Groei en bloei van het Beverse St. Gregoriuskoor (deel 10) De periode 1957 - I967 Het leven gaat verder. We hadden meester Stevens verloren, maar het leven moest verder gaan. Nooit blijft de wereld stilstaan, hoe groot de schokken ook zijn die opgevangen moeten worden. Gentiel Callewaert was dus definitief onze dirigent geworden. Een jonge kerel toen nog die Gentiel. De jongste ongeveer van het ganse koor. Gemakkelijk zal hij het wel niet gehad hebben toen. Voor bijna allen was Jozef Stevens de "meester" geweest. Gentiel Callewaert daarentegen was de "kameraad" . Gewoon soldaat, uit de rangen naar voor getreden. We vermoeden dat die kameraadschap hem heeft gesteund in zijn beginperiode.
Al spoedig bleek dat hij inzake werkkracht en inzicht voor zijn oude onderwijzer niet moest onderdoen. Op verbluffend korte tijd had hij de knepen van het vak onder de knie. Zijn jongensachtige verlegenheid week dan ook algauw voor mannelijk zelfvertrouwen.
Op het koor zelf werkte zijn persoonlijke ontplooiing in als een opkikker. We hadden ons onzeker gevoeld. Zo jong nog! Nauwelijks de studentenbroek ontwassen. Zal hij het halen? Toen hij het haalde met glans, werden we geestdriftig. Zie je wel! Ze krijgen er ons niet onder. Vooruit mannen! Er werd hard gewerkt in die jaren. Zeer hard. Niet enkel bij het mannenkoor. Meester Callewaert had Jozef Stevens' voorliefde voor kinderstemmen overgeërfd. Hij wilde die sopraantjes echter liefst niet bij de uitvoering van meerstemmige missen betrekken. Die vogels gingen nu te vroeg vliegen naar de middelbare school. Voor het koor waren ze dan zo goed als verloren. Anders maakte hij echter ruim gebruik van kinderstemmen. Kerstliederen, gregoriaanse voorzang, en zo meer.
Op het einde van de vijftiger jaren kregen we ook in Beveren een middernachtmis op Kerstdag. Eindelijk. Het had nogal wat voeten in de aarde gehad. Bij pastoor De Visscher moesten we met dit voorstel helemaal niet komen aandraven en ook pastoor Deltour was er aanvankelijk niet al te happig naar. De karig bezette stoelen in de vroegmis op Kerstdag deden het tenslotte. Is dat geen zonde, mijnheer Pastoor? Wij doen ons best om een kerstprogramma te brengen dat er wezen mag en zie eens! Hoeveel mensen heb je nog in de vroegmis? Die gaan elders, mijnheer Pastoor. Die gaan naar een middernachtmis. Pastoor Deltour gaf zich gewonnen. Beveren zou voortaan ook zijn middernachtmis hebben. Hier voor ons ligt het kerstprogramma van het jaar I959. Een gestencild blaadje. Niet veel sieraad aan. Maar het is een kostbare getuige. Zo zouden we er meer moeten hebben. Het was de driestemmige “Missa in honorem Sancti Adalberti" van Elbert Franssen die toen werd uitgevoerd. Een van de moeilijkste missen die we ooit hebben aangeleerd. Maar mooi als een sprookje. Beierend als klokkenspel. Als Gentiel Callewaert in één mis bewezen heeft dat hij een bekwaam dirigent geworden was, het wel in deze geweest. Het onophoudelijk aanzwellen en sterven, het in- en uitvallen der verschillende stemmen, moet het uiterste van zijn aandacht gevergd hebben. Op Kerstdag I960 pakten we uit met onze zogezegde "Franse mis" Een driestemmig stuk, gekomponeerd door een zekere Dirickx. Pas¬toor Deltour had een met de hand geschreven eksemplaar ervan gevonden in de nagelaten paperassen van zijn voorganger en koster Nolf had toen met engelengeduld het handschrift ontcijferd en op stencil gezet. Een mooie mis. Gracieus