mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
26-09-2011
Datum
Dit moet me
toch even van het hart. Enkele dagen geleden ontvingen we een mail met een lijstje
van komende afspraken. Als onderwerp kreeg de mail dit mee: datas.
Voor iemand
die zeven jaar Latijn heeft gestudeerd is dat een gruwel. Ik heb dan de neiging
om te zeggen dat het niet datas is, maar datassens.
Ik verklaar
me nader. De meeste mensen weten natuurlijk wel dat het om het Latijnse maar
volledig ingeburgerde woord datum
gaat. Oorspronkelijk betekent het: gegeven, van het werkwoord dare, geven. Hoe komen we dan bij onze betekenis
van datum, de aanduiding van de dag? Dat ging zo: op brieven en officiële
documenten schreef men in het Romeinse rijk en nog lang daarna bijvoorbeeld: datum a.d. IIa Kal. Oct. Of: gegeven op
de tweede dag voor de Kalenden van oktober. Wij zien dat in vele talen nog bij
wetteksten en besluiten van de overheid: gegeven of uitgevaardigd op Omdat het
woord datum altijd verscheen vlak voor
de dagaanduiding, ging men vrij snel dat woord, dat in feite niets te maken
heeft met welke dag van het jaar het is, gebruiken als woord voor die
dagaanduiding. Vandaar datum, date (F),
date (E) enzovoort.
Wij hebben
het Latijnse woord in zijn oorspronkelijke vorm behouden. Voor het meervoud
kunnen we dan twee richtingen uit: ofwel een s toevoegen, zoals gebruikelijk bij
leenwoorden uit het Latijn: collegas, examens, museums. Bij sommige van die
woorden kunnen we ook het Latijnse meervoud gebruiken: collegae, musea en dus
ook data. Het Latijnse meervoud van examen
is examina, maar examens is zo
sterk ingeburgerd dat het wat al te pedant is om nog de Latijnse vorm te
gebruiken.
Zo, dat is
duidelijk. Museum, museums of musea. Datum, datums of data. Het is al te gek om
data, in de betekenis van datums, nog een extra meervouds-s mee te geven en er het
afschuwelijke datas van te maken. We weten immers pertinent zeker dat data
meervoud is, we zullen nooit data zeggen als we datum bedoelen. Een datum, twee
datums of twee data.
Er is ook
een andere betekenis van data, die teruggaat op de oorspronkelijke betekenis
van gegeven. We gebruiken het woord, zoals in andere moderne talen voor
bijvoorbeeld wetenschappelijke gegevens: de data, de gegevens. Dat is altijd
meervoud, in het enkelvoud heeft datum niet die specifieke betekenis van een
gegeven.
Gisteren zag
ik op een Franse website het woord MEDIAS en weer steigerde mijn taalgevoel.
Hoe kan dat nou! Het is hetzelfde verhaal: het Latijnse woord medium, middel heeft als meervoud media en zo gebruiken we het ook, we
spreken van de media. Dat is eigenlijk een afkorting van het Engelse mass media, de grote communicatiemiddelen.
Aanvankelijk spraken wij in het Nederlands ook voluit van massamedia: radio,
televisie, de pers en daarna ook de moderne media (afgekort), zoals de
sociale netwerken Facebook, Twitter en dergelijke. In het Nederlands gebruiken
we terecht alleen media; we kunnen niet spreken van een medium als we het bijvoorbeeld
over TV hebben, we moeten dan een omschrijving gebruiken: een van de media. Een
medium is iets uit de paranormale wereld, een meestal frauduleus persoon die
als tussenpersoon fungeert om zogezegd contact te maken met overleden familieleden.
Het Frans
heeft de term mass media eveneens overgenomen
uit het Engels en ook afgekort tot media.
Maar omdat het een veelgebruikt woord is, heeft men officieel beslist om het
woord te verfransen, eerst een beetje en vervolgens helemaal. Dat maakt dat men
het mag gebruiken als een leenwoord en dan schrijft men les media. Maar dat leest niet vlot, want zonder accent blijft de e
muet, dof: meudia, zoiets. Dus zette
men er een accent op: les média. Voor
het gesproken Frans is dat perfect, maar het oog wil ook wat: in het Frans hebben
de woorden in het meervoud normaal een s, ook als die niet uitgesproken wordt:
un homme, des hommes. Dus besliste
men uiteindelijk dat ook les médias
correct is. Als men het woord dan als titel gebruikt op een website, is het
terecht MEDIAS, men is niet verplicht om een accent te plaatsen op een
hoofdletter, al kan het wel: MÉDIAS. Maar het blijft een vloek voor elke
rechtgeaarde latinist, met of zonder accent. Foei!
Maar ik wou
het vandaag over dat woord hebben: island
en over ons Nederlandse woord eiland, dat net eender klinkt en dezelfde
betekenis heeft. Laten we maar daarmee beginnen. Ei-land, dat zijn de twee
delen. Ei of ij of ie of ee en uiteindelijk a of aa: dat betekent water,
meestal een stroom of rivier in vroeg Germaanse talen. Een eiland is dus een stuk
land in het water, zo simpel is het. Island
is op dezelfde manier gevormd. Maar naast island
heb je in het Engels ook isle,
dat ook eiland betekent, zoals in the
British Isles. Dat heeft echter etymologisch niets met island te maken, maar alles met het Latijn voor eiland: insula, een begrensd stuk land,
bijvoorbeeld door water, zoals InsulaBrittania, maar ook een deel van een
woning, een appartement of flat in een groter gebouw. Insula heeft dan de n verloren, werd isula en zo in het Italiaans isola.
In het Frans viel er gaandeweg nog meer weg en kregen we isla, isle en dan
het huidige île. In het Engels bleef
de s behouden in de geschreven taal, maar zoals in het Frans ook niet in het
gesproken isle (zeg aail).
De Franse
(maar ooit Vlaamse) stad Lille begon waarschijnlijk als een eiland in de rivier,
à lîle dus; in het Nederlands is het
nog altijd Rijsel, ooit ter iessel, waarbij het Vlaams het oude Franse woord isle
overnam als iessel. In het West-Vlaams is de ij altijd ie, we moeten dus eigenlijk
riessel zeggen in plaats van Rijsel.
In het Duits
zeggen we Insel, ook overgenomen uit het
Latijn, maar er is nog een oud woord eiland,
dat nog gebruikt wordt voor een klein eiland.
In het
Spaans is het isla, nog korter dan
het Italiaans isola.
Vreemd, maar
het Nederlands blijkt als enige het eigen eiland behouden te hebben, de
anderen hebben het Latijnse leenwoord overgenomen. Zou het kunnen dat de
rafelige kust van de Noordzee daarmee te maken heeft gehad? Die gedachte lijkt
bevestiging te vinden als we verder naar het noorden gaan. In het Deens is een
eiland Ø, meervoud Oër, zoals in de naam van de Faeröer Eilanden
(Faer zijn schapen). Ø
is dan een vorm van a, zoals ons ei, maar zonder ons land. In het Noors is
het Øy, zoals in het recentelijk
berucht geworden Utøya, letterlijk het verste of uit-eiland van de drie in de
fjord.
No man is an
island.
Categorie:etymologie Tags:etymologie
05-08-2011
Veeleer weleens, of eerder wel eens?
Weleens...
Het is een vreemd woordbeeld voor mij. Ik had het nog nooit zo
gespeld gezien en toen ik het zo tegenkwam in een boek dat ik recentelijk las,
greep ik meteen naar mijn onafscheidelijk Montblanc vulpotlood om snel wel van
eens te scheiden. Maar zelfkritisch als ik ben, ging ik het toch maar eens
nakijken in Van Dale en wat raad je: weleens
staat er zo vermeld, in één woord, met als uitleg: bijw. van frequentie; te
eniger tijd, een keer; een enkele maal; synoniem: soms.
Dus in een zin als: Je ontdekt dergelijke schatten wel eens
op een rommelmarkt, moet je weleens schrijven en niet wel eens. We schrijven
ook weleer als we bedoelen: enige of geruime tijd of zelfs lang geleden. Wel
versterkt dan eer. In weleens is dat ook zo: eens is een enkele keer,
weleens is net iets vaker: soms, af en toe. Van Dale overdrijft als hij het
gelijk stelt met een enkele maal.
Ik ben bereid om mij daaraan aan te passen, als het zo is,
dan is het ook zo en dan moet het maar. Mezelf kennende, durf ik echter niet
beloven dat ik van nu af aan telkens weleens zal schrijven. Het zal nog wel
eens gebeuren dat ik het vergeet.
Overigens moet je ook niet overdrijven, zoals in het bewuste
boek. Er zijn namelijk gevallen waarin er geen enkele reden is om wel en eens
aan elkaar te schrijven. Je kan al aarzelen bij wat ik net schreef: het zal
nog wel eens gebeuren dat . Helemaal duidelijk wordt het in deze zin: Het zou
wel eens kunnen zijn dat . Hier hebben de twee afzonderlijke woorden hun eigen
betekenis behouden, ze aan elkaar schrijven zou de inhoud veranderen, de zin zou
zelfs onbegrijpelijk worden. We bedoelen immers niet dat het soms zou zijn
dat , maar dat, in tegenstelling tot wat men denkt, het meer dan waarschijnlijk
zo is dat , of: het zou goed kunnen zijn dat
Ik citeer uit het (voorlopig mysterieuze, maar daarin komt
spoedig verandering, wees gerust) boek: Deze veelheid van beroeps- en
vrijetijdsmogelijkheden zou echter weleens misleidend kunnen zijn, want .
Kijk, hier mag je mijns inziens wel en eens echt niet aaneen schrijven. De
auteur bedoelt immers niet dat die veelheid soms, af en toe, een enkele keer of
te eniger tijd misleidend zou zijn, maar drukt op een zachte manier uit dat die
veelheid wellicht zelfs helemaal niet bestaat, dat het een fictie is. Er is
geen enkele reden om hier een bijwoord van frequentie te gebruiken, het gaat er
immers helemaal niet om hoe dikwijls of hoe zelden het bedoelde verschijnsel
zich voordoet. De auteur bedoelt hier gewoon een vaste, heel courante Nederlandse
zegswijze te gebruiken: het zou wel eens het geval kunnen zijn dat Vergelijk dat met het Engels: it could very well be (the case) that
Ik ben het dus wel eens dat weleens wel eens beter aaneen zou
kunnen geschreven worden, maar het zou wel eens zo kunnen zijn dat dit ook weleens
niet het geval is.
Een andere kwestie die taalpuristen weleens (sic) in de gordijnen jaagt, is het
onderscheid tussen eerder en veeleer. Van Dale is hier niet dogmatisch, hij
noemt eerder zelfs een synoniem van veeleer. Maar de spellingcontrole van Word,
die ik steevast gebruik en bijna onveranderlijk volg, sputtert tegen als je eerder
gebruikt in een andere betekenis dan vroeger in de tijd. Enkele voorbeelden:
-Had ik dat
eerder geweten, dan
Hier kan je duidelijk het zogezegd synoniem
veeleer niet gebruiken, wat erop wijst dat er wel degelijk een
betekenisverschil is. Eerder betekent hier duidelijk: vroeger.
-Wat we
nodig hebben is bekwame medewerkers, eerder dan dure managers.
Hier kan je evengoed of misschien wel beter
veeleer gebruiken, omdat eerder hier niet de tijdelijke betekenis heeft van
vroeger.
-Dat ziet
er eerder goed uit
Geen tijdelijke betekenis, maar vervang het
eens door veeleer en je merkt dat er een gering nuanceverschil is. Eerder
goed betekent: vrij goed; veeleer goed klinkt stroever, het heeft dan een meer
vergelijkende betekenis: dit is goed, veeleer dan de andere mogelijkheid.
Je kan dus eerder wel gebruiken in andere betekenissen dan
die van vroeger in de tijd, maar je kan veeleer het best niet gebruiken met
die zelfde specifieke betekenis. Met veeleer bedoelen we ofwel liever,
ofwel gebruiken we het om een lichte bevestiging te geven, om te zeggen dat
iets inderdaad zo is: We kunnen hier veeleer spreken van een geval van
overmacht.
Om mijn voorlopig mysterieuze auteur nog eens te citeren: dit
leidt immers bijna nooit tot een verlichting van de pijn, maar eerder tot een
proliferatie van de symptomen. Hier kunnen we maar beter veeleer gebruiken,
omdat hij hier met eerder niet bedoelt vroeger; het kan dus misleidend zijn
om een woord te gebruiken dat ook nog een andere betekenis heeft. Om
dubbelzinnigheid te vermijden, kunnen we in dit geval beter veeleer
gebruiken, dan twijfelt niemand en dat is altijd verkieslijk.
Dat zijn misschien heel subtiele verschillen, maar ze zijn
niet onbelangrijk als je heel precies wil zeggen wat je bedoelt. Terloops wil
ik nog opmerken dat in het Frans het onderscheid toch ietwat duidelijker is.
Voor vroeger zeggen we plus tôt, letterlijk
meer vroeg; voor veeleer
gebruiken we plutôt. Een enkele letter
en aaneen geschreven of niet en toch een zeer duidelijk verschil. Maar ook het
verschil tussen eerder en veeleer is niet erg groot, vandaar dat we ze vaak
door elkaar gebruiken, soms terecht en soms ten onrechte.
In beide gevallen, Frans en Nederlands, gaat het om het
verschil tussen het letterlijk eerder zijn in de tijd en de figuurlijke
betekenis van eerder komen in de volgorde van voorkeur. Dat is zeer typisch
voor onze taal. Zo schatten wij wat hoger is ook hoger in in figuurlijke zin, zoals
we wat lager is ook minderwaardig achten. We passen dan ruimtelijke begrippen
toe op niet-ruimtelijke zaken zoals het uitdrukken van een volgorde, een prioriteit,
een waardeoordeel. Onze taal, elke taal is op dergelijke mechanismen gebouwd,
het zijn handigheidjes, het gebruiken van simpele, evidente begrippen voor
allerlei doeleinden, zoals onder en boven, voor en na, in en uit, groot en
klein, meer en minder, toekomst en verleden, zelfs links en rechts.
We hoeven niet eens veel Engels te kennen om meteen te
begrijpen wat er bedoeld wordt met: Ive
been down so long it looks like up to me
Categorie:etymologie Tags:etymologie
14-06-2011
Register
Een register is voor de meeste mensen een schrift of
een boek waarin men zaken bijhoudt. Het is niet echt een boek in de gebruikelijke
betekenis van het woord, omdat er in een nieuw register niets geschreven of gedrukt
is, hoogstens een aantal meestal lichtblauwe en rode lijnen die de kolommen en
de regels aangeven waarbinnen de gegevens met de hand worden geschreven.
Vroeger hadden de bedrijven een kasregister met daarin de inkomsten en
uitgaven, in aparte kolommen. Een ander bekend voorbeeld is het
bevolkingsregister, met daarin de namen van de personen die in een gemeente of
stad of land wonen. Dat hoeft geen echt boek meer te zijn, de gegevens kunnen
ook opgeslagen zijn in het geheugen van een computer of op een of andere
elektronische drager zoals een cd-rom of een geheugenstick. In het geval van bevolkingsregister
verwijst de benaming register niet meer naar het boek, de drager, maar naar
de inhoud.
Voor de etymologie, de afkomst van ons woord moet je weeral
niet bij Van Dale te rade gaan, die verwijst naar het Latijnse woord registrum en een eerste
verschijningsdatum van het Nederlandse woord in 1397, maar daarmee zit hij nauwelijks
halverwege de geschiedenis. We moeten helemaal terug tot de tijd van de
Romeinen. Regero is een werkwoord en
het betekent ik noteer, ik schrijf op of over. Het is een samenstelling van gero, ik draag en het voorvoegsel re-, letterlijk ik draag terug; het
verwijst naar overdragen van een gegeven naar een lijst. Het verleden deelwoord
is regestum en dat is de basis voor een
verdere vervorming in het Middeleeuws Latijn: registrum. Van daar is het in zowat alle Europese talen
overgenomen.
