Foto
Categorieën
  • etymologie (77)
  • ex libris (74)
  • God of geen god? (172)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (242)
  • literatuur (41)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (231)
  • spreekwoorden (12)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 11-2024
  • 10-2024
  • 09-2024
  • 08-2024
  • 07-2024
  • 06-2024
  • 05-2024
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    31-05-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kinderspel?

    Kinderspel? Seksualiteit onder minderjarigen.

    Seks onder kinderen is een echt taboe, in de dubbele betekenis dat het niet mag en dat er niet over gesproken wordt. Ik ben nu 78, en na al die jaren meen ik dat het hoog tijd is om het toch ter sprake te brengen. Ik kan me niet meer herinneren wanneer mijn seksueel ontwaken gebeurde; het is alsof seksualiteit er altijd geweest is in mijn leven, nog voor mijn puberteit en de eerste seksuele activiteit. Ik was een nakomertje, vier jaar na de vorige, acht jaar na die daarvoor, tien jaar na de oudste. Mijn katholieke jeugd was preuts. Er werd over lichamelijkheid niet gesproken, en al zeker niet over seksualiteit of seks, dat woord leerde ik pas veel, veel later kennen. Wij hadden het over ‘vuile manieren doen’, en dat zegt alles, helaas. De term in de biechtstoel was onkuisheid, en dat was al wat ook maar enigszins met lichamelijkheid en seksualiteit te maken had. Zelfs het toevallig zien van slechts gedeeltelijke naaktheid, of een schuine mop vertellen, was een doodzonde. Een doodzonde was niets om mee te lachen: als je stierf zonder die gebiecht te hebben, ging je naar de hel, voor eeuwig.

    Dat was de theorie. In de praktijk masturberen kinderen, en hebben ze in en buiten het gezin experimentele seksuele contacten met andere kinderen. Dat laatste blijkt een (even) zeer verbreid fenomeen te zijn: ruim veertig tot zeventig procent, lees je hier of daar. Des te vreemder is het dat er totaal niet over gesproken wordt, en dat er bijgevolg zo weinig over geweten is. Het kan niet anders dan dat die seksuele activiteit gevolgen heeft voor de betrokkenen, zowel tijdens hun jeugdige ontwikkeling als voor hun later leven.

    Die seksuele contacten gebeuren, net zoals het solo masturberen, noodzakelijkerwijs in het geheim, gezien het strenge verbod. Je weet dus wel dat je iets doet dat niet mag. Maar zo voelt het niet aan: het is iets dat je graag wil doen, en dat je ook graag doet als je het doet. Dat zorgt voor een onoplosbaar innerlijk conflict, en vreselijke schuldgevoelens. Onze hele jeugd stond in het teken van dat meest expliciete verbod op seksualiteit, terwijl niet alleen ons lichaam maar heel ons wezen niets liever wou. Hoe kan men verwachten dat iemand een normaal seksueel leven leidt als volwassene, als men ons van in onze prilste jeugd op alle mogelijke manieren inprent dat seks zwaar zondig is, absoluut verkeerd, het ergste wat er is? Vooral de katholieke school, maar ook de jeugdbeweging en alle andere aspecten van de katholieke zuil die hun stempel drukten op het gezins- en maatschappelijke leven, hebben zo seksualiteit voor mij, en ik neem aan voor nog meer mensen danig en soms voorgoed verknoeid.

    Dat kinderen binnen het gezin seksuele contacten hebben was vroeger bijna onvermijdelijk. Broers sliepen steevast getweeën in één groot bed, zussen ook. De kamers waren verwarmd noch geïsoleerd, de dekens dun en versleten. We kropen bijeen, lepeltje-lepeltje, en van het een kwam het ander. Kinderen van eenzelfde gezin hebben zo al veel gemeen, kennen elkaar al heel lang en van heel dichtbij. Als ze dan ook nog bijna vaste partners in bed worden, schept dat een bijzonder intense, maar complexe band voor het leven. Ik heb het nu over broers, maar ik meen te weten dat het onder zussen niet anders is. Over seksueel verkeer tussen broers en zussen kan ik niet veel zeggen uit persoonlijke ervaring, maar ongetwijfeld komt het ook voor. Maar waar ouders meer dan een oogje dichtknijpen voor masturbatie bij hun kinderen, of ‘experimenteren’ onder broers, of onder zussen, was seksueel contact tussen kinderen van verschillend geslacht absoluut uit den boze. De schrik voor ‘als er iets zou van komen’ was te groot. Zodra de meisjes begonnen te menstrueren, werden ze streng gescheiden van hun broers. En hun vader.

    Die christelijke obsessie nopens lichamelijkheid en seksualiteit heeft een lange geschiedenis. Ze begon al met het Evangelie, Matteus 19:11-13, waar Jezus dit in de mond gelegd wordt: ‘Niet iedereen kan dit begrijpen, maar alleen zij aan wie het gegeven is. Er zijn onhuwbaren die zo uit de moederschoot zijn voortgekomen; en er zijn onhuwbaren die door de mensen zo gemaakt zijn; maar ook zijn er onhuwbaren die zichzelf onhuwbaar hebben gemaakt omwille van het Rijk der hemelen. Wie bij machte is dit te begrijpen, hij begrijpe het!’ 

    Laten we even stilstaan bij die passage. Het is het antwoord dat Jezus geeft over een opmerking van zijn leerlingen bij diens strenge uitspraak over het huwelijk, dat volgens hem onverbrekelijk is; bij de Joden was echtscheiding blijkbaar wel mogelijk, op grond van de wet van Mozes, en wel door een zogenaamde scheidingsbrief, dus desgevallend zonder enige ‘fout’ van de vrouw, zoals overspel (wat Jezus wel als een reden tot het verstoten vindt). De leerlingen opperen dan dat je maar beter niet kan trouwen, als je levenslang aan je echtgenote gebonden bent. Jezus gaat op die opmerking niet in, maar doet dan die mysterieuze uitspraak over ‘onhuwbaren’; de vertalingen verschillen: gesnedenen, mensen die niet kunnen huwen, celibatairen; de oorspronkelijke Griekse tekst zegt ‘eunuchen’, de Latijnse ook. Wat hier met ‘eunuch’ bedoeld wordt, is echter niet meteen duidelijk. Het kan gaan om mannen die om een of andere reden niet in staat zijn om een erectie te hebben, of onvruchtbaar zijn, of gecastreerd zijn. Maar het is ook mogelijk dat mensen bedoeld worden die op dat punt weliswaar onbelemmerd zijn, maar die om een of andere reden, van fysieke of mentale aard, hetzij vrijwillig, hetzij gedwongen, afzien van alle seksuele activiteit, of van bepaalde vormen daarvan.

    Dat die uitspraak mysterieus is, besefte de auteur zelf ook. Het is daarom dat ze ingeleid en afgesloten wordt met de waarschuwing dat niet iedereen ze zal begrijpen, doch enkel ‘wie het gegeven is’, wie ‘bij machte is’ om het te begrijpen. De tekst over de echtscheiding komt ook voor bij Lukas en Markus, de twee andere synoptici, de tekst over het celibaat enkel bij Matteus. Matteus heeft wel meer Sondergut, passages die alleen bij hem voorkomen: dat geldt voor ongeveer een derde van de verzen. Toch lijkt alles erop te wijzen dat het hier toch om een vreemde eend in de bijt gaat, een latere apocriefe toevoeging, om in het Evangelie zelf, dus in de woorden van Jezus, een basis aan te brengen voor een gebruik of een dogma dat in feite een andere en latere oorsprong heeft.