en vleiend van melodie. Niet vreemd dus dat ze bij ons de "Franse mis" geheten werd. Op Kerstmis I96I werd teruggegrepen naar de tweestemmige "Missa Quarta" van Alfons Hoortgat en in I962 was het weer de beurt aan de "Missa in honorem Sancti Adalberti". Ondertussen echter hadden koster Nolf en dirigent Callewaert er iets nieuws op gevonden om de feestelijkheid omheen de middernachtmis nog verder op te voeren. Beroep werd gedaan op een paar koper- en strijkinstrunenten. Het "Gloria schalt gans het Eden" klonk door de kerk als een bazuinstoot. De bazuinstoot die de opening van een glansrijke plechtigheid aankondigt. Op het kerstprogramma van het jaar I961 zijn enkele namen van sopraans aangetekend. Waarom ze niet even vermelden hier. Patrick Mauws zong toen het "Adeste Fideles". Hij had een prachtige stem die Patrick. Verders werden ook nog solonummers gezongen door Willy Kindts, Patrick Lateur, Carlos Meersman, Herman Mestdagh, Johan Pieters, Christ Coussement, Roland Lavens en Johnny Vanderheeren.
Och, we wilden maar dat we hier de namen van al de sopraans konden optekenen die ooit in het Beverse koor gezongen hebben. Maar dit is onbegonnen werk. Het zijn er tientallen en tientallen geweest en volledig zouden we toch nooit kunnen zijn. Beter dan maar er niet aan te beginnen. Wie ze ook zijn echter, we groeten ze met warme genegenheid. Ook zij maken deel uit van onze grote zangersfamilie. Ondertussen kunnen we ook nog eens kijken hoe het mannenkoor ervoor stond in I961. Er is een ledenlijst uit die tijd bewaard. Zie maar: Hubert Ameye, Gentiel Callewaert, Roland Decaluwe, Michel Debrouwere, Marcel Desmet, Marcel Himpe, Arthur Kerkhove, Jaak Meersman, André Ostijn, André Nolf, Arseen Roobroeck, Eric Sabbe, Willy Stevens, Lucien Vancraeynest, André Vandermeiren, Germain Vandorpe (Gentstraat), Godfried Vandevoorde, Paul Vercruysse, Lucien Vereecke, Hubert Velghe, Robert Meersman, Lucien Meersman. Weerom waren dus enkele nieuwe namen opgedoken. En dat was broodnodig. Heel wat oude vrienden immers konden er niet langer meer bij zijn. Wie oplettend toekijkt, ziet dat er in het koor altijd een druk komen en gaan geweest is omheen een kern die vast aaneengesnoerd bleef.
Och, dat gedurig veranderen is heel natuurlijk tenslotte. Weet een mens ooit waar hij in zijn leven zal belanden? De ene verhuist. De andere krijgt nieuwe levensvoorwaarden voor de voeten geschoven. En zo gaat het verder. Er zijn duizend en één zaken die een mens van zijn liefhebberij kunnen aftrekken. Haar, hoe het ook zij, als je ergens een oud-zanger ontmoet dan spreekt hij altijd met weemoed over de goede dagen van weleer. Tot zover hebben we enkel gesproken over uitvoeringen op Kerstmis. Het is echter duidelijk dat ons koor ook bij andere kerkelijke feesten naar buiten kwam. Evengoed als vroeger trouwens. Pasen, Pinksteren, de Ommegang, de Kermis, Allerheiligen, het waren allemaal dagen waarop de Bevernaars vragend zouden opgekeken hebben als we niet met iets speciaals uitpakten. Met die kerkelijke feesten was de kous nog niet afgebreid. De mensen gingen meer en meer beroep doen op ons. Ze hielden van hun koor en pakten er graag mee uit tegenover vrienden en kennissen. Sommigen hadden er wel een paar duiten voor over om ons bij bijzondere gelegenheden te laten optreden in de kerk. Zo hebben we in het jaar I963 gezongen bij het gouden huwelijksjubileum van Achiel en Euphrasie Vancraeynest.
