mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
30-10-2015
Compelle intrare: dwingen om binnen te gaan.
Compelle intrare
In het Evangelie van Lukas (14, 15-24) staat een parabel over een man die een feestmaal inricht. Hij nodigt talrijke gasten uit en wanneer alles klaar is, stuurt hij zijn dienaar uit. Maar nu blijkt iedereen een excuus te hebben en laat zich verontschuldigen. De dienaar meldt dat, waarop de gastheer woedend de opdracht geeft: ‘Haast je naar de straten en stegen van de stad en breng de armen, gebrekkigen, blinden en kreupelen hier binnen.” Maar nog bleef er plaats over. Daarop beveelt de gastheer zijn dienaar: ‘Ga naar de wegen en de binnenpaden en nodig de mensen dringend uit binnen te komen, want mijn huis moet vol worden.’
De betekenis van de parabel is duidelijk: Jezus heeft zijn prediking tot de voorname Joden gericht, maar ze aanvaardden zijn boodschap niet. Het waren de mensen aan de zelfkant van de maatschappij die hem volgden. Maar dat was niet genoeg: hij wou meer volk in zijn huis en dus laat hij zijn dienaar als een Italiaanse ober op de straat staan om de mensen naar binnen te halen. De Latijnse tekst zegt: compelle intrare, dwing hen naar binnen te komen. Compellere betekent onder dwang bijeendrijven, zoals men doet met vee, of inderdaad met mensen.
Het christendom heeft zich steeds op deze tekst beroepen om mensen te dwingen christen te worden en te blijven. Men was zo overtuigd van het eigen gelijk dat men desnoods met geweld mensen ertoe bracht om te leven volgens de christelijke principes. Dat is het idee van de weldadige dictatuur: het doet er niet toe welke middelen men aanwendt, als men maar het gestelde en als goed veronderstelde doel bereikt.
Men is geneigd, onder meer onder invloed van de verschrikkelijke misdaden die het christendom bedreven heeft vanuit deze instelling, om dergelijke methoden af te keuren. Mensen moeten niet gedwongen worden, en zelfs niet ‘dringend uitgenodigd’, een afschuwelijk eufemisme van de Willibrord vertaling. Men moet uit vrije wil tot een overtuiging komen en zich eventueel aansluiten bij een vereniging, partij of godsdienst.
Maar zo werkt het meestal niet. Wij worden geboren in een bepaalde omgeving, en dat heeft zo zijn gevolgen. Als je ouders christenen zijn, voeden ze jou christelijk op, gedwongen. Evenzo voor de Getuigen van Jehova, de Mormonen, de moslims enzovoort. En niet alleen godsdiensten werken zo, ook onze maatschappelijke structuren. Als je geboren wordt in Vlaanderen, ben je Vlaming. Word je geboren in Nederland, Nederlander. Dat geeft allerlei rechten, maar eveneens talrijke plichten. Wij hebben niet vrij gekozen om Vlaming of Nederlander te zijn, we zijn ertoe gedwongen. We leven in een staat die door onze voorouders op een bepaalde manier georganiseerd is en er worden voortdurend nieuwe wetten gestemd en nieuwe verordeningen uitgevaardigd en als inwoner van dat land word je verondersteld die wetten en reglementen na te volgen, anders word je bestraft. Wij zijn dus allemaal gedwongen.
Natuurlijk kunnen wij ontsnappen: we kunnen naar een ander land verhuizen, maar daar gelden evenzeer wetten en regels en die zijn meestal nog minder aantrekkelijk dan wat wij zo verfoeien in eigen land. We kunnen ons verzetten en zorgen dat er andere wetten komen, maar dat is alleen maar meer van hetzelfde. Er is geen absolute vrijheid in een samenleving. Door redelijke en rechtvaardige wetten op te stellen, dwingt men de mensen tot redelijkheid en rechtvaardigheid, zelfs als ze dat uit zichzelf niet zouden doen. Men vraagt ons niet belastingen te betalen, men dwingt ons ertoe. Men vraagt ons niet of we willen toetreden tot een stelsel van ziekteverzekering, een mutualiteit, men verplicht ons ertoe, enzovoort. En wij aanvaarden die dwang, wij erkennen het staatsgezag, met alle repressie die daarbij hoort, omdat wij beseffen dat het beter zo is dan in een totale anarchie. We zijn niet gerust in de welwillendheid en de eerlijkheid van de anderen, noch in die van onszelf. En dus moet het maar onder dwang, compelled in het Engels.
