mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
29-04-2010
Le bonheur de ce monde
Het is wat onrustig, de laatste tijd.
Vooreerst in de politiek, de grote en de
kleine. We hollen van de ene crisis naar de andere, geen enkel probleem krijgen
we opgelost, niet in Afghanistan, niet in Irak en ook nog altijd niet in Israël
en dat zijn slechts de meest in het oog springende conflicten. In eigen land,
België draait alles vierkant, en in Vlaanderen raken we het niet eens of er in
Antwerpen nu het best een brug of een tunnel komt. Een aswolk houdt de vliegtuigen
aan de grond. We hebben de bankencrisis nog niet achter de rug of we horen al
dat Griekenland en Portugal afstevenen op het financieel failliet van de staat
zelf.
De katholieke kerk in Vlaanderen krijgt een
strak denkende nieuwe aartsbisschop te verwerken en een bisschop die zijn
neefje jarenlang seksueel misbruikt. De Belgische regering is weer gevallen
over problemen tussen Vlamingen en Franstaligen. Hier in Werchter zijn er
maandenlange hinderende werken aan het verkeersknooppunt bij de brug waar Demer
en Dijle samenvloeien. En nu hebben ze ook nog onze straat voor maanden
opengelegd om een gescheiden riolering aan te leggen voor het regenwater.
Lut is druk in de weer voor de Week van de
Amateurkunstenaars en voor een tentoonstelling in Boortmeerbeek-Schiplaken. Ze
houdt zich ook bezig met de maandelijks wisselende tentoonstellingen in de
Universiteitshallen in Leuven en in Aikes Danscentrum.
Ikzelf word geplaagd door kleine kwaaltjes.
Het is nog zoeken naar een gepast medicijn voor mijn onregelmatig kloppend
hart, een met zo weinig mogelijk vervelende nevenverschijnselen. Ik neem nu ook
iets voor het te hoge suiker- en cholesterolgehalte. Voor het eerst in mijn
leven heb ik vrijwel voortdurend last van hoofdpijn. Waarschijnlijk door het
vele lezen en computeren heb ik een stramme nek gekregen en ben ik duizelig als
ik naar omhoog en opzij kijk. Mijn ogen gaan er ook niet op vooruit, het is
zoeken naar een goede leeshouding en de juiste bril. En omdat ik veel te weinig
beweeg, is mijn algemene lichamelijke conditie verre van optimaal.
Mijn vrijwilligerswerk in de gemeentelijke
bibliotheek in Rotselaar heb ik opgezegd. Men heeft daar nu een elektronisch
systeem geïnstalleerd voor het in- en uitchecken van de boeken en voor de
betaling en dus is er minder werk voor de vaste bedienden, zodat die het werk
van deze vrijwilliger kunnen overnemen.
Ik heb nu geen enkele externe verplichting
meer, maar ook geen enkel structureel contact met de buitenwereld. Ik zou me
graag inzetten voor een of andere liefdadige of sociale zaak, het liefst iets
dat te maken heeft met vrijzinnigheid, maar ik heb geen enkel vooruitzicht of
aanbieding in die zin. Ik ging al eens kijken op de website voor vrijwilligers,
maar kon niets vinden dat me echt aantrok.
Dat alles maakt dat ik wat op mijn ongemak
ben.
Ik heb natuurlijk mijn boeken en mijn blog
en daar ben ik zowat de hele dag mee bezig. Maar om te lezen en te schrijven
heb je een stevige bodem nodig, vind ik. Je kan wel eens uit je krammen
schieten over de politiek of de seksschandalen in de kerk, maar dat is veeleer
journalistiek en ik verkies toch iets dieper te graven.
Ik heb soms het gevoel dat ik het allemaal
al eens gezegd heb. Ik kan sommige teksten van vorig jaar en van nog langer
geleden zo opnieuw aanbieden, ze passen perfect bij de gebeurtenissen van vandaag.
Mijn standpunten zijn duidelijk en bekend, heeft het zin om mezelf nog te
herhalen? Lezers suggereren wel eens dat ik een synthese maak van teksten rond
bepaalde onderwerpen en dat ik die publiceer in boekvorm, maar dat soort werk trekt
me niet aan en ik sta ook niet te springen om boeken te schrijven, ik verkies
de bescheiden, kosteloze, snelle, efficiënte, onafhankelijke, open en directe
vorm van communicatie van de weblog, mijn blog, mijn Kroniek, mijn website.
Onlangs gaf ik nog uiting aan mijn desolaat
gevoel van vereenzaming bij het ouder worden en citeerde daarbij de tekst van een
van Gustav Mahlers aangrijpende Ruckertlieder: Ich bin der Welt
abhanden gekommen, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=605875.
Is dat de oplossing: je stilaan uit de
wereld terugtrekken, je niets meer aantrekken van de grote en de kleine
politiek, van organisaties en actiecomités, verkiezingen, politieke en
economische crisissen, twisten tussen Vlamingen en Franstaligen, moslims en
christenen, het hedendaagse kunstaanbod? Je afsluiten van het actieve, publieke
leven en als een welgedane rentenier stilletjes genieten van je welstand? Een
niche zoeken waarin je de dagen en je leven kan doorbrengen, een hobby zoals
filatelie (postzegels verzamelen), avi- (vogel-) of apicultuur (bijenteelt),
pyrogravure (door verhitting in hout tekenen)? Of vissen, fitnessen, museabezoek,
toerisme?
Ik kocht ooit in het heerlijke
Plantijn-Moretusmuseum in Antwerpen een mooie afdruk op de oude persen van het bekende
sonnet van Christoffel Plantijn (1520-1589). Het heeft jaren lang mijn kantoor
gesierd. Ook al is het gedateerd en vandaag niet meer helemaal toepasselijk op
mezelf of op jou, lieve lezer, toch kan het ons nog ontroeren. Je vindt het
hierbij, met de stijlvolle vertaling die Ward Ruyslinck ervan maakte.
Le Bonheur de ce Monde
Avoir une maison commode, propre et belle,
Un jardin tapissé d'espaliers odorans,
Des fruits, d'excellent vin, peu de train, peu d'enfans,
Posséder seul sans bruit une femme fidèle ;
N'avoir dettes, amour, ni procès, ni querelle,
Ni de partage à faire avecque ses parens,
Se contenter de peu, n'espérer rien des grands,
Régler tous ses desseins sur un juste modèle ;
Vivre avecque franchise et sans ambition,
S'adonner sans scrupules à la dévotion,
Domter ses passions, les rendre obéissantes,
Conserver l'esprit libre et le jugement fort,
Dire son chapelet en cultivant ses entes,
C'est attendre chez soi bien doucement la mort.
Het werelds geluk
Een schoon en fleurig huis, een tuin met ranken langs de muren,
een beker flonkerende wijn en vruchten in de schaal,
geen al te talrijk kroost, geen last en geen schandaal,
een trouwe vrouw die helpt het huisgezin besturen.
Noch schulden noch gedingen noch geschillen met je buren,
om have en om erf geen zorg en geen kabaal,
en zonder hoge voorspraak, zonder nijd om de rivaal,
je zedelijke kracht uit een bezonken inzicht puren.
Geen waarheid schuwen, voor geen zwarigheden zwichten,
je zonder schroom, in godsvrucht, onderwerpen aan je plichten,
je driften meester blijven en ze richten naar je wil.
Je vrijheid bewaren, in geweten en gedachten,
je ziel tot God verheffen in gebed en vreedzaam, stil,
in eigen huiselijke kring de dood afwachten.
(vertaling Ward Ruyslinck)
Categorie:poëzie Tags:levensbeschouwing
27-04-2010
Vlaanderen, de tsjeven en de sossen
Blijkbaar is er iets dat ik niet begrijp.
Wij weten allemaal, aan beide kanten van de taalgrens, die een landsgrens is
geworden, dat er geen sprake kan van zijn dat wij een stuk van ons Vlaams
grondgebied aan de Franstaligen zullen afstaan, nu niet, straks niet, nooit
niet. Geen morzel gronds.
Iedereen in België weet dat en toch doen
sommige politici alsof er daarover nog te praten valt. Wat Vlaanderen betreft
is dat niet het geval, zelfs de Vlaamse liberalen, die heus niet met
leeuwenvlaggen staan te zwaaien, hebben het nu begrepen. Gedaan met het gezeur:
het antwoord is nee.
Waarom zouden we ook? Omdat er
kapitaalkrachtige Franstalige Brusselaars in onze Vlaamse gemeenten rond
Brussel zijn komen wonen? Kom nou! Je moet het eens proberen in gelijk welk van
onze buurlanden, in gelijk welk land ter wereld: een grens is een grens. Als je
emigreert, dan moet je je aanpassen. Is dat racisme, intolerantie, arrogantie,
onbegrip? Alleen hier, in dit prachtige land van ons dat eindeloos verscheurd
wordt door onoplosbare communautaire crisissen.
Iedereen weet het nu en de oplossing is ook
voor iedereen duidelijk: Vlaanderen en de Franstaligen moeten elk hun eigen
landsgedeelte krijgen, autonoom worden, onafhankelijk. Ze kunnen nadien
beslissen hoe ze de boedel delen en eventueel ook of er nog zaken zijn die we
gezamenlijk willen regelen. Ik vermoed echter dat dit niet het geval zal zijn.
Ik heb de splitsing van de Leuvense universiteit van zeer nabij meegemaakt,
eerst als student op de barricades, daarna als ambtenaar. De twee
universiteiten praten niet met elkaar, punt uit. Het is al moeilijk genoeg om
één universiteit draaiend te houden, als je nog rekening moet houden met een
andere, dat is om moeilijkheden en burenruzies vragen.
Maar zo duidelijk stellen bepaalde politici
van dit land het niet. Over de Franstaligen zullen we het even niet hebben, die
willen België alleen maar in stand houden omdat ze zonder Vlaanderen veel, veel
slechter af zijn. Maar de ellendige tsjeven, de zogenaamd christelijke zogenaamd
democratische en vooral zogezegd Vlaamse grootste partij van Vlaanderen kan nog
altijd de stap niet zetten, zij krijgen het woord autonomie niet over de lippen,
laat staan ONAFHANKELIJKHEID (net zoals ze het woord ATHEÏSME niet kunnen
uitspreken).
Waarom? Is er iets dat zij weten en wij
niet? Is er iemand binnen die partij die ons één reden kan geven waarom wij
niet onafhankelijk zouden zijn, desnoods binnen een confederatie, maar liefst
van al nog binnen Europa?
Idem dito voor de al even ellendige
socialistische partij, of wat er nog van overschiet. Ook zij hebben zich nog
geen leeuwenvlaggen aangeschaft, zij stappen nog altijd liever op in folkloristische
1 meistoeten, ze zingen of prevelen met nauwelijks gebalde vuist de
internationale en ze verzetten zich domweg, zonder enige ideologische reden, tegen
elk voorstel dat Vlaanderen dichter bij de onafhankelijkheid brengt. Zo
verliezen ze keer op keer de verkiezingen, ze zien hun kiezers massaal overlopen
naar de Vlaamsgezinde partijen, maar ze trekken er geen lessen uit, ze zijn
halsstarrig en ideologiseren zichzelf in de vernieling.
Er is in Vlaanderen geen plaats meer voor
grote verhalen en grote ideologische tegenstellingen. Wij leven in een
geglobaliseerde wereld, als klein land ondergaan we de wil van de grote landen
en de grote bedrijven. Het verschil tussen de verkiezingsprogrammas is op alle
gebieden totaal verwaarloosbaar. Het enige wat de mensen nog interesseert, is
een staatsbestel dat werkt en dat ons toelaat te werken.
De Belgische staat is stuk, onherstelbaar
kapot, versleten tot op de draad, niets kan nog, alles loopt fout en draait
vierkant. We verliezen onze tijd met onnozele politieke palavers in een
poppenkastparlement, terwijl we allen weten dat die palavers niets helpen,
niets oplossen, dat alle vroegere palavers Vlaanderen benadeeld hebben, dat de
Franstaligen er alleen maar op uit zijn om ons weer eens te pluimen.
Het is nu eindelijk genoeg geweest. Wij
zijn het beu, België heeft afgedaan, België is gebarsten, lang geleden al en
vandaag is het gebroken, het bestaat alleen nog in de geest van de Brusselse
Franstalige patriotten uit 1830.
De toekomst van Vlaanderen én de
Franstaligen ligt in een volledige onafhankelijkheid. Alleen de tsjeven en de
sossen schijnen dat nog niet te weten. Ze zullen het wel weten na de
verkiezingen, denk ik.
De Franstaligen hebben zich doodgeërgerd aan het beeld van de volksvertegenwoordigers van het Vlaams Belang die in het parlement ons nationaal volkslied, De Vlaamse Leeuw aanhieven. Ik hoop het binnenkort te mogen beleven dat álle Vlaamse volksvertegenwoordigers en alle senatoren gezamenlijk in het parlement ons volkslied aanheffen om eindelijk de Vlaamse onafhankelijkheid te vieren.
Categorie:samenleving Tags:politiek, maatschappij
25-04-2010
op de keper beschouwd
Laat me toe even een uitstapje te maken naar de wereld van het textiel. Het is immers daar dat we de oorsprong moeten zoeken van deze uitdrukking: op de keper beschouwd. Maar voor we zo ver zijn, maken we eerst enkele omweggetjes.
We beginnen, waar anders dan bij het Latijn. Een bok is een caper, een geit caprea; capreola is dan een klein geitje, een ree en capreolus een reebokje; bokkensprongen zijn capriolen. Naar de vorm van de hoorns van deze dieren, die enigszins naar elkaar toe neigen, gaf men die naam ook aan andere zaken. Zo was er een soort hak met twee tanden om onkruid te wieden; die bestaat nog, maar nu meestal met drie of vijf gevorkte tanden. Het meest gebruikte men capreoli, in het meervoud, voor twee houten stutten, groot of klein, wat wij nu nog een bok noemen, bijvoorbeeld een bok om boomstammen op te zagen. Heel specifiek zijn het in het Vulgair Latijn capreoni, de dakspanten of dakribben, de schuine balken die paarsgewijs tegen de nokbalk of hanenbalk geplaatst worden, men noemt die ook spruiten, maar ze zijn beter bekend als kepers, evident afgeleid van de capreoni. Op de schuine kepers nagelt men de pannenlatten en daarop komen dan de pannen, juist. Zie je de constructie een beetje?
