mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
In 1985 was Carl Sagan aan de beurt in
Glasgow. Hij was toen immens populair, dank zij zijn ongelooflijk succesvolle
Tv-reeks Cosmos, uitgewerkt in een
gelijknamig boek, dat meteen het best verkochte wetenschappelijk boek ooit werd
in het Engels. Hij lokte dan ook volle zalen. Het lag in de bedoeling van Sagan
om die lezingen uit te werken tot een boek, maar dat is er toen niet van
gekomen. In 1996 stierf hij, amper 62 jaar oud, aan longontsteking. Het
manuscript van de lezingen bevond zich ergens in de duizenden laden van zijn
onmetelijk archief. Zijn weduwe en jarenlange medewerkster, Ann Druyan, kon het
niet terugvinden. Het was een anonieme vriend die het uiteindelijk weer kon
opdiepen. In 2006 verscheen dan eindelijk de tekst, opgesmukt met de
oorspronkelijke dias van de lezingen, waar nuttig en mogelijk vervangen door schitterend
meer recent beeldmateriaal. Het is een heel nette uitgave, heel mooi ingebonden
en gedrukt; ik had de interlinie liever wat kleiner gehad en de letter wat
groter, maar dat is een detail.
Carl
Sagan, The Varieties of Scientific
Experience. A Personal View of the Search for God, edited by Ann Druyan, London, 2006, xvi + 284 pp., hardcover, nieuw
$27,95 maar tweedehands gekocht bij Amazon, waar de nieuwprijs nu $7,50 is; een
tweedehands exemplaar koop je al voor amper $2,50
Het verschil met het boek van Iris Murdoch
is zeer aanzienlijk. Murdoch heeft na de lezingen nog jarenlang intensief
gewerkt aan haar tekst en het resultaat is een moloch van een boek geworden. Een
boosaardig biograaf zag in haar obsessie met dat boek zelfs een aanleiding voor
haar verval in de ziekte van Alzheimer, die haar enkele jaren later zou treffen.
De tekst van Sagan daarentegen is onaangeroerd in zijn archief blijven liggen
en is nadien vrijwel onveranderd door zijn weduwe uitgegeven. Zijn boek staat
dan ook veel dichter bij de lezingen zelf, is veel korter en meer gevat, meer
levendig ook en beter verteerbaar. Als appendix krijg je zelfs een selectie uit
de vragen en de guitige, geestige en soms scherpe antwoorden van de auteur.
Zeker, er is veel gebeurd in Sagans domein, de astronomie en de astrofysica,
sinds 1985 en ook in zowat alle andere domeinen van de wetenschap, de positieve
zowel als de menswetenschappen, en de samenleving in haar geheel. Toch is deze
publicatie, die de lezingen van destijds onder onze aandacht brengt van een
nieuw publiek, een weldaad voor de mensheid.
Niet dat Carl Sagan toen wereldschokkende
nieuwe inzichten bracht, of dat ze dat nu na 25 jaar plots wel zouden zijn.
Naast zijn wetenschappelijk werk en zijn betrokkenheid bij het Amerikaanse
ruimteprogramma was hij erg begaan met het populariseren van de wetenschap en
haar resultaten, zoals in Cosmos, het
boek en de Tv-reeks. Dat is ook wat hij hier doet en met even groot succes. Men
moet daarbij bedenken dat het in 1985 veel minder evident was om uitgerekend in
de Gifford-lezingen aan de Schotse universiteiten een rigoureus atheïstisch standpunt
te gaan verdedigen, dan bijvoorbeeld Richard Dawkins deed met zijn The God Delusion in 2006. Het valt mij
op dat er zoveel meer te doen geweest is over Dawkins boek dan over dat van
Sagan, terwijl ze toch in hetzelfde jaar verschenen zijn. Het feit dat Carl
Sagan toen al tien jaar overleden was, zal daar wel voor veel tussen zitten.
Wij vergeten zo gemakkelijk
De Gifford-lezingen hebben als algemeen
thema de redelijke verklaring van het geloof, de aanwijzingen in de natuur voor
het bestaan van God. Wat Sagan doet, is een hedendaagse beschrijving geven van
de kosmos, om daaruit lessen te trekken voor onze samenleving.
Uit een schitterende diavoorstelling van
het zichtbare universum blijkt, in zijn eerste hoofdstuk, dat onze aarde
slechts een detail is in het geheel. Hij wijst erop dat de onvoorstelbare
omvang van het universum iets is waarmee geen enkele aardse godsdienst ooit
heeft rekening gehouden. Onze zeer beperkte plaats in het geheel der dingen zou
nochtans een les in nederigheid moeten zijn, ook voor de godsdiensten; de God
die zij aanroepen is slechts de God van deze aarde, of van de mensen op die
aarde, of van een groep van die mensen op een bepaalde plaats en in een
bepaalde tijd. Het opentrekken van dat beeld tot een dimensie in tijd en ruimte
die de oneindigheid benadert, heeft ontnuchterende gevolgen voor elk spreken
over God.
In hoofdstuk twee overloopt Sagan de
geschiedenis van de kosmologie: hoe dacht men in de oudheid over de zon, de
aarde, de maan, de sterren, de planeten, de kometen? Zo komt hij onvermijdelijk
bij Copernicus, Kepler en Galilei uit en dan bij Newton, Laplace en Kant en de
moderne, wetenschappelijke benadering, waarbij de noodzaak aan een Schepper en
een Eerste Onbewogen Beweger steeds minder evident wordt.
De derde lezing was gewijd aan de
organische wereld. De vooruitgang van de wetenschap dringt de rol van God
steeds verder achteruit. Dat is vooral zo sinds Darwin een principe ontdekte
dat kon instaan voor het ontstaan van het leven en de evolutie van de soorten. Daarvoor
was het nodig dat de aarde veel, heel veel ouder was dan de vierduizend jaar
die de Bijbel stelde. De fossiele resten van vroege levende wezens zijn
daarvoor een concreet bewijs. Terloops merkt de auteur op dat de meeste soorten
die ooit geleefd hebben vandaag uitgestorven zijn. Extinction is the rule. Survival is the exception. (p. 66). Voor de
oorsprong van het leven gaat Sagan op zoek naar organisch materiaal in het
universum en dat blijkt abundant aanwezig te zijn in ons zonnestelsel en dus
waarschijnlijk ook daarbuiten.
Toch hebben wij tot nog toe geen sporen
gevonden van leven buiten de aarde. Statistisch gezien kan men twee kanten uit.
Men kan met een grote graad van geloofwaardigheid aantonen dat de voorwaarden
om tot (onze vorm van) leven te komen zo uitzonderlijk zijn, dat er slechts één
mogelijkheid is, en dat zijn wij. Maar anderzijds is het even goed doenbaar om
aan te tonen dat de mogelijkheden van ruimte en tijd in het universum zo groot zijn,
dat het vrijwel ondenkbaar is dat het enige leven hier op aarde zou bestaan. In
beide redeneringen is er geen enkele reden om uit te gaan van een Schepper,
maar het is wel een interessante denkpiste om over die Schepper na te denken,
vanuit die beide veronderstellingen.
Het vierde hoofdstuk sluit daarbij aan: is
er intelligentie buiten de aarde? Sagan vertelt ons over de ontdekking van de
kanalen op Mars in 1877, die aanleiding gaf tot allerlei veronderstellingen
over een uitgestorven ras van Marsmannetjes. Sindsdien is gebleken dat die
kanalen er niet zijn. Wij zijn op Mars zelfs geland (onbemand) en we hebben
vastgesteld dat er geen leven is. We speuren het heelal af, met zeer verfijnde
technische middelen, maar wij hebben nog geen zinvol spoor opgevangen. Dat
lijkt aannemelijk, als men ervan uitgaat dat een andere beschaving, ander
leven, totaal verschillend zou kunnen zijn van wat zich hier op aarde heeft
ontwikkeld. Maar de wetten van de natuurwetenschap zijn overal van toepassing,
in alle uithoeken van de kosmos en als er ergens enig intelligent leven is, dan
kan het niet anders dan dat zij die wetmatigheden ook ontdekken en dus een
wetenschap ontwikkelen, vroeg of laat, die hen in staat stelt met ons in
contact te treden. Maar dat is (nog) niet gebeurd.
In het vijfde hoofdstuk rekent Sagan af met
wat hij buitenaardse folklore noemt: Ufos, vliegende schotels, Erich von
Däniken en zijn fantasieën over buitenaardse bezoekers aan de Aarde: het zijn
verhaaltjes, er is nooit ook maar enig bewijs gevonden, terwijl er voor alle
aangehaalde zogenaamd onverklaarbare verschijnselen telkens zeer goede logische
en redelijke wetenschappelijke verklaringen gevonden zijn. Men wist dat al in
de 18de eeuw. Hume stelde het zeer duidelijk: als men het over een
mirakel heeft, dan moet je de keuze maken; wat is het meest waarschijnlijke:
dat het mirakel echt gebeurd is, of dat de getuigen liegen of zich vergissen?
Het is een feilloos middeltje tegen onzin.
In de volgende lezing paste Sagan deze
redenering toe op de hypothese van het bestaan van God. Telkens wanneer iemand
het bestaan van God inroept om een natuurverschijnsel te verklaren, zoals de
Bijbel doet en zoals de kerk ook voorhoudt, kan men vrij gemakkelijk afdoende
natuurlijke verklaringen vinden. Trouwens, wanneer wij over de God van het
Westen spreken, wat is dat dan? De Grieken hadden hun opvattingen, de Romeinen
ook, de Joden evenzeer en de christenen op hun beurt. Moderne theologen zoals
Tillich zeggen dat er geen God is met bovennatuurlijke macht. Spinoza, daarin
gevolgd door Einstein ziet God als de natuurwetten die het heelal beheersen,
niet als een persoonlijke God die zijn almacht gebruikt om het heelal te doen
draaien zoals hij wil, tot in het kleinste detail.
De zogenaamde godsbewijzen hebben in Sagans
ogen afgedaan, indien ze ooit al enige bewijskracht hadden. Hij begint met een
Indische filosoof uit de elfde eeuw, Udayana, die zeven ingenieuze godsbewijzen
bedacht en weerlegt die handig en simpel. Dan neemt hij de Westerse
godsbewijzen onder de loep: het kosmologisch argument, het argument from design (ID, Intelligent Design), het morele argument
(Kant), het ontologisch bewijs (Anselmus), het bewijs vanuit het bewustzijn
(Descartes), het bewijs vanuit de religieuze ervaring (met een verwijzing naar
zijn voorganger in de Gifford-lezingen, William James). Wat hij daarover te
zeggen heeft, is telkens zeer verhelderend in zijn bondigheid. Dat geldt ook
voor de klassieke bezwaren tegen het bestaan van God: de onvermijdelijkheid van
het geweld en het kwaad in de wereld en in het universum, geconfronteerd met de
oneindige goedheid, het medelijden, de liefde en de almacht van God.
Hij gaat ook in op de afwezigheid van
duidelijke bewijzen in de natuur voor het bestaan van God en daar permitteert
hij zich wel enkele grapjes: God had bijvoorbeeld een enorm kruis in een baan
rond de aarde kunnen laten draaien, of de tien geboden in de maan beitelen Of
hij had de natuurwetten in de Bijbel kunnen zetten, in plaats van de
verhaaltjes die helemaal niet kloppen met de natuurwetten.
In het zevende hoofdstuk neemt Carl Sagan
ons mee naar de vroegste samenlevingen op aarde en naar de overblijfselen
daarvan in primitieve stammen, op zoek naar de oorsprong van godsdienst,
religie. Hij wijst op het traditioneel gebruik van alcohol en andere drugs bij
het opwekken van religieuze gevoelens; op het onderscheid tussen agressieve
jagers en vreedzame verzamelaars; op de rol van godsdienst en priesters en de
vraag naar de efficiëntie van het smeekgebed en offers. Zo komt hij als vanzelf
uit bij Freud (Totem und Tabu), maar ook
bij het gebruik van chemische middelen om het bewustzijn te manipuleren, zoals
LSD en het nu massaal gebruikte Prozac. Wat Marx daarover zei is duidelijk:
godsdienst is de opium van het volk. Het volk is zich daarvan echter veel
minder van bewust dan degenen die het volk bewust de opium toedienen.
In de achtste lezing gaat de auteur in op
wat hij misdaden tegen de Schepping noemt. Vetrekkend van de onooglijkheid en
de kwetsbaarheid van de aarde, bespreekt hij eerst de mogelijkheid en de
gevolgen van een natuurramp zoals de inslag van een grote komeet of een asteroïde,
klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=429.
In 1985, in volle, late Koude Oorlog, was de dreiging van de atoomwapens emotioneel
veel concreter dan nu, hoewel het fysieke gevaar ervan vandaag niet minder is.
Sagan is steeds een voorvechter geweest (als we dat woord mogen gebruiken) van
de vernietiging van het militair nucleair materiaal in de wereld. Hij wijst
erop dat geen enkele godsdienst zich met enige overtuiging heeft uitgesproken
tegen het bestaan en het gebruik van atoomwapens, terwijl die toch de hele
schepping kunnen vernietigen.
Het laatste hoofdstuk is getiteld The Search, de zoektocht en handelt over
de plaats van de mens op aarde en in de kosmos. Wij mensen beschikken over een
verstand dat veel krachtiger is dan andere diersoorten. Wij zijn steeds op zoek
naar inzicht, enerzijds in het groter geheel, het heelal en anderzijds naar
inzicht in onszelf. De zoektocht naar wie en wat wij zijn stoot op weerstand
doordat een groot deel van onze mentale activiteit onbewust is, spontaan,
automatisch, oncontroleerbaar. Wij zoek naar waarheid, de waarheid en we
bestrijden anderen die een andere waarheid nastreven of beweren gevonden te
hebben. We bevechten elkaar op deze aarde, we trekken duidelijke grenzen tussen
wij en zij, grenzen die vanuit de ruimte onzichtbaar zijn. De mensheid bedreigt
zichzelf met algehele uitroeiing, bedreigt het milieu, bedreigt misschien,
wellicht, het enige leven dat er in het heelal is. Wij hebben geen oog voor het
groter perspectief, ruimtelijk en in de tijd, die al dertien miljard jaar
loopt, grotendeels zonder de mens. Wij verdoen onze tijd met elkaar te
bestrijden, meestal omwille van dwaze religieuze en ideologische overtuigingen,
en de aarde in gevaar te brengen, terwijl we goed weten dat we zonder een
gezond milieu niet kunnen bestaan. Waarom?
