mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
27-10-2024
Thomas a Kempis, de Navolging van Christus
Thomas Kempis, De imitatie van Christus, vertaald en ingeleid door Frank De Roo, Utrecht: Kokboekcentrum Uitgevers, 2024, ISBN 978 90 435 4131 2, 509 blz., € 39,99 hardcover.
Een van de (weinige) voordelen die je hebt als recensent, is dat je door uitgeverijen, auteurs en de moderator van een recensie-site op de hoogte gebracht wordt van nieuwe publicaties die anders aan je aandacht zouden ontsnappen, en je zo aangezet wordt om die werken te lezen. Wat ons ertoe brengt om dan een boek al dan niet ter recensie aan te vragen, is een complexe aangelegenheid. In dit geval was het bij mij de gelegenheid die ik daardoor kreeg om eindelijk van nabij kennis te maken met een werk dat ik sinds mijn prilste jeugd van naam ken, zonder veel over de inhoud of de auteur af te weten. De aanleiding voor deze publicatie is de 600ste verjaardag van de voltooiing van de tekst in 1424. En het moet gezegd: het is een indrukwekkend eerbetoon, in een lijvige turf van 500 bladzijden, waarvan de vertaling zelf minder dan de helft uitmaakt. De hoofdbrok bestaat dus uit algemene en meer specifieke inleidingen, biografische en bibliografische gegevens, bronnenonderzoek, toelichtingen, en de nauwgezette identificatie van het ontstellende aantal citaten in de Latijnse tekst. Dat alles gebeurt op voortreffelijke wijze door de vertaler, die zich hier ontpopt tot een ware wereldautoriteit ter zake. We hebben hier ongetwijfeld te maken met wat nu kan gelden als de definitieve Nederlandstalige uitgave van dit werk van Thomas (a) Kempis, dat sinds zijn ontstaan ontelbare keren uitgegeven is in vele talen, en tot voor kort als een van de meest gedrukte boeken van de hele wereld gold.
Die spectaculaire populariteit van dat in vele opzichten bescheiden werk is verwonderlijk voor de meeste hedendaagse lezers. De levenshouding die Thomas erin voorhoudt, is letterlijk niet van deze wereld. Hij beweert namelijk dat men zich volledig van de wereld moet afkeren, en zich totaal overgeven aan God. Men moet als het ware een louter geestelijk wezen worden, een soort menselijke engel, en als een volmaakte persoon één worden met de volmaakte God. Meer nog, men moet zichzelf verliezen en helemaal opgaan in God. Dat is niet zomaar ascetisch leven, het is een mystieke vereniging met God, en niet minder dan een voorafname op wat wie zo geleefd heeft te wachten staat na de dood.
Die levenshouding is niet iedereen gegeven, dat geeft Thomas ook zelf toe. Ze is vooral geschikt voor het monastieke kloosterleven, al zal ook daar niet iedereen erin slagen de hoogste volmaaktheid te bereiken. Zo zien we de belangrijke beperkingen van wat hij voorhoudt. Het is een ideaal dat vrijwel niemand kan bereiken. Bovendien veronderstelt het een omgeving waarin uitzonderlijke enkelingen zich daarop kunnen toeleggen dankzij de opofferingen van talloze anderen, die moeten instaan voor het levensonderhoud van enkele begenadigde en uiterst geprivilegieerde personen. Wat wij weten over de toestanden in de kloosters in de middeleeuwen en tot ver in de twintigste eeuw, staat in schril contrast met het ideaal dat Thomas voor ogen had.
Toch is de lectuur van deze middeleeuwse tekst zeshonderd jaar later althans voor mij zeker niet nutteloos geweest. Ik heb genoten van de vele verhelderende toelichtingen van auteur Frank De Roo. Bij het lezen van de vertaling heb ik vaak in gedachten de vergelijking gemaakt met andere filosofische tradities, die veelal tot dezelfde levenswijsheden kwamen, zij het vanuit een ander Godsbeeld, zoals dat van Spinoza. Maar meestal worden dergelijke welwillende interpretaties ongedaan gemaakt door de mystieke taal en stijl en de strengreligieuze ideologie van Thomas Kempis, die meer dan waarschijnlijk mede veroorzaakt is door de precaire middeleeuwse levensomstandigheden. De grootste ellende en levensonzekerheid is niet zelden de voedingsbodem voor utopische verlangens en onrealistische dagdromen.