Twee schuine balken, dat is ook een chevron, synoniem keper, zoals de strepen van een sergeant, maar ook het logo van het merk van benzine Chevron en van het automerk Citroën. Een aandachtige lezer was zo vriendelijk me te laten weten waar het logo met de dubbele kepers of chevrons van Citroën vandaan komt. Zij blijken de eersten geweest te zijn die in hun motoren gebruik maakten van tandraderen waarvan de tanden die vorm hadden, onze keper of chevron. In het Frans is chevron nog steeds de benaming van de twee kepers van een gebinte. We zien er ook chèvre in, natuurlijk, de Franse geit, eveneens afgeleid van capra.
Keper is een woord zoals schaar: bij ons is dat enkelvoud, maar in het Frans en het Engels is dat meervoud: ciseaux, (a pair of) scissors. Je hebt nooit één keper, het is altijd een paar. Maar toch is men stilaan ook één balk een keper gaan noemen.
Hoe komen we dan bij het textiel terecht? Op een weefgetouw spant men verticaal, in de lengterichting evenwijdige draden, dat is de schering of de ketting. Die kruist men dan, waarbij men telkens een of meer draden van de schering overslaat, en dat is de inslag. Als men daarbij ook nog eens verspringt, dat wil zeggen dat men een opwaartse beweging maakt bij het weven van de inslag, dan verkrijg je een schuin patroon in het weefsel, een schuine balk, net zoals de kepers van een gebinte. Een dergelijk stuk stof is dan gekeperd, de schuine strepen zijn kepers. In die betekenis is ons woord overgenomen, omdat wij bekend stonden om onze weverij, in het Nederduits keper, het Hoogduits Köper, het Zweeds kypert, het Noors kiper, het Russische kípor.
Een keper hebben we ook in de heraldiek: het is de chevron, de omgekeerde V die we op vele schilden en blazoenen zien.
In de weverij noemt men de keper de manier waarop de schering en de inslag samengaan, hoe dus de verticale draden van de schering gekruist worden door de horizontale inslag. Als men een stof tegen de draad in een beetje openduwt, dan ziet men, desnoods met een loep (van het Franse loupe, maar men weet niet goed waar dat vandaan komt) of een dradenteller, dan kan men zien hoe fijn of grof de mazen van de stof zijn. Men bekijkt dan heel nauwkeurig de keper van de stof. Als men dus iets op de keper beschouwt, dan onderzoekt men het grondig. Je zou kunnen zeggen dat mijn Kroniek de zaken op de keper beschouwt.
Het is een van die vreemde oude legenden, dat op de vooravond van het feest van Sint Marcus, de evangelist, dus op 24 april, men op de kerkhoven de geest kon ontwaren van al wie in het komende jaar zou sterven. Ik laat het aan de verbeelding van de lezer over om te bevroeden waar zoiets vandaan kan komen. Zeker is dat dergelijke legenden lange tijd integraal deel uitmaakten van het volksgeloof, veel meer dan de geleerde dogmas.
Het feest van Marcus, de auteur van het tweede evangelie, heeft dus zijn feestdag op 25 april. Op de keper beschouwd, weten we van Marcus evenwel niets. Alles wat aan hem toegeschreven is, berust op legenden. We hebben geen enkel historisch gegeven en voor de vele legenden zijn er zelfs geen Bijbelse gronden. Marcus is een legende, een verzinsel. Dit klinkt misschien verrassend, maar als we er even bij stilstaan, dan hoeft dat niet, want bijna alles wat men in het christendom over de vroege oorsprong van de kerk zegt, mist elke historische grond. We weten ook niet of de apostelen echt bestaan hebben. Merk daarbij op dat Marcus wel als evangelist bekend is, maar volgens de Bijbel geen apostel was, hij behoorde niet tot de traditionele en legendarische oorspronkelijke twaalf. Toch was hij een van de pijlers waarop het christendom gebouwd was, een van de grootste heiligen, met talloze feesten en gebruiken en miljoenen kinderen die zijn naam dragen.
Waar wil ik nu naartoe, zal je misschien vragen.
Gisteren vernamen we dat de bisschop van Brugge bekend heeft dat hij jarenlang, ook toen hij al bisschop was, zijn neefje seksueel misbruikt heeft, zijn hele jeugd lang. Ik moet bekennen dat ik daardoor ontdaan en geschokt was. Ik heb de bisschop enkele keren ontmoet, maar er nooit een persoonlijk gesprek mee gehad. Hij stond bekend als een zeer pastorale figuur, een man van de volkskerk, veeleer dan een diepzinnig theoloog. Wanneer een dergelijke figuur plots van zijn voetstuk valt, dan stort ook je eigen wereld een beetje ineen. Hij maakte deel uit van mijn ruimere omgeving: hij was oud-student van mijn faculteit in Leuven, collega en later bisschop van verscheidene West-Vlaamse Leuvense theologieprofessoren die ik tot mijn vrienden rekende. Hij was de afgevaardigde van de bisschoppen in de bestuursorganen van de Leuvense Katholieke Universiteit.
Hij was dus ook gewoon een mens en in staat tot misdaden. Wij hebben de neiging om dat te vergeten, wij maken van hooggeplaatste personen al te gemakkelijk supermensen. We worden er helaas maar al te vaak pijnlijk aan herinnerd dat ze dat hoegenaamd niet zijn. Ze zijn niet beter dan wij. Ze begaan misstappen, net zoals wij. Er is dus geen enkele reden waarom we zouden verbaasd zijn wanneer dat uitkomt. Er is geen enkele reden om meer verontwaardigd te zijn dan in elk ander geval van diefstal, leugen, seksueel misbruik of welke misdaad dan ook. Mensen doen nu eenmaal dingen die niet mogen.
En toch schokt deze kwestie ons veel meer dan wanneer we vernemen dat een onbekende, ergens, ooit, zich schuldig gemaakt heeft aan ongeoorloofd seksueel gedrag, want die feiten zijn er, laat ons daar toch maar zeer eerlijk in zijn, maar al te veel. Wie op dat punt zonder zonde is, werpe de eerste steen. Dat betekent niet dat we er onze schouders mogen over ophalen, zo van ach, het gebeurt nu eenmaal, nee, dat helemaal niet.
Maar wanneer wij vernemen dat een bisschop, een pastor, een herder, een kerkelijk leider, die ons voortdurend voorhoudt hoe het moet en hoe het niet mag, zich niet eenmaal maar jarenlang, ook nog als bisschop, vergrijpt aan een minderjarige uit zijn directe omgeving, dan zijn we geschokt. Het is iets dat we niet verwachten, ook al zouden we eigenlijk beter moeten weten, want hij is immers ook maar een mens.
Het is niet zozeer zijn misstap die we veroordelen, wij weten immers dat ook wij die begaan. Het is de herhaling ervan, de duur, het patroon, de gewoonte, het volharden in de boosheid. En vervolgens en vooral, ook het verbijsterend stilzwijgen, het ontstellend verbergen van die verschrikkelijke waarheid, voor iedereen, de vrienden, de collegas en de naaste medewerkers, de gelovigen, het kerkelijk gezag, het publiek. Een leven van onbeschaamde leugens, vijfentwintig jaar lang volgehouden, dag na dag, wel wetend dat een zwaard van Damocles boven je hoofd hangt. Wat is er gebeurd met de mensen die het wel wisten? Het slachtoffer zelf, zijn familie, de mensen die zij in vertrouwen genomen hebben? Welke druk heeft men op hen uitgeoefend? Hoe heeft men hun jarenlang angstig en beschaamd stilzwijgen gekocht en verkregen?
Hoe is het mogelijk dat men zo een dubbel leven leidt en blijft leiden? Hoe kan een mens met die leugens leven? Hoe kan een publieke figuur en vooral een kerkvorst, een herder met die leugen leven en blijven leven, ook al dringt het slachtoffer herhaaldelijk aan op een publieke bekentenis, ook al dreigt men met bekendmaking, ook al biedt men de bisschop de kans tot eervol ontslag?
Het moet zijn dat deze man zich het hoogheilige privilegie voorbehield om een dubbel leven te leiden, dat hij het recht opeiste om zichzelf te zijn, gewoon mens, naast zijn functie, naast zijn publieke leven en dat hij geloofde dat zijn verborgen persoonlijk leven hem er niet van weerhield om een volwaardig en voorbeeldig publiek leven te leiden, zelfs binnen de kerk. Hij heeft geweigerd om zijn functies neer te leggen tot het niet anders meer kon. Waarom? Omdat hij vond dat zijn persoonlijke misstappen niets te maken hadden met zijn openbare functie. Dat is, meen ik, de kern van het probleem en de oorzaak van al wat we meemaken in de kerk. Enkel in de kerk is een schaamteloze scheiding tussen wat men is en wat men preekt niet alleen aanvaard, maar zelfs onvermijdelijk.
De kerk verwacht van de gelovigen, maar inzonderheid van haar bedienaars, en hoe hoger op de hiërarchische ladder hoe meer, dat zij van onbesproken gedrag zijn. Maar dat is een onmogelijke opdracht, wij zijn inderdaad maar mensen en zeker ons seksueel leven is nadrukkelijk niet zoals de kerk het voorschrijft. Er is niets dat op dat punt mogelijk of zelfs denkbaar is, dat mensen niet willen, proberen en doen. Dat weet men, ook binnen de kerk of men zou het moeten weten, na tweeduizend jaar christendom. Men weet dat men van de bedienaars van de eredienst niet het onmogelijke mag vragen en toch blijft men het doen. Meer nog, men blijft hen in onmogelijke situaties plaatsen.
Als vertrouwenspersoon is de priester nog meer blootgesteld aan alle verleidingen dan anderen. Voor hulpverleners is seksueel misbruik een erkend beroepsrisico. Priesters zijn dus onvermijdelijk ook daders, dat weet men, dat weet iedereen, maar het wordt verzwegen en de kerk doet er niets aan, men houdt het priesterschap in stand en men houdt de priesters in functie, ook als zij zich misdragen hebben, keer op keer, tot het niet meer kan, tot het werkelijk publiek wordt, tot de pers of het gerecht er zich gaat mee bemoeien.
De kerk verwacht, nee vraagt, eist van haar priesters en religieuzen dat zij maagdelijk leven, dat zij leven zonder seksualiteit, hetero of homo. Men kan net zo goed eisen dat zij afzien van eten of drinken of ademen. Het is ondenkbaar dat men dat niet weet, de kerkelijke archieven barsten uit hun voegen met de documenten die aantonen dat priesters ook mensen zijn. De kerk weigert evenwel halsstarrig het probleem te erkennen, weigert er iets aan te doen. Men houdt vast aan de talloze godsdienstige functies en legt die genadeloos op aan goedgelovige mensen terwijl men zeer goed weet dat ze niet in staat zijn om die functie te vervullen zonder te zondigen. Zo dwingt men die mensen om het noodlottige onderscheid te maken tussen de openbare functie en de zwakke mens die ze vervult. Wat meer is, men houdt dat vervloekte systeem wetens en willens in stand en gedoogt de evident ontelbare menselijke zwakheden van de bedienaars van de eredienst. Het is een vermaledijd nefast systeem, waarin de zondaars weten dat hun zonden hen niet alleen zullen vergeven worden, zelfs zonder biechten, maar dat ze zorgvuldig verborgen zullen gehouden worden voor de buitenwereld. Het is een witwasoperatie. Het is een schuldig stilzwijgen onder schuldige zwijgers.
Waarom houdt de kerk vast aan dat malafide beleid? Omdat het enige andere dat ze kan doen, schuld bekennen is en het priesterschap afschaffen, zichzelf opheffen, erkennen dat de kerk een mislukking is, een misdaad tegen de mensheid.
Ik ben dit verhaal begonnen met een gedicht over een legende. Vannacht zullen op de oude kerkhoven rond de verlaten kerken de ontroostbare schimmen ronddwalen van de ontelbare slachtoffers van de zonden van Gods priesters en hun bisschoppen, de zielen die geen rust vinden omdat het kwaad dat hen berokkend is geen naam heeft, omdat de misdaden die tegen hen begaan zijn geen schuldigen hebben, de zonden van hun belagers geen zondaars. In hun hart kunnen zij geen vergeving vinden voor wat hen is aangedaan, omdat de daders hun schuld niet kunnen bekennen, geen vergeving vragen, geen vergeving behoeven. De schuldigen zijn immers aangesteld om anderen te vergeven, niet om eigen misdaden te bekennen, zelfs niet voor zichzelf.
De vigilie van Sint-Marcus. Vannacht, zoals elke nacht, huiveren in elke kerk de eeuwig gekwetste zielen van Gods slachtoffers, terwijl in hun groezelige kamers en hun pronkerige paleizen zijn priesters zich heimelijk verlustigen in hun vuig genot en hun godslasterlijke trots.
Marcus de Evangelist is een legende, een mythe, een vertelsel, prietpraat. De kerk is gebouwd op een rots die Petrus heet, maar Petrus is ook een legende, een mythe, een sprookje; de mensenvisser is een rattenvanger van Hameln, een gruwelijk grijnzende grinnikende kinderlokker.
De stoel van Sint-Pieter wankelt. Si jétais Dieu, jaurais pitié du coeur des hommes (Maeterlinck). Indien ik God was, dan stuurde ik de vier ruiters van de Apocalyps af op die heilloze, onzalige, liegende, bedriegende, stelende, verkrachtende, vretende, zuipende, schijnheilige godvergeten meute.
Categorie:God of geen god? Tags:maatschappij
23-04-2010
Boekendag 2010
23 april is een speciale dag voor boekenliefhebbers.
Ons verhaal begint in Catalonië. Daar was het sinds de middeleeuwen de gewoonte dat de mannen op die dag rode rozen schonken aan hun geliefde (vrouw). 23 april is het feest van Sint-Joris, die van de draak. Er is weinig reden om aan te nemen dat hij of de draak werkelijk bestaan hebben, maar dat belet niet dat hij sinds de zesde eeuw een van de meest populaire heiligen in heel christelijk Europa is geweest. Ontelbaar zijn de verhalen en legenden, maar ook de gilden en religieuze of folkloristische verenigingen die naar hem werden genoemd, de kerken en steden die hem als patroon hadden. Vooral in Engeland was zijn feest een van de sociale hoogdagen van het jaar, zelfs na de reformatie, toen heiligenverering op een laag pitje werd gezet.