Maar ons woord heeft meer dan één betekenis. Zo is er
de uitdrukking alle registers opentrekken. Die hebben we uit de wereld van
het orgelspel. Oorspronkelijk verwijst het naar het overzicht van de bedieningsknoppen
voor de verschillende klankkleuren en groepen van toonhoogtes die een orgel
heeft. Op een groot orgel is dat een zeer indrukwekkende rij knoppen boven en
naast de klavieren, bij de uitvoering van complexe orgelwerken is er naast de
organist een afzonderlijke muzikant nodig die de registers bedient.
Bij uitbreiding is één register de verzameling van de
orgelpijpen van opeenvolgende tonen binnen één bepaalde klankkleur of
toonhoogte, bijvoorbeeld de twaalfvoet, of de neuzelaar en bijgevolg de specifieke
klank die daardoor wordt voortgebracht. De organist bedient de verschillende
registers door aan een knop te trekken, zodat de lucht van de blaasbalg naar
een welbepaalde rij orgelpijpen gaat. Als je alle registers opentrekt, speel je
met al de verschillende series pijpen tegelijk en dat geeft niet alleen een
zeer rijke, complexe klank, maar het maakt ook veel lawaai, zoals in een orkest
met alle (tutti) instrumenten voor
een majestueuze finale.
Van daar is de benaming register overgedragen naar
andere muziekinstrumenten en zelfs naar de menselijke stem: je kan spelen of
zingen in een hoger of lager register. In het taalgebruik is er bijvoorbeeld
het vertrouwelijk register of het meer formele.
Een andere afleiding van het in- en uitschuiven van de bedieningsknoppen
van het orgel vinden we in de benaming register voor de lade of schuif van
schouwen, roosters en ovens.
Ook in de drukkunst vinden we ons woord terug. Boeken
drukt men op grote vellen, signaturen genaamd, die men dan vouwt tot er op elke
bladzijde ook één bladzijde afgedrukt staat. Op elk van de katernen die zo ontstaan
vind je onderaan een aanduiding die verwijst naar het boek in kwestie en de
volgorde van de katernen, zodat er geen vergissingen gebeuren bij het inbinden.
De lijst van die verwijzingen noemt men het register. Die naam is bijna
vanzelfsprekend overgenomen voor de inhoudsopgave, de lijst van de hoofdstukken
en paragrafen die men vooraan of achteraan in het boek afdrukt.
Maar er is nog een andere toepassing, nog steeds bij de
drukkers. Misschien heb je er nog niet op gelet, maar het is zeer belangrijk
dat bij drukken de regels van de ene kant van de pagina perfect overeenkomen
met die van de achterkant, de keerzijde (men zegt ook recto en verso, of in het
Nederlands de schoondruk en de weerdruk). Je kan dat zelf ook vaststellen als
je een mooi gedrukt boek ter hand neemt. Hou eens een bladzijde tegen het licht
en je zal zien dat, als het boek professioneel gezet is, de regels van de voor-
en de keerzijde mooi overlappen. Waarom moet dat zo?
Papier is altijd min of meer doorzichtig. Enkel zeer
zwaar papier is dat niet. Boeken met zwaar papier uitgeven is een dure
onderneming en dikke, zware boeken zijn niet handig in het gebruik. Twee goede
redenen om dus zo dun mogelijk papier te gebruiken. Maar dan schemeren de
letters van de keerzijde storend door op de voorzijde. Al heel vroeg hebben de
drukkers ontdekt dat het veel minder hindert als je de regels van de keerzijde
netjes doet samenvallen met die van de voorzijde. Doe je dat niet, dan veroorzaakt
de keerzijde een grijze schaduw op de witte interlinie van de voorzijde. Dat
geeft een smoezelige indruk, alsof het papier vuil is. Het maakt het lezen ook moeilijker.
Bij een goede overeenkomst tussen voor- en keerzijde is de interlinie mooi wit,
er is een goed contrast tussen de gedrukte tekst en de witte pagina. Bovendien
versterkt de schaduw van de keerzijde de letters op de voorzijde: het zwart van
de inkt wordt nog versterkt door achtergrond gevormd door de inkt op de
keerzijde. Het klinkt allemaal wat ingewikkeld, maar neem eens een goed gedrukt
boek in de hand en bekijk het eens, dan wordt het meteen duidelijk.
Het typografisch goed overeenkomen van het zetwerk van
de schoon- en de weerdruk noemt men het register. Registeren (niet:
registreren) is het (doen) overeenkomen van de regels. Wellicht is dat afgeleid
van gedrukte registers, waarin elke bladzijde egaal bedrukt is met de lijnen
die de kolommen vormen; ook daar is het belangrijk dat die mooi overeenkomen,
zodat elke bladzijde van het register er eender uitziet.
Toen men met mechanische meerkleurendruk begon (de
eerste gedrukte boeken werden met de hand ingekleurd), stelde zich een nieuw
probleem. De verschillende kleuren worden één voor één gedrukt, het papier gaat
dus verscheidene keren door de pers. Sommige kleuren moeten precies naast
elkaar komen, andere moeten elkaar overlappen om gemengde kleuren te bekomen;
en alle kleuren moeten overeenkomen met de gedrukte tekst. Dat is een precisiewerkje
voor specialisten. Ook dat is registeren, de overeenkomst is het register: de
afbeelding registert, het register is goed.
Die uitdrukking kan je ook overdrachtelijk gebruiken:
twee zaken kunnen goed samengaan en dan registeren ze. Ondernemingszin
registert goed met werklust. IJver registert met arbeidsvreugde.
Register is een handzaam woord. In zijn afgeleide
betekenis van het doen overeenkomen van de tekst op de voor- en keerzijde noopt
het ons tot nadenken over de manier waarop wij met elkaar omgaan. Zoals en
pagina heeft ook elke medaille twee kanten, je kan alles van uit twee oogpunten
bekijken, je moet beide klokjes horen luiden. Ook op die manier is het
belangrijk dat de twee kanten goed overeenkomen met elkaar. Zoals bij zetwerk
worden de dingen vertroebeld als de twee kanten niet overeenkomen, terwijl bij
een goede afstemming op elkaar de eigen standpunten nog versterkt worden en het
contrast verduidelijkt. Het tegendeel van een stelling is niet meteen onzin, we
kunnen veel leren van elkaar als we bereid zijn om naar elkaar te luisteren, om
onze versie te toetsen aan een andere.
Ik had het net over medailles. De twee zijden hebben
een naam, zelfs verscheidene. Officieel is dat de avers en de revers zijde.
Avers is de voorkant (van het Latijn adversus,
dat wat zich tegenover ons bevindt), revers is de achterkant. Wij kennen ook
kruis en munt: kruis is de voorzijde, munt de achterkant. Op de voorkant staat een
afbeelding, oorspronkelijk een simpel kruis, maar nu meestal de kop van een koninklijk
of ander belangrijk persoon; daarom spreken we van de beeldzijde. In het Engels
is het officieel obverse-reverse, of in
de volksmond heads-tails. In het
Frans zegt men naast avers-revers
gemeenlijk pile-face maar face is natuurlijk de voorkant, de côté droit, de beeldzijde; pile is de keerzijde, de etymologie is
onduidelijk, maar heeft te maken met het Latijnse pila, zuil of kolom, zoals onze pilaar. Op de keerzijde staat
meestal de waarde van de munt.
Kruis of munt doen we voor onbelangrijke dingen, zoals
bij een voetbal- of tenniswedstrijd om uit te maken wie het eerst aan deze of
gene zijde van het veld begint. Het is de of-of redenering: het is het een of
het ander en het maakt niet uit wat het resultaat is. We laten het toeval
beslissen. Dat is geen goede manier om bijvoorbeeld aan politiek te doen.
Politiek is complex, er zijn meestal veel meer mogelijkheden dan twee.
In de Belgische politiek zitten we in een patstelling,
zoals bij het schaken, waarbij de koning (nog) niet schaak staat, maar geen
kant meer uit kan zonder het gevaar te lopen omvergeworpen te worden, terwijl ook
de andere stukken niet meer kunnen bewegen. De meeste politici zeggen dat er
geen alternatief is: we moeten naar een compromis, waarbij iedereen water in de
wijn doet. Ik ben die mening niet toegedaan. De reden voor de patstelling is
dat we twee verschillende landen zijn, of zelfs drie, met Vlaanderen als een
quasi onafhankelijke staat. Waarom zouden wij een compromis sluiten? Is er één
goede reden waarom we niet onze eigen gangen zouden gaan, zoals we al doen voor
een ruim aantal belangrijke aangelegenheden, zoals onderwijs en alle culturele
kwesties, verkeer, toerisme enzovoort, officieel in totaal meer dan dertig
specifieke verantwoordelijkheden? Er is wel degelijk een alternatief: de
splitsing van de miskleun België.
Misschien denk je nu: moeten we dan niet werken volgens
het registermodel, waarbij voor- en keerzijde gelijke kansen krijgen? Putten we
geen kracht uit de eendracht? Dat is enkel zo wanneer er inderdaad eendracht
is. Ik weet het wel, ook de Vlamingen zijn het vaak onderling oneens, maar over
maatschappelijke kwesties is er veel meer eensgezindheid binnen elk van de gemeenschappen
dan tussen de gemeenschappen. Vlaanderen is overwegend centrumrechts, Wallonië
is uitgesproken links. Wat een federale regeringsvorming in de weg staat, is
ten gronde niet zozeer de tegenstelling inzake staatshervorming en Vlaamse
autonomie, maar wat we met die autonomie willen doen: een Vlaamse staat
uitbouwen die niet geschoeid is op de socialistische leest die Wallonië al
zolang teistert.
Als je het op een andere manier wil bekijken, kan je
zeggen dat de Franstaligen vooral bezig zijn met de beeldzijde van de medaille,
waarop de kop van de vorst prijkt als een symbool van de nationale eenheid. De
Vlamingen hebben meer oog voor de keerzijde: daarop staat de waarde van onze
munt genoteerd en dat is wat echt telt. Op de beeldzijde kan om het even wat
staan, kijk maar eens naar de euros in je geldbeugel; het kan ook zonder
koning, blijkbaar.
Een jaar na de verkiezingen is het de hoogste tijd dat er
een einde komt aan de Belgische patstelling. Schakers weten dat dit alleen kan
door een remise: we stoppen ermee, niemand wint of verliest, we doen een tabula
rasa en beginnen opnieuw, elke speler zet al zijn stukken weer op het bord en
probeert er het beste van te maken, met respect voor de regels en voor zijn of
haar tegenstander.
Categorie:etymologie Tags:etymologie
31-03-2011
de strapatsen van de prins
Strapatsen Lang geleden dat we dat nog eens gehoord hebben. De context was de reis van Laurent, de jongste zoon van de Belgische koning, naar het land dat ooit het privébezit was van een van zijn voorvaderen, Leopold de Tweede Metdebaard: Kongo. Als we bedenken wat die daar toen heeft uitgevreten, mag het een wonder heten dat de mollige prins heelhuids is thuisgekomen. De relatie van het volk en de machthebbers van onze voormalige kolonie met ons koningshuis zal ons wellicht blijven bevreemden.
Ik weet niet wat Laurent daar gaan zoeken is, wellicht weet hij het zelf niet. Hij is geen uitblinker in het weten. Ongetwijfeld heeft hij zich laten meeslepen door de mensen die hem omringen en die nauwe banden hebben met de bedenkelijke machthebbers van dat prachtige maar zo zwaar geteisterde land aan de evenaar. Het staat nog altijd goed om met een lid van de koninklijke familie voor de dag te komen, zelfs als dat de in alle opzichten totaal onbetekenende prins Laurent is. Ze hadden een of andere expert kunnen inhuren, of een universiteitsprofessor strikken met een snoepreisje, dan had geen haan ernaar gekraaid. De inhoudelijke meerwaarde van Laurent voor de zogenaamd wetenschappelijke aangelegenheid waarover het hier zou gegaan hebben, daarover maakt werkelijk niemand zich ook maar enige illusie. Laurent en wetenschap dat is bijna zo gek als het eredoctoraat dat zijn oudere broer Philippe mocht in ontvangst nemen aan de zogenaamd katholieke universiteit van Leuven, in ruil voor de overigens erg toepasselijke baronstitel voor de toenmalige rector, wiens naam we hier zelfs niet meer wensen te vermelden. Van strapatsen gesproken!
Wat zijn dat eigenlijk, strapatsen? Dit is wat Van Dale erover weet:
1 ongemakken waaraan iem. op een tocht of bij een onderneming en vooral waaraan een soldaat te velde blootstaat
2 buitensporigheden, bokkensprongen
Laten we maar aannemen dat het bij le petit prince om de tweede betekenis ging. Laurent kreeg immers wel een of andere vorm van opleiding aan de Militaire School en behaalde (nou ja ) het brevet van helikopterpiloot en van duiker, maar ik raad niemand, zelfs niet de nooddruftige regering van de Kongo, aan om op hem een beroep te doen in die hoedanigheden, zeker niet in noodgevallen. Hij is ook kapitein ter zee, maar gelukkig voor iedereen, de Somalische piraten niet te na gesproken, onthoudt hij zich ook van het uitoefenen van die taak. Laurent als soldaat te velde, dat is bijna zo gek als het eredoctoraat Maar nee, dat hebben we al verteld, t is waar.
Bokkensprongen dus, buitensporigheden. De reis zelf kan het probleem niet zijn: er gaan voortdurend Belgische koningen, prinsen, ministers, senatoren en parlementsleden naar de Kongo. Niemand zal ooit de pompeuze Franse volzin vergeten die Wilfried huile frit Martens, wellicht tengevolge van een equatoriale zonnesteek of een overdosis aan de plaatselijke mede, zich daar ooit liet ontvallen: jaime ce pays, jaime ce peuple et ses dirigents De gevolgen van lamour des Belges in de Kongo laten zich nog altijd afmeten aan de aanzienlijke aantallen personen van gemengde afkomst die hier en ginds rondlopen, maar dat geheel terzijde.
Wat heeft dan al deze dwaze heibel veroorzaakt? Blijkbaar vond de regering het ongepast dat Laurent zich naar de Kongo zou begeven, althans voor een dergelijke korte reis. Een definitieve emigratie daarentegen Onze eerste minister van de ontslagnemende maar niet krijgende regering had hem op het hart gedrukt om thuis te blijven en Pappa Albèr had hem in dezelfde zin vermaand. Een nieuwe Belgische expeditie naar the heart of darkness was niet aangewezen en ook niet strikt nodig, Stanley had Dr. Livingstone immers al enige tijd geleden teruggevonden, levend en wel, I presume. Maar Laurent, zich daarvan allicht niet bewust, ging toch. En dat is wat wij hier in België een strapats noemen, voilà, zoals wij in Vlaanderen zeggen.
Van Dale meent dat wij het woord, zoals ons koningshuis, overgenomen hebben uit het Duits: Strapaze. Kan zijn, maar waarom niet van het Frans strapasser of estrapasser? De gemeenschappelijke basis is het Italiaanse strapazzo, strapazzare. We zien daarin het Latijnse voorzetsel extra en het werkwoord pati, dat we kennen van passie, passioneel De betekenis is dus: extra lijden of afzien, of doen afzien, mishandelen en dat vinden we terug in al de talen die het woord hebben overgenomen, ook in het Nederlands. In sommige talen is er dan die tweede betekenis bijgekomen, namelijk rare toeren uithalen, zich aanstellen, ergerlijke dingen doen. Waarschijnlijk is dat zo gekomen: wie zijn gereedschap, of een dier, of een medemens doet afzien, misbruikt, die stelt zich ook aan, die doet iets dat niet mag, dat hem verboden is. Zoals de prins.
Kan iemand mij overigens eens uitleggen wat de mogelijke rol van een prins zou kunnen zijn in een parlementaire democratie? Of van een koning? Of waarom zelfs het derde (legitieme) kind van de Belgische koning een dotatie moet krijgen van 25.000 per máánd, schoon?
Neen? Waarom schaffen we dat dan allemaal niet af?
