Archeologische opgraving site Schoolstraat - Roestraat Beveren-Leie
Naar aanleiding van het archeologisch onderzoek geven we hier een kort rapport. We verwijzen eveneens naar een eerdere video bijdrage, klik hier om deze te bekijken.
Niets uit deze uitgave mag zonder bronvermelding worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door print-outs, kopieën, of op welke andere manier dan ook.
Beverse Weetjes dank dan ook Jeroen Vanden Borre en Bart Verschelde.
In het kader van het archeologiedecreet (decreet van het Vlaams Parlement 30 juni 1993, houdende de bescherming van het archeologisch patrimonium, inclusief de latere wijzigingen) en het uitvoeringsbesluit van de Vlaamse Regering van 20 april 1994, is de eigenaar en gebruiker van gronden waarop archeologische waarden zich bevinden, verplicht deze waarden te behoeden en beschermen voor beschadiging en vernieling. In het licht van de bestaande wetgeving heeft de opdrachtgever beslist, in samenspraak met het Agentschap Onroerend Erfgoed, eventuele belangrijke archeologische waarden te onderzoeken voorafgaande aan de verkaveling van het terrein. Dit kan door behoud
in situ, als de waarden ingepast kunnen worden in de plannen, of ex situ, wanneer de waarden onomkeerbaar vernietigd worden. Aangezien behoud in situ niet mogelijk is, is gekozen voor een prospectie met ingreep in de bodem gevolg door een archeologische opgraving.
De archeologische opgraving met ingreep in de bodem werd uitgevoerd van 17 november 2011 tot 23 november 2011 met gemiddeld vier archeologen en één assistent. Projectverantwoordelijke was Jeroen Vanden Borre. Olivier Van Remoorter, David Janssens, Nick Krekelbergh, Niels Janssens, Lise Cox en Jeroen Tempelaere werkten mee aan het onderzoek.
In opdracht van WAGSO Waregem heeft BAAC bvba een archeologische opgraving uitgevoerd op het plangebied aan de Schoolstraat en de Roestraat te Waregem in het zuidoosten van de provincie West-Vlaanderen. Het plangebied heeft een oppervlakte van 1,1 ha en was voor aanvang van het onderzoek onbebouwd.
Tijdens de opgraving werd een werkput aangelegd met een totale oppervlakte van 1350 m² ofwel 12,30% van het te ontwikkelen terrein. De locatie van deze werkput was gebaseerd op de resultaten van het vooronderzoek, uitgevoerd door BAAC eerder in 2011. Op de betreffende locatie heeft de opdrachtgever een verkaveling gepland.
Het terrein bevindt zich op een droge, open kouter langs de oevers van de Leie, waardoor twee mogelijk tot de Romeinse tijd teruggaande wegen liepen. Gezien de locatie werd door het agentschap Onroerend Erfgoed aanbevolen een vooronderzoek uit te voeren in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. Verspreid over het terrein werden een aantal archeologische sporen aangetroffen. In het zuidoosten van het terrein lag een ven dat intentioneel gedempt werd en laatmiddeleeuws en verspit Romeins materiaal bevatte. Ten noordwesten ervan kwamen enkele greppels en clusters van paalsporen en kuilen voor. De meeste sporen werden als laat-middeleeuws (13de-14de eeuw) gedateerd.
12de-eeuwe vondst
Tijdens de archeologische opgraving werden een 12de-eeuwse huisplattegrond, een bijhorende spieker en palenrij aangetroffen. Dit bewoningsareaal bevindt zich ten noordwesten van het ven en werd afgebakend door een greppel. Kuilen aan de rand van het ven wijzen op activiteiten rond het water. Na het verlaten van de site werden grachten aangelegd om het terrein af te wateren (13de-14de eeuw). Nadien werd het ven opgevuld om de grond in cultuur te kunnen brengen.
Hoewel er tot vandaag voor dit gebied geen archeologische vindplaatsen gekend waren, was de kans op het aantreffen van archeologische waarden reëel. Deze verwachting was gebaseerd op het feit dat het plangebied gelegen is op een kouter langs de Leie. Deze kouter werd doorsneden door twee, mogelijk tot de Romeinse periode teruggaande, wegen; de Grote Heerweg en de Kleine Heerweg. Ook de vondsten van verschillende archeologica in de buurt van de vindplaats duiden op het hoge archeologische potentieel van het plangebied.
CAI-locatie 70232 verwijst naar de vondst van roerende archaeologica uit zowel het mesolithicum als de Romeinse periode. Ook locatie 73532 verwijst naar roerende archeologica, dit maal uit de steentijd. Locatie 72482 vermeldt enkele roerende archaeologica uit de Romeinse periode en de Sint-Janskerk, die een middeleeuwse oorsprong kent. Locatie 76043 ten slotte wijst op bewoning uit de volle middeleeuwen. Hier werden eveneens sporen aangetroffen uit de Romeinse periode en het neolithicum.
Gevonden aardewerk
Het gaat in totaal om 184 scherven.
De aardewerkvormen die in het onderzochte aardewerkensemble aangetroffen werden zijn de volgende: de kogelpot, de tuitpot, de kom, de beker en de teil.
Binnen de aardewerkvormen kan er een chronologisch en vormelijk onderscheid gemaakt worden tussen de oudste fase en de jongere fase.
In de oudste fase bestaat het aardewerk ensemble quasi volledig uit kogelpotvormen, m.a.w. de kogelpotten en de tuitpotten. De beker komt ook met één exemplaar voor, net als de kom.
Voor de jongere periode kan er opgemerkt worden dat de vormen nu de teil en de kom zijn.
De kogelpot is veruit de belangrijkste vorm binnen het aardewerk. Waarschijnlijk zitten er in de categorie "onbekend" nog een aantal kogelpotten, maar door het ontbreken van randen of duidelijk herkenbare elementen zijn deze niet als dusdanig herkend.
Methode van onderzoek
Dit gebied werd in één werkput onderzocht. De afgraving gebeurde met behulp van een kraan van 21 ton op rupsbanden met tandeloze graafbak, waarvan de bakbreedte 1,80 m bedroeg. Tijdens de opgraving werd in de werkput machinaal één vlak aangelegd op het archeologisch relevante niveau; dit onder permanente begeleiding van minimaal twee archeologen. De opgravingsput werd uitgegraven tot op een leesbaar vlak.
De vlakken werden volledig manueel opgeschaafd en nadien gefotografeerd. Alle sporen werden ingetekend en gedocumenteerd aan de hand van beschrijvingen en fotos. De hoogtes, vlakken en sporen zijn ingemeten ten opzichte van exacte meetpunten, die door een beëdigd landmeter uitgezet zijn.
Ondiepe grachten werden volledig omgespit, de diepe grachten gedeeltelijk. Met behulp van een metaaldetector werden eventuele metaalvondsten opgespoord. Beloftevolle sporen werden bemonsterd door middel van 5-liter macrostalen.
Na afloop van het onderzoek werden de werkputten met instemming van het Agentschap Onroerend Erfgoed gedicht. Sporen-, vondsten-, foto- en coupelijsten werden digitaal geregistreerd in het veld. De verzamelde data werden verwerkt tot een gedetailleerd en overzichtelijk grondplan.
Tijdens de verwerking van de opgraving zijn de gegevens van het vooronderzoek meegenomen. Op deze manier werd extra info bekomen over datering en sporen.
21-02-2012, 00:00 geschreven door Beverse Weetjes
|