Hoe dan ook, in Catalonië bedachten de boekhandelaars in 1925 een handige commerciële campagne: in ruil voor de rozen zouden de dames aan hun geliefde (man) een boek geven: 23 april 1616 was immers de sterfdatum van Cervantes, de auteur van Don Quixote, natuurlijk. En zo geschiedde. Sindsdien verkoopt men in Catalonië op die dag alleen zon 400.000 boeken (naast 4 miljoen rozen ), ongeveer de helft van de jaarlijkse boekenverkoop in de streek.
Toen de Unesco op zoek was naar een datum voor een dag gewijd aan het boek, viel hun keuze wegens die bestaande traditie en de wereldwijde bekendheid van Cervantes Don Quixote, bijna vanzelfsprekend op die dag. Sinds 1995 is 23 april derhalve Wereld boeken- en copyrightdag. Toevallig zijn er nog wat andere literaire connotaties voor die dag: (waarschijnlijk) de geboortedag én (zeker) de sterfdag van William Shakespeare, de sterfdag van Inca Garcilaso de la Vega en Josep Pla, de geboortedag van Maurice Druon, Vladimir Nabokov, Manuel Mejía Vallejo en Halldór Laxness.
Voor Shakespeare moeten we nog vermelden dat hij wel op 23 april geboren is in 1564 en gestorven in 1616, maar in de praktijk was zijn laatste uur toch niet op dezelfde dag als Cervantes: de kalenderhervorming van Gregorius (1582) werd in Engeland veel later ingevoerd dan in Spanje (lees hierover meer en klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=360) en zo komt het dat Shakespeare tien dagen voor Cervantes overleed, maar wel op dezelfde datum, volg je nog?
Er is niet alleen een wereldboekendag, maar ook een wereldboekenstad: sinds 2001 duidt de Unesco elk jaar een stad aan die een jaar lang, van 23 april natuurlijk, die titel mag dragen; het begon (natuurlijk) in Spanje: Madrid (2001), dan Alexandria (2002), New Delhi (2003), Antwerpen (2004), Montréal (2005), Turijn (2006), Bogotá (2007), Amsterdam (2008), Beiroet (2009), Ljubljana (2010).
Doe eens iets met een boek vandaag: lees er een, koop er een, ontleen er een, geef er een cadeau...
Categorie:ex libris Tags:ex libris
22-04-2010
Een revolutie in je hoofd, Jonathan Israel
Jonathan Israel, A Revolution of the Mind. Radical Enlightenment and the Intellectual
Origins of Modern Democracy, xiv + 276 pp., Princeton UP, 2010, ongeveer $
20 (Amazon)
Een nieuw boek van Jonathan Israel (klik
hier voor meer: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=402130)
is een gebeurtenis en dus haastte ik me om het mij aan te schaffen. Het heeft
enkele maanden op mij liggen wachten, terwijl ik mij verdiepte in Pintard, maar
daarna ben ik er begerig aan begonnen. Nu is het uit en ik smaak de diepe
voldoening een boek gelezen te hebben naar mijn hart. Ik sta op alle punten
achter de opvattingen van de auteur. Meer nog: hij houdt zich in dit boek
uitsluitend bezig met onderwerpen die mij na aan het hart liggen. Als het dan
ook nog een stilistisch hoogstaand literair werk is, fraai uitgegeven als een stijlvolle
gebonden hardcover, met een mooie, scherp en goed zwart gedrukte aangename
letter, een open en aangenaam lezende bladspiegel, stevig kwaliteitspapier, een
aantrekkelijke kleurrijke stofwikkel met een historische voorstelling, een
schilderij van David Lieve lezers, wat kan een lezer zich dan nog meer wensen?
De tekst is een bewerking van een reeks van
lezingen die de auteur hield aan de universiteit van Oxford in het voorjaar van
2008, in het kader van de herdenking van het leven en werk van de filosoof Sir
Isaiah Berlin (1909-1997). Het is een typisch en indrukwekkend voorbeeld van Ideengeschichte, Intellectual History, History of Ideas. In het Nederlands spreekt
men van ideeëngeschiedenis, maar ik verkies de term intellectuele geschiedenis;
het gaat immers niet alleen om de ideeën die bepaalde figuren uit het verleden
gehad hebben, maar vooral om de invloed van die gedachten op de maatschappij,
toen en nu.
Meer dan in zijn beide monumentale vorige
werken, die een nooit eerder geziene massa informatie over de internationale Verlichting
bijeenbrachten, concentreert hij zich hier op de kernideeën zelf van de
protagonisten, hoe die hun verspreiding kenden in hun eigen tijd en hoe die
hebben doorgewerkt tot op vandaag. Het is geen filosofiegeschiedenis maar
maatschappijgeschiedenis. Jonathan Israel neemt daarbij geen blad voor de mond,
hij trekt vlijmscherpe scheidingslijnen. Ook wanneer hij de auteurs zelf aan
het woord laat in talloze citaten, blijkt hier ten overvloede waar zijn
sympathieën liggen en dat is wel degelijk bij de voorstanders van de Radicale
Verlichting.
Dat heeft hem kritiek opgeleverd, niet
alleen zoals verwacht vanuit conservatieve hoek, maar ook vanuit wat hij Moderate Enlightenment noemt, het gematigde
en door hem verguisde soort van vals verlichtingsdenken waaraan ook figuren als
Rousseau en Voltaire zich hebben schuldig gemaakt. De boekbespreking bij Liberales, de Vlaamse liberale denktank,
is een voorbeeld van dergelijke misplaatste kritiek.
Misplaatst, inderdaad. Eindelijk hebben we
een auteur, een gedegen wetenschapper, die zijn sporen heeft verdiend met
ernstig, origineel en door iedereen geprezen wetenschappelijk werk, die op alle
mogelijke manieren bekroond en gelauwerd is en die op basis van zijn jarenlange
minutieuze opzoekingen en na het lezen van ontelbare documenten en publicaties
uit de hele periode van de Verlichting, uit heel Europa en zelfs daarbuiten,
tot onvermijdelijke conclusies komt en die onverbloemd, maar steeds even
ernstig en wetenschappelijk gegrond, naar voren brengt in een briljante en
vooral ook leesbare synthese. En wat doet de eerste de beste journalist van dienst,
die zelf nog niet tot aan de enkels reikt van de auteur wiens werk hij bespreekt?
Hij verwijt hem vooringenomenheid, kortzichtigheid, eenzijdige benaderingen
Een ernstiger en meer evenwichtige bespreking vind je hier: http://www.athenaeum.nl/recensies/jonathan-israel-revolution-of-the-mind. Ga ook even hier kijken: http://spinoza.blogse.nl/log/jonathan-israel-a-revolution-of-the-mind.html.
Jonathan Israel laat de auteurs zelf
spreken en hun boodschap is niet mis te verstaan. Hij scheidt genadeloos en
zonder aanzien des persoons het kaf van het koren, net zoals het destijds ook
gescheiden was. Voltaire en Rousseau haatten Diderot en dHolbach en dat was
wederzijds en van harte. Het onderscheid dat hij maakt is niet kunstmatig maar
historisch, reëel en belangrijk en de getuigenissen en argumenten die Israel
aanhaalt zijn onbetwistbaar en overtuigend. Wanneer wij vandaag in een
democratisch bestel leven, waarin de mensenrechten officieel erkend en
afdwingbaar zijn, waarin kerk en staat wettelijk gescheiden zijn, waarin er een
beschermde vrije meningsuiting is, dan is dat niet vanzelf gekomen. Wij hebben
dat rechtstreeks te danken aan de Verlichting en binnen die ruime beweging zijn
het vooral de radicale elementen die het meest hebben bijgedragen om die nieuwe
ideeën te ontwikkelen en kenbaar te maken.
Er bestaat geen twijfel over de opvattingen
van Voltaire, die herhaaldelijk en zonder enige schroom stelde dat er geen
inspanningen moesten gedaan worden voor de intellectuele ontwikkeling en
bevrijding van het plebs: dat zou toch niets uithalen, de gewone mens was
nauwelijks iets meer dan een dier. Uiteraard moest er dan ook een sterk
staatsbestel zijn, met een absolutistische vorst, een leidende adel en een
meedogenloos politieapparaat; en ook de kerk moest blijven bestaan, want zonder
godsdienst is het onmogelijk om de massas in toom te houden. Voltaires verlichting
was een uiterst elitaire aangelegenheid, geen wonder dat hij de beste relaties en
een uitvoerige correspondentie onderhield met de zogenaamd verlichte vorsten
van zijn tijd.
Aan de basis van alle radicaal denken ziet
Jonathan Israel, zoals trouwens ook alle voor- en tegenstanders van de
Verlichting, de figuur van Spinoza, die als eerste een synthese heeft gemaakt
van het radicale rationele denken sinds de oudheid. Het is inderdaad een ijzingwekkend
compromisloze filosofie, die zich niet leent tot halve waarheden en politieke
of filosofische koehandel. Zij laat geen plaats voor suspecte instellingen
zoals de katholieke kerk, voor slavernij, uitbuiting, onderdrukking, racisme,
voor onrechtvaardige verdeling van de rijkdommen der aarde, voor discriminatie
op basis van ras, afkomst, geslacht, seksuele geaardheid, of welk secundair
menselijk kenmerk dan ook.
Men verwijt radicale denkers steeds hun
gebrek aan realisme: het zijn utopisten, dromers, ze beseffen niet welk een
kloof er gaapt tussen hun fantastische gedachten en de realiteit van elke dag.
Het zijn eeuwige optimisten die niet beseffen dat de mens intrinsiek boosaardig
is en voortdurend moet ingetoomd worden. Het zijn communisten, die een absolute
gelijkheid nastreven van alle mensen maar niet begrijpen dat dit nooit kan
gerealiseerd worden, kijk maar naar Rusland!
Als wij vandaag om ons heen kijken en de
wereld vergelijken met de toestand waarin hij zich bevond in 1600, 1700, 1800,
1900 of 1950, dan zien wij dat er een ongelooflijke evolutie heeft
plaatsgevonden. Zeker, de wereld is (nog) geen aard paradijs. Maar we leven wel
met bijna zeven miljard mensen bijeen en het gaat ons, globaal gesproken, zo onbeschrijflijk
veel beter dan ooit tevoren, dat we ons nog nauwelijks kunnen voorstellen hoe
verschrikkelijk veel slechter men er vroeger aan toe was.
Die evolutie hebben we in belangrijke mate
te danken aan het radicale Verlichtingsdenken. Dat is de stelling van Jonathan
Israel, dat is de kern van dit boek.
Dit boek zou verplichte lectuur moeten zijn
in het laatste jaar van het secundair onderwijs en het eerste jaar van elke
hoger onderwijs. Dit is intellectuele geschiedenis in haar meest glorieuze vorm,
helder, eerlijk, enthousiast, gedreven, overtuigend, fascinerend, motiverend en
mateloos begeesterend.
Lieve lezers, ik kan het begrijpen als je
de monumentale Enlightenment-trilogie
(waarvan het derde deel nog niet verschenen is) van Jonathan Israel niet
gelezen krijgt. Maar dit is een boek van bescheiden omvang, er staan niet veel
woorden op een pagina, je kan het uitlezen op enkele dagen of een week,
desnoods een maand. Ik kan je niet genoeg aanraden om het ter hand te nemen. Ik
vermoed en hoop van harte dat er binnen afzienbare tijd een Nederlandse
vertaling verschijnt. Tot zolang moeten we het doen met het origineel in het
Engels.
Categorie:historisch Tags:maatschappij
21-04-2010
Het XXste konvooi
Deze week herdenkt men hier in de streek een
gebeurtenis uit de Tweede wereldoorlog, namelijk de aanval van het verzet op het
zogenaamde XXste konvooi, op 19 april 1943. Klik even hier voor meer gegevens
en klik dan ook door naar de links onderaan de Wikipedia-tekst. http://nl.wikipedia.org/wiki/Twintigste_treinkonvooi
In de
bibliotheek van Boortmeerbeek-Schiplaken is er een project rond die gebeurtenis.
In het kader daarvan werd Lut uitgenodigd om enkele werken tentoon te stellen.
Gisteren was er een interview op de regionale zender ROB, met op de achtergrond
de schilderijen van Lut. De tentoonstelling is nog een hele tijd te
bezichtigen.
Bij ons in de buurt zijn er sinds jaren
belangrijke wegeniswerken aan de gang, maar vandaag werken ze vlak voor ons
huis, zoals je kan zien op de fotos.
Deze morgen zag ik twee zwaluwen, de eerste
dit jaar!
Tijd dus voor een nieuw jaaroverzicht. De volgorde is grotendeels die waarin ik de boeken gelezen heb. Als
een titel je interesseert, gebruik dan de zoekfunctie om de bespreking te vinden.
Het zijn ongeveer evenveel boeken als
vorige keer, zowat één per week en dat verbaast me een beetje, want er zitten
enkele zeer dikke pillen bij, andere hebben mijn verstandelijke vermogens
deerlijk op de proef gesteld, sommige hebben me weken lang intens bezig
gehouden. Veel romans zal je niet vinden, zeker geen recente Nederlandse. De onderwerpen
zullen mijn lezers niet verbazen, het is een weerspiegeling van de themas die
me boeien, fascineren of tormenteren.
Toen ik voor dit overzicht door mijn
teksten van het voorbije jaar struinde, was ik zowaar zelf onder de indruk,
zowel van het aantal teksten als van de lengte en de ernst van de meeste
bijdragen. Als ik zie wat ik allemaal gelezen en geschreven heb, dan ben ik
best tevreden over mezelf, ik heb mijn dagen niet in ledigheid gesleten en me
evenmin opgehouden met beuzelarijen. Een mens kan veel slechter of minder doen
dan dat. Als lezer kan je allicht beter vinden, maar er is ook veel dat je
nergens anders zal aantreffen en al zeg ik het zelf, ik meen dat mijn teksten
de vergelijking met andere publicaties gerust kunnen doorstaan. Onlangs was er
nog een lezer die vond dat ik meer inhoud had dan sommige kranten; mijn
spontane reactie was toen: dat is precies wat ik probeer te brengen: een ernstige
culturele kwaliteitskrant zoals ik die zelf zou willen lezen, zonder intellectuele
toegevingen; geen reclame, sensatie, sport, geen frivole of banale
berichtgeving over mediafiguren. Ik moet natuurlijk alles zelf doen, alle
teksten zijn origineel. Dat brengt met zich mee dat het een zeer persoonlijke
selectie is, ik kan nu eenmaal niet alles lezen, weten, kennen of begrijpen, er
is nog zoveel interessants of zelfs essentieels dat ik nog niet weet
Quod
scripsi, scripsi en dat is al heel wat.