    Die andere bron voor de beruchte christelijke leer over seksualiteit en over het celibaat is natuurlijk Paulus, die daarover in de 1ste brief aan de Korintiërs het hele zevende hoofdstuk wijdt. We zien daarin een element dat sinds de oudheid in elke levensbeschouwing voorkomt, namelijk dat de hevige passies die met seksualiteit gepaard gaan, gevaren inhouden, zowel voor de eigen gemoedsrust als voor de samenleving. Aan de andere kant is er een typisch christelijk aspect (met zoals zo vaak oudere Joodse wortels), namelijk de nabijheid van het einde der tijden: men moet zich niet meer bekommeren om te huwen en kinderen te hebben, straks is het toch gedaan. En ten slotte is er allicht de voornaamste gedachte: mensen die met seksualiteit bezig zijn en met het stichten van een gezin, worden afgeleid van het belangrijkste, namelijk de godsdienst. Dat heeft uiteindelijk geleid tot de regeling over het celibaat in de katholieke Kerk; daarvan is sprake vanaf de derde eeuw, aanvankelijk als een sterke aanbeveling, later als een verplichting. Maar het is pas in de late Middeleeuwen en de Renaissance dat de celibaatsverplichting door concilies vastgelegd werd. Dat de naleving ervan altijd al een probleem is geweest in de Kerk, en dat nog steeds is, dat is wel voor iedereen overduidelijk.

    In mijn jeugd was de houding tegenover seksualiteit van de Kerk, en de door de Kerk gedomineerde samenleving, ondubbelzinnig negatief. Seks was toegestaan, ook door Paulus trouwens, maar dat was duidelijk louter als een toegeving voor mensen die zich onvoldoende kunnen beheersen. Maar dan mocht het alleen binnen het onverbrekelijke huwelijk, en in feite alleen met het oog op de voortplanting. Dat laatste was dan weer een toegeving toen bleek dat het einde van de wereld, ondanks alle stellige verzekeringen en voorspellingen, blijkbaar toch niet nabij was. Het ideaal was, zoals Paulus zegt, dat men zou zijn zoals hij: celibatair omwille van het Rijk Gods. Priesters, monniken, vrouwelijke religieuzen mochten in geen geval huwen, en deden een gelofte van kuisheid. Al de anderen waren per definitie onkuis, ook de kerkelijk en wettelijk gehuwden binnen hun huwelijk.

    Als kind werden wij het slachtoffer van die opvatting. Onkuisheid was de kern van onze jeugdige godsdienstige beleving. Het was namelijk zo dat als je daartegen gezondigd had, je niet ‘te communie’ mocht gaan tijdens de (dagelijkse en verplichte!) eucharistieviering. Je moest eerst gaan biechten, met details overigens: hoe vaak sinds je laatste biecht, alleen of met anderen, boven of onder de kleren… Pas als je daarvoor de absolutie had gekregen van de dienstdoende priester, kon je weer ‘ter heilige tafel naderen’. Het ideaal van de jeugd was dus volledige onthouding, je mocht zelfs geen ‘slechte gedachten’ hebben, als jongen niet eens ‘naar de meisjes kijken’, laat staan ‘achter de meisjes lopen’. Ik herinner me dat ik in volle klas daarop publiekelijk terechtgewezen werd door de klasleraar die me ‘betrapt’ had op straat, op weg naar school, in gezelschap van een meisje; we waren dertien jaar… En dat terwijl de jeugd een tijd is van hormonale hoogspanning, seksuele en relationele verkenning en onrust. Op school en in de jeugdbeweging ging het telkens weer daarover. Een van de schoolmeesters hield ooit een lange toespraak over zelfbevlekking, zo heette dat, waarbij hij de oude waarschuwing debiteerde dat je er blind kon van worden. Dat hij zelf een bril droeg met centimeters dikke brillenglazen weerhield hem niet, maar deed voor ons toch enigszins afbreuk aan zijn eigen vlekkeloosheid en geloofwaardigheid.

    Dat zowat alle priesters hun celibaatsverplichting soepel interpreteerden, lijdt geen twijfel. Ongetwijfeld masturbeerden ze, zoals iedereen. In feite reduceerden ze de gelofte van kuisheid tot het niet huwen, en hun seksualiteit tot vormen die niet tot voortplanting leiden, maar niet zelden was zelfs dat laatste voor hen niet haalbaar. De celibaatsverplichting betekende dus vooral dat men geen schandaal veroorzaakte. Wat er verder gebeurde, moest elke priester met zijn geweten uitklaren, of in de biechtstoel, die dan voor elk voorval vergeving schonk, ondanks een berouw dat toch veel minder dan volmaakt was, gezien de voortdurende herhaling…

    Wat moeten we denken van de seksuele contacten die we als kind hadden met een broer, een zus, met vriendjes en vriendinnetjes? Was dat kinderspel, zoals we ook met de knikkers speelden? Natuurlijk niet. Door de indoctrinatie en intimidatie, door het maatschappelijke taboe was seksualiteit in een waas van broeierige heimzinnigheid gehuld, wat op zich al voor rode oortjes en andere opwinding zorgde. Je kon je seksualiteit nooit open en bloot beleven, als je al aan beleving toekwam, en het niet bij nachtelijke dromen of ‘vuile boekjes’ of plaatjes en praatjes bleef. Doktertje spelen was niet hetzelfde als knikkeren. Seks is geen kinderspel. Nooit.

    Als we afstand nemen van wat de Kerk daarover zei en zegt, wat zegt de wetgeving erover? Er is een wet van 21 maart 2022, en een omzendbrief van 9 juni 2022 over het seksueel strafrecht, maar voor zover ik kon nagaan is daarin nergens sprake van consensuele seksuele contacten tussen minderjarigen, en dat is toch waarover ik het hier heb. Alles wat op dat vlak gebeurt voor je allebei zestien bent, valt dus niet onder de wet, voor geen van beide partijen. Als dat zo is, mogen we daaruit dan afleiden dat het niet alleen niet strafbaar is, maar dat men het zelfs toelaat, of ten minste gedoogt? Mogen of moeten we zelfs vinden dat het normaal is? Of misschien zelfs goed en aanbevelenswaardig? Het is in alle geval evident dat dit absoluut volledig in tegenspraak is met hoe ik althans dat ervaren heb in mijn jeugd. Volgens het voor ons hoogste gezag, dat van de Kerk en van onze opvoeders was niets meer verboden, strafbaar, verfoeilijk of door en door slecht dan dat. Wat de burgerlijke wetgever daarover zei, daar hadden we het raden naar, en daar stonden we niet bij stil, maar dat die daar anders zou over oordelen, was voor ons ondenkbaar.

    Is het mogelijk dat wat de Kerk toen voorhield echt compleet fout was? Moeten of mogen ouders hun minderjarige kinderen vrij laten experimenteren, of losse, kortstondige, of zelfs langdurige seksuele relaties laten hebben met elkaar en met vriendjes en vriendinnetjes? Valt daarover iets of niets te zeggen in een of andere zin? Moet het aangemoedigd worden, of ontraden? Of geen van beide?

    Dat we afstand nemen van het kerkelijke standpunt ter zake is nu geen punt meer, zeker niet voor wie niet kerkelijk is. Maar wat is bijvoorbeeld het standpunt hierover binnen kringen van de niet-confessionele zedenleer? Wat moet je als vrijzinnige daarover denken? Ik vind althans dat het de moeite loont om na te denken over pakweg de eerste tien jaar van ons seksueel leven, voor we zestien zijn. Ik weet dat het me sterk getekend heeft voor de rest van mijn leven, zowel door de zwaar intimiderende negatieve seksuele indoctrinatie van het christendom, als door de seksuele contacten die ik toen had, binnen het gezin en daarbuiten, en die ik maar niet vergeten kan.


    Categorie:samenleving
    27-05-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Over grenzen, Mark Elchardus

    Mark Elchardus, Over grenzen, Deurne: Ertsberg, 2024, 174 blz., isbn 9789464750911, € 22,50 (gebonden).

    Dit boek-essay van de befaamde socioloog en publicist Elchardus is, ik beken, het eerste dat ik van hem lees, en het heeft me verrast. Het bevestigt weliswaar al het goede dat ik over hem gehoord heb en in die zin was het een aangename kennismaking. Hij is erudiet, belezen, uitstekend geïnformeerd, scherpzinnig intelligent, ernstig, niet vooringenomen, helder denkend, meeslepend, objectief… wat wil je nog meer?

