mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
30-01-2017
En toch beweegt ze! Foucaults slinger.
En toch beweegt ze!
Het gezegde gaat terug op een uitspraak die Galileo Galilei (1564-1642) zou gedaan hebben na afloop van zijn ondervraging door de Inquisitie, waarbij hij onder dwang zijn eigen theorieën afgezworen had over de bewegingen van de hemellichamen. Eppur si muove! We hebben geen historische zekerheid over die uitspraak. Ze duikt voor het eerst op op en schilderij uit 1643 of 1645, dus kort na de dood van Galilei, wat erop lijkt te wijzen dat de anekdote al bekend was tijdens zijn leven.
Galilei was een aanhanger van de theorie van Copernicus (1473-1543), de man die tegen de gangbare opvattingen in beweerde dat de aarde niet het middelpunt is van het universum, maar een van de planeten van ons zonnestelsel. Die theorie gaf een sluitende verklaring voor de waarnemingen die men deed van de bewegingen van de planeten. Hij zag in dat de schijnbare bewegingen van de planeten en van de zon en van de maan veroorzaakt werden door de bewegingen van de planeten om de zon en de draaiende beweging van de aarde om haar as. Die ideeën formuleerde hij al in 1514, maar pas na zijn dood verscheen zijn boek dat zijn theorie uiteenzette.
Sinds de oudheid waren er verschillende opvattingen over ons zonnestelsel, ook theorieën die uitgingen van een bolvormige aarde die om haar as draait en een beweging om de zon maakt. Maar de gangbare opvatting was die van Aristoteles en Ptolemaeus, die de onbeweeglijke aarde centraal stelden, en alle andere hemellichamen daaromheen lieten draaien. Het christendom nam die opvatting over, en vond in de Bijbel enkele obscure passages die dat leken te bevestigen. Iedereen die dan een andere opvatting verdedigde, viel daarmee ook de onaantastbare Schrift aan, het absoluut ware Woord van God zelf. Dergelijke ketters konden op de brandstapel belanden, niet omdat ze een of andere wetenschappelijke theorie verdedigden, maar omdat ze het gezag van de Bijbel in vraag stelden. De Bijbel zegt echter nergens dat de zon om de aarde draait, doch enkel dat God op miraculeuze wijze de beweging van de zon kon veranderen, wat evengoed mogelijk is in een stelsel waarbij de zon in het centrum staat als in een stelsel waarbij de aarde het middelpunt is.
De theorie van Copernicus was ‘slechts’ dat: een theorie. De bewijzen werden geleverd door de waarnemingen, en door de voorspellende kracht van de theorie. Het duurde nog eeuwen voor men al de wiskundige bewijzen kon leveren voor het fundamentele inzicht van Copernicus. Ondertussen zocht men ook naar experimenten die men hier op aarde kon doen om bijvoorbeeld aan te tonen dat de aarde wel degelijk om haar as draait. De ‘beweging’ van de zon lijkt immers op het tegendeel te wijzen.
Het is verbazingwekkend dat ondanks de enorme vooruitgang van de wetenschap sinds Copernicus’ tijd niemand erin geslaagd was een dergelijk experiment te bedenken en tot een goed einde te brengen. Die eer komt toe aan Léon Foucault (1819-1868). Hij studeerde aan de betere scholen van Parijs en werd laboratoriumassistent, maar behaalde nooit de vereiste diploma’s voor een academische functie. Hij was vooral een uitstekend ingenieur met een diep aanvoelen van de fundamentele natuurwetten en een uitstekend oog voor de praktische toepassingen daarvan.
Zijn idee was uiterst eenvoudig. Hij hing een gewicht op aan een draad op een manier die de frictie van de ophanging zoveel mogelijk uitsluit, zodat het lijkt alsof de slinger zich vrij beweegt in de ruimte en de slingerbeweging zo goed als niet beïnvloed wordt door de draaiende beweging van de aarde. Na een aantal experimentele opstellingen bij hem thuis kwam hij tot het verwachte resultaat: de slingerbeweging bleef in hetzelfde vlak, terwijl de aarde daaronder bewoog. Dat gaf de schijnbare voortschrijdende beweging van de slinger tegenover een onbeweeglijke aarde; maar aangezien er geen kracht aanwezig was om die schijnbare beweging van de slinger te verklaren, moet het wel de aarde zijn die beweegt, Q.E.D. Dat was op 6 januari 1851.