M. De
Tollenaere S.J., Een Philosophie van de Tijd. De functie van het subject in
de tijdsstructuur volgens het hedendaags Thomisme, xxi + 218 blz., Leuvense
Bibliotheek voor Philosophie 5, 1952.
Jaap KruithofHet Humanisme, 279 blz., EPO, 2001
Christian Van
Kerckhove (ed.),Grondslagen Vrijzinnig Humanisme, 275
blz., met bijdragen van Leo Apostel, Dirk Batens, Hubert Dethier, Jean Paul Van
Bendeghem, Rudolph Boehm, Eddy Borms, Willy Coolsaet en Koen Raes
Thomas S. Kuhn, The
Structure of Scientific Revolutions, xiv + 212 pp., University of Chicago
Press, 1962, 1996³.
J. M. Coetzee,Elizabeth Costello, 233 pp., Viking, 2003
Rik Pinxten, De strepen van de zebra. Voor een strijdend
vrijzinnig humanisme, 220 blz., Houtekiet, 2007
Spinoza als
gids voor een vrije wereld. Libertas philosophandi,
Cis van Heertum red., Amsterdam, 2008, 336 blz., geïllustreerd.
Steven Nadler,
Spinozas Ethics. An Introduction, Cambridge UP, 2006, xviii + 281 pp.
William
Trevor,The News from Ireland & other
stories, 285 pp., 1986
Paul Hazard,La pensée européenne au XVIIIe
siècle. De Montesquieu à Lessing,469 pp., Fayard, (1946) 1963.
Gerard
Walschap, Celibaat, 1963
Herman
Philipse (°1951), Atheïstisch manifest,
193 blz., 1995, 2005
Marianne Joëls, Een zeepaardje in je hoofd. Over de rol van de hersenen van de
conceptie tot de dood, 187 blz., Uitgeverij Bert Bakker, 2009³, ISBN 978 90
351 3360 0, 17,95
Andrew C. Fix, Prophecy and Reason. The Dutch Collegiants in the Early Enlightenment,
xiii + 277 pp., PUP, Princeton, 1991
Paul Hazard, La crise de la conscience
Européenne, 1680-1715, x + 474 pp.,
Paris, 1935
Leen Huet, Oud Papier, Atlas,
Antwerpen-Amsterdam, 1998, 169 blz., ISBN 9025421563
Ruth Rendell, End in Tears, A
Wexford Novel, Crown, New York, 2005, 327 pp., hardcover
Eugen Drewermann, God zonder
omwegen. Gesprekken met Gwendoline Jarczyk, 184 blz.,
Averbode/Meinema, 1995, 96.
Maarten Prak, Gouden Eeuw, Het raadsel van de republiek, uitg.
SUN, 2002², 341 blz., gebonden, enkele zwart-wit afbeeldingen,
literatuuropgave, noten, register; ISBN 90 5875 0485
Jonathan
Israel,Enlightenment
Contested. Philosophy, Modernity and the Emancipation of Man 1670-1752, OUP, 2006, 2008 paperback, xxiv + 983
pp
Ken Wilber, De Integratie van Wetenschap en Religie, 332 blz., Servire, 1998
Catechismus van de Katholieke Kerk, 733 blz., 1993, 1995
Patricia De Martelaere
(red.), Het Dubieuze Denken. Geschiedenis
en vormen van wijsgerig scepticisme. Met bijdragen van Tim Heysse, Dieter
Lesage, Patricia De Martelaere, A.A. Derksen, Paul van Tongeren, Arjo
Vanderjagt, Theo Verbeek, 230 blz., Kok Agora/Pelckmans, 1996.
David Couzens
Hoy, The Time of Our Lives. A
Critical History of Temporality, xxi + 288 pp., MIT Press, 2009.
Kai Nielsen, Philosophy
& Atheism. In Defense of Atheism, 231 pp., Prometheus Books, 1985.
Louise M. Antony
(ed.), Philosophers without Gods.
Meditations on Atheism and the Secular Life, xiii + 315 pp., Oxford UP,
2007.
Jürgen Habermas & Joseph Ratzinger, Dialectiek van de secularisering. Over rede en
religie, 86 blz., 2009, 14,95
J. L. Mackie, The Miracle of Theism. Arguments for and
against the existence of God, Clarendon Press-Oxford, 1982, 268 pp.
Leszek Kołakowski, The Two Eyes of Spinoza and Other Essays on
Philosophers, vii + 311 pp., 2004.
Id., Religion.
If there is no God On God, the Devil, Sin and other Worries of the
so-called Philosophy of Religion, 237 pp., OUP, 1982.
Richard Dawkins,The
Greatest Show on Earth. The Evidence for Evolution,ix + 470 pp., London, 2009, £ 10
amazon.uk
J. L.
Mackie,Ethics. InventingRightandWrong,
1977, 1990², Penguin Books, 249 pp., 8, Amazon.UK
Axel Liégeois, Waardenin dialoog. Ethiek in de zorg,
2009, 192 blz., LannooCampus, 19,95
William Trevor, Love and Summer, 212 pp., Viking, 2009,
ong. 17 (hardcover)
Philosophersand God. At the Frontiers of
Faith and Reason, J. Cornwell & M. McGhee ed., xxvii + 258 pp.,
2009.
Antony Flew
(1923-), God, Freedom and Immortality. A Critical Analysis,183 pp., Prometheus Books, 1984;
vroeger gepubliceerd alsThe Presumption of Atheism,1976
Herman De Dijn, Spinoza. De doornen
en de roos, 195 blz., Pelckmans-Klement, 2009. ong. 20
Michael Hunter & David Wootton
(ed.), Atheism from the Reformation to the Enlightenment, viii
+ 307 pp., index of names, Clarendon Press, Oxford, 1992. £ 66.
R.
Popkin, Scepticism in the Enlightenment, xiii + 192 pp., Kluwer, 1997
David Sloan Wilson, DarwinsCathedral, 268
pp., Univ. Chicago Press, 2002, $ 14
Jennifer
Michael Hecht,Doubt.
A History. The Great Doubters and Their Legacy of Innovation from Socrates and
Jesus to Thomas Jefferson and Emily Dickinson, xxi + 551 pp., notes, bibliography,
index, HarperOne, 2003, 2004 (paperback), $ 16,99, ongeveer 16 (Proxis).
Daniel C. Dennett,Freedom Evolves, 347 pp., bibliography,
index, Penguin Books, 2003, £ 9,9
Daniel
Dennett,Consciousness
Explained, xiii + 511
pp., appendices, bibliography, index, Little, Brown, 1991, nieuw $ 28.
Susan Blackmore, The
Meme Machine, xxi + 264 pp., with a forword by Richard Dawkins, references,
index, Oxford UP, 1999
Cormac
McCarthy (1933-),No Country for Old Men (2005)
Harm Visser,Leven zonder God. Elf interviews over ongeloof,
192 blz., uitg. Veen, Amsterdam/Antwerpen, 2003 15,50
Floris van den Berg, Hoe komen we
van religie af? Een ongemakkelijke liberale paradox, 156 blz.,
bibliografie, noten, Houtekiet/Atlas, 2009, 16,50
Matthew Cobb, Generation. The Seventeenth-century Scientists Who
Unraveled the Secrets of Sex, Life and Growth, xv + 333 pp., notes,
bibliography, index, Bloomsbury, 2006. Eerder uitgegeven in het U.K als The Egg
and Sperm Race. $ 24,95
Categorie:ex libris Tags:ex libris
18-04-2010
Arriaga
Als we het over muzikale wonderkinderen
hebben, dan denken we meteen aan Mozart, terecht natuurlijk.
Vijftig jaar op de dag af na de geboorte
van Mozart, op 27 januari 1806 werd in Bilbao, de hoofdstad van Baskenland, een
ander wonderkind geboren. Zijn vader was afkomstig van Regoitia, nabij Guernica
of Gernika, maar verhuisde met zijn familie naar Bilbao in 1804. Hij bespeelde
het orgel en gaf het achtste van zijn negen kinderen de omineuze eerste
voornamen van Mozart: Johannes Chrysostomus. Dat was een van de redenen waarom
men hem later de Spaanse Mozart zou noemen: Juan Crisóstomo Jacobo Antonio de
Arriaga y Balzola voluit, nu bekend als Arriaga of Juan de Arriaga. Hij stierf
tien dagen voor zijn twintigste verjaardag in Parijs aan tuberculose: consumption in het Engels, consomption in het Frans, tering in het
Nederlands, allemaal met dezelfde betekenis: het lichaam lijkt zichzelf uit te
teren, te verslinden, te slopen.
Zijn eerste muzikale lessen kreeg hij van
zijn vader, die de uitzonderlijke begaafdheid van zijn zoontje al heel vroeg
ontdekte en hem naar de muziekacademie stuurde, waar hij viool leerde spelen toen
hij amper drie was. Op zijn negende schreef hij al een strijkkwartet, hij
speelde daarin zelf de tweede viool. Twee jaar later had hij een octet klaar,
een werk voor strijkkwartet, contrabas, gitaar, trompet en piano, onder de
titel Nada y mucho, niets en veel
Een jaar later, in 1818 volgde een ouverture voor een kleine bezetting. In 1820,
hij was toen dertien, stelde hij een kleine opera voor, Los esclavos felices, die nog dat jaar met veel succes werd
opgevoerd in Bilbao. Helaas is alleen de ouverture en enkele fragmenten bewaard;
ook andere composities zijn geheel of gedeeltelijk verloren gegaan.
Toen hij vijftien was, stuurde zijn vader
hem naar het conservatorium van Parijs, waar hij les kreeg van onder meer de
Belgische componist Fétis, die zo onder de indruk was dat hij hem meteen aanstelde
als zijn assistent voor compositie en harmonie.
In 1823 componeerde hij de muziek waarvoor
hij vandaag het meest bekend is, zijn drie strijkkwartetten, overigens de enige
compositie die tijdens zijn leven gepubliceerd werd, in 1924 gevolgd door zijn
enige symfonie. In Parijs schreef hij nog ander dramatisch werk en ook enkele
liturgische werken, bijvoorbeeld een verloren gegane fuga voor acht stemmen op Et vitam venturi, waarvan Cherubini, die
toen directeur was van het conservatorium getuigde dat het een meesterwerk was.
Hij stierf op 17 januari 1826 in Parijs.
Zijn muziek, wat er van overblijft, is verwant
met de grote voorbeelden: Haydn, Mozart, Beethoven, maar ook met Schubert, die
twee jaar na hem zou sterven; we weten niet of Arriaga de muziek van Schubert
heeft gekend (klik hier voor meer over Schubert: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=38).
Na zijn vroegtijdige dood verdween de
muziek van Arriaga vrijwel onmiddellijk uit de belangstelling, tot het oplevende
Baskische nationalisme hem op het einde van de 19de eeuw herontdekte.
Sindsdien maar toch vooral na de Tweede wereldoorlog voert men zijn
strijkkwartetten en zijn symfonie gelukkig weer af en toe op; er zijn ook
talrijke uitstekende opnamen.
Ik twijfel er geen ogenblik aan: André-(vul
zelf in) Léonard, de rooms-katholieke primaat van België is een intelligent man,
of althans iemand die op zijn minst over al zijn verstandelijke vermogens
beschikt. Indien daarover ooit twijfel zou bestaan hebben, dan heeft hij die op
overtuigende wijze weggenomen door zijn recente moedige publieke uitspraken
over het seksueel misbruik door bedienaars van zijn eredienst.
Vandaag vernemen we echter dat hij tijdens
een kerkdienst ter nagedachtenis van de slachtoffers van de vliegramp met onder
anderen de Poolse president, zou verklaard hebben dat zelfs deze ogenschijnlijk
zinloze tragedie voor gelovigen toch zinvol kan en zelfs moet zijn. Het is de klassieke leer van de kerk: al
wat God doet is wel gedaan. De Heer geeft, de Heer neemt, de naam van de Heer
zij geprezen (Job, 1, 21).
God doet alles, dus is alles ook goed
gedaan. Er is niets dat zinloos is, het heeft allemaal een betekenis, God doet immers
niets zonder bedoeling. Ook als wij het nu niet begrijpen, moeten we toch
vertrouwen hebben in zijn Goedheid. Ooit, misschien pas in het hiernamaals, zal
blijken dat ook deze tragedie past in het grote heilsplan dat God heeft met de
mensheid en dat deze levens niet ten ondomme verloren gegaan zijn.
Ik zei: het is de klassieke leer van de
kerk, maar dat is maar gedeeltelijk waar. Er zijn gelukkig ook binnen de kerk
mensen die er niet zo over denken. Ik heb het hier al eerder geschreven: over
het probleem van het kwaad bestaat er ook binnen het christendom grote onenigheid
en dat sinds het ontstaan van de kerk. Enkel in de meest fundamentalistische strekkingen
kan men niet aanvaarden dat er echt kwaad bestaat, want dat zou afbreuk doen
aan de goedheid (hij laat het kwaad toe) of de almacht (hij kan het niet
verhinderen) van God.
Het reële onheil dat wij allemaal met eigen
ogen om ons heen zien, moet in die redenering eigenlijk goed zijn. Dat kan
bijvoorbeeld als contrastervaring: men ziet het goede maar als het opvalt naast
het kwade, dus is het kwade nodig om het goede te laten opvallen. Of het kan
een louterende straf zijn voor begane misdaden of ontrouw aan God, dat was de
uitleg in het Oude Testament. Of men moet het geheel bekijken: er sterven
dagelijks babys, maar er zijn er veel meer die niet sterven: always look on the bright side of life,
dierbare ouders die een kind verloren hebben
Hoe men het ook draait of keert, het is een
absurde redenering en wie die vandaag nog verdedigt, weet dat het publiek dat
niet meer aanvaardt, niet meer wil aanvaarden. Men is niet meer bereid om het
onheil te bagatelliseren, enkel en alleen om geen afbreuk te doen aan een
Godsbeeld dat volledig uit onze samenleving en zelfs uit onze godsdienst
verdwenen is. Wij nemen het menselijk lijden ernstig en wij willen dat ook de
kerk dat doet. Wij zijn niet meer bereid om van ons lijden afstand te doen ter
wille van God. In een God die dat van ons zou vragen, kunnen wij niet meer
geloven. Wij willen kunnen rouwen om ons verlies, afzien, de scherpe pijn voelen
van de afwezigheid van onze geliefden. Dat alles moet ons helpen om stilaan,
heel traag, ons verdriet te verwerken.
