Verrijzenis
Voor de eerste christenen, tweeduizend jaar geleden, was de verrijzenis geen mythe. Zij verkondigden dat Jezus van Nazareth, Christus, of ‘de Gezalfde’, waarlijk was opgestaan nadat hij recentelijk was gestorven. Er waren nog levende ooggetuigen van zijn dood, van zijn verschijningen nadien, en van zijn hemelvaart. Hij was als eerste verrezen, en allen die in hem geloofden zouden eveneens verrijzen. Meer nog: zij die in leven waren bij zijn imminente terugkeer zouden helemaal niet sterven, maar eeuwig leven. En ook de doden zouden verrijzen, en allen zouden geoordeeld worden, en samen voor eeuwig leven in een paradijselijke heilsstaat, maar wie niet in Christus geloofde, en de doden die zich schuldig gemaakt hadden aan misdaden, zouden voor altijd vernietigd worden.
In het vurig begeerde vooruitzicht van die nakende wederkomst van de Verlosser leefden de christenen in de overtuiging dat het einde der tijden nabij was, dat zij het zelf nog zouden meemaken. Zij zouden de laatste generatie zijn, en dus was het zinloos om nog met voortplanting bezig te zijn. Aangezien volgens hen seks enkel daarvoor mocht dienen, en enkel binnen het monogame huwelijk, was onthouding van alle seksuele activiteit het ideaal dat aan allen voorgehouden werd.
Toen dat einde der tijden uitbleef, werd het laatste oordeel en de algemene verrijzenis verschoven naar een heel verre en vage utopische toekomst. De realiteit van het dagelijkse leven drong weer tot iedereen door, en dus vanzelfsprekend ook alles wat met seksualiteit en voortplanting te maken heeft. Het bleek evident onmogelijk om iedereen algehele seksuele onthouding op te leggen, maar het christendom bleef volhouden dat het seksuele leven geordend moest verlopen, dat wil zeggen binnen het monogame huwelijk tussen man en vrouw, en enkel met het oog op de voortplanting. Dat sluit alle buitenechtelijke seks uit, ook homoseksualiteit en seks met kinderen. Maar ook binnen het huwelijk mocht seks niet altijd: niet als de vrouw al zwanger was, niet tijdens de menstruatie, niet tijdens de periode van de borstvoeding, niet op zon- en feestdagen, niet tijdens de vasten. Huwelijken tussen bloedverwanten mogen helemaal niet, en ook niet met aangetrouwde verwanten, die eveneens als incestueus beschouwd werden. Weduwen mochten niet hertrouwen.
Om al die regels af te dwingen werden, naast de bestraffing van de ‘daders’, de meest buitenissige vreselijke gevolgen voorspeld voor kinderen geboren uit ongeoorloofde seksuele handelingen: miskramen, misvormingen, doofheid en stomheid, achterlijkheid, ziekelijkheid, melaatsheid, epilepsie, waanzin, bezetenheid van de duivel en boze geesten, en een vroege dood.
Om te vermijden dat ongeoorloofde huwelijke zouden plaatsvinden, werd de ‘ondertrouw’ ingesteld: de namen van de toekomstige echtelingen moesten gedurende drie opeenvolgende weken afgeroepen worden tijdens de zondagsmis, en iedereen werd aangespoord om eventuele bezwaren meteen te melden, op straf van doodzonde. Zo wou men bijvoorbeeld incest vermijden tussen vondelingen onderling of met hun ouders.
Een van de meest merkwaardige opvattingen ter zake was dat wanneer tweelingen geboren werden, de vrouw ipso facto beschuldigd werd van overspel, alsof een tweede man nodig was om een tweede kind tegelijk te verwekken.
Het ongehuwde leven, of celibaat, meer bepaald een leven zonder seksuele activiteit, werd en wordt nog altijd als een na te streven ideaal voorgesteld, en tot het midden van de twintigste eeuw waren er vele religieuze organisaties met talrijke leden die dat als regel hadden, en de celibaatsverplichting geldt nog altijd voor alle katholieke priesters.
In onze geseculariseerde westerse wereld lijken bemoeienissen van een kerkelijke overheid met de persoonlijke verhoudingen tussen mensen en met hun seksualiteit bijna hilarisch, als ze niet zo tragisch waren. Maar gedurende bijna tweeduizend jaar was dat wat de godsdienst deed, en dat is wat godsdiensten nog altijd doen. In de praktijk ging en gaat het er echter meestal anders aan toe: mensen blijven mensen.
In een democratische samenleving wordt in overleg bepaald wat verboden is, en wat niet verboden is, is toegelaten. De bedoeling van de staat is immers de vrijheid van de burgers (Spinoza). Of men daarnaast wenst te geloven in een of andere vorm van onsterfelijkheid of verrijzenis, is een persoonlijke geloofsaangelegenheid, waarvoor echter zelfs volgens de godsdiensten redelijke argumenten volkomen ontbreken.
Categorie:God of geen god?
|