Wij moeten leren lessen te trekken uit wat
de mens is in het geheel der dingen.
Deze samenvatting doet natuurlijk geen
recht aan de spontaneïteit, de scherpzinnigheid, de humor en de
overtuigingskracht van het boek van Carl Sagan, daarvoor moet je het maar zelf
lezen en dat kan ik je alleen maar aanraden. Ik heb herhaaldelijk zitten
denken, tijdens het lezen: ik wou dat ik die negen lezingen had kunnen
bijwonen, toen in 1985! Hoe zou dat mijn leven ingrijpend veranderd hebben
Maar ik ben al blij dat ik het boek nu gelezen heb en dat ik het eventjes onder
uw aandacht heb mogen brengen. Een zeer goed idee trouwens voor een mooi en
zinvol eindejaarsgeschenk, voor uzelf of voor anderen; voor de prijs moet je
het voorwaar niet laten.
Categorie:God of geen god? Tags:wetenschap
25-09-2010
Secularism, Mike King
Het is voor een gewone burger soms moeilijk
om de vrije markteconomie te begrijpen. Ik heb het nu niet over de vlucht van
bedrijven naar lagelonenlanden: het onmiddellijk voordeel daarvan is ook voor
een leek duidelijk. Nee, het zijn eerder kleine, onopvallende zaken die me
intrigeren. Ik was op zoek bij Amazon, de grootste internetboekhandel ter
wereld, naar boeken over, je raadt het nooit: atheïsme, secularisatie,
ongeloof, vrijzinnigheid. Een trok mijn aandacht: Mike King, Secularism. The Hidden Origins of Disbelief,
323 pp., index, bibliografie,
Cambridge, 2007. Maar nog meer dan de titel was het de prijs die me opviel:
$52,50 doch afgeprijsd naar $1,67 en dat voor een nieuw boek. Bij het Britse filiaal
kost het zelfde boek £25. Ik heb het besteld in Amerika, samen met nog enkele
andere, zodat de verzendingskosten verspreid over drie of vier boeken bijna
verwaarloosbaar waren. De auteur is Mike King, docent (computergrafiek, maar
dat moet je wel even opzoeken) aan de London Metropolitan University. Het boek
telt 323 paginas van vrij groot formaat, behoorlijk gebonden, met een slappe
maar vrij stevige kaft en een knappe omslagfoto, waarop computergrafiek van de
auteur leuk gecombineerd is met klassieke fotos van Darwin, Marx en Freud.
Bij
nader toezien merk je dat het niet om echt professioneel drukwerk gaat: de
inkt glanst, wat op een printer wijst; het zetwerk is verzorgd, maar mijn door
jaren DTP geoefend oog ziet ook daar sporen van Word: de uitvulling is
onregelmatig, de hoofdletters zijn te groot in vergelijking met de kleine
letters, de paginas registreren niet: de lijnen waarop de letters van de
woorden staan op de recto- en de versozijde van het blad komen niet overeen en
dat geeft een grijze doorkijkschaduw tussen de regels.
Wat de inhoud betreft: ik heb veel moeite
gehad met dit boek. De reden is, dat je niet weet waar de auteur naartoe wil;
ik denk dat hij het zelf ook niet weet. En nu ik het boek uit heb, weet ik het
nog niet. Er is ondertussen een vervolg verschenen: Postsecularism: the Hidden Challenge to Extremism, ($52,50!), maar
ik ben niet geneigd om het mij meteen aan te schaffen, misschien wel als het
afgeprijsd wordt tot 1 dollar.
De basisgedachte van het boek is niet echt
origineel, maar best wel interessant. De recente opflakkering van atheïstische
boeken richt zich vooral op het christendom, meer bepaald het katholicisme, nog
meer bepaald het conservatief dogmatisch rooms katholicisme van de 19de
eeuw en de overblijfselen en doorwerking daarvan in de 20ste en 21ste
eeuw, om nog te zwijgen van de voorgeschiedenis: de duistere middeleeuwen, de
kruistochten en de Inquisitie. De auteur meent dat die boeken in de eerste
plaats antiklerikaal zijn, veeleer dan atheïstisch. Zij verzetten zich tegen de
uitwassen van de wereldse machtsstructuren van de katholieke kerk, tegen haar
inmenging in de politiek, de maatschappij en de cultuur. Ook binnen de kerk is
dat een constant proces sinds haar ontstaan. De auteur stelt dus dat daar niets
verkeerds mee is, dat Richard Dawkins groot gelijk heeft met zijn kritiek, maar
de verkeerde conclusie trekt: uit de vaststelling dat de kerk van Rome verkeerd
bezig is, volgt nog niet dat God niet bestaat!
Het boek is een omvangrijke poging om
enerzijds atheïstische stellingen uit het verleden en het heden in die zin te
analyseren en zo te ontkrachten, anderzijds een even ambitieuze inspanning om
uit de geschiedenis van de filosofie (en de theologie) een andere religie te
distilleren, of aanzetten en pogingen daartoe en ook een andere God dan de
valse God die de atheïsten verketteren.
Het beeld van God heeft door de eeuwen heen
allerlei gedaanten aangenomen, in alle uitingen van de menselijke beschaving:
het volksgeloof, de magie, de superstitie, de kunst en de literatuur, de
theologie en de filosofie, de politiek De huidige Catechismus van de Katholieke Kerk heeft vrijwel niets te maken met
wat de katholieke kerk gelooft en nauwelijks iets met wat Rome zelf
gelooft. Wie dus de strijd aanbindt met God, vecht tegen windmolens zoals Don
Quichote, of tegen een Hydra: voor elke kop die je afhouwt, komen er twee in de
plaats. God is zo overal, dat hij nergens is. Ieder heeft zijn hoogsteigen
persoonlijk godje.
Dat is één manier om het te bekijken.
Daarmee gaan we evenwel voorbij aan het verschijnsel van de georganiseerde
godsdiensten, die wel degelijk dogmatisch vastleggen wat men moet geloven en
die daaraan ook streng de hand houden, of hielden. Antiklerikalisme mag men het
best niet te nauw interpreteren: het is niet enkel een verzet tegen de
onterechte inmenging van de kerk in het wereldse, maar ook het afwijzen van
alle ondemocratische machtsstructuren binnen het instituut van de kerk zelf.
Atheïsten zoals Dawkins zijn evenzeer gekant tegen de streng hiërarchische opbouw
van de kerk en wat dat doet met mensen, bedienaars en gelovigen, als tegen de
uitspraken van die kerk over maatschappij, moraal en samenleving.
Het is echter zeer de vraag of we door een
scherpzinnige analyse van de geschiedenis van de theologie, de filosofie en
zelfs de hele beschaving tot een beeld kunnen komen van wat godsdienst zou zijn
zonder de uitwassen, de aberraties, de misdaden, het machtsmisbruik, het
geweld, de kathedralen, de kerken, de kloosters, de kunstschatten Blijft er
wel iets over? Mike King meent van wel en probeert dat krampachtig aan te tonen
bij een hele reeks van auteurs, van het vroegste begin van het christendom tot
op onze dagen. Hij verwijst ook voortdurend naar en gaat diep in op de Oosterse
tradities: Boeddhisme, Taoïsme, Hindoeïsme, Zen.
Maar het mag, wat mij betreft, allemaal
niet baten. Zelfs als we een heel eind weegs gaan met de auteur, en daartoe zal
elke lezer wel bereid zijn, ook deze, toch meen ik dat wat overblijft na het
wegsnijden van alle gezwellen en aanwassen niets meer te maken heeft met wat
men gemeenlijk verstaat onder God, god, godsdienst of religie.
De geschiedenis (en het gezond verstand)
leert ons dat alle pogingen om de kerk van binnen uit te hervormen faliekant
aflopen: ze leiden tot bloedige vervolging, schisma, verdeeldheid en
broedertwist, of ze worden in de kiem (en het bloed) gesmoord. En alle
theologen zijn het erover eens: wie twijfelt aan de basisprincipes van het
geloof: een persoonlijke God die zich via zijn kerk openbaart, ingrijpt in de
wereld en goed en kwaad vergeldt, nu of later; een onsterfelijke ziel voor de
mens en leven na de dood; wie daaraan ook maar enigszins twijfelt, die eindigt
niet alleen buiten de kerk maar uiteindelijk als antiklerikaal atheïst, al dan
niet virulent.
Ook Mike King moet het toegeven: hier in
het Westen is niemand, maar dan ook absoluut niemand van de lange rij auteurs
die hij naar voren schuift, erin geslaagd om zelfs maar een aanzet te geven
voor dat andere geloof, die andere religie, die andere Ene of . Er zijn
enkel een aantal sekten en daarover valt even weinig goeds te zeggen als over
de traditionele godsdiensten, en wel om identiek dezelfde redenen.
In de ogen van de auteur vindt blijkbaar enkel
de diepste westerse erotische mystiek en de meest verregaande oosterse
meditatie genade. Ik deel zijn respect voor die oplossingen, maar ze zijn enkel
weggelegd voor zeer uitzonderlijke persoonlijkheden en zelfs bij hen leiden ze
vaker naar de waanzin dan naar de harmonie die ze zo vurig betrachten.
Dit is een meestal boeiend boek, maar
uiteindelijk is het teleurstellend. De auteur kan niet waarmaken wat hij
belooft of toch nastreeft: aantonen dat er een alternatieve traditie is, of een
mogelijkheid om iets tot stand te brengen dat het beste uit alle mislukte
pogingen combineert. In feite maakt Mike King dezelfde fout als die hij de
atheïstische auteurs van vroeger en nu aanwrijft: zij vergissen zich van
vijand, door God aan te vallen en af te wijzen terwijl ze de misvattingen van
de kerk op het oog hebben. Van zijn kant meent hij immers dat er onder al het
belastende en betreurenswaardige van de concrete godsdiensten toch een zuivere
kern van menselijke religiositeit schuilt, het sacrale, en dat er achter al de
verkeerde godsbeelden toch mussein lieber Vater wohnen.
Hij kan of wil zich met andere woorden niet
losmaken van de religieuze traditie, hij probeert ze te redden, kost wat kost. Maar
hij vergist zich waar hij stelt dat de atheïsten geen oog hebben voor de
rest, het residuaire dat hem zo na aan het hart ligt. Zo spreekt hij
herhaaldelijk zijn verwondering uit over Dawkins onverbloemd ontzag voor de
schoonheid van het universum; het is iets dat Mike King niet begrijpt, ook niet
bij andere auteurs. Bij Antonio Damasio zou hij de oplossing kunnen vinden,
maar zijn vooringenomenheid belet hem dat en dus breekt hij Damasio tot op de
grond af.
Is er iets anders dan het materiële? Maar
natuurlijk! Alle atheïsten begrijpen dat, alleen Mike King en de
fundamentalisten van alle slag niet. Het is nochtans niet moeilijk, vind ik.
Kijk: onze gedachten gebeuren in onze hersenen, die intens en diep verbonden
zijn met gans ons lichaam. Als je dus zegt dat die gedachten een fysieke
gebeurtenis zijn, dan is dat juist: zonder die fysieke gebeurtenissen in onze
hersenen zijn er namelijk geen gedachten. Damasio heeft overtuigend aangetoond
dat beschadigingen van bepaalde hersencentra onvermijdelijk gevolgen hebben
voor specifieke aspecten het denkvermogen (in de ruimste zin van het woord, dus
inclusief de emoties). Maar geen enkele materialistische denker zal zeggen,
zoals Mike King wel doet, dat de gedachten zelf in die veronderstelling ook
materieel zijn. De hersenactiviteit is een tastbaar, meetbaar gebeuren,
daarover is iedereen het eens. De meningen beginnen pas uiteen te lopen als we
de inhoud, de betekenis van die hersenactiviteit gaan bekijken, voor de persoon
in wie ze voorkomen, maar vooral ook als we de gevolgen van die denkactiviteit
bekijken in het gedrag van de persoon en de invloed die hij of zij daardoor
heeft op zijn of haar omgeving.
Hersenactiviteit alleen, als een reeks
elektrochemische verschijnselen, heeft geen enkele betekenis op zich. Er moet
een persoon aan te pas komen voor wie die flitsen een concrete betekenis
krijgen in zijn handelen. Wanneer een persoon ophoudt hersenactiviteit te
vertonen, verklaren we hem of haar (hersen-)dood. Hersenactiviteit zonder een
persoon die ze beleeft, is onmogelijk, zo stelt Damasio zeer duidelijk. Er is
dus geen tweedeling, op geen enkele manier. Wie denkt, leeft, wie leeft, denkt
en wie niet, niet.
Er is dus geen enkele reden om aan te nemen
dat Dawkins, Dennett en anderen pure materialisten zijn, zoals Mike King blijkt
te denken. Onze genen bepalen niet, echt niet wat we denken en doen, dat zegt
ook Dawkins herhaaldelijk heel duidelijk. Wij zijn geen machines, dat is niet
de pointe van het atheïsme. Hoe kan je overigens van ronduit geniale auteurs
als Dawkins en Dennett, maar zeker van Stephen Hawking en zelfs van Darwin en
Einstein zeggen dat ze pure materialisten zijn? Kan een louter fysiek brein als
in een soort stream of unconsciousness,
volledig gedetermineerd door het verleden en de omgeving, zomaar gedachten genereren
als die van deze genieën? Waarom gebeurt het dan precies bij hen (en niet bij
Mike King)?