Waarom leggen we ons zo lijdzaam neer bij die dwang? Omdat het al bij al nog meevalt. De voordelen wegen op tegen de nadelen: het is beter dat er een verkeersreglement is dan dat iedereen zomaar doet wat men wil en dus aanvaarden we de beperkingen die dat reglement ons oplegt. Of toch grotendeels, meestal. De controles zijn (nog) niet zo efficiënt dat we altijd alle regels en regeltjes moeten navolgen, en de bestraffing van overtredingen laat te wensen over, zodat men toch een beetje kan doen wat men wil.
Daarmee komen we bij een belangrijk aspect van elke staatsvorm of samenleving: er mag niet te veel verplicht zijn en niet te veel verboden door de overheid. Als alles bij wet geregeld is, bestaat er geen persoonlijke vrijheid meer. Men kan opwerpen dat als alles verplicht is in goede zin, er geen persoonlijke vrijheid meer nodig is. Maar wat is ‘in goede zin’? Wetten zijn niet volmaakt en zijn meestal zeer algemeen. De maximum snelheid op de snelweg is een goed voorbeeld: die is verschillend in vele landen, soms is er zelfs geen limiet. Daaruit blijkt dat er geen algemeen erkende optimale maximale snelheid is, en dat men vrij arbitrair gekozen heeft voor die bepaalde snelheid, die niet noodzakelijk de beste is, maar die dan wel de algemeen geldende is. In dictatoriale staten en verenigingen wordt zoveel mogelijk (arbitrair) vastgelegd en worden overtredingen streng bestraft. De Sovjet-Unie en Oost-Duitsland onder het Stalinisme vormen een goed voorbeeld, vooral van de excessen die het gevolg zijn van een verregaande staatsinmenging in het persoonlijk leven. Mensen zijn niet in staat te leven onder een te grote dwang, er moet ruimte zijn voor persoonlijk initiatief en voor een eigen levensopvatting, ook binnen een algemeen samenlevingsakkoord.
Dat wil zeggen dat het gezag bescheiden moet zijn en de dwang beperkt. Het is niet goed dat men te veel regelt, noch dat men de regels al te rigoureus toepast en bestraft. Wij zijn het over heel veel zaken niet eens, maar wij zijn wel bereid compromissen te aanvaarden omdat het nu eenmaal niet anders kan. Wij respecteren de wet, maar we overtreden de wet vaak volkomen achteloos en soms zelfs met volle overtuiging. Die ruimte voor persoonlijke vrijheid is noodzakelijk om de wetten zelf in stand te houden. Wanneer dat niet het geval is, rijst het verzet en komt het uiteindelijk tot opstanden.
In onze moderne maatschappij is er een duidelijke neiging tot regelneverij. De overheden op verschillende niveaus bemoeien zich met alles en nog wat en dat gebeurt meestal zonder dat wij daar ook maar iets van afweten. Er is een massale productie van wetten en reglementen voor zelfs de meest idiote zaken, maar omdat wij er niet rechtstreeks mee te maken hebben, maken we ons er niet druk over. Maar we worden meer en meer compelled, we staan onder steeds meer dwang, dat is meer dan een aanvoelen, dat is gewoon zo. Zijn al die wetten en regels ‘goed’? Zijn ze nuttig? Nodig? Efficiënt? Zijn er geen perverse gevolgen? Achterpoortjes? De discussies in parlementen en volksvertegenwoordigingen lijken zich meer en meer bezig te houden met het amenderen van wetten onder druk van de omstandigheden dan met het opstellen van deugdelijke wetten. Elke nieuwe ‘herziening’ van wetten resulteert in een nog uitgebreider regelgeving en nog minder ruimte voor persoonlijke vrijheid.