Als iemand ons nu komt vertellen dat wat
ons overkomen is helemaal geen onheil is, in tegendeel, zelfs iets goeds, omdat
het door God gewild is en God kan nu eenmaal niet verantwoordelijk zijn voor
onheil, dan is dat voor ons onaanvaardbaar: wij kunnen het niet aanvaarden en
we willen het ook niet.
Ik ben vertrokken van de stelling, die ik
bewezen achtte, dat het hoofd van de katholieke kerk in België beschikt over
ten minste normale verstandelijke vermogens. Wanneer die man dan herhaaldelijk een
voorstelling van zaken geeft die volledig afwijkt van elke normale perceptie,
dan moeten wij besluiten dat hij, aangezien hij niet waanzinnig is, moedwillig
de waarheid verdraait. In het Nederlands heet zoiets liegen.
De aartsbisschop is daarmee niet aan zijn
proefstuk. Ook over de aardbeving in Haïti wist hij te vertellen dat God daar
wel degelijk aanwezig was. Met andere woorden: ook dat heeft God gewild en ook
dat is dus geen onheil maar intrinsiek goed Wij moeten, zegt deze priester
Gods, vertrouwen op God. God kan het onmogelijke. Zie maar, zo vervolgt hij,
naar de wonderlijke vermenigvuldiging van de broden en de vissen (Mat. 14).
Het aanhalen als overtuigend materiaal van
een Bijbels wonder is op zichzelf bijna een mirakel. Er is niemand, werkelijk
niemand in onze contreien die vandaag nog aanneemt dat de Bijbelse mirakels
letterlijk moeten genomen worden. Daarover was men het zelfs in de 17de
eeuw al zo goed als eens. Wij zijn ten hoogste bereid om aan die verhalen een
symbolische betekenis te geven: God zorgt voor ons, bijvoorbeeld. Niemand die
nog echt gelooft, indien iemand dat ooit heeft gedaan, dat Jezus echt met vijf
broden en twee vissen een grote menigte te eten heeft gegeven. Het is een
verhaal, meer niet, het is geen historisch feit, dat kan ook niet, kom nou.
Monseigneur Léonard is geen idioot. Hij
kent zijn Bijbel en zijn theologie veel, veel beter dan ik. Hij kent ook de
kritiek daarop, hij weet precies wat ik hier vertel en nog veel meer. En toch
heeft hij gezegd wat hij heeft gezegd en hij zal dat ongetwijfeld nog dikwijls
doen. Wat beweegt iemand om zo de waarheid geweld aan te doen? Is het mogelijk dat een
verstandig mens wetens en willens onzin vertelt? Is het denkbaar dat deze man
werkelijk de leugens gelooft die hij verkondigt?
Wanneer we op die vragen een eerlijk
antwoord durven te geven, hebben we een stap gezet in de goede richting, een
stap die ons allicht verwijdert van God, maar die ons dichter brengt bij onze medemens.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst, atheïsme
16-04-2010
De best mogelijke wereld, Steven Nadler
H
et christendom is niet, zoals het Credo
zegt: een, heilig, apostolisch en katholiek; dat is het nooit geweest en er is
weinig kans dat het er ooit komt.
De apostelen waren het al tijdens zijn
leven oneens met Jezus. Na zijn dood verschilden hun onderlinge interpretaties
van de Blijde Boodschap grondig. Ook de vier evangelies vertonen belangrijke
verschillen. Met Paulus ging het pas helemaal mis: hoewel hij Christus nooit
gekend had en het dus allemaal van horen zeggen had, legde hij zijn doctrinele wil
op aan de jonge kerken. Paulus ideeën zijn zonder enige twijfel bepalend
geweest voor de leer van de kerk. Maar in de eerste eeuwen waren er over alles
en nog wat talloze opvattingen in de verschillende kerken. Later, toen het
christendom de staatsgodsdienst van het (laat-) Romeinse Rijk was, probeerde
men een beetje orde op zaken te brengen, maar dat is nooit echt helemaal gelukt,
hoeveel concilies men er ook aan wijdde. Het centraal gezag in Rome, waar zowel
de keizer als de paus zetelde, besliste dan maar wat de officiële leer was; de
andere opvattingen waren meteen ketters en die werden precies zo behandeld als
vroeger de christenen, men wist nog goed hoe het moest
Nochtans liet niet iedereen zich
afschrikken en dus werd de grote onenigheid, naast al de kleine verschillen, uiteindelijk
ook vastgelegd. Zo kwamen er twee Romeinse Rijken, een in het Westen en een in
het Oosten, Rome en Byzantium en zo is het kerkelijk nog altijd. Dat was echter
slechts de voorbode van de grote verscheurdheid die blijkbaar onvermijdelijk is
in het christendom. De Reformatie bracht een nieuwe definitieve scheiding van
de wegen en van de geesten: nu waren er ook Protestanten en Anglicanen, elk officieel
erkend door het wereldlijk gezag.
Ook binnen de steeds kleiner wordende
katholieke kerk was er geen eensgezindheid, verre van. Steeds is er discussie
geweest, niet (alleen) over het aantal kandelaars op het altaar, maar over de
essentie, over de leer zelf, over de dogmas. Theologen hebben elkaar steeds heftig bestreden
over de meest fundamentele punten van het geloof: God, Jezus, de Bijbel, de
onsterfelijke ziel, het hiernamaals, hemel, vagevuur en hel, engelen, duivelen,
heiligen, de eucharistie, de biecht, genade en zonde
Ook vandaag nog zijn er
geen twee (katholieke) theologen die over al deze kwesties hetzelfde denken. En
voor zover de gelovigen wakker liggen van de kernvragen van hun geloof, zijn er
ook onder hen geen twee die het eens zijn. Men gelooft wat men graag gelooft;
wat niet past in het eigen stramien, dat wuift men gewoon weg, zonder er lang
bij stil te staan. De kerk zelf heeft al lang alle pogingen opgegeven om te
bepalen wat het minimum is dat men moet geloven om zich nog christen
(katholiek, protestants enzovoort) te mogen noemen. Zelfs het credo of de tien
geboden zijn geen norm meer. Christen zijn is een zeer rekbaar begrip geworden,
zoals blijkt uit het boek met die titel van Hans Küng.
In de tweede helft van de zeventiende eeuw,
de periode 1650-1700, was de toestand van de kerk in West-Europa erg verward. De grenzen van het katholicisme en het protestantisme waren vrij
duidelijk getrokken, met de pen én met het zwaard. Ze vielen grotendeels samen
met de landsgrenzen. Frankrijk had lange tijd geaarzeld, met het Edict van Nantes
hadden de Franse protestanten, de Hugenoten, een beperkte godsdienstvrijheid
gekregen, maar aan die privileges werd nadien voortdurend geknaagd; met de val
van La Rochelle in 1629 kwam er in de praktijk een einde aan het gedoogbeleid. In
1685 werd het edict dan officieel herroepen: de revocatie. Een half miljoen
Franse protestanten ontvluchtte het vaderland. Nu was ook Frankrijk, de oudste
dochter van de katholieke kerk, eenvormig katholiek, of dat dacht men toch.
Niets was minder waar. De verhoudingen met
Rome bleven gespannen, want de Franse koningen en kerkvorsten waren niet van
plan om aan de paus en de Roomse hiërarchie enige zeggingsmacht te geven over
de Gallicaanse kerk, noch voor de benoeming van kardinalen, bisschoppen, abten
en prelaten, noch over de eigen interpretatie van dat katholicisme. Zo was er
het Jansenisme, een typische beweging binnen de Franse kerk, met belangrijke
denkers als Blaise Pascal, die van de Pensées
en vooral Antoine Arnauld (1612-1694). De invloed van Descartes was ongemeen
groot, zowel bij zijn volgelingen als bij zijn tegenstanders. Nicolas
Malebranche (1638-1715) was zo een gelovige cartesiaan. De Jezuïeten waren de
tegenstanders van beide tendensen, zij verdedigden de Roomse leer en de (wereldlijke)
ambities van de paus.
Een andere cruciale figuur uit die periode
is de Duitse filosoof Gottfried Wilhelm Leibniz (1646-1706). Hij was protestants,
maar heeft zich zijn hele leven lang ingespannen om tot een algemene verzoening
te komen: tussen de verschillende strekkingen onder de protestanten, maar ook
tussen de katholieken en de protestanten en zelfs tussen de (Franse)
katholieken onderling.
Over die drie figuren: Arnauld, Malebranche
en Leibniz heeft de bekende Amerikaanse historicus Steven Nadler een
merkwaardig boek geschreven: The Best of
All Possible Worlds. A Story of Philosophers, God and Evil, xii + 300 pp.,
notes, bibliography, index, Farar, Straus and Giroux, New York, 2008, hardcover,
$ 25.00. Ik kocht mijn exemplaar bij Amazon bij verschijnen voor $ 16.50, maar
je kan het vandaag al kopen voor ongeveer $ 5.00 bij Amazon Zo gaat het met
boeken die geen bestsellers zijn.
Ik sprak hier al met veel lof over andere
boeken van professor Nadler en had ook het genoegen hem te begroeten na een interessante
lezing aan het Hoger Instituut Wijsbegeerte in Leuven. Hij was toen zo
vriendelijk een opdrachtje te schrijven in twee van zijn boeken. Ik heb ook
genoten van dit boek. Het is een wetenschappelijk werk, dat is duidelijk, maar
het is zeer goed leesbaar voor elke geïnteresseerde leek. Nadler behoort tot
die groeiende en boeiende groep historici die zich bezighouden met wat in het
Duits Ideengeschichte heet, de history of Ideas. Het is een onderdeel
van de geschiedenis van de filosofie dat de evolutie van de menselijke ideeën
bestudeert en wat kan er nu boeiender zijn dan dat?
Zoals Steven Nadler in zijn inleiding stelt
is de discussie tussen deze drie protagonisten een fascinerend moment in die Ideengeschichte, waarin de tijdloze
kwesties ter sprake komen over de wereld, de menselijke natuur, ethiek,
vrijheid, rede en vooral: God.
Het is evident dat die belangrijke denkers,
Descartes meegerekend, over die grondvragen van de filosofie én van het geloof,
ernstig nagedacht hebben, met kennis van zaken. Zij hebben zich laten
inspireren door hun voorgangers, tot de klassieke oudheid toe, maar hebben elk
een eigen synthese gemaakt, waarin zij zich ook afzetten tegen hun voorgangers,
tegen elkaar en ook tegen de officiële leer van de kerk. In die periode was het
nog niet gemakkelijk om dat te doen: de behoudsgezinde krachten waren bijzonder
groot, zowel in de kerk, de academische wereld als in de politiek.
Controversiële opinies waren het mikpunt van kritiek en zelfs van vervolging.
Antoine Arnauld heeft een groot gedeelte van zijn leven in ballingschap
doorgebracht, onder meer in Brussel, op de vlucht voor zijn belagers. Het was
voor deze denkers belangrijk dat zij hun ideeën konden uiten, vooral in hun
publicaties, ook als de autoriteiten het daarmee niet eens waren. Zij zijn vaak
verplicht geweest om bepaalde stellingen omfloerst weer te geven of ze te
plaatsen naast de officiële en om kniebuigingen te doen naar de gevestigde
machten en krachten, maar dat heeft hen niet weerhouden om hun overtuigingen
met verve naar voren te brengen.
Zij hebben zich geconcentreerd op de
verhouding tussen God en de mens. De middeleeuwse en scholastieke devote opvattingen
over een almachtige, alwetende, algoede God konden zij niet meer aanvaarden of
rechtvaardigen. Zij zochten naar nieuwe, redelijke verantwoordingen voor het
geloof. Maar precies daardoor kwamen zij in botsing met hun voorgangers, met de
autoriteiten en met elkaar. Wanneer men over God spreekt vanuit de filosofie,
vanuit de rede, spreekt men van theodicee, een term die Leibniz heeft
uitgevonden en gebruikt als titel van een van zijn boeken. De diepgelovige maar
verstandige en redelijke mensen die zij waren, konden geen vrede nemen met het
geloof alleen als de grond voor het bestaan van God en voor een beschrijving
van zijn attributen.
Een eeuwige vraag die zich stelt in de
verhouding tussen God en mens is die van het kwaad. We hoeven er voor niemand
een tekeningetje bij te maken en dat was toen ten minste even weinig nodig: het
gaat niet altijd goed in onze wereld. Hoe kan je dat verzoenen met een God die
het goed voor heeft met zijn schepping? Gelovige filosofen wringen zich nog
altijd in bochten om een slangenmens jaloers te maken wanneer ze voor dat
probleem oplossingen aanreiken.
Ook wat Arnauld en Leibniz daarover
geschreven hebben behoort tot dat onderdeel van het Alpijns skiën: de grote
slalom; overtuigend is het niet. Malebranche was de enige die toegaf dat er echt
kwaad was in de wereld en dat God ook daarvoor verantwoordelijk was. Maar dat
viel niet in goede aarde bij zijn collegas: als God de oorzaak is van het
kwaad, hoe kan hij dan nog de Goede God zijn? Als hij een minder dan volmaakte
wereld heeft afgeleverd, hoe zit het dan met zijn almacht?
In die tijd was er ook een verhitte discussie
binnen het christendom over de genade. Vandaag weet geen enkele gelovige nog wat
dat is, maar precies daarover ging de bloedige strijd tussen katholieken en
protestanten en tussen protestanten onderling. Genade is een gave van God aan
de mens om hem/haar te redden, tot zaligheid te brengen. Maar hoe werkt die
genade? Wie krijgt ze en wat doet ze met de mens? Kan men eraan weerstaan? Hoe
moet het met de menselijke vrijheid?
Uiteindelijk is het de vraag naar God zelf.