    Wel, dat valt te bezien. Als je op zoek bent naar een diepgaande studie over dit onderwerp, grenzen, en alles wat ermee te maken heeft, dan ben je niet aan het juiste adres. De auteur benadert het onderwerp in 169 (!) korte stukjes, die telkens een relevant aspect verhelderend naar voren brengen. Dat gebeurt bijna altijd aan de hand van opvallende recente en oudere anekdoten, en verwijzingen naar en citaten uit belangrijke, maar niet zelden vergeten wetenschappelijke werken. Tussendoor weerklinkt voortdurend de bedachtzame maar scherp oordelende stem van de oude(re) wijze, die kritisch reflecteert op de wereld waarin hij zich tot zijn eigen niet geringe verwondering bevindt, en af en toe de teugel viert van zijn persoonlijke wrevel of ergernis. Die caleidoscopische methode levert het eponieme aantrekkelijke resultaat op, en dat zal voor de meeste lezers allicht meer dan volstaan; wie toch meer wil, kan desgevallend terecht bij de geciteerde werken in de bescheiden voetnoten.

    Als lezer moet je wel vooral zelf op zoek naar rode draden, synthetische oordelen en de bottom line van de opvattingen die de auteur al dan niet expliciet voorstaat en dus impliciet aanprijst. Zijn grenzen nu goed of slecht? Is nationalisme te verkiezen boven kosmopolitisme? Is migratie een noodzaak of een noodzakelijk kwaad? Is democratie de beste van alle slechte staatsvormen, of een onhaalbare utopie? Is het neoliberale kapitalisme de bron van alle welvaart of van alle kwaad? Heeft globalisering ons rijkdom en vrede gebracht, of aan de rand van de afgrond? Elchardus heeft daarover altijd wel iets zinnigs en belangrijks te zeggen, maar zijn enerzijds heeft slag om slinger ook een anderzijds.

    Inzonderheid de onvermijdelijke migratieproblematiek blijft zo een Sisyphussteen des aanstoots. Telkens je denkt de oplossing ontwaard te hebben en klaarstaat om blij je instemming te betuigen, wijst de auteur fijntjes of olijk maar steeds ongenadig op een aspect dat onderbelicht was gebleven, en dat de olifant in de kamer weer abrupt in de schijnwerper plaatst. Legale migratie is goed, illegale is slecht, zoveel is duidelijk, maar wat maakt de ene goed en de andere slecht? Grenzen. Grenzen zijn er om overschreden te worden, dus om niet te werken. Dat is wat we nu beleven, maar wat de mensheid altijd al meemaakt, en op alle gebied. In deze veelzijdige en veelkleurige bundel van bevattelijke en boeiende essays vind je veel vragen en veel antwoorden, maar veel vragen blijven onbeantwoord, en niet weinig antwoorden roepen nog meer vragen op; zoals goede essays horen te doen, nietwaar?


    Categorie:ex libris
    16-05-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Robot

    De aanhef van het eerste hoofdstuk van het boek Genesis van de Bijbel luidt: In den beginne schiep God hemel en aarde. Op zes dagen tijd maakt hij zijn werk af. De eerste dag scheidt hij het licht van het duister in dag en nacht; op dag twee maakt hij het verschil tussen het water en de lucht; op dag drie ontstaan de zee en het land en wordt de aarde begroeid; de vierde dag maakt hij de zon en de maan en de sterren en de tijd en de seizoenen; de vijfde dag is voor de vissen in het water en de vogels in de lucht; de zesde dag is voor de levende wezens op aarde: eerst wilde en tamme dieren, dan de mens, man en vrouw, ‘naar zijn eigen beeld’. En de zevende dag was de rustdag en dat is die nog altijd.

    Maar dan raakt het boek Genesis, dat is het Griekse woord voor geboorte, ontstaan, een beetje in de war. Want in hoofdstuk twee doet God zijn werk nog eens over: de wereld is plots weer nog helemaal kaal, omdat het nog niet heeft geregend; dus komt er een soort mist op en weer maakt God de mens, deze keer uit kleiaarde, en hij blaast de levensadem in zijn neus, ‘zo wordt de mens een levend wezen’. Vervolgens maakt God de tuin van Eden, met al de planten en bomen en een rivier en ook die speciale boom der kennis van goed en kwaad. En plots zegt God: het is niet goed dat de mens alleen blijft, ik zal hem een passend hulpje maken. Hij maakt eerst uit klei allerlei dieren en brengt ze naar de mens en die geeft hun wel allemaal een naam, maar hij vindt geen gepaste hulp; God doet de mens dan in slaap, neemt een van zijn ribben weg en zet er vlees voor in de plaats, en uit die rib maakt hij een vrouw en brengt haar naar de mens. En die zegt: ‘dit is eindelijk been van mijn gebeente, vlees van mijn vlees; mannin zal ze heten, omdat ze uit de man is gemaakt’.

    De schepping van de mens is overal ter wereld in allerlei mythen en verhalen verteld. Heel vaak gaat het op die typische manier: er wordt een model gemaakt, naar het beeld van God, uit een of andere dode materie en die wordt dan tot leven gebracht. Het is het begin van een vast onderwerp in mythen, legenden en dus ook in de literatuur en de andere kunsten.

    In de Joodse mythologie, als we dat zo mogen noemen, heb je de golem, die gemaakt is van aarde of klei en die door een rabbi kan tot leven gewekt worden om als helper te dienen; hij beschikt over grote kracht, maar spreken kan hij niet. Soms loopt het fout met een golem: hij wordt heel groot en gaat de mensen aanvallen en moet dan vernietigd worden. In de periode van de romantiek, toen de belangstelling voor het irrationele, het spookachtige en voor allerlei zogenaamd historische legenden groot was, verschijnt de legende van de golem ook in de literatuur, vanaf ongeveer 1850, met de bekende (nu, ja…) versie van Gustav Meyrinck in 1915.

    Waarschijnlijk moeten we daar de verre oorsprong zoeken van het monster van Frankenstein uit het bekende boek van Mary Shelley (1797-1851), die eigenlijk Mary Godwin zou moeten heten, als dochter van William Godwin, een bekend atheïstisch filosoof, schrijver en journalist, en de even bekende schrijfster, pedagoge en feministe Mary Wolstonecraft; de dochter ging door het leven als Mary Wolstonecraft Godwin, waarschijnlijk een feministisch trekje van haar moeder. Ze groeide op in een zeer alternatieve artistieke wereld, zeker toen de jonge Percy Byssche Shelley zijn intrede deed in haar leven. Hoewel de vrije liefde het ideaal was, zowel van haar vader als van Shelley, trouwden ze uiteindelijk toch en hadden drie kinderen, van wie er slechts één in leven bleef. Shelley zelf kwam om op zee toen hij 27 was. Maar dat terzijde.