Daarmee was de theorie weliswaar bewezen, maar het was natuurlijk noodzakelijk om een mathematische formule te vinden die het verschijnsel definieert in algemene termen, voor alle plaatsen op aarde. Het is immers zo dat het experiment andere resultaten geeft naargelang de breedtegraad. Als men het gewicht van de slinger voorziet van een punt en onder de slinger zand op de grond legt zodat die punt een lijn trekt in het zand, zal de slinger een reeks lijnen trekken die voorschrijden in de richting van de klok op het noordelijk halfrond en in de tegenovergestelde richting in het zuidelijk halfrond. Bovendien is de tijd nodig om een volledige cirkelbeweging op de grond te maken, of om de slinger terug op zijn uitgangspunt te brengen, verschillend: aan de polen van de aarde en op de evenaar(zie naschrift ter correctie) is die gelijk aan 24 uur. De tijd nodig om die beweging vol te maken op andere plaatsen van de aarde wordt bepaald door 24 uur te delen door de sinus van de breedtegraad. In Parijs (48°52’ NB) is de duurtijd 32,7 uur. Op 30° NB duurt het exact 48 uur. Ook dat heeft Foucault vastgesteld, allicht door de verhouding te bekijken tussen de breedtegraad en de doorlooptijd van de slingerbeweging.
Foucault heeft vervolgens de gelegenheid gekregen om zijn experiment over te doen onder indrukwekkende omstandigheden: in het Observatorium in Parijs en nadien in het Panthéon, met een slinger van 67 meter en een gewicht van 28 kg. Nadien volgden experimenten door anderen op verschillende plaatsen in Frankrijk en in andere landen, ook in het zuidelijk halfrond, die steeds het verschijnsel bevestigden en tevens de juistheid van de formule. Vandaag zijn er op talrijke plaatsen dergelijke ‘slingers van Foucault’ te bewonderen, ook in het Panthéon in Parijs.
De academische wereld zat verveeld met Foucaults succes. Een eenvoudige laborant was erin geslaagd om als eerste een afdoend bewijs te leveren van een van de fundamentele bewegingen van onze aarde, en dat tevens vast te leggen in een formule. Pas tegen het einde van zijn leven heeft Foucault in academische middens de erkenning gekregen die hij verdiende. De theoretische bewijzen voor zijn formule hebben anderen uitgewerkt, maar dat vermindert de verdiensten van deze visionaire ingenieur zeker niet.
Ik las daarover het boeiende boek van Amir D. Aczel, Pendulum. Léon Foucault and the Triumph of Science, Washington Square Press, 2003. Ik vond geen Nederlandse vertaling. In het Engels is het tweedehands te koop vanaf € 0,77 (Amazon).
Categorie:wetenschap Tags:wetenschap
21-01-2017
Tentoonstelling
Gisteren was de vernissage van de tentoonstelling van werk van Lut in het Gemeentehuis van Sint-Katelijne Wever. Dit is de tekst van de inleiding die ik mocht uitspreken.
Beminde ongelovigen,
we beginnen deze lezing met het verhaal van het allereerste begin. In het Boek Genesis lezen we: ‘De aarde was woest en leeg; duisternis lag over de diepte en een hevige wind raasde over de wateren.’ Het is het beeld van de aarde bij haar gewelddadig ontstaan, vijf miljard jaar geleden. Chaos is nog het beste woord om die toestand te beschrijven waarin de natuurkrachten toen in alle hevigheid woedden.
Maar is dat wel zo? Zeker, we kunnen ons nauwelijks voorstellen hoe hevig het er toen aan toe gegaan is. Maar we weten zeker dat ook toen al de fundamentele natuurwetten golden, zoals de zwaartekracht, en dat de elementen niet op een willekeurige manier op elkaar inbeukten, maar naargelang hun eigen kenmerken. En uit die schijnbare chaos is door de werking van die natuurwetten de wondere, uiterst complexe wereld ontstaan die wij vandaag kennen.