En dan mogen wij nog niet klagen! Hier in Vlaanderen valt het eigenlijk best mee. Ik bedoel dat het in mijn geval mogelijk is een aangenaam leven te leiden met volop kansen tot persoonlijke ontplooiing zonder al te veel inmenging van bovenaf. Ik voel me helemaal niet gedwongen. Maar ik neem aan dat dat niet voor iedereen geldt… Ik ben gepensioneerd, ik hoef niet meer te werken voor mijn levensonderhoud, ik krijg elke maand een voldoende bedrag op mijn bankrekening. Ik moet niet meer de baan op om uren in de files te staan. Ik heb niets dan vakantie. Ik mag zeggen en schrijven wat ik wil, ik hoef geen rekening te houden met wat anderen daarvan denken. Ik kan profiteren van alle mogelijke voordelen die onze samenleving biedt, maar ik ben niet verplicht om ook maar iets te doen. Ik besef het: dat is een uitzonderlijke situatie. De meeste anderen zullen zich meer compelled voelen. Het grote aantal psychische stoornissen zoals burn-outs lijkt daarop te wijzen.
Het zal altijd moeilijk zijn de gulden middenweg te vinden tussen bemoeienis van bovenaf en persoonlijke vrijheid. Maar summum ius, summa iniuria: de rechtvaardigheid afdwingen tot in de kleinste details is in de praktijk onmogelijk en ook niet wenselijk. Want die minutieuze regeltjes zijn uiteindelijk vaak even arbitraire persoonlijke opvattingen van wetgevers en ambtenaren, en geen algemeen aanvaarde principes. Ik pleit dus voor een krachtig gezag, dat zich echter beperkt tot het vastleggen van grote principes die kunnen rekenen op een groot maatschappelijk draagvlak. En ik pleit met evenveel overtuiging tegen al te verregaande betuttelende regelneverij onder het mom van de ultieme rechtvaardigheid. Op die beide punten is er nog heel wat werk aan de winkel en ik heb niet de indruk dat het de goede kant uitgaat. Dat komt omdat er nog te veel gastheren zijn die hun tafels onbezet vinden, en die dan maar anderen dwingen om aan te zitten: compelle intrare.
Categorie:levensbeschouwing Tags:maatschappij
29-10-2015
Rik Peters, Verlichte kost. Filosofen van toen over het eten van nu (recensie).
Rik Peters, Verlichte kost. Filosofen van toen over het eten van nu, Antwerpen: Houtekiet, 2015, 143 blz., pb. € 19,99, e-pub € 14,99.
Wie zich verwacht aan een grondige filosofische studie over de hedendaagse voedselproductie en onze voedingsgewoonten, weet al na een halve bladzijde dat ze eraan zijn voor de moeite en de kost van dit boek. Zij kunnen maar beter meteen overschakelen naar Julian Baggini, De deugden van de tafel, klik hier voor een bespreking.
De auteur hanteert een stijl die naar ik vrees waarschijnlijk gangbaar is in bepaalde bladen, maar die een welmenend mens niet verwacht in een boek over een ernstig onderwerp. De hoofdstukken hebben iets weg van Tischreden, vermakelijke causerieën door lichtjes beschonken gastsprekers voor al even aangeschoten commensalen. De humor, of wat daarvoor doorgaat, bestaat uitsluitend uit een obstinaat en opzettelijk gebruik van het verkeerde taalregister. ‘Onder filosofen is het altijd hip geweest om te geloven in een verschil tussen het lichaam en de geest, én om die laatste veel toffer te vinden.’ (8) Hip, tof passen niet in deze context en dus is het gebruik ervan ‘grappig’. Even later, in het hoofdstuk over Socrates: ‘…werd de baardmans namelijk ter dood veroordeeld, …’. En zo gaat het verder: tikkie, tikkeltje, spullen, maf, turbobelangrijk, snotje, moddervet, pizzaatje, afstruinen, foefje, sticker, rapportje, stelletje wetenschappers, biospul, een bom onderzoek, mazzel, megakieskeurig, de diertjes, biobeesten, klotebaantjes en kutbaantjes, yep, de varkensvraag, van iets jeuk krijgen, zich naar de mallemoer drinken, flutfilms, ondergemiddeld pienter, wijven, meiden, mokkels, oppeuzelen, een onappetijtelijke deformatie op de kokkerd… Het is allemaal zo halfwas, zo infantiel, zo krampachtig vrolijk, en het gaat zeer snel vervelen en danig op de zenuwen werken.