Vroeger werd alles uitgelegd door de tussenkomst van God, maar ook al rond
1650-1700 was het domein van de wetenschap sterk uitgebreid. Men ontdekte
allerlei wetmatigheden binnen de natuur, die ook zonder tussenkomst van God de
wereld draaiend hielden of die ook gelden als er geen God is. Denk aan de
stelling van Pythagoras (klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=305)
of aan de eigenschap van driehoeken: de som van de drie hoeken is gelijk aan
180°. Dat is zo voor gelovigen, andersgelovigen en heidenen, je hebt daarvoor
geen God vandoen. Vandaag hebben we voor ongeveer alles dergelijke
wetenschappelijke verklaringen. We hebben ook vastgesteld dat morele
voorschriften niet (noodzakelijk) iets met God te maken hebben. Wat doet God
dan nog? Het was de vraag die men zich toen ook al stelde.
Een van de moeilijkheden bij het spreken
over God is de taal die we gebruiken. Wanneer we zeggen dat God almachtig is,
wat bedoelen we dan? Malebranche nam aan dat God overduidelijk niet alles kan:
2+2=4 en ook God kan er geen 5 van maken. God is niet in staat om logisch
onmogelijke dingen te doen: hij kan het niet tegelijk laten regenen en niet
regenen op dezelfde plaats. Descartes en Arnauld zijn het daarmee niet eens:
voor hen is God werkelijk almachtig: hij kan alles, ook het onmogelijke (maar
hij doet het niet ). God had het universum anders kunnen maken, met een andere
wiskunde, met totaal andere wetten. Er zijn geen grenzen aan de almacht van
God. Leibniz houdt het erbij dat God de best mogelijke wereld geschapen heeft.
Ons spreken over God is ontoereikend. We
spreken over hem als over een mens, we hebben het over zijn wil, zijn zorg,
zijn goedheid, zijn genade, we spreken over een persoonlijke God en dat is hij
niet. Veel van de problemen lossen vanzelf op als we afstappen van een
dergelijk antropomorf godsbeeld. Het is slechts een logische volgende stap naar
de vraag: is er wel een God? Hebben we echt een God nodig om de wereld uit te
leggen? Gaat het niet veel gemakkelijker zonder God?
Je ziet, het zijn vragen die wij ons (af en
toe ) nog altijd (zouden moeten) stellen en de antwoorden wijken niet echt af
van de oplossingen die men er in de jaren 1650-1700 voor bedacht heeft. Denk
aan de verhouding tussen God en mens en wetenschap binnen de (strikte) Islam:
het is dezelfde discussie.
Steven Nadler vergelijkt voortdurend en in
groot analytisch detail zijn drie hoofdfiguren. Dat is interessant, maar ook
een beetje academisch. Ik zat voortdurend te denken: waarom de discussie niet
opentrekken en er een hedendaags standpunt bij betrekken? Waarom ze enkel met
elkaar vergelijken en niet met een externe toetssteen? Het atheïsme is niets
anders dan verder doordenken op de onvermijdelijke moeilijkheden van elke
theodicee, elke redelijke verantwoording van het geloof. Het geloof in God, op
elk van de miljoenen manieren waarop dat gebeurt, is een manier om de plaats
van de mens in het heelal te duiden; het atheïsme is niets anders.
Nadler laat niet in zijn hart kijken, hij
zet zichzelf niet in het rijtje van Dawkins, Dennett, Harris, Hitchens, Onfray
en de vele andere filosofen en wetenschappers die recentelijk openlijk hun
atheïstische overtuiging hebben naar voren gebracht en verdedigd. Hij is de onpartijdige,
objectieve historicus, die de verschillende ideeën uit de geschiedenis nauwkeurig
onderzoekt en ze voorstelt in hun historische context, zonder er een oordeel
over te vellen. Maar hij kon het niet laten om aan zijn boek een finaal
hoofdstuk aan toe te voegen, onder de titel The
Specter of Spinoza.
Steven Nadler is de auteur van de beste
recente biografie van Spinoza en van een uitstekende handleiding bij de Ethica, naast een boek over de
controverse over de onsterfelijkheid van de ziel bij Spinoza, zijn voorgangers
en zijn tegenstanders en naast vele andere artikels over Spinoza. Hij is met
andere woorden een van de meest gerenommeerde hedendaagse specialisten voor
Spinoza en voor de 17de-eeuwse filosofie. In zijn helder afsluitend
hoofdstuk stelt hij de atheïstische filosofie van Spinoza regelrecht tegenover
de uiteindelijk hopeloos steriele discussies van de theodicee. Spinoza bekijkt
dezelfde wereld die ook gelovige theologen, filosofen en wetenschappers voor
zich zien, maar hij benadert die wereld op een andere manier. Hij elimineert de
persoonlijke God met zijn voorzienigheid, zijn bestraffing van de zondaars en de
redding van (sommige) gelovigen. Meteen verdwijnt ook de genade, de
onsterfelijke ziel en het hiernamaals, de engelen, duivels, heiligen. Er is nog
plaats voor religie en ritueel binnen een universele kerk, maar niet voor afgoderij,
aanbidding en verering en ook niet voor een afzonderlijk, eigen kerkelijk
gezag: het is de burgerlijke maatschappij die toezicht houdt op het religieus
leven. Een utopie?
Men kan moeilijk anders dan in de structuur
zelf van dit werk de persoonlijke voorkeuren van de auteur te onderkennen.
Wie vlot Engels leest, zal niet aarzelen om
zich deze mooie hardcover aan te schaffen, zeker aan deze spotprijs! Maar er is
goed nieuws voor lezers die verkiezen om het in het Nederlands lezen: het boek
is vertaald onder de titel De best
mogelijke wereld en uitgegeven bij Atlas/Veen, ISBN 9045014130, ongeveer
24.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst, atheïsme
14-04-2010
Verbunkos, ledikant, zigeuner, lazaret
Hier en daar
maar vooral in de Hongaarse muziek vind je de term 'verbunkos' terug, in die of
een andere spelling. Je denkt dan spontaan: ik ken geen Hongaars, dus: weet ik
veel wat verbunkos is. De waarheid ligt dichterbij dan je denkt. In de
18de eeuw was het de gewoonte dat het leger probeerde soldaten te ronselen in
stad en vooral ook dorp. Soldaten in kleurrijk gala-uniform brachten een heuse show
met opgewekte dansen met veel geklets van de handen op de laarzen, een beetje
zoals de tirolerdansen, dat alles begeleid door een muziekkapel of een kleiner
ensemble. De sergeant van dienst las dan de aantrekkelijke voorwaarden voor;
vaak was daar een relatief aanzienlijke som bij die onmiddellijk werd
uitbetaald. Jonge kerels zonder werk en zonder toekomst zagen hierin vaak een
uitweg of lieten zich verblinden door de hoge eenmalige bedragen. Over de
gevaren van de oorlogen werd in alle talen gezwegen. Zo'n reclamecampagne van het leger heette in het
Duits, zoals nu nog, op TV: "Werbung". In het Hongaars klonk dat als verbunkos. Die naam ging later over op
die levendige soldatendansen en de typische muziek. Dat soort opgewekte
deuntjes werd zelfs heel populair, los van de 'Werbung', vooral bij de zigeuners,
de tziganes, (beide van het Russisch
en nog vroeger van het Grieks atsingannos,
een benaming voor een sekte uit de 8ste eeuw, jawel )of gitans (afgeleid van Egiptano, Egyptenaar, men dacht dat ze van
Egypte kwamen), al is het geen typische zigeunermuziek. De in zijn tijd wereldberoemde
vioolspeler János Bihari speelde ze vaak, naar verluidt zelfs voor de groten
van de wereld bijeen op het Congres in Wenen in 1815, na de nederlaag van
Napoleon. Bela Bartok gebruikte het genre af en toe, onder meer in zijn
kwartetten en in zijn tweede vioolconcert, maar dan in zijn eigen, onnavolgbare
stijl. Verbunkos.
Werbung. Reclame, dus.
Dichter bij
ons is de ledikant. Hoewel we het woord niet meer gebruiken, weten we nog goed
wat het betekent: een bed. Het is een oud woord, Van Dale vermeldt het eerste
gebruik in 1545 en voor een keer weet hij ook waar het woord vandaan komt: lit de camp, Frans voor een veldbed
zoals de militairen hadden, een brits dus, een woord dat we dan weer uit het
Duits hebben, Pritsche is daar de
benaming voor een eenvoudig bed of een militaire brits; het woord is afgeleid
van Brett, bij ons berd (te berde
brengen) of bord. Een ledikant was een bed dat je gemakkelijk kon verplaatsen,
in tegenstelling tot de bedstee, een slaapplaats, maar dan letterlijk: een
gedeelte van de huiskamer waar het bed stond, afgesloten met planken, een
alkoof dus.
Dat mooie maar
eveneens in onbruik geraakte woord komt wel van heel ver, namelijk van de Spaanse
Arabieren of de Moren: al qubba, letterlijk
een koepel, maar later een zijkamertje en vandaar een slaapvertrek. In het
Spaans is dat alcova, waarbij we de v
als b uitspreken, denk aan het leuke Latijnse gezegde: beati Hispani quibus vivere bibere est! Zalig de Spanjaarden, voor
wie leven drinken is, een woordspeling op vivere,
leven dat zij uitspraken als bibere,
drinken. De Spaanse alcova namen de
Fransen over en wij van hen of misschien van de Spaanse bezetters.
Van Italiaanse
oorsprong is dan weer ons lazaret, een oud woord voor ziekenhuis, hospitaal of
veldhospitaal, oorspronkelijk een ziekenhuis voor besmettelijke ziekten zoals
de pest en later nog specifieker voor melaatsen. Luie Van Dale kent maar een
deel van het verhaal: hij verwijst naar Lazarus, de zieke bedelaar in het
Lukasevangelie, hoofdstuk 16, 19-31, die met zweren overdekt bij het huis van
de rijke vrek lag. Daarvan is inderdaad het Italiaanse lazaro, melaatse afgeleid, maar niet lazaretto. Dat gaat terug op een hospitaal voor besmettelijke
ziekten, vroeg in de 15de eeuw, op een eilandje in de buurt van
Venetië, dicht bij een klooster Santa
Maria di Nazareth, vandaar nazaretto.
Pas later heeft men er onder invloed van lazaro,
melaatse, lazaretto van gemaakt en zo
is het overgenomen in andere Europese talen, het Frans en ook het Nederlands. Ons
woord voor een lepralijder, melaats, is een vervorming van malaatsch, van het
Frans malade, ziek, van het Latijn male, slecht; ook het Franse malade betekende aanvankelijk specifiek
melaatsheid, het was een eufemisme, zoals het Nederlandse melaatsheid, voor een
vreselijke besmettelijke ziekte die men niet wou noemen: dé ziekte, zoals later kanker en vandaag aids. Lepra,
de officiële naam, komt rechtstreeks van het Grieks en het Latijn (ook dat
vermeldt Van Dale niet), Gr. lepein
betekent afschilferen, pellen. Het is een oude ziekte, die wij hier goed kennen
door Pater Damiaan, die ook op een afgelegen eiland in een lazaret melaatsen
verzorgde.
Lazarus zorgde
voor nog meer woorden: zich lazarus drinken verwijst waarschijnlijk ook naar de
bedelaar bij Lukas, die daar zieltogend lag. Iemand op zijn lazer of lazarus geven,
er geen lazer van begrijpen, iemand belazeren, oplazeren: het zijn allemaal
voorbeelden van hoe men van een taboewoord voor melaatsheid een krachtterm
maakte, zoals in de uitdrukking krijg de klere en klerelijer, waarbij klere
een verbastering is van cholera.
De Europese
eenmaking is iets dat wij na de Tweede Wereldoorlog situeren, denk aan de
Benelux, de EGKS, Euratom. In 1957, met het verdrag van Rome vormden zes landen,
de kleine Benelux plus de drie groten: West-Duitsland, Frankrijk en Italië samen
de EEG, in 1967 de EG. Vanaf dan kwamen er voortdurend landen bij, zelfs
Groot-Brittannië Vandaag zijn we met al 27. Maar misschien zijn we nu verder
af van een echte Europese integratie dan op verscheidene momenten uit onze
voorgeschiedenis, toen grote delen van Europa onder een centraal gezag stonden
en we zeker op het gebied van cultuur en beschaving misschien meer Europees
waren dan nu.
Uit de etymologische spielereien
hierboven blijkt in alle geval dat onze taal vroeger geen landsgrenzen
kende.
Op de foto: het Groot Goed, of de Huysmanshoeve, op 'den Bus' in Eeklo, mijn geboortestad. In de lagere school moesten we een opstel maken over de Lazarethoeve. In het poortgebouw zouden zwervende melaatsen een tijdelijk onderkomen gevonden hebben.
Velen onder ons hebben nog met een mechanische typemachine
gewerkt, een toestel met toetsen. Door de kracht van de aanslag met de vinger bracht
men de armpjes in beweging waarop letters staan. Die armpjes waren allemaal
even groot en de letters die erop stonden namen allemaal even veel plaats in op
papier, een m of een l, het maakte niet uit. Mooi was dat niet, een woord als
onmiddellijk
zag er ongeveer zo uit:
onmiddellijk.
Merk hoe de smalle letters (l-i-j) kunstmatig wat breder
gemaakt zijn met horizontale schreefjes (serifs)
en de brede zoals de m in dezelfde kleine ruimte bijeen gewrongen worden als de
i.
Nieuwere -en onbetaalbaar dure- modellen, vooral van IBM,
brachten wat soelaas. Met ingewikkelde systemen werd voor elke letter precies
de benodigde ruimte ingenomen: proportioneel schrift. Maar als je zon tekst
nadien wou corrigeren, bleek dat meestal vrijwel onmogelijk: je kreeg de
schrijfkop nooit op precies dezelfde plaats, ondanks dat petieterige naaldje
dat je kon gebruiken om te mikken.
En die ellende bleef maar bestaan. Een getypte tekst was
dat: getypt, niet gedrukt dus en dat zag je meteen. Voor een korte brief is dat
niet zo erg, maar voor langere teksten, zoals verslagen, rapporten en notas
wou men zo dicht mogelijk drukwerkkwaliteit benaderen. Dat staat niet alleen
beter, het heeft ook een enorme invloed op de leesbaarheid.