Categorie:etymologie Tags:etymologie
02-02-2011
Lichtmis, Chandeleur, Candlemas
2 februari, Lichtmis. Tijdens mijn loopbaan van bijna
veertig jaar aan de Leuvense Universiteit heb ik jaarlijks het patroonsfeest
meegemaakt: Maria, de Moeder Gods, met de eretitel Sedes Sapientiae, Zetel van Wijsheid, was en is de patrones van de
Katholieke Universiteit. Op die dag zijn er geen colleges, de kantoren zijn
gesloten. Om tien uur gaan de togati in stoet naar de Sint-Pieterskerk, daarna
volgt een academische zitting tijdens dewelke een aantal eredoctoraten verleend
worden aan wetenschappers, kunstenaars of publieke figuren.
Lichtmis, in het Latijn Candelaria,
in het Frans la Chandeleur, in het
Duits Lichtmesse, kreeg die naam
omdat tijdens de processie kaarsen worden meegedragen. Die processie werd door
paus Sergius I (687-701) ingevoerd om dit Mariafeest luister bij te zetten.
Zoals de Joodse wet voorschrijft, zou Maria haar eerstgeboren zoon naar de
tempel hebben gebracht op de veertigste dag na zijn geboorte en hem aan Jahweh
hebben aangeboden.
Lucas 2,22-40 Toewijding
van Jezus in de tempel
22 Toen de tijd was
aangebroken dat ze zich overeenkomstig de wet van Mozes rein moesten laten
verklaren, brachten ze hem naar Jeruzalem om hem aan de Heer aan te bieden, 23
zoals is voorgeschreven in de wet van de Heer: Elke eerstgeboren zoon moet aan
de Heer worden toegewijd. 24 Ook wilden ze het offer brengen dat de wet van de
Heer voorschrijft: een koppel tortelduiven of twee jonge gewone duiven.
25 Er woonde toen in
Jeruzalem een zekere Simeon. Hij was een rechtvaardig en vroom man, die uitzag
naar de tijd dat God Israël vertroosting zou schenken, en de heilige Geest
rustte op hem. 26 Het was hem door de heilige Geest geopenbaard dat hij niet
zou sterven voordat hij de messias van de Heer zou hebben gezien. 27 Gedreven
door de Geest kwam hij naar de tempel, en toen Jezus ouders hun kind daar
binnenbrachten om met hem te doen wat volgens de wet gebruikelijk is, 28 nam
hij het in zijn armen en loofde hij God met de woorden:
29 Nu laat u, Heer,
uw dienaar in vrede heengaan,
zoals u hebt beloofd.
30 Want met eigen ogen
heb ik de redding gezien
31 die u bewerkt hebt
ten overstaan van alle volken:
32 een licht dat geopenbaard wordt aan de
heidenen
en dat tot eer strekt
van Israël, uw volk.
33 Zijn vader en
moeder waren verbaasd over wat er over hem werd gezegd. 34 Simeon zegende hen
en zei tegen Maria, zijn moeder: Weet wel dat velen in Israël door hem ten val
zullen komen of juist zullen opstaan. Hij zal een teken zijn dat betwist wordt,
35 en zelf zult u als door een zwaard doorstoken worden. Zo zal de gezindheid
van velen aan het licht komen.
36 Er was daar ook een
profetes, Hanna, de dochter van Fanuel, uit de stam Aser. Ze was hoogbejaard;
vanaf haar huwbare leeftijd had ze zeven jaar met haar man geleefd, 37 en ze
was nu al vierentachtig jaar weduwe. Ze was altijd in de tempel, waar ze God
dag en nacht diende met vasten en bidden. 38 Op dat moment kwam ze naar hen
toe, bracht hulde aan God en sprak over het kind met allen die uitzagen naar de
bevrijding van Jeruzalem.
39 Toen ze alles
overeenkomstig de wet van de Heer hadden gedaan, keerden ze terug naar Galilea,
naar hun woonplaats Nazaret. 40 Het kind groeide op, werd sterk en was
begiftigd met wijsheid; Gods genade rustte op hem.
Aangezien de dag van Kerstmis niet van bij het begin vast
lag, varieerde aanvankelijk ook de datum voor dit feest, maar sinds 542 ligt
Lichtmis vast op 2 februari, op bevel van keizer Justinianus, om het einde van
een plaagepidemie in Constantinopel te gedenken. Dit Mariaal feest heeft echter
een moeizame verspreiding gekend in het christendom. Pas rond het jaar duizend
komt het zowat overal voor.
Die ene zin uit het loflied van Simeon, het befaamde Nunc dimittis, die verwijst naar
Christus als het licht voor de heidenen, was dus de aanleiding om de processie
met kaarsen op te luisteren.
De mens is voor het eerst kaarsen gaan gebruiken in China,
rond 200 voor onze jaartelling. Het principe is vrij eenvoudig en
waarschijnlijk afgeleid van het gebruik van olielampen, waarbij een lont (de oorspronkelijke
betekenis was: een vodje) of wiek (van wikkelen) in olie drijft, de olie
opzuigt en stilaan zichzelf en de olie opbrandt. Een of andere slimmerik of
misschien wel meer dan een heeft dan geëxperimenteerd met allerlei andere
brandbare materialen dan de alomtegenwoordige olijfolie en zo kwam men bij
dierlijk vet, talg, spermaceti (letterlijk: zaad van walvis, een vette
vloeistof in de schedelholte van potvissen). Olijfolie blijft vloeibaar bij
kamertemperatuur en ver daaronder, terwijl allerlei vet veel sneller stolt en
dus kan verwerkt worden in een rol, met de wiek binnenin: een kaars.
Er is onenigheid over de vraag of de Romeinen al kaarsen
gebruikten. De moeilijkheid is dat er van olielampen wel massas archeologische
overblijfselen zijn, maar dat kaarsen helemaal opbranden We weten dus niet
goed wat de Romeinen met candela (van
candere, schijnen, oplichten) bedoelden:
een licht, dat wel, maar welk soort? Een lamp, of een kaars? Zeker is dat rond
400, toen de macht van het Romeinse rijk aan het tanen was en olijfolie schaars
werd, overal in Europa kaarsen in gebruik werden genomen. In het Frans: chandelle, eigenlijk een vetkaars, naast
bougie (naar de Algerijnse stad met
die Franse naam, Bougie, waar een zeer fijne was vandaan kwam) en cierge (van Lat. cereus, van was);Engels candle, Italiaans en Spaans candela.
Waar komt ons woord kaars dan vandaan? De meningen zijn
verdeeld.
Enerzijds verwijst men naar het Griekse woord voor papyrus: chartès. Wieken voor lampen en dus ook
voor primitieve kaarsen, eigenlijk in olie gedrenkte wieken, werden gemaakt van
papyrusrolletjes of van de pit van de papyrusplant. In het Latijn werd dat charta, zoals in Magna Charta en in ons
woord charter. Maar blijkbaar gebruikte men ook de naam voor de stof waaruit
de wiek gemaakt was voor de hele kaars. Van het Latijnse charta is het maar een kleine stap naar kaars.
Anderzijds ziet men ons Nederlands woord afgeleid van het
Oudhoogduits kerza of charza, maar de oorsprong van dat woord
kent men niet, hoewel charza toch
behoorlijk goed op charta lijkt, vind
ik. Men zoekt het dan nog verder, namelijk bij cerata, van cerare, met
was bedekken; cera is Latijn voor
bijenwas, in het Grieks is het keros.
Maar bijenwas is nu en was toen ook een luxeproduct. Het lijkt me weinig
waarschijnlijk dat me de goedkope kaarsen, die meestal gemaakt waren van
dierlijk vet, de naam zou geven van iets dat men waarschijnlijk nog nooit
gezien had: een dure kaars van bijenwas
Naast de evidente ontlening candle heeft het Engels nog een ander woord voor (een dunne) kaars,
namelijk taper. Dat zou volgens de
Oxford English Dictionary afgeleid zijn van papyrus (door een omwisseling van
de begin p- tot t-. Een van de oudste manieren om een kaars te maken is door de
wiek loodrecht onder te dompelen in vloeibare was of vet. Door telkens de
aanwassende wiek uit het bad te halen, te laten opstijven en dan weer onder te
dompelen, krijgt men stilaan een kaars met een specifieke vorm, namelijk dik
van onder en dun van boven, waar de vloeibare was naar beneden loopt en pas
daar opstijft. Zon taper gaf dan zijn
naam aan het werkwoord to taper, schuins
op- of aflopen, versmallen of verbreden, naargelang je het bekijkt.
Zo, dat was nog eens een etymologische rondreis op de dag
van de kaarskensprocessie. Steek eens een kaars aan, dat is best gezellig in
huis.
Voor uitzonderlijke gebeurtenissen gebruiken wij meestal grote woorden. We spreken van de Slag der Gulden Sporen, van de Franse Revolutie, van de Grote Oorlog (WO I); de ellende en de gruwel van oorlogen drukken we uit door ze met hun duur te benoemen: de Dertigjarige, de Tachtigjarige, Honderdjarige oorlog. We hebben het ook over de Copernicaanse Revolutie, over de Grote Verandering. In Ierland was er een Great Famine,in Londen the Great Fire, in 1348 heerste de pest of the Black Death. Alles is begonnen met de Big Bang, alles eindigt in de Apocalyps. Maar geen enkel woord heeft in onze tijd zon grote weerklank gevonden als de naam die wij geven aan de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog: de Holocaust.
Dit vreemde woord hebben we overgenomen uit het Grieks. Je vindt er twee Griekse woorden in terug, holos en kaustos, heel en verbrand. De term holokauston bestond al in de Griekse oudheid en verwees naar brandoffers waarbij een offerdier helemaal opgebrand werd (holokautein), tot er niets dan as van overbleef. Dit was in tegenstelling tot thyestai, waarbij de eetbare delen werden geroosterd en verorberd door de priesters, soms samen met de gelovigen; de beenderen en het vet liet men dan verder opbranden voor de goden. Ook de Joden kenden dat verschil: de term olah verwijst naar een volledig offer, waarbij er niets resteerde dan wat as, die dan door de priesters ritueel werd verwijderd en gedeponeerd op een koosjere plaats. Toen het Oude Testament in het Grieks werd vertaald als de Septuagint (rond 200 voor onze tijdrekening), gebruikte men voor het Hebreeuwse olah, brandoffer, het Griekse woord holokauston. Naar verluidt is men die term in zijn letterlijke, etymologische betekenis vanaf rond 1850 beginnen te gebruiken voor grote rampen. Na de Tweede Wereldoorlog werd het de vaste term, misschien ook omwille van de vreemde afkomst en de associatie met de Bijbel en het Jodendom, voor de vernietiging door de Nazis van zes miljoen Joden (en vele anderen). In de Joodse traditie spreekt men van de Shoah, Hebreeuws voor onheil. Nog later, in de Koude Oorlog, toen de totale vernietiging van de wereld in een nucleaire wereldbrand een reële mogelijkheid was, kreeg die verschrikking ook de titel van Holocaust, met hoofdletter.
Een van de vindplaatsen in het Oude Testament van ons woord is het verhaal van Jephtha, Jeftha of Jefte. We vinden het in het Boek Rechters of Richteren, hoofdstuk 11. Jefta is de leider van de Israëlieten in een territoriaal conflict (toen ook al, ja ) met de Ammonieten. De onderhandelingen lopen op niets uit en
29Toen werd Jefta gegrepen door de geest van de HEER. Hij trok door heel Gilead en Manasse, ging daarna weer terug naar Mispa in Gilead en trok van daar op tegen de Ammonieten. 30Hij beloofde de HEER: Als u de Ammonieten aan mij uitlevert, 31dan zal het eerste dat me bij mijn behouden thuiskomst tegemoet komt voor u zijn; dat zal ik als brandoffer (= holokauston) aan u opdragen. 32Toen trok hij op tegen de Ammonieten en bond de strijd met hen aan, en de HEER leverde ze aan hem uit. 33Jefta sloeg hen terug van Aroër tot Minnit en Abel-Keramim en nam daarbij niet minder dan twintig steden in. Zo bracht hij een zware nederlaag toe aan de Ammonieten, die het hoofd moesten buigen voor de Israëlieten.
34Toen Jefta terugkwam in zijn woonplaats Mispa, werd hij met reidansen en trommelspel verwelkomd. Zijn dochter ging voorop. Zij was zijn enige kind, andere zonen of dochters had hij niet. 35Meteen toen hij haar zag scheurde hij zijn kleren en riep uit: Ach mijn kind, dat jij me deze slag moet toebrengen, dat juist jij het bent die me in het ongeluk stort! Ik heb de HEER een gelofte gedaan en daar kan ik niet op terugkomen. 36U hebt de HEER een gelofte gedaan, vader, antwoordde ze. Nu hij u gewroken heeft op uw vijanden, de Ammonieten, moet u met mij doen zoals u hebt beloofd. 37Maar dit wil ik nog vragen: gun me voordat u uw gelofte ten uitvoer brengt nog twee maanden tijd, zodat ik met mijn vriendinnen de bergen in kan trekken om erover te treuren dat ik nooit iemands vrouw zal zijn. 38Goed, zei Jefta, en hij liet haar voor twee maanden de bergen in gaan om met haar vriendinnen om haar maagdelijkheid te treuren. 39Toen die twee maanden voorbij waren keerde ze naar haar vader terug, en hij bracht zijn gelofte ten uitvoer. Nooit had ze met een man geslapen. Sindsdien is het in Israël de gewoonte 40dat de jonge meisjes elk jaar vier dagen lang rouwklagen om Jeftas dochter.
Het is een verhaal dat de katholieke kerk vandaag niet onder de aandacht van de gelovigen brengt, om begrijpelijke redenen. Toch wordt Jefta in de Hebreeënbrief (die overigens niet van Paulus is) 11de hoofdstuk wel expliciet vernoemd en geprezen om zijn geloof:
32Wat valt hier nog aan toe te voegen? De tijd ontbreekt me om te vertellen over Gideon en Barak, Simson en Jefta, David en Samuel, en over de profeten, 33die door hun geloof koninkrijken overwonnen, gerechtigheid lieten gelden, en kregen wat hun beloofd was; die leeuwen de muil toeklemden, 34aan vuur de laaiende kracht ontnamen en ontkwamen aan de houw van het zwaard; die hun zwakheid krachtig overwonnen, in de oorlog machtige helden werden en vijandelijke legers op de vlucht joegen. 35Vrouwen kregen hun doden terug doordat die uit de dood opstonden. Anderen werden gemarteld tot de dood erop volgde en wilden van geen vrijlating weten, omdat ze uitzagen naar een betere opstanding. 36Weer anderen kregen te maken met bespotting en geseling, zelfs met arrestatie en gevangenschap. 37Ze werden gestenigd of doormidden gezaagd, of stierven door een moordend zwaard. Ze zwierven rond in schapenvachten of geitenvellen, berooid, vernederd en mishandeld. 38Ze doolden door verlaten oorden en berggebieden en verscholen zich in grotten en holen onder de grond. Ze waren voor de wereld te goed. 39Al deze mensen, die van oudsher om hun geloof geprezen worden, hebben de belofte niet in vervulling zien gaan 40omdat God voor ons iets beters had voorzien, en hij hen niet zonder ons de volmaaktheid wilde laten bereiken.
Bij Isaacs brandoffer, olah of holocaust weerhoudt de hand van God of zijn engel op het laatste moment het mes van Abraham. Jefta voert zijn verschrikkelijke belofte aan God zonder meer uit, zijn enige dochter onderwerpt zich na de gepaste rouwperiode goedschiks aan zijn barbaarse daad. In de vele bewerkingen die van dit verhaal zijn gemaakt, heeft men er een happy end aan gebreid zoals bij Isaacs offer: Iphis, zoals de dochter dan heet, wordt niet (al dan niet levend) verbrand, maar gebruik makend van de elementen in het verhaal die naar haar maagdelijkheid totterdood verwijzen, wordt haar doodsvonnis op het laatste moment na de obligate tussenkomst van een engel omgezet in een zeer betreurde levenslange verplichte maagdelijkheid.