    Frankenstein is niet het monster, zoals men vandaag meestal denkt. In het verhaal, dat Mary in 1817 schreef als antwoord op een uitdaging van Lord Byron, is Victor Frankenstein een dokter, een geleerde, die zijn kennis van de moderne wetenschap combineert met de oude alchemie en zo van ledematen uit lijkenhuizen een ‘mens’ samenstelt; maar het resultaat valt tegen en hij vlucht weg van zijn creatuur. Een tijd later verneemt hij dat zijn broer is vermoord door diens huishoudster. Hij begeeft zich ter plaatse, in Zwitserland, en tijdens een storm in de bergen ziet hij een glimp van zijn creatuur en hij beseft dat dat de werkelijke moordenaar is van zijn broer. Justine, de huishoudster bekent de moord onder bedreiging met excommunicatie door de dominee. Victor Frankenstein durft de ware toedracht niet bekennen en Justine wordt terechtgesteld. Tijdens een vertwijfelde tocht in de bergen ontmoet Victor nog eens het monster. Het komt tot een gesprek en zo verneemt hij hoe zijn creatuur, door hem achtergelaten, zijn weg zocht en bijleerde, onder meer hoe hij leerde spreken. Maar het is ook een verhaal van verstoting, want telkens als hij zijn afzichtelijk lichaam laat zien, vluchten de mensen verschrikt weg. Hij bekent ook dat hij Victors broer heeft vermoord en Justine de schuld liet krijgen, om zich te wreken op Victor. Om zijn eenzaamheid te verlichten, vraagt hij Victor nu hem een gezellin te maken. Victor stemt toe, maar halverwege het werk vernietigt hij wat hij heeft gemaakt bij de gedachte aan de eventuele kinderen van een dergelijk koppel en vlucht opnieuw weg. Uit wraak vermoordt het monster Victors beste vriend en ook de echtgenote van Victor, tijdens hun eerste huwelijksnacht. Victors vader sterft wanneer hij dit verneemt. Nu gaat Victor op zoek naar zijn monster met de bedoeling het te vernietigen. Hij lukt daarin niet en belandt op een ijsschots in de IJszee waar hij op het nippertje gered wordt van de dood. Hij vertelt zijn verhaal aan de kapitein van het schip en sterft dan. Het monster komt aan boord, vindt zijn dode maker en uit zijn berouw over wat hij hem heeft aangedaan. Hij springt overboord en verdwijnt.

    Veel bekender dan het boek zijn de talrijke versies op het witte doek en dan zeker die met Boris Karloff als het monster, een film uit 1931. Recente remakes, parodieën en persiflages maken er wel eens een zootje van.

    De ondertitel van Frankenstein is: or: The Modern Prometheus. In de vele Griekse en Romeinse verhalen rond Prometheus vinden we herhaaldelijk de scheppingsmythe terug. Ook Prometheus maakt mensen en dieren uit klei, naar het beeld van de goden, samen met zijn broer Epimetheus en Zeus blaast hen leven in. Maar als Prometheus de mensen ook de geheimen van de goden wil aanleren, zoals vuur maken en andere kennis, wordt hij door Zeus gestraft. Voor de ontwakende wetenschappers van de 18de eeuw was Prometheus het ideaal van de emancipatie van de mens. Percy Shelley schreef in 1820 een toneelstuk in verzen Prometheus Unbound.

    Ook in andere klassieke mythen komen levenloze voorwerpen tot leven: Hephaistos maakt uit klei hulpjes voor in zijn smidse. Daedalos was een meester-vakman die allerlei nuttige uitvindingen deed en ze tot leven bracht met kwikzilver. Pygmalion was de beeldhouwer die verliefd werd op zijn ivoren of marmeren beeld van de nimf Galatea, dat prompt door Afrodite tot leven gewekt werd. G.B. Shaw, naast Goethe, Schiller en vele anderen, maakte er een bewerking van in een toneelstuk, dat wij vooral kennen van de musical en de verfilming van die musical: My Fair Lady, waarin professor Higgins een ordinair bloemenverkoopstertje ‘opvoedt’ tot een ‘lady’. Er is ook een knappe film: Educating Rita over dit thema.

    Een parallel verhaal is dat van Pinocchio uit het gelijknamige boek van Carlo Collodi uit 1881/3, dat wij dan weer vooral kennen van de Disney-versies als stripverhaal en als heerlijke kinder- en jeugdfilm.

    In haar boek laat Mary Shelley ook literaire werken rondslingeren, die door het monster gelezen worden: Coleridges bevreemdende Rhyme of the Ancient Mariner waarin een schipper een albatros doodt en daarvoor gestraft wordt met een lange reis op vreemden zeeën, en Miltons Paradise Lost, waarin Adam en Satan als twee versies van Prometheus opgevoerd worden.

    Monsters en artificiële mensen zijn er natuurlijk volop in Science fiction and Fantasy, het literair genre dat ons vanuit Amerika bereikt heeft, vooral na de tweede wereldoorlog. Het is zelfs een type-verhaal geworden: de robot. De term danken we aan de Tsjechische auteur Karel Čapek (zeg Tsjapek) (1890-1938), die een vroeg robotverhaal bracht in zijn toneelstuk R.U.R. (Rossum’s Universal Robots) van 1921. In het Tsjechisch is robotnik een slaaf, robota is slafelijke arbeid.

    Ontelbaar zijn de navolgingen, maar we kunnen niet om een vermelding heen van de meester, Isaac Asimov (1920-1992), die in zijn I, Robot (1950) de drie wetten van de robotica toepaste, die hij al in kortverhalen in de jaren ‘40 formuleerde:

    1. A robot may not injure a human being or, through inaction, allow a human being to come to harm.
    2. A robot must obey orders given it by human beings except where such orders would conflict with the First Law.
    3. A robot must protect its own existence as long as such protection does not conflict with the First or Second Law.

    Later heeft Asimov daaraan de Zeroth Law toegevoegd: A robot may not harm humanity, or, by inaction, allow humanity to come to harm.

    De vraag is natuurlijk hoe de robots kunnen weten wanneer ze in overtreding zijn, een vraag die uiteraard ook voor de mens geldt. Asimov heeft het thema in talloze verhalen op ingenieuze wijze uitgewerkt en uitgediept.

    Men vindt vaak ook de term cyborg terug voor dergelijke artificiële ‘mensen’, zoals die uit de bekende Terminator-serie. Het is een samenvoeging van cyber(netisch) en org(anisme); cyber gaat terug op het Grieks kubernaõ: sturen, zoals een wagen of een schip. Al in 1834 verscheen het woord cybernétique in de Franse taal voor ‘de kunst van het besturen’, maar pas honderd jaar later kreeg het de betekenis, eerst in het Engels en later ook in andere talen, van: het sturen van machines. Nu vindt men het woord in vele combinaties: cyberspace, cybercafé. Het Latijn heeft het verwante gubernare, dat in vrijwel alle moderne talen sporen heeft nagelaten: gouverneur, government, gouvernante. Andere termen zijn androïde, kloon, automaat of automaton.

    Vandaag zijn we heel dicht bij de realisatie van wat de mens in de vroegste mythen heeft proberen uitdrukken of in zijn fantasieën in legenden of literatuur heeft neergelegd. Wij hebben de materie op een ongelooflijke manier aan ons onderworpen, zodanig zelfs dat hier en daar de grens nog moeilijk te trekken is van wat louter materie is, en wat al bezield. Daarbij rijzen belangrijke vragen, of zouden moeten rijzen, bijvoorbeeld rond het gebruik van kunstmatig bevruchte menselijke eicellen en stamcellen en ook bij het proces van het klonen. Met AI wordt een belangrijke volgende stap gezet. En in mijn tuin rijdt een robot-grasmaaier rond, ik heb hem Asimow genoemd, heb je hem?

    Het is al bij al toch een zeer vreemde zaak dat de mens zoveel aandacht besteedt aan het thema van het creëren van artificiële mensen of het artificieel creëren van mensen, terwijl de menselijke voortplanting zo’n wonderbaarlijk maar in feite vanzelfsprekend, simpel en natuurlijk proces is.

    De mens is blijkbaar nog steeds opzoek naar de geschikte hulp uit het eerste hoofdstuk van Genesis.

     


    Categorie:etymologie
    10-05-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vooruitgangsgeloof

    ­­­­­­­Vooruitgangsgeloof 

     Vooruitgangsgeloof is een vorm van optimisme: we gaan erop vooruit. In onze tijd is dat optimisme evenwel verre van evident voor iedereen. Velen vinden dat we stagneren, dat we blijven stilstaan; niet weinig anderen, en vooral ook jongeren, menen dat we er zelfs op achteruitgaan, het wordt niet beter, maar slechter. Die zijn dan pessimistisch ingesteld. De wereld gaat ten onder en niemand die er iets aan doet, niemand kan er iets aan doen, de problemen zijn te groot. Het leven heeft geen zin, waarom ons nog inzetten?

