Veloclub Sport na Arbeid Dag op dag, (12-03-1923) is het precies 95 jaar geleden dat er in Beveren-Leie voor de eerste maal sprake was van een veloclub.
De naam van de allereerste Bevernaar die het waagde zich op een fiets te hijsen, valt met geen mogelijkheid meer te achterhalen. Dat is wel jammer. Evenmin weten we wanneer ergens dat gebeurd kan zijn. De man moet in alle geval een durver geweest zijn. Iemand die zich niet stoorde aan het gegaap van zijn samengelopen dorpsgenoten en aan het verre van denkbeeldige gevaar dat hij hals over kop ergens in een sloot terecht zou komen. Onze straten waren toen nog beurtelings zand- of moddergeulen. Allerwegen vond men met water gevulde grachten, waarin lis, eendenkroos en kikkerdril uitnodigend leken te lonken.
De Desselgemse Irma Verbrugghe (toen 99 j), wist te vertellen dat ze in haar kinderjaren de eerste fiets op straat heeft weten komen in Ooigem, haar geboortedorp. De jonge kerel die erop reed had hem zelf gemaakt, met primitief materiaal. Zo waren de "fourchen" van de beide wielen gemaakt uit afgedankte vorken van houten spinnewielen! De overbrenging van de pedalen naar de wielen gebeurde met een vlassen kommelkoord bij gebrek aan ketting.... Niet sterk? Die pientere Ooigemnaar is met zijn vehikel in Kortrijk geraakt en nog heelhuids thuisgekomen ook! Was de eerste Beverse fiets misschien ook iets dergelijks? Het kan, want ze zullen hier wel niet zoveel dommer geweest zijn dan "over Leie".
Niet het minste benul dus van hoe het eigenlijk begon. Toch weten we dat de fiets zeer snel ingeburgerd raakte in Beveren. In 1894 al werd er bij ons een politiereglement uitgevaardigd voor het fietsenverkeer op de weg Gent-Kortrijk. Wat het vertrouwd worden met de fiets op het dorpsleven voor gevolg had weten we dank zij pastoor Jozef Neurath. In zijn Liber Memorialis tekende hij ten jare 1907 aan dat er toen op het dorp al meer dan 200 fietsen waren. Meer dan 200 fietsen voor zowat 1.700 inwoners! Dat scheen de strenge man maar matig te bevallen. Voor burger en werkman vond hij dat "tweewielig gevaarte" wel een gerieflijk iets, maar bij de jeugd lagen de kaarten dan toch helemaal anders. De jongelui spaarden en zaagden hun ouders de oren van het hoofd om aan een velo te geraken en als ze er dan een hadden, trokken ze er 's zondags op uit in het omliggende om bier en vertier te zoeken. Donderpreken haalden niets uit hiertegen en evenmin de wijze vermaningen die onderpastoor Lebbe ten beste kon geven. Mismoedig tekende pastoor Neurath aan dat de fiets de dood was van de zondagsschool en van de vespers en het lof in de kerk.
Een Beverse drankgelegenheid die het duidelijk op dergelijke uitzwermende jongelui gemunt had, was de herberg "In de Rust der Wielrijders" op de Bulkenhoek. Ze werd in 1904 geopend door Pieter Labens. Waarom die Pieter herberg wou houden wordt algauw duidelijk als we er even het bevolkingsregister bij halen. Hij had vier dochters tussen 16 en 24 jaar. Het moet daar vaak een lustige bedoening geweest zijn 's zondags. Die herberg werd later omgedoopt tot "Het Duivensport" en brandde omstreeks 1970 totaal uit. Ze werd niet meer herbouwd. In 1982 werd het perceel ingenomen door de monding van de nieuwe Deerlijksestraat op de Kortrijksestraat.
Was de geestelijke overheid niet al te opgezet met de fiets en de fietsers, de burgerlijke was het soms al evenmin. Om heel andere redenen evenwel. Op 2 december 1913 gaf de Prokureur des Konings te Kortrijk een circulaire uit waarin hij wees op de ergerlijke en gevaarlijke toestanden in het verkeer. Naast klachten over karren, wagens en auto's, had hij er ook over de fietsen. Vele ervan waren niet voorzien van een waarschuwingsbeI. Andere hadden geen licht en er waren er zelfs die het helemaal zonder remmen moesten stellen. Jaren geleden sakkerde de politie dus al over fietsers, zonden die ook heden ten dage nog schering en inslag zijn!
Toen de Duitsers hier in 1914 binnenvielen, was het gauw gedaan met fietsen. Het begon ermee dat de rubberen fietsbanden opgeëist werden. Natuurlijk. De Duitse rubberaanvoer van overzee was afgesneden en dus... Die opeising moet ergens in 1915 of 1916 gebeurd zijn. Wie door de Duitse "Markenpakkers" -de Feldpolizei- gesnapt werd met banden op zijn fiets kreeg een fikse boete, zoniet erger. En wat is een fiets nu zonder banden?