De fundamentele vergissing van Mike King
blijkt in zijn formele verwerping van de (klinisch ondersteunde) bevindingen
van mensen als Antonio Damasio. Er is wel degelijk een wereld van onze hogere
geestelijke vermogens, daar twijfelen ook de materialisten niet aan, noch de
atheïsten. Maar die wereld is onlosmakelijk verbonden met mensen, met hun
lichaam, inzonderheid hun hersenen. De mens is zo geëvolueerd; zijn proportioneel
buitenmaatse hersenen hebben ons gaandeweg een evolutionair voordeel bezorgd en
dat is duidelijk te merken hier op aarde. Maar er is geen enkele reden om te
spreken van een hogere dimensie, om met andere woorden de wereld van de
gedachten, de gevoelens, de emoties in de meest ruime zin, los te maken van het
materiële: zonder de materiële hersenen is er geen hogere dimensie, punt uit.
Er valt dus niets te zoeken achter, boven of onder de mens en zijn gedachten,
er is geen spirituele nevenwereld, geen bovennatuurlijke wereld, geen
hiernamaals, geen hemel en geen hel en ook geen God, god of .
Er valt dus niets te redden. Kunst is
kunst, het is geen dimensie van het religieuze. Dat geldt ook voor
literatuur, wetenschap, filosofie en theologie (die dan godsdienstwetenschap
wordt), poëzie, mystiek, meditatie, naastenliefde, erotische liefde,
maatschappelijk engagement en wat nog meer: die zijn allemaal wat ze zijn en
geen uitdrukking van iets anders, iets ongrijpbaars, iets heiligs, sacraal.
Maar het is niet omdat we God en godsdienst
verwerpen als op zijn minst nutteloze en op zijn slechtst schadelijke
menselijke ideeën, dat er geen plaats is voor al die diepste kenmerken van ons
menselijk bestaan die we zojuist opgesomd hebben. Er is geen enkele reden
waarom materialistisch evolutionaire atheïsten geen poëzie zou kunnen smaken of
schrijven, waarom zij hun medemens minder graag zou zien, waarom zij niet zouden
kunnen verliefd worden, trouw blijven of juist niet, waarom ze niet zouden
kunnen mediteren, of aan filosofie en zelfs theologie doen. Integendeel: het is
mijn heilige overtuiging dat ze dat des te beter kunnen doen in de mate dat ze
zich hebben bevrijd van alle onredelijk bijgeloof in bovennatuurlijke krachten
en wezens. Atheïsme, Darwinisme, Freud en de evolutionaire psychologie, wetenschappelijk
materialisme zijn niet de oorzaak van de secularisatie, de ontkerkelijking of
de ontheiliging, the disenchantment
van de wereld, ze zijn integendeel zelfs de enige garantie daarvan. De secularisatie,
de profanatie en de verregaande banalisering van de wereld is veeleer het
resultaat van religies die op stupide waanbeelden berusten.
Immers, wanneer mensen ontdekken dat hun
geloof alle redelijke grond mist, zijn er drie mogelijkheden. Ofwel wordt men
totaal onverschillig en geniet van het leven zonder omzien, zoals de overgrote
meerderheid van de mensen; ofwel denkt men na, geniet bewust van het leven in
volle respect voor de medemens en het milieu, zoals een veeleer kleine
minderheid doet; ofwel verheft men de eigen religie tot godsdienstwaanzin en
religieus terrorisme. Het is zeer te hopen dat die laatste groep niet weer groter
wordt, maar steeds kleiner.
Laatst vroeg een Vlaamse krant de lezers om
zich uit te spreken over de vraag of er een God is die het Universum heeft
geschapen. Van de meer dan 21.000 antwoorden zijn er 76% negatief, 24%
positief. Wetenschappelijk is zon krantenpoll niet, maar ik was toch blij dat
het resultaat niet net andersom was.
Postscriptum: zoals wel meer auteurs die
nooit Latijn geleerd hebben, slaat Mike King flagrant de Bal mis in die taal.
Maar zelfs als je geen woord Latijn kent, zou je moeten weten dat Descartes spreekt
over res cogitans en res extensa, en niet het door Mike King
telkens weer schaamteloos herhaalde gruwelijke res extensans.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst, atheïsme
22-09-2010
De Verlichting vandaag, Ludo Abicht
Ludo
Abicht, De Verlichting vandaag, 199 blz., Houtekiet, 2007, tweedehands bij de Slegte of In t Profijtelijk Boeksken, 8
Dit is, het moet gezegd, in de eerste
plaats een mooi uitgegeven boek, handig formaat, niet te groot en niet te
klein, een aangename lettergrootte, zeer scherp gedrukt, perfecte bladspiegel, stevig
papier, goed gebonden, sobere, heldere gladde kaft. Waren alle boeken maar zo
goed uitgegeven!
Over de inhoud ben ik dan weer minder te
spreken. Ik vind dat Ludo Abicht (°1936) er zich te gemakkelijk van af gemaakt
heeft. Hij steunt, zoals hij zelf zegt, op de monumentale studies van Jonathan
Israel, die ik hier ook besprak. Daarnaast heeft hij nog enkele recente en
minder recente werken geraadpleegd en presenteert ons daarvan bondig de
hoofdstellingen of conclusies. Dat alles praat hij aaneen op een naar mijn
smaak weinig gestructureerde manier. Wie er de geciteerde auteurs zou op
naslaan, zou wellicht merken hoe zeer Abicht schatplichtig is aan zijn bronnen.
Twee boeken en een schaar en een derde boek is klaar
Waar hij zelf aan het woord is, laat hij
zich drijven op zijn wijdlopige gedachten, nu eens aansluitend bij historische
details die hij zonder enige toelichting vermeldt, en passant, (zoals de obscure
Ericus Walten, die in een Nederlandse gevangenis stierf in 1697, wachtend op
zijn proces op beschuldiging van blasfemie), dan weer bij de actualiteit zoals
het hoofddoekendebat. Dat levert voortdurend letterlijk en figuurlijk teksttapijten
op, bladzijden lange uitweidingen zonder enige typografische onderbreking.
Ludo Abicht heeft jammer genoeg een grotendeels
overbodig, nutteloos boek geschreven, meen ik. Wellicht is het de weerslag van
lezingen die hij her en der gehouden heeft: het is altijd leuk als je na afloop
je boek te koop kan aanbieden. De ondertitel van dit boek zou kunnen luiden:
grasduinen in de bibliografie over de Verlichting. De geïnteresseerde lezer kan
maar beter een van de vele originele werken lezen, in de eerste plaats Jonathan
Israel, zijn Radicale Verlichting is
ook in het Nederlands verschenen. Voor een goede inleiding is het werk van
Abicht te algemeen, te vaag en te weinig overzichtelijk en niet nauwgezet
genoeg, dan ben je zelfs beter af met Wikipedia.
Herhaaldelijk hoor je de vraag stellen,
zoals ook in dit boek, naar de betekenis van de Verlichting voor onze tijd. Dat
geeft de indruk als zou de tijd van de Verlichting (1648-1789) een voorbeeld
kunnen of moeten zijn voor de huidige tijd. Enige historische kennis van die periode
moet ons wel van het tegendeel overtuigen. 1648 was wel het formeel einde van
de Dertigjarige godsdienstoorlog in Duitsland en de Tachtigjarige
onafhankelijkheidsoorlog van de noordelijke Nederlanden, maar de wereld was een
ruïne. In Duitsland was de bevolking gereduceerd van 17 tot 9 miljoen! In
Engeland heerste burgeroorlog, Cromwell liet de koning onthoofden. In Frankrijk
raasde de Fronde door Parijs. Rusland streed tegen de Polen, Polen tegen de
Zweden, de Britten tegen de Nederlanders, Spanje tegen Frankrijk. In 1660
begint de heerschappij van Louis XIV en ook in andere landen viert het koninklijk
absolutisme hoogtij. De Turken belagen Europa onophoudelijk. In 1685 eindigt de
godsdienstvrede in Frankrijk met de herroeping van het Edict van Nantes. Het harde
kapitalisme steekt overal de kop op, de infame slavenhandel bloeit, de plunderende
kolonisatie neemt een hoge vlucht. De Habsburgse, de Oostenrijkse en de Spaanse
troonopvolgingen storten Europa in eindeloze oorlogen. Frankrijk en Engeland
bekampen elkaar om de wereldheerschappij en om Noord-Amerika, dat zelf strijdt om
zijn onafhankelijk van Engeland. En de periode eindigt met de Franse Revolutie,
die heel Europa in lichterlaaie zet.
Het is duidelijk: de Verlichting was niet
voor iedereen een Gouden Eeuw, ook al heet ze zo in de noordelijke Nederlanden.
Wat bedoelt men dan, als men de Verlichting als een voorbeeld wil stellen?
Ongetwijfeld verwijst men dan naar de
ideeën die in die periode opgang maakten. Dat was in de eerste plaats wat Kant
samenvatte in de spreuk: sapere aude!
Durf denken! Het was een oproep aan eenieder, maar toch vooral aan de hoogst
geschoolden, om zich niet te verlaten op gezagsargumenten van de vorst of de
kerk, maar om zelf na te denken over de wereldlijke en de kerkelijke macht. Dat
gebeurde al met groeiend succes in de filosofie, de wetenschappen, de kunst, de
literatuur en de muziek en het kon niet anders als moest dat overslaan naar de
politiek. Men spreekt gemeenlijk van de primauteit van de Rede, de ratio, het basisprincipe van het
rationeel denken. Elke mens is in staat om zijn verstand te gebruiken, als
individu. Men hoeft niet te buigen voor de willekeur van de machthebbers, men
kan zelf ontdekken wat goed en slecht is en men mag zich op basis van die eigen
overtuigingen verzetten tegen onrechtvaardige of onredelijke wetten,
individueel of georganiseerd.
Het is zeker zo dat die ideeën tijdens de
Verlichting naar voren kwamen, maar het is niet zo dat er voorheen geen
kritische geesten waren, denk aan de klassieke oudheid en haar herleving in de Renaissance
en het Humanisme. Ook binnen het christendom was er al lang voor de Verlichting
regelrechte opstand tegen het gezag, denk aan Luther en het protestantisme.
Het is evenmin waar dat die revolutionaire
ideeën toen meteen al tot grote omwentelingen hebben geleid of het openbaar
leven bepaalden: de geschriften van de coryfeeën van de Verlichting werden altijd
anoniem gepubliceerd en meestal meteen verboden en verbrand.
Er zijn bibliotheken vol geschreven over
wat Verlichting precies is, en wat men met de Rede bedoelt. Het is dus
allerminst zo dat de principes en de verwezenlijkingen van de Verlichting voor
het grijpen zouden liggen, dat het volstaat om er kennis van te nemen en ze
zonder meer over te nemen als leidraad voor de 21ste eeuw.
Behoudsgezinde krachten wijzen er overigens fijntjes op dat de principes van de
Verlichting ook rechtstreeks en onvermijdelijk geleid hebben tot de terreur van
de Franse Revolutie en op langere termijn tot de waanzin van de Eerste
Wereldoorlog en tot het extreme nationalisme en socialisme van Hitler, Stalin,
Mao en Pol Pot
Ook het zo geroemde ideaal van het
individualisme heeft een schaduwkant. Reeds in de Romantiek bleek dat dit kan
leiden tot het volgen van de meest waanzinnige en duistere krachten die in de individuele
mens aanwezig zijn. Als individuen zoals Hitler, Stalin en konsoorten de macht
grijpen, sleuren ze de hele wereld mee in hun paranoia.
We moeten dus voorzichtig zijn als we de
Verlichting als een model bekijken voor onze eigen tijd. We moeten oog hebben
voor de aberraties waartoe Verlichtingsideeën geleid hebben en nog kunnen leiden.
We moeten zelf nadenken, ja, natuurlijk, maar de ene denkt al beter of langer
na dan de andere. We moeten leren nadenken en daarvoor is het nuttig na te gaan
wat anderen voor ons zoal gedacht hebben over belangrijke vragen. Het is ook
noodzakelijk om onze eigen gedachten voortdurend te toetsen aan die van
anderen: de waarheid ontstaat uit de botsing of de convergentie van ideeën. Dat
veel mensen het zelfde denken is op zichzelf geen garantie voor de waarheid,
denk aan de (georganiseerde) massahysterie rond leiders als Hitler, Stalin en
Mao. En afwijkende ideeën, zoals die van grote genieën als Copernicus, Galilei,
Newton of later Einstein kunnen dichter bij de waarheid zijn dan die van de (misleide)
massa.
De Rede is geen menselijk vermogen dat we
nauwkeurig kunnen onderscheiden van andere geestelijke eigenschappen, noch
een systeem dat iedereen in absolute en onfeilbare mate ter beschikking heeft,
dat men kan inschakelen als een toestel om zo regelrecht op de enige en
universele waarheid af te stevenen. Het is allemaal veel complexer dan dat.
We moeten er ook rekening mee houden dat
denken, zelfs lang en diep, op zichzelf helemaal niets betekent, als er geen
actie aan gekoppeld is. De mens is een denkend wezen, ja, maar de mens is in de
eerste plaats een arbeidend wezen; we moeten, willen we in leven blijven, zorgen
dat we genoeg te eten en te drinken hebben, dat we beschut zijn tegen de
omgeving &c. Ons verstand kan ons daarbij uitstekend helpen, maar het werk
moet nog steeds gebeuren. Daarbij zal het ons telkens weer opvallen dat de
praktijk altijd aanzienlijk verschilt van de theorie. De toets van de praktijk
is vaak het einde van de theorie.
Ook het individu mogen we niet op een piëdestal,
een voetstuk plaatsen. Zowel de primitieve mens als die van de 21ste
eeuw kan niet zonder zijn medemens. We moeten dus, als individuen weliswaar,
samen denken en samen werken, willen we het leven hier op aarde een beetje
leefbaar maken. Dat betekent dat we wel solidair moeten zijn, maar tevens dat
de groep nooit belangrijker mag zijn dan het individu. Wij zijn individuen, met
onvervreemdbare rechten, maar we zijn hier niet alleen: ook de anderen zijn
hoogheilige individuen en die gelijkheid beperkt de vrijheid van elkeen. Het is
enkel in solidariteit dat we in staat zijn om als echte mensen te leven.