    We kunnen het er moeiteloos over eens zijn dat niet alles optimaal is. Veel, zo niet alles is voor verbetering vatbaar. Het is echter niet omdat niet alles volmaakt is, dat we blind moeten zijn voor wat er best goed is. De teleurstelling of zelfs wrevel over wat beter kan en beter moet, mag ons niet verhinderen ons te verheugen over wat al beter is dan het vroeger was. Het mag ons evenmin ontmoedigen om ons in te spannen voor nog meer beterschap. Er is wel degelijk vooruitgang mogelijk: heel wat is nu beter dan het ooit geweest is, en voor veel meer mensen. Er is dus geen stagnatie, en al zeker geen achteruitgang, zoals doem- en complotdenkers beweren, overigens zonder enig overtuigend argument of wetenschappelijk bewijs.

    En toch blijven de meningen daarover sterk verschillen. Dat moet een reden hebben. Mensen meten hun tevredenheid en geluk af aan de hand van hun eigen situatie, maar ook van de toestand in de wereld. Over hun eigen situatie kunnen ze het best zelf oordelen, al is dat oordeel dan zelden objectief. Ook daar geldt dat het altijd beter kan, zelfs voor de meest gegoede, meest getalenteerde, mooiste en meest gezonde mensen; vaak zijn het trouwens precies die fortunati die het meest geloven in vooruitgang. Anderen proberen wijselijk hun verwachtingen realistisch te houden of zelfs tevreden te zijn met wat ze hebben, of wat binnen het bereik van hun mogelijkheden ligt. Het is echter onloochenbaar dat zelfs in ons eigen land, nochtans een van de rijkste ter wereld, er nog heel wat mensen zijn die het niet breed hebben, en die bovendien weinig redenen hebben om snel beterschap te verwachten, of dat toch zo aanvoelen. Maar dat zijn er minder dan ooit, en ze hebben het beter, veel beter dan de armen van pakweg honderd jaar geleden.

    Wat de toestand van de wereld aangaat, daarover maken we ons vreemd genoeg vooral zorgen. Ongetwijfeld komt dat goeddeels door de negatieve bias van de berichtgeving, maar er is ook objectief gesproken wel enige reden tot bezorgdheid. Sinds de jaren 1960 is ecologie een van de belangrijkste oorzaken van zorg en zelfs angst: het milieu, vervuiling, klimaatverandering, energie, spelen een belangrijke rol in onze ervaring. Maar ook het geweld van oorlog en terrorisme is nooit ver weg, en soms zelfs verraderlijk dichtbij. Zodanig dat inderdaad velen menen dat er helemaal geen sprake is van vooruitgang, maar dat het met de wereld, en dus met ons, echt de verkeerde kant opgaat.

    De berichtgeving moet vrij zijn, en niet geleid door toevallige machthebbers. Maar het is hoog tijd dat de media zich bewust worden van hun verantwoordelijkheid voor de gevolgen van de keuzes die zij bewust of onbewust maken. Ook politici en politieke partijen, inzonderheid de populistische, zouden moeten inzien dat mensen welbewust angst aanjagen voor vermeende bedreigingen, louter om stemmen te halen en verkozen te worden, een uiterst gevaarlijk spel is, dat weleens een zelf-vervullende profetie zou kunnen worden.

    Auteurs zoals Steven Pinker en hier bij ons Maarten Boudry mogen dan al dikke turven en knappe essays schrijven met uitvoerig gedocumenteerde bewijzen dat het met de wereld op alle mogelijke punten steeds beter gaat, dat de wereld niet om zeep is, dat het nog nooit zo goed geweest is voor zoveel mensen, zelfs op wereldschaal, zelfs in de meest achterlijke gebieden, ze lijken vooral te roepen in de woestijn terwijl de media en de populisten ongenadig het laatste slechte nieuws blijven spuien. Kunnen ze allebei gelijk hebben? Dat lijkt erg onwaarschijnlijk. Wat is dan de (meest) objectieve waarheid?

    Misschien moeten we ons eerst afvragen of vooruitgang wel mogelijk is, en waarop die dan gesteund is. Sommigen beweren, en dat al zo lang als er mensen zijn, dat er in feite niets verandert: plus ça change, plus c’est la même chose. Sommige godsdiensten en filosofieën spreken zelfs van een eeuwige terugkeer, een voortdurende herhaling van hetzelfde, zowel voor het individu als voor het universum. Ook het christendom, dat onze beschaving al twintig eeuwen zo sterk tekent, houdt voor dat ons tijdelijke leven hier op aarde een onvermijdelijke en onveranderlijke lijdensweg is, en hoe we het hier doen, is dan bepalend voor het onveranderlijke leven na de dood, in goede of slechte omstandigheden. Dat eeuwige leven is zoveel belangrijker dan ons korte aardse bestaan, dat we vooral met het leven na de dood moeten bezig zijn, en het huidige leven moeten nemen zoals het komt. Er is toch niets aan te veranderen, alles ligt in Gods handen, de mens wikt, maar God beschikt. En zo zag het er inderdaad lang naar uit. Het christendom streefde naar het behoud van het status quo, de toestand zoals God die geschapen en verordend had. Dat de Kerk in die tijdelijke wereld een machtige positie had en grote rijkdommen verzameld had, droeg er ongetwijfeld toe bij om die opvatting te bevorderen met alle mogelijke middelen.

    Er zijn evenwel altijd al mensen geweest die het daarmee grondig oneens waren, en die de bestaande toestand wilden veranderen, in hun eigen voordeel, en in het beste geval in het voordeel van de mensheid.

    Dat men het eigen lot wil verbeteren, ligt voor de hand, zeker als dat lot niet benijdenswaardig is, maar zelfs als men in feite niet te klagen heeft. De mens is zich bewust van wat is, maar ook van wat kan, en wat kan, wil men ook proberen. De mens wil leven en overleven, standhouden, eten en drinken, zich beschermen tegen de elementen, maar ook genieten en passies beleven, ook seksueel, alleen en samen met anderen. De mens is nieuwsgierig naar al wat mogelijk is, gaat zelf op zoek of laat zich inspireren door anderen. En al wat mogelijk is, wordt vroeg of laat ook uitgeprobeerd. Wat godsdiensten en filosofieën ook mogen beweren, mensen zijn intrinsiek vrij om al te doen wat ze kunnen. En wat ze kunnen, dat is fenomenaal. We hoeven slechts terug te denken aan de eerste mensachtigen, en dat te vergelijken met de huidige mensheid, om met zekerheid vast te stellen dat verandering ten goede wel degelijk mogelijk is. We zijn nu al met meer dan acht miljard, terwijl dat in 1950 slechts tweeënhalf miljard was, zo snel kan het gaan. En vergelijk onze huidige levensstandaard met die van 1950, of 1850, of 850… Het is onweerlegbaar zo dat de mens gedreven is om zichzelf in stand te houden, om van het leven te genieten, en om zich voort te planten.

    In het christelijke wereldbeeld lag alles vast. Alles was door God geschapen zoals het nu was, en iedereen moest de eigen vaste plaats kennen. Dat idee hield heel lang stand, mede dankzij een krachtige propagandamachine en een meedogenloze onderdrukking. De burgerlijke overheid, keizers, koningen, de adel, de rijken, steunden de Kerk daarin, en beweerden dat hun gezag van God zelf afkomstig was, en dus onaantastbaar.

    Velen verzetten zich daartegen, zowel tegen de macht van de Kerk als tegen de bestaande maatschappelijke structuren, maar grote veranderingen zijn lang uitgebleven. De machtigen zijn nu eenmaal sterker dan de armen, en revoluties hebben vaak als enig resultaat dat dictators wel vervangen worden, maar de dictatuur blijft bestaan. Daarnaast ontbrak het opstandelingen vaak aan inzicht in hun eigen slechte situatie, en in de manier om daarin verandering te brengen. Maar zelfs wanneer die inzichten er wel waren, zoals bij de Franse Revolutie aan het einde van de 18de eeuw, gingen die pogingen ten onder aan interne diepe meningsverschillen en bloedige twisten, en aan het gezamenlijke verzet van Kerk en staat.