Hier en daar krijg je de indruk dat de auteur zelf niet begrijpt wat hij schrijft. Zo noemt hij ‘old claret… een oud gerecht waarvan de vermoedelijke goorheid toch het best naar voren komt in de onvertaalde benaming’ (9). Indien hij de moeite had genomen om zijn citaat na te trekken en te vertalen, zou hij vastgesteld hebben dat het gaat om een fles oude Bordeaux. Wat een ‘opschepperige trias politica’ mag zijn, heb ik niet kunnen achterhalen, noch wat een ‘mondpas antwoord’ is.
Flauwe grapjes zijn er genoeg, van het genre ‘… dat ze obesitas een zwaarwegend probleem vinden’; ‘laaglandse overheden’; ‘als moslims geen spareribs willen knagen’; ‘…zoals moderne agrariërs passioneel blijven fokken richting koeien met nog dikkere uiers en varkens met nog sappigere lovehandles en dekhengsten met nog langere lullen…’; ‘Natuurlijk kunnen dieren altijd ziek worden: als ze solo over de prairie springen, als ze met gezinnetjes in het weiland grazen en als ze met duizenden door de stal draven – maar met elk extra exemplaar groeien wel de gevaren én de gevolgen van ieder kippenkriebeltje en ieder geitengriepje’.
Als hij filosofen en filosofieën vermeldt of beschrijft, is dat keer op keer een aanfluiting, een kolderieke persiflage: van Socrates’ dood, van Benthams sociale leer, van John Stuart Mills relatie met zijn geliefde, van Thomas More’s verzet tegen zijn vorst, van Erasmus’ afkomst en zijn satires, van Nietzsche’s waanzin, van Aristoteles’ wetenschappelijke aanpak. Of we op die manier de mensen dichter bij de filosofie brengen, is wel zeer de vraag. Als we de filosofen die hier de revue passeren enkel zo zouden kennen, zou men zich terecht afvragen waarom men filosofie een wetenschap noemt.
Af en toe is er iets te bespeuren van enige onderliggende serieusheid en van werkelijke problemen, maar ook dan verhindert het hippe taaltje en de frivole aanpak een rustige lectuur, zoals bij de behandeling van Monsanto, het biochemiebedrijf.
Wanneer we de zeventien bladzijden volkomen nutteloze voetnoten bekijken, zien we waar de auteur de mosterd haalt: natuurlijk vertalingen (van vertalingen) van werken van de vermelde filosofen, vaak in online versies; Facebook berichten, websites, vulgarisaties (Plato in 90 minutes); kranten en tijdschriften, biografieën (in vertaling), e-mails…
Op pagina 39 kruipt de auteur even in de rol van een ‘slechte cabaretier’. Het gaat wat ver om hem finaal zo te bestempelen, hoewel de verleiding groot is: met enige inspanning zijn sommige van deze teksten zo klaar voor de stand-upcomedian die nauwelijks verscholen zit in deze auteur. Maar het is moeilijk om hem op basis van dit boek een goed filosoof te noemen. Si tacuisses, philosophus mansisses.
Categorie:levensbeschouwing Tags:filosofie
27-10-2015
Paul Claes, Kinderen van Rousseau (recensie)
Paul Claes, Kinderen van Rousseau. Een pamflet tegen de tijdgeest, Amsterdam/Antwerpen: De Bezige Bij, 2014, 2015³, 104 blz., A6 paperback € 7,95; E-book € 4,99.