Zo is het in het oratorium van Haendel, Jephtha (1751), waar de heldhaftige vader een ontroerende aria zingt, waarin hij de engelen vraagt om zijn dochter op haar weg naar de hemel te begeleiden. De Deus ex machina-oplossing was allicht ook aanwezig in Meyerbeers opera De gelofte van Jefta (1812). Rond 1648 schreef Carissimi een oratorium Jephte, dat in 1967 door Hans Werner Henze werd gemoderniseerd, wellicht met dezelfde elegante vervorming van de oorspronkelijke Bijbelse versie. In 1659 schreef Vondel zijn Jefta, een offergelofte; ik vermoed dat ook daar voor die formule gekozen is. Meer recentelijk was er een roman van de Duitse schrijver Lion Feuchtwanger (1884-1958) Jefta und Seine Tochter (1957); daar is geen sprake van een soft versie, natuurlijk: de auteur is geen katholiek maar een jood en keert dus terug naar de originele versie in al haar dramatische onbegrijpelijkheid. Wanneer Oedipus beseft dat hij zijn vader heeft vermoord en zijn eigen moeder tot vrouw heeft genomen verwacht je ook niet dat Zeus in de wolken verschijnt om te zeggen dat het maar een grapje was om hem te testen en dat hij zich helemaal de ogen niet hoef uit te steken, toch?
Zoals ik hier al vaker heb aangetoond, vind je in de Bijbel meer teksten die absoluut niet passen in de christelijke interpretatie dan andere. Het Oude Testament is voorwaar geen Gewijde Geschiedenis, behalve in de grondig gekuiste versies die wij op school in beduimelde handboeken aangeboden kregen. Ook dat is wat men in de christelijke theologie accommodatie noemt (klik hier voor meer: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=506048). Als men in de Bijbel iets tegenkomt dat niet past in het beeld dat men van God wil ophangen, dan zegt men doodleuk dat het eigenlijk niet zo bedoeld is, dat het een andere, verborgen of onderliggende betekenis heeft, dat je dat storend element in zijn historische context moet begrijpen, dat God zich immers steeds heeft aangepast of geaccommodeerd aan zijn publiek. Hij sprak dus anders tegen de Israëlieten destijds dan hij nu tot ons zou spreken.
Dat is allemaal goed en wel, het lijkt een aanvaardbaar hermeneutisch principe, dat we zonder enige aarzeling ook op profane teksten toepassen: je moet rekening houden met de Sitz im Leben als je een tekst wil begrijpen; je leest een middeleeuwse ballade niet zoals de tekst van een rapper. Het probleem met een dergelijke manier om de Bijbel te lezen is dat men die enkel toepast op de vervelende, storende of ronduit onaanvaardbare passages en al het overige, dat wel in overeenstemming is met het ideale godsbeeld, toch als het onomstootbare Woord van God zelf aanneemt.
Exegeten hebben zich in de meest ingenieuze grammaticale en stilistische bochten gewrongen om het verhaal van Jefta anders te verklaren; wanneer dat niet lukte, heeft de kerk en de door de kerk gecensureerde kunst de tekst gewoon veranderd, al dan niet met een verwijzing naar het accommodatieprincipe. Maar waarom dat dan ook niet toepassen op de duizenden andere onaanvaardbare passages? Waarom vasthouden aan de mirakels? Eerst heeft het christendom die van het Oude Testament, van de Joden dus, verworpen als slechts een manier van spreken; later hebben de meest progressieve theologen dat ook willen toepassen op de mirakels die Christus zelf zou gedaan hebben, maar de kerk heeft dat nooit aanvaard. Ook zo voor de Verrijzenis: geen sprake van dat men dat figuurlijk zou lezen, nee: de Heer is waarlijk opgestaan, terwijl Jeftas dochter niet echt vermoord is door haar vader als een zoenoffer voor God. Zie je wat ik bedoel?
Laten we even terugkeren naar dat verhaal van Jefta. Aandachtige lezers of fervente operaliefhebbers hebben ongetwijfeld een belletje horen rinkelen toen ze het verhaal hier lazen: een koning of veldheer doet een uitdagende belofte aan de goden of God: indien hij een veldslag wint, zal hij het eerste dat hij tegenkomt bij zijn thuiskomst offeren; dat blijkt helaas zijn eigen kind te zijn. Het is het verhaal van de bekende opera van Mozart: Idomeneo Re di Creta (1781), op een libretto van Varesco. Erg origineel was dat libretto niet: in 1712 componeerde André Campra al een opera op een tekst van Antoine Danchet en Varesco liet zich gewillig en klakkeloos leiden door die versie van het Idomeneus-verhaal. Danchet had dat verhaal evenmin zelf bedacht. Het behoorde, althans wat de personages betreft, tot de klassieke oudheid, meer bepaald het Iliasverhaal, waar Idomeneus een van de aanvoerders is van de Grieken, een belangrijk adviseur van Agamemnon, een van de Grieken die plaats namen in het Trojaanse paard. Maar het verhaal dat ook hij een belofte deed aan de goden en dan zijn eigen zoon, Idamante bij Mozart, moest offeren, vinden we niet bij Homeros, ook niet bij Vergilius, maar pas veel later, bij een geleerd commentator van de Aeneis van Vergilius, namelijk Maurus Servius Honoratus (4de eeuw) en naar verluidt ook bij anderen na hem. Het verhaal werd opgepikt door Fénélon in zijn beroemde Les Aventures de Télémaque (1693-4), een onverbloemde kritiek op het vorstelijk absolutisme. Van daar heeft het dan zijn weg gevonden tot bij Mozart.
Maar daarmee weten we nog niet waar het verhaal echt is ontstaan. Het was al gemeengoed in de vierde eeuw, Servius heeft het wellicht niet zelf verzonnen. In de Loeb-uitgave van Apollodorus Bibliotheek door J.G.Frazer (van de Golden Bough, inderdaad) is er sprake van The Vow of Idomeneus (hoofdstuk 12). Het is echter onduidelijk waar en wanneer de gelofte van Idomeneus voor het eerst verschenen is in de literatuur. Er zijn natuurlijk verscheidene elementen die ons bekend voorkomen. Het offeren tot de goden, vooral die van de zee, was een vast gebruik, dat lezen we al herhaaldelijk bij Homeros. Het meest bekende verhaal daaromtrent is dat van Iphiginea, de dochter van Agamemnon en Clytaemnestra, die door haar vader wordt geofferd om een gunstige wind te bekomen voor de Griekse vloot op weg naar Troje. Ook dat berust op een belofte die Agamemnon ooit had gedaan, namelijk dat hij het beste van de oogst van dat jaar zou offeren aan Artemis, niet beseffend dat de godin zijn dochter zou opeisen. Er zijn talrijke bewerkingen voor toneel en opera gemaakt op basis van de treurspelen van Euripides.
In de Griekse mythologie vallen kinderen wel vaker als slachtoffer, denken we maar aan Medea. Idomeneus keert na de val van Troje terug naar Kreta, net zoals Odysseus en moet de goden van de zee en van de wind gunstig stemmen door zoenoffers. Het is dus geen grote sprong voor de verbeelding naar de tragische ontwikkeling waarbij het beloofde offer het eigen kind blijkt te zijn. Toch meen ik dat het niet onwaarschijnlijk is dat deze late aanvulling bij het Idomeneusverhaal uit de klassieke oudheid zou teruggaan op het Bijbelse verhaal van Jefta. Het Oud Testament was toen al lang vertaald in het Grieks en de Septuagint was in de Hellenistische periode en in de Romeinse tijd alom bekend, het was de versie waarin de Bijbel toen werd gelezen. In de vierde eeuw was het christendom de staatsgodsdienst. Een vermenging van twee tradities, de Grieks-Romeinse en de Bijbelse, is dus niet ongewoon. Dat men het Bijbelse verhaal heeft aangepast door het slachtoffer een zoon te maken in plaats van een dochter, lijkt dan weer te verklaren door de invloed van het verhaal van Abraham en Isaac, dat algemeen bekend en zeer geliefd was in de christelijke traditie.
Ik eindig met een verwijzing naar twee min of meer recente films rond de Holocaust. In Sophies Choice, naar de roman van William Styron (1979), moet een moeder kiezen welk van haar twee kinderen zal gespaard worden in Auschwitz. Zij offert haar dochtertje als brandoffer en spaart zo haar zoontje. In La vita è bella (1997) offert een vader zichzelf op om zijn zoontje te redden in een Nazi concentratiekamp.
Wij denken nogal gemakkelijk dat brandoffers niet meer van deze tijd zijn. De herinnering aan de Holocaust en de gruwelen die ook vandaag nog gebeuren, moeten ons doen inzien dat de vreselijke keuzes waarvoor een mens zich kan geplaatst zien van alle tijden zijn. Misschien is dat de diepere betekenis van het verhaal van Jefta en van Idomeneus: het is niet God of de goden die ons een hartverscheurende, onmogelijke keuze opleggen of ons dwingen om ons aan roekeloos gemaakte beloften te houden. Dat is maar de inkleding, de accommodatie. De echte boodschap is dat het leven vol verrassingen is, dat tragische gebeurtenissen iedereen kunnen overkomen, dat het noodlot toeslaat wanneer we het niet verwachten, dat we het meest kwetsbaar zijn in wat ons het dierbaarst is.
Categorie:etymologie Tags:etymologie
24-11-2010
Wie(n)s oude gewaden?
Vorige zaterdag zijn we, dank zij een vriendelijke goede kennis, met gratis kaarten naar een concert gegaan in de Leuvense Sint-Geertruikerk. Onder de titel Angelus bracht het koor OrSeCante en het Bhag-ensemble Halle een programma met hoofdzakelijk werk van Bach: het Magnificat en de al even bekende eerste cantate uit het Weinachtsoratorium. Koor, orkest en solisten deden hun werk voortreffelijk onder de kundige en enthousiaste leiding van Arnout Malfliet.
Het was een vreemde ervaring voor mij, nog eens in een kerk komen, zelfs voor een concert. Het was er koud en het is ook geen mooie kerk, ze heeft zwaar geleden in de oorlog en de restauratie binnenin is veeleer haastig oplapwerk geweest. Het orgel is wel in goede staat, met een heel mooi trompetregister.
De dirigent nodigde de aanwezigen uit om enkele koralen mee te zingen, na even kort inoefenen en ja, deze atheïst heeft meegezongen De teksten waren, zoals de dirigent ook zei, niet te pruimen, maar we hebben ons daaroverheen gezet, zoals wellicht 250 jaar geleden Wat dacht je van: Ach mein herzliebes Jezulein! Mach dir ein rein sanft Bettelein, zu ruhn in meines Herzens Schrein, Dass Ich nimmer vergesse dein!
Ik heb het hier al vaker geschreven en ik sta niet alleen met dit standpunt, ook een onverdachte Bachkenner als Maarten t Hart deed daarover al zijn beklag in zijn Bach-boek (2000): de teksten van Bach zijn vaak zo slecht als zijn muziek goed is en dat wil wat zeggen. Ik heb vaak de onweerstaanbare neiging om nieuwe teksten te dichten voor die onvoorstelbaar machtige muziek, maar ja, wie zal ze ooit uitvoeren? Er was al kritiek toen men in Nederland een Nederlandse versie van de Matteüspassie uitvoerde, maar dat was misschien net omdat men dan de banaliteit van de suikerzoete piëtistische karamellenverzen nog beter hoorde
De kerk, de religieuze muziek, twee uur lang. Het gaf me volop de gelegenheid om na te denken tussen het genieten door. Ik ben opgegroeid in een zeer katholiek midden. Ik ben vertrouwd met de liturgie, de gebeden en gezangen, het kerkelijk jaar. Maar ik heb er lang geleden al afstand van genomen en sinds vijf jaar heb ik me er ook openlijk van afgekeerd. Ik ben atheïst en behoorlijk antiklerikaal, soms zelfs onbehoorlijk... Wat doe je dan met een Bachconcert in een kale, koude kerk? Ik moet het toegeven, ik heb me niet echt geërgerd. Bachs muziek maakt alles goed, je neemt de onnozele teksten erbij zonder er lang bij stil te staan. Maar wat een gemiste kans! Dat merk je pas als er af en toe eens een betere tekst opduikt, wat zaterdag helaas niet het geval was.
Maar goed, wat doe je met dat verleden? Moet ik, als die andere fiere Sicambriër, Clovis, nederig het hoofd buigen en verbranden wat ik heb aanbeden en aanbidden wat ik heb verbrand, zoals de legende en Gregorius van Tours ons vertellen, maar dan in omgekeerde zin?
Ik bedoel: moet ik, als atheïst, alles uit mijn religieuze opvoeding overboord gooien, zonder meer? Dat lijkt me ten enenmale onmogelijk. Hoe zou ik het kunnen? Ik heb heerlijke herinneringen aan uiterst pakkende momenten die ik doorbracht in kerken en kapellen. Er zijn veel lelijke kerken, er zijn ook enkele zeer mooie en dat zijn niet altijd de grootste. Ik hou van glasramen en die vind je nu eenmaal vooral in kerken. Idem voor houtsnijwerk Maar ook liturgie kan aangrijpend mooi zijn. Ik was altijd blij als we aan het einde van het lof het Tantum ergo Sacramentum mochten aanheffen. En wie is niet tot tranen toe bewogen wanneer men het In paradisum deducant te angeli inzet als de lijkkist naar buiten wordt gedragen?
De Piëta van Michelangelo of zijn sobere, menselijke madonna met kind in de Brugse Onze-Lieve-Vrouwekerk, Berninis Extase van Teresa van Avila; Breughels volkstelling in Bethlehem: wat moeten we ermee in een geseculariseerde wereld? Wat inderdaad met al de zogenaamd religieuze muziek, met Bachs cantates en Haendels Messiah voorop?
Ik weet het niet goed. Neem nu de madonna van Michelangelo in Brugge. Neem die weg uit haar kerkelijke context, plaats haar in een museum of een andere openbare plaats (goed beveiligd, want het is de enige Michelangelo benoorden de Alpen ) en het blijft hetzelfde kunstwerk, er is immers niets specifieks religieus aan een moeder met kind. Idem dito voor Breughels schilderij: je moet al goed zoeken naar Maria en Jozef en het decor is Vlaanderen in de 16de eeuw. Maar de barokke getormenteerde Teresa van Bernini? Dat is veel moeilijker: je kan haar desnoods bekijken als een vrouw die een (virtueel?) orgasme geniet, maar dat lijkt me wel erg ongepast.
Misschien moeten we het wat ruimer bekijken. Hoe gaan we in het algemeen om met ons individueel en collectief verleden, met de geschiedenis? Je kan die niet veranderen, hoogstens grondig bestuderen en eventueel anders interpreteren. We leren leven met onze voorgeschiedenis, we integreren ze in ons heden, we leren eruit en nemen ze als inspiratiebron voor onze toekomstplannen. Zeker, er zijn aspecten die we liever zouden vergeten, vergissingen, dwaasheden, onvergeeflijke fouten. Wie zou er niet bepaalde gebeurtenissen uit zijn leven wissen als dat kon? Zouden we niet allemaal sommige episodes uit de geschiedenis willen verwijderen? Voorbeelden genoeg Maar dat kan en mag niet: wie het verleden vergeet zal gedwongen zijn om het te herhalen; George Santayana (1863-1952): "Those who cannot remember the past are condemned to repeat it" (from "Life of Reason I").
Het is trouwens helemaal niet zo dat we ons hele verleden zouden willen vergeten, of de hele geschiedenis. Wij zijn erdoor gefascineerd, we zijn er voortdurend mee bezig. Noch is het zo dat wat het verst achter ons ligt het minst belang zou hebben: we trekken in dichte drommen naar de piramiden bij Gizeh en de tempel van Borobudur en de ruines van Machu Picchu. Voor kunstwerken uit de verre oudheid betaalt men fabuleuze bedragen. Wij zijn dus al bij al trots op ons verleden, we willen het helemaal niet vergeten! Het komt er dus op aan om het op de juiste manier te bekijken: the good, the bad and the ugly, en daaruit dan de juiste conclusies te trekken.