Dat eigenste jaar ook hebben we voor het eerst de Sint-Jozefsmis opgeluisterd voor de Interlin. Ook voor huwelijksmissen werden we gevraagd. In I965 zongen we bij het huwelijk van Lieva Rigolle. De eerste van een reeks die ondertussen reeds behoorlijk lang geworden is. Het bracht allemaal zaad in het bakje. En is er nu iets wat een kas broodnodiger heeft? Natuurlijk dat we niet altijd met onze rekening klaar stonden. Je kan toch geen geld vragen voor het zingen van een eremis bijvoorbeeld. Neenee, we weten nog wel iet of wat hoe het in de wereld hoort. Ook bij een zanger die huwt moet je niet pogen de duiten uit zijn zak te persen. Maar bierbonnetjes hebben we nooit afgeslagen. Nogal duidelijk. Je moet toch niet katolieker willen wezen dan de paus zelf.
In het jaar I963 zijn we ook eens de hoogmis gaan zingen in de Pius X kerk te Kortrijk. We hebben er een beste indruk van bewaard. Een sobere kerk, niet te groot, en met een akoestiek als in een koncertzaal. Het waren hoofdzakelijk latijnse motetten die we daar brachten. 0 salutaris hostia, Panis angelicus, en dergelijke meer. Om het eigene der mis hoefden we ons niet te bekommeren. De pastoor daar vond dat niet onontbeerlijk. Op de terugweg zijn we daarna nog een serenade gaan brengen aan Paul Decavel en Lieve Vandorpe. Twee jonge Bevernaars, verwant aan de helft van het koor, die toen in Kuurne woonden. Steeds hebben die twee met ogen groot van heimwee naar hun geboortedorp teruggeblikt. Ze beleefden deugd aan ons optreden. Dat zagen we genoeg. Hun middagdutje hebben ze er echter bij ingeschoten toen. Je kan zangers in je huis halen als je daar lust toe hebt. Wanneer je ze echter kwijtraakt, is een andere zaak.
De wereld verandert. Sinds de laatste Wereldoorlog is onze samenleving op een stroom gaan lijken die al sneller en sneller aan het vlieten is. We zitten er midden in en we worden meegesleurd. Je kan tegenwor-stelen. Natuurlijk. Je kan zelfs trachten tegen stroom in te zwemmen. Maar dan spat het schuim je om de oren en slaan de golven je in het gezicht. Je raakt vermoeid en uitgeput en meedrijven doe je toch. Zo is dat nu geworden. Een stroomversnelling. Niemand weet waar die ophouden zal. Ook de Kerk kwam in die vloed terecht. De "rots in de branding" deed het niet meer. Een aftands beeld dat niet langer door werkelijkheid werd gedekt. Het bleek immers dat het godsvolk niet veilig op een enorm steenblok zit, maar dat het op tocht is naar onbekende verten, God tegemoet. In de Kerk werd de klemtoon verlegd van de hierarchie naar dat pelgrimerende volk. Het werd zelfs duidelijk dat dit volk de werkelijke Kerk is. Datgene waar het eigenlijk om begonnen is. Dat alles had zijn gevolgen. Ook in Beveren. Gedaan dus met de latijnse gebeden waar enkel de pastoor en de dokter en de apoteker iets van begrepen. Gedaan ook met de missen waarin de priester het volk zijn rug toekeerde en angstvallig het altaar afschutte. Kristus kwam weer terug onder het volk. De belemmeringen tussen Hem en de zijnen werden opgeheven. Begin I965 werd ons altaar naar de kerkgaande menigte toegedraaid. Daarmee werd volledig duidelijk dat ook wij aan de Tafel genodigd waren. De gebeden en lezingen werden in het nederlands gehouden. Het waren afschuwelijke vertalingen nog wel, maar we begrepen er toch reeds iets van.
