Beverse Weetjes in een andere taal lezen klik hier.
Dropbox
Druk op onderstaande knop om een foto en bijhorende tekst te versturen.
E-mail Beverse Weetjes
Uw vereniging organiseert een activiteit, u hebt iets te vieren, u hebt een nieuwtje te melden... Druk op onderstaande knop en stuur uw activiteit...., door.
E.H. Luc Suys was de laatste pastoor in Beveren-Leie. Van 1990 tot eervol ontslag in 2011. Eind april 2014 ging hij zich in zijn geboortedorp, Lauwe vestigen. Overleden op 12 december 2016.
Schijn bedriegt...
Schijn bedriegt soms zozeer dat je zou willen dat mensen, net als levensmiddelen, voorzien waren van een etiket met de ingrediënten.
Bron: Blog Valerieke's Ditjes en Datjes
Plaatselijke info
Onderwijs
Beverse verenigingen
Leonard Lodewijk De Bo Beveren-Leie 27-09-1826 Poperinge 25-08-1885 Klik hier om het Westvlaamsch Idioticon te lezen
Een andere goede bekende van de Beverse schooljeugd van die dagen was de Harelbekenaar Nooimoe. Eigenlijk heette hij Henri Dewijn, maar er was niemand van ons die dat wist. Ik moet hem toen zo dikwijls en intens bekeken hebben, dat ik hem nu nog moeiteloos voor mij kan oproepen. Nooimoe had een ruw doorgroefd gezicht, met roodomrande ogen en melancholiek neergetrokken mondhoeken. Op zijn hoofd droeg hij onveranderlijk een zwarte klepklak en om zijn hals was een rode zakdoek geknoopt. Een kop om te tekenen eigenlijk.
Nooit heeft iemand Nooimoe zien lachen. Hij keek altijd star in de verte. Zeiden we ju dan antwoordde hij omme en zeiden we omme, dan antwoordde hij ju. Dat was alles wat er door de schoolbengels uit hem te krijgen was. Zo sjokte Nooimoe de wegen langs, op zoek naar konijnevellen. De zak die hij op zijn rug meesjouwde, deed hem altijd een beetje gebogen lopen. Jarenlange ervaring had hem de plekken leren kennen waar voor hem iets te halen kon vallen.
De mensen daar hielden van hem. Ze zouden hun vellen niet licht aan iemand anders verkocht hebben. Het kwam misschien door zijn beleefde bescheidenheid. Ongewoon eigenlijk bij een zwervend konijnepiet. Naar de Harelbeekse trant van die dagen sprak hij de huismoeders steeds aan als Vrouwe. Iedereen zal moeten toegeven dat het gedevalueerde medam heel wat ordinairder klinkt.
Had de vrouwe een konijn dat geslacht moest worden, dan wilde de gedienstige Nooimoe dat ook wel doen. Hij nam het spartelend beestje tussen zijn knieën, sneed het handig en snel de strot door en liet het dan uitbloeden boven de messing. Dan hing hij het op aan een nagel in muur of kotdeur, om het te vlaan en te kuisen. Betalen voor dat karweitje? Nooimoe schudde het hoofd. Het vel is al genoeg, Vrouwe! Hij stopte het in zijn zak bij de rest en sjokte weer verder. Ju! Omme!
Saa Nachtergaele was een andere goede bekende. Eigenlijk schrijf ik dat Saa verkeerd. We spraken het zo ongeveer uit als Soa. Wie vertrouwd is met ons dialect zal wel weten hoe het moet. Die Saa nu was ook barbier, maar dan op ietwat groter schaal dan Mentie Vandenbroucke. In zijn huisje op het Ganzenpaneel, naast Het Lam, kon men de dag door terecht om zijn haar te laten knippen of zijn baard te laten scheren. Natuurlijk dat hij ook heel wat schooljongens over de vloer kreeg. Om op zijn diensten beroep te mogen doen, hadden we veelal vader moeten overtuigen dat diens eigen haarsnijkunst maar was om zo te laten.
Saa nam zijn stiel ter harte. Dat moet gezegd. Trekt het niet, manneke? vroeg hij soms bezorgd onder het knippen door. Nu, het mocht trekken dat het water in onze ogen sprong, we zouden geen kik gegeven hebben. Alles liever dan dat vader weer ons haar in trappen sneed, of alles wegmaaide tot er slechts een miezerig floefloetje meer overbleef.
In die dagen werd de herberg De Roopoorte opengehouden door Jan Baptist, Gaston en Clothilde Debaere. Tiste, Stonkie en Clotje! Twee broers en een zuster die bij elkaar gebleven waren tot ze het trouwgeld niet meer waard waren. Bij die drie oudere jonkheden waren alle bengels van de wijk goed thuis. Vooral dan die uit de Reke, achter de Roopoorte. Die waren in Baerkes boomgaard evengoed thuis als de eigenaars zelf en wisten precies wanneer appels en peren naar de rijptijd toegingen en op welke bomen de beste vruchten stonden.
Stonkie kwam wel vaak al sakkerend in zijn boomgaard geschoten als hij verdachte beweging zag tussen stammen en gebladerte, maar zijn benen waren te stram geworden voor snelle verplaatsingen. We zaten al veilig ergens achter een muur of een haag, als hij hijgend het oord van de misdaad bereikte.
Stonkie kwam dikwijls buurten bij grootvader Vandenbroucke. Ze waren beide op die hoek geboren en getogen en konden herinneringen ophalen van jaren en jaren ver. Ik zie ze nog zitten, elk aan een kant van de buizestoof. Stonkie pafte aan zijn roodstenen pijpje en blies de hele keuken vol bijtende tabakswalm. Die tabak bewaarde hij in een gedroogde varkensblaas. Hij bond ze toe met een rood lint, of doodgewoon met een touwtje als nieuw lint hem te duur leek.
Grootvader Vandenbroucke rookte niet. Vroeger had hij het wel gedaan. Heel veel zelfs. Op een keer echter was hij bij zijn morgenpijpje onbarmhartig aan het hoesten gegaan. Hij had het ding toen in de haard aan gruizelmenten gesmeten en nooit nog naar tabak omgekeken. Zo een vent was hij. Weldra meer