Dat probeert de kerk ook, zeggen Léonard en Ratzinger in koor: conservatief zijn betekent bewaren (Lat. conservare): zij willen uit de traditie datgene bewaren dat waardevol is. Dit is inderdaad een goed principe, maar alles hangt af van de concrete toepassing. Als men bijvoorbeeld de Tridentijnse ritus in ere herstelt dan gaat men zonder aanwijsbare reden bijna vijfhonderd jaar terug in de tijd, gewoon om het principe (klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=163). Als men vasthoudt aan al de kerkelijke tijdsgebonden dogmas, dan is men blind voor de context waarin ze ontstaan zijn en voor de werkelijkheid van vandaag, waarop ze passen als een tang op een varken.
Het is voor moderne mensen soms heidens moeilijk om het verleden een plaats te geven in ons leven. Er zijn bijvoorbeeld nog maar weinig mensen die de rijmelarij van de Rederijkers kunnen appreciëren en dat is maar goed ook. Het Nederlands van de Statenbijbel is van een tijdloze schoonheid, maar het is ook vaak onleesbaar en dus is het goed dat er herhaaldelijk nieuwe vertalingen verschijnen.
De ultieme test voor wat belangrijk is en de moeite om bewaard te blijven, is de intrinsieke waarde die iets heeft. Neem nu de uitvoeringspraktijk van oude muziek: het kan niet origineel genoeg zijn, daarover zijn we het nu eens. Beethoven moet klinken zoals in zijn eigen tijd, niet zoals Karajan hem interpreteerde. Breughel was tijdens zijn leven al beroemd en duur, zo ook Rogier Vanderweijden, Dürer Maar de in serie gefabriceerde veelkleurige plaasteren heiligenbeelden uit de vorige eeuw zijn pure kitsch, daar moeten we niet lang over nadenken. Tv-programmas zoals Tussen kunst en kitsch en de Antiques Roadshow zijn een goede waardemeter, daar leer je wat intrinsieke waarde heeft in die context.
Kan je dat doortrekken naar muziek? Is het ook daar zo dat wat duur ook waardevol is? Er is zeker iets te zeggen voor de publieke belangstelling, bij concerten en in de verkoop van cds en dvds, als min of meer objectieve waardemeter. Maar ook hier zijn er altijd vergeten schatten op zolder
Laten we stilaan naar ons besluit gaan. Het verleden kunnen we niet veranderen en we mogen het niet vergeten. We moeten bewaren wat belangrijk is en hoe meer mensen iets belangrijk vinden, hoe mee kans dat het ook echt zo is; we moeten lessen trekken uit al wat mensen voor ons hebben gedaan, of dat nu opmerkelijk goed of slecht was, of banaal. We moeten de toekomst met open vizier tegemoet treden, maar handelen met kennis van zaken.
Als titel voor deze bijdrage had ik een uitdrukking gekozen die ik hier al herhaaldelijk heb gebruikt en die je zeker ook kent: de oude gewaden afleggen. Dat klinkt heel Bijbels en dus ging ik op zoek naar de context, chapter and verse. Als je dat ook wil doen, dan kan ik je de moeite besparen, je zal het daar niet vinden. Er zijn wel twee passages waarin sprake is van het afleggen van de oude mens (Ef 4,22; Kol 3,9), maar die oude gewaden zijn op een heel andere, voor mij totaal onverwachte en veeleer merkwaardige manier in ons algemeen taalgebruik gekomen. Ze verschijnen voor het eerst in 1920, als de titel en aanvangsvers van een gedicht in de bundel De boodschap van de nu grotendeels vergeten Vlaamse dichter en activist Wies Moens (1898-1982).
De oude gewaden
zijn afgelegd.
De frisse vaandels
staan strak
in den morgen.
Aartsengelen
klaroenen
den nieuwen dag.
Wie het mes van zijn haat
sleep op zijn handpalm,
inkeren zal hij bij den vijand
en reiken zijn mond hem ten zoen!
Wie ging naar verdrukten
en droeg vertedering in 't hart,
hij wakkert hen óp tot den Opstand,
die het teken van de Gezalfden
zichtbaar maakt aan het voorhoofd
der kinderen uit de verborgenheid!
Strak staan
de vaandels in den morgen.
Aartsengelen
roeren de trom.
De jonge karavanen
zetten aan.
Ik laat het aan elk van jullie over, lieve lezers, om uit te maken of dit gedicht tot ons onvervreemdbaar erfgoed behoort, dan wel dat we ons tevreden stellen met de titel ervan als de verrassende bron van een min of meer ingeburgerde uitdrukking.
Categorie:etymologie Tags:godsdienst
31-08-2010
quarantaine
Waarschijnlijk hebben we voor het eerst
gehoord over quarantaine in
historische jeugdromans over de zeevaart. Schepen waarvan men vreesde dat ze
besmettelijke ziekten aan boord hadden, zoals de pest, hield men in
quarantaine: ze moesten een hele tijd wachten voor de bemanning aan land kon.
Maar waar komt het woord vandaan?
Moeilijk is dat in feite niet, als we maar
even naar het woord zelf kijken, en niet naar de betekenis. We zien er
bijvoorbeeld quaranta in, en dat is
Italiaans voor veertig.
Waarom precies veertig dagen? Het was een getal
dat men kende uit de Bijbel. Tijdens de zondvloed regende het veertig dagen; de
balseming van Jacob duurde veertig dagen; Mozes verbleef veertig dagen en
veertig nachten op de berg, zelfs twee keer na elkaar; de Joden verkenden
Kanaän gedurende veertig dagen (en moesten nadien veertig jaar in de woestijn
ronddolen); Goliath daagde de Joden veertig dagen lang elke dag uit; Elias liep
veertig dagen en nachten door de woestijn; Ezechiël moest veertig dagen op zijn
rechterzij liggen; Jonas riep de stad Nineve toe dat ze binnen de veertig dagen
zou vernietigd worden; veertig dagen na Tobits vlucht voor de koning wordt die
koning vermoord door zijn zonen; in 2 Makkabeeën zijn er gedurende veertig
dagen vreemde verschijningen in Jeruzalem; in het Nieuwe Testament zwerft ook
Jezus vastend in de woestijn gedurende veertig dagen en na zijn kruisdood
verbleef hij nog veertig dagen bij zijn leerlingen.
Later, rond 1500, was het een wettelijk
vastgelegde periode, tijdens dewelke een weduwe nog mocht verblijven in het
huis van haar overleden echtgenoot. Niet fameus, dat.
Rond 1660 stellen de havenautoriteiten van
Venetië een periode in, quarantinagiorni, van veertig dagen dus; quaranta is veertig, van het Latijn quadraginta. Het was een wachttijd voor
schepen afkomstig uit landen of plaatsen waar de pest woedde. Gedurende die
veertig dagen mochten zij niet ontschepen. Dergelijke maatregelen waren al
eerder in gebruik, zelfs al rond 1350. Men wist ondertussen immers dat als er
dragers waren van de pest, dit zeker binnen de veertig dagen duidelijk tot
uiting zou komen.
Vanaf 1680 is de uitdrukking algemeen
bekend. Sindsdien gebruikt men haar voor elke sperperiode, ook korter of langer
dan de oorspronkelijke veertig dagen, die men oplegt vooraleer men mensen,
dieren of goederen toelaat in een bepaald land of voor ze in contact mogen
komen met het publiek. Een bekend en succesvol voorbeeld is de strenge quarantaine
voor honden in Groot-Brittannië: zo heeft men tot op heden kunnen verhinderen
dat rabiës of hondsdolheid daar opdook.
Waarschijnlijk is er vandaag niemand meer
die nog aan de veertig dagen denkt die de naam hebben gegeven aan de
quarantaine.
Op de foto: Molokai, waar de melaatsen in quarantaine gehouden werden.
Er gaat geen dag voorbij of we horen of
lezen wel ergens het woord hybride.
We weten min of meer wat het betekent, vaak
uit de context, zoals bij hybride wagens: dat zijn autos die op twee
brandstoffen rijden, meer bepaald een benzine- of dieselmotor enerzijds en een
elektrische motor anderzijds. Wanneer de elektrische motor ingeschakeld is, is
er geen CO-uitstoot, geen roet of ander fijn stof en dus rijden we groener. Die
elektriciteit moet natuurlijk ergens vandaan komen en bij de productie daarvan
is er onvermijdelijk een of andere vorm van vervuiling; helemaal proper is een
elektrische motor dus ook niet.
Hybride geeft aan dat er (ten minste)
twee verschillende elementen vermengd zijn, het is een antoniem of
tegenovergestelde van homogeen. Waar komt ons woord vandaan?
Zoals gewoonlijk maakt Van Dale het zich al
te gemakkelijk: dat het van het Latijn hibrida,
hybrida komt, dat zal wel, maar daarmee zijn we geen stap verder; een
wonder dat VD niet naar het Frans en het Engels verwijst zoals gewoonlijk, dat
was nog eenvoudiger geweest; ach, voor etymologische uitleg kan je echt niets
aanvangen met de dikke VD.
In het Latijn is een hibrida een bastaard, meer bepaald een kind van een Romein en een
vreemde, of van een vrije en een slaaf. Het is ook een eigennaam, die teruggaat
op een soortgelijke combinatie.
Over de etymologie is men het niet eens. Het
woord komt niet vaak voor, onder meer bij Plinius en Horatius. Sommige moderne
woordenboeken vermoeden een verband met het voor de hand liggende Griekse woord
hubris, dat we kennen uit de Griekse
tragedies: hoogmoed of overmoed, zelfoverschatting die bestraft wordt: de
hoogmoed komt voor de val. In het algemeen heeft hubris te maken met geweld, een overdaad aan kracht,
onbeheersbaarheid, wildheid; vandaar ook grove belediging, het molesteren of
onterend behandelen van een burger en heel specifiek het verkrachten van
vrouwen en kinderen.
Sommige woordenboeken vinden daarin
voldoende aanleiding om te denken dat het Latijnse hibrida, bastaard, afgeleid is van het Griekse hubris. Dat lijkt evident, maar ik heb toch mijn twijfels en niet
enkel om de verschillende schrijfwijze i/y. De onderliggende veronderstelling is dat elke bastaard
zou geboren zijn uit een verkrachting, dat er geen normale seksuele
verhoudingen zouden kunnen bestaan tussen mensen of dieren van een (enigszins)
andere soort of ras. Bij de Romeinen was dat voor de menselijke relaties helemaal
geen uitzondering, vandaar dat ze er een gewoon woord voor hadden: hibrida en dat het ook een bij- of eigennaam
was, geen scheldnaam: Hybrida, naar verluidt omdat de
eerste met die naam uit een Spaanse moeder zou geboren zijn. Daarnaast was het
evenmin ongebruikelijk dat men dieren van verschillende rassen met elkaar
kruiste, ook een geweldloze aangelegenheid, maar daarover verder meer.
Bij mijn opzoekingen ging ik zoals steeds
ook te rade bij de excellente Trésor de
la langue Française informatisé, maar dat bracht me niets dan leed, urenlang,
voor een keer Ik vond er verwijzingen naar onbekende naslagwerken,
onbegrijpelijke afkortingen en zelfs Latijnse (iber, imbrum) en Griekse (hèrobaton)
woorden die ik nergens terugvond. Tot ik na lang zoeken toch
een spoor vond, oef.
In 1679 verscheen van Charles Labbé een Glossarium Latino-Graece, met daarin
Lat. iber Gr. hèmonion, halve of muil-ezel. In de Thesaurus van Johann Gesner
(1749) vinden we een meer omstandige uitleg onder de glossa hybrida. Ik wil het u niet al te
moeilijk maken, lieve lezers, maar onze auteurs, zoals Labbé, nemen er soms een
loopje mee. Het gaat zo: we kennen het Latijnse hibrida; een nevenvorm is ibrida,
dat is niet zo moeilijk. We kennen ook het Griekse hubris. Op basis van die twee bekende gegevens verzon men een nieuw
woord: hibris, of ibris. Maar dat klinkt als een genitief,
vandaar dat men een nominatief iber
veronderstelde, wat dan weer een genitief meervoud of een accusatief
enkelvoud(!) i(m)brum opleverde Maar
dat is allemaal onzin, natuurlijk, dat zegt Genser ook al: er is alleen hibrida en hubris en die twee hebben wellicht niets met elkaar te maken en de
etymologie van hibrida, daar weten we
niets over.
Als de geleerde redacteurs van de TLFi en
ook van het veel te dure Etymologisch woordenboek van het Nederlands hun
huiswerk niet maken en duchtig van elkaar en van oude, onwetenschappelijke
glossaria en thesauri afschrijven zonder nadenken, dan krijg je dus kemels
zoals de louter denkbeeldige Latijnse woorden iber en imbrum; als je
het Griekse woord probaton
(viervoeter) ook nog slecht leest in een oude foliant, dan wordt dat het
onbegrijpelijke hèrobaton (π wordt η).
Een mager en enigmatisch CGL als verwijzing naar Labbés Cyrilli, Philoxeni, aliorumque
veterum glossaria latino-graeca, & graeco-latinais ook veel minder dan behulpzaam. Schande dus, TLFi en EWN! Woordenboeken
horen volledig en duidelijk te zijn. Er met onze klak naar gooien kunnen we
allemaal.
Het klassiek-Latijnse woord hibrida is door de wetenschap al vrij
vroeg overgenomen om de ontelbare kruisingen van planten en dieren aan te
duiden; door de contaminatie met hubris of hybris kreeg het dan de Neolatijnse spelling Hybrida
en dat is waar ons hybride van afgeleid is, neem het van mij aan.
Een typisch geval van dergelijke kruising
is, of liever zijn, de hybride muilezel en het even hybride muildier. Wat is
het verschil?
Een muildier krijg je (soms) als een ezel
een merrie dekt, een muilezel als een hengst een ezelin dekt. Het Nederlands heeft
geen aparte woorden voor mannelijke en vrouwelijke muilezels en muildieren. In
het Frans is een muilezel ofwel une mule ofwel unmulet; een muildier noemt men (in beide
gevallen) unbardot, zoals Brigitte; het woord komt uit het Arabisch, waar bardaa een soort draagzadel of juk is
dat door lastdieren (zoals ezels en muilezels en muildieren) gebruikt werd. In
het Engels spreekt men van een mule (muilezel)
en een hinny (muildier, van Lat. equus hinnus, naar het Grieks hinnos of ginnos, muildier).
Een laatste inspanning: waar komt muil
vandaan? Van het Latijn: mulus, mula; misschien kunnen we nog één stapje verder
gaan: in het Grieks is de typische donkere streep die een ezel op zijn rug heeft een muklos; daar vinden we dus ook mu-
terug, maar veel is dat niet. Laten we het maar bij de mulus houden.
Muilezels zijn spreekwoordelijk koppig. Soms,
maar lang niet altijd, combineren ze echter de
goede eigenschappen van het paard en de ezel. De mannetjes zijn altijd
onvruchtbaar, de wijfjes meestal ook. Bij muildieren is het mannetje altijd, het wijfje omzeggens
altijd onvruchtbaar, er is maar één geval bekend van een muildiermerrie die
drachtig werd. Je moet dus steeds van voor af aan beginnen met ezels en paarden
en de kans op succes is veeleer gering. Toch zijn er veel liefhebbers die zich
daarmee bezig houden, ze hebben zelfs verenigingen en stambomen en
schoonheidswedstrijden
O, en voor ik het vergeet: een mulat is natuurlijk ook een hybride, geboren uit een blanke en een neger(in). Komt van het Spaans en Portugees mulato, letterlijk 'muilezeltje', niet bepaald flatterend, racistisch zelfs. Van Dale sleurt er het Arabische mullawad bij, maar dat slaat niet op een persoon van gemengd bloed, maar op een vreemdeling die onder de Arabieren woont. Ook Philippa (EWN) volgt Van Dale daarin terecht niet.
Misschien is een oud
woord, Van Dale plaatst het eerste verschijnen ervan in 1236!
De etymologie is niet evident: mis is een
bekend woord, maat wat is het verband met de betekenis? Schien is dan weer
geen bekend woord of stam; de oorsprong van ons woord springt niet onmiddellijk
in het oog. Maar dat maakt etymologie precies leuk, natuurlijk.
