Groei en bloei van het Beverse St.-Gregoriuskoor (deel 2) "De parochie had nlet veel moeite om een opvolger voor Leo Schotte te vinden. Reeds op 6 oktober 1907 liet AMANDUS DE BUCK het orgel dreunen en luisterden de Bevernaars opgetogen naar die nieuwe stem.
Amandus De Buck was geboortig van Kruishoutem en was voordien reeds koster geweest te Beerst bij Diksmuide. Ook hij zou hier niet overmatig lang blijven, want in 1922 liet hij zich door de aanbiedingen van de pastoor van Varsenare verleiden. Amandus had het nog moeten meemaken dat zijn orgel bij de doorbraak der geallieerden in 1918 zwaar beschadigd werd en een beetje mistroostig had hij daarna met een pover harmonium genoegen moeten nemen.
Amandus De Buck vertrok dus en eens te meer stond de parochie zonder koster. Men schijnt toen in 1923 nog een hengel uitgeworpen te hebben naar Maurice Titeca, die koster was te Desselgem maar in Beveren woonde. Koster Titeca vroeg echter een jaarlijkse vergoeding van duizend frank aan de gemeente en dat vonden onze wijze vaderen bar veel. Met tweehonderd vijftig frank wilden ze wel over de brug komen, maar méér konden ze er niet aan besteden. De onderhandelingen sprongen dan ook al spoedig af.
Intussen echter was Ernest Lebbe hier pastoor geworden. Pastoor Lebbe had wijze lessen getrokken uit dat gedurig komen en gaan van kosters. Kon hij niet beter een jonge Bevernaar voor deze bediening laten opleiden? Toch dom om daar niet vroeger aan gedacht te hebben. En wist hij niet reeds een knaap te zitten die voor de taak als geknipt scheen? Niet voor niets was Ernest Lebbe hier dertig jaar onderpastoor geweest. Hém moesten ze de parochie niet leren kennen! Zo ging hij dus maar eens praten met Hektor Nolf en diens echtgenote Bertha Samyn. Hij vertelde ze wat prachtige oplossing het zou zijn als hun zoontje André, dat baasje met zijn wondermooie stem, het tot koster van Beveren zou kunnen brengen. Maar eerst moet er geleerd worden, beste ouders, eerst moet er geleerd worden! Een zwaar hoofd moeten ze er zich echter niet in maken. Pastoor Lebbe zou dat eens beredderen zie! En zo gebeurde het. André Nolf, die toen dertien geworden was, ging in de leer bij meester René Vandekerckhove te Deerlijk, en oefende het geleerde in op de piano bij meester Algoet, of op het harmonium bij pastoor Lebbe. Al spoedig begon hij ook het orgeltje te bespelen dat intussen door zijn oorlogssmarten heen geholpen was. In oktober 1924 was hij reeds zo ver dat hij zijn eerste begrafenisdienst kon zingen en spelen. Het was voor Edonie Vandermeiren, echtgenote van Charles Benoit. Veertien jaar was hij toen. Wie doet het hem na, zou je vragen. Ondertussen was het wel gesukkel geweest met de kerkzang in Beveren. Natuurlijk kon je altijd rekenen op de steun van kerkbaljuw Pol Nolf, maar slechts weinigen werden in hun godsvrucht gesticht door zijn zangkunst. Hij had ook zo bitter weinig troeven in handen, die kerkbaljuw. Geen harmonium. Geen orgel. Enkel de steun van zijn geleerd missaal, waar hij dan nog geen snars van begreep. Gelukkig waren daar nog meester Algoet die met zijn knapenkoortje de hoogmis opluisterde, en de kosters uit het omliggende, die een handje kwamen toesteken als er een bijzondere huwelijksmis moest gezongen worden of een begrafenis.