    Tegen het starre wereldbeeld dat het christendom halsstarrig verdedigde, waarbij de openbaring de enige en onaantastbare bron van waarheid was, hebben ook geleerden van alle tijden zich verzet. Zeker vanaf de Renaissance, maar vooral met de ontwikkeling van het onafhankelijke wetenschappelijke en filosofische onderzoek in de vroegmoderne tijd werd stilaan een andere, rationele manier van denken voorgestaan, ondanks het rabiate verzet en de vervolgingen van de Kerk. Maar uiteindelijk was het Charles Darwin (1809-1882) die op streng wetenschappelijke gronden dat wereldbeeld zou doen wankelen. Hij kwam tot de conclusie dat alles niet was zoals God het geschapen had, ongeveer 4.000 jaar geleden, maar dat het veel, veel ouder was, en dat alles sterk geëvolueerd is. Daarmee bedoelde hij dat er ‘toevallige’ veranderingen opgetreden waren in het erfelijk materiaal van levende wezens, die geleid hebben tot de grote verscheidenheid die we nu kennen, en dat er een natuurlijke selectie gebeurd is, dat wil zeggen dat de individuen, en bijgevolg de soorten, die het meest geschikt waren om te overleven in hun omgeving het meest kans maakten om zich voort te planten, en om zo die kenmerken door te geven aan hun nakomelingen. Met andere woorden: verandering is niet alleen mogelijk, ze is onvermijdelijk, ze is essentieel; en ze is niet negatief of onverschillig, ze is selectief, ze leidt tot een steeds grotere diversiteit en complexiteit, een grotere levensvatbaarheid, en uiteindelijk tot een hogere levenskwaliteit.

    Het is daar dat we naar de oorsprong moeten zoeken voor het principe zelf van de vooruitgang en van het vooruitgangsgeloof: we kennen daarvan nu met wetenschappelijke zekerheid de oorzaak en de gevolgen van de evolutie.

    Een ander essentieel aspect van de evolutie van de mensheid is de technologische vooruitgang. Die is op zich niet Darwinistisch: het gaat niet om erfelijke eigenschappen, om DNA (al lijken sommige mechanismen wel heel sterk op die biologische evolutie). Cultuur, beschaving of hoe men het ook wil noemen, is ook materieel, en ook dat evolueert, omdat men voortbouwt op het bestaande, of tot revolutionaire nieuwe inzichten komt, vooral op wetenschappelijke gronden. Het goede dat verworven is, wordt vastgelegd in de cultuur, waar het voor iedereen ter beschikking is. Vandaag zijn er vijf miljard mensen online, en hebben zo toegang tot meer informatie dan ooit iemand gehad heeft. Nog nooit was de levensverwachting zo hoog. Nog nooit was kindersterfte en moedersterfte in de kraamtijd zo laag. Nog nooit was er zo lang zo veel vrede. Nog nooit was de arbeidsduur zo kort, en de opvoeding zo lang. Ga zo maar door. Je moet al heel erg vooringenomen zijn om dat allemaal te ontkennen, of al heel paranoïde om dat allemaal als negatief te beschouwen.

    Hoe we het ook bekijken, verandering is niet alleen mogelijk, maar onvermijdelijk, het is eigen aan levende wezens. Bovendien is die verandering essentieel selectief, en leidt ze tot reële en aanzienlijke vooruitgang, verbetering dus, voor heel de menselijke soort. We hebben dus alle reden om optimistisch te zijn over de toekomst, om te geloven in reële vooruitgang.

    Betekent dat nu dat we geen enkele reden tot bezorgdheid hebben? Vanzelfsprekend niet. Maar we kunnen er zeker van zijn dat doemdenken op zijn minst misplaatst is. Er is niemand die ooit een mechanisme ontdekt heeft dat met wetenschappelijke zekerheid de ondergang, of zelfs maar de achteruitgang van de mensheid of van de wereld voorspelt of zelfs maar veronderstelt. Zeker, we moeten iets doen aan de broeikasgassen, maar wie had gedacht dat er vandaag in België al meer elektrische wagens verkocht worden dan andere? Dat er overal zonnepanelen op de daken liggen? En warmtepompen draaien? Dat niemand nog steenkool stookt? Dat de milieunormen overal strenger zijn dan ooit?

    Zeker, er is nog grote ongelijkheid in de wereld. Maar het aantal superrijken is al bij al beperkt, en velen van hen zijn met niets begonnen. Het aantal rijken is spectaculair toegenomen, de brede middenklasse heeft het verbazingwekkend goed, het aantal mensen onder de (hoge!) armoedegrens is geringer dan ooit. En wat betekent superrijk? Wat kan men uiteindelijk doen met een bezit dat bestaat uit enkele honderden miljarden? Hoeveel kan je daarvan uitgeven op één dag, een jaar, een leven? De ‘waarde’ van de superrijken bestaat niet uit baar geld of een bankrekening, maar uit wat hun bedrijf waard is, en dat kan fameus schommelen. We zijn gemiddeld nog nooit zo rijk geweest.

    Zeker, er is nog geweld in de wereld, maar nog nooit zo weinig, op langere termijn bekeken. Oorlogsgeweld is er bijna niet meer, de huidige gevechten in Oekraïne en het Midden-Oosten zijn spijtige uitzonderingen, en het is verbazingwekkend hoe weinig er gedaan wordt om ze te beëindigen, en hoeveel geld er uitgegeven wordt en hoeveel mensenlevens opgeofferd om ze te laten voortduren, hoewel iedereen weet dat een eenzijdige overwinning onmogelijk is.

    Zeker, migratie is een probleem, of zo wordt het toch ervaren door een niet onaanzienlijk deel van de bevolking van de doellanden, hoewel migratie onder zeer verscheidene vormen van alle tijden is. In feite kunnen we nog heel wat meer van die migratie aan, en we hebben er zelfs nog heel wat meer nodig om onze levensstandaard op peil te houden. Dat is een realiteit, en misschien is er alleen een mentaliteitswijziging nodig om dat niet meer als een bedreiging te beschouwen maar het als een opportuniteit, een verrijking te beschouwen, wetende dat het een harde noodzaak is.

    Ik kijk nu terug op bijna tachtig jaar van mijn leven. Zelfs vorig jaar had ik niet gedacht dat ik het dit jaar zo goed zou hebben, laat staan dat ik bijvoorbeeld in 1950 had kunnen vermoeden hoe goed ikzelf en wij allen het nu zouden hebben. De talloze ongelooflijk gunstige veranderingen die ik al heb meegemaakt gaan gewoon door, nee, de vooruitgang gebeurt altijd maar sneller, en in altijd maar meer domeinen, en op talloze onvermoede manieren. Ik heb jarenlang vele uren achter een grasmaaier aangelopen, later met een zitmaaier rondgereden om het gazon te onderhouden, gemaaid gras opgehoopt tot ik er geen blijf meer mee wist, en gevloekt en gesakkerd. Nu zet ik met een app op mijn smartphone de robotmaaier aan het werk, en het gras is nog nooit zo mooi en zo groen geweest, zonder dat ik er omkijken naar heb. Wij hebben geen eigen vervoer meer, maar alles wordt na moeiteloos online bestellen vlot gratis thuis geleverd. Ik heb nogal zwaar gehoorverlies, maar met mijn hoorapparaten heb ik daarvan geen noemenswaardige last, en de muziek klinkt weer zoals toen ik jong was. Ik draag een tri-focale bril met blauwfilter. Om nog te zwijgen van mijn tandprothesen.