De Desselgemse pastoor Jozef Coussement schrijft in zijn oorlogsdagboek dat in Desselgem op 13 juli 1917 alle fietsen en fietsenonderdelen moesten ingeleverd worden. Op Desselgem-Plaats brak men die dag bijna de benen over de hele of halve velo's die, op order van de Duitsers, naar Callu's schuur in de Ooigemsestraat moesten gebracht worden. In Beveren zal het er niet anders toegegaan zijn die dag, want het hing eveneens van de Desselgemse Kommandantur af. Toch waren er lui die niet van hun fiets konden scheiden en het Duits bevel doodgemoedereerd aan hun zolen lapten. Een van hen was de thans nog levende Bevernaar Jules Debraeve. Die hing zijn "Durkopf" gewoon in de brede schouw van de open haard bij hem thuis, en metselde hem in. Na de oorlog schoot er van de banden noch de rest niet veel meer over dat nog deugdelijk was.
In november 1918 was de oorlog voorbij en al spoedig braken betere tijden aan dan men ooit gekend had. Het zou wel niet zo lang duren, maar ze waren er dan toch. Vergeleken bij vóór de oorlog waren het leven en de mentaliteit in de dorpen aardig wat veranderd. De vier lange oorlogsjaren misten hun invloed niet. Honger en vrees voor de Duitsers sloegen om in feestroes en vrijheidsdrang. De dorpsbewoners hadden nu iets van de wereld gezien daarbij, al waren het dan maar feldgraue uniformen, pinhelmen, kanonnen, tanks en vliegtuigen met tenslotte, vanaf eind oktober 1918, bevrijders van het meest diverse pluimage. Aan de andere kant waren daar de eigen frontsoldaten die teruggekeerd waren en in het dorp voorlopig de hoge toon voerden. Gedurende vier jaar hadden ze invloeden ondergaan die totaal dorpsvreemd waren en hadden ze ver verwijderd geleefd van het gezag van pastoor, burgemeester en veldwachter. Na de oorlog was de sfeer totaal veranderd in een dorp als Beveren en nooit meer zou het nog worden zoals vroeger. De fiets en de fietserij deelden in de algemene uitbarsting van levensdrift. In de eerste paar jaar werd vermoedelijk nog op de meest bizarre en samengeflanste vehikels gereden, maar algauw kon men weer aan een velo geraken die een velo was. Net als vóór de oorlog werden weer straatkoersen gehouden. De jongeren waren er verzot op. Elk waande zich goed op weg om een Cyriel Vanhouwaert, een Flip Thijs of een Lucien Buysse te worden.
In het Jaar 1923 waren in Beveren twaalf jonge kerels die aardig wat fietsen konden en het in eigen dorp en ook in het omliggende tegen vreemden opnamen. Jonge beginnende wielrenners eigenlijk. Dat er twaalf waren in zo een klein dorp, bewijst alleen al hoe buitengewoon populair de wielersport toen was. Van dat dozijn was er evenwel slechts één die een vergunning aangevraagd en van de B.W.B. ook verkregen had. Die ene was Jozef Velghe, de toen 24-Jarige zoon van Henri Velghe en Leonie Ducatteeuw. Dat gezin woonde in de huidige Sint-Jansstraat, schuin tegenover de hofstede De Robijn. Koersen was mooi, maar het duurde lang en je moest bij de goeien zijn vooraleer het wat geld opbracht. Tot het zover was, had een beginnend renner evenzeer te kampen tegen onkosten allerhande als tegen de konkurrentie. De meesten lieten het daarom na enkele tijd maar liever steken. Om dergelijke beginnelingen moreel en fianciëel te steunen en om zelf wedstrijden in te richten zodat ze zoveel mogelijk gelegenheid tot koersen vonden, werd op veel plaatsen een wielerclub opgericht. Zo in Desselgem in het jaar 1922.
Op 12 maart van het jaar 1923 Nu zaten in Beveren een paar mensen bijeen in de herberg "In Sint-Jan", bij slager en herbergier René Bostoen. Het waren René Bostoen zelf, de "ouderse jonkman" Theofiel Debaere, de een paar jaar voordien in dienst getreden gemeentesekretaris Achiel Vancraeynest, en de daarnet genoemde wielrenner Jozef Velghe. Dat de laatste erbij was, mag ons doen aannemen dat het gesprek hoofdzakelijk over velokoersen ging. Achiel Vancraeynest van zijn kant was geboren en getogen Desselgemnaar. Tot een paar jaar voordien was hij er ten andere veldwachter geweest. Hij moet dus het fijne geweten hebben van de daar ontstane veloklub "De Leiezonen" en wellicht verdroot het hem een beetje dat hij op dat moment geen Desselgemnaar meer was. Hoe het ook zij, men kan gemakkelijk raden welke richting het gesprek uitging. Bij elke nieuwe pint werd het alsmaar duidelijker dat ook Beveren een dergelijke veloklub moest hebben. En het is niet bij herbergpraat en biervoornemens gebleven. De Beverse Veloclub werd een feit. Weldra gaan we nog wat verder grasduinen bij de Beverse veloclub 'Sport na Arbeid' Bron Onder de Clocke
12-02-2018, 08:12 geschreven door Beverse Weetjes
|