Wat aanvankelijk chaos lijkt en een onverklaarbare opeenvolging van willekeurige gebeurtenissen, die leiden tot het ontstaan van allerlei zaken, blijkt een uiterst meticuleuze ordening te verbergen, die de wetenschap nog steeds aan het ontdekken en verklaren is. Die ontdekking van de wereld door de mens is lang geleden begonnen. Er is ooit een moment geweest waarop iemand voor het eerst bleef stilstaan bij het feit dat de zon opgaat en ondergaat, dat de dagen korter worden en dan weer langer, dat er terugkerende seizoenen zijn, dat de maan aan de hemel staat met vormen die op een vaste manier evolueren, dat er regelmaat is in de natuur.
Zo is er ook een moment geweest dat men de meest eenvoudige vormen ontdekte, niet omdat men die zo in de natuur aantrof, maar omdat men ze zelf bedacht en tekende. De eenvoudigste vorm is allicht de lijn, een streep die men trekt en die men gebruikt als een maat, een el, zo lang als je voorarm. Als je een lijn neemt en je houdt het ene uiteinde vast en beweegt het andere, krijg je de meest volmaakte vorm: de cirkel, waarvan al de punten even ver verwijderd zijn van het middenpunt, en waarvan de omtrek en de oppervlakte in een verhouding staat tot de straal die niet in een vast getal te vatten is.
Als je drie gelijke lijnstukken aan elkaar legt, krijg je een driehoek die noodzakelijk ook drie gelijke hoeken heeft, en als je die hoeken naast elkaar legt, heb je twee rechte hoeken, en die vormen samen weer een rechte lijn. Dat geldt voor elke driehoek die je kan tekenen, want als de ene hoek kleiner wordt, worden de andere groter. Als je dat gaat meten en uitdrukken in getallen, ontdek je dat de som van de hoeken van elke driehoek gelijk is aan een vast getal; wij hebben dat vastgelegd in 180 graden.
Als je vier gelijke lijnstukken neemt, of twee gelijkzijdige driehoeken, heb je een vierkant, nog zo’n volmaakte figuur, met vier gelijke zijden en vier gelijke hoeken in volmaakte symmetrie.
Dat zijn de bouwstenen van de meetkunde, zoals we die op school geleerd hebben, zonder er veel aandacht aan te besteden, misschien omdat men ons te weinig gewezen heeft op al de wondere eigenschappen van die eenvoudige figuren.
En wat als men die drie figuren combineert? Een cirkel in een vierkant, een vierkant in een cirkel… Kan men met passer en liniaal een vierkant tekenen dat even groot is als een bepaalde cirkel? Blijkbaar niet… En waarom niet? Misschien omdat de verhoudingen tussen de straal en omtrek en de oppervlakte van de cirkel een factor pi bevatten die niet in een vast getal uit te drukken is, maar een eindeloze reeks decimalen oplevert na de komma. Een driehoek in een cirkel, een cirkel in een driehoek, het levert telkens nieuwe vormen op die het verschil geven tussen de ene figuur en de andere. Door die drie figuren op elkaar te laten inspelen, kan men eindeloos nieuwe combinaties creëren en altijd weer nieuwe vormen ontdekken, die steeds het resultaat zijn van de eenvoudige vormen. Er is geen chaos, er is een systeem te vinden in de schijnbare verwarring. Niet alleen de meest eenvoudige figuren beantwoorden aan een strenge logica, de hele natuur steekt logisch ineen.
De mens gaat op zoek naar de ordening in de natuur om zichzelf met die kennis in stand te houden, bijvoorbeeld om zich voor te bereiden op de periodieke overstromingen van de Nijl. Sommige mensen gaan op zoek naar de oneindig vele vormen die de natuur aanneemt uit pure verwondering, omdat het hen fascineert. Uit de onbeperkte mogelijkheden kiezen ze er een uit en brengen die tot leven in een tekening, een schilderij, een beeld. Ze ontsluiten die vorm voor ons, vestigen er onze aandacht op: kijk eens hoe bijzonder, kijk eens hoe mooi, of hoe vreemd… De chaos krijgt vorm, in de meest simpele combinaties van de elementaire figuren, of in uiterst dynamische drip paintings.