Paul Claes kan je bezwaarlijk een meeloper noemen. Hij houdt er eigen opinies op na en die zijn het resultaat van een leven lang lezen, studeren, doceren, vertalen, schrijven en vooral zijn scherp verstand en zijn fenomenaal geheugen gebruiken. He doesn’t suffer fools gladly, om zijn naamgenoot Paulus te citeren (2Kor 11:19). In zijn pamflet neemt hij het op tegen een aantal aspecten van onze tijd en onze maatschappij, maar die ongetwijfeld ook al in andere tijden en andere maatschappijen aanwezig waren en eveneens in unzeitgemässe pamfletten op de korrel genomen werden.
De rode draad in zijn betoog is Jean-Jacques Rousseau (1712-1778), die hij een geniale gek noemt, maar dan met de nadruk op het laatste. Jonathan Israel heeft in zijn monumentale geschiedenis van de Verlichting en in zijn fameuze, controversiële intellectuele geschiedenis van de Franse Revolutie Rousseau al duchtig de mantel uitgeveegd, en Claes spaart evenmin de roede noch zijn woorden. Men doet Rousseau echter te veel eer als men hem, zoals Paul Claes, als de oorsprong ziet van al, of toch veel van wat er verkeerd is in de maatschappijen sinds Rousseau. Is het niet veeleer zo dat wat er verkeerd kan gaan in een samenleving van alle tijden is en dat Rousseau enkel belichaamde en verwoordde (eveneens in pamfletten) wat er volgens hem in zijn tijd verkeerd ging, en wat er volgens hem dringend moest veranderen? Niemand leest nog Rousseau, zeker niet al de slachtoffers van Claes’ spot, wrevel of verontwaardiging. Ze hebben het dus niet van Rousseau zelf, ze moeten er dus wel zelf op gekomen zijn, en zijn dus niet Rousseau’s kinderen, hoogstens zijn spirituele achterkleinkinderen. Claes kent zijn klassieken als geen ander en zal deze stelling ongetwijfeld met sprekende voorbeelden kunnen onderbouwen. Maar goed, een rode draad is leuk (al weet niemand echt goed waar die uitdrukking vandaan komt, lees hier wat ik daarover vond).
Het heeft niet veel zin hier een samenvatting te brengen van de vele grieven die opborrelen in dit verbolgen en soms bitter pamflet. De lengte van het boekje noch zijn prijs zijn van aard om ook maar iemand ervan te weerhouden zich enkele uren te vermeien in de lectuur ervan. Ik beperk me tot enkele randbemerkingen.
Paul Claes houdt niet van muziek in publieke plaatsen. Het wordt inderdaad moeilijk om nog ergens een stil plekje te vinden. Blijkbaar hebben wij schrik gekregen van de stilte en verjagen we die met ingeblikte muziek van welke aard dan ook, als het maar banale muziek is. Ik weet niet waarom men vindt dat er achtergrondmuziek moet zijn in liften, winkels en warenhuizen en winkelstraten, in restaurants en cafés en bij elke feestelijke gelegenheid. Wij wonen in Werchter en we hebben dus ervaring met publieke harde muziek tot laat in de nacht. En het is niet dat we niet van muziek houden: er is de hele dag muziek in huis, maar dan om naar te luisteren, niet om de stilte te verbreken, veeleer om ze te accentueren. Ik vermoed dat Paul Claes vooral moeite heeft met bepaalde muziekgenres en met het geluidsniveau waarop dat de wereld ingestuurd wordt en daarin is hij niet de enige. Maar hier stelt zich een fundamenteel probleem, dat in verscheidene andere hoofdstukken eveneens kan gesteld worden. Wij zijn met meer dan zeven miljard mensen op aarde en elk van ons is uniek. Wij verschillen grondig op tal van punten en we houden allemaal van onze vrijheid van keuze en van meningsuiting. Dat moet dus problemen geven en dat doet het ook. Als er een blits getunede wagen voorbij scheurt met bijhorende boenkende bassen, sla ik de ogen ten hemel, maar voor de jongere met obligate pet in die wagen is dat zijn leefwereld. Hij stoort me, maar niet erg; hij maakt zijn oren kapot, maar dat weet hij wel; het is een zinloze bezigheid, maar zo zijn er wel meer. Moeten we ons ergeren aan min of meer onschuldige manieren om door het leven te gaan omdat ze verschillen van onze eigen manier? We kunnen onmogelijk allemaal eender zijn en niet iedereen gebruikt altijd al het verstand dat men heeft. Dat is zo en het zal ook zo blijven. Zelfs als we allemaal altijd ons verstand zouden gebruiken, zouden het nog een zootje zijn: nergens is er meer onenigheid dan onder filosofen en wat de filosofie heeft bijgebracht aan de mensheid is een goed onderwerp voor een nog korter pamflet dan dit.