Zoals ik zei is dit voorzeker de definitieve uitgave van wat vroeger ‘de navolging van Christus’ heette; echter niet alleen omdat ze moeilijk te overtreffen zal blijken te zijn, maar ook omdat de behoefte eraan eerlang allicht volledig verdwenen zal zijn. Deze monumentale publicatie zou aldus weleens een praalgraf kunnen zijn voor het bescheiden boekje van een bescheiden middeleeuwse monnik.
Categorie:ex libris
22-10-2024
De Griekse bronnen van de Verlichting
Koenraad Verrycken, Dialectiek van de Griekse Verlichting, Brussel: ASP, 2023, 272 blz., 978 94 6117 500 7, € 35 pb.
Het opzet van deze imposante monografie is zeer lovenswaardig: de verdediging van de waarden van de Verlichting tegen het heersende multiculturalisme en het cultuurrelativisme. Dat wordt evenwel slechts helemaal aan het einde expliciet vermeld. Voor het zover is, moeten we ons een weg banen doorheen het dichte struikgewas van Verryckens rumineren. Hij heeft ervoor gekozen om vanuit zijn eigen specialisme, de antieke filosofie, op zoek te gaan naar de verste voorgeschiedenis van de ‘klassieke’ Verlichting van de 17de en 18de eeuw. Zo komt hij, zoals onlangs nog Carlo Rovelli, uit bij de Ionische presocratici, en via het notoire geschrift van Adorno & Horkheimer, zelfs bij Homerus’ Ilias en Odyssee. Goed voor een bijna driehonderd grote bladzijden breed lettertapijt dat algauw voor je ogen gaat wemelen. Die omweg via het boek van Adorno en Horkheimer is niet de enige: ook uitgebreide excursussen over de secundaire literatuur over dat boek en andere, en zelfs over de tertiaire &c., worden ons niet bespaard. Alles wordt in het lang en het breed uitgesponnen. Om in zijn domein te blijven: het lijkt wel Odysseus’ hardnekkig kuise maar zoals haar echtgenoot sluwe gade, Penelope, die elke nacht wat ze overdag geweven had weer uittrok en ’s anderendaags opnieuw ter hand nam. Een andere vergelijking met Verryckens methode en stijl is deze: de repetitieve muziek van Philip Glass, waarbij een thema eindeloos gemoduleerd met nauwelijks merkbare nuances herhaald wordt. Maar als ik mag kiezen…
Let wel, voor wie zich erin wil verdiepen, is deze meer dan grondige studie best interessant. Hoewel ik sinds mijn prilste jeugd vertrouwd ben met Homerus, en zelfs grote delen ervan in het Grieks las, was ik er nog nooit toe gekomen om in Odysseus een voorloper, of zelfs de iconische aanstichter van de Verlichting te zien. Je leest immers zijn avonturen voor wat ze zijn, zonder freudiaanse of filosofische herlezingen en over-interpretaties. Odysseus als de eerste atheïst? Verrycken twijfelt geen ogenblik. Hij ziet in de hele Griekse beschaving een duidelijke trend, merkbaar vanaf het historische begin van haar literatuur, van ontmythologisering. De ‘dialectiek’ uit de titel verplicht hem ertoe om, Hegel, Marx en Adorno & Horkheimer achterna, dan ook een tegenbeweging te zien: elke Verlichting gaat over in een terugval in het duister, zoals de Franse Revolutie in de Restauratie. Die dialectiek is niet alleen een chronologisch verloop, maar synchroon aanwezig in elke periode en elk tijdsgewricht, en zelfs in een en dezelfde persoon.