Een van de kereltjes die meester Algoet in zijn koortje had, was het pientere Tuurke Kerkhove. Een ventje met een stem als een nachtegaal. De oppermeester zelf kon er verrukt staan naar luisteren. Zo hoog en zo zuiver en toch zo krachtig. Als daar geen achttienkaraats tenor uit groeide, dan wist hij het zelf niet meer. Aan de kostersmizerie kwam definitief een einde toen André Nolf in 1927 zijn diploma behaalde en officieel als koster van Beveren werd aangesteld. Pastoor Lebbe was gerust toen. De parochie zou zich in lange tijd geen zorgen meer hoeven te maken. Het oude kerkorgel. Je kan over kosters schrijven zoveel je wil, als je met geen woord rept over het orgel dat ze bespeelden, dan ben je er nog niet. Eigenlijk vernemen we voor de eerste maal iets over een orgel omstreeks 1745. Jan-Baptist De Geyne was hier toen pastoor. Een kribbige baas die De Geyne. Iemand die een grote mond kon opzetten als hij dacht dat men hem op de tenen trapte. Toch had hij ook wel zijn goede kanten. Zo liet hij een dokzaal plaatsen in de kerk van Beveren en kocht hij een orgel. Betekent dit dat de kosters het voordien zonder moesten stellen ? We weten het niet zo precies. Er is echter wel de vermelding van een testament uit het jaar 1728 , waarin gezegd wordt dat de koster één pond moest krijgen en de orgelist twaalf schellingen, voor het zingen van het jaargetijde dat op te dragen was voor Christine Van Honnacker. Die Christine had een hofstedeke geschonken aan het O.L.Vrouw-altaar van onze kerk, onder beding dat ieder jaar een dienst zou gezongen worden voor haar zielerust. Als in dit testament gesproken wordt van een orgelist; dan kan je moeilijk verder dan besluiten dat er ook een orgel moest zijn. Wat meer is: er is sprake van een koster en een orgelist! We stonden er dan goed voor zou je zo zeggen. Wat er van zij, omstreeks 1745 was pastoor De Geyne van oordeel dat Beveren een orgel moest hebben. Een goeie zeventig jaar later had dit orgel grondige herstellingen nodig. Misschien tengevolge van onheuse behandelingen tijdens de Franse bezetting. Pastoor Delahousse heeft dit opgetekend. Duizend gulden heeft hij ervoor moeten betalen aan orgelbouwer Van Peteghem van Gent, en duizend gulden was een fors bedrag in die tijd. Haar het instrumen zal dan ook weer in prima konditie geweest zijn. Daar stond de naam van de meester-orgelbouwer borg voor. Intussen was er een nieuwe kerk gebouwd geworden in 1781, en het dokzaal van Jan-Baptist De Geyne had er moeten aan geloven. Het is dezelfde pastoor Delahousse die gezorgd heeft voor een nieuw. Een zwaar stuk was het, helemaal in acajouhout uitgevoerd, en gesteund door twee houten pilaren. De enige pilaren die de kerk van Beveren rijk was. In de balustrade van dit dokzaal heeft Peter Benoit ooit nog zijn naam gekerfd. Hij kwam inderdaad graag ons klein maar klankrijk orgeltje bespelen.
Dit orgeltje had het in 1918 weer erg te verduren. In oktober van dat jaar dreven de geallieerden de Duitsers over de Leie terug, maar zonder zwaar kanonvuur ging dit niet. De kerk van Beveren moest verscheidene voltreffers verwerken en het orgel deelde van de brokken mee. Enkel in 1923 kon Anneessens uit Menen het weer speelklaar krijgen. En zo hebben wij het dan gekend. Een klein orgel. Eén handklavier, betrekkelijk smal, en een voetklavier. Links en rechts zaten de registertappen. Ook al niet zo veel. Direkt boven het klavier was de orgelkast gebouwd. Alles was dus één stuk. Het orgel werd toen elektrisch aangedreven, maar ernaast stond ook nog het kastje met de hefbomen die handbediening van de blaasbalg mogelijk maakten. Een klein orgeltje dus, maar het kon onze oude kerk tot in de verste uithoeken met zijn rijke klanken vullen. Velen hebben later met weemoed daaraan teruggedacht.
Enkele jaren later kwam dan de doodsteek. De Duitsers wilden weer de Leie over en, toen de Belgen zagen dat niets ze ervan kon weerhouden, bliezen ze onze kerk op. Op die 23e mei van het jaar 1940 was het voorgoed met ons orgeltje gedaan. Wat planken en een hoopje verwrongen pijpen was alles wat ervan overbleef. Tot in 1971 hebben we moeten wachten op een nieuw pijporgel. Daartussen lagen jaren en jaren van gesukkel met dubieuze instrumenten allerhande. Maar dit vertellen we later. Om deel 1 te lezen klik hier.
18-02-2019, 00:00 geschreven door Beverse Weetjes
|