Paul Claes is altijd wel ergens leraar en docent geweest. Hij kent het onderwijslandschap goed. En hij is niet tevreden. Wie wel? Paul vindt dat het niveau van ons onderwijs er schrikbarend is op achteruitgegaan. Wie niet? En dat is precies een heikel punt: sinds er aan onderwijs gedaan wordt, vindt elke afgestudeerde cohorte dat het vroeger beter was. Dat is verdacht. Er werd nog nooit zoveel en zo lang onderwezen en er is nog nooit zoveel geld aan onderwijs uitgegeven. En ondanks al die inspanningen zou het onderwijs slechter zijn en de afgestudeerden minder goed gevormd. En toch is er nog nooit zoveel cultuur geweest als vandaag en nog nooit op een dergelijk hoog niveau. Als je bijvoorbeeld leest hoe de werken van Beethoven voor de oer-uitvoering ingestudeerd werden, moet dat een afgrijselijk gejengel geweest zijn. Vergelijk dat met onze talloze professionele orkesten, en de stelling dat het vroeger beter was, stort ineen als een hedendaags kunstwerk, we noemen geen namen. Ook zo voor de technologie: als er alleen klunzen afstuderen, wie bedenkt dan al die wondere toestellen en toepassingen? Paul Claes is een bijzonder knap literatuurwetenschapper. Zou het echt zo zijn dat de literatuur in al haar vormen vroeger beter was? Het moet echt wel om iets anders gaan. Allicht heeft de veralgemening van de leerplicht tot 18 jaar en de democratisering van het hoger onderwijs ertoe geleid dat er nu niet alleen onvoorstelbaar meer jongeren studeren, maar ook dat het algemeen niveau nu lager ligt dan vroeger vereist was voor de happy very few. Maar zelfs daarbij heb ik mijn twijfels. Als ik terugdenk aan mijn laatste jaar in de humaniora, nu vijftig jaar geleden, dan durf ik niet beweren dat wij beter waren dan mijn kleinkinderen nu, van wie er net een is afgestudeerd, wel integendeel. Ik vermoed dat wij onszelf zoals we nu zijn vergelijken met de jongeren die nu de leerschool doormaken die ook wij doorworsteld hebben. Wij herinneren ons niet meer hoe beperkt onze kennis was. In het eerste jaar aan de universiteit vroeg ik aan mijn medestudenten eens wanneer de Spaanse Burgeroorlog had plaatsgevonden; niemand had zelfs maar een vaag idee, toen in 1965, amper 25 jaar na de feiten. Ik heb moeite met de algemene stelling dat ons onderwijs nu echt veel slechter is dan vroeger en vooral met het idee dat wie nu afstudeert veel dommer is dan toen. Ik vermoed dat wij het onderwijs overschatten. Jongeren leren op vele manieren en de rol van het formeel onderwijs daarin lijkt me al bij al veeleer beperkt. Wat ik nu weet en belangrijk vind, heb ik niet op school geleerd, en ik vermoed ook Paul Claes niet.