    Als kind speelde ik met een oude grammofoon waarvan de veer stuk was, en enkele breekbare schellak platen, 78 toeren. Op mijn achttiende kocht ik een draagbare radio, met FM! Mijn eerste stereo-set was rond 1970, met kwetsbare vinylplaten en een delicate, dure cel. Mijn eerste cd moest ik in Brussel gaan kopen. Ik heb destijds honderden vinylplaten en duizend cd’s gekocht, en vrij dure afspeelapparatuur, maar nu luister ik op een paar echt goedkope actieve luidsprekers naar al de muziek die er is via streaming, voor geen geld, en in de hoogst mogelijke kwaliteit.

    Ik kocht in 1968 met mijn eerst-verdiende centen een Encyclopedia Britannica op afbetaling, nu raadpleeg ik dagelijks Wikipedia en tientallen andere e-bronnen zonder me te verplaatsen, helemaal gratis. Ik ben heel geïnteresseerd in de vroegmoderne tijd en de Verlichting, en vertaal vaak teksten uit die tijd, die ik zonder lang zoeken zomaar online vindt, zelfs in de oorspronkelijke uitgaven. Mijn woordenboeken, de beste die er zijn, zijn allemaal online, en zelfs over de meest vergezochte onderwerpen, ook van honderden of duizenden jaren geleden, is alle betrouwbare informatie binnen handbereik. Voor een resultaat van veel mindere kwaliteit moest ik vroeger dagen, weken, maanden slijten in bibliotheken.

    Mijn partner heeft Parkinson, maar kan dankzij medicatie en behandeling vrijwel normaal functioneren. Nog nooit waren de kansen op overleving na zware ziekte of ongeval zo hoog, het herstel zo snel, zelfs al zijn er lange wachttijden. Toen de corona-epidemie uitbrak, hebben we op uiterst korte tijd een doeltreffend vaccin gemaakt dat wereldwijd zomaar beschikbaar was. Gewrichten worden nu routineus vervangen. De mutualiteit en de hospitalisatieverzekering dekt zo goed als alles. De medische kennis en de technologie zijn een absoluut hoogtepunt van onze beschaving, en we komen van heel ver, op heel korte tijd.

    Ik heb nog de tijd meegemaakt dat boeken werden gezet uit loden letters, aan de hand van handgeschreven of in het beste geval getypte teksten, met twee of zelfs drie papieren drukproeven. Enkele jaren later typten we die in op een tekstverwerker, en brachten een floppy disk naar de drukkerij. Nu maak ik mijn teksten druk-klaar in Word, inclusief afbeeldingen in kleur, en stuur die met een druk op de knop naar de drukkerij, die ze met een druk op de knop van een machine op de nodige exemplaren als boek afdrukt.

    Mijn hele loopbaan als beambte had te maken met administratie. Ik heb nog aan postzegels gelikt, met een vulpen geschreven, getypt met een mechanische typmachine, teksten vermenigvuldigd met stencils, veel en lange berekeningen gemaakt uit het hoofd, geld naar de bank gebracht in een kistje, rekeninguittreksels nagekeken, archieven aangelegd, duizenden brieven, nota’s en verslagen geschreven, laten uittypen, verbeterd, nog eens uittypen. Later heb ik jaren op mijn bazen en collega’s moeten inpraten om de administratie te ‘automatiseren’. En kijk nu eens? Thuisbankieren, tax-on-web, my e-box, databases, e-mail, zoom, meet, skype, video-conferenties, verzekeringen en mutualiteit en medisch dossier online, voorschriften van de dokter en tickets voor het openbaar vervoer op je identiteitskaart; en nu nog AI…

    Denk eens aan de visuele media! De eerste tv moest minutenlang opwarmen, je had een draaibare antenne nodig op het dak, veranderen van kanaal was een bewerkelijke onderneming, het beeld in zwart/wit, maar vooral grijs, onscherp en niet stabiel, het geluid abominabel, net zoals het aanbod. Dat aanbod is wat mij betreft niet veel verbeterd, maar de kwaliteit van beeld en geluid, het gemak van bediening: onvoorstelbaar.

    Denk aan telefonie… Mijn ouders hadden pas telefoon toen ze bijna dood waren. We gingen bellen bij de beenhouwer. Nu heeft de helft van de wereldbevolking een smartphone, en wat zo’n toestelletje niet kan! En wat men er ‘maar’ mee doet…

    En dan het verkeer! Mijn buurman heeft als hobby een oude Citroën gekocht, een prachtige traction-avant, met die prachtige gevleugelde spatborden vooraan. Maar wie zou zich daarmee nog willen verplaatsen voor meer dan een toertje in de buurt? Alleen al de veiligheid; en het comfort! Een andere buurman rijdt met een geruisloze e-wagen, en er liggen niet veel meer dan vijftig jaar tussen de beide modellen.

    Voor de jongeren van nu die geen weet hebben van hoe het vroeger was, is de huidige toestand geen vooruitgang, maar slechts het begin, zoals de toestand van toen voor mij het begin was van een onvoorstelbare verandering. Allicht zijn zij even gefrustreerd over wat er vandaag ‘slechts’ mogelijk is, als ik toen.

    Wie zou er niet in vooruitgang geloven? Je moet ziende blind zijn.

    Ik ben realistisch, meen ik, maar toch voluit vooruitgangsoptimist. Ik kan me vergissen, misschien drukt een of andere idioot straks op de verkeerde knop en is het ermee gedaan, maar alles wijst er veeleer op dat het alleen maar nog beter wordt voor heel veel mensen. En als we daarover geen zekerheid hebben, dan is het toch nog altijd beter daarin te geloven, daarop te hopen, en ertoe bij te dragen naar best vermogen.  

    Ik weet niet wat de toekomst brengt. Dat wist men eigenlijk nooit. Kon men de stoommachine voorzien voor ze er was? De trein, de auto, zelfs de fiets? Radio, telefoon, tv, foto, film? Sommige zaken misschien wel, maar andere compleet niet, bijvoorbeeld Röntgenstralen en het gebruik ervan. Wat er nog allemaal ontdekt zal worden, weten we niet. Heel waarschijnlijk zal dat ten minste even spectaculair zijn als de veranderingen die wij meegemaakt hebben en vandaag meemaken. Het is althans voor mij ondenkbaar dat dat niet geval zou zijn, dat we terug in de middeleeuwen belanden, of in het stenen tijdperk. De mens is misschien wel in staat om zichzelf en zijn wereld te vernietigen, bewust of onbewust, op kortere of langere termijn; maar zijn we ook in staat om het daadwerkelijk te doen? Ook dat is vooruitgangsgeloof: geloven dat de rede uiteindelijk zal zegevieren over de waanzin en de onwetendheid. De geschiedenis van de mensheid is misschien niet altijd een goede grond geweest voor dat geloof, en mensen hebben zichzelf, elkaar en hun omgeving vaak heel erg schade berokkend. Maar ondanks alles zijn we er nog, rijker en talrijker dan ooit, er is nog niets onherstelbaars gebeurd, vrijwel alles is nog mogelijk, we hoeven het slechts te willen, erin te geloven.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    05-05-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het kan me niet schelen!

    Het kan me niet schelen! Hoe vaak hebben we dat als kind niet gezegd als uitdagend antwoord op een verwijt van een van onze ouders of opvoeders? Als je zo voortdoet, dan zal het slecht aflopen met jou! Antwoord: het kan me niet schelen! Ook later in het leven hebben we weleens op die manier alle argumenten genegeerd: het kan me niet schelen! In mijn Oost-Vlaams dialect klonk dat duidelijk als ‘schillen’ en dat heeft ervoor gezorgd dat ik tot op vandaag telkens aarzel of het nu schelen of schillen is.

     Een schil is de buitenste laag van iets, zoals een aardappelschil. In ons Eeklo’s dialect was dat evenwel een schel, een schelle. Een schel is, althans gewestelijk, ook iets dat we afsnijden van iets, een schelletje kaas of ham, een plakje kaas of ham dus (of voor ons Vlamingen: hesp; Van Dale noemt hesp echter Belgisch-Nederlands, de schurk; als dat zo zou zijn, dan was Vlaanderen allicht ook ‘Nederlands België’ en dat is het pertinent niet. Waarom van de Vlaamse taal, die we al eeuwen spreken, het stupide Belgisch-Nederlands maken? Ach…)

    Dunne sneetjes afsnijden van iets zou dan normaal ‘schellen’ moeten zijn, maar dat is het niet, ‘schellen’ heeft die betekenis niet in het AN, terwijl ‘schellen’ in het Vlaamse dialect eigenlijk schillen is: wij zeggen ‘een appel schellen’, in Nederland is het ‘schillen’, de schil verwijderen.  