Ook de zangers werden een pelgrimerend volk in dat jaar I965. Onze tocht was echter niet zo bijster groot. Hij begon op het dokzaal achterin de kerk en eindigde vlak voor het altaar van Sint-Jan. Ons harmonium voerden we mee zoals eertijds de Israelieten hun Arke des Verbonds. Voor dat altaar was onze plaats voortaan. Het volk zong nu immers mee en wij waren voorzangers geworden. En betaamt het dat een voorzanger achteraan zit? Er moet orde zijn in de zaken. Aanvankelijk werden zo nog gregoriaanse missen gezongen, terwijl nederlandse psalmen stilaan hun intrede deden. Allengerhand echter verdrong de moedertaal het laatste restje latijn. Ook de gregoriaanse missen gingen tot de folklore behoren. Kyrie, Gloria, Credo, Sanctus, Benedictus, Agnus Dei, we hoorden het allemaal slechts sporadisch meer. Je kan het jammer vinden. Schatten door eeuwen en eeuwen op elkaar gestapeld, werden zo met zorgeloze hand opzij geschoven. In plaats daarvan kwamen allerhande leuke deuntjes, die in de volksgunst klommen en daalden als moderne hits op een platenparade. Het was echter onafwendbaar geworden. Jarenlang was men tè stroef geweest. De waterketel kookte over. Elk beijverde zich om zich zover mogelijk van het oude te distanciëren. De pelgrimstocht gaat echter verder. Veel van wat we thans aanbidden zal onder de voortschrijdende voeten tot gruis vertrapt worden. Enkele parels zullen overblijven. Enkele parels. En staat er niet ergens in een parabel dat je alles verkoopt voor een enkele kostbare parel?
De zangers zijn ietwat onzeker geweest in die omschakeling van latijn naar de moedertaal en van koorzang naar massazang. Och, begrijpelijk is het wel. Ze waren opgegroeid in een traditie die nu zonder veel omhaal in elkaar werd geknokt. Ook hun hoge troon achterin de kerk schoten ze erbij in. Ze zaten thans vooraan te kijk. Onder het waakzaam oog van onze stroeve patroonheilige, Sint-Jan. Gedaan met de heimelijke dutjes tijdens een langdradige preek. Lang heeft die aarzeling echter niet geduurd. Met verbeten energie wisten koster Nolf en dirigent Callewaert de koorleden duidelijk te maken dat hun opdracht niet ineengeschrompeld was tot een peulschilletje. Dat de ganse kerk nu meezong? Prima! Maar wij bleven toch voorzangers zeker? En wie beter dan wij konden het volk leren zingen? We begrepen het. We gingen weer resoluut omheen het harmonium post vatten en stuwden de kerkgaande menigte vooruit. Onder ons impuls werd de kerk van Beveren een zingende gemeenschap. Latijnse gezangen eerst nederlandse daarna. Het werd een heel repertorium.
Op de hoogdagen bleven we echter teruggrijpen naar de oude meerstemmige missen. Dan zaten de mensen stil op hun stoel en genoten. Net als vroeger. Ze hadden thans waar voor hun geld. Kijk- en klankspel was het nu geworden. Langzamerhand echter kwam er sleet op het koor. Langzamerhand en verraderlijk. Onmiskenbaar echter voor wie nauwkeuriger toekeek. Verscheidene zangers begonnen weg te blijven uit de herhalingen. Televisie? Te druk gezelschapsleven? Wie zal het zeggen! Het ergste was dat er geen nieuwe kandidaten meer werden gevonden om de leemten te vullen. Vooral de tenorpartij brokkelde af. Tenorstemmen waren blijkbaar zo zeldzaam geworden als witte raven. De verhouding was verbroken. In het jaar 1967 heeft Gentiel Callewaert meer dan eens mismoedig het hoofd geschud en gezucht dat de liefhebberij eruit was. En toch weet ik een redmiddel, zei hij, toch! Bestaat de parochie niet voor de helft uit vrouwen en kunnen vrouwen niet evengoed zingen als mannen? We bezagen hem wantrouwend. Vrouwen? Wat moeten we daarmee aanvangen in het koor? We hebben niets tegen vrouwen, helemaal niets, maar ....... Daar bleef het voorlopig bij. Nieuwe ideeën moeten eerst gaar sudderen. Kort daarna echter gebeurde iets. Gentiel Callewaert drilde een vrouwenkoortje om een K.A.V.-feest op te luisteren en daar ging de bal voorgoed aan het rollen. Dat vertellen we echter verder.