We hebben leren praten en later ook leren schrijven. Als we schrijven, tekenen we vormen op papier, zesentwintig lettertekens die we in een bepaalde volgorde naast elkaar plaatsen. Het aantal mogelijke combinaties van die letters in woorden van twee tot bijvoorbeeld twaalf letters, is onvoorstelbaar groot. Slechts een gedeelte van die combinaties bestaat uit woorden die in een bepaalde taal gebruikt worden, en slechts een gedeelte van die woorden heeft zin als die naast elkaar geplaatst worden (zoals de woorden die ik nu uitspreek, hoop ik).
De kunstenaar ontwerpt eigen ‘letter-tekens’, een eigen schrift en beschrijft daarmee in een heel eigen taal de wereld om zich heen, niet zoals een wetenschapper dat zou doen, om zich voordeel te doen met kennis, maar evengoed om de chaos te ordenen, om vorm te geven aan de materie, om ze te be-tekenen en de betekenis ervan te ontsluieren en te ontsluiten voor ons, de toeschouwers, die proberen het eigen geschrift en de eigen taal van elke kunstenaar te ontcijferen.
Ik nodig je uit om vandaag met diezelfde verwondering om je heen te kijken, in deze architecturale ruimte die gevormd wordt door de elementaire figuren, en je open te stellen voor de kunstwerken die Lut De Rudder hier voor ons tijdelijk bijeengebracht heeft. Ontdek de basisvormen van cirkel, driehoek en vierkant en zie hoe ze steeds ingewikkelder magische combinaties vormen in verrassende vlakken van zwart en wit. Ontdek de wondere lettertekens waarmee Lut de woorden en de zinnen vormt van haar poëtisch verhaal over de wonderbaarlijke wereld om haar heen, om ons heen. Laat je door haar meta-taal meevoeren om een weg te vinden in de verwarring, een glimp te ontwaren van de ordening in de chaos, een pad te volgen naar een meer bewoonbare wereld, waar we elkaar ontmoeten in ons gezamenlijk begrijpen.
Categorie:kunst
19-01-2017
De rode draad
Zeven jaar geleden schreef ik hier over de ‘rode draad’, volg deze link om die tekst nog eens te lezen, klik hier: rode draad. Ik moest toen vaststellen dat de oorsprong van onze uitdrukking me ontging. Toen ik recentelijk om redenen die ik nu even terzijde laat veel in de Bijbel aan het lezen was, stuitte ik tot tweemaal toe op onze rode draad.
De eerste vindplaats is Genesis 38, het merkwaardige verhaal van Juda, een van de zonen van Jakob ‒ en dus een broer van de beter bekende Jozef ‒ en Tamar, zijn schoondochter.
De eerste man van Tamar, Er genaamd, de oudste zoon van Juda, vindt geen genade in de ogen van God en sterft. Zoals de Joodse wet voorziet, trouwt Onan, de broer van Er, met zijn schoonzus, een zogenaamd zwager- of leviraatshuwelijk. Dat bestaat erin dat de broer van de overleden echtgenoot bij zijn schoonzus een kind verwekt, dat dan beschouwd wordt als een kind van de overleden echtgenoot. Op die manier wordt de erfenis van de overledene veilig gesteld, en zo ook de rechten van de moeder van dat kind. Als zij kinderloos zou blijven, vervallen al haar rechten en gaat de erfenis naar de broer van haar man die de volgende is in de erfopvolging.
Die Onan was echter een sluwe kerel: hij had wel gemeenschap met Tamar, maar hij zorgde ervoor dat hij niet in haar klaar kwam, maar ‘liet zijn zaad op de grond verloren gaan’. (Vandaar trouwens de eufemistische en pseudowetenschappelijke naam voor coïtus interruptus en voor masturbatie.) Op die manier zou hij immers de wettige erfgenaam worden van zijn vader. God strafte hem daarvoor, en hij stierf. Juda was daardoor zeer verontrust: zijn beide zonen waren gestorven nadat ze met Tamar gehuwd waren. Daarom stuurde hij haar weg, met de belofte dat hij haar zou terughalen wanneer de volgende zoon, Sela, de huwbare leeftijd zou bereikt hebben. Maar Juda hield zich niet aan zijn woord. Hij was bevreesd dat hij ook die zoon zou verliezen wanneer die met Tamar trouwde, en dus liet hij de jaren voorbijgaan tot Sela volwassen was, maar liet Tamar niet terugkomen.