Paul en ik kennen elkaar van onze studententijd in Leuven. We hebben de ‘revoluties’ meegemaakt van 1965 tot 1968. Wij hebben het ancienrégime zien zieltogen en een nieuwe maatschappij zien ontstaan. Men verwijt 68ers dat ze het gezag hebben stukgemaakt en de absolute vrijheid predikten. Dat denk ik niet: wij waren geen anarchisten. We vonden wel dat het gezag democratisch moest zijn en dat was het toen niet, en dat is het nu meer, daarvan ben ik overtuigd. Men kan zich nu nog moeilijk voorstellen hoe dat gezag, bijvoorbeeld aan de universiteit, in zijn werk ging: middeleeuwse toestanden! Die tijden zijn voorbij, de val was kort en krachtig en het is onmogelijk dat dergelijke toestanden snel terugkomen, tenzij door een volgende revolutie.
Een merkwaardig hoofdstuk gaat over een vertaling van James Joyce’s Ulysses. Claes fileert de eerste bladzijde en het resultaat is fameus. Dat is niet verwonderlijk: Claes heeft zelf Ulysses grondig bestudeerd en samen met Mon Nys dat complexe werk meesterlijk vertaald. Het zou leuk geweest zijn indien dat ook expliciet vermeld was geworden. Het hoofdstukje leest anders als je dat weet en Paul mag dan al hopen dat iedereen weet dat hij Ulysses vertaald heeft, of vinden dat men het zou moeten weten, maar dat is niet zo.
Paul Claes is een meester in het analyseren van kunstwerken, niet alleen literaire, ook van schilderijen, bijvoorbeeld. Dat blijkt nogmaals uit het hoofdstuk waarin hij de oppervlakkige analyse van een zeventiende-eeuws schilderij door een ‘haastige’ collega grondig overdoet. Moeten we daaruit besluiten dat het vroeger beter was? Integendeel: een analyse van Paul Claes is een pareltje van eruditie en historisch inzicht en brengt een schilderij waarvan we slechts een wazig zwart/witje te zien krijgen, majestueus tot leven. Als we dan sommige beschrijvingen uit vroeger tijden lezen… Laten we toch een toevallige miskleun niet steeds als een bewijs van een algemeen verschijnsel zien.
Ik ben het hartsgrondig eens met talrijke verzuchtingen en frustraties van Paul, maar minder met de onderliggende redeneringen en de rode draden. Ik zie geen algemene tendensen in een bepaalde richting onder bepaalde invloeden. Ik zie meer van hetzelfde, l’histoire qui se répète. We zijn hardleers. Maar ik ben een optimist. Ik vind dat het nog nooit voor zoveel mensen zo goed geweest is als nu. Het boek van Steven Pinker, The Better Angels of Our Nature heeft de harde bewijzen geleverd voor dat aanvoelen. We gaan er, globaal gezien, als mensheid, enorm op vooruit. Paul Claes deelt die mening waarschijnlijk niet. Ik zal het hem bij gelegenheid eens vragen. Dat zal ongetwijfeld een boeiend gesprek opleveren. Maar geen pamflet.
Lees dit pamflet, geniet van Paul Claes’ onnavolgbare taal en stijl en laat je eens flink opjutten door zijn verontwaardiging!
Categorie:literatuur Tags:maatschappij
26-10-2015
Leo Beek, Pioniers van de wetenschap (recensie)
Leo Beek, Pioniers van de wetenschap. Glorie van de Lage Landen, Amsterdam: Veen Media, 2015, 159 blz., gebonden, groot formaat, geïllustreerd, € 34,50.
Dit boek vormt de bekroning van de reeks Wetenschappelijke bibliografie, verzorgd door Natuur en Techniek sinds 2002. Men heeft voor deze allerlaatste aflevering gekozen voor bestaand materiaal. Leo Beek (1920-2013) was een veelzijdig auteur. Voor het huisblad van Philips, Professioneel Profiel, schreef hij talrijke bijdragen over wetenschappers, die in 1983 gebundeld werden. Nu, meer dan dertig jaar later, verschijnt een selectie van 16 van die opstellen over Nederlandse wetenschappers in een luxueuze uitgave met talrijke illustraties in kleur en zwart/wit.