Op zoek naar inkomsten. Je mag op je hoofd of op je voeten staan, uit een kas kan je nooit meer halen dan erin steekt. Een wet waaraan niet te tornen valt. Die ijzeren wet verplichtte ons, ook na 1956, bij tijd en wijle uit onze schelp te komen om aan wat centen te geraken. Reeds in het genoemde jaar I956 hadden we het zangspel "Smidje Smee" voorbereid. Het was een olijk stuk. De volkse wijsjes lagen er met kwistige hand in uitgestrooid. We zouden het spelen in de zaal van het Klooster op de eerste zondag van december. Toen overleed meester Stevens en van spelen op die zondag was natuurlijk geen sprake. We zouden de rouw om onze vroegere dirigent op flagrante wijze geschonden hebben. De uitvoering werd verschoven naar 7 februari I957. Het werd een groot sukses toen. Joris Uyttenhove speelde de rol van zijn leven als baarlijke Satan, terwijl Jozef Lagaisse goud waard was als het olijke Smidje Smee. Er was een netto overschot van ongeveer zesduizend frank. In februari I958 hadden we een avond samen met het koor van het Waregemse H.-Hartkollege. Er was tamelijk veel belangstelling, maar onze gasten uit Waregem gingen met de grootste winst lopen. De juiste formule was het alleszins niet om onze kas bij te werken.
Op 15 februari van het jaar I959 waagden we het nog eens met eigen krachten. De grote opkomst uit de gloriedagen was er echter niet meer. Blijkbaar was het stramien glad versleten. Jammer, want op dat stramien hadden we borduurwerk gemaakt dat aardig wat duiten in het zakje bracht. Ach, de kruik gaat zolang te water tot ze breekt. Maar ons deel uit die kruik hadden we inmiddels toch ruimschoots gekregen. Daarna hebben we er wijselijk een tijdje mee opgehouden. We hadden nu ook iets meer inkomsten uit andere bronnen en voor de rest zaaiden we maar naar de zak.
Begin I964 stond het licht andermaal op rood. Hel blekkerend rood dit keer. Robert Meersman kwam ons met gefronste wenkbrauwen vertellen dat hij van zijn eigen geld had moeten bijpassen om de rekeningen van het koor te betalen. We waren failliet op dat ogenblik. Schandelijk failliet! We zaten er een poosje verslagen bij toen. Niemand die een woord sprakt tenzij dan om een nieuwe pint te vragen. Tot er ons plots een licht opging. Hé zeg, waren er geen gemeente-raadsverkiezingen in oktober dat jaar? En als we nu eens een zangfeest gingen geven op de zondag vlak voor de verkiezingen? De dorpspolitiekers zouden erop afkomen als wespen op een rijpe peer. Zoveel was zeker. En zuinig zouden ze wel niet wezen. Zo geschiedde. Op 4 oktober I964 hielden we een “Muzikale Ontmoeting in Driekwartmaat ". De zaal van het Fonteintje liep bomvol. Onze "vroede vaderen-in-spe " waren er allemaal. Van de eerste tot de laatste. En krenterig waren ze niet. Dat moet ter hunner ere gezegd. De verkiezingen hebben ons gered toen. Met fier opgeheven hoofd mochten we weer vooraan in de kerk gaan zingen. Onze schulden waren betaald en onze kas verkeerde opnieuw in goeden doen.
15-03-2019, 00:00 geschreven door Beverse Weetjes
|