Die Tamar had dat natuurlijk door, en toen ze vernam dat Juda, die ondertussen weduwnaar geworden was, in haar buurt was, kleedde zij zich verleidelijk aan, parfumeerde zich en ging gesluierd langs de kant van de weg zitten waar Juda voorbijkwam. Die veronderstelde dat zij een publieke vrouw was en onderhandelde met haar over de prijs voor haar gunsten. Ze vroeg een bokje, wel wetend dat hij op reis was en geen bokje bij zich had. Juda beloofde haar een bokje na te zenden, maar ze vroeg een onderpand: zijn zegel, zijn gordel en zijn staf. Zo geschiedde. Toen Juda thuiskwam, liet hij een vriend op zoek gaan naar de publieke vrouw om het bokje te bezorgen en het onderpand terug te krijgen, maar Tamar kleedde zich weer als weduwe, en de ‘publieke vrouw’ werd niet gevonden. Toen Juda dat vernam, haalde hij de schouders op en besliste de zaak zo te laten: hij had moeite gedaan om zijn schuld in te lossen, en verder aandringen zou hem danig in verlegenheid brengen: ook toen liepen mannen niet te koop met hun betaalde bezoeken aan publieke vrouwen.
Juda had echter niet zoals zijn zoon Onan gehandeld, en Tamar was zwanger, zoals ze bedoeld had. Aangezien ze ongehuwd was, was dat echter het gevolg van ontucht, en dat werd aan haar schoonvader, die nog steeds voor haar verantwoordelijk was, gemeld. Zijn conclusie was snel en drastisch: hij beval dat men de voorziene straf zou uitvoeren, namelijk de dood door verbranding. Toen men haar wegbracht, haalde ze echter het onderpand te voorschijn en beweerde dat de man die haar zwanger gemaakt had haar zo betaald had voor haar gunsten. Juda herkende onmiddellijk zijn zegel, gordel en staf, en besefte wat er gebeurd was. Hij moest toegeven dat hij Tamar oneerlijk behandeld had door Sela geen leviraatshuwelijk met haar te laten sluiten. Nu hij haar echter zelf zwanger gemaakt had, hoede dat niet meer: de erfopvolging was verzekerd en haar situatie eveneens.
Toen haar tijd gekomen was, bleek ze tweelingen te dragen. In dat geval is de eerstgeborene de wettige erfgenaam, en het is belangrijk dat er daarbij geen vergissingen gebeuren. Het eerste kind kwam tevoorschijn door zijn hand naar buiten te steken, en de vroedvrouw bond alvast een rode draad om zijn pols, om zo de eerstgeborene aan te duiden. Maar het kind trok zijn handje terug, en vervolgens kwam het broertje als eerste naar buiten. Het verhaal vermeldt niet wie als eerstgeborene beschouwd werd, maar wellicht was dat niet Zerach met de rode draad, maar Peres, die als eerste helemaal tevoorschijn gekomen was. In de genealogie van Jezus wordt hij vermeld als de zoon van Tamar (Mat. 1:1-3). De Bijbel vermeldt nog dat Juda verder geen betrekkingen meer had met haar (v. 26), maar de Joodse traditie spreekt dat tegen.
Wat daar verder ook van zij, hier hebben we ons eerste spoor van een rode draad, als een praktisch hulpmiddel van vroedvrouwen om kinderen een herkenningsteken te geven. Het is een heel oud getuigenis, uit het eerste boek van de Bijbel, en het is vreemd dat die etymologie niet bekend is.