    Laten we het nog wat ingewikkelder maken. In de uitdrukking het kan me niet schelen, mogen we volgens Van Dale ‘schillen’ gebruiken als een gewestelijk synoniem van ‘schelen’. We mogen dus ook (gewestelijk) zeggen: het kan me niet schillen! Geen wonder dat ik nooit wist of het nu schillen of schellen was. Schellen, schillen, schel, schil, waar komt ons woord vandaan? Zoek het maar niet bij Van Dale, die heeft zichzelf in een eindeloze lus gewerkt: bij schil verwijst ie naar schel en bij schel naar… schil, juist. We zullen het dus zelf moeten vinden.

    Een eerste spoor vinden we bij ‘schelp’ (volgens Van Dale verwant aan schel en schil) en het Engelse shell, dat zowel schelp, (eier)schaal als schil betekent. Ze gaan beide terug op een Germaans woord dat ongeveer skaljo moet geweest zijn en dat sloeg op alles wat je kon splijten of splitsen. Een schelp voorzeker, die kan je openbreken, de twee helften splitsen om het vlees eruit te halen. Een schild ook, dat was aanvankelijk een dun stuk hout dat men van een boom afsplitste of spleet. In het Grieks is skallein trouwens ‘een boom omhakken’ en skhidzein is ons scheiden. In het Latijn hebben we daarvoor scindere, wat in het Frans tot scinder leidde, denk aan roemruchte scission van de Leuvense universiteit in de jaren zestig van de vorige eeuw en de nog veel ophefmakender splitsing/scission die België hopelijk ooit te wachten staat. In het Engels is er to shed, gezegd van dieren die hun haren of pluimen verliezen of afscheiden.

    In verscheidene talen is skalja een dakpan, ook een soort schild; of een van de twee helften van een schelp, of een lei, een schil leisteen. De buitenste laag van een vrucht is de schil, een soort van schelp om de vrucht heen. Als je iets splitst of splijt, dan heb je twee ‘verschillende’ stukken, zoals bij een schelp. Wat die twee stukken onderscheidt, is dan het (ver)schil; ‘scheel’ betekende vroeger verschil of geschil, maar is nu verouderd in die betekenis. ‘Het scheelt niet veel’ betekent: er is niet veel verschil; ‘het scheelde weinig, he scheelde geen haar of…’: bijna was het zo dat…. ‘Dat scheelt niet veel’: het verschil is niet groot. Dat scheelt een slok op een borrel: dat maakt een groot verschil. Een verwante betekenis vinden we in ‘wat scheelt je?’ Wat mankeert je? Dat wijst op een verschil met de gewone, normale toestand. Dat is ook zo in ‘het scheelt veel’ bij het meten: er ontbreekt nog een heel stuk.

    Als we dan teruggaan naar ons oorspronkelijke ‘het kan me niet schelen’, dan kunnen we dat nog altijd afleiden van het concept splitsen en van ‘verschil’: het maakt geen verschil voor mij, het is me gelijk. In het dialect zeggen we ook ‘het kan me niet verschelen/verschillen’.

     Er is echter ook een andere piste (van het Italiaans pista, een spoor, een afdruk van de voeten; pistare was slaan, kloppen, bijvoorbeeld steenslag; maar ook vertrappelen, verbrijzelen, kapot stampen; (voet)sporen maken op termijn een weg, een pad en vandaar onze piste in beide betekenissen van spoor en weg).

    Daarvoor moeten we naar het Frans, naar een zogenaamd defectief werkwoord, dat is er een dat een beetje defect is, dat niet alle vormen (meer) heeft. Het is ook een onpersoonlijk werkwoord: het heeft nooit een persoon als onderwerp, maar ‘het’, zoals in ‘het regent’. Dat vreemde werkwoord is chaloir, al bestaat die infinitiefvorm niet echt. Het is een heel oud woord, vandaar dat er maar enkele fossiele vormen van overgebleven zijn, als getuigenheuvels na eeuwen erosie. Dat werkwoord klink niet alleen als ‘schellen’, maar laat het nou ook precies dezelfde betekenis hebben als ons schelen/schellen! Il ne me chaut, il ne me chaut guère que…: het maakt me niet uit, het maakt voor mij geen verschil, het kan me niet schelen dat… Point ne m’en chaut: het kan me helemaal niets schelen. Peu me chaut, peu m’en chaut, il me chaut peu que… Er is ook nog de combinatie met ‘non-’: dat geeft le nonchaloir, een synoniem van een Frans woord dat ook wij gebruiken: nonchalance. Ook dat drukt precies het gevoel uit van: het kan me niet schelen, ik maal er niet om. Het leuke is dat de vroegste vorm van chaut in het Frans zoiets was als chielt, met de betekenis: il importe que, het heeft belang, het scheelt wel. Dat lijkt naar vorm en inhoud zo mooi op ons ‘scheelt/schilt’ dat het bijna te mooi is om waar te zijn. Want de etymologie van chaloir is, volgens vele bronnen, vreemd genoeg het Latijnse werkwoord calere, warm zijn, of figuurlijk: warmlopen voor iets. Il ne me chaut zou je dus moeten vertalen als: ik loop niet warm voor… Nonchalant is dan iemand die niet warmloopt voor iets, het laat hem koud. Het komt mij echter voor dat die Franse etymologie zich misschien iets te veel laat (mis)leiden door de figuurlijke betekenis (warm lopen) en de nu nog bestaande fossiele resten met a-klank (chaloir, dat eigenlijk een theoretische reconstructie is op basis van het echt bestaande chaut) en te weinig aandacht besteedt aan de vroegste vorm (chielt), die duidelijk bij de Germaanse oorsprong aanleunt en die in het Frans perfect verder kan geëvolueerd zijn naar chaut zonder ook maar enige nood aan het Latijnse calere. Ik zie ook niet in hoe anderzijds die oude vorm chielt rechtstreeks van calere zou kunnen komen. Wie zal het zeggen?

    Hoe dan ook, het is nu duidelijk dat het ons allemaal niet kan schelen, in het AN, of schillen in onze Vlaamse gewestelijke variant. Dat het een even gewestelijk schelletje kaas is en dat je altijd moet opletten voor nonchalante mensen die zomaar hun bananenschillen laten rondslingeren.

     


    Categorie:etymologie


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Paul Claes Odyssee 2.0
  • Griekse tragedies: Sofokles
  • Thomas a Kempis, de Navolging van Christus
  • De Griekse bronnen van de Verlichting
  • Islam en christendom
  • Darwin, creationisme, intelligent design
  • Satan
  • Humanisme
  • Godsdienstvrijheid
  • Ethiek en humanisme
  • De vos en de egel
  • Perfide
  • Godsdienst na de dood van God?
  • Sceptisch
  • incest
  • Catechismus
  • Filosofen te koop
  • Democratie
  • De uitzondering en de regel
  • Etiketten
  • Extreemrechts
  • Waarheid en verzinsel
  • Over geloof en psychologie (recensie)
  • De misdadige geschiedenis van de Kerk
  • Judith Butler, Wie is er bang voor Gender? (recensie)
  • Erwten en kikkers
  • David Hume
  • Denken en geloven in de oudheid (recensie)
  • Kinderspel?
  • Over grenzen, Mark Elchardus
  • Robot
  • Vooruitgangsgeloof
  • Het kan me niet schelen!
  • Aurelius Augustinus, Belijdenissen
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering
  • Gedichten-dag 2018
  • René Willemsen, Het onvoltooide leven van Thomas (recensie)


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!