Daarmee hebben we, als vanzelfsprekend, de
grote principes van de Verlichting nogmaals op een rijtje gezet: vrijheid,
gelijkheid en solidariteit. Als we alleen dat al zouden onthouden en ook in de
praktijk brengen, dan waren we al een goed eind op weg, op de goede weg zelfs.
Categorie:levensbeschouwing Tags:filosofie
19-09-2010
Albinoni: adagio, ma non troppo
Op Klara, de KLAssieke RAdio van de Vlaamse
omroep, hoor je de laatste tijd helaas bijna niets anders dan oldwarhorses:
heel bekende populaire composities, zoals je die ook kunt vinden in de top 75
of 100 klassieke meesterwerken; de VRT heeft die zelfs verzameld in een Cd-box.
Daarbij hoort ook het alom bekende Adagio van Albinoni.
Tomaso Giovanni Albinoni (8 juni 1671 17 januari 1751) was een Venetiaans componist
uit de periode van de barok. Hij is bekend voor een groot aantal operas maar
vooral ook voor zijn instrumentale muziek. Hij was een van de eersten om de
hobo als solo-instrument te gebruiken in zijn concerti. Veel van zijn werk is
verloren gegaan bij het bombardement van Dresden, toen de Staatsbibliotheek in
vlammen opging.
In 1958 publiceerde Remo Giazotto
(1910-1998) een muziekstuk onder de titel: remo giazotto: adagio in sol
minore per archi e organo su due spunti tematici e su un basso numerato di
tomaso albinoni: het beroemde Adagio van Albinoni. Giazotto was een
vooraanstaand Italiaans musicoloog, docent, muziekcriticus en ook een
bescheiden componist. Hij stond in voor de catalogus van het werk van Albinoni
en schreef ook een biografie van hem. Naar eigen zeggen was het Adagio een
reconstructie, op basis van restanten uit de bibliotheek van Dresden, van een
Sonate in sol klein van Albinoni zelf. Na de dood van Giazotto heeft men uit
zijn papieren evenwel met zekerheid kunnen vaststellen dat Giazotto zelf het
hele adagio geschreven heeft en het verhaal over de overblijfselen van een
sonate die hij gered had uit de brand van de bibliotheek in Dresden, volledig
verzonnen had.
Giazotto kende het werk van Albinoni
natuurlijk zeer goed en het moet voor hem een koud kunstje geweest zijn om een
adagio te schrijven in de stijl van de meester. Dat neemt niet weg dat het een
geslaagde originele compositie was, die onmiddellijk aansloeg bij het publiek
en die sinds 1958 ontelbare keren is uitgevoerd en opgenomen, in allerlei
versies, waarvan vooral die voor orgel en strijkers het meest bekend is. Het was
een van de eerste platen die ik zelf kocht, in 1964.
Het Adagio was en is ook zeer geliefd als
filmmuziek, zowel bij amateurs als professioneel: TheTrial (naar Kafka,
Orson Welles), Rollerball, Gallipoli,
Dragonslayer, Flashdance, The Phantom of the Opera, om er maar enkele te
noemen.
Het is toch wel merkwaardig dat een van de
meest bekende klassieke muziekstukken eigenlijk een vervalsing is. Men had van
bij de publicatie wel twijfels over het respectieve aandeel van Giazotto en van
Albinoni in de reconstructie, maar dat hij het helemaal verzonnen had? Hij
heeft de fragmenten waarop hij steunde nooit kenbaar gemaakt. In 1992 kwam hij
met een lichtjes gewijzigd verhaal, namelijk dat hij het fragment al in 1940
had gevonden toen hij met zijn biografie bezig was en met de catalogus van
Albinonis werk. Het fragment zou nooit veel meer dan enkele noten geweest
zijn. Hoe dan ook, zijn compositie is een eigen leven gaan leiden als het
Adagio van Albinoni en geen mens, behalve enkele musicologen, die zich nog de
naam van de echte componist, Remo Giazotto herinnert. Ten onrechte, al moeten
we toegeven dat hij het zelf gezocht heeft
Categorie:muziek Tags:muziek
17-09-2010
pedofiele priesters, ziekte en vrije wil
Vlaanderen is opgeschrikt
door het ontstellend rapport van de Commissie Adriaenssens over het seksueel
misbruik in pastorale situaties. Op een van de blogsites van de VRT opperde journalist
Lucas Vanclooster dat de onmacht van de slachtoffers om over dat misbruik te
spreken toen het, zolang geleden nu, gebeurde, te maken heeft met het feit dat
zij niet wisten wat er gebeurde, omdat zij geen woorden hadden om het te
benoemen, laat staan het ter sprake te brengen.
Het is dus een
taalprobleem Ongetwijfeld waren wij (ik ben 64) slecht voorgelicht, maar dat
we niet dierven spreken omdat we de juiste termen niet kenden, dat denk ik
niet.
Ik herinner me dat we
samen met honderden andere jongeren in Antwerpen naar een schoolopvoering van
het toneelstuk Het gezin Van Paemel (1902) van Cyriel Buysse mochten. Op een
bepaald moment verwijt de boer zijn jonge dochter dat zij zich heeft laten
verleiden door de zoon van de baron. De beeldschone blonde Hilde Uytterlinden
reageerde pathetisch-onnozel: Moar Voadere, ken wistekik nie wattade hij
wildegen doen! De hele zaal, nokvol met jolige, hitsige pubers, barstte in minutenlang
wild gejoel uit: hahaha, maak dat aan een ander wijs!
Nee, het is mijn ervaring
dat jongeren door het experimenteren met het eigen lichaam en met anderen ook
in de jaren 1950 al vrij vroeg wisten wat seks is, zelfs als ze nog helemaal
niet wisten waar het voor diende en hoe de voortplanting precies gebeurt. Ze
wisten ook perfect goed, door een al te strenge opvoeding en de taboes die hen
werden ingeprent, dat seks niet mocht voor het huwelijk, onder geen enkele
vorm, onder geen enkele omstandigheid. Er zullen wel hier en daar wel enkele
echt onnozele zielen rondgelopen hebben, maar de anderen wisten wel van wanten,
op een kinderlijke manier, vanaf de eerste jaren van de lagere school.
De kern van het probleem is dat er jongere en oudere volwassenen zijn die seks willen
hebben met kinderen en jongeren. Dat is niet nieuw en ook niet eigen aan de
kerk. Maar het is zeker ook onmiskenbaar permanent aanwezig in de kerk en dat
is een extra odieus probleem, want het is de kerk die zich opwerpt als de
verdediger van de morele norm. Seks is al helemaal verboden in de kerk voor de
bedienaars van de eredienst en voor de gelovigen wordt het enkel geduld als een
middel tot voortplanting.
De commissie is door de kerk ingesteld voor het onderzoek van seksueel
misbruik in pastorale situaties, maar wat er gebeurde was niet altijd in
pastorale situaties, het was gewoon misbruik door volwassenen van kinderen en
die volwassenen waren priesters, paters, nonnen &c.
In die tijd was de kerk oppermachtig, haar bedienaars boven alle wetten en
gezag verheven en dat uitte zich op vele manieren en vele vlakken. De
bedienaars van de eredienst konden zich door hun machtspositie ongestraft
bezondigen aan allerlei misdrijven, waarvan seksueel misbruik van kinderen
slechts een zeer beperkt aspect is. Generaties van jongeren zijn
geïndoctrineerd, geterroriseerd, gepest, hebben misleidende informatie gekregen
en werd de juiste informatie onthouden. En bovendien werden ze ook nog eens
seksueel misbruikt.
De kerk heeft zich in de
loop van haar geschiedenis steeds schaamteloos verrijkt en haar invloed in de
samenleving zo groot mogelijk gemaakt, met alle middelen. Pas toen de kerk haar
maatschappelijk belang en haar wereldse macht zag afnemen door de revoluties
van de jaren 60, kwam ook de straffeloosheid in het gedrang en kwam er een
einde aan het massaal misbruik, zoals er ook een einde kwam aan het massaal
aantal priesters en religieuzen.
De heilige rest die overbleef, blijft echter nog altijd even machtsgeil en
dus duurt ook het ongestraft seksueel misbruik voort. Vangheluwe is een goed
voorbeeld: hij bleef jarenlang kinderen misbruiken en hij vindt nog altijd niet
dat daar echt iets verkeerd mee was, hij betreurt alleen dat het uitgekomen is
en dat niet iedereen zijn mening deelt, namelijk dat een verhouding als de
zijne met zijn neefje tot de mogelijkheden behoort en dus ongestraft mag zolang
ze geheim blijft.
Laten we wel wezen. De kerk is sinds haar ontstaan alleen maar uit op macht,
wereldse macht, op alle gebied, daarvoor kan niemand blind zijn, kijk gewoon om
u heen, nu nog altijd, maar zeker tot in 1965. Zij kan de wereld alleen
overtuigen dat dit niet (meer) zo is, door aan alle wereldse macht te verzaken:
katholieke scholen, jeugdbewegingen, politieke partijen, culturele
verenigingen, ziekenhuizen, mutualiteiten, banken, kerken, kloosters,
financiële middelen, kunstschatten Zie je het al gebeuren?
Zolang de kerk met macht
bezig is, zal er onvermijdelijk ook seksueel misbruik zijn door leden van de
kerk. Mensen met (teveel) macht maken misbruik van anderen, ook seksueel, daar kunnen
we absoluut zeker van zijn.
Aartsbisschop Léonard wil dat de kerk terug bezig is met haar core business.
Ik heb hem of iemand anders van de kerk nog niet horen uitleggen wat dat zou
kunnen zijn. Als we naar de geschiedenis tot nog toe kijken, is dat niets
anders dan het vestigen van een theocratische dictatuur, precies wat we nu aan
de Islam verwijten.
Voltaire heeft, naast veel onzin, ook dit gezegd: écrasez linfâme. Een bom op de kerk, de Endlösung, eens en voor
altijd moeilijk denkbaar. We kunnen ook lijdzaam wachten tot er niets meer
overblijft, maar dan moeten we aanvaarden dat ondertussen het misbruik
voortgaat, ook het seksueel misbruik.
Zopas hebben we uit de
mond van de Paus zelf vernomen wat volgens hem en de kerk eigenlijk het
probleem is met pedofiele priesters (en dus ook met alle andere pedofielen en
met volwassenen die seks bedrijven met kinderen). Het zijn namelijk zieken en
zij begaan de feiten omdat zij op dat moment niet in staat zijn om gebruik te maken
van hun vrije wil.
Het zal wellicht niet lang duren voor ook uit medisch-wetenschappelijke en
juridische hoek een storm van protest opgaat tegenover deze op zijn minst zeer bedenkelijke
uitspraak.
Wat Ratzinger zegt, is
niets anders dan dat pedofielen niet toerekeningsvatbaar zijn, dat zij handelen
uit een onweerstaanbare drang en dat zij dus geen misdaad begaan, of toch niet
verantwoordelijk zijn voor wat ze doen. Daarom precies is men nooit opgetreden
tegen priesters die kinderen misbruikten: zij wisten och Here niet wat zij
deden, het zijn sukkelaars, zieken, mensen die niet anders konden handelen en
die misschien zelfs nog het meest leden onder hun afwijking.
Dat beeld klopt totaal niet met de werkelijkheid. De priester-daders waren vaak
op alle mogelijke vlakken seksueel actief, met jongens en meisjes, met mannen
en met vrouwen. Het profiel dat we van hen hebben, is dat van seksuele
roofdieren, die zich vergrepen aan alle slachtoffers, maar natuurlijk het eerst
en het meest aan de meest weerloze: kinderen, jonge vrouwen, wezen,
verwaarloosden, mentaal gehandicapten. Is Vangheluwe een ziek man, die niet aan
de verleidingen van zijn neefje kon weerstaan? Gedurende dertien jaar?
Waarop steunt Ratzinger
zich voor deze uitspraak? Ze wordt in alle geval niet gevolgd door de
burgerlijke rechtbanken: pedofielen worden veroordeeld voor wat ze doen. Enkel
in gevallen van evidente psychiatrische vastgestelde ontoerekeningsvatbaarheid
worden ze niet veroordeeld tot gevangenisstraffen, maar geïnterneerd, wat hier
in België eigenlijk nog erger is. Moeten we Ratzinger dan zo begrijpen? Moeten
Vangheluwe en konsoorten niet gewoon naar de gevangenis, maar geïnterneerd
worden (en na een plotse miraculeuze genezing snel weer vrijgelaten)? Hoe
perfide is de geest van onze kerkleiders?
Ratzinger legt vandaag onverwist het probleem bloot dat de kerk heeft met
seksualiteit: zij verstaan er niets van, omdat ze het niet willen verstaan.
Seksualiteit is voor hen onlosmakelijk en exclusief verbonden met
voortplanting. Alle vormen van seksualiteit die niet rechtstreeks tot
voortplanting leiden, zijn onnatuurlijk, dat moet iedereen toch erkennen, dat
is een natuurwet. Wie dus iets anders doet, bijvoorbeeld kindermisbruik, of
homoseksualiteit, of masturbatie, handelt tegen alle beter weten in en kan niet
anders zijn dan een zieke, een geesteszieke, iemand die niet weet wat hij doet,
want anders zou hij dat toch niet doen? Een verstandig mens zal nooit wetens en
willens iets doen dat in strijd is met de natuurwet. Ook homoseksuelen zijn dus
zieken, verdwaasden.
Ratzinger zou nochtans beter moeten weten. Paulus zegt het in de Romeinenbrief: 15 Wat ik doe, doorzie ik niet, want ik
doe niet wat ik wil, ik doe juist wat ik haat.
(18) Ik wíl het goede wel, maar het goede doen kan
ik niet.
19 Wat ik verlang te doen, het goede, laat ik na;
wat ik wil vermijden, het kwade, dat doe ik.
21 Ik ontdek in mij de wetmatigheid dat het kwade
zich aan mij opdringt, ook al wil ik het goede doen.