Wij krijgen hulp uit wel erg onverwachte
hoek. De ouderen onder ons zullen zich de bij uitstek Belgische maar ook
internationaal beroemde voetbaltrainer en kenner Raymond Goethals (1921 -
2004) herinneren, de flamboyante ket die zonder enige valse schaamte zijn
pittig Brussels dialect gebruikte in de vele interviews die hij gaf op radio en
televisie. Als een jonge reporter met meer enthousiasme dan kennis van zaken weer
eens een al te gemakkelijke conclusie naar voren bracht, of als Rik de
Saedeleer zijn beroemde analyse stelde in zeven eindeloze complexe volzinnen en
dan aan de Raymond oratorisch vroeg: vindt u ook niet, meneer Goethals? dan was
het ontnuchterende antwoord, met een meewarige blik in de verte, steevast:
Maschien, maschien
Dat mag nog altijd redelijk obscuur lijken,
maar het brengt ons toch al een stap dichter bij de oplossing.
Maschien is immers de samentrekking van:
mag scien. Daarmee hebben we al één element: mag.
Scien is ons moderne 'geschieden',
eigenlijk geschien, de d is er maar achteraf tussen gekropen naar analogie
met andere werkwoorden die eindigen op den.
Het mag dus geschieden, het kan zijn.
Als we dan naar onze buren kijken, dan
blijkt dat het daar veel duidelijker is: peut-être, maybe. In het Duits heb je vielleicht
en dat is ons wellicht, het Italiaanse forse
is het Latijnse forsan, het Spaanse quizás is bij ons wie weet.
Niet voor het eerst, lieve lezers van
beider kunne, nodig ik je uit voor een zwerftocht langs de kronkelwegen van
onze taal, op zoek naar de zin en onzin, de betekenis en de vertekening van
onze woorden, naar hun oorsprong en verval, gebruik en misbruik.
De aanleiding was voor mij, zoals wel
vaker, veeleer banaal: een nieuwsbericht over de Gentse ex-politiecommissaris
die geschorst én veroordeeld was voor een aanrijding in dronken toestand en voor
zijn onhandige pogingen om die stommiteit nadien te verbergen. Na zijn
veroordeling in beroep, kondigde hij nu droogweg aan dat hij ook cassatieberoep
zou aantekenen, alsof dat de meest normale zaak ter wereld was. Mijn spontane
reactie daarbij was, het zal je niet verwonderen, afkeurend. De feiten zijn
bewezen, zijn schuld staat vast, de veroordeling is terecht en in beroep bevestigd,
wat wil je nog meer? Het is schandelijk om onder die omstandigheden de zaak nog
verder voor het toch al zwaar overbelast gerecht te brengen.
Ik zocht bij die gelegenheid naar het juiste
woord, de vaste term voor dat soort van onredelijke hardnekkigheid in het
uitputten van de juridische mogelijkheden. Helaas, le mot méchappait, ik kon er niet op komen.
In de daarop volgende maanden heeft dat
onvermogen om een zaak te benoemen met het juiste woord rondgespookt in mijn
koppeke, als een bromvlieg die op een zonnige dag per ongeluk door de
openstaande deur is komen binnenvliegen in de huiskamer en daar van het kastje
naar de muur en vooral voortdurend naar het venster daast, dan weer een tijdje
stilzit achter een bloempot, zodat je ze uit het oog verliest, tot ze,
opgeschrikt door ik weet niet wat, of weer wat uitgerust na zoveel vruchteloze greatescape-pogingen en pijnlijke botsingen met onbegrijpelijk
onzichtbare maar ondoordringbare obstakels, zich nog maar eens korzelig op gang
trekt voor een wanhopige, rücksichtsloze exodus naar de open lucht en de vrije
natuur.
Zo ook, lieve lezer (M/V), tolde in mijn rusteloos
brein steeds meer irriterend de nochtans onbevangen maar knagend frustrerend
onbeantwoorde vraag rond naar le mot
juste. Einde van de Homerische vergelijking.
Deze morgen zette ik me dan aan het
rondneuzen: ik wou van de onzekerheid af, ik werd er slapeloos van. Ik vertrok dan
maar van een andere invalshoek, waarvan ik sneller een antwoord verwachtte.
Mijn gedachten weken af naar de medische wereld, waar zowel patiënten als
verzorgenden meer dan af en toe verantwoordelijk zijn voor medische
overconsumptie en therapeutische hardnekkigheid. Onze sociale zekerheid dreigt
zelfs in het gedrang te komen door allerlei kwestieuze of zelfs ronduit
overbodige onderzoeken of behandelingen. Stilaan groeit er een consensus aan
beide zijden: wanneer therapieën echt niet meer baten, dan moet men de medische
onmacht bekennen en aanvaarden. Het enige wat dan nog medisch verantwoord
lijkt, is palliatieve zorg, die geen genezing beoogt, maar enkel het verzachten
van de laatste pijn, in afwachting van een natuurlijke dood, of, zoals steeds
meer mensen inzien, een waardig levenseinde door vrij gekozen levensbeëindiging.
Therapeutische hardnekkigheid is de term
die ik zocht en vond, als een opstapje naar gelijksoortige hardnekkigheid op
juridisch vlak: het gebruik maken van juridische middelen wanneer dit niet meer
verantwoord lijkt of is. Maar men spreekt niet van juridische hardnekkigheid,
het is een andere term en die wou maar niet komen
Dan maar inspiratie gezocht in het Engels.
Na wat valse sporen kwam ik bij de verrassend geestige term frivolous lawsuit, letterlijk een
frivool proces, en frivolous litigation,
frivool procederen. Frivool is een woord dat je niet verwacht binnen de
meestal gortdroge juridische terminologie. Vadsige Van Dale houdt het weer bij
het instampen van een wijd open deur: komt van het Frans frivole; tja, dat dacht ik ook. Voor één keer blijft ook de
onovertroffen Trésor de la langue
Française (TLF) halverwege steken: frivole
komt (natuurlijk) van het Latijn frivolus,
nietig, onbetekenend. Gelukkig zijn er ook nog Latijnse woordenboeken; op
aanraden van mijn vriend Paul Claes schafte ik me onlangs het Latijnsch
woordenboek (1900) aan, van Dr. J. Van Wageningen Jr. en daar vond ik meteen
de etymologische verwijzing naar friare,
stuk of fijn wrijven, verbrokkelen; Lewis & Short zijn niet zo zeker, die
houden het erop dat de etymologie onzeker is, perhaps van fricare,
eveneens wrijven, vandaar frictie, wrijving en ook de bekende fricassee; maar
bij L&S vind ik wel meteen een verwijzing naar de juridische context,
namelijk bij Quintilianus, die het heeft over luchthartige en frivole en zelfs
valse beschuldigingen.
In het hedendaagse Nederlands gebruiken we
frivool vooral voor wuft, onbezonnen, werelds (Van Dale), lichtzinnig
(Verschueren), dus voor zaken die niet ernstig of zelfs een beetje belachelijk
of lachwekkend of amusant zijn.
De Engelse betekenis is ongeveer dezelfde,
maar daar heeft men de oorspronkelijke Latijnse betekenis blijkbaar wel behouden
in de juridische context, voor een rechtszaak die niet ernstig is in de
letterlijke zin van het woord, die dus ernstige gronden mist. Daarmee wordt
allerminst gelachen, er staan namelijk zeer strenge straffen op en dat is maar
goed ook. Het Wikipedia-artikel daarover is verhelderend, zoals gewoonlijk.
Het leek me onwaarschijnlijk dat ons saai wetboek
het over frivole processen zou hebben; je denkt daarbij veeleer aan processen
over frivole zaken, bijvoorbeeld een klant die een hoertje vervolgt omdat ze hem
niet kon doen klaarkomen, ik zeg zomaar wat.
Maar wat is dan toch die dekselse Nederlandse
juridische term voor een aanklacht of zelfs een proces of een hoger beroep dat
niet op ernstige gronden berust? Ik zal je niet langer in het ongewisse laten,
lieve lezer/es, want ik heb het antwoord gevonden in de Belgische Gerechtelijk
Wetboek; ik citeer:
Reeds lang kennen de hoven en de
rechtbanken schadevergoeding toe aan een partij die het slachtoffer wordt van
een tergende of roekeloze vordering. Hun rechtspraak werd door de wetgever
bekrachtigd bij wet van 15 maart 1932. De term tergend of roekeloos leest men
vandaag onder meer in de artikelen 563, 620, en 1017 van het Gerechtelijk
Wetboek.
Tergend of roekeloos is het inderdaad en
dat verwoordt goed waar het om gaat, namelijk om aanklachten die er alleen maar
op uit zijn om de tegenpartij te tergen, of die roekeloos zijn.
Bij die laatste term hoort wat toelichting,
want wat is het of de roek die men mist of niet heeft (-loos)? In het Engels
hebben we reckless en beide woorden
gaan terug op oude Germaanse woorden die op roek lijken. In het middeleeuws
Nederlands betekent roeke zorg, aandacht, opmerkzaamheid en het werkwoord
roeken drukt hetzelfde uit; beide zijn nu helemaal verouderd. Roekeloos
betekent dus zorgeloos, zonder op te letten, onberaden, vermetel.
In het Duits hebben we een prachtig woord
dat daar een beetje op lijkt: Rücksichtslos;
Van Dale heeft het terecht overgenomen, het moet dus niet meer in cursief. De
betekenis is: niets ontziend, meedogenloos, zowel in het Nederlands als in het
Duits. Voor de oorsprong van het Duitse woord moeten we toch even nadenken. Rück bestaat niet op zichzelf, we kennen
alleen allerlei samenstellingen: zurück, Rückgrat,
Rückhand (backhand in het tennis) &c. Ons woord rug is in het Duits Rücken; ons terug is zurück maar in de samenstellingen
gebruikt men overal het kortere Rück. Zo zeggen wij teruggang, maar in het
Duits is dat Rückgang. Zo is het ook Rücksicht, letterlijk omzien,
terugkijken, figuurlijk: consideratie, inachtneming, eerbied, ontzag, rekening
houdend met. Rücksichtslos is dan
zonder egards, zonder omzien, hard, niets ontziend, lomp, gewelddadig zelfs. Enkel
in het verkeer betekent Rücksichtslosigkeit,
rücksichtslos fahren ook letterlijk roekeloosheid, resp. roekeloos
rijgedrag; nochtans hebben de twee woorden geen taalkundige band.
Een roekeloze aanklacht is er dus een die
men inleidt zonder voldoende na te denken, zomaar, om emotionele redenen, uit
woede of jaloersheid, zonder voldoende rechtsgrond; wie dat doet is balorig
(bal of slecht + horen) of balsturig (+ sturen).
Wie de juridische details wil nakijken,
leze de wet na van 15 maart 1932.
Het wetboek maakt verder een duidelijk
onderscheid tussen het tergend OF roekeloos formuleren van aanklachten of het
instellen van beroep, en gevallen van tergend EN roekeloos juridisch gedrag.
Dat vraagt een beetje uitleg.
Stel dat een arbeider een letsel oploopt
tijdens het werk, maar dat de werkgever het oorzakelijk verband betwist. Denk
aan lage rugpijn, bijvoorbeeld: is die het gevolg van het werk of niet? Wanneer
de rechtbank beslist dat er geen verband is, was het niet ongebruikelijk dat de
werkgever of de verzekeringsmaatschappij de aanklager prompt vervolgde voor de
gerechtskosten, die meestal aanzienlijk waren. Dat gebruik is tot in Cassatie
bevestigd, maar in feite is het een beetje pervers: de werknemer is immers overtuigd van zijn gelijk. Het lijkt niet billijk hem bij een negatieve
uitspraak ook nog de zware gerechtskosten aan te smeren. Dat zou mogelijke aanklagers
er immers kunnen van weerhouden om een klacht neer te leggen, omdat ze het
risico niet aankunnen om de zware kosten van het geding te moeten dragen.
Arbeiders beschikken immers niet over de middelen die machtige firmas kunnen
inzetten.
Vandaar dat de Wetgever, dat is het
Parlement, een nieuwe wet formuleerde (20 maart 1948), waarin gesteld wordt dat
bij processen over arbeidsongeschiktheid de gerechtskosten enkel op de aanklager kunnen verhaald worden indien er sprake is
van tergend en roekeloos gedrag; wat dat in deze context is, wordt klaar en
duidelijk bepaald, namelijk wanneer het slachtoffer zich schuldig maakt aan
simulatie tijdens het deskundig onderzoek door een wetsgeneesheer.
De aanklager moet dus te kwader trouw
handelen. Indien hij enkel roekeloos een klacht zou neerleggen, is de kwade
trouw niet bewezen; hij heeft zich dan enkel niet voldoende geïnformeerd. Net
zo indien hij enkel een tergende aanklacht neerlegt, dus indien hij erop uit is
om de tegenpartij te beledigen of in een kwalijk daglicht te stellen, op kosten
te jagen, te pesten. Dat is niet netjes, maar het is nog geen bewezen kwade
trouw, het is niet liegen en bedriegen. Enkel wanneer men zich aan dat
laatste schuldig maakt, dus tergen EN roekeloos handelen, meer bepaald door te
liegen over de grond van de zaak zelf, kan men een sanctie krijgen in de vorm
van de rechts- of proceskosten. Een subtiel maar belangrijk onderscheid, dat
mensen er allicht wel van weerhoudt van bewust valse aanklachten in te dienen,
maar niet van aanklachten neer te leggen waarvan niet op voorhand vaststaat of ze
gegrond zijn.
In België was de ganse rechtspraak aanvankelijk
uitsluitend in het Frans, het heeft zeer lang geduurd vooraleer men het
Nederlands mocht gebruiken tijdens een proces. Alle wetten waren in het Frans gesteld.
De uitdrukking roekeloos en tergend is een geslaagde vertaling van de welluidende
Franse woorden téméraire et vexatoire.
Zo, dat was het. Mijn bromvlieg is door het
open raam weggevlogen. Tergend en roekeloos, ik vergeet het nooit meer hoop
ik.
Sport, of
zoals nieuwslezer Jan Becaus van de VRT persisteert: spojt.
Je hoort en leest het
woord elke dag tientallen keren, vele miljoenen mensen zijn er fervent mee
bezig.
Maar het is een raar
woord, sport. Je kan namelijk de betekenis niet onmiddellijk
afleiden uit het woord zelf, zoals bij, zeg maar: voetbal.
Het bestaat in zowat
alle Europese talen. Maar waar komt het vandaan?
De vroegste
oorsprong is een Engels-Frans woord
(vergeet niet dat de Franstalige Normandiërs Engeland waren binnengevallen en het
Engels grondig verfranst hadden): desport, ook wel disport en
dat betekende rond 1400 zoiets als: tijdverdrijf, ontspanning, amusement. Rond
1483 kreeg dat de bijbetekenis: ontspanning door lichamelijke activiteit in
openlucht, tijdens een spel. Dat is tot op heden zo gebleven.
De verre oorsprong
van disport is het Latijn: dis- betekent weg van
en portare is dragen zoals in het Franse porter. Met
een beetje verbeelding kan men dan bij disport denken aan een
verzetje, een verpozing, een betekenis die al rond 1300 bestond. Het klassieke
Latijn kende die betekenis van disportare niet.
Het is dus een Engels
woord, gebaseerd op het Frans en het Latijn. Het di- of de- is meestal
weggevallen, sport is zoveel vlotter om te zeggen. In het Spaanse woord voor
sport deporte zie je nog de oorspronkelijke vorm; sportief
is in het Spaans deportivo, zoals in de naam van de bekende
voetbalclub Deportivo La Coruña.
Het woord sport kwam
in Engeland vooral in adellijke middens voor en dat is niet verwonderlijk, want
zij waren lang de enigen die tijd hadden voor een fysieke bezigheid die geen
geld opbracht. En al is de betekenis van het woord al meer dan 500 jaar
onveranderd gebleven, de beoefenaars zijn nu meestal gewone mensen die zich
ermee amuseren op een gezonde manier, of die gaan kijken hoe anderen dat doen
op een hoger niveau dan zij zelf.
