mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
30-06-2012
koppiekoppie!
Het mag ons niet al te sterk verwonderen dat heel wat
mensen het moeilijk hebben met de gedachte dat al de lumineuze (en andere) gedachten
die wij hebben, zouden voortkomen uit de anderhalve kilogram grijze blubber die
zich onder onze schedel bevindt. Hoe kan dat nou! Hoe kan iets dat er niet zo
heel anders ziet dan onze darmen iets zo subtiels doen als denken, voelen,
verbeelden? Hoe is dat mogelijk?
En toch is het zo. Wij kunnen er niet onderuit en we
zijn er ons ook steeds meer van bewust, zij het vaag en heel in het algemeen.
We weten dat mensen met een hersenletsel beperkt zijn, gehandicapt. Dat gaat
van een lichte vergeetachtigheid tot de extreme aftakeling en het leven als een
plant. We worden gemiddeld ouder, veel ouder zelfs dan nog niet zo lang geleden
en dat maakt dat de ouderdomsverschijnselen die laat in een mensenleven
optreden, nu veel meer voorkomen. Vergeetachtige oude mensen waren er vroeger
ook al, maar nu zijn we met veel meer die oud worden. Onze hersenen gaan al bij
al lang mee, ze blijven gewoonlijk redelijk goed hun werk doen. Er zijn andere
lichaamsdelen die het eerder laten afweten, vooral bij mensen die zwaar labeur
hebben gedaan, of die hun conditie niet verzorgd hebben.
Als het in onze
bovenkamer verkeerd gaat, dan is dat meestal een serieus probleem. Dat is zo op
elke leeftijd. We kunnen daarbij een onderscheid maken tussen louter fysieke
aandoeningen, beschadigingen van onze hersenen die men kan zien, meestal met
ingewikkelde apparatuur, en psychische beschadigingen, die enkel blijken uit de
problemen die ze veroorzaken. Denk in het eerste geval aan iemand die een zware
hersenschudding oploopt, of een hersenbloeding; in het andere geval aan de zo
vaak voorkomende depressies.
Meteen zien we dat er twee aspecten zijn aan ons denken:
zonder hersenen gaat het niet, maar zelfs met gezonde hersenen kan het nog
behoorlijk fout gaan. Onze hersenen zijn niet zomaar een lichaamsorgaan zoals
een ander, onze darmen inderdaad of onze maag of ons hart. We doen er
uitzonderlijke dingen mee, die van een heel andere aard zijn dan wat ik daarnet
zo oneerbiedig grijze blubber noemde.
Dat onze hersenen ons denkwerk doen, dat zal wel
niemand meer betwijfelen en ik bedoel daarmee niet alleen het logisch nadenken;
dat is zelfs maar een miniem gedeelte van al onze hersenactiviteit. Maar hoe ze
dat doen, dat is veel moeilijker te begrijpen. Hoe kan vlees denken? Hoe
kunnen op zich stomme hersencellen ervoor zorgen dat wij denken, praten,
dromen?
Dat ons hart het bloed rondpompt, dat is nog te vatten.
Dat onze maag, darmen, lever, nieren voor onze spijsvertering zorgen, ook. Onze
longen halen de zuurstof naar binnen en voeren de gebruikte lucht weer naar
buiten. Onze spieren doen ons lichaam bewegen. Onze ogen gebruiken we om te
kijken, enzovoort. Maar hoe kunnen die vreemd uitziende hersenen in hemelsnaam
iets zo merkwaardigs doen als denken in al zijn complexiteit?
Het is allicht om die reden dat wij ons niet tevreden
stellen met de gedachte dat wij met onze hersenen denken. Het is niet mooi
genoeg. Ons fenomenaal verstand valt niet te rijmen met zoiets, nu ja, banaals
en zelfs lichtjes afstotelijks als een kwakje hersenen. En dus heeft de
mensheid allerlei woorden en beelden gezocht om de zetel van ons verstand aan
te duiden en dat doen we nog, zelfs nu we eigenlijk weten dat het zonder die
hersenen echt niet kan. Vandaag woedt een verhitte strijd tussen de zogenaamde
materialisten en de anderen, die de geest verdedigen. Het is voor het
grootste gedeelte een woordenstrijd.
De materialisten beklemtonen de onmisbaarheid van de
hersenen, de anderen gebruiken allerlei benamingen zoals geest, verstand,
bewustzijn, innerlijk leven, geestelijke vermogens enzovoort, maar in feite
hebben ze het over hetzelfde. Wat maakt het al bij al uit of je nu geestelijke
activiteiten uitoefent met je hersenen of met je geest, die niet zonder die
hersenen kan? Er is niemand, maar dan ook niemand die betwist dat de hersenen er
moeten zijn. Alleen menen sommigen dat het nodig is om een specifieke benaming
te vinden voor wat wij met onze hersenen doen. En zij hebben gelijk,
natuurlijk.
Onze hersenen zijn wel degelijk verschillend van ons
denken, totaal verschillend zelfs. Om te beginnen zijn onze hersenen materieel,
organisch materiaal, vlees en bloed. Onze gedachten zijn dat niet. Er is voor
elk van onze gedachten ook niet iets in onze hersenen dat daaraan beantwoordt.
Met die grijze massa zijn we in staat om een ongelooflijke verscheidenheid van
dingen te doen. Ik gebruik graag het beeld van een typemachine, of een tekstverwerker:
met een beperkt aantal toetsen kan je al de boeken van de hele wereld
schrijven. Met ons anderhalf kilootje hersencellen kunnen we alle gedachten ter
wereld voortbrengen. Onze gedachten en onze herinneringen liggen niet
opgeslagen in onze hersenen, we produceren ze voortdurend opnieuw, op grond van
eenvoudige impulsen. Het is voldoende dat we iemand zien om hem of haar te
herkennen en een miljoen details helder voor onze geest te halen, uit jaren
ervaring. Wij hebben wel degelijk een diep en divers geestelijk leven, denken
is niet materieel, het is geen vlees en bloed, zelfs geen elektrische of
chemische impulsen tussen cellen. Denken heeft betekenis, en hersenen hebben
geen betekenis, zij zijn inderdaad alleen maar vlees en bloed, grijze blubber.
Ik heb er dus geen bezwaren tegen dat men een benaming
zoekt en gebruikt voor wát wij met onze hersenen doen, zolang men maar niet uit
het oog verliest dát we het met onze hersenen doen.
Daar ligt het kalf gebonden, inderdaad. Het is niet dat
de verdedigers van onze geestelijke vermogens zomaar een naam willen voor
onze meest subtiele hersenactiviteiten. Zij kennen aan dat vermogen een eigen,
hoger leven toe en meer nog: een onsterfelijk leven. Op een of andere manier
maken zij een sprong van ons denken, dat inhoudelijk inderdaad niet-materieel
is, naar een niet-materieel iets in ons, een ziel bijvoorbeeld, die geestelijk
is en dus niet materieel en niet aan verval onderhevig. Van daar is het maar
een kleine stap naar een God die even geestelijk is en die de ziel heeft
geschapen en in ons lichaam ingestort, die de ziel in stand houdt, voor eeuwig.
Als we die ziel ongeschonden hebben bewaard, volgens de regels van God en van
zijn Kerk, dan wacht haar de eeuwige zaligheid. Hebben we de regels te vaak of
te zwaar overtreden, dan wacht die ziel de eeuwige marteling.
Kijk, daar scheiden de wegen. Zolang we het erover eens
zijn dat wij inderdaad beschikken over geestelijke vermogens, dat ons denken
een betekenis heeft die niet materieel is maar inhoudelijk en mededeelbaar, dan
mag men dat op allerlei manieren beleven en verwoorden. Maar zodra men de band
tussen het denken en de hersenen uit het oog verliest of verdonkeremaant, dan
loopt het mis. Ons denken is onlosmakelijk verboden met onze hersenen, dat is
wat we met onze hersenen doen, daar hebben we ze voor. Er zijn geen
verstandelijke vermogens vóór er hersenen zijn, en zelfs wanneer die er zijn,
duurt het nog vele jaren voor ze volgroeid zijn en nog veel langer vooraleer ze
een beetje naar behoren functioneren. En als de hersenen het laten afweten,
verdwijnen ook onze geestelijke vermogens, beetje bij beetje of almeteens,
zomaar, op een dag, pfffft weg. En als we dood zijn, ist gedaan. Dan kan er
nog gedacht worden, maar niet meer door ons. Dat is goed om weten.
NB Loutere tekstuitgaven
van Exemplar humanae vitae zijn (in de regel) niet opgenomen in deze
bibliografie, evenmin als artikels in encyclopedieën. Theaterstukken, romans,
films, poëzie, schilderijen en dergelijke zijn gemerkt met een *. Aanvullingen
zijn welkom.
Abreu, Luis
Machado de, O déismo ético de Uriel da
Costa,Rev. da Univ. de Aveiro/Letras
1, 1948, 119-130
Albiac,
Gabriel, La sinagoga vacía, Madrid,
1987 (= La synagogue vide, PUF, 1994,
481 pp.)
-, Uriel da Costa, Espejo de una vida humana, Hiperion, Madrid, 1985, 114 pp.
Aurélio,
Diogo Pires, Uriel da Costa : o
discurso da vítima, Análise 3,1, 1985, 5-33
Barjitzchak, Yoshua, Uriël
da Costa, Helden van de geest, Kruseman, Den Haag, 1962, 123 blz.
Basto,
Artur de Maggalhães, Alguns documentos
inéditos sobre Uriel da Costa, O Instituto 79, 1930, 1-20
-, Novo documento inédito sobre Uriel da Costa,
ibid. 442-454
-, Nova contribuiçao documental para a
biografia de Uriel da Costa, ibid. 81, 1931, 425-463
*Bessa-Luís,
Agustina, Um Bicho da Terra, Guimaraes, Lisboa, 1984, 323 pp.
Bensaid, Daniel, Image
d'une vie humaine : Exemplar Humanae vitae, Climats, Paris, 2006 (cf. Duff)
Bergman,
Peter M, Uriel Acosta, A Specimen of
Human Life, Bergman, New York, 1967, 127 pp.
Boer, Harm
den, Was Uriel da Costas Examen seized
by the Spanish Inquisition,St. Ros.
23, 1989, 3-7
Cadafaz de
Matos, Manuel, Uriel da Costa, a coragem
assumida, Jornal das Letras 10, 1990, 416
Damasio,
Antonio, Looking for Spinoza,
Harcourt, New York, 2003, viii + 356 pp.
Duff, Abraham-Beer
& Kaan, Pierre, Unevie humaine, par Uriel da Costa. Traduit du
latin et précédé d'une étude sur l'auteur, F. Rieder, 1926, 143 pp.
Faur, José,
In the Shadow of History. Jews and
Conversos at the Dawn of Modernity, New York State UP, 1992, x + 311 pp.
Fidora,
Alexander, Uriel da Costa, Die sterbliche
Seele eines Konvertiten (internet-artikel)
Fox,
Marvin, The Rabbi and the Heretic, in
Commentary 36, 1963, 174-6
Gebhardt, Karl, Die Schriften des Uriel da Costa, Adam, 1922, xl + 285 pp.
*Gottlieb, Moritz, Uriel Acosta mit Judith van der Straeten
(schilderij)
*Gutzkow, Karl, Der Sadduzäer von Amsterdam, 1833
*-, Uriel
Acosta, Trauerspiel, 1846
*Hirszenberg, Schmuel, Uriel Acosta und der Junge Baruch (schilderij), 1901
Israel, J., and D. Katz, eds. Sceptics, Millenarians and Jews, Leiden, Brill, 1990, 303 pp.
Meinsma, Koenraad Oege, Spinoza
en zijn kring. Historisch-kritische Studiën over Hollandsche Vrijgeesten, Martinus
Nijhoff, s-Gravenhage, 1896, xxiv + 457
+ 22 blz., HES, Utrecht, 1980, = Spinoza
et son Cercle, ed. P. Osier, Paris 1983
*Minkin, Jacob
S., Gabriel da Costa. Rebel and Dreamer, Barnes, 1969, 460 pp.
Müller, Johannes,
Judaismus oder Judenthumb, Hamburg,
1644
Müller, Konrad,
Das Exemplar humanae vitae des Uriel da
Costa, Sauerländer Verlag, Aarau, 1952.
Nadler,
Steven, Spinozas Heresy, Clarendon,
Oxford, 2001, xi + 225 pp.
-, Spinoza, A Life, Cambridge UP, 1999,
2008, xiii + 407 pp.
Osier,
Jean-Pierre, DUriel da Costa à Spinoza,
Paris, 1983, 299 pp.
-, Un aspect du judaïsme individualiste de Uriel
da Costa, in Cahiers Spinoza 3,
1980, p. 101-115
*N.N, UrielAcosta, starring Rosetta Conn and B. Adler, 1914 (Drama/History film)
Offenberg,
Adri K., Meijer de Haan's Uriel Acosta,
Zutot, Volume 6, Issue 1, pages 121 130, 2009
Perles, Joseph, Eine Neuerschlossene Quelle uber Uriel da
Costa, Monatschr. Gesch. Jüdenthums 26, 1877, 193-213
Porges, Nathan, Leon Modena über Uriel da Costa, Zeitschr.
hebr. bibliogr. 15, 1991, 80-82
-, Zur Lebensgeschichte Uriel da Costa, Monotschr.
Gesch. Wiss. Judenthums 62,
1918, 37-48, 108-124, 199-218
Proietti, Omero, Uriel
da Costa e l'«Exemplar humanae vitae», Quodlibet, Macerata, 2005, 287 pp.
*Reznikoff,
Charles, Uriel Acosta: a play, and a
Fourth Group of Verse, New York, 1922
*Rathaus,
Karol, Suite From Uriel Acosta (2
parties) "Judischer Tanz, part 1-2" Text : Karl Gutzkow, Orchester des
jüdischen Kulturbundes Berlin,Generalmusikdirektor Joseph Rosenstock (78 rpm
Lukraphon 1121-A 595-596, 03/1935)
-, La religion dUriel da Costa, Marrane de
Porto, Revue Hist. Religions,161, 1962, 45-76
-, Les écrits portugais dUriel da Costa,
Annuaire EPHE IV, 1964, 265-274
-, Du marranisme au judaïsme et au déisme :
Uriel da Costa et sa famille, Annuaire Coll. Fr. 67, 1967, 515-526; 68,
1968, 562-572; 69, 1969, 576-585 ; 70, 1970, 569-577 ; 72, 1972,
653-662
-, Uriel
da Costa et les Marranes de Porto. Cours au Collège de France 1966-1972. Centre Culturel Calouste Gulbenkian, Paris,
2004
*Sackler,
Howard, Uriel Acosta (play), 1954
Salomon,
Herman Prins, A Copy of Uriel da Costas Exame
das tradicões phariseas located in the Royal Library of Copenhagen, St. Ros. 24,
1990, 153-168
-, Uriel da Costa e as filactérias, Rev. Fac. Letras
Univ. Lisboa
-, La vraie excommunication de Spinoza, in Forum Litterarum, red. Bots, H. & Kerkhof, M., Adam,
1984
-, &
Sassoon, IS.D., Uriel da Costa, Eamination
of Pharisaic Traditions, Supplemented by Semuel Da Silvas Treatise on the
Immortality of the Soul, Brill, Leiden, 1993, 578 pp.