Normale mensen zoals
jij en ik weten zeer goed dat je niet gek of ziek moet zijn om iets verkeerds
te doen. Anna Arendt heeft het over de banaliteit van het kwaad in het geval
van Eichman. Vangheluwe is helemaal niet ziek of ontoerekeningsvatbaar. Hij is,
helaas, een pientere hooggeschoolde intellectueel, zoals alle priester-daders;
zij waren en zijn allen zeer goed op de hoogte van het verkeerde in hun daden,
hun langdurige opleiding en de kerkelijke en burgerlijke wetgeving maken dat
ten overvloede duidelijk. Als zij dan toch overgaan tot seksueel misbruik van
weerloze of zelfs gewillige kinderen, dan weten zij pertinent dat ze een
misdaad begaan. Dat zij het toch doen, bewijst niet dat ze gek zijn, ziek of
ontoerekeningsvatbaar, maar dat ze zich boven die wetgeving verheven achten,
dat ze het risico nemen, dat ze zoals alle misdadigers gevaarlijk leven, dat ze
het lot tarten, dat ze zich machtiger achten dan andere mensen, dat ze hun
eigen genot stellen boven het welzijn van anderen.
Wij zijn, laten we het
maar toegeven, allemaal zo, in mindere of meerdere mate, op bepaalde momenten,
in bepaalde omstandigheden en wij weten dat maar al te goed. De meesten onder
ons zijn al blij dat we het er meestal goed van afbrengen, dat we aan
verleidingen allerhande kunnen weerstaan. Maar we weten zeer goed dat als we
vallen, we volledig verantwoordelijk blijven, dat we het goede kennen en het
kwade doen, dat we kiezen voor het verkeerde.
Wat Ratzinger nu doet, is alle seksuele (en andere) misdaden van zijn priesters
zonder meer toeschrijven aan God zelf, die immers de mensen heeft gemaakt zoals
ze zijn en hen doet doen wat ze doen, die hen gemaakt heeft als zieke mensen
die ongewild vreselijke dingen doen, die hen zelfs hun vrije wil ontneemt!
Ratzinger wordt door velen geprezen als een van de grootste intellectuelen die
de kerk ooit heeft gekend. Als dat zo is, dan is dat een vreselijk oordeel over
de kerk en haar intellectuelen. Dommer dan deze uitspraken is namelijk
nauwelijks mogelijk. Schandelijker evenmin.
Maar misschien zijn
Ratzinger en zijn juridische adviseurs veel geslepener dan we denken. Wellicht
zijn ze al hun verdediging aan het voorbereiden tegen mogelijk klachten tegen
de kerk zelf, als verantwoordelijke instelling. Die discussie, die in Amerika
en in Ierland al geleid heeft tot het uitbetalen van vele honderden miljoenen
euros aan slachtoffers van kerkelijk misbruik, komt hier in Vlaanderen
vooralsnog nauwelijks aan bod. Wat zal de houding van de kerk zijn? Zullen ze
de priester-daders laten vallen als een baksteen en hen aan het gerecht
overleveren als individuele daders? In alle geval is de hiërarchie uiterst
omzichtig met wat gezegd en toegegeven wordt.
Maar hoe is het mogelijk dat een
instelling, die haar bedienaars praktisch vanaf de wieg volgt, ze een zesjarige
opleiding geeft, ze onderwerpt aan kerkelijke wetten, van hen absolute
gehoorzaamheid eist en hen volgt en beoordeelt in al wat ze doen, hoe is het
mogelijk, vragen wij ons af, dat die instelling geen schuld zou treffen wanneer
haar leden, priesters en religieuzen tot bisschoppen toe, zich schuldig maken
aan afschuwelijke misdaden?
Wie nu nog tot de
katholieke kerk wil blijven behoren, neemt in mijn ogen een afschuwelijke persoonlijke
verantwoordelijkheid op zich. Want het kerkelijk machtsmisbruik beperkt zich
niet tot het schandelijke vrijwel systematisch seksueel misbruik van kinderen
door bedienaars van de eredienst, maar was en blijft wijd verspreid over alle domeinen
van de samenleving. Wie geen afstand neemt van dit sluipend vergiftigd systeem,
ontkent het en maakt zich daardoor op zijn beurt onvermijdelijk mede schuldig aan al wat
mensen in de kerk in naam van hun God hun medemens aandoen.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
16-09-2010
Don Cupitt en de toekomst van religie
Don
Cupitt, After God. The Future of Religion, Weidenfeld & Nicolson, 1997, Phoenix Paperback 1998, xv + 143
pp., Bibliography, Index. £ 6,99, tweedehands gekocht voor
3.
Don Cupitt (°1934) is een buitenbeentje. Zoals
hij in de inleiding tot dit boekje zelf zegt: In 1952 I left an English boarding school and entered Cambridge
University to study Natural Sciences. Within weeks I was converted to
Christianity, and in just under seven years I was ordained into the ministry of
the Church of England.
Hij studeerde ook nog theologie en
godsdienstfilosofie. In 1965 werd hij fellow
en Dean of Emmanuel College,
Cambridge. In 1968 kreeg hij een leeropdracht Godsdienstfilosofie aan de
Universiteit, een functie die hij bekleedde tot in 1996, toen hij ontslag nam
om gezondheidsredenen. Vanaf dan kreeg hij een Life Fellowship in zijn college. Hij is getrouwd, drie kinderen,
vijf kleinkinderen. Hij begon te publiceren rond 1970, maar werd vooral bekend
door drie BBC televisieprojecten: Open to
Question (1973), Who was Jesus? (1977), and The Sea of Faith (1984).
In 1980 verscheen zijn meest controversiële
boek: Taking Leave of God. Dat
betekende het einde van zijn officiële carrière binnen de Anglicaanse kerk. Vanaf
1990 ging hij niet meer voor in de eredienst en in 2008 beëindigde hij
officieel zijn lidmaatschap van de Anglicaanse kerk.
Waar hij aanvankelijk nog bekend stond als
een zeer radicale Anglicaanse theoloog en godsdienstfilosoof, werd hij
gaandeweg in de pers en in zijn eigen kerk bestempeld als een atheïst. Hijzelf
is steeds blijven ijveren voor een radicaal herdenken van de christelijke leer
en de theologie, aan de hand van een godsdienstfilosofie die rekening houdt met
de algemeen verspreide opvattingen van de moderne mens: het verlies van het
geloof in buitenwereldse wezens en in een God die tussenkomt in het leven van
de mensen en het aanvaarden van wetenschappelijke verklaringen van alle
verschijnselen.
Dit boekje is een vlijmscherpe analyse van
de overgang die de meesten onder ons hebben meegemaakt vanaf de jaren 1960: het
strenge geloof waarin we zijn opgevoed verloor op korte tijd alle
aantrekkingskracht en sloeg om in een algehele onverschilligheid of zelfs
vijandigheid tegenover de vroegere religieuze overheersing. Dat leidt de auteur
niet tot de conclusie dat godsdienst, religie zinloos zou zijn. De argumenten
die hij aanhaalt om te komen tot een nieuwe godsdienst zijn echter verre van
overtuigend en hebben ook in de praktijk niet geleid tot een beweging van enige
omvang in die richting. Laten we even stilstaan bij wat hij ziet als elementen
van die vernieuwing.
Om te beginnen moeten we vaststellen dat
Cupitt niet meer gelooft in het bestaan van een persoonlijke, bovennatuurlijke scheppende
God of in Jezus als een van de drie goddelijke personen. Ook het hiernamaals,
waarin de goeden zullen beloond worden en de kwaden bestraft, behoort niet meer
tot zijn geloof. Dat leidt tot paradoxale uitspraken, zoals: I actually think I love God more now that I
now that God is voluntary. I still pray and love God, even though I fully
acknowledge that no God actually exists. Perhaps God had to die in order to
purify our love for him. I am seriously suggesting that one can still love God
after the death of God. (p. 85)
Om dat enigszins begrijpelijk te maken,
gebruikt hij een wel zeer merkwaardige vergelijking (p. 84): mannen begrijpen
niets van vrouwen en leggen zich daar ook bij neer. Vrouwen daarentegen hebben
mannen helemaal door; zij zijn zich bewust van hun impact op mannen, hoe mannen
op hen reageren. A mans being around
makes woman more alert and self-aware, so Gods being around made the Western
believer much more vigilant and self-conscious. Mans being around makes woman
think about how she appears in his eyes, and Gods being around made the
believer wonder: How do I appear in his
all-seeing Eye?
Behalve een onmogelijke seksistische
redenering is dit ook een heel flauwe. Het alziend oog van God is zoals de blik
van de man die de vrouw op zich gevestigd voelt. Als godsbewijs is dit wellicht
het meest dwaze dat ik in jaren gelezen heb, ware het niet dat Cupitt nog een
tweede voorbeeld in petto heeft: in bepaalde vormen van psychotherapie zegt de
therapeut helemaal niets. Hij zit daar, met een donkere bril op en geeft op
geen enkel ogenblik ook maar enigszins te kennen dat hij zich bewust is van de
aanwezigheid van de patiënt. Er zou evengoed een mannequin kunnen zitten. En
toch werkt het: de patiënten beginnen uiteindelijk te praten. Zo dus ook God:
hij zwijgt, reageert niet, en toch blijven de mensen bidden en aanbidden. Dat
is wat Cupitt zegt: er is geen God, maar laat ons doen alsof er een is, dat
helpt. Er hoeft geen God te zijn om een religie te hebben, de liturgie kan
gewoon doorgaan, de kerk kan rustig verder bestaan, de heiligenverering
evenzeer
Ik vraag me af of dat werkelijk zo is,
zeker op termijn. Ik weet het wel: de meeste gelovigen zijn helemaal niet zeker
of zelfs op de hoogte van al de belangrijkste geloofspunten en ze liggen daar
ook niet van wakker; ze blijven kerkelijk op een zeer oppervlakkige manier. Ik
ken ook enkele intellectuelen die filosofisch gezien glasheldere atheïsten
zijn, maar toch kerks blijven, uit gewoonte of zelfs omdat ze de liturgie en
het toebehoren tot een (verdwijnende) gemeenschap nu eenmaal aangenaam
vinden. Maar dat kan moeilijk blijven duren, meen ik. Vanaf het ogenblik dat de
kerk zelf zou beginnen toegeven dat het hele christelijk verhaal niet meer is
dan dat: een verhaal(tje), een allegorie, een metafoor, dat er echt geen God
bestaat, dat Jezus wellicht niet echt geleefd heeft en zeker geen God is, dat
de Heilige Geest maar een symbool is, dat we niet echt een onsterfelijke ziel
hebben, dat Maria en de heiligen niet voor ons kunnen tussenkomen bij God, dat
bidden niet helpt, dat er geen hemel en geen hel is, dat God (aangezien hij
niet bestaat) ook geen ene moer om ons geeft
Zouden de mensen dan nog naar de kerk gaan
en bidden: Onze Vader, die in de hemelen zijt, geheiligd zij uw naam, uw wil
geschiede op aarde zoals in de hemel? Wat denk je? Dit is wat Don Cupitt zegt: Love for a God who is dead is a very pure
and religious kind of love. Het is mogelijk dat een of andere mystieker
dat begrijpt, maar als je daarop een kerk moet bouwen, dan vrees ik voor het
succes bij de gewone mens.
Een tweede principe, naast de onbestaande maar
functionele God, is the Blissful Void,
de Gelukzalige Leegte. Het is wellicht het oceanisch gevoel dat Freud zo goed
beschrijft, een overweldigend gevoel van zweverigheid dat de mens bekruipt
wanneer hij beseft dat er geen God is, geen zekerheid, dat niets vastligt, dat
alles in vraag gesteld kan worden, dat een mens niets is in een onmetelijk en
eeuwigdurend universum. Cupitt: the
Blissful Void, sunyata, can thus
replace the old metaphysical God (p.
89). Zonder commentaar.
Het derde principe is Solar Living (ibid.). Wij moeten niet ordelijk leven, als
kruideniers, maar we moeten worden als de zon, één bol energie die zich op elk
ogenblik helemaal geeft in sublieme intensiteit, zonder zich in te houden,
zonder te denken aan morgen of aan het zelfbehoud Cupitt: That is solarity to live by dying all the time, heedless, like the
sun and in the spirit of the Sermon of the Mount. Solar ethics is a radically
emotivist and expressionist reading of the ethics of Jesus. (p. 90)
Gelukkig is niet alles in dit boekje zo,
hoe zal ik zeggen, poëtisch? Cupitt zelf spreekt ook van een poëtische
theologie, die de filosofische moet vervangen, van artistiek en esthetisch
denken in plaats van metafysisch. Bij mij slaat dat niet aan, helaas. Niet dat
ik niet poëtisch ben, of artistiek, dat hoop ik althans: ik ken weinig mensen
die zoveel poëzie lezen als ik, die zoveel naar muziek luisteren, die zoveel
belangstelling hebben voor het esthetische. Maar men moet de dingen niet door
elkaar halen, vind ik. Als wij ons voor de grote levensvragen gaan baseren op
poëtische en esthetische gronden, op ingevingen, op aanvoelen, enthousiasme,
melancholie en wanhoop, dan belanden we bij romantische schwärmerei, in het beste geval, of bij de excessen van de
nationalistische dictaturen van de eerste helft van de 20ste eeuw in
het slechtste.
Lees dit boekje dus voor de ongemeen
scherpe maar lucide kritiek op het oude geloof, maar verwacht niet al te veel
van de suggesties die Don Cupitt aanreikt voor de vernieuwing. Ik deel nochtans
zijn bezorgdheid, vertolkt in de laatste regels van zijn boekje. Nu we zien hoe
het christendom een ware implosie meemaakt, moeten we ons zeer ernstig de vraag
stellen: wat nu? Is het voldoende dat het Christendom en het Jodendom al
vrijwel verdwenen zijn, moeten we ook rekenen op een spoedige modernisering van
de Islam, en ligt er dan een nieuwe wereld blakend voor ons open, bevrijd van
alle kluisters? Of moet er iets in de plaats komen, een religie in de stijl van
Cupitt, of van oosterse religies?