De auteur heeft een opvallend complexe relatie met mythen. Verlichting is onmiskenbaar ontmyth(ologiser)en, de mot (mite in het Frans) zit in de mythe (Paul Claes). Maar Verrycken gebruikt op elke bladzijde de Griekse mythologie om zijn betoog op te bouwen. Hij behandelt daarbij de eerste (Griekse) mythische held, Odysseus, als was het een historische figuur. Nergens maakt hij de nochtans noodzakelijke sprong naar zijn schepper, de bijna even mythische dichter Homerus. Odysseus is een fictieve figuur, een verzonnen personage in twee oude verhalen. Wat Verrycken hem toedicht, moet dan wel over de auteur(s) van die verhalen gezegd worden. En dat is een zware hypotheek op de geloofwaardigheid van de redeneringen en veronderstellingen van deze auteur, en van de talloze andere auteurs die hij aanhaalt, deels om hen te nuanceren, deels om hen te verketteren, zelden om hen helemaal bij te treden. Mythen zijn mythen, verhalen zijn literatuur, fictie. Ze zeggen iets over de mensen die ze tot stand brachten, maar het zijn geen feiten, en het is geen filosofie, geen wetenschap. De grootste omzichtigheid is geboden wanneer men antieke mythen en verhalen duizenden jaren later gaat interpreteren, om ze te gebruiken als verklaringsgronden voor complexe nieuwe verschijnselen zoals de Verlichting, laat staan onze huidige samenleving. Verrycken gebruikt zijn indrukwekkende eruditie zonder scrupules, hij twijfelt geen ogenblik aan zijn gelijk, alles is voor hem overduidelijk en evident. Hij slaagt erin – bijna, meestal, enigszins – om zijn lezers mee te nemen op zijn odyssee, maar die lezers doen er goed aan om zoals Odysseus wel te luisteren naar zijn sirenenzang, maar zonder zich kritiekloos te laten meeslepen.
Zo had ik de grootste moeite met zijn verregaand iconoclastische interpretatie van Socrates/Plato. Zijn dialectologische methodologie, of moeten we het een vooringenomenheid noemen, verplicht hem om naast of na elke Verlichte denker (Aufklärer)of periode een Gegenaufklärer te ontwaren, en tot mijn niet geringe verbazing bleek dat hier zowel Socrates als Plato te zijn. Laat dat nu precies de figuren te zijn die algemeen het meest als de coryfeeën van het Griekse denken worden beschouwd. De argumenten die de auteur aanvoert voor die gedurfde stellingname overtuigen niet. Het is niet omdat Socrates zijn rede een daimonion noemt dat hij in demonen zou geloven. Het is niet omdat Plato gebruik maakt van mythen, bestaande en door hemzelf bedachte, dat hij in mythen zou geloven of wensen dat men dat doet, veeleer dan rationeel na te denken. Laten we wel wezen: Socrates/Plato (het onderscheid is heidens moeilijk te maken) vormen een hoogtepunt van het rationele denken in de Griekse oudheid, zoals eenieder die Plato leest meteen doorheeft. Men moet de zaken al heel erg hard verdraaien om hen als Gegenaufklärer af te schilderen, wat hier nochtans met verve gebeurt. Een dergelijke obstinatie (de spellingcontrole suggereert obstipatie, maar zover wil ik het niet drijven) met een idee, in dit geval de dialectiek, doet me denken aan een beleidsmedewerker van de huisvestingsdienst van de Leuvense universiteit, die in het aanbod van studentenkamers een zevenjarige opgaande en neergaande cyclus meende te onderscheiden. Het is even weinig waarschijnlijk dat elke filosofische stroming of trend zou gevolgd worden door het tegenovergestelde daarvan, als dat het aantal beschikbare kamers in een studentenstad noodzakelijkerwijs zou bepaald worden door het heilige getal zeven.
Een eindoordeel maken over dit boek is geen gemakkelijke opgave. Er zijn veel redenen om de volgehouden inspanning om tot zinvolle verklaringen te komen te bewonderen, zelfs als men het niet met alle premissen en conclusies eens is. Het opzet van het boek is zonder meer lovenswaardig, we hebben hier duidelijk te maken met een oprechte en geëngageerde aanhanger van de Verlichting. De uiterst breedvoerige stijl en de opeenstapeling van herhalingen is helaas vermoeiend, en is niet van aard om bepaalde onzekere of arbitraire stellingnames tot overtuigende waarheden te maken. Het is dus met gemengde gevoelens dat ik deze recensie afsluit, maar al bij al betreur ik het niet dat ik de nodige – niet geringe – tijd genomen heb om het helemaal aandachtig te lezen. Ik deel de mening van de auteur dat de Griekse beschaving werkelijk de wieg is van onze beschaving, en dat wij beducht moeten zijn voor de vele gevaren die de verworvenheden van die beschaving vandaag bedreigen. Voor zijn inzet ter zake in dit uiteindelijk uitdagende boek zijn wij hem zeker oprecht dank verschuldigd.
