (1 Petr. 2:2).
Wat hun gelukte, gaat u gelukken. Bent u in de fout gegáán? Was God niet meer het feestelijke middelpunt van uw blijde bezinning. Bezon u zich alleen nog maar op zorgjes en gekrenktheden?
Wel; gebeurd is gebeurd is gebeurd (Luc. 9:62). U wás een treurig smeulend, armelijk vuurtje aan het worden, maar nú zet u daar een punt achter.
Niet langer de halfheid:
Het met alle-lek-en-gebrek toch nog wel íets gedaan hebben voor de Meester.
Word een feestelijk, hoogoplaaiende rijke vuurgloed
4.3.5.2.
4.3.5.1. (eerste deel)
Word geen treurig smeulend armelijk vuurtje
-Gedenk de sabbatdag, dat gij die heiligt; zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen. Maar: de zevende dag is de sabbat van de HERE uw God. Dan zult gij géén werk doen:
oGij
oNoch uw zoon
oNoch uw dochter
oNoch uw dienstknecht
oNoch uw dienstmaagd
oNoch uw vee
oNoch de vreemdeling die in uw steden woont.
Want:
oIn zes dagen heeft de HERE de hemel en de aarde gemaakt
oDe zee en ál wat daarin is
oEn Hij rustte op de zevende dag.
Daarom zegende de HERE de sabbatdag en heiligde die (Ex. 20:8-10).
God zei tegen de Israëlieten, dat de zevende dag héél anders was dan de voorafgaande zes. Echt een dag om afzonderlijk te zetten.
Zes dagen werken, één dag rust. Zes dagen werken, één dag rust. Zes dagen werken enz. Beslist niet het gewone werk van alledag in dat aparte, feestelijke etmaal. Zélf niet werken. Het óók niet toestaan aan je gezin en aan je personeel. Ook de buitenlandse gastarbeiders mochten meegenieten van die aan hen zo totaal vreemde zegen.
Ook zíj hadden deel aan de weldadige levensstijl van dit wonderlijke volk.
Zelfs de ezel, die zes dagen het graan plette in de tredmolen, had vrij; ook voor hém was het holy day. Verbouwereerd stond hij te kijken in een wei vol bloemen. Dan opeens sprong hij balkend van plezier- weg op vier stijve, onwennige poten (Spr. 12:10).
Waarom niet werken, waarom féést?! Zon afzonderlijk gestelde dag herinnerde je aan iets heel belangrijks:
God had óók eens zes dagen gewerkt. Natuurlijk is God altijd de Volkomen Actieve (Joh. 5:17) maar wat er in die zes-dagen-van-Hem (2 Petr. 3:8) gebeurd was dat was zó geweldig.
-Hij had de aarde omgevormd van een wilde baaierd tot een lusthof.
-Hij had die planeet gestoffeerd met honderden bewoners ín de zee en óp het land.
-Zon, maan en sterren waren niet langer onzichtbaar door dikke wolken. Ze verkwikten en vermooiden al dat prachtigs nog meer.
-En tóen had Hij Adam en Eva op die aarde geplaatst als koning en koningin om al dat heerlijks te beheren (zie in deel één 1.4.5. t/m 1.5.1.).
Een onvoorstelbare prestatie: erfelijke eigenschappen waren in ál wat leeft, gelegd, naar de aard van juist díe levensvorm. Elk boomblad, elk insect, elke vis, elke vogel, elk zoogdier elk mens: volkomen uniek en de eerste in een lange rééks van unica.
Daarná op zijn zevende dag- rustte God en verkwikte zich met het verrukkelijke, dat Hij geschapen had.
Wel, de bederver kwam, gooide modder en vuil op al dat fraais. Dat is echter een andere geschiedenis.
God wilde, dat de mensen elke zevende dag tot een periode van blijde bezinning zouden maken. Geregeld aan hem denken was goed voor hen. Ze leerden daardoor beseffen, wat hun wezenlijke bestemming was:
-
God maakte van wanorde: orde;
zo ook zíj
-
Hij was uitermate creatief;
zo ook zij
-
Hij was onuitputtelijk in het bedenken van wat goed en mooi , afwisselend en verrassend was
zo ook zij
Ik meen, dat er veel Israëlieten waren, die de juiste bedoeling dóór hadden. Zij konden héél blij zijn met de sabbat en alle andere feesten, die God gaf.
Zijn wet, zijn plan maakte hen vol van vreugde (Ps. 119:70).
Geleidelijk aan echter, maakten vele mensen hun manier van sabbat vieren tot een persiflage van het gegeven model. Hoe kwam dat?!
-Gejacht en gejakker;
-Wrok;
-Zorg en teleurstelling;
-Zelfhandhaving en het verzinnen van allerlei eigen ideetjes
deden hun verwoestend werk.