Ik vermoed dat voor mensen van onze
generatie een overgangsregeling nuttig kan zijn. Wij zijn nu eenmaal zo
opgevoed, geconditioneerd, dat wij een blijvende nostalgie voelen naar het
religieuze. Ik denk dat het slechts enkelingen gegeven is om zich daarvan nu al
helemaal los te maken, mentaal en in de praktijk. De echte vraag is hoe de
volgende generaties het zullen doen, die de disciplinaire, totalitaire
godsdienst van onze jeugd niet meegemaakt hebben. Zullen zij rustige ongelovigen,
atheïsten worden, zoals in de meest ontwikkelde landen in de praktijk al het
geval is? Of maken fundamentalisten, christelijke, joodse of moslim, of
scientologische, nog enige kans op spectaculair succes, op een heropleving van
het oude geloof?
Ik denk het niet. De klok kan niet teruggedraaid
worden.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst, atheïsme
15-09-2010
Iris Murdoch
Iris Murdoch, een naam die ons vertrouwd in
de oren klinkt. Toch moet ik bekennen dat ik nog geen enkele van haar talrijke
romans gelezen heb. Ik herinner me wel de pakkende film, Iris, die over haar leven gemaakt is in 2001, met Kate Winslet en
Judy Dench in de eponieme rol, naar de memoires van haar man, John Bayley, zelf
ook auteur, professor Engelse literatuur en literair criticus.
Jean Iris Murdoch werd geboren in Ierland
in 1919, maar ze verhuisde met haar ouders al op zeer jonge leeftijd naar
London. Ze bezocht er de beste scholen en deed nadien klassieke en filosofische
studies Oxford en Cambridge. In 1938 werd ze lid van de Britse communistische
partij, zoals wel meer intellectuelen van haar generatie. In 1942 verliet ze de
partij officieel, om een functie te kunnen opnemen in de Britse Treasury. Na de oorlog was ze actief in de
UNRRA, de afdeling van de Verenigde Naties die zich bezighield met
herstelprogrammas, onder meer in België en in Oostenrijk. In 1948 keerde ze
terug naar Oxford, waar ze Fellow
werd aan St. Annes College. In 1956 trouwde ze met John Bayley.
Haar eerste roman verscheen in 1954, Under the Net. Ze schreef daarna nog 25
andere werken, meestal romans, maar ook twee gedichtenbundels, enkele
toneelstukken en vijf filosofische werken, aansluitend bij haar leeropdracht in
Oxford. Ze werd meermaals bekroond met belangrijke literaire prijzen, onder
meer de Booker Prize voor The Sea, the
Sea (1978). In 1976 werd ze gelauwerd met een CBE, in 1987 werd dat zelfs
een DBE, Dame Commander of the British
Empire, zodat ze zich Dame Iris
mocht (laten) noemen.
Vanaf 1995 werd haar werk gehinderd door de
eerste verschijnselen van wat de ziekte van Alzheimer zou blijken te zijn. Ze
stierf in 1999, 79 jaar oud.
Ik weet niet meer waar en wanneer, maar
onlangs pikte ik tweedehands een boek van haar op: Metaphysics as a Guide to Morals (1992), in de Penguin paperback
uitgave, 1993, 520 pp. kleine druk. Het is de bewerking van de Gifford Lectures die ze in Edinburgh gaf
in 1982. Klik hier voor meer over die beroemde reeks van lezingen die nog
steeds jaarlijks plaatsvindt: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=697991.
Het is duidelijk dat ze nog jaren gewerkt
heeft aan de oorspronkelijke tekst van die lezingen en zeer veel heeft
toegevoegd, ook omwille van de veranderende omstandigheden, zoals de val van de
Berlijnse Muur en van de Sovjet-Unie in 1989. Toch blijven er op vele
bladzijden talrijke levendige sporen over van de lezingen zelf.
Verwacht van mij geen samenvatting van deze
kanjer, dat is een onmogelijke opdracht. Ik ben met de lectuur ervan begonnen
op 24 augustus en ben er dagelijks diep in verzonken geweest tot 12 september
2010, dat is volle drie weken, tijdens dewelke ik niets anders gelezen heb en
nauwelijks iets geschreven. Dat geeft je een idee van de intensiteit van deze
ervaring en ook van de intellectuele uitdaging. Het is voorwaar geen
gemakkelijk boek. Niet dat de auteur het moeilijk maakt, integendeel. Het is zeer
vlot en boeiend geschreven, in een uiterst levendige stijl, je hoort haar als
het ware de tekst debiteren voor een aandachtig luisterend publiek van
universiteitsstudenten, professoren en andere belangstellenden die zijn
opgedaagd om een beroemde romanschrijfster de Gifford Lectures te horen
houden.
De materie, zoals de titel aangeeft, is de
oorzaak van de hoge moeilijkheidsgraad: metafysica en moraal, dat zijn de grote
levensvragen. Wat is er, wat bestaat er? Hoe kunnen we het kennen? Is er een
God? Wat is religie, godsdienst? Hoe moeten we leven? Wat is goed en kwaad?
Iris Murdoch is altijd bezig geweest met
Plato en ze heeft over zijn filosofie opvattingen die min of meer afwijken van
wat vele andere filosofen over hem denken en schrijven. Ik ben geneigd om haar
daarin een heel eind te volgen. Het is immers ook altijd mijn ervaring geweest
bij het lezen van Plato dat hij wel voortdurend over de Ideeën en het Absolute
en het Volmaakte spreekt, maar daaraan nooit echt een echt bestaan toekent, een
vorm van zijn die hoger zou zijn dan die van ons, mensen, op deze wereld. De
allegorie van de grot verklaart men meestal als zouden wij hier op aarde
slechts vage schaduwen zien van de werkelijkheid. Ik heb dat nooit zo begrepen.
Die allegorie gaat over het kennen, niet over het zijn. Plato leert ons dat we
verder moeten kijken, dat we het algemene moeten zien achter het singuliere,
het volmaakte achter het onvolkomene, maar steeds met de bedoeling om de
werkelijkheid hier op aarde, de enige die er is, beter te kunnen begrijpen. Hij
vraagt aandacht voor de hogere vermogens van de mens, ons verstand, onze
emoties, ons moreel aanvoelen, ons artistiek gevoel. Op die thematiek komt
Murdoch voortdurend terug, wijzend op relevante teksten van Plato zelf en op
afwijkende meningen van andere auteurs.
Als studente heeft Iris Murdoch nog les
gekregen van Wittgenstein en dat is ook goed te merken in dit boek. Vele
bladzijden zijn aan zijn denken gewijd, ook al volgt ze hem zeker niet overal.
Aangespoord door wat ik bij haar over hem las, heb ik een tweedehands exemplaar
van de Tractatus Logico-Philosophicus gekocht,
tweetalig Duits-Engels. Ik ben benieuwd hoeveel ik zal begrijpen van dit notoir
onleesbaar werk, waaruit iedereen de laatste regel kent: Wovon man nicht sprechen kan,
darüber muss man schweigen.
Een andere filosoof die Murdoch blijkbaar
fascineerde was Schopenhauer, ondanks zijn kwalijke faam als misogyne denker.
Zij schrijft heel welwillend over hem en meteen ook verhelderend, je krijgt
meteen zin om hem te gaan lezen, maar ik herinner me dat mijn laatste poging om
dat te doen, enkele jaren geleden, mij er niet toe aangezet heeft om daar lang
mee bezig te zijn. Dat is het interessante en aangename aan een boek als dit:
het haalt het beste uit de gedachten van grote namen naar voren, zonder dat je
je eigenhandig door de duizenden duistere bladzijden moet worstelen van de
auteurs zelf. Filosofieonderricht aan de hand van een professionele filosofe én
eminente schrijfster als Iris Murdoch is een plezier. Ik heb in drie weken meer
geleerd dan in twee jaar aan de universiteit
Zij heeft ook veel gedaan voor de
bekendmaking van Sartre en het Franse existentialisme in het Engelse
taalgebied. Ze schreef al over hem in 1953! Ook hij passeert meermaals de revue
in dit werk, maar kan duidelijk op minder instemming rekenen dan Schopenhauer
of Wittgenstein of zelfs Derrida, de vader van het structuralisme. Van deze
laatste neemt ze afstand als het gaat om zijn esoterische teksten, maar ze
volgt hem heel ver waar hij de taal als de basis van het denken ziet.
De minst bevredigende passages zijn die
over het bestaan van God. Wellicht voelde de auteur zich enigszins moreel
verplicht door de gelegenheid, de Gifford
Lectures, die toch (zouden moeten) handelen over theodicee, het bewijzen
van het bestaan van God op basis van de wereld die wij kennen, om dat bestaan
van God niet al te expliciet af te wijzen. Toch is het zeer duidelijk dat zij
niet gelooft in de persoonlijke God van het christendom. Haar terloopse
pogingen om daarvoor een afgezwakte versie aan te reiken, zijn niet
overtuigend, alsof ze lip service
doet zonder veel overtuiging.
De lange tekst over het Ontologisch
godsbewijs van Anselmus van Canterbury is interessant, maar mist het
vernieuwend karakter en de originaliteit van haar andere benaderingen. Het
lijkt een min of meer kunstmatige poging om te redden wat er te redden valt,
maar zoals Kant al aantoonde is dat niet bijster veel: elk filosofisch
Godsbewijs is een tautologie, het bewijs zit al vervat in de uitgangspunten en
is dus niet meer dan een handig maar faliekant taalspelletje, zonder
existentiële waarde. Geen enkele ongelovige is ooit overtuigd door een
filosofisch godsargument, geen enkele gelovige heeft daaraan ook maar enigszins
behoefte.
Haar verwijzingen naar de mystiek en naar
Buber tonen andere mogelijke benaderingen van het Absolute, maar het is vooral
in een vrijwel continue confrontatie en dialoog met Kant dat zij op zoek gaat
naar de vaste grond voor morele principes. Zij kan slechts ten dele vrede nemen
met Kants plicht, ook al interpreteert ze terecht dit begrip zo ruim
mogelijk: geen domme, onnadenkende regels die van buitenaf opgelegd zijn en
blindelings moeten uitgevoerd worden met Pruisische discipline, maar een
overtuiging dat het nodig is om steeds en overal het goede te doen.
Haar eigen opvatting, die ze nergens
expliciet uiteenzet, maar die overduidelijk blijkt uit haar gesprek met de hele
geschiedenis van de theologie en de filosofie, is complex. Zij weigert terecht een
onderscheid te maken tussen kennen en handelen: het is niet omdat men weet wat
juist is, dat men het ook doet. Daarom probeert zij het koude rationele kennen
dat Kant voorstaat en dat geen enkele mogelijkheid laat voor morele principes,
te combineren met een humaniserende benadering van de wereld. Wanneer wij naar
de wereld kijken, maken wij meteen ook een oordeel, een moreel oordeel; onze
blik is niet abstract, maar geëngageerd. Wij spreken ons steeds uit over wat we
zien, beoordelen het als goed of slecht, aangenaam of pijnlijk, vriendelijk of
bedreigend.
Bij het lezen heb ik, vanuit mijn eigen
lectuur, scherp het gemis aangevoeld van elk spoor van evolutionair denken. Darwin
komt niet voor in het boek, zijn naam staat niet in de Index, noch is er enige verwijzing naar Richard Dawkins, terwijl
zijn drie fundamentele werken al verschenen waren toen Murdoch deze lezingen in
1982 hield of dit boek publiceerde (1992): The
Selfish Gene (1976), The Extended
Phenotype (1982), The Blind
Watchmaker (1986). Daardoor blijft de auteur op zoek naar vaste grond,
zowel voor haar epistemologische opvattingen, de vraag naar wat wij kunnen
kennen, als voor haar moraal, de vraag naar wat wij moeten doen.
Het is immers vanuit onze situatie als mens
op deze wereld dat beide principes moeten gesteund zijn. Als wij willen weten
wat wij hier komen doen, dan moeten we dat afleiden uit onze concrete situatie
en hoe die in de loop van de geschiedenis, niet alleen van homo sapiens en zijn
beschaving, maar ook die van het ontstaan van het leven op aarde, tot uiting
komt. Er is slechts één enkele grond voor de moraal en die ligt in het feit dat
wij mens zijn samen met andere mensen, dat wij deel uitmaken van alle leven op
aarde en dat wij slechts kunnen overleven door met de andere mensen samen te
werken, in respect voor alle levensvormen en rekening houdend met de
mogelijkheden en beperkingen van onze natuurlijke omgeving.
Iris Murdoch vindt nergens in de filosofie
of de theologie of de godsdienst (christelijk, joods of moslim) een antwoord op
haar vragen naar de grond van de moraal en daarin heeft ze gelijk. Haar eigen
conclusies overstijgen deze penurie, deze geestelijke armoede; de humane morele
principes die ze naar voren brengt, zijn hoogstaand, maar ze berusten niet op
expliciet geformuleerde inzichten in wat de mens is: een levensvorm die na een
lange evolutie ontstaan is uit het aller-primitiefste begin en die sinds amper
50.000 jaar aan een spectaculaire opgang begonnen is, die in de laatste drieduizend
jaar, maar vooral de laatste driehonderd jaar, en zelfs in de laatste dertig
jaar, tot een explosieve expansie heeft geleid, niet alleen van het aantal
mensen, maar ook van hun impact op de wereld en op de beschaving.
Die ontwikkelingen van de menselijke
aanwezigheid op aarde is enkel mogelijk geweest doordat onze hersenen zich
hebben ontwikkeld tot het zelfbewustzijn dat nodig is voor alle hogere functies
en het zijn die hogere functies die ons, als een overigens niet zo spectaculair
handige diersoort, toch de absolute suprematie over de aarde hebben bezorgd.