Wie zeer goed is in
zijn sport kan daar in onze tijd ook zeer veel geld mee verdienen, zeker als
die sporttak ook nog telegeniek is. Dat is een riskante situatie, want voor
(veel) geld zijn mensen in staat om zeer ver te gaan. Sinds jaren hebben drugs
hun verderfelijke intrede gedaan in de sport. Mensen zijn bereid om in hun
sport louter voor het geld zelfs hun eigen gezondheid in gevaar te brengen.
Druggebruik is overduidelijk in strijd met het principe van de sport zelf.
Vals spelen beschouwt men sinds jaar en dag in de sport als iets dat je niet
doet, al heeft men het natuurlijk wel altijd al gedaan, op elk niveau.
Waar mensen met
elkaar in competitie gaan, is er steeds de verleiding om met alle geoorloofde
en soms ook wel met enkele andere middelen de anderen te loef af te steken. Dat
is de aard van het beestje, het lijkt hopeloos om daaraan te willen veranderen.
Dus moeten we helaas steeds meer tijd en geld en energie steken in het
bestrijden van vals spelen in zowat alle menselijke activiteiten.
Dat is echt verloren
tijd, weggegooid geld, verspilde energie, terwijl precies dat eigenlijk in de
sport zelf zou moeten gebeuren.
Het kan soms vreemd gaan met woorden. Neem
nu Sidney.
In Engeland en stilaan ook bij ons is het
een jongensnaam.
De oorspronkelijke Sidney heette echter
waarschijnlijk Guillaume Saint-Denis en kwam uit Anjou in Frankrijk en werd in
Engeland kamerheer van koning Henry II. Dat was niet zo vreemd, want zijn
meester Henry (5 maart 1133 6 juli 1189) ging aanvankelijk door het leven als
Henri, de Franse graaf van Anjou, hertog van Normandië. Van 1154 tot 1189 was ook
koning van Engeland; hij heerste verder over stukken van Wales, Schotland en
Ierland en grote delen van West-Frankrijk. Een van zijn bijnamen was Curtmantle, omdat hij vaak een nieuw
soort korte, praktische tuniek droeg: Kortjakje dus. Hij wordt de eerste
Plantagenet-koning, genoemd en geroemd als een van de belangrijkste
middeleeuwse Engelse vorsten. Plantagenet
is niets anders dan onze brem, in het Engels broom, in het Latijn genista,
bij ons ook wel ginst genoemd. In Frankrijk was Henri als heerser over het rijk
van de Angevins (= van Anjou) zelfs machtiger dan de Franse koning.
Maar terug naar Sidney. Guillaume
Saint-Denis is dus met zijn meester uit Frankrijk overgekomen en het Franse Saint-Denis
werd al gauw verbasterd tot Sidney in het Engels.
Volgen we even een ander spoor. In Ierland
is Sidney een meisjesnaam, oorspronkelijk Sidony, net zoals onze tante Sidonie,
de bekende bonenstaak, die omwille van onze noorderburen later Sidonia moest
heten, onze lokale Olive Oyl. Sidonius is Latijn voor inwoner van Sidon, de
stad in het op onze dagen zo fel geteisterde Libanon.
Een missionaris Sidonius kwam uit Ierland
naar Frankrijk en stichtte er rond 670 een abdij dicht bij Rouen; de naam van
de abdij was Saint-Saëns en de stichter werd heilig verklaard als Sidonius van
Saint-Saëns, soms ook Sidonius Saëns zonder meer. Saëns gaat terug op sanctus, heilig; je vindt het vooral in
Spanje als Saenz, een vorm van Sancho, en een erg cynische naam die men vooral
aan (gewelddadig gedwongen) bekeerde Joden gaf. Saint-Saëns is dus een heilige
heilige, tweederden van het Sanctus. Wij kennen vooral de componist Camille met
de familienaam Saint-Saëns, die van Le
carnival des animaux.
En nu weer naar onze mannelijke Sidney.
In Frankrijk was Saint-Denis een
belangrijke naam. Dionysius of Denis in het Frans was de eerste bisschop van
Parijs in de derde eeuw; hij bouwde een kerk waar nu de NotreDame staat, op het
Parijse eiland dus. Hij werd onthoofd door de bevolking op wat nu Montmartre
is, letterlijk de martelarenberg. De legende zegt verder dat hij zijn hoofd onder
de arm nam en ermee tot aan de plaats liep waar hij later begraven werd en waar
nu de faubourg Saint-Denis is, met
het fameuze StadedeFrance.
Dionysius, bijgenaamd de Cefalofoor, letterlijk die zijn hoofd draagt, werd
prompt een Franse heilige en dus Saint-Denis. De vroege Franse koningen, die
Parijs als hun bestuurlijk centrum kozen en best enige goddelijke steun konden
gebruiken voor hun aspiraties, bouwden er een belangrijke abdij en kozen de
plaatselijk vermaarde Saint-Denis als hun persoonlijke patroonheilige. De
wapenkreet van de middeleeuwse Franse ridders was: MontjoieSaint-Denis! Ze werd ook gehoord -en
gesmoord - in de Kortrijkse beemden in 1302.
Die strijdkreet montjoie is weer een ander verhaal. Heel zeker is het niet, maar de
oorsprong ervan zou liggen in het Latijn: mons
gaudii, berg van vreugde. Dat konden allerlei verhevenheden zijn, maar een
daarvan was de plaats vanwaar pelgrims de eerste aanblik van Jeruzalem hadden,
in navolging van Mozes, aan wie nog net voor zijn dood van op de berg Nebo in
Jordanië een blik gegund was op het Beloofde Land. Pelgrims zouden bij het zien
van het uiteindelijke reisdoel zo extatisch geweest zijn dat ze uitbarstten in
gejuich: Mons gaudii! In het Frans: Montjoie! De katholieke Franse koningen
zouden die vreugdekreet dan overgenomen hebben en gecombineerd met hun persoonlijke
heilige: Montjoie Saint-Denis!
In Engeland werd de voornaam Sidney vooral
populair omwille van Algernon Sidney, Earl of Leicester (1622-83), een van de
tegenstanders van Cromwell en van alle tiranniek bestuur. Zijn familienaam
Sidney had hij van verre voorouders in het Franse Saint-Denis.
Toen de Britse minister van binnenlandse
zaken Thomas Townshend (+1800) in de adel verheven werd koos hij als adellijke
naam Sydney, naar zijn voorouder de 2de Earl of Leicester, zoon van de Algernon
van daarnet. Zo werd hij Viscount Sydney. Omwille van zijn inspanningen om de
vroege Australische nederzettingen te redden van hongersnood werd een ervan
Sydney Cove genoemd. Sydney is nu een van de belangrijkste steden van
Australië, onder meer bekend van het prachtige moderne operagebouw.
De wereld is klein: een Grieks-Romeinse
Dionysius werd een Franse Saint-Denis en die werd een Engelse Sidney en een
Australische Sydney. Een Ierse Sidonius werd een Franse heilige en de Ierse
Sidney is onze ranke tante Sidonia.
Sommige woorden lijken hun betekenis te verliezen als je er te
lang naar staart of als je ze tien keer na elkaar uitspreekt. Ook is er zo
eentje voor mij.
Misschien is dat omdat het zulke korte woordjes zijn, omdat er
geen bekende sprekende elementen in zitten die de betekenis dragen, bijvoorbeeld 'doofpot'. Er zijn ook
omzeggens geen andere woorden waarin ze een van de samenstellende elementen
zijn: ik ken niet veel woorden die van ook afgeleid zijn: alsook, ?
OOK is eenEinzelgänger,
een eenzaat. Daardoor mist het de kans om op zichzelf betekenis te krijgen, het
mist de stevige steun van behulpzame buren en vrolijke vrienden.
Anders is het gesteld met arg.
Het woord bestaat als adjectief, bijvoeglijk naamwoord en is een
oudere vorm van erg. Het betekent dus: zeer, of heel (veel), maar ook: slecht,
en dat is de betekenis die het meestal heeft in de samenstellingen. Arg is het
kwade, het boze, het gevaar.
Er zijn verscheidene afleidingen:
- argernis is de verouderde vorm van ergernis en dat is alles
wat aanleiding geeft tot het zich ergeren, aanstoot nemen aan iets; dat was
vroeger
- argeren (ergeren);
- argeloos gebruiken we nog steeds: zonder kwade bedoelingen, zonder kwaad te
vermoeden; vandaar
- argeloosheid;
- arglist is minder gebruikelijk: de kwade bedoeling, kwade trouw, maar
- arglistig is dan weer wel in, evenals
- arglistigheid, daarbij denken we aan Odysseus;
- argwaan koesteren we allemaal wel eens: we vermoeden dat er iets niet pluis
is, we zijn
- argwanend, maar dat is de enige werkwoordvorm die we van het werkwoord
- argwanen nog gebruiken, zelfs ik zou niet durven schrijven dat ik geargwaand
heb.
In een heruitgave van een slang-woordenboek uit 1785 vond ik een verwijzing naar alls. Op de bijgaande afbeelding zie je wat daarmee bedoeld is.
Wat een heerlijke illustratie van volkswijsheid, die lak heeft aan het gezag en maar al te goed beseft dat de gewone burger moet werken voor al wie boven hem staat: het leger, de advocaten en andere bureaucraten, de kerk en de staat.
Onlangs las ik in die zin een leuke pointe op een weblog: arbeid adelt, maar de adel arbeidt niet
Of nog: Ora et labora, maar het waren wel de priesters-monniken die baden en de lekenbroeders die werkten.
Of zoals H.L. Mencken in zijn glorieus ontluisterende Treatise on the Gods (1930, 1946²) al schreef: je kan de priester in elke gemeenschap herkennen aan het feit dat hij niet werkt voor zijn brood, maar door de gemeenschap onderhouden wordt.
De uitdrukking gaat terug op
een fabel van Aesopus, waarin de muizen overleggen hoe ze zich kunnen
beschermen tegen de kat; een van de voorstellen is dat men haar een bel
aanbindt. Een goed idee: dat is precies wat wij mensen met onze katten doen als
we willen verhinderen dat ze ongehinderd muizen en vogels vangen. In de fabel
zijn de muizen dan ook wild enthousiast over het voorstel, tot een senior-muis
vraagt: en wie gaat de kat de bel aanbinden? Waarop een lange stilte volgde.
Moraal: het is gemakkelijker
voorstellen te formuleren dan ze uit te voeren.
De betekenis van de
uitdrukking is dan: een onuitvoerbare of uiterst gevaarlijke taak beginnen, de
koe bij de horens grijpen.
Maar niet alle belletjes die
katten aangebonden krijgen zijn kattebelletjes. Mijn studiegenoot Peter
gebruikte in 1965 of zo het mij toen niet bekende woord, in de betekenis van:
een niemendalletje, een vlug of nonchalant geschreven boodschap of gedachte op
een stukje papier. Van Dale steunt hem daarin. Peter zei erbij dat het woord
van het Italiaans kwam: een cartobello
is een klein kaartje. De volksetymologie maakt daarvan dan ons
kattebelletje.
Maar je hebt goed zoeken, vijfenveertig
jaar later, naar cartobello in
Italiaanse woordenboeken: niet te vinden, hoor. Van Dale beweert dan weer dat
het komt van scartabello en
dat zou slecht boek betekenen; een van de betekenissen van scarto is inderdaad van een minderwaardige
kwaliteit, maar bello betekent mooi, niet boek
Een Italiaans etymologisch
woordenboek verklaart scartabello als afkomstig van het Spaans cartapel en dat zou een samentrekking zijn van charta en pellis (vel in het Latijn), een perkamenten
kaartje dus. Scartabellare is in alle geval ook nu nog Italiaans
voor haastig of nonchalant bladeren in een boek en een scartafaccio is een kladboek; faccia is bladzijde. Scartabello heeft in het moderne Italiaans de
betekenis van een tekst van weinig belang.
De Vereniging Onze Taal
verwijst eveneens naar scartabello,
maar zij vertalen het als boekje, register.
Van Dale zou dus de bal weer mis
slaan; een scartabello, een slecht
boek, voorwaar.
De tussen-n dan. Volgens de
taaladviseur van de VRT, die daarin Van Dale volgt, is een kattebelletje zonder
tussen-n ons haastig geschreven onbelangrijk briefje, en een kattenbelletje met
n het belletje dat een kat draagt. Maar de onlangs gewijzigde taalregeling
laat beide toe in beide gevallen, kwestie van het simpel te maken, natuurlijk.
Onze Taal stelt voor dat we het nuttige
onderscheid houden. Waarom ook niet? Maar het blijft arbitrair.
Hoe dat Italiaanse scartabello hier geraakt is? Misschien via de
Italiaanse internationale bankiers uit de Renaissance, die hun leningen en
andere overeenkomsten op dergelijke papiertjes en bundeltjes schreven. Van Dale
geeft als vroegste datum 1662 aan, dus dat zou kunnen kloppen.
Mijn laatste kattebelletje
dateert uit mijn studententijd. In de toen nog gezellige leeszaal van de
filosofische bibliotheek in Leuven kwam een Amerikaanse jongedame van een
sanitaire stop terug met een fors gapende rits achteraan haar rok en nam terug
haar plaats in naast mij. Ik schreef op een snipper zoiets als you left your
skirt open (nadat ik skirt had
opgezocht in het woordenboek...) en schoof haar het briefje toe. Ze wou het
niet lezen, dacht wellicht dat ik oneerbare voorstellen deed; ik insisteerde,
met een ernstig, zelfs bezorgd gezicht; zij nam het uiteindelijk dan toch aan,
met lange vingers en een gezicht als stond míjn rits open. Dan kleurde ze
karmijnrood, zette het op een lopen en kwam even later met een stralende
glimlach en een veilig gesloten rits weer naast mij zitten.
Mijn verhaal, lieve lezers, begint in
Griekenland, Hellas, toen het daar nog beter ging met de economie dan vandaag.
Toch was er toen, 2500 jaar geleden, ook al af en toe een haar in de boter.
Neem
nu de vijgenhandel. Vijgen waren (en zijn) zeer voedzaam en bovendien lekker.
De handel in verse vijgen was in Athene en gans Attica aan strenge regels
onderworpen; wie toch vijgen uitvoerde buiten de grenzen of ze invoerde zonder
belasting te betalen, moest zich daarover verantwoorden voor de rechtbank. Wie
smokkelaars ontdekte en daarover klacht indiende, was een sukofantès, van Gr. sukon,
vijg en fainein, tonen. In Athene had
je geen openbare aanklager, de klacht kwam van je medeburgers. Vijgen kon je
ook gebruiken om je belastingen te betalen. Wie daarmee een loopje nam en zich
daarbij liet betrappen, kreeg ook met de sycofant te maken. Nog erger: wie de
vijgen van de heilige bomen roofde, bijvoorbeeld als de vijgen schaars waren,
werd voor de rechter gesleept, nog steeds door onze sycofanten.
Van dat letterlijk gebruik, namelijk het
wijzen naar de vijgen, kwamen er allerlei afgeleide betekenissen: een
aanklager voor het gerecht in het algemeen en vandaar al gauw iemand die voor
een kleinigheid (een vijg ) naar de rechter stapt, of mensen valselijk
beschuldigt om hen te tergen of om hen geld af te truggelen; ook afpersing door
ambtenaren, of omgekeerd, afpersing van hoger geplaatsten, blackmail. In het algemeen noemde men ook het twisten over
beuzelarijen sycofanterij. Sycofant werd zo een scheldnaam, ook voor
professionele zwendelaars en allerlei bedriegers van de kleine man.
In het Latijn nam men het woord gewoon
over, zoals wij al te veel woorden uit het Frans en meer recentelijk uit het
Engels hebben geleend of gestolen. Men was toen al lang vergeten dat het iets
met vijgen te maken had en dus was een Romeinse sycophanta gewoon een informant, een roddelaar, een kwaadspreker,
een lasteraar, een bedrieger, een oplichter.
Er kwam nog een andere betekenis bij: een
sluwe vleier, een parasiet en dat is de betekenis die we behouden hebben in
onze moderne talen, ook het Nederlands: een sycofant is een pluimstrijker, een
onbetrouwbare vleier met loense bedoelingen, iemand die op zijn eigen voordeel
uit is, maar dat probeert te bereiken door in het gevlei te komen bij belangrijke
personen.