-Zij kregen het te druk om hun harten tot God op te heffen.
-Zij raakten te verbitterd om nog eerbiedig over zijn grote werken te kunnen mediteren.
-Zij werden zó overwoekerd door zorgen en ontmoedigd door teleurstellingen, dat elke lust hun verging om geestelijk ook maar íets te ondernemen.
-Ze waren zó opgeblazen door eigendunk, dat ze geen interesse meer hadden om te denken over de Andere.
Op die manier:
-Sneden zij zichzelf de weg af, waarlangs zij hun overleggingen hadden kunnen optillen tot fijn, hoger denken.
-Kon de vreugd in de Heer niet langer hun kracht en hun toevlucht blijven (Neh. 8:11).
-Werden althans zíj niet het geheel andere volk, zoals de Heer dat had bedoeld.
-Werden zíj mensen, die net zo wilden zijn als alle andere aardbewoners (1 Sam. 8:5).
Hoe werd het leven van alledag tóen?
-Op de sabbatdag tobden zij gewoon door over hun dagelijks werk. Hun handen jeukten om op de akker aan de slag te gaan. Er lagen immers nog zoveel karweien te wachten!
-Als men hun vroeg, mee te doen aan de blijde reidans ter eer van God (Ps. 150:4), wimpelen zij de uitnodiging af. Zij zeiden:
Laat me maar. Eenmaal zal jij net zo bezeerd en geslagen en onder de zorgen begraven zijn als ik. Dán praten wij nóg wel eens.
Zo verbreidden zij een geest van défaitisme.
Er kwam een éindeloze discussie op gang over wat nu wél arbeid was op sabbat en wat níet:
-hoe lang mocht een wandeling duren.
-Natuurlijk mocht je wél je vee verzorgen (Luc. 13:15).
-Maar, korrels uit rijpe aren halen, kijk, dat mocht nu net weer níet (Matt. 12:2).
Zo ontnamen die mensen de zin en de aardigheid aan hun gewone werk van de zés dagen. Het werd zo dóóds. De cyclus van het gewone liep niet telkens uit op het óngewone van het zevende-dags-feest. Die zevende dag wás geen climax meer.
De bedoeling was, dat je blij zou denken:
-Wij werkten zes dagen de Onvoorstelbare ook.
-Wíj bedachten van alles de Onuitsprekelijke óók.
-Wíj gaven vorm aan vele ideeën de Onzegbare óók.
En ná die zes dagen:
-Kijken wij blij terug de Geprezene óók.
En nú je dacht:
-Hé ik kreeg die akker net niet meer geploegd. Wat een sof, die sabbat; dadelijk slaat het wéér om.
-Ik wéét iets voor mijn sabbatsreis; de Farizeeën zeggen, dat je maar een paar honderd meter mag wandelen; neem ik toch een stoeltje mee! Rust ik telkens zogenaamd wat uit. Daarna mag ik weer verder.
Kíjk, zó bleven de meeste Israëlieten steken in de halfheid. Ze deden veel, ze hielden Gods waarheid toch wel min-of-meer vast. Net genoeg om tóch het volk te blijven, waaruit Jezus, de Bevrijder kon worden geboren. Maar dit is geen verwijt hoor- het had zoveel vóller kunnen zijn.
-Al wat gij doet, met woord of werk, doet het alles in de naam van de Here Jezus, God de Vader dankende door Hem (Col. 3:17).
Wij hebben nu twaalf omschrijvingen van onbetrouwbaar handelen gehad. Elke omschrijving is tweemaal verwoord. Raak niet in paniek, als u ergens in die vierentwintig zinsneden iets van uzelf hebt ontdekt. Schrik heilzaam en vertel het vertrouwend aan de Alwetende. U zult zien, hoe Hij u gaat helpen bij het uitwissen
wíj gaan echter dóór: Nu krijgen wij dus, zoals beloofd, twaalfmaal het tegendeel: hoe hándelen en hoe zíjn betrouwbare mensen.
-Zíj geven alleen waar nodig- duidelijke richtlijnen, waaraan zij zichzelf méde gehouden achten.
-Zij bidden intens, maar onopvallend (Matt. 6:6). Hun stralende vóórkomen is hun eerste getuigenis.
-Zij vallen te midden van de massa op, niet door iets zogenáámd bijzonders, wat zij dóen Nee; zij trekken de aandacht, door iets werkelijk bijzonders, wat ze zíjn (Mark. 7:24).
-Zij begeren voor zichzelf geen aards ereteken. Zij wijzen altijd van zichzelf wég en naar Jezus en God tóe. Zij komen op een voor ieder waarneembaar hoger plan, omdat zij het nederig dienen van hun medegelovigen niet schuwen.
-Zij kennen de weg naar de vrede en de rust van Gods wonderbare wereld. Een tastende hand grijpen zij vastbesloten en liefdevol. Zij léiden de zoeker naar het land van het júichen.
-Zij bidden welgemeend en oprecht bewogen voor allen, die in nood zijn. Als gevraagd wordt, wat het kost, zeggen zij lachend:
Ik heb er zelf toch ook niet voor behoeven te betalen.(Matth. 10:8).
-Hun hart brandt om de vlam van de liefde voor de Liefdevólle ín te dragen in de harten van anderen. Zij brengen dat vuur zó bij die anderen naar binnen, dat die anderen nét zo gelouterd kunnen worden, als zijzelf gelouterd zíjn.
-Zij hebben een natuurlijk gezag temidden van hun medegelovigen. Er is een vertrouwensrelatie tussen hen én die medekinderen van God. Die relatie leidt tot ongedwongen raadvragen en raadgeven.
-Vol liefde voor hun medemensen en vol eerbied voor God komen zij tot een goed afgewogen beoordeling van omstandigheden. Hun dagelijkse leven vertoont kloeke lijnen van ruimdenkendheid. Het opgaande pad van hun sprankelende levensstijl wordt door humor met bloemen bestrooid.
-Hun innerlijke eerlijkheid straalt naar buiten uit als reinheid.
-Hun gaafheid van kern geeft aan hun uiterlijk voorkomen de aantrekkingskracht van een magneet.
-Het binnenste van hun wezen straalt van licht. Alle doorleden en overwonnen verbitteringen maken deel uit ván dat licht.
Wat een verschil hè, tussen de onbetrouwbaren en de betrouwbaren. Zo-even zagen wij, dat de ónbetrouwbaren de beslissende stappen naar de definitieve doorbraak niet hadden gedaan. Dan moeten de bétrouwbaren die stap wél hebben gedaan.
Weet u, welk bijbels voorbeeld een en ander misschien iets duidelijker kan maken: de geschiedenis van Ruth.
Er wérd een bladzij in haar levensboek omgeslagen, toen zij koos voor Naomi en Naomis God (Ruth 1:16). Zij begon toen van de oogst in het land van belofte te genieten (Ruth 2:17). Als het nu daarbij gebleven was, zou zij toch onbekend zijn gebleven. Echter, op zeker ogenblik werd tegen haar gezegd:
-Ga in bad, was je, zorg, dat je schóón bent.
-Zalf je, verzorg je, maak je mooi.
-Kleed je goed, versier je, zie er bekoorlijk uit.
-Geef je over aan hem, die je tot man wilt, wijd je aan hem toe, schuil bij hem weg (Ruth. 3:3, 9).
Dat dééd Ruth, in haar levensboek werd de beslissende bladzijde omgeslagen; zij kreeg toen niet alleen deel aan de oogst, maar: aan de héér van de oogst (Ruth 3:13). En daarna droeg zij vrucht(zelfde vers).
O, die eerst onverstandige (Gal. 3:1) en later ook onbetrouwbare Farizeeën. Zij hadden wat gesnoept van de oogst. Toen het echter áánkwam op:
-reiniging
-intenser contact met Gods Geest
-het dragen van sieraden ván die God
-afscheid nemen van allerlei ideetjes om zich toe te wijden aan het andere
gaven zij niet thuis. Die laatste bladzijde werd nooit omgeslagen. Stilstand leidde tot achteruitgang. Het bederf van het beste resulteerde in het slechtste. O, die eerst verstandige en later ook betrouwbare kinderen van God, zoals wij ze gelukkig zo vele om ons heen zien. Ze zeiden Ja tegen:
-levensheiliging
-vervulling met Gods Geest
-versiering met de gaven ván de Geest
-overgave aan Jezus Christus als hun Man.
Zíj sloegen de bladzijde óm. Zij deden een mensenschrede naar God toe. En Híj naderde hen met de schreden van een Reus (Jac. 4:8). Het beste werd het begin van een nooit eindigende climax (Spr. 4:18).
En u, opnieuw geborene?
-U bent in het bad van de wedergeboorte gegaan, u hebt de diepe kern gezien van het God liefhebben boven alles (Matth. 22:37). Vroeger in de tijd van uw dode werk hebt u anderen wel eens bedild. Maar nú hebt u ze lief gekregen als uzelf (zelfde vers). Nú behandelt u andere mensen, zoals u zou willen, dat ze ú behandelden (Matth. 7:12).
-U hebt zich gewassen in het offer van Jezus (Op. 7:14); u hebt Ja gezegd tegen de Weg, de Waarheid en het Leven (Joh. 14:6). Zon krachtbron is dat geworden, dat uw ogen er van strálen (Spr. 15:13).
-U bent schoon en heel en rein geworden door Gods innerlijke genezing (1 Joh. 1:7). Door uw blijdschap over de nederige taak, die u hébt, wordt u waardig voor de grote taak, die u krijgt (Matth. 25:21).
-U hebt u gezalfd met Gods vreugdeolie (Ps. 23:5), zíjn Geest. Wanneer u van uw blijdschap vertelt, hángen de mensen aan uw lippen.
-U hebt alle zorg besteed aan uw inner person. Vroeger in de tijd van uw vruchteloos werk- ging u voort van nederlaag naar nederlaag en van klacht tot klacht. Nú draagt uw werk vrucht. Innerlijk gaat u voort van overwinning tot overwinning en van kracht tot kracht. Van alle kanten pakt men u beet:
Neem ons mee neem ons mee!!! God is immers met je (Zach. 8:23).
-U hébt zich mooi gemaakt. Er is maar één begeerte in u: anderen mooi maken.
-U hébt zich goed gekleed met Gods gaven. Anderen zeggen:
Waar haal je die vindingrijkheid, die dartelheid, dat vrólijke vandaan?! Wij willen ook zo worden. Jij bent vast dicht bij God. Dat willen wíj ook.
En even denk je aan de tijden van je vroegere werk: zo dodelijk eenderand, met altijd datzelfde saaie patroon. Zo helemaal zonder fleur. Prijs Jezus voorbij!!!
-U hébt zich versierd met kennis en wijsheid, zachtmoedigheid en vriendelijkheid. Anderen zeggen, dat zij zich daardoor diep met ú verbonden voelen. Vriendelijk, maar beslist wijst u hen op de Brón van alles.
-Wat zíet u er bekoorlijk uit, ondanks uw rimpels en uw kalende schedel. De Gaven en de Vrucht van de Geest beginnen zich af te tekenen. Die innerlijke bekoorlijkheid leidt tot een levensstijl, zó groots, dat velen zeggen:
Eindelijk iemand, die werkelijk weet te léven.
-U hébt zich overgegeven aan Jezus. Zijn oprechtheid en zondeloosheid draagt hij ín u naar binnen (Op. 3:20), naarmate Hij meer woning bíj u maakt (Joh. 14:23).
-U hebt zich tóegewijd aan Jezus. Hij omringt u van voren en van achteren met blijde beloften van verdere bevrijding (Ps. 32:7). Als een vast en zeker onderpand van eeuwig geluk is Hij reinigend ín u (Titus 2:14).
-U schúilt bij Jezus. Zijn liefde gaat bij de wederzijdse omarming in u over. Uw masker van doods, levenloos werk verdwíjnt. U gaat zijn beeld dragen (Rom. 8:29). Al het nutteloze vlamt óp tot nút. Alle misverstanden ontspannen zich tot recht begrip
Zo ís het toch. Nu ja, misschien nog niet helemaal. Misschien bent u nog niet volúit een terebint der gerechtigheid (Jes. 61:3). Maar, hoe dan ook, uw koren, gekoesterd door Gods zon, wordt tot een óógst! (Ps. 65:14).
Alles dan, wat de schriftgeleerden en de Farizeeën u ook zeggen, doet dat en onderhoudt dat. Maar: doet níet naar hun werken, want zij zéggen het wel, maar dóen het niet. (Matth. 23:3).
Het onderwijs, da Jezus aan zijn volgelingen gaf, kan vanuit allerlei gezichtspunten worden bezien. Vandaag wil ik dit eens doen vanuit déze invalshoek:
Werkers voor God moeten betrouwbaar zijn. Hoe zou men die betrouwbaarheid nu kunnen omschrijven? Alweer: op vele manieren.
Ik heb er ditmaal voor gekozen om in Jezus schildering van onbetrouwbare mensen steeds naar het tegenovergestelde te zoeken.
Wel; in dit schriftgedeelte (Matth. 23:1-32) zijn genoeg gegevens om enig inzicht te krijgen in wat het begrip betrouwbaarheid dan wel inhoudt.
Jezus begint met te zeggen:
De wet is goed; wijk daarvan niet af. Laat je echter niet in de war brengen door de daden van de mensen, die zéggen, heel erg in de bres te staan vóór die wet. Vele van hun woorden hebben gezag, ook voor jullie. Die uitspraken zijn namelijk in overeenstemming met wat de grote leraar, Mozes, onderwees. Hun daden echter die zijn helemaal in strijd met hun woorden.
En wat wáren dat dan wel voor daden? Dat gaan wij nú onderzoeken:
-De leraars, die aan het volk geestelijke leiding moesten geven, bedachten allerlei moeilijke voorschriften. De mensen sloofden zich uit om die opdrachten te vervullen. Wanneer zij dan eens terloops keken naar hun raadgevers, moesten zij wél even een schok verwerken. Die adviseurs namelijk hadden voor zichzélf allerlei uitvluchten bedacht om onder die richtlijnen uit te komen.
-De schriftgeleerden liepen graag op een eervolle wijze in het oog. Vrome Joden hadden de gewoonte om bij hun morgengebed lintjes om hun voorhoofd en hun rechterarm te dragen. Aan zulke lintjes hing dan een kokertje met daarin op een stukje perkament- wat teksten. Ook droegen de mensen kwastjes aan de vier hoeken van hun mantel. Bij de Farizeeën waren die linten, die gebedsriemen, heel, heel breed en die kwastjes heel, heel lang.
-Iedereen zat in de synagoge met zijn gezicht naar de wetsrol toe. De oudsten echter zaten vooraan, met hun rug ernaar toe, dus recht tegenover ieder ander. Dat viel even lekker op.
-Wanneer het publiek de wetskenners aansprak met:
oRabbi (mijn meester)
ovader (mijn gróte meester)
oleraar,
hè daar konden zij maar niet genoeg van krijgen. Wat ws dat lekker eten. Tjonge, wat hapte dát héérlijk weg. Baas spelen, hoog te paard zitten: zij lustten er wel páp van. In hun hooghartigheid maten zij zich een éér aan, die alleen aan Gód toekwam. Hun val zou diep zijn.
-Met al hun poeha konden ze overigens de weg naar Gods vreugderijk niet vinden. Velen in hun omgeving waren naar dat rijk o zo verlangend. Vertrouwend legden zij hún hand in die van zon quasi deskundige. Maar och arm dán kwamen zij zéker niet in het land van het geluk.
-Heel lang baden zij zogenaamd- juist voor sociaal zwakkeren. Dat kostte dan echter wel een lieve duit. Berooid en zonder ook maar iets geholpen te zijn, bleven die tobbers achter.
-Ze waren er wát tuk op om niet-Joden bij het Joodse geloof te betrekken. Ze plantten evenwel hun eigen fanatisme op die bekeerlingen over. Die werden dan dikwijls nog drammeriger dan hun leermeesters.
-Ze hadden allerlei wetjes gemaakt, zo in deze trant: dít was wél belangrijk en dát niet. Het waren bedenkseltjes, die met Góds logica in strijd waren. Wetjes ook, waar meestal geen touw aan was vat te knopen. Juist daardoor echter vergrootten zij hun macht. De mensen kwamen immers telkens voor de vraag te staan:
Mag dit nu of mag dit nu níet? Zal ik het maar weer aan de wetgeleerden vragen? en dat deden zij dan.
-Zij waren zó over-precies in het geven van hun bijdragen hun tienden- voor de eredienst tienden van héél onbelangrijk tuinkruiden ! Gód had er nooit over gesproken zíj wel. Maar:
oZij deden geen recht
oZij waren niet oprecht liefdevol jegens hun medemensen
oZij waren niet oprecht aanhankelijk jegens God.
-Zó werd dat geven van tienden van alle inkomsten tot een aanfluiting. Als ze rechtvaardig en barmhartig en gelóvig waren gewéést wat had dán gewone offervaardigheid niet dat overdrevene van hén- er mooi bij gepast. Maar nu was het net een vlag op een modderschuit:
oin kleine dingen zó benepen, zó pietje precies, zó dodelijk ernstig er kon gewoon geen lachje af.
oIn grote dingen: zó slap, zó voos, zo houdingloos om van te huilen.
Ach ach wat een néérgang eigenlijk.
-Ze stalen wat af, die Farizeeën. Wanneer het gestolene dan op hun bordjes lag, dan begon het gefezik:
Alles is toch wel cultisch rein hè?!
-Ze deden er van alles aan om er van buiten prima uit te zien en zo de mensen te verlokken heel, héél vroom. Van binnen echter zaten ze vól met de naarste zonden.
-Ze zeiden, dat ze van de haat van hun voorvaderen tegen Gods afgezanten níets begrepen. Zíj zouden dat wel ánders gedaan hebben. In feite droegen zij echter onder al hun godsdienstigheid- diezelfde haat in hun eigen innerlijk. Haat uiteindelijk tegen God zélf.
Denk nu niet, dat ik over die schriftgeleerden en Farizeeën hoogmoedig zit te gniffelen. Zij waren verder gegaan dan vele anderen. Je hóefde toch niet per se wetsleraar te worden .Er moet bij diversen van hen aanvankelijk een begeerte zijn geweest om dieper in de geheimen van God in te dalen. Zij hadden door die aanvankelijke keus tot op zekere hoogte ook moreel gezag. Op een bepaald moment was er echter de beslíssende keus. De edele aspecten van het leven met de Onpeilbare waren in strijd gekomen met hun eigen ideeën. En : tóen hadden zij Nee gezegd tegen dat, wat hen wérkelijk kon veranderen.
En zó is het gekomen:
-Om hun missen van de diepere kern te verdoezelen, waren zij maar zélf wat regels gaan maken. Aan ánderen presenteerden zij die regels als maatgevend. Voor zichzélf echter wisten zij, dat zij het écht belangrijke niet hadden en dat die regeltjes toch maar lariekoek waren.
-Zij wisten óók, dat ze de boot gemist hadden, toen zij op de cruciale momenten waren teruggedeinsd. Dat was gebeurd in de periode, dat wérkelijke innerlijke verandering van hen werd gevraagd. Brede riemen en lange kwasten moesten helpen om dat gevoel van misluktheid te bedekken.
-Zij hadden goed in de gaten, dat ze eigenlijk onbelangrijk waren geworden, toen ze weggehold waren van hun taak. Vooráán zitten andersom óók nog!- als de jongens, die het dan toch maar gemaakt hadden: dat vergoedde althans íets.
-Zij beseften héél wel, dat zij geen meester waren over hun zonden. Zij zagen heus wel in, dat ze in wezen níets hadden áán te bieden als onderwijs. Als je dan tóch allerlei titels kon krijgen en geven, was dat tenminste een doekje voor het bloeden.
-Zij wilden zich groot houden en hun innerlijke nederlaag niet erkennen. Daarom bleven zij leidsmannetje spelen, maar het werd: blindemannetje (Matth. 15:14).
-Hun zonde van hebzucht fluisterde hun in, dat er geld zat bij de mensen. Met vroom gefemel kon je vooral bij de sufferdjes heel wat vangen.
-Hun prestatiezucht eiste van hen om zich te bewijzen, door anderen te overtuigen. Maar het was:
oZo heer, zo knecht
oZo vader, zo zoon
En
oDe appel valt niet ver van de boom.
Die bóóm stond al ver van God, de áppel viel nog verder.
-Hun machtsstreven leidde hen er toe, anderen aan zich te binden. Zij maakten een doolhof met zichzelf als gids. Gids en gegidsten doolden daar tezamen.
-Ze waren er eigenlijk van overtuigd, dat ze op kritieke ogenblikken innerlijk niet precies genóeg waren geweest. Daarom wilden zij dat compenseren door uiterlijk óverprecies te zijn. Maar de inwendige verrotting barstte door de zielige bedekking heen.
-Hun oneerlijkheid maakte hen kien op vuig gewin. Dat overschreeuwden zij echter met allerlei soort van braafheidvertoon.
-Hun zonden kwamen al niet meer achteraan méégeschuifeld. Nee, die braken welhaast door élk omhulsel heen (1 Tim. 5:24). Jongens!: nóg maar eens de witkwast er over dáár ja, dáár vooral: een díkke klodder.
-Dóódsbang waren zij ervoor, dat hun masker zou worden áfgerukt. Hun voorouders waren óók fout gegaan. Wat hadden die in hun hémd gestaan na hun démasqué die voorzaten waren toen moordenaars geworden
Zíj riepen: Dat zal ons niet overkomen.
Er was echter de voortdurende angst om zélf te kijk te komen staan. Wat zouden zij zich rampzalig voelen na dat uitgekleed worden voor ieders oog. Dán zouden ook zíj móórden!
Stel je vóór; vandaag een buurtgenoot ontmoet. Hij riep mij op om Jezus te gaan volgen. Nu ken ik die buurman toevallig vrij goed:
-glas in de bak
-papier naar de ophaaldienst
-compostkuil
Maar: daar houdt het mee op! Geen doordouwer. Geen milieuverdédiger. Wat kan ik, die volop in de grote strijd voor het grote doel sta, nu áánnemen van één van buiten.
Ik ben eerlijk en heerlijk kwaad geworden. Scherp en duidelijk heb ik hem gezegd, dat ik geen boodschap had aan de mening van een milieuconformist.
Tweede voorbeeld:
Ik kén de kosmische samenhang van de voedselketen. Ik ben diep in de achtergronden doorgedrongen. Vandaag probeerde een dame bij ons uit de straat mij tot Jezus te bekeren. Ik kén die vrouw. Laatst zag ik haar een krokét trekken!! Wat heeft iemand-als-ik nu nog te leren van een uit-de-muur-eetster!? Ik heb ook goed gezegd, dat er voor horizontaaldenkers geen plaats was in mijn ideeënwereld.
Steeds weer hetzelfde beeld:
-Echt wel iets meer willen dan de doorsneemens.
-Het menen gevonden te hebben in een overtuiging, welke dan ook.
-Gevoel van saamhorigheid met degenen, die deze overtuiging delen.
-Vastgebakken raken áán zon idee.
-Als enige vrucht een ongegrond gevoel van meerwaarde eraan overhouden.
-Door dat gevoel er niet toe komen om eigen onvolkomenheden aan te pakken.
-Gehinderd reageren, als iemand ook maar op die onvolkomenheden wíjst.
-Zon verontrustend iemand onschadelijk maken, door hem een nitwit - etiket op te plakken.
Begrijp me goed, ik héb niets tegen de hier genoemde bestrevingen:
-geen blikje bij ons, of het gaat in de container
-niemand bakt ze zo bruin, als de bakker ze bakt voor ons.
Ik had uiteraard net zo goed andere voorbeelden kunnen kiezen. In ieder geval, wanneer u een privé-Abraham hebt, iets, dat u naar úw idee een aureool geeft:
zwem niet rond en rond in dat viskommetje van u. U bent een rivíer vól mogelijkheden wáárd.
Die rivier
-met volop plaats
-met volop ontplooiingsmogelijkheden
-met voor elck wat wils,
wácht op u (Ezech. 47:9).
Even een tussenopmerking: in deze hoofdgedachte zijn er acht gedachten, die ergens tegen waarschuwen. De bedóeling is om u waakzaam te maken (1 Petr. 5:8) ten aanzien van uw vijand. De duivel is immers zélf ook op zijn qui vive. Brullend als een leeuw op zoek naar prooi, gaat hij rond (zelfde vers).
Merkwaardig hè, dat zoveel mensen hem laten briesen (maar dit terzijde).
Als u krampachtig achterdochtig zou worden, heb ik mijn doel voorbijgeschoten.
Stel je voor:
-dat u elke kamer met een onbekend gezelschap argwanend binnen zou lopen;
-dat u in iedere niet-geheel-te-doorziene situatie zou prevelen:
Ik dek mij onder het bloed van Jezus,
(overigens is dat ook nog eens een onschriftuurlijk handelen);
-dat u voortdurend benauwd zou denken:
Zie ik daar niet één van de acht mineurtoestanden.
Kom nu, wees blij in de Heer en verheugd (Ps. 126:3). Ik streef naar enige volledigheid en som zowat valstrikken op. De kans, dat u ook metterdaad in één van die valstrikken zou trappen, is écht niet zó groot. Kijk onder het blijde voortgaan van kracht tot kracht (Ps. 84:8) alleen een beetje uit, dat u niets in de weg komt (Gal. 5:7).
Ja? Ja?... of halleluja?!
En nu ú, wedergeborene:
Zit er nu werkelijk in het zojuist weergegeven gesprek een waarschuwing? Ja!
U kúnt een levend geloof hebben en geloofswerken, die branden als een vlam. Zulke vlammen hebben echter geen vaste vorm. O wee, als die van ú zon vaste vorm wél krijgt.
Hiervóór heb ik eerst getekend, hoe de Joden van hun voorvader Abraham een soort idee hadden gemaakt. Aan die Abraham-idee ontleenden zij een ondeugdelijke zekerheid.
Daarna heb ik niet-christenen getekend, óók met hun Abrahams, die een zekerheid van niets bieden.
Nu wil ik een Christen schetsen met een begin van wedergeboorte:
-hij is echter te zeer gehecht geraakt aan een voorgaande broeder, die hij óóit heeft gekend;
-hij is té vast verbonden met een vorm van geestelijk onderwijs, die hij óóit eens heeft genoten;
-hij ontleent in beperkte kring zeker gezag aan deze omstandigheden.
Al die gegevenheden bij elkaar zijn voor hem tot een Abraham geworden. U meent, dat zon constellatie weinig voorkomt. Toch méér dan u denkt, al zal het dan in wat gevarieerde vorm zijn.
Laten wij het eens héél dichtbij brengen. Stelt u zich eens voor, dat ú de Christen uit dit voorbeeld bent.
Laten wij ú eens beluisteren.
Hoor eens hier:
-zo heb ik het toen-en-toen van die-en-die geleerd en ga mij nu níet vertellen, dat hij geen grote Godsman was;
-er zijn negen Geestesgaven in drie groepen van drie; er zijn er níet meer;
-opzienbarende genezingen horen er altijd bij, anders is de prediking vals (Mark. 16:20);
-alles draait om het volk Israël;
-een kind van God kan niet gebonden zijn.
Mérkt u de verenging:
Ik ben in een groep, die de dierbare herinnering trouw blijft. Ik blíjf ook in die groep. Wij hebben nog álle cassettes van tóen.
Wat een ongegrond gevoel van meerwaarde:
-daar stáát u dan met uw stralenkrans van de grote evangelist nog persoonlijk meegemaakt te hebben. Dat prestige omringt u als een alles overdekkende, smetteloos witte jas. Net zon lange, witte jas, als de planters in het toenmalige Indië die voor 1930 droegen
nadien krom p die lengte in tot colbertafmetingen.
Onder die jas kon bij hen best een vuil overhemd zitten. Geen nood; niemand zag het: je was altijd meneer. Maar hoe is het met úw geestelijke plunje onder úw djaz tjoe tjoep. Is dié vuil Daar hélpt geen jas tegen. Hoor, daar gáát ie weer:
Broeder placht in zon geval altijd te zeggen
Maar: uw gevoel van het heertje zijn is bedrieglijk.
Bespeurt u ook iets van onmacht om uw tekorten werkelijk áán te pakken/ Misschien wéét u het allang:
-Ik kláp wel hard en ik zing me schor, maar ik ben niet bevrijd, ik ben geen koningskind. Ik ben het gewéést, maar ik had net als Icarus-een vleugelaanhechting, die niet safe was. Zó duikelde ik terug. Ik kán er gewoon niet toe komen om weer op te stijgen.
-Ik kán mijn gedachten van woede, hoogmoed en neerslachtigheid niet de baas.
Ziet u misschien zelfs al, dat u onjuist reageert?
-Ik word boos op die man, die mij er op wijst, dat ik stil ben blijven staan.
-Ik roep tegen iedereen, dat die waarschuwer een vrome, occulte geest heeft, maar hoe harder ik roep, hoe radelozer ik word.
Ik denk, dat in die gevallen een goede slotsom is om tot deze gedachtegang te komen:
Ik zie het; zó heeft de door mij vereerde voorganger-van-vroeger het niet bedoeld. Toen hij laatst nog eens in het land was, merkte ik het al; híj is verder gegaan. Ik hóór niet meer bij de karavaan, ik hoor bij de hónden. Ik schímp op de gelovigen, die hogerop zijn gekomen. Ik bijt naar ze als een onbetrouwbaar, wild beest.
O, mijn levende werken van vróeger, wat zijn ze nú dood. Ik ben niet meer van nut. Verdergevorderde Christenen onderzoeken mij, of ik hen geestelijk kan steunen. Maar dat kán ik niet meer. Ik ga kapót, als zij ook maar iets vermanends en ontdekkends zeggen. En: ik voel zó'n naijver, dat ik hen wel zou willen wónden. Hóór mij nu toch bézig:
- Jullie zijn valse profeten
-jullie dragen het teken van het beest (Op. 13:18)
-jullie zijn wolven in schaapsvacht
-jullie trekken je niets aan van het verleden, zoals ík dat heb gekend.
Ik moet hieruit ik moet hierúit!
Veel van die schreeuwende Joden, waarover ik het eerder had, zullen zich later uit hun broeierige, stinkende, bezwete jas hebben laten helpen. De rafels daaronder, de ontstoken huid, de wonden, builen en kwetsuren konden daarna worden behandeld (Ps. 147:3, Luk. 10:34).
Ook nú moet elke mening voortdurend worden bijgesteld met behulp van de talrijke, nieuwe geloofswaarheden, die ontdekt worden. Doet u dat níet, dan gaat het léven uit uw activiteiten. Voor Jezus wordt u dan een onbetrouwbaar werktuig. U blijkt dan een gebroken rietstaf te zijn, die de hand doorboort van wie er op leunt (Jes. 36:6).
Laat u helpen om de knopen door de nauwe, stijve knoopsgaten te wurmen, zodat u de oude jas van u áf kunt werpen.
Hola hee dar stáát u úit die lorren, onder de douche een nieuwe jaz toetoep.
Deze is echter heel anders. Zó luchtig, zo licht daaronder kan niets gaan broeien en stinken en verstikken.
Het kán zijn, dat u één van de toch niet zo heel- weinigen bent, die in deze kuil zijn gevallen. Voor ú nog déze slotopmerking:
Als u zich inderdaad niet helemaal senang (gezond) voelt de obat, (het geneesmiddel) is vlakbij. Schuif de gevoelige antenne van uw gebed vér uit. Houd hem voortdurend op de Zender gericht. Zo vangt u de aanwijzingen van God op, hoe klein en nauwelijks speurbaar die ook zijn (Zach. 4:10).
Goed raad komt soms van onverwachte kant. Zij hoeft niet duur te zijn. Eens was er een belegerde stad in gróót gevaar. In die stad: een man vól goede ideeën maar zónder faam. Niemand luisterde naar hem, ze zagen hem niet eens stáán. De stad profiteerde niet van zijn reddingsplan, dat zeker zou zijn geslaagd (Pred. 9:15). Zij wérd veroverd.
God geeft u zíjn reddingsplan via onopvallende artikeltjes van onbekende schrijvers. Wanneer ú denkt:
Mijn vreugd is verzuurd, mijn geloof is verschimmeld, mijn goede werken zijn verstikt,
kijk dan niet hoogmoedig voorbij aan geringe aanwijzingen in eenvoudige preken van voorgangers-zonder-veel-naam. Als u op de zó tot u komende signalen acht slaat, kan úw stad er zó door gered worden, dat de vijand moet afdruipen.