Dit boek van Iris Murdoch is een uitstekend
filosofisch leerboek, vol wijze levenslessen, en bovendien een zeer aangenaam
werk om te lezen, ook voor wie niet filosofisch geschoold is. Maar het behoort onmiskenbaar
tot de wereld en de traditie waarin zij is opgegroeid: de eerste helft van de
twintigste eeuw. Het redeneert helder maar steeds terugblikkend op de klassieke
oudheid en de middeleeuwen, meer dan op de Renaissance en de Verlichting, meer
op de 19de eeuw dan op de wonderbaarlijke wereld die zo explosief
voor haar eigen ogen ontstond op het puin van de Tweede Wereldoorlog, met de
wetenschappen die de oude grenzen definitief verlegden tot ver in de ruimte en
diep in de kern van de materie, met een technologie die het dagelijks leven en
overleven razendsnel tot op ongekende hoogten bracht, met een wereldbevolking
die meer dan verdubbelde tijdens haar leven en met de totale ineenstorting van
het wankele gebouw van de traditionele wereldopvattingen. Iris Murdoch keek in
1982 en in 1992 (zij was toen respectievelijk 63 en 73 jaar oud) terug, niet
vooruit. Zij zocht naar vaste grond in het verleden, niet in het heden. Haar
terugblik getuigt van haar grondig inzicht in de grote levensvragen en hoe die
in de loop der tijden gesteld en beantwoord werden. Uit haar eigen commentaar op
die geschiedenis blijkt ook haar diepmenselijke overtuiging en haar
fundamentele intellectuele eerlijkheid. Wellicht was zij door haar opvoeding en
de omgeving waarin zij haar leven doorbracht niet voorbereid om, op rijpere
leeftijd, nog de kwantumsprong te maken naar de toekomst die zij nochtans zag
gloren aan de kim van haar besloten wereld.
Ik heb geen Nederlandse vertaling gevonden
van dit boek. Tweedehandse exemplaren vind je al voor 1 Amerikaanse dollarcent
op Amazon. Ik vermoed dat heel wat mensen het boek hebben gekocht omwille van
de naam en faam van Iris Murdoch, maar na enkele bladzijden afgeschrikt zijn
door de filosofische inhoud. Jammer. Ze weten niet wat ze gemist hebben.
Categorie:levensbeschouwing Tags:filosofie
14-09-2010
Pakistan
Pakistan is volop in het nieuws, wegens de
overstromingen en de gevolgen daarvan voor de bevolking. Wie ooit de sterk aangrijpende
film Gandhi gezien heeft, herinnert zich misschien vaag dat Pakistan een deel
van India was, toen India nog tot het Brits Imperium behoorde. Na de Tweede
Wereldoorlog werd India onafhankelijk en de moslims kozen voor een eigen staat:
Pakistan, los van Hindoeïstisch India. Oorspronkelijk waren er twee delen,
Oost- en West-Pakistan, rechts en links boven India. Maar de bevolking van
Oost-Pakistan voelde zich benadeeld door het grotere West-Pakistan en werd na
een burgeroorlog in 1971 het onafhankelijke maar doodarme Bangladesh.
Pakistan heeft een bevolking die geschat
wordt op 170 miljoen inwoners en is daarmee het zesde grootste land qua
bevolkingsaantal. Het is een Islamitische republiek, de Islam is de
staatsgodsdienst; het is het tweede grootste moslimland ter wereld, na
Indonesië. In de korte geschiedenis van het land hebben de militairen een uiterst
belangrijke rol gespeeld: er was een militaire dictatuur van 195871, van 197788
en van 19992008. Het leger is het zevende grootste ter wereld, met 612.000
militairen in actieve dienst en 512.000 reservisten. Pakistan is het enige
moslimland dat over atoomwapens beschikt.
Pakistan is een onverwachte maar
belangrijke en trouwe bondgenoot van de Verenigde Staten van Amerika. Dat is
nog duidelijker geworden na 9/11, in de strijd tegen Al-Qaida en de Taliban.
Pakistan steunt, merkwaardig genoeg, als moslimland, volop de strijd van Amerika
en zijn bondgenoten, onder wie voorlopig ook nog België en Nederland, tegen de
moslimfundamentalisten in Afghanistan. Zij krijgen daarvoor jaarlijks miljarden
dollars hulp van Amerika en andere Westerse landen, hulp die vooral ten goede
komt aan het leger.
De overstromingen die Pakistan nu teisteren
zijn het gevolg van de zomerse moessonregens; sommige jaren zijn die zeer
hevig, andere jaren veel minder. Dat maakt dat er soms overstromingen zijn,
soms periodes van grote droogte. Vooral de zuidelijke Punjab en Sindh
provincies, gelegen langs de Indusrivier, worden het meest getroffen door
overstromingen.
Dit jaar is de wateroverlast zo hevig, dat
men spreekt van een van de grootste natuurrampen van de laatste vijftig jaar.
De internationale gemeenschap probeert hulpprogrammas op te zetten en geld in
te zamelen, maar het enthousiasme is niet zeer groot.
De redenen daarvoor vind je in mijn
inleidende beschrijving van het land. Als moslimland zou het moeten kunnen
aankloppen bij de superrijke medebroeders zoals de Golf-oliestaten, maar die
hebben slechts weinig sympathie voor Pakistans bondgenootschap met Amerika en
het Westen en verwijten het land ook zijn houding tegenover Afghanistan en de
Taliban. Amerika en het Westen op hun beurt hebben weinig echt vertrouwen in
een moslimstaat, zeker een die over atoomwapens beschikt. De bevolking van het
Westen kijkt meewarig naar een land dat als een harde militaire dictatuur
bekend stond en dat meer belangstelling had voor de uitbouw van het leger en
het kernwapenprogramma dan voor democratische instellingen.
Ik heb tot nu toe geen financiële bijdrage
gestort voor Pakistan. Zeker, de nood is groot en het zijn de kleine man en
vrouw en hun kinderen die de eerste slachtoffers zijn. Hun leed is schrijnend.
Uit de reportages op TV leren we echter ook dat de inspanningen van de regering
en van het leger niet bijzonder veel opbrengen. Men heeft een acuut gebrek aan
helikopters om voedsel en medicijnen ter plaatse te brengen; waar zijn de talloze
legerhelis? Misschien ingezet in Afghanistan, zoals onze F16s? De
oorlogsmachine die daar aan het werk is zou zoveel nuttiger kunnen optreden op
vliegafstand van de politieke brandhaarden
We vernemen ook niets over pogingen van de
Pakistaanse regering om het probleem van de overstromingen grondig aan te
pakken, zoals in China wel gebeurt, waar men met enorme projecten de grote
rivieren probeert onder controle te krijgen.
Pakistan kan maar op weinig sympathie
rekenen. Het is een land met grote militaire, politieke en economische ambities,
maar het komt ons voor dat het zijn prioriteiten niet op de juiste plaats legt,
namelijk bij de eigen bevolking. Het is dan ook niet verwonderlijk dat vele
mensen hier ervoor passen om een land financieel bij te springen dat zijn eigen
middelen en de uitvoerige vaste internationale hulp liever aanwendt voor
militaire doeleinden en atoomwapens dan voor de verbetering van de
levensomstandigheden van de bevolking.
Dat klinkt nogal cru, maar het is wel een
realiteit. Het is een van die morele dilemmas, waarbij je niet weet of je wel
goed doet door te helpen. Velen onder ons hebben grote vragen bij de
uiteindelijke bestemming van de financiële hulp: komt die wel bij de meest
getroffenen en de minst bemiddelden terecht? Werkt men aan oplossingen op lange
termijn?
Solidariteit bij natuurrampen zou niet
mogen afhankelijk zijn van liefdadigheid en goedbedoelde emotionele
inzamelacties. Denk aan onze ziekteverzekering, de mutualiteit: men vraagt aan
iedereen een beperkte bijdrage en garandeert zo een optimale zorg voor hen die
het nodig hebben. Dat is het grondprincipe van elke verzekering, van elke
samenleving, van elke beschaving: iedereen draagt bij voor het algemeen belang,
samen zijn we sterk, lunion fait la
force.
Maar die berekende solidariteit heeft haar
grenzen, letterlijk en figuurlijk. De ziekteverzekering is per land geregeld,
ook in de Europese Unie. Onze gezondheidszorg hier in België en Nederland kan
je onmogelijk vergelijken met die in de laatst aangesloten landen. Men kan van
alle Europeanen niet verwachten dat ze bijdragen om aan iedereen in de hele
Unie dezelfde rechten te geven, precies omdat niet iedereen dezelfde plichten
heeft: de Bulgaren zijn niet in staat dezelfde bijdrage te leveren als de
Fransen, om maar iets te zeggen. De solidariteit is dus geregeld per land, of
per regio: een groep van mensen die verbonden zijn door sterke banden, een
taal, een geschiedenis, een nationale identiteit, een economie Toen Duitsland
enkele jaren geleden door zware overstromingen geteisterd werd, weigerden zij
alle internationale hulp: zij zorgden zelf voor het nodige en vergoedden de
slachtoffers. Zo gaat het ook hier bij ons.
Men zou kunnen denken aan een
internationaal solidariteitsfonds, bijvoorbeeld onder het gezag van de
Verenigde Naties, waarin iedereen bijdraagt naar eigen vermogen, een percentage
op het BNP, bijvoorbeeld. Landen als Pakistan zouden daarin dan (veel) minder
betalen dan zeg maar Amerika, maar (veel) meer dan Bangladesh. Op die manier
zouden ze gedwongen worden om geld opzij te zetten voor natuurrampen, ook in
eigen land, in plaats van het te spenderen aan militaire suprematie in de regio.
Landen die getroffen worden door een
natuurramp zouden dan een beroep kunnen doen op het internationale noodfonds,
maar onder strikte controle van de VN, die erop zou toezien dat het geld goed
besteed wordt, dat men aan lange termijnoplossingen werkt en dat de armsten het
eerst geholpen worden.
Ik ben geen principiële tegenstander van
liefdadigheid, maar ik geef de voorkeur aan structurele maatregelen. Geld naar
Afrika sturen, individueel of als ontwikkelingssteun van land tot land, is om
vele redenen geen goed idee, meen ik, op basis van bijna tweehonderd jaar
ervaring met ontwikkelingssamenwerking. Eerlijke handel moet de oplossing
zijn, niet alleen kleinschalig, zoals nu, met de nuttige Fair Trade projecten, maar vooral op het vlak van de zware economie
en de energie.
Op conferenties van donorlanden worden keer
op keer astronomische bedragen verzameld voor nooddruftige landen en streken,
maar het resultaat op termijn is zeer bedenkelijk. In feite geven we aan die
landen slechts een klein gedeelte terug van de winsten die we maken in onze
handel met hen. We moeten op termijn naar een wereldeconomie waarbij iedereen
beter wordt van de eigen inspanningen, in plaats van de huidige uitbuiting van
de armen door de rijken, van de ene regio door de andere. De sterke economische
ontwikkeling van de vroegere communistische landen, de vroegere Sovjet-Unie en
China en van andere gebieden in Azië, zoals India, en in Latijns-Amerika, is
een spectaculaire stap in de goede richting, die aan de oude industrieën nieuwe
uitdagingen stelt.
Afrika blijft ook op dat punt een
probleemgebied, om vele, duistere redenen. Het mooiste en rijkste gebied op
aarde, de wieg van de mensheid, wordt nog steeds verscheurd door het meest
primitieve menselijk gedrag, zowel door de Afrikanen zelf als door de buitenlanders,
die zich onveranderlijk als racisten en kolonialen gedragen. Wat een aards
paradijs zou moeten zijn, is op vele plaatsen een ware hel en er is geen
vooruitzicht op spoedige beterschap. Voor mij is dat werkelijk volkomen
onbegrijpelijk, een knagend moreel tekort voor mezelf en voor iedereen.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
07-09-2010
150.000
Hoeveel lezers een blog heeft, dat zal vooral
de auteur een zorg zijn. Seniorennet houdt alles zorgvuldig bij en stelt die
statistieken ter beschikking, waarvoor dank. Eén van die gegevens vind je in de
linker kolom, onderaan: het aantal keren dat een lezer een pagina op mijn blog
geopend heeft, of het aantal page views.
Op het ogenblik dat ik deze tekst schrijf, is dat 188.285, een aantal dat ik
nooit had durven dromen toen ik in januari 2006 hier begon te schrijven.
Snoodaards onder de blogschrijvers proberen
hun kijkcijfers op te drijven door zelf hun blog te bezoeken en daar een aantal
paginas aan te klikken en zo hun rangschikking te verbeteren. Seniorennet
heeft daarop iets gevonden, een tweede telling waarbij elke bezoeker slechts
één keer per dag geregistreerd wordt, zonder rekening te houden met het aantal
paginas dat men aanklikt of het aantal keren dat men die dag een bepaald blog bezoekt.
Men noemt dat een unieke bezoeker. Het geeft aan hoeveel verschillende
bezoekers je op een dag krijgt.
Eergisteren is voor mijn blog daarbij de
teller over het ronde getal van 150.000 gegaan. Dat betekent dat er dus zoveel
keren iemand naar mijn blog gesurft is. Op zichzelf betekent dat natuurlijk
niets, misschien was die anonieme 150.000ste bezoeker ronduit gedegouteerd door
wat hij hier vond en heeft hij of zij meteen beslist om nooit meer terug te
komen.
Dat zou best kunnen, want wat je hier
vindt, is niet altijd gemakkelijk. Sommige teksten zijn behoorlijk lang en
vragen enige concentratie. De onderwerpen liggen niet altijd voor de hand en
wat ik erover zeg, is af en toe controversieel. Ik ben rechtuit en verberg mijn
ergernis niet, evenmin als mijn enthousiasme, of het nu over binnenlandse of
internationale politiek gaat, over filosofie, levensopvatting of godsdienst. De
boekbesprekingen handelen niet over populaire publicaties, Nederlandstalige
boeken lees ik amper, Engels en Frans des te meer.
Kortom, dit is geen voor de hand liggende
blog: geen babes, geen vakantie- of
familiekiekjes, geen karamellenverzen of stichtende spreuken, geen gelegenheid
tot reacties, beoordelingen of groeten in een gastenboek.
In plaats daarvan krijg je hier de
eigenzinnige pennenvruchten van een nu bijna 65-jarige gepensioneerde. Je
verneemt wat hem boeit en wat hem dwars zit, wat hij leest, naar welke muziek
hij luistert, wat hij over het leven denkt en over God en godsdienst, hoe
woorden en taal hem fascineren, maar ook de wetenschap, de politiek en de
samenleving, de kunst en de levenskunst. Ik ben een nieuwsgierig man, een curieuzeneuzemosterdpot.
Ik vraag me voortdurend af: wat is dat? Hoe komt dat? Waarom is dat zo? Waar
komt dat vandaan? Hoe zit dat precies ineen? En dan ga ik op zoek, in de vele
naslagwerken en andere boeken die ik om mij heen verzameld heb en op het eindeloze
internetweb. En als ik gevonden heb wat ik zocht, dan klim ik in mijn
figuurlijke pen, op mijn vertrouwde plaats voor het scherm van mijn PC en dan
richt ik me tot u, lieve unieke lezer, en probeer ik u zo goed mogelijk uit te
leggen wat ik denk of wat ik heb gevonden.
Ik prijs me gelukkig dat ik daarvoor dit
instrument mag en kan gebruiken: deze blog. Ik heb destijds voor Seniorennet
gekozen, toen ik nog niets van blogs afwist en niet wist of dit iets zou
worden, omdat ik toen net op pensioen was en me dus terecht senior mocht noemen
(en ook voelde). Ik heb het me nog niet beklaagd, integendeel. Het is gratis,
zowel voor u als voor mij; er hoeven geen bomen te sneuvelen voor wat ik
schrijf; het is vrijblijvend: niemand is verplicht me te lezen, ik dring me
niet op, de lezer zelf kiest voor mijn blog of komt er toevallig op terecht.
Het is een simpel instrument, ik heb niet veel extra technisch werk aan de
vormgeving en toch mag het resultaat best welgezien worden, vind ik.
Inhoudelijk hoef ik met niets of niemand
rekening te houden, ik mag schrijven wat ik wil, niemand kan me dat verbieden
of me aanraden om toch maar voorzichtig te zijn. Ik hoef evenmin rekening te
houden met de verkoopbaarheid van mijn publicaties, zoals bij gedrukte boeken
het geval is. Die absolute vrijheid bevalt me zeer, een zeer zeldzame zure
reactie neem ik er graag bij.
Ondanks dat alles, of misschien dank zij,
heb ik meer lezers dan ik ooit heb gedacht of gedroomd. Tijdens de
vakantiemaanden juli en augustus loopt het wat terug, maar tijdens de rest van
het jaar komen er elke week ongeveer duizend unieke lezers langs. Ik heb er
geen idee van hoeveel trouwe klanten daarbij zijn en hoeveel toevallige
passanten, ik krijg van beide categorieën af en toe een mailtje met wat
positief commentaar of een aanmoediging en dat doet me altijd veel plezier. Er
staan nu al meer dan 850 teksten op mijn website en ik ben bijna 1700 dagen
bezig, dat wil zeggen dat er om de andere dag een nieuwe tekst is, gemiddeld,
want soms schrijf ik elke dag, soms moet je enkele dagen wachten; meestal ben
ik dan verdiept in een of ander uitermate boeiend, ontiegelijk dik of aartsmoeilijk
boek.
Dank u wel, lieve unieke bezoekers allemaal,
voor jullie belangstelling, of het nu om een eenmalig bezoek gaat dan wel om
een bijna dagelijkse visite, hoewel dat laatste me natuurlijk nog meer ontroert.
Wat de toekomst brengt, dat weet geen een, maar ik hoop voor jullie en voor mij
dat we elkaar hier nog vaak virtueel mogen ontmoeten.
Vriendelijke groet,
Karel
05-09-2010
Het onverzoenbare verzoenen
Dat men klare wijn schenkt: dat is wat wij allen
verwachten.
Het is een heel duidelijk beeld, want wie
wil er nu troebele wijn drinken, of droesem in zijn glas? Het eerste wat we
doen als we een glas wijn vastnemen is het tegen het licht houden. En wat is er
bekoorlijker dan de heldere kleur van wijn, of die nu rijk dieprood, fonkelend goudgeel
of zelfs mysterieus grijs-roze is? Het is verbazingwekkend hoe uit een
omslachtig, messy proces zoiets
zuivers als klare wijn kan ontstaan.
Ik heb me de laatste tijd bewust onthouden
van het leveren van politiek commentaar, zoals ook de hoofdrolspelers dat
deden. We moeten de onderhandelingen over een nieuwe regering een kans geven,
zowel in Nederland als in België. Maar het gaat niet goed in onze landjes, men
geraakt er niet uit.
Over de Nederlandse situatie durf ik mij
niet uit te spreken. Het bestaan van een anti-Islampartij en het succes dat ze
boekt stemt tot zeer zwartgallige gedachten. Ik ben atheïst en antiklerikaal,
een absoluut voorstander van een volledige scheiding van kerk en staat. Maar ik
ben ook een absoluut verdediger van de vrijheid van denken en daar hoort nu
eenmaal ook religieus denken bij. Als mensen er godsdienstige opvattingen
wensen op na te houden, dan betreur ik dat, maar ik meen dat we hen dat niet
mogen verbieden. Als er in onze landjes moslims komen wonen, op een wettige
manier, dan moeten die mensen zich zoals iedereen in wat ze doen aanpassen aan
onze wetgeving, maar in hun gedachten zijn zij even vrij als iedereen. Men kan
ten hoogste hopen dat zij, door hun blootstelling aan onze maatschappij en onze
opvoedingssystemen, stilaan zullen inzien dat alle godsdienst en dus ook de
Islam, geen bevrijdende boodschap heeft maar een verknechting is van de ene
mens door de andere. Ik vind het intussen ongepast om de beoefenaars van een
bepaalde godsdienst, of een bepaalde etnische groep te viseren en te beledigen
met grove taal.
In België poogt men het onverzoenbare te
verzoenen, zoals het nu heet. De verkiezingen worden hier gehouden in de twee
gemeenschappen en de drie gewesten. Walen kiezen hun vertegenwoordigers,
Vlamingen de hunne, Brusselaars eveneens. Vlamingen kunnen niet voor Walen
stemmen of voor Brusselaars &c. Die verkiezingsuitslag was overduidelijk:
in Vlaanderen kiest 80% van de bevolking voor een centrumrechts beleid, in
Wallonië een nog groter aantal voor een linkse politiek. Het vreemde in België
is, dat wij met die regionaal verkozen vertegenwoordigers niet een eigen
politiek mogen voeren in elk van de grote regios: centrumrechts in Vlaanderen,
socialistisch in Wallonië, maar dat we een federale regering moeten vormen die
wetten uitschrijft die voor heel het land gelden.
Ik moet er geen tekeningetje bij maken:
compromissen zijn dan de enige mogelijkheid, iedereen moet water bij de wijn
doen Dat hebben we sinds 1830 gedaan, met zeer wisselend succes.
Gedurende de eerste 150 jaar van België
betekende dat een overheersing van de Franstalige bourgeoisie op het Vlaamse
proletariaat. Maar sinds 1960 ging Wallonië economisch gezien erop achteruit en
Vlaanderen eiste een meer rechtvaardige verdeling van de middelen op, een die
rekening hield met de onze meerderheidspositie in het land. Wij verkregen eerst
culturele autonomie, later ook andere onderdelen van de staatsstructuur.
Vlaanderen heeft nu een eigen parlement en regering en beslist autonoom over
een aanzienlijk aantal domeinen. Maar de federale regering is nog steeds zeer
machtig, zij beslist over het grootste gedeelte van de inkomsten en de uitgaven
en de Franstaligen doen daar hun voordeel mee, ten nadele van Vlaanderen. Zij
halen meer uit de centrale pot dan zij erin steken en ze beheren dat geld,
althans naar onze mening, niet goed. Het socialistisch systeem is zogezegd
gericht op de bescherming van de zwakkeren, maar het geeft ons veeleer de
indruk dat het socialisme het zwak-zijn aanmoedigt en bestendigt dan men het
probeert op te lossen, dat men de mensen zwak en dom houdt door hen verslaafd
te maken aan uitkeringen, veeleer dan hen aan te moedigen om zich te bevrijden
en op eigen kracht te vertrouwen. Men heeft dus in Wallonië een onredelijk grote
groep van werklozen en ongeschoolde werkkrachten, die bestuurd wordt door een
(bijna even grote groep) goed betaalde en bovendien nog corrupte partijbonzen en apparatsjiks. De hele maatschappij
wordt getekend door een verregaand cliëntelisme. De federale staat onderhoudt
Wallonië en Franstalig België, voor een groot gedeelte met het geld van de
Vlaamse werkende mens.
Dat systeem is in leven gehouden, met
allerlei wetten en besluiten en vage compromissen, door alle politieke
partijen, ook in Vlaanderen, tot op vandaag. Er is nu een nieuwe partij
aangetreden, de Nieuw-Vlaamse Alliantie of de N-VA. Die wil een einde maken aan
de bestaande toestand, aan de dure en onredelijke compromissen en aan de
overheersing van de Vlamingen door de Franssprekenden.
De oplossing die zij voorstellen is
eenvoudig: klare wijn. Franssprekend België verschilt op alle punten zeer
grondig van Vlaanderen, daar kan niemand omheen, de verkiezingsuitslag bewijst
dat, voor zover dat nog nodig was. Laten we dus geen federale regering meer
maken die onheilscompromissen moet sluiten waar niemand gelukkig mee is, nee:
laat de Franstaligen in hun regio doen wat ze graag willen, en de Vlamingen net
zo.
De Franstaligen zijn het daarmee, na lang
onderhandelen, nogal eens: zij kunnen zich immers niet blijven verzetten tegen
wat de meerderheid van dit land wil, zij hebben geen enkel democratisch recht
om aan de Vlamingen te zeggen hoe ze moeten leven en wij evenmin hoe zij zich
moeten gedragen. Dat klinkt goed, ware het niet dat de Franstaligen te allen
prijze willen verhinderen dat hierover ook een financieel akkoord gesloten
wordt, waarbij elke groep de tering naar de EIGEN nering zet.
Als de Franstaligen een dure
uitkeringspolitiek willen voeren, dan moeten zij dat wel doen met eigen
middelen, niet met subsidies van de federale regering, die gespijsd worden met
Vlaams belastingsgeld. Dat is de kern van de zaak, al de rest is prietpraat. De
N-VA wil precies dat en niets anders; zij wil dat het liefst onmiddellijk en
als dat niet kan, dan toch grotendeels nu en de rest niet veel later. Ze willen
daar geen prijs voor betalen, waarom zouden ze?
Het is, om het een beetje karikaturaal te
stellen, als twee families die naast elkaar wonen in dezelfde straat: het ene
gezin bestaat uit werkschuwe uitkeringstrekkers, het andere uit nijvere bescheiden
tweeverdieners; hoelang denk je dat de tweeverdieners zullen willen opdraaien
voor de nefaste uitkeringen van hun buren?
Naast de ten onrechte geromantiseerde en
gedenigreerde strijd van de Vlaamse Beweging voor de erkenning van de Vlaamse taal
en eigenheid is er sinds enkele jaren een duidelijk andere strijd bezig, die
gericht is op economische en politieke zelfstandigheid van Vlaanderen. De
grootste partij van Vlaanderen, de N-VA heeft dat als nadrukkelijke enige doelstelling,
de tweede grootste, de CD&V, sluit zich daar nu, na een historisch
verpletterende verkiezingsnederlaag, schoorvoetend bij aan; ook de derde, de
liberale PVV wenst dit; het Vlaams Belang heeft nooit iets anders gewild.
Blijft enkel de linkerzijde: de
socialistische SPA en Groen!, die samen amper 20% van de Vlaamse bevolking
vertegenwoordigen. Dat de Vlaamse socialisten eerst socialist zijn en dan
Vlaams, dat weten we: ze verwachten, net zoals de Franstaligen, het heil van de
federale staat, die zal zorgen voor de zwakkeren in de maatschappij; het is
echter zeer de vraag of de socialistische partij en haar top van linkse
intellectuelen en nouveaux-riches vandaag ook nog maar enigszins representatief
is voor die zwakkeren: die hebben al lang een onderkomen gevonden bij het
Vlaams Belang en andere populistische zweeppartijen; de werkman is al lang geen
zwakkere meer. Wat Groen betreft: zij blijven sinds jaren flirten met de
kiesdrempel en dat is niet verwonderlijk; zij verknoeien hun belangrijk
gedachtegoed elke keer opnieuw met volksvreemde standpunten: hun dwaas uitgesproken
anti-Vlaams belgicisme en hun even stompzinnig fundamentalistisch aftands antikapitalisme
en onrealistisch anti-globalisme.
Men zegt dat de Franstaligen niet weten wat
de Vlamingen willen, dat ze ons niet begrijpen. Dat is slechts gedeeltelijk
waar. Om te beginnen moeten we het hen steeds weer in het Frans zeggen, want ze
begrijpen ons Nederlands niet, nog altijd niet. Als ik Di Rupo of Onckelinckx
in het Neduurlaans bezig hoort, tuiten mijn oren. Maar ze doen ook alsof ze
het niet begrijpen, dat komt hen immers goed uit. Vlaanderen wil slechts één
ding: volledige onafhankelijkheid, klare wijn. Dat kan desnoods binnen België,
zolang de huidige koning leeft, want Albert de Tweede is ook Albert de Laatste,
de kans dat zijn stuntelende zoon Philippe ooit de wankele Belgische troon
bestijgt, is immers onbestaande, tenzij als protocollaire marionet.
Al wat er de komende dagen, weken, maanden,
jaren te gebeuren staat, is slechts een voorspel op de definitieve regeling:
een volledig autonoom Vlaanderen. De Franstaligen zullen zich blijven
verzetten, de Vlamingen zullen blijven vechten. De dag van de boedelscheiding
komt er nu echt wel snel aan. Ik hoop dat ik het nog mag meemaken. Ik zal dan,
als geheelonthouder, toch het glas heffen: eindelijk klare wijn!