Gerard Mercator (1512-1594)
Simon Stevin (1548-1620)
Willebrord Snellius (1580-1626)
Christiaan Huygens (1626-1695)
Antoni van Leeuwenhoek (1632-1723)
Jan Swammerdam (1637-1680)
Herman Boerhaave (1668-1738)
Willem Jacob ’s Gravesande (1688-1742)
Johannes Diderik van der Waals (1837-1923)
Jacobus Henricus van ’t Hoff (1852-1911)
Heike Kamerling Onnes (1853-1926)
Hendrik Antoon Lorentz (1853-1928)
Christiaan Eijkman (1858-1930)
Willem Einthoven (1860-1927)
Pieter Zeeman (1865-1943)
Peter Debije (1884-1966)
Ongetwijfeld verdienen al deze geleerden een vermelding in een dergelijke wetenschappelijke biografie. De selectie lijkt mede geïnspireerd door de publicatie waarvoor de bijdragen oorspronkelijk geschreven zijn. Er zijn namen bij die iedereen wel kent, vaak echter zonder er meer over te weten. Andere vermelde wetenschappers zijn in Vlaanderen onbekend bij het grote publiek. In beide gevallen kan deze bundel onze onwetendheid nuttig helpen wegwerken.
Toch mag men zich de vraag stellen of een nieuwe publicatie van dergelijk gedateerd en gespecialiseerd materiaal echt opportuun is. De teksten zijn niet up to date gebracht of stilistisch bijgewerkt. Ze dragen de sporen van de tijd en de omstandigheden waarin ze geschreven zijn. Voor de hedendaagse lezer doet dat vanzelfsprekend enigszins oubollig aan. De auteur heeft zich blijkbaar sterk laten inspireren door ander biografisch werk over zijn onderwerpen. Hij selecteerde daaruit vaak de elementen die te maken hebben met de carrière van deze wetenschappers, en dan vooral de erkenning die ze al dan niet (tijdig) gekregen hebben. Het is een opvatting over wetenschappelijke biografie die vandaag niet meer gebruikelijk is in vulgariserende werken. Daarnaast probeert de auteur het belang van het wetenschappelijk onderzoek en de ontdekkingen te duiden. Dat lukt slechts gedeeltelijk. Sommige explicaties zijn zo summier dat zelfs gevormde leken er nauwelijks iets zullen aan hebben, andere zijn zo technisch dat dezelfde lezers zullen moeten passen. De illustraties zijn voortreffelijk van technische kwaliteit, maar niet steeds erg verhelderend voor de materie, en er zijn talrijke gelegenheidsfoto’s die geen andere dan illustratieve waarde hebben. Ze maken het boek visueel aantrekkelijk en fraai (en wellicht ook duur), maar zijn vaak niet meer dan erg genereuze bladvulling.
Kortom, in een tijd waarin over deze en talrijke andere beroemde en verdienstelijke geleerden uit de Lage Landen uitstekende bijdragen te vinden zijn op het internet (waar trouwens veel van de gebruikte illustraties vandaan komen), is het verwonderlijk deze beperkte, nogal verouderde en voor een specifiek doel geschreven teksten opnieuw aangeboden te krijgen in een dure, rijk maar inefficiënt geïllustreerde gebonden publicatie onder deze ambitieuze titel en ondertitel. De hoge verwachtingen die daardoor gecreëerd worden, worden helaas niet ingelost door de merkwaardige keuze voor deze teksten en de weinig doordachte selectie van de nochtans fraaie illustraties. De boutade ‘oude wijn in nieuwe zakken’ dringt zich op. Maar goede wijn mag zoals men weet gerust wat kelder hebben en nieuwe zakken zijn vaak beter dan oude. Hier heeft men een eenvoudig landwijntje te lang laten liggen en er dan een buitensporige krans aan toegevoegd, in de hoop zo de koper te verleiden. Wijnkenners weten dat goede wijn geen krans behoeft en zijn dus veeleer argwanend tegenover luxeverpakkingen en marketing stunts. Caveat emptor, dus.