Schmueli,
Ephraim, Faith and Heresy - An Essay on
Leon de Modena and Uriel da Costa, Tel Aviv, Massadah, 1961 (Hebrew text)
Schwartz,
Daniel B., The First Modern Jew. Spinoza
and the History of an Image, Princeton UP, 2012, xv + 270 pp.
Seeligman,
Sigmund, Bibliografie en Historie,
1927
Shepard,
Sanford, The Background of Uriel da Costas
Heresy: Marranism, Scepticism, Karaism, in Judaism 20, 1971
Sonne,
Iaiah, Da Costa Studies, Jewish Qart.
Rev. 22, 1932, 274-293
-, Leon
Modena and the Da Costa Circle in Amsterdam, Hebrew College Annual 21,
1948, 1-28
Schwarz, Simon, Uriel da Costa - Ahnherr der Aufklärung und Vorläufer
von Spinoza: Über die Anfänge der modernen europäischen Geistesgeschichte im
Umfeld der Ethik- und Religionsphilosophie von Baruch Spinoza, 2011, 100
pp.
*Twerksy,
Yohanan, Uriel Acosta, 3 vols., 193538
Uriel Jurista
Hebraeus, Exame das tradições phariseas
conferidas com a Lei escrita, Amsterdam, 1624 (cf. Salomon)
Vaz Dias, Abraham van Mozes, Uriel da Costa, Nieuwe bijdrage tot diens levensgeschiedenis, Mededelingen
Spinozahuis nr. 2, Leiden, 1936, 32
blz.
Volkmann,
Walther. Uriel Acosta: Eine Skizze. [S.-Abdr. A. Festschrift Zur 250jähr. Jubelfeier D. Gymnasiums Zu St. Maria
Magdalena Zu Breslau].
[Breslau]: [Druck d. Breslauer Genossenschafts-Buchdruckerei], 1893.
*Wendt,
Ernst (dir.), Uriel Acosta (film),
Duitsland, 1920
(Whiston,
John), The Remarkable Life of Uriel Acosta, an Eminent Freethinker; with his
Reasons for Rejecting all Revealed Religion. To Which Is Added, Mr. Limborch's
Defence of Christianity, in Answer to Acosta's Objections: with an
introduction; containing Memoirs of Mr. Limborchs Life, with an Account of his
Writings, London, Boyles Head, 1740, 78 pp.
*Wyss, Stefan, Passagalia. Ästhetische Erkundungen über
Uriel da Costa, über den Abschied vom dreifaltigen Gott und über die
Erscheinung des Andern im Zweideutigen, Edition Exodus, Luzern 1996, (+ 1
CD).
Yovel,
Yirmiyahu, Spinoza and Other Heretics,
vol. 1, The Marrano of Reason, Princeton UP, 1889, 1992², xiii + 248 pp.
*Zangwill,
Israel, Dreamers of the Ghetto. Uriel Acosta (p. 16-68), 1898
Zwarts, Jacob, Joodse
Archiefsprokkels. Uriel da Costa in Utrechtse ballingschap 1627, in De Vrijdagavond 8, 24 april 1931, 61-64
*Zürcher, J., Meijer de Haans Uriël Acosta.
Amsterdam 1888. Ill.
916
Categorie:historisch Tags:geschiedenis
27-06-2012
Uriel da Costa's Testament in Nederlandse vertaling
Met gepaste
huiver maar niet zonder enige trots presenteer ik hier mijn originele vertaling
van Exemplar humanae vitae, het zogenaamde
Testamentvan Uriël da Costa. Een Nederlandse vertaling van deze tekst, die
voor het eerst gepubliceerd werd in 1687, was niet meer in druk. Ik hoop
hiermee deze lacune opgevuld te hebben. Citeren mag, met bronvermelding.
De
vertaling is gebaseerd op de Latijnse tekst van Gebhardt, Die Schriften des Uriel da Costa (1922). De toevoegingen die in het
manuscript in de marge zijn vermeld, zijn zoals bij Gebhardt in de tekst
opgenomen. Met het oog op de leesbaarheid heb ik eigen tussentitels ingevoegd
waar dat nuttig leek en ook de tekst ingedeeld in kortere paragrafen.
De
vertaling volgt de oorspronkelijke tekst nauwlettend. Ik sta open voor alle opmerkingen
of voorstellen tot correctie.
Ik
dank Jacques, Lut, Maria en Paul voor het geduldig nalezen en voor hun
waardevolle suggesties. De verantwoordelijkheid voor de uiteindelijke tekst berust
vanzelfsprekend bij mij.
Karel
Categorie:literatuur Tags:literatuur
26-06-2012
Uriel da Costa, Een mensenleven als voorbeeld
Een mensenleven als voorbeeld
Afkomst
Ik ben geboren in Portugal, in de gelijknamige stad,
Porto in de volkstaal. Ik had ouders die tot de adel behoorden en die afkomstig
waren van Joden die in dat land destijds met geweld tot het christendom
gedwongen waren. Mijn vader was een waarachtig christen, een man die erg uit
was op eerbewijzen en hoge prijs stelde op eerbaarheid. In zijn huisgezin ben
ik eerbaar opgevoed. Aan huispersoneel ontbrak het niet. We hadden een Spaans
raspaard op stal voor de ruitersport, waarin mijn vader zeer bedreven was, een
voorbeeld dat ik van ver volgde. Toen ik eindelijk de opleiding had beëindigd die
adellijke kinderen gewoonlijk krijgen, legde ik me toe op de studie van het
recht.
Wat
mijn inborst en natuurlijke gemoedsstemming betreft, was ik van nature heel
vroom en in die mate geneigd tot medelijden dat ik op geen enkele manier mijn
tranen kon bedwingen, wanneer men vertelde over het onheil dat iemand anders
overkomen was. Eergevoel was mij zo aangeboren, dat niets mij meer beangstigde
dan eerloosheid. Van temperament was ik allesbehalve lafhartig, noch ontbrak
mij de verontwaardiging wanneer de gelegenheid dat rechtvaardigde. Bijgevolg
keerde ik mij terdege tegen wie hoogmoedig en onbeschaamd was en gewoon was anderen
met misprijzen en met geweld kwaad te berokkenen, begerig als ik was om de zaak
te dienen van de zwakkeren en me als bondgenoot veeleer met hen te verbinden.
Christelijke
opvoeding en twijfels
Inzake religie heb ik in mijn leven ongelooflijk veel
geleden. Zoals gebruikelijk was in dat land, werd ik opgevoed in de pontificale
christelijke godsdienst. Toen ik nog een jongeling was en zeer bevreesd voor de
eeuwige verdoeming, wou ik alle voorschriften nauwkeurig navolgen. Ik legde mij
toe op de lezing van het Evangelie en van andere geestelijke boeken en nam de penitentieboeken
van de biechtelingen door. Hoe meer ik me daarin verdiepte, hoe groter de
problemen die bij mij oprezen. Uiteindelijk zonk ik weg in onontwarbare perplexiteit,
angsten en benauwdheden. Ik werd verteerd door neerslachtigheid en droefheid.
Het bleek mij onmogelijk nog te biechten volgens de Romeinse rite, om een volwaardige
absolutie te kunnen krijgen en alles te doen wat daarvoor vereist was.
Bijgevolg was ik wanhopig over mijn zielenheil, indien dat met dergelijke
canons te bewerkstelligen was.
Omdat
het waarlijk moeilijk was een godsdienst te verlaten waarmee ik sinds mijn wieg
vertrouwd was gemaakt en die door mijn geloof al zo diep in mij geworteld was, trok
ik die in twijfel - dit gebeurde toen ik ongeveer tweeëntwintig jaar was - en
vroeg me af of het niet mogelijk was dat wat er gezegd werd over het andere
leven niet helemaal waar was en of het geloof dat men daaraan hechtte wel goed
met de redelijkheid overeenstemde. Want het was zo dat de rede zelf heel wat
aanvoerde en me voortdurend in het oor fluisterde wat daarmee helemaal in
tegenspraak was. Met mijn gemoed zo in twijfel hield ik mij stil en kwam
uiteindelijk tot het besluit dat het voor mij hoe dan ook onmogelijk was om
mijn zielenheil na te streven door die weg te blijven gaan. Ik was, zoals
gezegd, in die tijd bezig met mijn juridische studies en toen ik vijfentwintig
was, deed de gelegenheid zich voor om een kerkelijk beneficie te bekomen, met
name het eerbare ambt van schatbewaarder van een collegiale kerk.
De wet van
Mozes
Omdat ik werkelijk in de pontificale christelijke
godsdienst geen rust vond en ik verlangde een andere aan te hangen en me bewust
was van de grote twisten tussen de christenen en de joden, nam ik de boeken van
Mozes en de Profeten door. Daar vond ik een en ander dat niet weinig in
tegenspraak was met het nieuwe verbond en waarin het woord van God minder
moeilijkheden opleverde. Overigens was het ook zo dat aan het oude verbond
zowel de joden als de christenen geloof hechtten, aan het nieuwe enkel de
christenen. Toen ik eindelijk aan Mozes geloofde, meende ik dat ik ook de wet
moest naleven, aangezien het zo was dat hij aanvoerde dat hij alles van God had
vernomen en verklaarde dat hij een eenvoudige tussenpersoon was, door God zelf
tot die taak geroepen, of veeleer ertoe gedwongen (zo misleidt men kinderen).
Toen
ik eenmaal tot dat besluit was gekomen, en omdat het in dat land niet
toegelaten was om deze godsdienst op enigerlei wijze te belijden, overwoog ik
om mijn domicilie te wijzigen en mijn eigen geboorteland te verlaten. Met het
oog daarop aarzelde ik niet om dat kerkelijk beneficie over te dragen aan
iemand anders, zonder me zorgen te maken om het voordeel of de eer die daaruit
voorvloeide zoals gebruikelijk was bij het volk aldaar. Ik liet inderdaad een
mooi huis achter, gelegen in een uitstekend deel van de stad en dat mijn vader
had gebouwd. Vervolgens gingen we scheep, niet zonder groot gevaar: het was aan
hen die van Joodse afkomst waren niet toegestaan om het land te verlaten zonder
een speciale toelating van de koning; mijn moeder en ikzelf en mijn broers, aan
wie ik, door broederliefde bewogen, deze geloofszaken had medegedeeld die me
het meest algemeen aanvaard leken, terwijl ik over andere mijn twijfels had;
dit had ernstige gevolgen voor mij kunnen hebben, zo gevaarlijk is het om in
dat land over die zaken te spreken. Eindelijk kwamen wij na de zeereis aan te
Amsterdam, waar we joden vonden die vrijuit handelden. Meteen hebben we voldaan
aan het wettelijk voorschrift van de besnijdenis.
Eerste confrontatie
met de farizeeën
Na verloop van weinige dagen heb ik ondervonden dat de
gebruiken en voorschriften van de joden allerminst overeenstemden met datgene
wat door Mozes voorgeschreven is. Daar waar de wet waarlijk zuiver dient onderhouden
te worden, zoals de wet zelf ook verordent, hebben zij die de wijzen van de
joden genoemd worden, ten onrechte heel wat uitgevonden dat geheel en al afwijkt
van de wet. Derhalve kon ik mij niet weerhouden, ik dacht zelfs dat ik iets zou
doen dat God welgevallig was door vrijmoedig de wet te verdedigen. Maar die
joodse wijzen van heden ten dage zijn erg gehecht aan hun gebruiken en hebben
een verderfelijke inborst behouden, in die mate dat ze zich hevig beijveren ten
gunste van de sekte en de instellingen van de verfoeilijke farizeeën, tot hun
eigen persoonlijk voordeel. Zo werd hen overigens terecht verweten dat zij de
voorste zetels in de tempel innemen en het eerst worden begroet in de
marktplaats.
Zij
konden dan ook op generlei wijze dulden dat ik zelfs maar in het geringste met
hen van mening zou verschillen, maar eisten dat ik in alles zonder overtredingen
hun voetsporen zou volgen. Deed ik dat niet, dan bedreigden zij mij met verwijdering
uit de gemeenschap en met verbod op contact met eenieder, zowel in
godsdienstige zaken als in menselijke. Het zou echter allerminst betamelijk
zijn indien, uit vrees voor zoiets, iemand als ik de vlucht zou nemen, ik die
omwille van mijn vrijheid aan mijn geboorteland en andere voordelen had
verzaakt; mij onderwerpen aan mensen die bovendien niet over de nodige jurisdictie
beschikten, was in een dergelijke kwestie noch vroom, noch manhaftig. Ik
besloot om alles te verdragen en in mijn opvatting te volharden. Bijgevolg ben
ik door hen geëxcommuniceerd van alle contact met anderen. Zelfs mijn eigen
broers, die ik destijds had ingewijd, liepen mij voorbij zonder mij te groeten
op straat, uit vrees voor hen.
Het controversiële
boek
Toen de zaken er zo voorstonden, besloot ik om een
boek te schrijven, waarin ik de gerechtigdheid van mijn zaak zou aantonen en vanuit
de wet zelf op heldere wijze de ijdelheid zou bewijzen van die zaken die de farizeeën
aanvoeren en onderhouden en de weerzin die hun tradities en instellingen
oproepen bij de wet van Mozes. Toen ik daarmee begonnen was, geviel het mij
(het past dat ik alles openlijk en naar waarheid vertel zoals het gebeurd is)
dat ik met overtuiging en vastbesloten toetrad tot de mening van hen, die de beloning
en de straf van de oude wet beperken tot het tijdelijke en allerminst bedacht
zijn op het andere leven en de onsterfelijkheid van de zielen. Ik steunde mij
onder meer op dit argument, dat de voornoemde wet van Mozes daarover geheel en
al zwijgt en niets anders oplegt aan wie de wet naleeft of overtreedt, dan een
beloning of straf die tijdelijk is.
Zodra
mijn vijanden doorhadden dat ik tot die opvattingen gekomen was, verheugden zij
zich uitermate, ervan overtuigd dat zij zich verzekerd hadden van een
behoorlijk grote steun vanwege de christenen, die volgens een bijzonder
geloofspunt, gesteund op de wet van het Evangelie, waarin uitdrukkelijk melding
wordt gemaakt van eeuwig heil en straf, de onsterfelijkheid van de ziel geloven
en aanvaarden. Met die intentie voor ogen en om mij het zwijgen op te leggen
over de andere kwesties en me gehaat te maken bij die christenen, en nog voor mijn
boek dat ik aan het schrijven was in druk was gegeven, lieten zij een boek verschijnen
van de hand van een zekere arts, onder de titel Over de onsterfelijkheid van de zielen.
In
dat werkje kastijdde die arts mij copieus, als zou ik de opvattingen van
Epicurus verdedigen (in die tijd had ik over Epicurus kwalijke ideeën en sprak
mij vermetel over hem uit, zonder met hem kennis gemaakt te hebben of hem gehoord
te hebben, op grond van onheuse verhalen van anderen; nadien heb ik naar
waarheid van enkele waarheidlievende personen een oordeel over hem vernomen,
evenals zijn leer zoals hij was en ik betreur dat ik ooit een dergelijk man als
dom en infaam bestempelde, terwijl ik zelfs nu niet volledig over hem kan
oordelen, omdat zijn geschriften mij onbekend zijn). Wie immers de
onsterfelijkheid van de ziel ontkent, is maar een stap verwijderd van het afzweren
van God.