Er is immers nog een tweede vindplaats, namelijk het boek Jozua, hoofdstuk 2, het bekende verhaal van de inname van Jericho, een eerste stap in de verovering van Kanaän door de Joden. Jozua is Mozes opgevolgd en stuurt twee verkenners uit naar Jericho. Die overnachten bij Rachab, een publieke vrouw die een huis had dat in de stadwallen gebouwd was. Wanneer de spionnen verraden worden, laat Rachab hen ontsnappen door haar raam in de stadmuur en brengt de achtervolgers op een dwaalspoor. Ze doet dat om zo de Joden aan zich te verplichten. Blijkbaar was men ervan overtuigd dat die de streek zouden veroveren, en door hen te helpen wou ze zichzelf in veiligheid brengen. De spionnen beloven haar inderdaad dat ze haar en haar ouders, broers en zussen zullen sparen: ze moet uit het raam waarlangs ze ontsnapt zijn een rood touw hangen, zodat men weet dat zij daar woont, en al de bewoners zullen gespaard worden. En zo geschiedde, zoals beschreven wordt in hoofdstuk 6:22-23.
Ook hier dient de rode draad als een herkenningsmiddel. Het is dus waarschijnlijk dat onze uitdrukking teruggaat op deze beide Bijbelplaatsen en op een gebruik bij de Joden van het Oude Testament.
Veel later is bij sommige Joden het gebruik ontstaan om een rode draad zeven maal om de linkerpols te wikkelen als een soort van amulet, een bescherming tegen het ‘kwade oog’. Dat is echter ook in de Joodse traditie een kwalijk bijgeloof, zonder enige Bijbelse grondslag, waarschijnlijk afkomstig uit kabbalistische middens.
Als men de rode draad vindt, weet men dat men de juiste persoon heeft gevonden, of op de juiste plaats is gekomen. Als men in een verhaal de rode draad vindt, ontdekt men de ware betekenis of de verborgen constante. Soms duurt het zeven Bijbelse jaren voor men de rode draad vindt van de rode draad.
Categorie:etymologie Tags:etymologie, Bijbel
16-01-2017
Avondlied
Op deze dag, mijn 71ste verjaardag, gaan mijn herinneringen naar mijn jeugd, die ik in Eeklo doorbracht. Vanaf het derde studiejaar ging ik naar de toen pas opgerichte lagere school Sint-Gerolf van het St.-Vincentiuscollege. Ik werd lid van de KSA, de ‘katholieke studentenactie’, de katholieke jeugdbeweging. Veel stelde dat niet voor, maar ik herinner me enkele pregnante momenten. Een daarvan was de avondwijding, ter afsluiting van lange zomerse vakantiedagen die we in vrij spel doorbrachten in de tuin van het college. We zongen dan het ‘avondlied’ dat ook in de andere katholieke jeugdbewegingen bekend is. Dit is de volledige tekst:
O Heer, d'avond is neergekomen, de zonne zonk, het duister klom. De winden doorruisen de bomen en verre sterren staan alom... Wij knielen neer om U te zingen in 't slapend woud ons avondlied. Wij danken U voor wat we ontvingen, Wij vragen, Heer, verlaat ons niet!
Knielen, knielen, knielen wij neder, door de stilte weerklinkt onze beê Luist'rend fluist'ren kruinen mee en sterren staren teder. Geef ons Heer, zegen en rust en vreê!
Gij hebt dezen dag ons gegeven En ons bewaard gezond en blij Uw Engel is ons bijgebleven En heeft gewandeld aan ons zij! We deden goed met uw genaden We leerden menig wijzen raad Eenieder heeft door woord en daden Zijn makkers broederlijk gebaat!
Al wat wij boos en zwak misdeden, Vergeef het ons, o goede Heer, Uw liefde heeft voor ons geleden, Wees ons barmhartig nog een keer Wij willen weer U trouw beloven Ons woord vernieuwen, Heer, voor U En zeker van uw hulp van boven Laat ons gelukkig slapen nu!
Weleer, toen Uw apost'len sliepen, Toen badt G'op enen berg alleen Waak over ons, die U aanriepen, Drijf duivel, dood en vijand heen Waak over ons, Gij, Licht en Leven, Gij, Waarheid, en'ge Levensbaan, En morgen wordt U weer gegeven Elke avond, ieder zonopstaan.