Categorie:ex libris
10-10-2024
Islam en christendom
Danny Praet & Jan Nelis (red.), Islam & Christendom, Brussel: VUBPress, 2018, ISBN 978 90 5718722 3, 324 blz., 24x17 cm., € 35 pb.
De aanwezigheid vandaag van de islam in Europa is onmiskenbaar, maar is zeer verschillend verdeeld over de Europese landen. Er zijn landen waar de islam van oudsher aanwezig is, zoals uiteraard Turkije en Azerbeidzjan (>95%), Albanië (80-95%), en landen waar die nauwelijks doorgedrongen is (< 1%). Daarnaast zijn er een aantal landen waar de islam zeer recentelijk verschenen is, en dat zijn vooral de West-Europese, waar die 3 tot 10% van de bevolking uitmaakt. In totaal gaat het om 44 miljoen personen, 5% van de totale bevolking. Het loont dus de moeite om iets meer te weten te komen over die bevolkingsgroep, temeer omdat die in tegenstelling met sommige andere geneigd is om de aanzienlijk en fundamenteel verschillende culturele en religieuze eigenheid te bewaren, en dus een opvallende aanwezigheid is, die onvermijdelijk aanleiding geeft tot problemen in de samenleving. Onze West-Europese samenleving is in essentie democratisch en gesteund op de Verlichtingsidealen van vrijheid, gelijkheid en solidariteit, wat een scheiding van Kerk en staat inhoudt. De islam is in essentie theocratisch, wat het precies het tegenovergestelde is. Het is goed dat we ons terdege bewust zijn van wat onze waarden zijn, en van het feit dat dat niet de waarden van de islam zijn. We moeten ons zelfs de vraag stellen of twee zo verschillende bevolkingsgroepen wel kunnen samenleven. Dat is zeker niet het geval in de islam-wereld, nu niet en vroeger niet. Ons democratisch model laat niet toe een bevolkingsgroep te discrimineren. Maar meer en meer wordt de vraag gesteld of een democratie de vijanden van de democratie moet toelaten deel uit te maken van de samenleving zonder zich achter de democratische principes te scharen. Onze eigen principes, opgesteld voor de aanwezigheid van de islam door immigratie spectaculair toenam in West-Europa, laten ons niet toe moslims te verhinderen te emigreren, noch hen te verplichten te integreren. Dat is een onhoudbare situatie, en wordt ook door velen zo aangevoeld.
De bundel essays in deze publicatie, die weliswaar al van 2018 dateert, heeft niets aan belang ingeboet, integendeel. Zoals in de andere publicaties van het Centrum voor de studie van christelijke tradities van de Universiteit Gent benaderen de auteurs het thema op een voorbeeldige objectief-wetenschappelijke manier. Dat is niet zozeer als vergelijkende godsdienstwetenschappers, maar vanuit hun eigen vakgebied: filosofie, geschiedenis, taalkunde, letterkunde, kunstwetenschappen. Opvallend daarbij is de manier waarop zij er allen in slagen om onderwerpen en materies die toch niet voor iedereen dagelijkse kost zijn, zo vlot toegankelijk te maken voor een ruim publiek. Ongetwijfeld heeft dat te maken met het feit dat de essays gebaseerd zijn op lezingen die gehouden werden, mede in het kader van de permanente vorming van de Gentse universiteit. Zonder uitzondering (bijna) zijn de teksten op zichzelf begrijpelijk, dat wil zeggen dat ze geen zaken vermelden die je moet gaan opzoeken voor je ze begrijpt. Waar nodig verschaft een bondige voetnoot handige toelichting, of verwijst keurig naar de bron voor een stellingname of een feitelijk gegeven.
De eerste bijdrage, van de hand van prof. Caroline Janssen, is met haar meer dan honderd bladzijden meteen een indrukwekkende entrée en matière, en bijna een boek op zichzelf, en verantwoordt aldus al volledig de aankoop. Zelden heb ik zoveel bijgeleerd, inhoudelijk en feitelijk, op een zo boeiende manier. Dit is wetenschapscommunicatie op zijn best! Aan de hand van een concrete casus, namelijk de christelijke figuren van Jezus en Maria zoals die verschijnen in de Koran en in de islam, wordt een diep inzicht geboden in het ontstaan en de essentiële kenmerken en doelstellingen van de islam. Zo wordt bijvoorbeeld de sjahada, de kernachtige ‘geloofsbelijdenis’ van de islam: ‘geen god dan God’ (Koran 3:62) verhelderend geduid als iets anders dan het gebruikelijke ‘er is geen andere God dan Allah’, wat een afwijzing van de christelijke God is. Geconfronteerd met een chaotische godsdienstige en maatschappelijke situatie wenste Mohammed een verduidelijking te brengen van ‘het boek’, de Bijbel, in een poging om de talloze interpretaties van de openbaring te verzoenen door ze terug te brengen naar hun oorspronkelijke essentie. Het officiële christendom was toentertijd na onnoemelijk veel discussies het dogma van de triniteit toegedaan, waarbij er drie afzonderlijke goddelijke personen zijn. In de islam wordt de eenheid van God uitgedrukt in de sjahada: er is slechts één God; met andere woorden: de God van de christenen en van de joden is dezelfde God en de God van iedereen. Dat betekende dat Jezus van Nazareth niet God kan zijn, en zijn moeder niet de goddelijke figuur die ze in het christendom werd. Het betoog van deze auteur wordt gekenmerkt door een uitzonderlijk inzicht en een uiterst genuanceerde benadering van de problematiek. Nergens is er sprake van overhaaste stellingnames, maar wordt integendeel voortdurend gewezen op evoluties in de begripsvorming en op de talloze afwijkende godsdienstige opvattingen in de drie godsdiensten van ‘het boek’. Wij zijn gewoon om het te hebben over die drie godsdiensten als monolithische, eenduidige en onveranderlijke structuren. Hier leren we dat de werkelijkheid oneindig veel complexer is, en dat de scheidingslijnen waarover zoveel geschreven en gestreden is, veel vager waren dan we in onze onwetendheid argeloos aannemen.
Van een gans andere aard is de studie over een stokpaardje van Henri Pirenne, de ‘vader van de vaderlandse geschiedenis’, namelijk de rol van de islam in de breuk tussen oudheid en middeleeuwen. Maar hoewel we een grote sprong in de tijd maken, blijft dezelfde genuanceerde benadering van kracht, en komt de nadruk te liggen op de kwestie zelf, veeleer dan op de vraag of de beroemde Pirenne nu eigenlijk gelijk had of niet.
Danny Praet wijst terecht op de onderlinge beïnvloeding van de Arabische en de christelijke wijsbegeerte. Hij heeft het dan over de reële bijdrage van de Arabische filosofie op haar hoogtepunt, maar weerlegt rustig de opvatting als zou het Westen zonder de islam geen weet hebben gehad van de Griekse filosofie. De Arabische vertalingen van de teksten van de Griekse oudheid gebeurden niet op grond van de Griekse originelen zelf, maar van christelijke vertalingen daarvan in het Syrisch, een taal die nauw aanleunt bij het Arabisch, wat latere vertalingen door moslims mogelijk maakte.
De tekst over de Derde Kruistocht is vlot vertaald uit het Engels, en is voor hedendaagse lezers een ware eye opener. Blijkbaar waren er zelfs ondanks de bloedige vijandelijkheden tussen de strijdende partijen voortdurend contacten tussen hen, zowel over hun aanzienlijke zakelijke belangen als over religieuze geschillen en vergelijkingen.
Gedurende achthonderd jaar heersten de moslims (onder meer) over het Iberische schiereiland. Die periode wordt veelal afgeschilderd als een bijna gelukzalige periode van vreedzaam samenleven van moslims, christenen en jaden. Ook dat beeld dient bijgesteld, en dat gebeurt hier op grond van de historische bronnen zelf, die een ander beeld schetsen dan het geïdealiseerde beeld in de hedendaagse Arabisch-islamitische wereld en in het Westen.
De bijdrage over de Nicolaus van Cusa (1401-1464) is fascinerend in haar nauwgezette analyse van twee belangrijke werken van deze vooraanstaande figuur in de kerkelijke politiek, theologie en filosofie. De discussie binnen het christendom over de waarheidswaarde van andere godsdiensten, inzonderheid de islam, en de mogelijkheid om ermee samen te leven wordt door hem weliswaar uitvoerig en ruimdenkend onderzocht, maar toch slagen zelfs de meest vooruitstrevende en welwillende christelijke figuren er niet in om afstand te doen van hun grote gelijk: de islam is uiteindelijk een ketterij en Mohammed een bedrieger.
Het Osmaanse rijk heeft het langste bestaan gekend in de geschiedenis; het is pas in 1923 ten onder gegaan. In een indringend onderzoek wordt de godsdienstige co-existentie nagegaan, vooral geconcentreerd op de periode 1300-1600. De vermeende verdraagzaamheid van de islam tegenover de Kerken en de gelovigen van de veroverde gebieden dient blijkbaar drastisch herbekeken. Dat is niet verwonderlijk, zoals we in onze inleiding al zeiden. In een theocratie is tolerantie een zeer relatief begrip. Het is theocraten altijd te doen om eigen wereldse macht, aanzien en rijkdom, en die wordt alleen maar kleiner als je die met anderen deelt – in tegenstelling tot kennis.
Verhelderend is ook de bijdrage over de interreligieuze situatie op de Balkan. Typisch voor de situatie in dat gebied is de relatieve ondervertegenwoordiging van de islam gedurende de vijf eeuwen van de Osmaanse overheersing: in al die tijd bleef veruit het grootste gedeelte van de bevolking orthodox-christelijk. De tolerantie van het moslimgezag tegenover die godsdienst kwam er in feite op neer dat men die Kerk inschakelde in het burgerlijke bestuur, inclusief het innen van de belastingen ten voordele van het centrale moslimgezag. Discriminatie en zelfs vervolging zijn een betere beschrijving van de werkelijke toestand.
Van Cappadocië kennen de meeste mensen weinig meer dan de vreemde rotslandschappen die toeristen lokken, laat staan dat we iets zouden afweten van de complexe en verre van vreedzame geschiedenis van vierduizend jaar van die landstreek. Ze werd achtereenvolgens ingenomen door de Grieken en de Turken. In 1923 werd in een verdrag tussen Griekenland en Turkije een massale volkerenruil overeengekomen. Meer dan een miljoen orthodoxe christenen werden gedwongen om hun eeuwenoude woonplaatsen in Turkije te verlaten en te her-emigreren naar Griekenland; 380.000 moslims moesten de omgekeerde beweging maken. Dat is slechts honderd jaar geleden gebeurd, maar wie heeft daarvan nu nog weet? Zelfs de betrokkenen blijkbaar niet meer. Het Cappadocisch als taal is zo goed als uitgestorven. Dat is trouwens een ander kenmerk van de islam: waar die godsdienst komt, verdwijnen de oorspronkelijke plaatselijke talen om plaats te maken voor het Arabisch.
Dat wordt bevestigd in het laatste essay, dat handelt over de situatie van de christenen in het Midden-Oosten en de wereld van de islam. Dat christendom in zijn oorsprongsgebied is tot op vandaag allesbehalve eenvormig, maar vertoont een grote culturele en dogmatische verscheidenheid. Het is dat gebied dat het eerst door de islam werd veroverd, en dus het langst heeft moeten proberen te overleven onder een allesoverheersend moslim-bewind. In de praktijk betekent het dat vandaag vrijwel alle christenen daar Arabischsprekend zijn, en dat hun geloofsgemeenschappen op vrij korte tijd marginaal geworden zijn, en vaak meer aanhangers tellen onder emigranten buiten hun oorspronkelijke landen.
Dit is een ongemeen belangrijk, interessant en buitengewoon boeiend boek, en een uitstekende inleiding in een problematiek die elke dag aan belang lijkt te winnen. Als we met moslims moeten samenleven, wat blijkbaar onvermijdelijk is, dan doen we er goed aan objectief kennis te maken met die nieuwkomers, en daaruit desgevallend de nodige conclusies te trekken. Ook voor de betrekkingen met de moslimwereld op wereldschaal mogen we ons niet verlaten op domme vooroordelen, noch op sluwe desinformatie. Een gedegen wetenschappelijk onderbouwde toelichting zoals we hier aantreffen, is dan voorzeker even noodzakelijk als zeldzaam.