Het is een verschijnsel van alle tijden en
alle culturen, want het woord bestaat in ongeveer alle talen. Wij kennen
allemaal wel dergelijke types. Het zijn meestal onopvallende figuren, zonder opvallende
kwaliteiten, die zich door hun zalvende woorden en slaafse onderdanigheid tegenover
hoger geplaatsten een plaatsje weten te verwerven, zich ongemerkt onmisbaar
maken en zo goed voor zichzelf zorgen, onder het mom van dienstbaarheid aan
anderen of aan een zaak, een hoger doel. Ze nemen nooit zelf de
verantwoordelijkheid, ze voeren enkel uit wat men beslist heeft, of bevolen, of
afgesproken. Zo slagen ze er al te vaak in om een machtige positie te
verwerven, op de achtergrond, in de coulissen, zonder daartoe aangesteld te
zijn. Ze usurperen de macht van anderen, door van hen het oninteressante
voetwerk over te nemen, door hand- en spandiensten te bewijzen. Zo worden ze
stilaan machtiger dan hun bazen.
Horatius beschrijft onze sycofant
meesterlijk in Satire I, 9, die begint met deze onsterfelijke woorden:
Ibam
forte Via Sacra, sicut meus est mos,
nescio
quid meditans nugarum, totus in illis:
accurrit
quidam notus mihi nomine tantum
arreptaque
manu quid agis, dulcissime rerum?
In de fraaie vertaling van Anton Van
Wilderode:
Toen
ik een keertje volgens mijn gewoonte
flaneerde
langs de Via Sacra, over
ik
weet niet welke onzin prakkezerend
maar
alleszins geheel daarin verslonden
komt
schielijk op mij toegeschoten iemand
die
ik niet anders dan bij name kende.
Hij
grabbelt naar mijn hand: Mijn allerbeste,
hoe
maak je het?
In het boek van Frans de Waal dat ik hier
onlangs besprak, geeft de auteur een prachtig voorbeeld van een mannetjesaap
die zelf niet de envergure had om alfamannetje te zijn, maar die met een jonge pretendent
voor die post samenspande om het oude topdier uit te schakelen. Als helper en
bondgenoot van het nieuwe alfadier kon hij dan meegenieten van de voordelen:
voedsel, maar vooral seks met de wijfjes van de groep, wat hem anders niet
vergund zou zijn.
Nu we het toch daarover hebben, seks dus,
citeer ik hier gaarne, maar zonder enige garantie op de juistheid ervan, een etymologische
uitleg die ik vond over ons woord in het Engels, sycophant. Het Griekse woord sukon,
vijg betekent ook gemeenzaam en een beetje vulgair: vulva, het vrouwelijk
geslachts- of schaamdeel, ook in het Nederlands trouwens, hoewel wij het vaker
over een pruim(-pje) hebben. In het Engels is er natuurlijk het beruchte meer
dan suggestief erotische gedicht van D.H. Lawrence, Figs, in 1986 vertaald door (wie anders dan) Paul Claes.
Nu stelt de doorgaans welingelichte
etymologische website voor het Engels etymonline.com
dat de vijg tonen verwijst naar een gebaar met de wijs- en middenvinger en de
duim, waarbij de duim tussen de beide vingers gestoken wordt. In mijn jeugd was
dat een courant obsceen gebaar, waarvan we in onze jeugdige onschuld en
overmoed de fysische oorsprong niet konden vermoeden, namelijk de gelijkenis
van dat gebaar (en de vijg) met het vrouwelijk schaamdeel, zoals Van Dale het
noemt. Sindsdien is het alom vervangen door de opgestoken middenvinger,
ontleend aan de Angelsaksische wereld, giving/flipping
te finger.
In het oude Griekenland zou dat gebaar, ik
bedoel, duim tussen de vingers, al in gebruik geweest zijn en omwille van de
gelijkenis met de vijg in beide betekenissen, bekend geweest zijn onder de naam
sukofainèn, letterlijk de vijg tonen.
Het gebaar was te vulgair om door prominente politici en juristen zelf gebruikt
te worden en dus lieten ze het aan hun medewerkers over om hun tegenstanders op
die manier te beledigen; dat zijn dan de sycofanten. Kan zijn, maar ik ken de
bronnen niet voor deze uitleg, ik heb er niets over gevonden in mijn Grieks
woordenboek.
Ziedaar, lieve lezers, het verhaal van de
sycofant, een woord dat ik gisteren gebruikte om iemand van wie we de naam met
de mantel der onverdiende naastenliefde zullen omhullen, te typeren. Aangezien
mijn gesprekspartners het woord niet kenden, beloofde ik het hier uit te doeken
te doen ten bate van al wie in hetzelfde geval is.
Rest me nog om, als mosterd na de maaltijd,
het even te hebben over vijgen na Pasen, een Vlaamse uitdrukking die synoniem
is met mosterd na de maaltijd, juist. Maar wat is er zo speciaal aan vijgen na
Pasen?
Misschien omdat in de strenge vastentijd
voor Pasen vaak vijgen op het menu stonden als een voedzaam alternatief voor
het verboden vlees. (Overigens was toen alle vlees verboden, ik bedoel ook seks,
maar dat terzijde.) Wellicht was men de mierzoete gedroogde vijgen kotsbeu na
veertig dagen; wie dus nog met vijgen kwam aandraven na Pasen, kwam te laat en
had geen succes. Een andere uitleg: de vijgen kwamen toen zoals nu van het
Midden-Oosten. Indien de aanvoer om een of andere reden vertraging opliep,
kwamen de vijgen wel eens te laat aan, na de vasten, na Pasen en bleken ze
onverkoopbaar.
En dan nog dit als afsluiter: ik heb me
ooit laten vertellen dat men Carolus, de Latijnse versie van mijn voornaam,
Karel, moet uitspreken met de klemtoon op de a, zoals in het Nederlands en niet
op de o; Cárolus, dus en niet Carooolus. Caròlus, zo uitgesproken zou Latijn
zijn voor paardenvijg, paardenuitwerpsel. Ik heb dat smeuïge verhaal vanzelfsprekend
herhaaldelijk met smaak naverteld, evenwel zonder het ooit na te trekken. Toen
ik het ook hier wou debiteren, zocht ik het toch maar even op in mijn
naslagwerken en vervolgens ook op het web. Nergens een spoor van carolus gevonden in die betekenis Het
zal me leren.
Anderzijds is het na al die jaren wel een hele
opluchting dat mijn voornaam niets te maken heeft met onwelriekend dampende paardenvijgen,
het is al erg genoeg dat mijn familienaam verwijst naar de leerlooierstiel,
waarbij de huiden gevet werden met urine.
Ik kan in scherp contrast daarmee nu zelfs met enige onrechtmatige trots
vermelden dat een carolus een gouden
muntstuk is, geslagen onder een van de talloze koningen en keizers die de naam
Karel, Charles, Carlos of Carolus gedragen hebben. Anderzijds... was er niet een ezeltje dat gouden muntstukken scheet? Ach...
De enige echte etymologie van Karel is heel
simpel: het is een vorm van kerel, man.
In mijn jeugd verschenen de eerste goedkope pockets, boekjes van klein formaat, ongeveer 10/18 cm, met een aantrekkelijke
slappe kartonnen omslag, een paperback dus.
Bij de traditionele manier van boekbinden
verzamelt men de katernen, naait ze en lijmt ze bijeen zodat ze een boekblok
vormen. Daarna voorziet men dat boekblok van een band, dat wil zeggen een harde
kaft vooraan en achteraan tussen beide kaften een rug die los staat van het
boekblok. Zon (zorgvuldig) gebonden exemplaar valt netjes open en blijft ook mooi
openliggen voor het lezen.
Wat is een katern?
Het traditionele basisprincipe van de
drukkunst is dat men een groot vel papier bedrukt, een plano. Gebeurt aan één
kant, zoals bij een grote affiche, dan spreekt men van in plano drukken. Je
kan ook beide zijden bedrukken en twee of meer bladzijden van een boek tegelijk
aan elke zijde, dat gaat veel rapper natuurlijk.
Als je slechts twee bladzijden aan elke
kant drukt, dan kan je het blad slechts één keer vouwen; dat is dan in folio.
Op de ene bladzijde staan de paginas 1 en 4, op de andere, de binnenkant 2 en
3, probeer het eens met een blad papier, dan zie je het zelf ook. Als je
dergelijke foliobladen samenraapt en inbindt, heb je een foliant. Ze vormen
telkens vier bladzijden, in het Latijn quaternus,
katern.
Je kan ook vier bladzijden tegelijk drukken
op een plano, aan beide kanten (1-4-5-8 en 2-3-6-7). Zon blad kan je twee keer
vouwen, dat heet een quarto (vier). Een stap verder is het octavo-formaat. Dan
drukt men acht bladzijden (vandaar octavo) aan elke kant (1-4-5-9-8-12-13-16 recto
en 2-3-6-7-10-11-14-15 verso). De verdeling op het blad ziet er zo uit:
recto: 5
12 9 8
4
13 16 1
verso: 7
10 11 6
2
15 14 3
Het blad wordt dan drie keer gevouwen. Zo een
bundeltje, dat is een klassieke katern van zestien bladzijden. Een boek is
optimaal samengesteld uit volledige katernen, dus veelvouden van zestien
bladzijden. Om de bladzijden van een gevouwen katern bijeen te houden, steekt
men met een naald een draad op een bepaalde manier door de rug en knoopt dan de
draad vast. Zo krijg je mini-boekjes, de samenstellende delen van het boekblok.
Hoe groot is een plano, een vel? De
afmetingen lagen aanvankelijk niet vast, elke drukker deed zijn zin en de
papierfabrikanten ook. In de moderne tijd kan dat natuurlijk niet. Wij kennen
vooral de DIN codering voor papierformaten (Deutsche
Industrie Norme 16518/1964). Die vertrekt van een vel van één vierkante
meter. Dat is handig omdat men het gewicht, of de zwaarte van papier uitdrukt
in gram/m². Maar een vierkant blad gebruikt men zelden voor publicaties. Als
men het papier in dat formaat aan de drukkers zou aanleveren, moest men altijd
veel versnijden en ging er veel goed (en duur) papier verloren.
Boeken hebben een bepaald uitzicht, ze zijn
traditioneel hoger dan ze breed zijn; de breedte verhoudt zich tot de hoogte
zoals de hoogte tot de som van de hoogte en de breedte (b/h= h/h+b). Deze
verhouding vind je terug in de reeks van Fibonacci (1230): 3-5-8-13-21-34-55,
waarbij elk getal de som is van de twee voorgaande en twee opeenvolgende
getallen de verhouding aangeven tussen de breedte en de hoogte van een boek.
Men wou dus een vaste mathematische
verhouding tussen hoogte en breedte, die dezelfde zou blijven wanneer men de
hoogte van het blad halveerde en dat werd 1:√2.
Toegepast op 1m² geeft dat 841 mm op 1189
mm, dat is een A0. Als je zon vel in twee vouwt, heb je een A1; nog eens
vouwen of snijden geeft A2, nog eens A3, vervolgens het bekende A4 (21x29,7cm),
dan het kleinere A5je &c. Elk van deze formaten heeft identiek dezelfde vorm.
Bij een paperback, het woord zegt het zelf,
verzamelt men de katernen en kleeft ze aan de rug van de omslag. Bij de eerste
pockets kapte men de katernen soms aan de vier kanten, zodat men een boekblok
had van losse velletjes, die dan zo aan de kartonnen omslag gekleefd werden. Als
dat niet goed gedaan is en met slechte lijm, dan breekt na verloop van tijd de lijm van de rug en komen
de individuele bladzijden of de katernen los bij het lezen. Gelukkig zijn de
katernen meestal behouden en zijn ze dus genaaid, met draden samengehouden. De
synthetische lijmsoorten die men nu gebruikt blijven heel lang elastisch en klevend.
Als je de juiste termen van het boekbinden
wil gebruiken, dan moet je wel goed opletten. Er zijn namelijk verscheidene
manieren om van losse vellen een boek te maken en die hebben elk een naam, maar
over die namen heerst enige verwarring. Laat het ons houden bij het onderscheid
dat ik hierboven maakte tussen een duur (in)gebonden boek, een hardcover dus en een goedkope paperback.
Termen als genaaid, ingenaaid, gebrocheerd
zijn verwarrend; etymologisch verwijzen ze naar het bijeenbrengen van de
katernen met garen, met naald en draad en dat is ook nu nog zo. Ook de
bladzijden van de katernen van een ingebonden boek zijn op die manier
bijeengebracht, maar nadien zijn die ook nog in een harde band verwerkt, vandaar de
term hardcover. In feite is het voorbereidend werk voor een hardcover of een
paperback dus hetzelfde: men naait de bladzijden van de katernen met naald en
draad aaneen en verzamelt dan de genaaide katernen in een boekblok. Een genaaid
boek is dus slechts genaaid, een gebonden boek is (genaaid én) ingebonden. Het
onderscheid tussen gebonden en ingenaaid slaat dus uitsluitend op de omslag, de
band. En op de prijs, want een mooie band rond een boek doen is veel bewerkelijker
dan er gewoon een omslag rond plakken.
Je hoeft geen legerdienst gedaan te hebben
om te weten wat de infanterie is: het voetvolk. Dat heeft een bijklank van
minderwaardigheid. Nog duidelijker is de term kanonnenvoer. De infanterie was
dan ook samengesteld uit de jongste, minst ervaren soldaten. Die kwamen uit de
laagste lagen van de bevolking. Ze kregen ook nauwelijks een opleiding. Ze waren
het talrijkst en ze waren expendable,
een moeilijk te vertalen Engelse term voor het feit dat men die troepen gemakkelijk
kon vervangen als ze omkwamen, dat men hen dus kon opofferen om een doel te
bereiken, wat ook de verliezen in eigen rangen: het innemen van een
vijandelijke stelling, de verdediging van de eigen stellingen of van andere,
meer belangrijke afdelingen: de cavalerie, de artillerie, de generale staf.
Het is vooral in de Eerste Wereldoorlog dat
de generaals aan beide kanten op een onmenselijk wrede manier omsprongen met de
infanterie. Grote offensieven kostten tienduizenden doden per dag, zonder enig
blijvend strategisch voordeel. Officieren joegen hun troepen de dood in, het
pistool in de hand, niet om zelf aan te vallen, maar om zwakkelingen ter
plaatse neer te schieten. Deserteurs werden massaal terechtgesteld. In het
Belgisch leger was de gewone soldaat een Vlaming, alle hogere rangen waren Franstalig,
zonder Frans kwam je nooit hogerop. De soldaten verstonden de bevelen niet, de
officieren verstonden hun soldaten niet. De Vlaamse zaak is in de 20ste
eeuw geboren uit de ervaringen van de Vlamingen aan het front.
Misschien heb je er nooit aan gedacht, maar
de benaming infanterie heeft een zeer cynische etymologie. Wij hebben ze
overgenomen uit het Frans, dat het woord zelf leende van het Italiaans. De
wortel is het Latijnse infans, een
kind. Letterlijk is het zelfs een baby, een kind dat nog niet kan spreken:
in-fans. In het Frans werd dat later enfant.
De infanterie bestond dus uit kinderen, uit
kindsoldaten. Dat is een ontnuchterende gedachte. Wij waren geen haar beter dan
de Afrikaanse warlords van vandaag,
die hun infanterie bevolken met geroofde kinderen, des enfants.
Wij dragen de schande van onze geschiedenis
mee in onze taal. Maar aangezien we onze geschiedenis vergeten zijn, gebruiken
we de schandnaam infanterie nu onbeschaamd. Voor de schandelijke hedendaagse
versie verzinnen we dan noodgedwongen een nieuwe term: kindsoldaten, een
samenstelling waarvan de delen elkaar nooit zouden mogen naderen, een benaming
die een verontwaardigde veroordeling inhoudt voor een praktijk die amper vijfenzestig
jaar geleden hier bij ons nog bittere realiteit was, zoals bij de verdediging
van Berlijn door de Volkssturm.
Infanterie, kindsoldaten. Plus ça change, plus ça revient au même.
We leren het blijkbaar nooit.