Wij zongen alleen de eerste strofe en het refrein, en bij dat refrein knielden wij inderdaad neer, en keken op naar de priester, toen nog in soutane, die het traditionele gebaar maakte van de zegening. Het was een plechtig, indrukwekkend en ontroerend moment.
De tekst is van priester G. Van Durme; veel hebben we over hem niet kunnen vinden; hij leidde de Schola Cantorum van de Sint-Baafskerk in Gent tijdens een ‘auditie’ van gewijde muziek ter gelegenheid van de terugkeer van het schilderij ‘Het Lam Gods’ van Van Eyck in 1945.
De Nederlandse tekst van Van Durme is een bewerking van een Franse tekst uit 1919 van de bekende Franse jezuïet Jacques Sevin (1882-1951), medeoprichter van de Franse en internationale katholieke scoutbeweging.
Dit is de volledige tekst:
Seigneur, rassemblés près des tentes
Pour saluer la fin du jour,
Tes fils laissent leurs voix chantantes
Voler vers Toi, pleines d’amour :
Tu dois aimer l’humble prière
Qui de ce camp s’en va monter,
O Toi, qui n’avait sur la terre
Pas de maison pour t’abriter !
Refrain
Nous venons toutes les patrouilles,
Te prier pour Te servir mieux,
Vois au bois silencieux,
Tes scouts qui s’agenouillent!
Bénis les, ô Jésus dans les Cieux !
Merci de ce jour d’existence
Où Ta bonté nous conserva ;
Merci de Ta sainte présence
Qui de tout mal nous préserva.
Merci du bien fait par la troupe,
Merci des bons conseils reçus,
Merci de l’amour qui nous groupe
Comme des frères, ô Jésus.
Refrain
Nos cœurs ont-ils perdu Ta grâce ?
Pardonne encore à nos erreurs ;
Seigneur, que Ta clémence efface
Les péchés de Tes éclaireurs.
Et que rempli de l’allégresse
D’avoir répété son serment,
Chacun s’endorme en la promesse
De Te servir fidèlement.
Refrain
Ô Toi qui veillais Tes apôtres
Et les bordais durant la nuit,
Défends notre camp et les autres
Des rondes du Malin Esprit !
Monte la garde, ô notre Guide,
Afin que nous puissions demain
Ouvrir des yeux toujours limpides
Devant l’Étoile du Matin.
Refrain
Het lijkt echter waarschijnlijk dat hij zich liet inspireren door een bestaande gezongen versie van de melodie van Gravier, waarvan hier een origineel document te vinden is: http://cordae-talvera-documentation.kentika.fr/Record.htm?record=19294942124910121249&idlist=1 De melodie is dezelfde, evenals de aanduidingen voor de uitvoering (simplice dolce). De auteur is niet bekend. Dit is de volledige tekst:
Seigneur pour chanter tes louanges
nous accourrons petit troupeau
guidés par la voix de tes anges
jusques auprès de ton berceau
et nous t’offrons notre prière
prière de l’humilité
bien pauvre comme ta chaumière
riche d’espoir en ta bonté.
Régnez avec lui dans les cieux
vous demeurez sa mère en tous lieux
vous le souteniez enfant dans vos bras
et guidiez chacun de ses pas
Régnez avec lui &c.
Priez-le pour nous dans les cieux
nous sommes ici-bas malheureux
obtenez à vos enfants le pardon
nous invoquerons votre nom
Priez-le pour nous &c.
Et conduisez-nous dans les cieux
c’est le plus ardent de nos vœux
pour mériter le bonheur des élus
nous suivrons les pas de Jésus
Et conduisez-nous &c.
Deze tekst lijkt geschreven om gezongen te worden met Kerstmis; misschien komt die wel uit de oorspronkelijke Noël van J.-B. Gravier. Benoît Michel heeft over dat werk een doctoraatsthesis geschreven in 2012, maar die hebben we niet kunnen consulteren.
Het is vrijwel onmogelijk om dat lied nu nog te zingen met die woorden. Daarom heb ik de tekst op mijn beurt enigszins aangepast aan mijn overtuiging en aanvoelen. Dit is het resultaat: