Het gebeurde natuurlijk ook wel eens dat de overledene met een lijkwagen naar de kerk gevoerd werd. De familie moest dan echter al in heel goede doen verkeren. Dat kon je ten andere goed merken aan de ijver waarmee de pastoor zijn afgestorven schaap een eindweegs tegemoet kwam. Op zulke keren stonden pastoor, onderpastoor, koster en misdienaars geposteerd aan Stafke Goussaerts (nvdr aan t Leckerke: kruispunt van huidige Sint-Jansstraat met Grote Heerweg) als de lijkstoet in aantocht was. Zingend van Miserere mei ging het dan kerkewaarts.
Kwestie kerkdienst, waren er natuurlijk heel wat mogelijkheden. Die waren afgestemd op de draagkracht van ieders beurs. De familie kon haar dode laten begraven met een zinking, met een gewoon misje, met een drieles, een zesles, een negenles, of met een plechtige koordienst. Alles was dus behoorlijk geregeld naar rang en stand. De vraag is alleen maar of die dierbare afgestorvenen er veel van merkten. De portier van de hemel is immers ooit een berooide visser geweest en hij moet zijn arriverende klanten gaan aankondigen bij de Man die, geen steen bezat om zijn hoofd op te ruste te leggen! Nu, God is barmhartig, tenslotte is dat ons enig houvast.
Iets heel aparts waren de kinderbegrafenissen. En die waren er vrij veel toentertijde. De kindersterfte lag nog hoog. Als het een boreling gold, werd het kistje wel eens 's morgens in de kerk gebracht bij een der twee missen. Het werd daarna bijgezet op het hoekje voor de kinderen, aan de noordwestelijke kant van het kerkhof. Al wat oudere kinderen werden begraven met een lof of met een engelenmis. Wij, schoolkinderen, stapten dan op in de stoet, achter het kleine houten kruisje en het zielige kistje, die gedragen werden door kinderen uit de buurt. We kregen een blauwomrand doodsprentje bij de offerande en na de dienst, mochten we een boterkoek gaan afhalen in de herberg van Pol Callewaert.
Bij begrafenissen van volwassenen lagen de kaarten anders. Van het kerkhof ging het naar Het Gemeentehuis bij Ludolf en Suzanne Vandermeiren. Daar stonden de tafels opgesteld op de ruime zolder. De koster, die mee aan de maaltijd genodigd was, bad het kruisgebed voor tot zielelafenis van de afgestorvene en daarna werden de spijzen opgediend. Dat konden boterhammen zijn met kaas en pittige koffie, of gestoofde aardappelen met bouilli als de familie wat meer kon betalen.
Na het eten, en ook daarvoor al, kwam nogal dikwijls de jeneverkruik te berde. Jenever is de echte begrafenisdrank. Ervaring van eeuwen heeft dat geleerd. Een paar flinke borrels kikkeren een mens op, al komt hij dan nog zo kouwelijk van ons altijd tochtige kerkhof terug. De begrafenissen waren niet alle gelijk ten andere. Toen evenmin als nu. Je had van die echt dramatische gevallen.
Een jongen of een meisje bijvoorbeeld, die gestorven waren in de bloei van hun jaren. Of een vader of moeder die ontrukt waren aan het gezin waar ze toch nog zo broodnodig waren. Het hele dorp leefde dan mee. Anderzijds waren er ook de begrafenissen van mensen die een werkelijk hoge top geschoren hadden en die op hun laatste tocht begeleid werden door kinderen, kleinkinderen, achterkleinkinderen vaak, en door neven en nichten van heinde en verre. Dergelijke uitvaarten hadden meer weg van een familiebijeenkomst.
Zij die niet aan tafel moesten, zagen daarin veelal geen reden om stante pede een andere broek aan te trekken en weer aan het werk te gaan. De arbeid gaat een mens niet zo best meer af, als hij de pastoor in het witte gezien heeft. Zo gebeurde het wel eens dat begrafenisgangers in een of andere herberg bleven hukken en er een mesdag (nvdr: Mesdag: misdag. Een dag waarop mis gehoord moest worden. Toentertijde werd bedoeld een van de talrijke heiligdagen van vroeger, die door het Concordaar van Napoleon afgeschaft waren.) van maakten.
Ondertussen had de grafmaker zijn werk op het kerkhof. Hij gooide het graf toe en bouwde de overblijvende aarde op tot een mooi langwerpig terpje. Als die aarde na verloop van dagen wat gezakt was, werd wat palm op het graf geplant en kwam er een kruis op. Toen was het nog geen gewoonte de gewone mensen onder bergen steen te begraven. Een houten, ijzeren of eenvoudig arduinen kruis was al voldoende.
In al zijn eenvoud zag ons kerkhof er heel wat vriendelijker uit toen. Meer in overeenstemming in alle geval met de rijkdom van zij die er in vrede de jongste dag lagen af te wachten. Geen van allen immers had ook maar een rooie duit kunnen meenemen op zijn laatste reis. Weldra meer
02-05-2010, 06:45 geschreven door Beverse Weetjes
|