Hoe we overleven
Als we geluk hebben,
krijgen we een waarschuwing.
Zo niet,
is er enkel de plotse verschrikking,
de knauw van het verscheurd zijn;
van eraan herinnerd te worden
dat niets permanent is,
zelfs niet onze geliefden,
om wie ons leven draait.
Het leven is een fragiele zaak.
Wij dansen allen
op de rand van de afgrond,
een duizelingwekkende klip zo hoog
dat we niet eens de bodem zien.
Een voor een
verliezen we wie we het liefst zien
in het duistere ravijn.
Dus moeten we hen koesteren,
onvoorwaardelijk.
Nu.
Vandaag.
Op dit ogenblik.
We zullen hen verliezen
of zij zullen ons verliezen,
ooit.
Dat is zeker.
Er is geen tijd voor gekissebis.
En hen verliezen
zal in ons hart een diepe afgrond achterlaten;
een afgrond die we proberen te vermijden
overdag
en waarin we vallen, ’s nachts.
Sommigen
kunnen dat verlies niet aanvaarden,
kunnen niet uitmaken
wat het leven zonder hen nog waard is,
en springen in die zwarte afgrond
in gedachten of in het echt,
in de hoop hen daar te vinden.
En sommigen overleven
de schok,
de ontkenning,
de verschrikking,
het gesjacher,
de barre, lege pijn,
het onverhoord gebed,
de slapeloze nachten
wanneer hun adem verpletterd wordt
onder het gewicht van de stilte
en alles wat dat betekent.
Op een of andere manier
overleven sommigen dat alles en,
als een bloem die opengaat na een storm,
beginnen ze zich stilaan
wie ze verloren hebben
te herinneren op een andere manier…
De lach,
de onweerstaanbare geestigheid,
het genereuze hart,
hoe hun glimlach hen ontroerde,
de aanmoedigingen die ze gaven
zelfs toen hun eigen dromen
al aan het sterven waren.
En na verloop van tijd
vullen ze die afgrond
met andere herinneringen
de enige herinneringen
die er echt toe doen.
We huilen nog altijd.
Huilen zullen we altijd.
Maar liefdevol terugblikkend
veeleer dan wanhopig verlangend.
En dat is hoe we overleven.
Dat is hoe het verhaal hoort te eindigen.
Dat is hoe zij zouden willen dat het was.
Mark Rickerby © 1997
Vertaling © 2014 Karel D’huyvetters, met toestemming van de auteur.
Categorie:poëzie
|