Hun
kinderen, opgehitst door de rabbijnen en door hun ouders, troepten bijeen in de
straat en beschimpten me met opgewonden stem en wekten mijn woede op met
allerhande beledigingen en riepen me toe: ketter! Afvallige! Op een keer
verzamelden zij zich zelfs voor mijn deur, gooiden met stenen en lieten niets
onverlet om mij te verontrusten, zodat ik zelfs in mijn eigen huis niet meer
gerust bezig kon zijn. Toen dat tegen mij gerichte boek was verschenen,
bereidde ik mij meteen voor op mijn verdediging en schreef daartegen een ander
boek, waarin ik de onsterfelijkheid met alle kracht bestreed, hier en daar en
passant zaken vermeldend waarin de farizeeën afwijken van de wet van Mozes. Zodra
dit boekje verschenen was, kwamen de senatoren en de Joodse magistraat bijeen
en stelden over mij een beschuldiging op bij de openbare magistraat, zeggende dat
ik een boek had geschreven waarin ik de onsterfelijkheid van de zielen ontkende
en niet alleen hen krenkte maar ook de christelijke godsdienst ontwrichtte. Op
grond van die aanklacht van hen ben ik naar de gevangenis geroepen en na een
verblijf aldaar van acht of tien dagen ben ik onder borgtocht vrijgelaten: de Schout
eiste van mij een onderpand en uiteindelijk ben ik veroordeeld om hem
driehonderd florijnen te betalen, met verbeurdverklaring van de boeken.
Ondanks twijfels
over de wet van Mozes: verzoening
Nadien heeft het verloop van de tijd, waarin de
ervaring en de jaren veel hebben duidelijk gemaakt en bijgevolg de mening van
een mens hebben veranderd, me opnieuw doen twijfelen. Het betaamt, zoals ik al
zei, om vrijmoedig te spreken; wat zou het niet toegestaan zijn aan iemand die
als het ware een testament opmaakt, om aan de mensen een verantwoording achter
te laten van zijn leven, een waarachtig voorbeeld van menselijk onheil en
althans ten dode de waarheid te verhalen? Ik trok in twijfel dat de wet van
Mozes voor die van God moest gehouden worden. Er was immers veel dat het
tegendeel aantoonde, of liever, dat me dwong om dat te zeggen. Ik besloot ten
slotte dat de wet van Mozes dat niet was, doch slechts een verzinsel van de
mensen, zoals er ontelbare andere in de wereld geweest zijn. Veel was immers
strijdig met de wet van de natuur; als schepper van de natuur kon God niet met
zichzelf in tegenspraak zijn en in tegenspraak zou hij zijn, indien hij de
mensen zou opdragen dingen te doen die in strijd waren met de natuur, waarvan
men zegt dat hij de schepper is.
Toen
ik tot dat besluit was gekomen, zei ik tot mezelf: wat nut heeft het (en ik wou
dat een dergelijke gedachte nooit in mijn gemoed was binnengeslopen) dat ik
totterdood in deze situatie zou blijven, gescheiden van gemeenschap met deze
oudsten en dit volk, temeer daar ik een balling was in deze streken, niet vertrouwd
met de burgers en zelfs hun taal onkundig? Het zou genoegzamer zijn om in hun
gemeenschap te komen en hun voetsporen te volgen zoals ze wensten en, zoals men
zegt, als een aap onder de apen te handelen. Aangezet door die overweging
keerde ik terug in hun gezelschap en trok mijn uitspraken weer in, en dit na
verloop van vijftien jaren, die ik van hen gescheiden had doorgebracht. Een
neef van mij was nu als het ware de tussenpersoon voor deze verzoening.
Nieuwe
beschuldigingen
Na verloop van enige dagen werd ik aangeklaagd door
een kind, de zoon van mijn zuster, die bij mij thuis was, over het voedsel, de
bereidingswijze en andere kwesties, waaruit bleek dat ik geen jood was. Wegens
deze aanklacht braken nieuwe en bittere twisten uit. Die neef van mij immers, van
wie ik vermeldde dat hij de tussenpersoon was geweest voor de verzoening, was
van oordeel dat mijn daad hem te schande maakte; hij was inderdaad zeer
hoogmoedig en arrogant, nu eens onvoorzichtig, dan ook weer onbeschaamd. Hij is
openlijk tegen mij ten strijde getrokken en schaarde al mijn broeders achter
zich en liet niets onverlet dat ook maar enigszins kon bijdragen tot mijn
ondergang en de verguizing van mijn eer, mijn bezit en bijgevolg mijn leven.
Hij verhinderde een huwelijk dat ik op het punt stond aan te gaan; ik had toen inderdaad
mijn echtgenote verloren. Hij zorgde ervoor dat een broer van mij sommige van
mijn bezittingen die hij in handen had, achterhield en verstoorde zo de zakelijke
relaties die er tussen ons waren. Wegens de situatie waarin ik mij toen bevond,
heeft mij dat zoveel nadeel berokkend als nauwelijks gezegd kan worden. Het
moge volstaan nu te stellen dat deze man mijn meest gevaarlijke vijand was inzake
mijn eer, mijn leven, mijn have en goed.
Naast
deze oorlog binnen onze familie, zoals ik die noemde, was er een andere,
publieke oorlog, namelijk met de rabbijnen en het volk, die mij begonnen te
haten met vernieuwde woede en zij brachten onbeschaamd allerlei tegen mij in, zodat
ik mij terecht van hen afkeerde. Daarbij gebeurde er nog iets anders. Ik had
immers toevallig een gesprek met twee personen die naar deze stad waren gekomen
vanuit Londen, de ene een Italiaan, de andere daarentegen een Spanjaard; het
waren christenen, niet van Joodse origine en zij gaven aan behoeftig te zijn en
vroegen mijn raad over wat nodig was om tot de gemeenschap van de Joden toe te
treden en over te gaan tot hun godsdienst. Ik gaf hun de raad dat niet te doen,
maar veeleer zo te blijven: ze wisten immers niet wat voor een juk ze zich op de
nek zouden halen. Onderwijl waarschuwde ik hen om namens mij niets aan de joden
bekend te maken, wat ze me ook beloofden. Die kwaadwillige personen waren uit
op kwalijk gewin, dat ze hoopten zo te zullen ontvangen en als dank maakten ze
alles bekend aan de farizeeën, mijn dierbaarste vrienden.
De aanklacht
Daarop zijn de voornaamsten van de synagoge bijeengekomen,
de rabbijnen zijn in woede ontstoken en de brutale menigte riep met luide stem:
kruisig hem, kruisig hem! Ik werd voor de grote raad gedaagd en zij legden mij
voor wat zij tegen mij hadden, met gedempte en droevige stem als was het een
halszaak; ze verkondigden ten slotte dat, als ik een Jood was, ik hun oordeel moest
afwachten en eraan voldoen; deed ik dat niet, dan zou ik nogmaals
geëxcommuniceerd worden. Wat een voortreffelijke rechters, die wel rechters
zijt om mij te benadelen, maar wanneer ik uw oordeel nodig heb om mij te
vrijwaren van het geweld van een ander en erover te waken dat ik ongedeerd blijf,
dan zijt gij geen rechters maar de vuigste slaven, onderworpen aan vreemd gezag.
Wat is uw oordeel waaraan gij wilt dat ik me onderwerp?
Alsdan
werd een aanklacht voorgelezen waarin stond dat ik in rouwkledij gehuld de
synagoge moest betreden, een zwarte kaars in de hand en een aantal vastgelegde
woorden uitbraken, door hen voorgeschreven en afschuwelijk genoeg, in het
openbaar en in aanwezigheid van de opgehitste gemeenschap, woorden die de ongerechtigheden
die ik bedreven had tot in de hemel opvoerden. Vervolgens moest ik dulden dat
ik in het openbaar in de synagoge gegeseld werd met een lederen zweep, of
strengen. Vervolgens moest ik mij neerleggen op de drempel van die synagoge
zodat iedereen over mij heen stapte, en op bepaalde dagen vasten. Toen de
aanklacht was voorgelezen laaide mijn gemoed op en brandde in mij een
onblusbare woede. Maar ik beheerste me en antwoordde gewoon dat ik aan zoiets
niet kon voldoen. Toen ze mijn antwoord gehoord hadden, besloten zij mij weerom
te verwijderen uit de gemeenschap.
Ballingschap
Maar daarmee niet tevreden, spuwden velen onder hen
wanneer ze mij op straat tegenkwamen en ook hun kinderen deden dat, door hen
aangezet. Ik werd alleen maar niet gestenigd, omdat de toelating ontbrak. Die
strijd duurde zo zeven jaar en gedurende die tijd heb ik ongelooflijke dingen
ondergaan. Zoals ik zei waren er twee legers tegen mij in het geweer, de ene
strijdmacht die van het volk, de andere die van mijn naasten, die om zich op
mij te wreken het op mijn eer gemunt hadden. Zij rustten niet alvorens ze mij
uit mijn eerdere situatie hadden verdreven; ze zeiden immers onder elkaar: hij zal
niets doen behalve onder dwang, dus moet hij gedwongen worden. Als ik ziek was,
was ik eenzaam ziek. Als enige andere last mij geviel, hielden ze dat onder hen
voor een felbegeerde uitkomst. Wanneer ik voorstelde dat iemand uit hun midden
scheidsrechter zou zijn om tussen ons recht te spreken, kon dat geenszins. Over
dergelijke zaken spreken met de magistraat, wat ik ook begon te proberen, was
een zeer lastige onderneming. Lang was immers de weg om bij het gerecht een
proces aan te spannen, waar naast vele andere lasten talrijke nevenkwesties en
verdagingen gebruikelijk waren.
Zij
zeiden maar al te vaak: onderwerp je aan ons, wij zijn immers als vaders voor
jou, en denk of vrees niet dat wij u gemeen zullen behandelen. Zeg nu een keer
dat ge bereid zijt om alles te volbrengen wat wij u opgelegd hebben en laat dan
de afloop van de kwestie aan ons over, wij zullen immers alles doen zoals het
betaamt. Mocht ik over deze kwestie van mening veranderen, dan ware een
dergelijke onderwerping en aanvaarding, met geweld afgedwongen, voor mij ongemeen
schandelijk.
Niettemin,
om deze aangelegenheid tot een einde te brengen en me eens te verklaren met
haar afhandeling, overwon ik mijn weerstand en nam het vaste besluit om alles
te aanvaarden en te ondergaan wat ze wilden. Immers, indien er mij
afschuwelijke zaken zouden opgelegd worden en oneerbare, zouden die veeleer voor
mijn zaak pleiten, tegen henzelf in en aan het licht brengen hoe hun gevoelens
tegenover mij waren en hoe goed ze te vertrouwen waren. En uiteindelijk is
duidelijk geworden hoe afschuwelijk en verwerpelijk de zeden zijn van die
lieden, die de meest eervolle mensen afschuwelijk misbruiken als waren het de
meest gemene slaven. Ik zei hun immers: ik zal alles vervullen wat gij mij maar
hebt opgelegd.
De tuchtiging
Hoor mij nu aan, eenieder die eerlijk, bedachtzaam en
menselijk is en overweeg keer op keer, uw geestesoog strak gevestigd, welk een
oordeel die lieden over mij geveld hebben, inzonderheid lieden die aan een vreemd
gezag onderworpen zijn, en dit zonder enige overtreding van mijn kant.
Ik
trad de synagoge binnen, die vol was met mannen en vrouwen; zij waren immers
gekomen voor het spektakel. Toen het ogenblik aangebroken was, beklom ik het houten
spreekgestoelte in het midden van de synagoge, bestemd voor de bijeenroeping en
andere functies; met heldere stem las ik het geschrift voor dat zij hadden opgesteld
en waarin een bekentenis was opgenomen, onder meer dat ik het verdiende om
duizendmaal te sterven voor de feiten die ik had gepleegd, namelijk verbreking
van de sabbat, het niet onderhouden van het geloof, dat ik in die mate geweld
aandeed, dat ik zelfs anderen ervan overtuigde om niet in te treden in het Jodendom.
Om daarvoor te boeten wilde ik me onderwerpen aan hun verordening en voldoen
aan die zaken die me waren opgelegd, belovend dat ik in het vervolg niet
opnieuw zou vervallen in dergelijke ongerechtigheden en misdaden.
Na
deze voorlezing stapte ik af van het spreekgestoelte; de hogepriester kwam naar
me toe en fluisterde me in het oor dat ik me naar een bepaalde hoek van de
synagoge moest verwijderen. Ik wendde mij naar die hoek en een deurwachter zei
dat ik mij moest ontbloten. Ik ontblootte mijn lichaam tot aan de gordel, bond
een linnen hoofddoek om, trok mijn schoenen uit en hief mijn armen op, met mijn
handen een soort van zuil omvattend. De deurwachter kwam naderbij en maakte mijn
handen met een soort band vast aan de zuil. Toen dit gedaan was, kwam de voorzanger
naderbij, nam de zweep en sloeg mijn lenden met negenendertig slagen, volgens
de traditie: het voorschrift van de wet was immers dat men de veertig slagen
niet zou overschrijden; deze lieden waren zo godsvruchtig en nauwgezet dat ze
erop letten niet te zondigden door er teveel te geven. Tijdens de tuchtiging
werd een psalm gezongen.
Toen
dit vervuld was, ging ik op de grond zitten en de voorganger, of wijze (hoe lachwekkend
zijn de menselijke aangelegenheden!) kwam naderbij en ontsloeg mij van de
excommunicatie. Zo werden mij alreeds de poorten des Hemels geopend die mij, tevoren
met de allersterkste grendels afgesloten, van de drempel en de toegang uitsloten.
Daarna trok ik mijn kleren weer aan en begaf me naar de dorpel van de synagoge,
legde me neer en de huisbewaarder ondersteunde mijn hoofd. Dan stapten allen,
die naar buiten kwamen, over mij heen, dat wil zeggen ze hieven één voet op en
stapten over het onderste deel van mijn onderbenen heen. Dat deden ze allen,
jong zowel als oud. Er zijn geen apen die aan mensenogen meer ongerijmd gedoe
of meer lachwekkende gedragingen kunnen ten toon spreiden. Toen deze opdracht
volbracht was en er dan niemand meer achterbleef, stond ik op die plaats op en
de man die mij had bijgestaan, stofte mij af, opdat niemand zou zeggen dat zij
mij niet met respect hadden bejegend: daar waar ze met de zweep hadden
gekastijd, hadden ze anderzijds getreurd en mijn hoofd gestreeld. Ik begaf me
naar huis.
Verontwaardiging
O, meest onbeschaamde van alle mensen! O, meest
vervloekte vaders, van wie ik geen enkele wet hoefde te vrezen! Dat wij u hiervoor
zouden geselen, zeiden ze, we denken er niet aan! Moge elkeen die het hoort nu
oordelen wat een spektakel het was om een oudere man te zien, niet onbedeeld
door het lot, van nature boven alles waarheidlievend van aard, in een publieke
bijeenkomst in aanwezigheid van allen, mannen zowel als vrouwen en kinderen
ontbloot, geslagen met de zweep op bevel van rechters en wel van zulke rechters,
dat het veeleer verwerpelijke slaven zijn dan rechters. Moge men overwegen wat
een smart het was om aan de voeten van zijn meest boosaardige vijanden neer te
vallen, van wie men zoveel kwaad en onrecht moest aannemen en zich op de grond
gelegen met voeten te laten treden.