Categorie:samenleving
01-10-2024
Darwin, creationisme, intelligent design
Stefaan Blancke, De schepping na Darwin. Over modern creationisme en intelligent design, Brussel: ASP, 2017, EAN 9789057186943, 88 blz., € 20 pb.
Dit qua afmetingen kleine boekje is althans figuurlijk geen lichtgewicht. Het verscheen al in 2017, maar wordt nu door Borgerhoff & Lamberigts terecht weer onder de aandacht gebracht na hun overname van ASPPress. Zeven jaar later blijkt dat creationisme en intelligent design nog steeds erg aanwezig zijn, en dat de evolutietheorie niet tot de elementaire kennis behoort en nog steeds aangevochten wordt. Ik blijf er stellig van overtuigd dat er geen enkel inzicht is dat belangrijker is voor een goed begrip van het leven op aarde dan de evolutietheorie. Die overtuiging wordt evenwel niet gedeeld door de meerderheid van de bevolking. In het onderwijs wordt aan dat fundamentele gegeven nauwelijks aandacht besteed, en bijgevolg is vrijwel niemand in staat om het in twee minuten uit te leggen, wat nochtans perfect mogelijk is. De auteur verdedigt vanzelfsprekend het idee van de evolutie, zowel zoals het door Darwin bedacht en geformuleerd is, als in zijn huidige vorm, met alle verworvenheden van de moderne wetenschap, maar hij concentreert zich op de tegenstanders ervan, die men vooral of eigenlijk uitsluitend moet zoeken bij gelovigen, en meer bepaald bij fundamentalistische en dus strijdbare gelovigen, een groep die nog altijd even prominent aanwezig is, en misschien zelfs recentelijk nog aan belang gewonnen heeft; het volstaat te luisteren naar wat de voormalige en misschien wel volgende president van de VS openlijk verklaart, om nog te zwijgen van wat gemeengoed is in de islamitische wereld.
De analyses van Stefaan Blancke zijn grondig en degelijk, en voor iedereen – behalve natuurlijk zijn tegenstanders – verstaanbaar en overtuigend. Wat hij echter zegt over falsifieerbaarheid (blz. 67) is wat men ‘kort door de bocht’ noemt. Een theorie wordt vanzelfsprekend niet wetenschappelijk indien die falsifieerbaar is, want dan zouden alle foute theorieën wetenschappelijk zijn, quod non. Om wetenschappelijk te zijn moet een theorie falsifieerbaar zijn, en dat is een noodzakelijke maar geen voldoende voorwaarde. Wat Popper bedoelde, was dat niet-falsifieerbare theorieën niet wetenschappelijk zijn, niet dat falsifieerbare noodzakelijkerwijs ipso facto wetenschappelijk zijn. Ik heb ook wat aarzelingen over zijn interpretatie van de blijvende en algemene aantrekkingskracht van creationisme en alle teleologisch denken (blz. 79 vv.) en het zogenaamd psychologisch essentialisme. Naar mijn aanvoelen overleven foute gedachten hoofdzakelijk door machtspropaganda vanuit gezagsstructuren, die ze gewetenloos gebruiken in hun eigen voordeel, zonder zich te bekommeren om hun waarheidsgehalte.
Het is in feite jammer dat we het hier en nu nog moeten zeggen, maar een boekje zoals dit is nog heel hard nodig. Of het ook het publiek zal bereiken dat er het meest behoefte aan heeft, namelijk enerzijds de westerse modale burger die grotendeels onverschillig staat tegenover alles wat te maken heeft met fundamentele inzichten van welke aard ook, en anderzijds de aanhangers van traditionele of alternatieve geloofsovertuigingen, is zeer de vraag. Zoals de auteur aangeeft, zijn die laatstgenoemden heel wat handiger en meer succesrijk in het verspreiden van hun nefaste waanideeën dan redelijke mensen in het overtuigen van hun medemensen van de zin van de rede en de onzin van de irrationaliteit.