Wat
nog erger is, een onnatuurlijk mirakel, een gruwelijk monster, de aanblik
waarvan men verafschuwt en vlucht, zo moge terecht gezegd worden: men stelle
zich voor dat mijn natuurlijke broeders uit dezelfde schoot, geboren uit
dezelfde vader en moeder, samen opgevoed in hetzelfde gezin, te dien einde
alles in het werk gesteld hebben, geen oog hebbend voor de liefde waarmee ik
hen steeds heb liefgehad, zoals mij immers eigen was en aangeboren; noch voor
de vele weldaden die ze tijdens hun leven van mij hadden aangenomen; in ruil daarvoor
viel mij als vergoeding oneer te beurt, verdoemenis, kwaad, zoveel
afschuwelijks en onuitsprekelijks, dat ik schroom om het te verhalen.
Zij
die me zo haatten en nooit genoeg kunnen verfoeid worden, zeiden dat ze mij
rechtmatig straffen hadden opgelegd, als voorbeeld voor anderen, opdat nadien
niemand zich zou durven verzetten tegen hun leerstellingen of iets tegen de
wijzen zou schrijven. O grootste schurken van de hele mensheid en vaders van
alle leugen! Hoeveel meer terecht ware het dat ik u zou bestraffen als een
voorbeeld, opdat gij daarna niet onbeschaamd zoiets zou aandurven tegen
waarheidlievende personen, die bedrog haten, vrienden van de hele mensheid
zonder onderscheid, van wie gij de gemene vijanden zijt, aangezien gij alle
volksgroepen minacht en hen onder de beesten rekent, terwijl alleen gij tot in
de hemel onbeschaamd tekeer gaat, uzelf vleiend met uw leugens, terwijl gij niets
hebt om u werkelijk op te beroemen.
Tenzij
misschien uw roem hierin bestaat dat gij bannelingen zijt, door allen geminacht
en gehaat wegens uw belachelijke en exquise gewoonten, door middel waarvan gij
u van de rest van de mensen wilt distantiëren. Indien gij u echter wilt
beroemen op eenvoud van leven en rechtvaardigheid, wee u, die daarin zonder
twijfel de minderen van de meesten zult blijken. Daarom zeg ik: ik wou, mocht
ik over de kracht beschikken, dat ik op hen wraak kon nemen voor het
allerergste kwaad en het vreselijkste onrecht waarmee zij mij hebben overladen
en waarom ik het leven zelf grondig heb gehaat. Welk eerzaam mens zou het immers
lijdzaam ondergaan om een eerloos leven te leiden? En zoals iemand terecht
gezegd heeft: ofwel leven zoals het hoort, ofwel eervol sterven past de nobele
mens.
Een tegen
allen
Mijn zaak is immers zoveel rechtvaardiger dan de
hunne, als de waarheid de leugen te boven gaat. Zij zetten zich in voor het
bedrog, om mensen te misleiden en tot slaaf te maken. Ik echter voor de
waarheid en voor de natuurlijke vrijheid van de mensen en het betaamt veeleer
dat zij, vrij van vals bijgeloof en van de meest zinloze riten, een leven
leiden dat mensen niet onwaardig is. Ik geef toe dat het mijn zaak meer had
gediend indien ik van meet af aan zou gezwegen hebben en aanvaardend wat er in
de wereld gebeurt, mijn mond had gehouden. Dat komt immers goed uit voor wie met
mensen moeten omgaan, zodat zij niet door een onwetende menigte noch door onrechtvaardige
tirannen verdrukt worden, zoals gewoonlijk gebeurt. Eenieder immers die bezorgd
is voor zijn eigenbelang zet zich in om de waarheid te verdrukken, spant valstrikken
voor de kleinen en treedt het recht met voeten. Maar nadat ik, misleid door een
onware godsdienst onvoorzichtig het strijdperk had betreden, ware het beter met
lof ten onder te gaan, of anders te sterven zonder die smart, die bij eerzame
mensen samengaat met smadelijke vlucht of ongepast geduld.
Zij
beroepen zich gewoonlijk op hun aantal. Gij alleen moet het afleggen tegenover
ons, die met velen zijn. Vrienden, het is best nuttig dat de ene toegeeft aan
de meerderheid, opdat hij niet door hen verscheurd wordt. Maar niet alles wat
nuttig is, is meteen eervol. Eervol is het voorwaar niet om oneervol te wijken
en aan de gewelddadigen en de onrechtvaardigen de overwinning te laten. Gij moet
daarom bevestigen dat moed lovenswaardig is en aan hoogmoedigen weerstaan
zoveel als mogelijk is, opdat zij niet door kwaad te doen en door voordeel te
halen uit hun boosaardigheid van dag tot dag nog meer hoogmoedig worden. Het is
echter eerzaam en een vroom en genereus mens waardig, om nederig te zijn met de
nederigen, een schaap onder de schapen; maar het is dwaas en men moet het eerloos
en laakbaar noemen indien men de strijd met leeuwen aangaat en de houding van
een schaap aanneemt.
Want
indien men het als een van de meest eervolle zaken beschouwt om voor het
vaderland te strijden totterdood, omdat het vaderland iets van ons is, waarom
dan niet voor onze eigen eer, die uitermate de onze is en zonder dewelke wij
niet goed kunnen leven, tenzij we misschien als smerige varkens willen rollen
in de allersmerigste modder van het winstbejag. Maar mijn gruwelijke spotters
zeggen dat hun recht helemaal gesteund is op hun groot aantal: wat kan jij
alleen tegen zovelen? Ik bevestig en betreur dat ik door uw overmacht word
overweldigd; maar door die gedachten en uw uitspraken rijst in mijn inborst nog
meer woede op en schreeuwt het uit dat het gewetenloos is om tegenover
goddelozen, hoogmoedigen, hooghartigen en onverzettelijken met eerbied tewerk te
gaan. Dat was mijn woord, maar de krachten ontbraken mij.
Verstoten
Ik weet dat die tegenstanders van mij, met de
bedoeling mijn naam te besmeuren bij het ongeletterde volk, gewoon waren om te
zeggen: die daar is geen jood, geen christen, geen mohammedaan. Let maar liever
op wat je zegt, farizeeër. Want gij zijt blind en terwijl ge van boosaardigheid
overloopt, slaat ge toch toe als een blinde. Ik vraag u, zeg me wat ge mij zoudt
zeggen indien ik een christen was? Het is duidelijk dat ge zoudt zeggen dat ik
de vuigste van alle afgodendienaars ben en dat ik met Jezus van Nazareth als
leraar van de christenen, van de ware God straffen zou krijgen waarbij ik het
leven zou inschieten. Indien ik een mohammedaan was, dan wist iedereen meteen
met welke eerbetuigingen ge me zoudt overstelpen. Op die manier kan ik mij
nooit aan uw gezeur onttrekken en is er maar een uitweg, namelijk aan uw knieën
neervallen en uw smerige voeten kussen, ik bedoel uw goddeloze en vreesaanjagende
leer.
Ik
bid u, kent ge een andere godsdienst dan die ik vermeldde, waarvan ge de
laatste twee voor vals houdt en niet zozeer godsdiensten noemt maar een
afkering van de godsdienst. Ik hoor u al zeggen dat ge tot hier toe slechts één
godsdienst kent, die waarlijk een godsdienst is en door middel waarvan de
mensen aan God kunnen behagen. Indien immers alle volkeren, met uitzondering
van de Joden (want het hoort zo te zijn dat gij altijd van de anderen
gescheiden zijt en u niet verbindt met het gewone volk en de eerlozen), de
zeven voorschriften zouden naleven waarvan gij zegt dat Noah ze naleefde en
anderen die voor Abraham leefden, dan is dat voldoende voor hun heil. Bijgevolg
is er inderdaad volgens u een andere godsdienst, waarin ik kan ingewijd worden,
ook al ben ik van Joodse origine. Ik zal derhalve met smeekbeden van u afsmeken
dat gij mij vergunt om mij te mengen onder die andere menigte; verkrijg ik dat
niet van u, dan neem ik zelf de toelating.
De ware wet
O blinde farizeeër! Gij hebt de wet vergeten die de
eerste is en er was sinds het begin en er altijd zal zijn en ge vermeldt niettemin
andere wetten, die later een aanvang namen en die ge vervloekt, met
uitzondering van die van u, die anderen ook veroordelen, of ge het wilt of
niet, op grond van de ware rede, die de echte norm is voor die natuurlijke wet,
die gij vergeten hebt en die ge graag wilt begraven, zodat ge uw verfoeilijk
juk kunt leggen op de nek van de mensen, hun gezonde geest in verwarring brengt
en hen onmondig maakt.
Maar
nu we daartoe gekomen zijn, past het dat ik er even blijf bij stilstaan en dat
ik de lof van deze primordiale wet niet helemaal verzwijg. Ik zeg daarom dat
deze wet gemeenschappelijk is en aan alle mensen aangeboren, door het feit zelf
dat ze mensen zijn. Die wet verbindt hen allen door wederzijdse liefde, kent
geen verdeeldheid, die de oorzaak en de oorsprong is van alle haat en van het
allergrootste kwaad. Die wet is de leermeester voor het goede leven, maakt het
onderscheid tussen recht en onrecht, tussen het vuige en het eervolle. Al het
beste in de wet van Mozes of in enig andere, bevat de wet van de natuur
helemaal en volmaakt in zich en zodra men ook maar enigszins afwijkt van deze
natuurlijke norm, ontstaat er meteen tweedracht, ontstaat er meteen een
scheiding van de geesten en kan er geen rust komen. Wijkt men er echter op
belangrijke wijze van af, wie zal dan bij machte zijn om het kwaad op te sommen
en de afschuwelijke monsters die in deze afdwaling hun oorsprong vinden, en hun
gevolgen?
Wat
heeft de wet van Mozes of gelijk welke andere voor voortreffelijks, met
betrekking tot de gemeenschap van de mensen, zodat de mensen behoorlijk met
elkaar samenleven en goed overeenkomen? Voorzeker is het eerste: zijn
familieleden eren, vervolgens: zich niet vergrijpen aan het goed van een ander,
of dit goed behoort tot het leven, de eer, of andere zaken die bevorderlijk
zijn voor het leven. Ik vraag je: wat in deze regels is niet vervat in de wet
van de natuur en de ware norm die tot ons gemoed behoort? Van nature beminnen
wij onze kinderen, kinderen hun ouders, een broer zijn broer, een vriend zijn
vriend. Van nature wensen wij dat al ons bezit veilig is en haten wij diegenen
die onze vrede verstoren en hen die onze eigendommen van ons willen afnemen,
met geweld of door list.
Uit
deze natuurlijke wens van ons volgt het klare besluit, te weten dat wij die
overtredingen niet mogen begaan, die wij bij anderen veroordelen. Indien wij
immers anderen veroordelen omdat zij ons bezit ontvreemden, veroordelen wij
meteen onszelf indien wij ons aan dat van een ander vergrijpen. Ziedaar een eenvoudig
principe dat wij hebben dat in elke wet geldt. Wat het voedsel betreft, dat
laten wij over aan de artsen; zij kunnen ons immers genoegzaam passend onderrichten
welk voedsel heilzaam is en welk daarentegen schadelijk kan zijn. Wat echter de
andere ceremoniëlen betreft, de rituelen, de regels, de offeranden, de tienden
(een uitzonderlijke bedriegerij, waarbij iemand op schandelijke wijze geniet
van het werk van een ander), helaas, helaas! Hoe betreuren wij het dat wij in
dergelijke labyrinten terechtgekomen zijn door de boosaardigheid van mensen.
De ware
christenen, die dit hebben ingezien, verdienen stellig onze lof omdat ze al die
zaken naar de verbanning verwezen hebben en alleen die behouden hebben, welke
ze als moreel verantwoord beschouwden voor het goed leven. Wij leven niet goed
wanneer we veel onbeduidende dingen onderhouden, we leven daarentegen goed
wanneer we op redelijke wijze leven. Men zou kunnen zeggen dat de wet van Mozes
of het Evangelie iets bevat dat hoogstaander en volmaakter is, met name dat wij
onze vijanden moeten liefhebben, en wat de natuurwet niet vermeldt. Daarop
antwoord ik, zoals ik voorheen al zei: indien wij van de natuur afwijken en
iets gaan uitvinden dat meer is, ontstaat meteen tweedracht en wordt de rust
verstoord. Wat baat het dat mij onmogelijke dingen worden opgedragen, die ik
niet kan vervullen! Indien men stelt dat het van nature onmogelijk is om zijn
vijanden lief te hebben, komt daar niets anders van dan droefheid van gemoed. Het
is immers van nature niet helemaal onmogelijk om zijn vijanden goed te
behandelen (dat kan ook gebeuren zonder liefde), omdat de mens, algemeen
gesproken, een natuurlijke neiging heeft tot eerbied en meevoelen. Bijgevolg kunnen
we niet absoluut ontkennen dat een dergelijke perfectie in de natuurwet
begrepen is.
De valse wet
Laten we nu dit bekijken, met name welke kwalijke
zaken ontstaan, wanneer wij al te zeer van de natuurwet afwijken. Wij zegden
dat er tussen ouders, kinderen, broers en vrienden een natuurlijke liefdesband
is. Een dusdanige band vernietigt en vervaagt een positieve wet, of het nu die
van Mozes is, of van om het even wie anders, wanneer die voorschrijft dat een
vader, broer, echtgenoot of vriend, zijn zoon, broer, echtgenoot of vriend moet
doden of verraden voor de godsdienst, of wanneer een dergelijke wet iets
voorschrijft dat meer is en superieur en dat niet door de mensen kan nageleefd worden;
en wanneer het nageleefd zou worden, ware dat de hoogste misdaad tegen de
natuur, want de natuur verafschuwt dergelijke zaken. Maar wat zou ik dat nog
vermelden, wanneer de mensen in die mate in waanzin vervallen zijn, dat ze hun
eigen kinderen aan afgoden, die ze goddeloos vereren, als brandoffer aanbieden
en in die mate afwijken van de natuurlijke norm en hun natuurlijke vaderlijke
gevoelens zo besmeuren.
Hoeveel
aangenamer ware het wanneer de mensen zich hielden aan de natuurlijke grenzen
en nooit dergelijke vreselijke uitvindsels zouden bedenken! En wat te zeggen
over de terreur en de bezwarende angsten, waarin de boosaardigheid van de
mensen anderen doet belanden. Niemand hoefde daaronder te lijden, indien men
enkel naar de natuur zou luisteren, die zoiets helemaal niet kent. Hoeveel zijn
er niet die wanhopen over hun heil? Die martelingen ondergaan op grond van ideeën
die ze van anderen overnemen? Die moedwillig een in alle opzichten miserabel
leven leiden, hun lichaam ellendig kastijden, de eenzaamheid en de afwezigheid uit
de gemene omgang met anderen nastreven, onophoudelijk verscheurd door
innerlijke kwellingen, die zelfs het kwaad dat ze in de toekomst vrezen al
betreuren als was het er nu al.
Deze
en andere ontelbare kwalen brengt een valse godsdienst, die door mensen
kwaadwillig is verzonnen, met zich mee voor de stervelingen. Ben ikzelf niet
een van de velen, die door zulke bedriegers uitermate misleid ben en door hen
te geloven mijzelf te gronde heb gericht? Ik spreek uit ervaring. Maar zij
zeggen: als er geen andere wet bestaat dan de natuurwet en de mensen niet door
het geloof tot het besef komen dat er nog een ander leven is en de eeuwige
straffen vrezen, waarom zouden ze dan niet zonder ophouden het kwade doen? Gij
hebt dergelijke verzinsels bedacht (wellicht ligt hier meer verborgen, want men
moet vrezen dat ge aan anderen een last hebt willen opleggen voor uw eigen
profijt) en gelijkt zo op hen die om onmondige kinderen vrees aan te jagen,
spoken verzinnen of andere vreesaanjagende namen bedenken, zodat kleine
kinderen door schrik verteerd zich naar hun wil schikken en hun eigen wil laten
gijzelen door walging en neerslachtigheid. Maar die dingen vallen inderdaad
voor, zolang een kind onmondig is. Zodra het echter de ogen van zijn geest
opent, lacht het met dat bedrog en vreest spoken niet meer. Zo belachelijk zijn
die verzinsels van u, dat ze enkel kleine kinderen en dwazen vrees kunnen
aanjagen; de overigen, die u doorhebben, lachen met u.
Ik laat
het om nu te spreken over de gerechtvaardigdheid van zulk bedrog; omdat gij zelf,
die dergelijke dingen verzint, in uw eigen wetten voorziet dat men geen kwaad
mag doen opdat er goed uit voorkome. Tenzij gij het misschien niet als een
kwaad aanrekent om te liegen met ernstige consequenties voor iemand anders en aan
kleingeestigen de kans te geven om dwaasheden te begaan. Indien er in u een
zweem van ware godsdienstigheid is of van schroom, dan zoudt gij ongetwijfeld
niet weinig moeten vrezen, aangezien gij zoveel kwaad in de wereld hebt
binnengebracht, zoveel verwijdering hebt teweeggebracht tussen de mensen,
zoveel vijandigs en oneerbiedigs in het leven hebt geroepen, in die mate dat gij
niet geaarzeld hebt om zonder schroom ouders tegen hun kinderen en kinderen
tegen hun ouders op te zetten.
Een
kwestie wil ik u voorleggen, namelijk deze: wanneer gij die dingen verzonnen
hebt wegens de boosaardigheid van de mensen, om hen met verzonnen verschrikkingen
binnen de perken te houden, omdat ze anders het kwaad ten prooi zouden vallen,
is het in u dan niet opgekomen dat gij eveneens mensen zijt die vol zijn van
boosaardigheid, die niets goeds kunnen verrichten, zonder ophouden niets dan
kwaad aanrichten, anderen schade berokkenen en niemand met mededogen
behandelen? Ik merk al dat gij tegen mij in woede ontsteekt, die u een
dergelijke vraag durft voor te leggen en dat elk van u heftig opkomt voor de
gerechtigheid van uw daden. Er is niemand die niet van zichzelf beweert dat hij
schroomvallig is, mededogend, verknocht aan waarheid en recht. Ofwel zijn daarom
deze dingen die gij zo over uzelf zegt vals, ofwel klaagt gij valselijk de
boosaardigheid van alle mensen aan, die gij met spoken en verzonnen
verschrikkingen wilt genezen en zo God krenkt, die gij als de meest wrede beul
en als een verschrikkelijke scherprechter aan de ogen van de mensen voorstelt
en zo de mensen krenkt, die gij wilt geboren zien voor een zo
betreurenswaardige ellende, alsof wat elkeen in dit leven te beurt valt nog
niet genoeg is.
De ware
religie
Maar laten we aannemen dat de boosaardigheid van de
mensen groot is, dat beaam ik en ik roep u tot getuigen, aangezien gij tot in
het extreme kwaadaardig zijt, anders zoudt gij dergelijke verzinsels niet
kunnen bedacht hebben; zoek de meest doeltreffende remedies uit die zonder
grote schade dit kwaad uit alle mensen verdrijven en zie af van de spoken, die
alleen van kracht zijn tegen onmondige kinderen en stompzinnigen. Indien echter
dit kwaad in de mensen onuitroeibaar is, zie dan af van leugens en beloof niet,
zoals onkundige artsen, een genezing die gij niet kunt bewerkstelligen. Stel u tevreden
met het ondereen vastleggen van rechtvaardige en redelijke wetten, vereer wie goed
is met beloningen, pak de kwaden met terechte straffen aan; verlos wie geweld
wordt aangedaan van hun geweldenaars, opdat ze niet roepen dat er geen
rechtvaardigheid is op aarde en dat er niemand is die de zwakkere onttrekt aan
de hand van de sterkere.
Voorwaar,
wanneer de mensen de ware rede willen navolgen en leven volgens de menselijke natuur,
zouden ze allen elkaar liefhebben, zouden ze allen met elkaar meeleven. Elkeen
zou de tegenslagen van de anderen zoveel mogelijk verlichten, ofwel zou niemand
zomaar iemand anders schade berokkenen. Wat ze anders doen, doen ze tegen de
menselijke natuur; en dergelijke dingen doen ze veel, omdat de mensen zich
allerlei wetten hebben bedacht, die afwijken van de natuur, en de ene windt de
andere op door zich te misdragen. Er zijn er veel die huichelachtig rondlopen
en doen alsof ze uiterst godsdienstig zijn en onbedachtzamen misleiden, onder
het mom van de godsdienst, om hen te verschalken en te misbruiken. Men kan ze
terecht vergelijken met een dief in de nacht, die op slinkse wijze mensen
overvalt die verdoofd zijn door de slaap en op zoiets niet bedacht zijn. Zij
hebben gewoonlijk de mond vol met: ik ben een jood, ik ben een christen, geloof
me, ik zal je niet misleiden. O slechte beesten! Wie niets van dat alles zegt
en enkel aangeeft dat hij een mens is, is veel beter dan gij. Indien gij hem
immers niet wenst te geloven als mens, kunt gij op uw hoede zijn. Wat zou men echter
op zijn hoede zijn voor u, die gehuld in valse kledij onder het mom van
geveinsde heiligheid als een dief in de nacht bij nietsvermoedende slapende
mensen door de openingen binnendringt en hen erbarmelijk wurgt.
Kerk en staat
Onder vele andere is er een zaak die me verwondert: het
is waarlijk verwonderlijk dat farizeeën die met christenen omgaan over zoveel
vrijheid beschikken, dat zij zelfs recht kunnen spreken. Ik kan waarlijk
stellen dat, indien Jezus van Nazareth, die de christenen zo vereren, in
Amsterdam het woord zou richten tot de gemeente, en het de farizeeën zou
behagen om hem opnieuw met de zweep te bewerken omdat hij hun tradities
bestreed en hen hypocrisie verweet, zij dit in alle vrijheid zouden kunnen
doen. Dit is zeker schandelijk en iets dat men niet zou mogen tolereren in een
vrije stad die er prat op gaat dat ze de vrijheid en de vrede van de mensen
beschermt, maar hen niet beschermt tegen het onrecht van de farizeeën. En
wanneer iemand geen verdediger heeft of een beschermer, dan is het geen wonder
dat hij zichzelf zoekt te beschermen en zich te wreken voor het geleden
onrecht.
Afscheid
Gij beschikt over het ware verhaal van mijn leven en
ik heb u laten zien wat voor een rol ik heb gespeeld in het allerijdelste
theater van deze wereld, in dit allerijdelste en meest onzekere leven van mij. Oordeel
nu eerlijk, mensenkinderen, en breng zonder enige emotie, vrijuit en naar
waarheid uw oordeel uit. Dat is wat men in de eerste plaats verwacht van mensen
die waarlijk mens zijn. En mocht gij iets vinden dat u aanzet tot mededogen,
erken dan het droevige lot van de mensen en betreur het, ge deelt er ook in.
Hier
mag ook niet ontbreken: de naam die ik in Portugal droeg als christen was
Gabriël Acosta, bij de joden, ware ik maar nooit tot hen toegetreden, werd ik
met een kleine verandering Uriël genoemd.
Wanneer wij ons vragen stellen over onszelf en onze plaats
in de wereld, zoals wel eens gebeurt, dan worden wij geconfronteerd met een paradox,
een tegenstelling waarvan we niet goed weten of die er echt is of enkel
schijnbaar.
Enerzijds leert de wetenschap ons dat ons universum zich
laat verstaan, zij het niet zonder enige moeite en steeds voorlopig, als iets
dat eensklaps is ontstaan, wellicht met een enorme explosie, de Big Bang, en
dat van dan af alles is geëvolueerd volgens wetmatigheden die wij nogal
adequaat kunnen beschrijven. Er zit met andere woorden niet een of andere
bedoeling achter dat alles, het is een kwestie van oorzaak en gevolg, op uiterst
grote schaal en tot in de kleinste details, in een ongelooflijk complex geheel.
Anderzijds stellen wij vast dat heel die ontwikkeling vanaf het
eerste vrijwel onbegrijpelijke begin geleid heeft tot de wereld die wij kennen
en waarvan wij de ontwikkelingsgeschiedenis met dezelfde wetenschappen proberen
te reconstrueren, met vrij groot succes. In die wereld staat de mens centraal. Wij
mensen zijn veruit de belangrijkste aanwezigheid op aarde, niet numeriek maar
wel door de plaats die we innemen en de consequenties daarvan voor de hele
aarde, inclusief de andere levensvormen. Wij staan aan de absolute top van de
evolutie van het leven, er is geen enkel ander levend wezen dat beschikt of
ooit beschikt heeft over de uitzonderlijke kwaliteiten die wij hebben. Daarmee
bedoelen wij dan vooral onze verstandelijke vermogens, die ons toelaten die
plaats in te nemen.
De paradox is dan dat enerzijds de mens slechts een van de
vele levende wezens is die de evolutie heeft opgeleverd als gevolg van vaste
principes, zoals Darwin die voor het eerst overtuigend heeft vastgelegd, en een
aantal onvoorspelbare factoren. De mens is het onbedoeld resultaat van de
wetmatigheden die in de natuur te vinden zijn. Anderzijds komt het ons voor dat
de hele natuur gericht is op het tot stand komen van de mens, het toppunt van
die evolutie.
In de ene benadering is de mens in het geheel der dingen zo
goed als niets, een van de levensvormen ergens op een kleine planeet van een
niet al te grote ster, die daar gedurende een zeer beperkte periode voorkomt.
Onze invloed op onze planeet zelf is al bij al beperkt, wij zijn niet veel meer
dan een vlekje korstmos op een rots of een heel continent.
In de andere benadering, waarbij de mens centraal staat, is
er een verbijsterende beschaving van zeven miljard denkende en voelende wezens,
die samenleven met elkaar en met de andere levensvormen en die dat op een
intense manier beleven.
Vanuit het standpunt van de mens is niets belangrijker dan
de mens, als individu en als soort. Vanuit het standpunt van de Natuur, of het
Universum, of Al-Tijd, betekenen wij zo goed als niets. Het volstaat dat een
min of meer grote asteroïde op onze aarde botst om aan alle leven op aarde een
einde te maken. En dan spreken we nog niet over onze eigen niet te
onderschatten mogelijkheden om eigenhandig hetzelfde resultaat te bereiken.
Wij worden dus voortdurend geconfronteerd met het dubbele
aanvoelen van de nietigheid en het uitzonderlijk belang van ons bestaan, als
individu en als soort. In mijn aanvoelen ligt daarin een heilzame kern van inzicht
in la condition humaine.
Wanneer wij ons al te zeer concentreren op onze concrete
situatie en het grotere perspectief uit het oog verliezen, dan bezondigen wij
ons aan een gevaarlijke vorm van hybris,
hoogmoed of overmoed. Wij handelen vaak alsof we eeuwig zullen leven en er geen
beperkingen bestaan voor onze ambities. We zijn geneigd om vooral ons direct eigenbelang
na te streven en zoveel mogelijk te genieten van het moment, zonder ons al te
druk te maken over onze toekomst en nog minder over die van de Aarde of,
godbetert, die van het Universum.
Een mens werkt zich op tot een uitzonderlijk begaafd kok,
bouwt met veel moeite een sterrenrestaurant op, krijgt media-erkenning en verdient
goed zijn brood. Tot op een dag het noodlot toeslaat: een hartinfarct, een
verkeersongeluk, een verslaving aan alcohol of drugs, een bacterie in de keuken
En weg is de droom.
Een knap student haalt schitterende studieresultaten en
wordt op jonge leeftijd professor aan een prestigieuze universiteit, is uiterst
succesvol als wetenschapper, krijgt internationale erkenning en bekleedt
belangrijke functies. En dan krijgt hij of zij te horen dat er een ongeneeslijke
kanker is vastgesteld, of slaat alzheimer toe.
Wij bouwen onze wereld uit en gebruiken de energiebronnen
die voor de hand liggen, zoals petroleum. Na honderd jaar stellen we vast dat
we door de verbranding van die olie onze natuur grondig vervuilen en de
temperatuur op onze planeet rechtstreeks beïnvloeden, met onvoorstelbare
gevolgen voor al wat leeft. We schakelen over naar atoomenergie en stellen vast
dat die vorm van energieproductie nog veel grotere gevaren inhoudt.
Kortom, we leven veel te onbekommerd, zowel individueel als
collectief. Wij zijn teveel met onszelf bezig, hier en nu en zelfs als dat ons
materieel voordeel oplevert, maakt het ons nog niet gelukkig. De grootste
bedreiging van ons welzijn is niet armoede, ziekte of tegenslag, maar ons
psychisch evenwicht. Wat wij in de eerste plaats nastreven, is gelukkig zijn.
Maar daarin zijn we veel minder succesvol dan in het verbeteren van onze materiële
omstandigheden.
In mijn aanvoelen is het heilzaam om in alles wat we doen
steeds het ruimere perspectief voor ogen te houden, zowel individueel als
collectief. Het besef van onze nietigheid kan ons behoeden voor gevaarlijke
zelfoverschatting en vrijwaren voor de desastreuze gevolgen daarvan, en ons
helpen bij het maken van de juiste keuzes.
Laten we vooreerst eens kijken naar het aller-ruimste
perspectief, dat van het Universum en van de eeuwigheid, wat ik wel eens Al-Tijd
noem, een combinatie van Alles en Tijd, dus alles wat er was, is en zal zijn.
We doen er goed aan om daarbij een klare kijk op de grond
van de zaak te behouden: er komt geen God aan te pas, alles gebeurt volgens de
wetmatigheden van de natuur, met een stevige dosis van onvoorspelbare
gebeurtenissen wegens de omvang, de veelheid, diversiteit en complexiteit van
de dingen. Aan die wetmatigheden kunnen wij niet tornen en onze invloed op het
Universum is zo infinitesimaal klein, dat we er amper rekening moeten mee
houden. Daar blijkt onze nietigheid. We hoeven geen Schepper te veronderstellen
die aan de basis ligt van alles, zeker niet als een persoonlijke God of Kracht,
die goede bedoelingen heeft met de mensheid en met elk van ons. Er is geen
volmaakte God en er is dus geen volmaakte natuur, de natuurwetten zijn onpersoonlijk
en neutraal, ze hebben geen bedoeling, geen doel, ze zijn niet gericht op deze
Aarde of op de mensheid, ze zijn er gewoon.
We moeten ons dan ook niet druk maken over een leven na de
dood en een vergelding of vergoeding voor wat we hier tijdens ons leven hebben
uitgespookt. Er zijn geen absolute geboden en verboden, verordend door een belonende
en bestraffende Hogere Macht. Voor ons doen en laten zijn we aangewezen op de
regels die we zelf onder elkaar afspreken; daarbij zullen we ons laten leiden
door wat goed is voor het leven hier op aarde, waarin wij een belangrijke plaats
innemen, die ons echter ook enorme verantwoordelijkheden oplegt.
Het is goed dat wij ons bezinnen over de korte tijd die elk van
ons hier op aarde doorbrengt.
Wij maken allen keuzes in ons leven, soms heel bewust,
meestal de voor de hand liggende keuze, omdat er geen andere is of omdat het
alternatief nog slechter is. Soms maken we de verkeerde keuzes, omdat we niet
beter weten of niet beter willen weten. Dat proces van kiezen en beslissen, of
juist niet, is zeer complex en wij weten nog niet precies hoe dat in zijn werk
gaat. Wel wordt stilaan duidelijk dat heel veel onderbewust gebeurt. Wij zullen
daarmee meer rekening moeten gaan houden in de toekomst, bijvoorbeeld bij het
beoordelen van de daden van onze medemensen. Misdaden begaat men niet
tegenover God of zijn Kerk, en ook niet tegenover de Staat, maar tegen de
Mensheid en de mensen, of beter nog: tegenover het Leven. De vraag naar onze
verantwoordelijkheid zal zich scherper gaan stellen naarmate wij doordringen in
de ongelooflijk ingewikkelde processen die zich in een mens afspelen. Nu reeds
weten wij dat sommige mensen niet voor sommige van hun daden verantwoordelijk
zijn, omdat zij door de Natuur bedeeld zijn met een denkend lichaam dat niet
naar behoren functioneert, zonder dat zij daaraan ook maar iets kunnen
verhelpen. Wij krijgen stilaan zicht op de extreme gevallen, zoals de criminally insane, mensen die wij
interneren in plaats van te bestraffen. Het is echter veel moeilijker om op een
correcte manier de daden te beoordelen van mensen die als redelijk of zelfs perfect
normaal voorkomen, maar die toch afschuwelijke misdaden begaan, of dat nu geweldpleging
is of witteboordencriminaliteit. Hopelijk brengt het veelbelovend
wetenschappelijk onderzoek ter zake enig licht in die zaak.
Hoe dat ook zij, wij moeten altijd de vraag naar goed en
kwaad op de beide niveaus bekijken. Steeds moeten wij de concrete en
onmiddellijke gevolgen bekijken, hier en nu, voor onszelf in de eerste plaats,
maar ook voor de anderen om ons heen en voor het leven op aarde in het
algemeen. Dat is op zichzelf al een hele opgave. Door ons eigenbelang af te
wegen tegenover dat van anderen en dat van het leven zelf, verruimen we het
perspectief al op een indrukwekkende manier.
Laten we een concreet voorbeeld nemen. Als ik een abonnement
neem om wekelijks naar het voetbal te gaan kijken, dan doe ik daarmee niemand
kwaad. Het is mijn goed recht, zeker als ik zelf het financieel kan dragen. We
moeten ons echter ook de vraag durven stellen of dat voldoende is als
motivering, namelijk dat ik er geen kwaad mee doe. Is er niets dat beter is dan
dat? Dat meer bijdraagt tot mijn eigen welzijn en eventueel dat van anderen, of
zelfs globaal gezien? En is het voetbal wel zo onschuldig als het eruit ziet?
Welke financiële belangen spelen daarin mee? Wie verdient eraan? Gebeurt alles
wel netjes, worden de belastingen wel betaald zoals het hoort? Wat met allerlei
afspraken en niet-sportieve belangen die de resultaten beïnvloeden? Wat met de
gezondheid en het evenwichtig leven van de spelers, gezien op de hele termijn
van hun leven? En als je bekijkt wat een belang het voetbal in de wereld nu heeft,
hoeveel geld er wordt aan uitgegeven, hoeveel tijd en energie we erin steken,
moeten we ons dan niet de vraag durven stellen: hebben we echt niets beters te
doen, individueel en collectief?
Wat zouden we met zijn allen niet kunnen doen om de wereld
te verbeteren met al de inspanningen die wij ons getroosten voor activiteiten
die toch niet als onze eerste prioriteiten kunnen gezien worden, individueel of
collectief!
Over het algemeen staan we niet stil bij dergelijke
kwesties. En als iemand daarover begint, halen we verveeld de schouders op. We
hoeven geen zedenprekers, we maken het zelf wel uit en de rest kan ons gestolen
worden. Maar zo komen we er niet.
Als we ons niet met zijn allen meer en beter inzetten voor
het verbeteren van de levensomstandigheden van alle leven op aarde, dan zullen
er talloze slachtoffers blijven vallen van perfect vermijdbare fatale omstandigheden,
zoals een gebrek aan drinkwater, hygiëne of voedsel.
Bovendien leidt een dergelijke onverantwoordelijke houding
ook tot onvrede met zichzelf. De mens is van nature zo geëvolueerd dat wij
allen sociale wezens zijn, die niet zonder elkaar voort kunnen. Dat besef zit
in onze genen ingebakken, wij zijn zo, of we het willen of niet. Wie niet leeft
volgens dat basisprincipe van het mens-zijn, kan onmogelijk een evenwichtig
innerlijk leven leiden. Wij hebben talloze voorbeelden om ons heen van mensen
die menen dat ze gelukkig kunnen zijn door rijkdom, eer of genot te verzamelen,
maar die doodongelukkig en fundamenteel ontevreden, angstig en gefrustreerd zijn.
Het is dus niet alleen zo dat we de dingen in een veel ruimer
perspectief moeten zien, we moeten ook rekening houden met onze condition humaine, met onze psychologie,
met ons innerlijk leven. Ook op dat vlak staat de wetenschap nog niet heel ver.
Wij weten eigenlijk niet goed wat ons gelukkig maakt, wij hebben geen verstand
van onszelf of anderen gelukkig te maken. En dus grijpen we meestal naar
gemakkelijkheidsoplossingen of kunstmatige middelen om ons verlangen naar geluk
te bevredigen. Je voelt je rot? Ga eens goed uit, eet en drink en rook en snuif
en spuit, ga naar het voetbal kijken of beklim een berg, ga op vakantie, maak
een verre reis, koop een Picasso, of een koi Maar dat brengt allemaal ten
hoogste tijdelijk soelaas, het bevredigt niet te gronde en dus blijft er diepe
onvrede, frustratie en onbehagen, die ons verhinderen gelukkig te zijn.
Ik ben ervan overtuigd dat wij alleen gelukkig kunnen zijn als
wij het ruimere perspectief zien en ernaar leven. Wanneer we dat doen, hebben
we geen alcohol nodig, noch de opwinding van een voetbalwedstrijd, noch een van
al die andere oppervlakkige genoegens die wij uitgedacht hebben. Enkel wanneer
wij kunnen zeggen dat wat wij doen waardevol is voor onszelf, voor anderen,
voor het leven hier op aarde, kunnen wij echt vrede vinden. Wanneer wij zo
proberen te handelen, zullen wij onvermijdelijk ontdekken dat wij als mens niet
afhankelijk zijn van enige macht of kracht buiten onszelf. Dat zal ons
bevrijden van religieuze of ideologische waanideeën en hun individuele en maatschappelijke
schadelijke gevolgen en ons sterken in een terecht en verantwoord zelfbewustzijn.
En dan kunnen wij volop genieten van al het goede en schone dat de Natuur en
het Leven en ook onze menselijke samenleving ons bieden.
Soms herken je in de wolken, de bergen of in de natuur afbeeldingen
van iets anders, zoals een gezicht, of een dier. Een lezer met een (te) groot
vertrouwen in mijn kennis vroeg me of ik de naam van dat verschijnsel kende.
Nee, maar ik wou het wel eens opzoeken.
Sinds ik jaren geleden in de The New Yorker een lovend artikel las over een (toen) nieuw
zoekprogramma, gebruik ik, zoals miljarden anderen, dagelijks Google. Je typt
gewoon: seeing faces en meteen vult Google
zelf aan: in things en verwijst je
zonder aarzelen naar die andere schat van informatie, Wikipedia, s.v. pareidolia. Er is ook
een Nederlandstalige versie, klik gewoon op Nederlands in de lijst van de
talen links bij het Wikipedia-artikel. Van Dale heeft geen weet van die term.
Zo simpel is het. Als je dus nog eens iets niet weet, dan
kan je het zo zoeken. Maar je mag het ook altijd aan mij vragen. Als ik het
antwoord weet, dan kan ik je trots antwoorden en ik houd er nog een goed gevoel
aan over, iedereen content. Weet ik het niet, dan beschouw ik dat als een
uitdaging en ik zet me meteen aan het zoeken, want vaststellen dat ik iets niet
weet vind ik vervelend en daarop betrapt worden nog veel vervelender. Bovendien
ben ik mateloos nieuwsgierig En zo leren we allemaal bij.
Categorie:wetenschap Tags:wetenschap
14-06-2012
Fluisterend atheïsme
Atheïsme in Vlaanderen Je kan het vergelijken met andere min
of meer welmenende maar marginale groeperingen, zoals de Groenen, Gaia of de
voorstanders van euthanasie. En toch is het ongetwijfeld ook hier zo, dat een zeer
groot aantal Vlamingen helemaal niet meer in een god gelooft; volgens Wikipedia
en andere bronnen is dat al ruim meer dan zestig procent, zoals in de meeste Noord-Europese
landen. Bij de hoger opgeleiden stijgt dat tot meer dan negentig procent. Het
aantal Vlamingen dat kerkelijk is, is ondertussen gedaald tot ongeveer drie procent,
een van de laagste cijfers ter wereld.
En toch hoor je niemand hardop zeggen dat hij of zij atheïst
is. Ik vernam onlangs nog het verhaal van een oudere vrouw die aan haar leraar
in het deeltijds kunstonderwijs terloops bij de bespreking van een werk dat ze
aan het maken was, bekende dat ze atheïst was; toen hij haar zei dat hij dat
ook was, begonnen ze spontaan hun gesprek al fluisterend verder te zetten, tot
hun eigen verbazing
Je kan in Vlaanderen alles zijn en dat ook bekennen, behalve
dat je atheïst bent, blijkbaar.
Van een kennis kreeg ik deze link toegestuurd naar een korte
toespraak door Richard Dawkins over atheïst zijn. Het is uiteraard in het Engels
en er zijn geen onderschriften.
N.B. Ik verneem van mijn correspondent Paul B. dat er wel degelijk onderschriften zijn, bij nazicht inderdaad ook in het Nederlands (Dutch). Dank je Paul!
Ik hoop dat je er toch eens naar luistert, het
is niet alleen interessant maar ook best grappig met momenten. Als je klikt op
het kleine schermpje in de rechter bovenhoek, krijg je een volledig scherm.
Geniet ervan!
oe
vaak ik hier al geschrevenheb over body and soul, over geest en stof, over materie en denken het is
niet te tellen. Het is dan ook een belangrijke vraag, misschien wel de meest fundamentele
die wij ons kunnen stellen, de eerste die we ons moeten stellen, die waar al
het andere van afhangt. Dat blijkt ook uit de geschiedenis van de filosofie:
alle filosofen hebben met deze kwestie geworsteld en ze blijven dat doen. Dat
is niet zonder reden: alles hangt er inderdaad van af, niet zomaar voor de
filosofen, maar voor elk van ons.
Wij zijn
denkende wezens. Dat is wat ons onderscheidt van al het andere leven, dat is
wat ons bijzonder maakt, machtig, heersers over de aarde, aan wie alles
ondergeschikt is. Als denken ons mens maakt, dan is het inderdaad wel erg belangrijk
te weten wat dat denken precies is.
Over ons
denkvermogen kunnen we heel veel zeggen, we kunnen het van alle kanten
bekijken. Maar het heeft ook iets ongrijpbaars: het is niet tastbaar, zoals de
materie. Wij hebben er geen enkele moeite mee om vast te stellen dat we denken,
het is zelfs veeleer zo dat we ons niet kunnen voorstellen dat we niet zouden
denken. Maar onze gedachten, hoe reëel ook, zijn vluchtig. Ze zijn er, maar ze
zijn niet materieel, bestaan niet uit materie en dat is vreemd, want wij zijn
gewoon om bestaan en zijn te verbinden met materie. Als iets niet materieel
is, wat is dat dan wel? Kan iets dat niet materieel is wel bestaan? Hoe dan
wel? Waaruit bestaat dat iets dan? Dat is de kern van de zaak.
Laten we
beginnen met de materiële wereld. Dat die bestaat, daar hebben we geen moeite
mee. We kunnen het vaststellen met onze zintuigen. We leven in die wereld, we
bewerken hem voortdurend, we voeden ons ermee, we maken er deel van uit. Het is
iets waar we niet aan twijfelen. Onze zintuigen kunnen ons soms parten spelen,
maar dat is veeleer uitzonderlijk. We hebben de wetenschap ontwikkeld en de
technologie en dat is voor ons een afdoend bewijs dat de materie werkelijk
bestaat. Wie daaraan twijfelt, loopt het gevaar gek te worden. Zeker, we kennen
niet het hele universum, er is veel dat we niet begrijpen, zowel in het uiterst
grote, zoals de sterrenstelsels en de grenzen van het universum en zijn
ontstaan, als in het uiterst kleine, zoals de elementaire deeltjes waaruit
alles is samengesteld en hoe die functioneren. Maar we vertrouwen erop dat alles
op een min of meer ordelijke manier ineen zit en dat wij stilaan ontdekken hoe.
De materie bestaat en ze is niet chaotisch.
Ons denken
is even reëel, maar het is niet materieel, dat is ook duidelijk voor ons. Maar
een gedachte kan je niet met een microscoop onderzoeken, je kan er geen
chemische proeven mee doen, je kan ze niet optellen en aftrekken. Gedachten
zijn anders, het zijn geen dingen. De mensen hebben dat altijd al geweten en ze
hebben dat proberen uitdrukken in beelden, maar dat is altijd al een lastige
opgave gebleven. Opvallend is, dat gedachten alleen bij levende wezens, en dan
vooral bij mensen voorkomen. Wij ontdekken geen gedachten wanneer we het
universum onderzoeken, noch wanneer we in iemands hersenen kijken. We stellen wel
vast dat iemand denkt, met behulp van ingewikkelde apparatuur, maar wat iemand
denkt, dat is veel moeilijker, zelfs onmogelijk. Recente technologische ontwikkelingen
lijken daarin wel te slagen, maar dat is maar een indruk, maar daarover later
meer. Laten we voorlopig vaststellen dat de materie en het denken allebei
evident zijn, maar dat ze fundamenteel van elkaar verschillen.
Dan dringt
zich meteen deze vraag op: wat hebben die twee met elkaar te maken?
Ook op deze
vraag zijn er talloze antwoorden bedacht. Het is pas naar het einde van de
twintigste eeuw toe, dat men stilaan is beginnen inzien dat ze wel degelijk met
elkaar te maken hebben, op een onlosmakelijke manier. Daarvoor was de
overheersende opvatting dat er in de mens ergens een geest aanwezig was, een
ziel, een verstand, een bewustzijn dat voor het denken zorgde, binnen in een
materieel lichaam. Maar dat is natuurlijk het probleem alleen maar verschuiven:
wat is die geest dan? Wat is een ziel? Wat is het bewustzijn, het verstand? Het
zijn maar woorden, waarmee we het denken aanduiden. Door er een naam op te
plakken, hebben we niets meer gezegd. Door te stellen dat er geestelijke
dingen zijn, zoals er materiële dingen zijn, los je niets op, want het bestaan
van die geestelijke dingen blijft even onduidelijk, even ongrijpbaar als het
denken zelf.
Het probleem
verschijnt in al zijn scherpte als we de vraag stellen of het geestelijke kan
bestaan zonder het materiële. Vroeger dacht men van wel. Het geestelijke heeft
niet die typische kenmerken van het materiële, zo dacht men, het is namelijk niet
onderhevig aan verval. Men zag het als een pure, zuivere, eeuwige wereld, die
werkelijk bestond en die de grond en het einddoel was van alles. Er waren
zuiver geestelijke wezens, zoals engelen en duivels, of de zielen van de
overleden (of nog niet geboren) mensen; en er was God. Er was dus een
parallelle wereld, naast of onder of boven de materiële. Op die gedachte is zowat
heel onze beschaving gebouwd.
Er zijn
altijd mensen geweest die daarmee geen vrede namen. Zij voelden aan dat dit
wereldbeeld niet accuraat was. Zij legden er de nadruk op dat geest en materie
niet los van elkaar kunnen gezien worden. Er zijn maar gedachten als iemand ze
denkt. Als er helemaal niemand zou zijn, zou er niet gedacht worden en zou er
ook helemaal geen geestelijke wereld zijn. De gedachten zijn dus
onvoorwaardelijk verbonden met mensen die ze denken. Louter geestelijke wezens
bestaan dus niet, kunnen niet bestaan. Die heldere filosofische gedachte is men
ook gaan toetsen in de praktijk en men heeft vastgesteld dat een mens, om te
kunnen denken, hersens nodig heeft. Als die goed functioneren, verloopt dat
denken meestal vlot. Als je iemand een dreun op zijn kop geeft, merk je meteen hoe
het denken onlosmakelijk verbonden is met de materie. De medische wetenschap
heeft die band verder onderzocht en zo zijn we tot de vaststelling gekomen dat het
denken volledig afhankelijk is van het lichaam, waarbij de hersenen de
belangrijkste rol spelen. Elke beschadiging van de hersenen heeft
onvermijdelijke en drastische gevolgen voor het denken, dat is nu wel
duidelijk.
De gevolgen
voor ons wereldbeeld zijn ingrijpend. Als er geen denken is zonder een persoon
die denkt, dat wil zeggen een lichaam dat behoorlijk functioneert, dan kunnen
er ook geen zuivere geesten zijn die denken zonder lichaam. Geen engelen,
duivels, heiligen in de hemel, zieltjes die branden in het vagevuur of de hel,
geen God, Vader, Zoon, Heilige Geest, Moeder Maria. Ook in de mens is er dan
geen geest. Denken is een activiteit van een levende mens; het is zelfs zo
dat een levende mens die niet denkt, niet als een mens beschouwd wordt, maar
als een plant.
Er is dus
geen denken zonder materie. Maar dat wil niet zeggen dat denken materie is. De
materie is een noodzakelijke voorwaarde, daarzonder kan er niets zijn. Maar die
materie is wel tot veel in staat.
Laten we
weer bij het begin beginnen. De materie neemt vele vormen aan, microscopisch en
macroscopisch. Maar alles wat er is, is samengesteld uit identieke partikeltjes,
alleen de samenstelling verschilt. Die samenstelling kan voortdurend
veranderen, zelfs zeer ingrijpend. De meest spectaculaire vorm die de materie
kan aannemen, is het leven. Miljarden jaren geleden heeft de materie hier op
aarde een minuscule verandering ondergaan, waarbij bepaalde configuraties van
scheikundige elementen erin slaagden om een vorm aan te nemen die zij enige
tijd konden behouden in de omgeving en die zichzelf kon reproduceren. Het
verschil met elementen die chemisch op elkaar inwerkten en die lijdzaam de krachten
in hun omgeving ondergingen, was aanvankelijk zeer klein. Water transformeert
beneden het vriespunt in wonderbaarlijke ijskristallen. Nog andere elementen nemen
even fantastische vormen en kleuren aan. Maar levende cellen gaan zelf op zoek
naar wat hen kan helpen om te bestaan, te blijven bestaan en, als dat niet
mogelijk is, zichzelf voort te planten.
Eens er
leven is, begint ook de concurrentiestrijd om het overleven. De overwinnaars
zijn de cellen of groepen van cellen die het meest aangepast zijn aan de
omgeving. Zij floreren, de andere verdwijnen. Als dat proces lang genoeg doorgaat,
krijg je uiteindelijk de wereld die wij nu om ons heen zien. Leven en vooral
overleven is dus een kwestie van zich aanpassen aan de natuur, zich ermee
voeden, bescherming zoeken tegen gevaar, zowel van de natuurelementen als van
andere levende wezens. Dit heeft geleid tot een bonte verscheidenheid van levensvormen
die op een of andere manier beter waren dan andere. Schildpadden hebben een schild
ontwikkeld, kevers een beschermend pantser, vogels en sommige insecten kunnen
vliegen, vissen kunnen onder water ademen. Alle levende wezens hebben iets dat
op onze hersenen lijkt, een zenuwcentrum waar de lichamelijke activiteit
gecoördineerd wordt, waar het denken gebeurt. Leven is denken. Zonder denken
kan een individu niet overleven. Denken is een overlevingsstrategie.
Al wat
leeft, denkt dus. Denken is een activiteit van levende materie. Zonder te
denken kan levende materie niet overleven. Maar zonder materiële ondersteuning is
ook het denken niet mogelijk. Wanneer ons lichaam zichzelf niet meer kan in stand
houden en ook alle externe hulp niet meer baat, eindigt ook het denkproces.
Soms begeven de hersenen het nog voor de rest van het lichaam. Dat blijkt voor
de moderne mens de grootste bedreiging te zijn: vele lichamen zijn uiterlijk
nog in vrij goede staat, maar de werking van hun hersenen gaat snel achteruit,
met tragische gevolgen voor zichzelf en hun omgeving. Een duidelijker bewijs
voor de onverbrekelijke eenheid van lichaam en geest, van materie en denken is
er niet.
Eenmaal wij ervan
overtuigd zijn dat denken en leven één zijn, dat denken een activiteit is van
levende materie, moeten we er toch nog voortdurend op letten dat we dat
fundamenteel inzicht niet meer loslaten. Ideeën en gedachten bestaan niet echt,
ze zijn maar reëel wanneer iemand ze denkt. We kunnen ze neerschrijven, maar
als niemand ze leest, zijn ze dood. Gedachten zijn maar gedachten, we mogen
ze niet verwarren met de werkelijkheid. Bestaat de zwaartekracht echt? Ja en
neen. Op zichzelf gezien bestaat ze niet, het is maar een idee dat wij mensen
hebben. Wat er echt is, dat zijn de dingen en die zijn zwaar en trekken elkaar
aan. Zwaartekracht is een eigenschap die mensen toeschrijven aan de dingen, in
een voorlopige poging om te begrijpen hoe ze werken. Onze ideeën over de dingen
zijn niets in vergelijking met de dingen zelf. Maar we hebben ze wel nodig om
de dingen te begrijpen.
Men zou
kunnen zeggen dat alles twee aspecten heeft, dat we alles kunnen bekijken enerzijds
als materie en anderzijds vanuit het denken. Dat is juist, op voorwaarde dat we
altijd de twee aspecten tegelijk bekijken en dat is vaak problematisch.
Neem nu het
universum. Als we dat louter materieel bekijken, dan is dat een massa
elementaire deeltjes die er zomaar zijn, in allerlei configuraties, een totaal
zinloze zaak, zolang er niemand is om ernaar te kijken. Vanaf het ogenblik dat
er leven is en dus ook denken, verandert dat essentieel. Plots wordt die
zinloze materie een leefbare wereld voor het leven dat erin leeft. Keer het om:
als er alleen maar gedachten zijn, maar geen materie, wat heeft dat voor zin? Er
kan geen denken zijn als er niet iemand of iets is dat denkt noch iets om aan
te denken. En zo is het met alles. Je hebt steeds de twee nodig, materie en
denken, vanaf het ogenblik dat er leven is.
Als er geen
leven is, is er nog wel materie, maar niemand om ze waar te nemen en erover na
te denken. Zo is het lang geweest, voor hier op aarde het leven ontstond. Zo
zal het ook weer zijn als het leven hier op aarde uitsterft, tenzij wij verhuizen
naar een andere planeet als onze Zon ontploft en uitdooft. Misschien is er nog
ander leven in het Universum, maar de kans is klein dat wij daar ooit iets
zullen van merken, zo enorm zijn de dimensies van ruimte en tijd.
Spinoza was
de eerste moderne filosoof die benadrukt heeft dat de wereld één is, dat er
geen aparte geestelijke wereld bestaat. Er is een Universum, dat is letterlijk alles.
Wij mensen kunnen dat ervaren met ons lichaam, waarin onze hersenen de
belangrijkste rol spelen, door het ons mogelijk te maken om te denken. Wij
ervaren alles om ons heen niet als domweg materieel, maar als zinvolle en uitdagende
materie. Wij koppelen ons denken aan de materie. Er is dus inderdaad een aspect
materie en een aspect denken, maar wij mogen nooit vergeten dat het ene niet
zonder het andere kan. We maken wel eens de vergelijking met een muntstuk,
waarvan materie en geest de twee aspecten zijn, de twee kanten van de munt.
Elke vergelijking gaat mank, maar deze is in die zin verhelderend, dat je geen
munt kan hebben met slechts één kant, er is altijd een andere kant. Er zijn
geen dingen die louter tot het aspect denken behoren, zoals ideeën of
gedachten, er is altijd een materiële iemand nodig om ze te denken in een
materiële context. Zonder denkend levend wezen zijn er geen gedachten. Zonder
materie is er geen denkend wezen. Het Universum, de Natuur, of God bestaat uit
alles wat er is: materie, leven, denken, gedachten, tijd, alles, maar alles
samen, nooit opgedeeld.
Laten we
stilaan tot onze conclusie komen. De materiële wereld bestaat en die materie
neemt vele vormen aan; hier op aarde is er zo ook leven ontstaan. De
overlevingsdrang en de concurrentie hebben voor de diversiteit van het leven
gezorgd. De mens is de soort die het verst gevorderd is in de ontwikkeling van de
hersenen en van het denken als overlevingsstrategie. Denken doen wij zolang ons
lichaam dat mogelijk maakt. Als dat lichaam onze hersenen niet meer in stand
houdt, is het met ons denken gedaan. Ons denken hoort bij ons lichaam. Ons
lichaam is sterfelijk en dus ook ons denken. Dan is het aan anderen om op hun
beurt te leven en te denken. Dat is het finale antwoord op de fundamentele
vraag.
Categorie:levensbeschouwing Tags:filosofie
08-06-2012
Goethe's Harzreise im Winter - Brahms' Alt-rapsodie
Winterreis in het Harzgebergte
Harzreise im Winter
Johann Wolfgang von Goethe
(1749-1832) schreef dit gedicht na een reis in het Hartzgebergte, in het hertogelijk
gevolg. Het jachtgezelschap van de hertog moest soelaas brengen voor de voortdurende
grote hinder die de boeren in de streek ondervonden van de everzwijnen. Bij het
ochtendkrieken van 29 november 1777 trok hij gans alleen de Harz in, bij bar
slecht weer. Hij bezocht er eenvoudige lieden, die men voor nederig houdt,
maar die gewis voor God de hoogsten zijn!, zoals hij kort daarna in een brief
aan Frau von Stein schreef. Zijn tocht voerde hem op 3 december 1777 ook naar een
jonge theoloog uit Wernigerode, Friedrich Victor Leberecht Plessing (1749-1806).
Die had aan Goethe, de auteur van Das
Leiden des Jungen Werthers, een brief geschreven waarin hij zich
hartstochtelijk herkent in de figuur van de sentimentele tragische figuur van
de romanheld, zoals zoveel anderen trouwens. Goethe, die zich verzette tegen
die morbide rage, bezocht de jongeman anoniem. Op 10 december 1777 besteeg Goethe
met grote inspanningen de Brocken, een ervaring die een overweldigende indruk
op hem maakte. Het Harzgebergte is rijk aan metalen, die de rotsen dooraderen.
Johannes Brahms (1833-1897) koos de
middelste strofen (5-7) van dit bekende gedicht van Goethe uit voor zijn aangrijpende
Rhapsodie für eine Altstimme, Männerchor
und Orchester opus 53, die rond 1869 ontstond. De tekst begint
met Aber abseits wer ist's? en
eindigt met neben dem Durstenden in der
Wüste!Dat is meteen
ook het meest melancholische en pessimistische gedeelte. De eerste twee strofen
worden gebracht door de contra-alt en het orkest; voor het laatste gedeelte sluit
het vierstemmig mannenkoor zich daarbij aan. Het werk is ontstaan kort na het Ein Deutsches Requiem en is er nauw mee
verwant in stijl en vorm. In hetzelfde jaar 1869 zette Brahms eerst een andere tekst
van Goethe op muziek, Rinaldo, eveneens
voor solo, koor en orkest. De alt-rapsodie was een huwelijksgeschenk voor
Julie, een dochter van Robert Schumann en diens vrouw, Clara Wieck, met wie
Brahms levenslang bevriend bleef. Pauline Viardot zong de première in Jena in
1870. In de volgende jaren was het vooral Amalie Joachim, de echtgenote van de
vioolvirtuoos Joseph Joachim, die het bekend zou maken. Dit werk van Brahms wordt
heden ten dage niet erg vaak uitgevoerd, wellicht wegens de hoge kosten: een soliste,
vol orkest en mannenkoor voor een compositie van toch veeleer bescheiden omvang:
10 tot 15 minuten, al naargelang de uitvoering. Opnames zijn er daarentegen in
overvloed, met alle beroemde alten: Marion Anderson, Dame Janet Baker, Stephanie
Blythe, Dunja Vejzovik, Christa Ludwig, Marilyn Horne, Aafje Heynis, Brigitte
Fassbänder, Marjanna Lipovsek, Kathleen Ferrier, Jessye Norman, Nathalie
Stutzmann, om slechts enkele belangrijke solisten te noemen. Op YouTube vind je
ettelijke uitvoeringen, waaronder deze van Christa Ludwig:
De volledige Duitse tekst vind je
hier: http://www.textlog.de/18820.html.
Een Nederlandse vertaling heb ik niet gevonden, ondanks ijverig zoeken. Omdat
ik eindelijk wel eens wou weten wat die mysterieuze altstem zingt, heb ik het
hele gedicht dan maar zelf vertaald. Ik vermoed dat ook wie een beetje Duits
kent, toch nog altijd zal gebaat zijn met een Nederlandse vertaling, die ook
nu weer pretentieloos is en vooral bedoeld om je te helpen het romantische Duits
te begrijpen. Veel luistergenot!
Daniel. B.
Schwarz, The First Modern Jew. Spinoza
and the History of an Image, Princeton UP, 2012, xv + 270 pp., hardcover, 30 (Amazon)
Dit boek is
alleen in het Engels verschenen en ik vermoed niet dat er snel een Nederlandse
vertaling zal volgen. Je kan dus voor uitvoerige besprekingen terecht in de
Engelstalige pers. Ik beperk me tot een persoonlijk leesverslag.
Het gaat de
auteur niet zozeer om de ideeën van Spinoza (nog maar eens) te analyseren en
samen te vatten, maar veeleer om te onderzoeken hoe die ideeën hebben nagewerkt
in onze cultuur, meer bepaald in de Joodse wereld. Dat is een ogenschijnlijk
beperkte benadering, maar zoals we weten: schijn bedriegt. De joodse
aanwezigheid in onze wereld is immers aanzienlijk en belangrijk en is vaak ook
representatief voor het geheel.
In het
eerste hoofdstuk krijgen we een boeiend overzicht van de vroegste reacties op
Spinoza, tijdens zijn leven en de jaren volgend op zijn overlijden en de
publicatie van de Opera Posthuma.
Mozes
Mendelssohn, de belangrijkste figuur van de joodse Verlichting, is het
onderwerp van het tweede hoofdstuk. Hierin komt vanzelfsprekend de befaamde
strijd over Spinoza en het Pantheïsme in de Duitse Verlichting uitvoerig aan
bod.
Berthold
Auerbach is ons (mij ) minder bekend. Hij was een joods romancier, een van de
meest populaire auteurs in het Duits van de 19de eeuw. Hij vertaalde
alles wat toen van Spinoza bekend was en schreef ook een biografische roman
over hem.
Met Salomon
Rubin gaan we nog dieper en verder in de joodse achtergrond, namelijk het Oost-Europese
joodse modernisme en de rol die Spinoza daarin als voorbeeld heeft gespeeld.
Een kijk op een stukje van onze intellectuele geschiedenis dat velen de ogen
zal openen.
Het vijfde
hoofdstuk belicht de figuur van Yosef Klausner en de soms tweeslachtige pogingen
van de joodse intellectuele en religieuze gemeenschap en de ontluikende joodse
staat Israel om Spinoza te recupereren of te verwerpen, al naar gelang het
geval.
Het laatste
hoofdstuk behandelt de bekende joodse, Jiddische auteur Isaac Bashevish Singer
en hoe die Spinoza in zijn oeuvre heeft verwerkt.
De Epiloog
behandelt de receptie van Spinoza in de 21ste eeuw.
Ik heb dit
boek, de uitwerking van een doctoraal proefschrift, met veel genoegen gelezen.
Het is uitstekend geschreven en heel toegankelijk voor een ruimer publiek,
gesteld dat er enige belangstelling is voor het ideeëngoed van Spinoza. Op elke
bladzijde blijkt namelijk dat het modernisme van Spinoza voor heel veel
mensen door de eeuwen heen en in alle landen een openbaring is geweest, een
revolutionaire ervaring, een uitdaging voor alle traditioneel denken. Spinoza
heeft het leven en het denken van talloze mensen grondig veranderd. Hij is voor
velen dan ook een model geworden, een icoon, waarmee ze hun eigen radicaal
denken hebben verbonden. Dit wordt door de auteur op een historisch correct
onderbouwde en intellectueel en literair intrigerende wijze overtuigend aangetoond
in dit boek.
Zo kunnen we
over Spinoza op vele wijzen bijleren. Hier gebeurt dat niet door een studie van
de filosoof zelf, maar door een gedreven onderzoek naar zijn receptie in onze
cultuur, aan de hand van maar zeker nooit beperkt tot de joodse gemeenschap en
joodse prominenten in onze beschavingsgeschiedenis. Dit is een zeer waardevolle
bijdrage tot de steeds groeiende literatuur over zo niet de belangrijkste, dan
toch de meest fascinerende van alle filosofen.
Categorie:levensbeschouwing Tags:filosofie
06-06-2012
Spinoza's Korte Verhandeling eenmaal, andermaal
Wie erin
slaagt om een werk van Spinoza te noemen, zal het allicht bij de Ethica houden. Dat is ook zijn hoofd- en
meesterwerk, dat in 1677 kort na zijn dood werd gepubliceerd in de Opera posthuma. Rond 1850, bijna twee
eeuwen later, duiken dan twee manuscripten op van een tot dan toe onbekend werk
van Spinoza, een uit de zeventiende eeuw en een uit de achttiende. Het zijn vertalingen
in het Nederlands, door een onbekende, van een Latijnse tekst: Korte Verhandeling van God, de Mensch en
deszelvs Welstand. Spinoza heeft de KV, zoals men die is gaan noemen,
waarschijnlijk rond 1660 geschreven ten behoeve van vrienden en leerlingen, om
een eerste keer zijn gedachten op papier te zetten. Het duurde tot 1899 voor er
een vertaling in (toen) modern Nederlands kwam (Willem Meijer). In 2011
verscheen dan eindelijk een moderne versie voor onze tijd, van de hand van Jan
Knol, de Nederlandse predikant die al een drietal inleidende boekjes schreef
over Spinoza: En je zult Spinazie eten (2006),
Spinoza uit zijn gelijkenissen en
voorbeelden (2007), Spinozas
intuïtie (2009). Het is een zeer verzorgde gebonden uitgave door Uitgeverij
Wereldbibliotheek die vroeger ook al de andere werken van Spinoza in
Nederlandse vertaling uitbracht. De vertaling staat op de rechterpaginas, de
noten op de linkse. De vertaling is vlot maar tekstgetrouw, de noten
verhelderend maar zonder de aandacht af te leiden van de tekst zelf. De noten
hadden wel uit een grotere corpsgrootte mogen gezet zijn, er is plaats te over
op de meeste bladzijden; waarom die niet nuttig gebruiken?
Spinoza, Korte verhandeling over God, de mens en zijn geluk, hertaald en
bezorgd door Jan Knol, Wereldbibliotheek, Adam, 2011, 232 blz., 22,90
Tot mijn
niet geringe verbazing verscheen nog hetzelfde jaar een tweede versie:
Spinoza, Korte verhandeling van God, de mens en zijn welstand, parallelle
uitgave, redactie en hertaling door Rikus Koops, met een voorwoord van Wim
Klever, Parthenon - Almere, 324 blz., paperback 29,90, gebonden 39,90
Ook deze
publicatie werd enthousiast onthaald in Spinoza-kringen en niet zonder reden.
Het gaat immers niet alleen om een uitstekende omzetting in hedendaags
Nederlands. Parallel op de spiegelbladzijde krijgen we naast de 17de-eeuwse
tekst de goed geannoteerde hertaling. De oorspronkelijke tekst is integraal
weergegeven met alle voetnoten, margeteksten en appendices. De hertaling komt
met nuttige en vaak noodzakelijke aantekeningen. Er is ook een uitgebreide begeleidende
tekst waarin het belang en relevantie van de Korte Verhandeling wordt besproken,
en waarin bijkomende gegevens worden aangereikt over de ontdekking, de
samenstelling en het ontstaan van de tekst. Een schematische vergelijking met
de Ethica is een uitstekend hulpmiddel bij het bestuderen van de ontwikkeling
van Spinoza's denken.
80 pagina's van deze publicatie kan je gratis inkijken. De auteur/hertaler heeft een website opgezet rond zijn werk en daar kan je een gedeelte van de tekst
ophalen. Er is ook een forum waar geïnteresseerden met elkaar kunnen
overleggen, maar dat zit nog in zijn beginstadium, er zijn nog niet veel
reacties. Rikus Koops is nu begonnen met een stelselmatige meer uitgebreide
toelichting per hoofdstuk van de KV en dat is echt wel nuttig. Ook die teksten
kan je lezen op de website: http://www.overspinoza.nl/.
Ik kan niet
anders dan deze beide publicaties en de website van harte aan te bevelen. De
geïnteresseerde lezers kunnen een keuze maken uit de beide versies, waarbij de
aanwezigheid van de oorspronkelijke tekst zeker als een meerwaarde zal
beschouwd worden.
de begrafenis van God: Herman Philipse over godsdienstfilosofie
Herman
Philipse (°1951) is niet de eerste de beste. Hij studeerde filosofie in Leiden,
Oxford, Parijs en Keulen en doceerde in Leuven, Leiden en Utrecht, waar hij nu
vast aan verbonden is. Hij schreef een halve boekenkast vol, levert geregeld bijdragen
over actuele onderwerpen in het NRC Handelsblad en is columnist voor het
televisieprogramma Buitenhof. Hij
staat bekend als atheïst. Ik besprak hier zijn Atheïstisch manifest, dat een klassieker is in ons taalgebied.
Toen ik bij
mijn jongste bezoek aan de rijke bibliotheek van het Hoger Instituut voor
Wijsbegeerte van de Leuvense Universiteit bij de recente aanwinsten een nieuw
boek van hem zag, heb ik geen ogenblik geaarzeld.
Herman Philipse, God
in the Age of Science? A Critique of Religious Reason, Oxford UP, 2012,
xvii + 372 pp., hardcover, 50
Eerst een woordje
over het boek als boek: een stevige gebonden uitgave, kleurrijke en smaakvolle
stofwikkel, goed papier, scherpe en heldere druk, maar helaas een veel te
kleine letter! Voor die forse prijs had men toch wel die enkele bladzijden meer
mogen bieden die een meer aangename corpsgrootte hadden meegebracht. Jammer!
Herman
Philipse heeft ervoor gekozen om zijn kritiek op het theïsme uit te werken als
een commentaar op het werk van een van zijn belangrijkste hedendaagse
vertegenwoordigers, Richard Swinburne (°1934), professor in Oxford. Dat is een
verantwoorde methode, temeer daar de auteur zelf voortdurend aspecten aanbrengt
die Swinburne eventueel zou kunnen vergeten zijn of onbelangrijk vindt. We
krijgen dus een optimale voorstelling van het theïsme, de opvatting als zou er
een God bestaan. De refutatie van die voorstelling mag dan ook als exhaustief beschouwd
worden.
Die kritische
werkwijze heeft wel het emotionele nadeel dat ze intrinsiek negatief is: Swinburne
stelt iets voor, Philipse onderzoekt het en breekt het (tot op het bot) af. Na
bijna vierhonderd bladzijden begint dat te wegen. Vaak heb ik ook gedacht dat
onze auteur zijn poer verschiet op klein wild: ik kende Swinburne niet, en op
grond van de citaten, toelichtingen en kritieken in dit boek heb ik helemaal
niet de neiging gekregen om iets van hem te lezen. Hij lijkt mij een fossiel overblijfsel
te zijn van een christelijke apologetiek die ik zelfs in mijn prille jeugd als baarlijke
nonsens verwierp. Al zijn wetenschappelijke inkleding vermag niet de weeë geur
van wierook en het gedempte licht van gotische glasramen te maskeren.
De
afrekening, want dat is het wel, met Swinburne en met het theïsme, de redelijke
verantwoording van het geloof in God, is radicaal en definitief. Ik kan me niet
voorstellen dat er één weldenkend mens is die na het lezen van dit boek nog zou
durven stellen dat er een redelijke verantwoording kan zijn van het geloof in
God. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat er geen mensen meer zullen geloven. Ik
vrees dat geen enkele gelovige, indien zij dit werk al zouden ter hand nemen,
wat ik niet veronderstel, of het zouden uitlezen, wat ik sterk betwijfel, op
basis van dit boek overtuigd atheïst zal worden, zoals Philipse in zijn besluit
nochtans vereist. Gelovigen geloven niet op filosofische gronden en verlaten
dus hun geloof niet omwille van filosofische argumenten. Theïstische filosofen
en theologen poneren hun stellingen niet op filosofische gronden, ze gebruiken
enkel de filosofie om hun geloof te bewijzen. Philipse heeft hier overtuigend aangetoond
dat dit niet mogelijk is, maar hij heeft daarmee enkel diegenen overtuigd die
al overtuigd waren; zijn tegenstanders zal hij misschien imponeren, maar of ook
maar één van hen ook maar één ogenblik zal aarzelen?
Dit is geen
gemakkelijke lectuur, het is vooral geschreven voor vakmensen en voor de (zeer)
geïnteresseerde leek. Vooral het gebruik van formules uit de formele logica
zullen sommige lezers afschrikken, ten onrechte, want ze spelen geen dragende
rol in de argumentatie (en hadden dus evengoed kunnen weggelaten worden) en
zijn bovendien zelfs voor leken met enige moeite begrijpelijk. Filosofie op een
hoog niveau zoals bedreven in dit boek heeft soms iets komisch. Je leest een lange
en ingewikkelde argumentatie en plots gaat het licht aan: bedoelt ie maar dat?
Gemeenplaatsen worden door filosofen wel eens verpakt in een taal die nog
nauwelijks verstaanbaar is. Het kan zijn dat dat ironisch bedoeld is, maar of
dat ook zo overkomt? Zo kan men het argument dat mensen sterfelijk zijn overtuigend
illustreren door aan te geven dat alle mensen die er ooit geweest zijn al
gestorven zijn, evenals alle voorouders van de mens, evenals alle leven dat er
ooit geweest is, maar in feite stampt men een open deur in: niemand moet ervan
overtuigd worden dat de mens sterfelijk is, toch?
Nu ik het
boek uit heb, blijft er een licht maar knagend gevoel van geïrriteerde frustratie
achter. Professor Philipse heeft ongetwijfeld een indrukwekkende bijdrage
geleverd in de discussie over het bestaan van God. Hij heeft werk geleverd dat
niet meer moet worden overgedaan (al zal dat niemand tegenhouden). Maar bij de
gelovigen zal ongetwijfeld niemand zich laten imponeren: gelovigen zijn niet
aan twijfel onderhevig, onder zou men het geen gelovigen noemen. En wie niet
gelooft, moest niet meer overtuigd worden. Maar wie al atheïst is, zit wel gespannen
te wachten op de inbreng van geniale auteurs als Herman Philipse om hun
overtuiging op een positieve manier te verhelderen, om de gevolgen van hun
opvattingen voor zichzelf en voor anderen te beschrijven, om van een negatief niet-theïsme
te komen tot een beredeneerd en doordacht positief humanisme of naturisme. De
niet geringe, ja overweldigende inspanningen die professor Philipse zo evident
en magistraal heeft besteed aan het definitief bestrijden of zelfs begraven van
het theïsme had hij mijns inziens misschien beter besteed aan wat zijn echt magnum opus had kunnen zijn: een hart
onder de riem voor overtuigde atheïsten, die meer nood hebben aan een
verkenning van het terrein dat voor hen ligt dan aan een afrekening met het moeras
waaruit ze zich met veel moeite hebben bevrijd.