Maar er was verandering op komst: met de tekstverwerker
kwam er een revolutie, waarvan wij nu de omvang niet meer beseffen. We
beschikten nu over een beeldscherm, waarop we de tekst konden zien en aanpassen
nog voor die gedrukt was. Stilaan kwamen er steeds grotere en betere
beeldschermen. Aanvankelijk waren die geen haar beter dan de schrijfmachines op
het punt van proportioneel schrift en uitspatiëring van de woorden: de letters
namen ook op het scherm allemaal evenveel plaats in en de afstand tussen de
woorden ook. Ook de printers hadden dat probleem. Pas toen men uiteindelijk met
degelijke grafische gebruikersinterfaces (GUI) begon te werken, vooral bij
Apple en toen later ook de laserprinters betaalbaar werden, kregen we op scherm
én op papier de kans om van typewerk naar drukwerk te gaan en dat is waar we nu
nog altijd zijn. Wij maken nu allemaal drukwerk op onze PC.
Of toch bijna?
Doe eens de moeite om in een goede bibliotheek wat oude
of zelfs zeer oude, goede drukken te gaan bekijken. In de beste gevallen sta je
werkelijk verbaasd als je de kwaliteit ziet: het zijn echte kunstwerken. Dat
kan nu nog altijd, maar het gebeurt nog enkel voor zogenaamde bibliofiele en
dus zeer dure uitgaven.
Wat is het verschil?
Zetwerk was vroeger handwerk en dat verschil is meteen merkbaar.
Een goede zetter weet precies waar hij meer of minder wit moet geven, zodat een
tekst die gezet is met afzonderlijke letters uiteindelijk net zo vlot gaat
lezen als een tekst die met de hand geschreven is. Nu wordt dat allemaal door
het tekstverwerkingsprogramma gedaan, meestal Word.
Een van de speciallekes is kerning, in het Engels, van
het Latijn carno, scharnier. Het is
een wat bijzondere manier van het uitspatiëren van bepaalde opeenvolgende
letters. Vooral bij bepaalde hoofdletters, in titels en zo en zeker bij een
beetje groot formaat, valt het op dat de opeenvolging van bijvoorbeeld T, W en
e niet echt mooi aansluit, zelfs bij proportioneel schrift:
Te We
Te We
Op de tweede regel heb ik de functie afspatiëren
ingeschakeld (zie onder opmaak, lettertype, afstand en positie) en de e kruipt
wat onder de oksel van de T of in de schaduw van de W. Het scheelt niet veel,
maar als een hele tekst gezet is zoals het hoort, dan ziet het geheel er
ongemerkt net iets anders uit en leest het ook veel gemakkelijker.
Helaas: de tekstverwerker van Seniorennet
kent de kerning-functie niet, zodat je hier niet kan zien wat ik bedoel. Je zal
het dus eens moeten proberen op je eigen tekstverwerker, niets aan te doen.
Kerning. Wij hebben er niet eens een eigen woord voor in
het Nederlands. Van Dale blijkt weer niet te weten waarover hij het heeft, want
de definitie die in VD14 staat is die van proportioneel schrift, dus meer
plaats voor brede letters, minder voor dunne. Kerning daarentegen is bepaalde (proportionele)
letters extra dicht bij elkaar afdrukken, om de optische illusie te vermijden
dat ze onvoldoende aansluiten.
Een vergelijkbare oplossing hadden de Grieken al bedacht voor
de buitenste zuilen van hun tempels: omdat die afstaken tegen de lucht had men
van op enige afstand de indruk dat ze dunner waren dan de andere en dat ze ook verder
uiteen stonden; men maakte ze dus gewoon wat dikker en zette ze wat dichter bij
hun buur, zodat ze eruit zagen alsof ze net zo dicht stonden en even dik waren.
De laatste boekbespreking die je hier kon
lezen dateert al van 27 februari 2010. Heb ik sindsdien het lezen afgezworen?
Geen van mijn lezers zal dat geloven en terecht: mijn dagen zijn nog steeds grotendeels
gevuld met lezen, ik zit nog altijd met de neus in de boeken.
De inspiratie voor mijn lectuurkeuze vind
ik vaak in andere boeken. Als ik een nieuw boek vastneem, lees ik eerst de
bibliografie, daarna de inleiding en dan gaat het boek op de boekenplank bij de
andere die op lezing wachten en dat zijn er gelukkig en helaas niet weinig.
Werken die herhaaldelijk vermeld worden in de bibliografie van de boeken die ik
lees, inzonderheid in de boeken die ik interessant, boeiend, goed geschreven en
belangrijk vind, trekken onvermijdelijk mijn nieuwsgierige aandacht. Zo ben ik op het spoor gekomen van onder meer Jonathan Israel, Antonio Damasio en Steven
Pinker.
René Pintard was ook een auteur die op die
manier al een hele tijd nadrukkelijk in mijn blikveld gekomen was, met zijn Le libertinage érudit dans la première
moitié du XVIIe siècle.
Toen ik hem zocht bij enkele
internetboekhandels, schrok ik van de prijs: meer dan 100 euro Op
antiquarische sites was het niet veel beter: ongeveer 70 euro. Dan maar op zoek
in de Leuvense universiteitsbibliotheek. Daar bleken twee exemplaren aanwezig
te zijn; een bevindt zich in het Tabellarium van de Bibliotheekcentrale aan het
Ladeuzeplein, waar bijzondere uitgaven bijeen staan. Ik daarheen en dank zij de
vriendelijke en behulpzame medewerker had ik het boek eindelijk in handen.
Maar je mag geen boeken ontlenen die zich in het Tabellarium bevinden. Het is
een boek van bijna 800 bladzijden, kleine druk; het exemplaar in het
Tabellarium is een ingebonden fotokopie van mindere kwaliteit. Ik was om deze
redenen niet geneigd om gedurende de tijd die nodig was om het indrukwekkende boek te lezen,
mijn tenten op te slaan in het Tabellarium, hoe aangenaam de omgeving daar ook
is.
De medewerker van het Tabellarium vestigde mijn aandacht op het bestaan van
een tweede exemplaar, dat zich in de bibliotheek van de Kortrijkse Campus
bevindt en dat een originele uitgave is, geen fotokopie, allicht zelfs het
origineel van de Leuvense kopie. Toen ik navraag deed, bleek dat ik dit
exemplaar naar Leuven kon laten komen via het Interbibliothecair leenverkeer (IBL),
mits het betalen van de geringe som van twee euro, maar vooral: dat ik dat
exemplaar wel mocht ontlenen! Zo gezegd, zo gedaan en enkele weken later kreeg
ik een e-mailbericht dat mijn boek op mij lag te wachten. Tegen de tijd dat ik
het ging afhalen, was echter al de helft van de maand verlopen van de toegemeten
ontleenperiode. Gelukkig bleek ook de medewerker van de afdeling IBL vol begrip
en verlengde de periode gul met een maand. Fier als een pauw trok ik met mijn
boek naar huis: een mooi gebonden exemplaar, fraaie lederen kaft, crèmekleurig
papier. Ik zette me onmiddellijk aan het lezen.
Het is de moeite om even stil te staan bij de
drukgeschiedenis (printing history)
van dit boek. Het is geschreven in de periode 1932-38, op basis van research die
al in 1925 begonnen was. Het uitbreken van de oorlog stelde de publicatie uit
tot 1943, toen men de uiterst schaarse papiervoorraad, bestemd voor een
wetenschappelijk tijdschrift, besloot aan te wenden voor dit boek. Het werd
geen luxueuze uitgave: kleine letter, een meer dan volle bladspiegel, bijna
geen marges links, rechts, onder of boven. De voetnoten en het wetenschappelijk
apparaat danig ingekort en in een nog kleiner lettertype. Ook het zetwerk was
verre van optimaal: veel van de letters dansen, de uitvulling is zeer
onregelmatig. Alleen de orthografie is perfect: er staan géén (!) tikfouten in
en bij mijn weten slechts één keer een grammaticale fout (le voor la discussion, p.
506). Maar het is niet de uitgave van 1943 die ik in handen kreeg, die is
absoluut onvindbaar. Gelukkig is er de uitgeverij Slatkine in Genève die in
1982 een anastatische uitgave bracht, een kopie, zeg maar, van de
oorspronkelijke, een herdruk zonder het zetwerk opnieuw te doen. Dat heeft
naast de evidente financiële voordelen ook duidelijke nadelen.
Om te beginnen neemt het al de nadelen over
die ik vermeldde bij de oorspronkelijke uitgave. Komen daarbij: bij het
(fotografisch) kopiëren van de tekst neemt men ook een beetje de achtergrond
mee, die dan als een min of meer grijze fond verschijnt bij het drukken, of als
vervelende kleine grijze vlekjes; naargelang de belichting en de kwaliteit van
de originele afdruk van elke bladzijde, wisselt ook de kwaliteit van de afdruk
van de kopie. Soms zijn de letters zwart, helder en scherp, soms meer wazig en
grijs. Dat was dus zo in het exemplaar (1982) dat ik in handen had.
Daarin staat ook een kopie van een artikel
van de hand van de auteur, René Pintard (1902-2002), waarin hij onder meer
toelicht waarom hij toen, op 80-jarige leeftijd, er niet meer toe gekomen was
om een volledig nieuwe, herziene uitgave te brengen van zijn boek uit 1943.
Tijdens het lezen van het boek was ik op
een gegeven ogenblik zo onder de indruk, dat ik besloot om mij het boek ook
zelf aan te schaffen. Dan hoefde ik me ook niet opgejaagd te voelen door de
onheilspellend naderende vervaldag van de uitleenperiode.
Slatkine geeft het boek nog altijd uit, er
is een herdruk, nog steeds anastatisch, van 2000. Die is te koop bij Slatkine
zelf, voor 100 Zwitserse frank, ongeveer 70 euro. Daar komen nog de
verzendkosten bij. Ik dus op zoek naar een minder dure versie en uiteindelijk
heb ik die ook gevonden, via de Franse internetverkoopsite PriceMinister, waar
ik bij één boekhandelaar in Frankrijk een exemplaar vond voor 48 euro plus 14
euro verzendkosten. Bij PriceMinister mag je ook een lager bod doen, dus deed
ik dat maar: 36 euro plus 14 euro verzendkosten, samen mooi rond 50 euro, je
weet nooit hoe een koe een haas vangt. Tot mijn verrassing werd mijn bod
aanvaard en bleken de verzendkosten slechts negen euro te zijn, dus alles samen
45 euro, niet slecht! Een week later was ik dus de exclusieve bezitter van het
elusieve boek. Het papier bleek van een iets minder kwaliteit te zijn en gewoon
wit, met een papieren omslag en wel genaaid maar geplakt, niet gebonden.
De kwaliteit van het drukwerk was dus
bedenkelijk en dat zal ik geweten hebben: hoofdpijn, brandende ogen,
duizeligheid Naast de fysieke inspanning was er ook de intellectuele: Frans is
mijn derde taal, ver na Engels, dat mijn eerste taal geworden is voor het
lezen. Het Frans van professor aan de Sorbonne René Pintard en van voor de
Tweede Wereldoorlog is ook niet alledaags: dit is literatuur van niveau. Ik had
dus constant een Frans-Nederlands woordenboek naast me. Voor het Engels gebruik
ik nooit een vertaalwoordenboek, steeds een Engels verklarend woordenboek,
hoofdzakelijk Websters New Collegiate
Dictionary (1979) of een geïllustreerde luxe-uitgave op groter formaat van The American Heritage Dictionary, Fourth
Edition (2000). Voor het Frans stelde ik me tevreden met het bescheiden
maar handige woordenboek van Wolters, 13de druk (1958), dat me geen
enkele keer in de steek heeft gelaten, veeleer dan de geïllustreerde Petit Larousse, grand format 2003 te
raadplegen die naast me ligt bij de computer.
Ik heb dus meer dan een maand lang
verbleven in de Franse wereld van de eerste helft van de zeventiende eeuw, in het
Frans en de gedachtewereld van René Pintard en bij de libertijnen van die tijd.
Libertinus is het verkleinwoord van libertus
of liberatus, letterlijk
bevrijd. Het komt uit de Handelingen van de Apostelen, hoofdstuk 6, vers 9,
waar het verwijst naar Joden die door de Romeinen gevangen genomen waren en
weggevoerd, maar later bevrijd en teruggekomen waren naar Israel en daar een
eigen synagoge hadden. Veel later, in 1544 is die Bijbelse term in Genève door
Calvijn aangewend om de opposanten aan te duiden van zijn strenge leer en nog
later voor tegenstanders van elke kerkelijke leer en uiteindelijk, bij Molière
bijvoorbeeld en sindsdien algemeen, voor personen die lak hebben aan elke
moraal. Wij herinneren ons de kortstondige libertijnse politieke partij van Jean-Pierre
Van Rossem.
Toen ik in de Leuvense bibliotheek naar dit
boek informeerde, reageerde men met een nauwelijks verholen geamuseerd lachje
dat ik echter in mijn louter wetenschappelijk geïnspireerde onschuld niet
begreep; de medewerker van het Tabellarium legde me fijntjes uit dat men dacht
dat het om een libertijns werk ging, dat zich bij de erotica bevond, in de enfer, dat gedeelte van de bibliotheek
waar men gewaagde of verboden publicaties bewaart en waartoe je enkel met
speciale toelating toegang krijgt. Niet dus.
De libertijnen uit de eerste helft van de
17de eeuw waren af en toe ook wel losbandig en zedeloos, of toch
sommigen van hen, maar de term verwijst in de eerste plaats naar vrijdenkers,
atheïsten zouden we nu zeggen, een term die toen gewoon levensgevaarlijk was. Libertin, libertinage zijn dus
eufemismen, net zoals vrijdenker trouwens. Voor de kerk stond vrijdenken
gelijk met zedeloosheid, een deugdzame atheïst was ondenkbaar, tot Bayle in
zijn woordenboek een uitgebreid artikel schreef over Spinoza, waarin die wel
beschuldigd werd van atheïsme, maar waarin zijn moreel hoogstaande levenswijze
en de voorname ernst van zijn filosofie werd geprezen. De kerkelijke hiërarchie
vond dat nonsens: wie het geloof afzwoer, deed dat om zich te onttrekken aan de
morele regels, om ongehinderd te kunnen zondigen, zich te buiten te gaan aan
alle mogelijke uitspattingen en liederlijkheden.
Men zal het mij niet kwalijk nemen dat ik
zelfs geen poging waag om een boek als dit en van 800 bladzijden samen te
vatten. Ik beperk me wijselijk tot enkele bedenkingen.
Het valt op hoe verrassend modern de
personages zijn uit die periode, nu vierhonderd jaar geleden. Zij verschillen
op geen enkel belangrijk punt van ons. Ze denken zoals wij, praten en schrijven
zoals wij en handelen ook zoals wij.
De beschreven personen behoren zeer duidelijk
tot de hogere klassen: de landadel, de hofadel, de rechterlijke macht, de hogere
clerus, de rijkste kooplui. Af en toe verschijnt er een zoon van eenvoudige
lieden, maar die werkt zich dan op basis van zijn verstandelijke vermogens spectaculair
snel op tot een of andere belangrijke post, zonder evenwel ooit het stigma van
zijn afkomst te verliezen. Er is een zeer duidelijk onderscheid tussen het
filosofisch ongeloof van de libertijnen en het onwetend en onverschillig
ongeloof van de vulgaire massas.
Onder elkaar konden de libertijnen alles
zeggen en ze deden het met plezier en overtuiging tijdens hun
vriendschappelijke bijeenkomsten. In hun briefwisseling waren ze meer voorzichtig;
ze namen hun toevlucht tot het Latijn, soms zelfs het Grieks, ook als ze in het
Frans schreven, en tot coderingen en pseudoniemen wanneer ze vrijmoedige
gedachten naar voren brachten. In hun publicaties waren ze hinderlijk huichelachtig:
ze hoedden zich ervoor om zich uitgesproken tegen de kerk of de theologie te
keren; hun kritiek en ongeloof verstopten ze achter allerlei min of meer
subtiele omschrijvingen en allusies.
Om te kunnen overleven, zeker op een
aangename manier, was toen, zoals nu, geld nodig, veel geld. De libertijnen die
geen vaste inkomsten hadden, bijvoorbeeld uit landerijen en erfelijk bezit,
moesten die zien te verwerven uit lucratieve aanstellingen aan het hof, in de
administratie of in de kerk. Maar dergelijke postjes brachten met zich mee dat
elke verdenking van libertinage niet
alleen tot onmiddellijk ontslag kon leiden maar zelfs levensgevaarlijk was.
Geen enkele van de beschreven libertijnen is helemaal trouw gebleven aan zijn
jeugdige overtuigingen. Allen hebben ze zich vroeg of laat aan de kant van het
establishment geschaard en hebben dan, ten minste publiekelijk, verzaakt aan
hun libertijnse opvattingen of hebben die zorgvuldig verzwegen en verborgen.
De katholieke kerk, zowel in Rome als
lokaal, en de katholieke vorsten hebben protestanten en libertijnen massaal en
letterlijk, zonder enige scrupule omgekocht met geld, aanstellingen, landerijen,
bezittingen Bekeringen werden cash betaald, soms herhaaldelijk: er waren
ongure types die zich bij verscheidene instanties van verschillende kerken
tegelijk aanboden om zich tegen vergoeding of lijfrente te bekeren.
De erudiete libertijnen, dus de hooggeschoolde
vrijdenkers of de intellectuele atheïsten waren een zeer kleine minderheid. Zij
waren zich daarvan trots bewust en cultiveerden die elitaire status. Ze vormden
een kleine intellectuele gemeenschap, een geheim gezelschap, een club van gelijkgezinde
bevoorrechte leden die bijna dagelijks bijeenkwam, samen at en dronk en praatte
en elkaars boeken kocht en las. Ze zorgden ook voor elkaar wanneer iemand in
moeilijkheden geraakte of tijdelijk materiële hulp of opvang nodig had.
Het is zeer moeilijk om uit hun geschriften,
zelfs hun privé brieven, op te maken hoe ver hun vrijzinnigheid ging. Wat zij
formuleerden was vooral kritiek, op alles en nog wat, ook op de meest
fundamentele dogmas van de kerk. Maar nooit liet iemand zich betrappen op een
openlijk afzweren van het bestaan van God, de heiligen, de engelen en de
duivels, mirakels, aflaten, de hemel en de hel, de ziel en het hiernamaals. Ze
maakten een absoluut onderscheid tussen wat men kon weten als rationeel mens en
wat als gelovige, op basis van de Goddelijke openbaring en de leer van de kerk.
Vanuit hun rationaliteit bewezen ze dat elk zogezegd mirakel een logische en
natuurlijke verklaring had, maar als gelovige hielden ze vol dat mirakels wel
degelijk (in principe kunnen) bestaan.
Dat ging zover dat ze bijvoorbeeld het bestaan
aanvaardden van twee zielen, een materiële die we van onze ouders overerven
en die verdwijnt bij ons afsterven en een andere, immateriële en dus
onsterfelijke die door God wordt ingestort bij de geboorte (maar waaraan ze
verder geen enkele functie toekenden). Sommigen reisden frenetiek de
christelijke wereld rond om overal vreemde natuurverschijnselen, wonderen,
bezetenheid, verschijningen enzovoort op te sporen, te analyseren en te
verwerpen als fopperij of terug te voeren op natuurlijke oorzaken. Maar hun
relaas daarover was steeds slechts een impliciete veroordeling. Nooit hebben ze
openlijk de stap gezet naar het atheïsme, hoewel ze daartoe alle voorbereidende
stappen hebben gezet. Het is onmogelijk dat ze zich daarvan zelf niet bewust
geweest zijn. Zij hebben dus het dubbelzinnig spel volop meegespeeld, enerzijds
uit vrees voor de gevolgen voor zichzelf, voor hun lijfsbehoud, hun carrière,
hun status, maar ongetwijfeld ook vanuit een voor ons onbegrijpelijk en zelfs
onaanvaardbaar moreel voorbehoud.
Die laatste gedachte moet ik echter toch ernstig
nuanceren.
Zolang ik aan de Katholieke Universiteit te
Leuven werkte, eerst gedurende dertig jaar als administratief secretaris van de
Faculteit Godgeleerdheid en de laatste (bijna) tien jaar in de centrale
administratie, heb ook ik mij onthouden van publieke uitspraken over mijn
ongeloof. Nooit heeft iemand mij dat bevolen of zelfs maar aangeraden. Het was
een vorm van zelfcensuur: je deed niet aan nestbevuiling. Pas sinds ik op pensioen
ben en dus financieel onafhankelijk, voel ik me bevrijd om mijn ideeën te
ontginnen en de resultaten daarvan, wat die ook zijn, zonder enige
terughoudendheid bekend te maken, zowel aan de mensen in mijn omgeving als
hier, op mijn publieke website. Ik hoef nu immers geen enkele reprimande te
vrezen, geen enkel ongemak, geen negatieve invloed op mijn carrière of
reputatie.
Bij mij is de evolutie dus in omgekeerde
richting gegaan. Terwijl de libertijnen op jeugdige leeftijd hun opstandige en
kritische ideeën cultiveerden en uitwisselden, is dat bij mij pas op rijpe
leeftijd gebeurd. Terwijl zij in de laatste periode van hun leven de kant van
koning en kerk gekozen hebben, heb ik de precies dan de moed gevonden om in de
herfst, de Indian Summer van mijn leven
terug te keren naar de iconoclaste gedachten van mijn jeugd, die gedurende
veertig jaar in de ijskast waren gebleven.
Voor mij was dit boek een ware openbaring.
Ik had nooit gedacht dat de vrijzinnigheid toen al zo ontegensprekelijk en zo uitvoerig,
zo gedetailleerd en zo overtuigend geargumenteerd aanwezig was, vierhonderd
jaar geleden. Er is geloof ik geen enkel argument in de recente vloed van
atheïstische literatuur, dat al niet voorkomt bij de erudiete libertijnen van
de eerste helft van de 17de eeuw, een periode die we beter kennen
omwille van de Contrareformatie en de triomf van de kerk en het vorstelijk absolutisme.
Er zijn zelfs merkwaardige getuigenissen uit de 16de eeuw:
Pomponazzi, Cardano, Vanini.
Dit heeft me gesterkt in mijn vrijzinnige overtuiging.
Er zijn inderdaad steeds verstandige mensen geweest die niet anders konden dan
inzien dat het grote verhaal van het christendom niets anders is dan
legenden, menselijke machtswellust en gewin, grote en vooral kleine politiek,
huichelarij, halve waarheden, verdraaiingen, leugens en bedrog.
Dat wij van dit merkwaardige aspect van de geschiedenis
niets afweten, werkelijk absoluut niets, dat dit nooit of te nimmer ter sprake
komt in de geschiedenislessen, dat zelfs in atheïstische geschriften deze
periode volledig afwezig blijft, is onbegrijpelijk en een pure schande.
Ik heb hier vrij uitvoerig uit de doeken
gedaan hoeveel moeite ik heb moeten doen om dit boek in handen te krijgen. Dat
was niet zomaar een leuke anekdote, lieve lezers, maar een bewijs dat wij in
onze maatschappij, zelfs op het hoogste intellectuele niveau, talloze grote blinde
vlekken hebben. Uit de vele discussies die wij voortdurend voeren, laten wij zowel
bewust als onbewust zeer veel belangrijke en onweerlegbare gegevens weg die,
indien wij ze zouden kennen, erkennen en ter harte nemen, ons tot gans andere
conclusies zouden verplichten.
Ik voel mij in gedachten zeer innig verbonden
met die libertins érudits van
vierhonderd jaar geleden en met de auteur die hen voor ons aan de vergetelheid heeft
onttrokken. Vandaag, in deze eenentwintigste eeuw, op mijn leeftijd en in mijn
maatschappelijke situatie ben ik eindelijk vrij om zonder omwegen naar voren te
brengen wat zij toen slechts konden fluisteren in hun besloten conclaven. Ik
voel het aan als een hoge eer en een verdomde plicht om die kans met grote
overtuiging aan te grijpen en zo op bescheiden wijze bij te dragen tot de
verwezenlijking van hun hoogste intellectuele en maatschappelijke
betrachtingen.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst, atheïsme
07-04-2010
ex libris: rotgodje
Ex libris: Guus Kuijer, Hoe een klein rotgodje God vermoordde, 2006, 167 pp., paperback, Het Trojaanse Paard 9,86
Een titel zoeken voor je boek moet ongeveer zo lastig (en leuk) zijn als een naam voor je kind bedenken. Het resultaat is er dan ook vaak naar. En die stumpertjes moeten dan voor de rest van hun leven uitleggen dat hun vader een fan was van Mötörhead, Wagner of Abfab. Boeken krijgen meestal een zogenaamde eyecatcher, vaak in overleg met de uitgever. Er wordt zoveel geschreven en alle baten helpen om de aandacht van de belangstellende of verveelde boekenliefhebber te trekken. Ook die zijn ondertussen wat gewoon: naakte apen, hearts of darkness, honderd dagen in Sodom en Gomorra
Wie is dan dat kleine rotgodje dat de moord op God op zijn geweten heeft? De god van de moslimfundamentalisten. En hoe hebben die God omgebracht? Via Theo Van Gogh. Dat is althans wat Kuijer ervan vindt. En gaat het boek daarover? Nee, gelukkig, of toch maar af en toe.
De auteur doet er geen doekjes om: van bij de eerste bladzijden bekent hij dat hij ongelovig is. Hij is streng christelijk opgebracht, maar heeft, zoals zovelen, in zijn vroege volwassenheid vaarwel gezegd aan dat stuk van zijn opvoeding. De God van zijn vader kon hem niet overtuigen. Best mogelijk, niets aan de hand, dat maken we allemaal mee.
Uit wat volgt blijkt dat Kuijer, zoals wij allen die zo opgevoed zijn, toch nog met handen en voeten vastzit aan die christelijke vorming. Hij leest de Bijbel en ook de commentaren en ook de koran en de commentaren daarop. Het is een waar plezier om hem de meest waanzinnige contradicties en ongerijmdheden te zien hekelen: de broer van Mozes is bijvoorbeeld ook de broer van Maria, volgens de koran. Het is leuk lezen, af en toe barst je zelfs in schaterlachen uit. Maar het is ook wat goedkoop. Er staan nu eenmaal dergelijke letterlijke onmogelijkheden in die geschriften die over een lange periode zijn tot stand gekomen, door verschillende auteurs geschreven en herschreven zijn en op bepaalde momenten bevroren in een historische context. Het enige dat je dan bewijst is wat ik in de vorige zin gezegd heb.
Ontkracht je op die manier de hele Bijbel, de hele koran? Soms wil Kuijer het ons doen geloven, vooral als het over de koran gaat. Met de Bijbel gooit hij het over een andere boeg. Natuurlijk zijn er ook daar rare, dwaze en onmogelijke teksten. Een aantal van die verhalen onderwerpt hij aan een innoverende exegese die ons moet overtuigen van een totaal andere en voor de moderne mens meer aanvaardbare betekenis dan de algemeen gangbare. Hij verdedigt zijn wisselwaarheden met verwijzingen naar alle andere exegeten die net hetzelfde doen: interpreteren. Vaak is hij overtuigend, maar even vaak lijkt het allemaal wat vergezocht, en waarom?
Wat is het nu: is de Bijbel het lezen waard, of niet? Kunnen we God vinden in de Bijbel, spreekt hij zo tot ons? Kuijer, als overtuigd ongelovige, meent van niet. Waarom dan het grootste deel van zijn boek wijden aan een herlezen van die Bijbel en zo een Godsbeeld aanbieden dat wel aanvaardbaar lijkt, in tegenstelling tot het rotgodje dat de fundamentalisten letterlijk in dezelfde teksten lezen? Als een ongelovige de passie preekt, boer let op uw zieltjes
Het is een vreemd boek. Uiterst vlot geschreven, hilarisch, puntig, verrassend, actueel, uitdagend, wat kan je nog meer willen?
Wel, ik althans bleef wat beduusd achter. Wat ben ik nu wijzer?
De echte God is helemaal niet vermoord door het rotgodje van de moslim-fundamentalisten. Hun lezing van de heilige teksten is zo doorzichtig kwaadaardig dat je al goed mesjogge moet zijn om ook maar een moment te denken dat ze kunnen gelijk hebben. Het helpt de geloofwaardigheid van de goddelijke boodschap natuurlijk niet als ook vooraanstaande mensen fundamentalistische trekjes gaan vertonen: een paus die homoseksuelen naar de hel stuurt, condooms en andere contraceptie verbiedt, vrouwen een tweederangs rol geeft in de kerk en zelfs in de wereld, dat zal wel een paar gelovigen van Rome afgekeerd hebben. Ayatollahs, mullahs en andere gezagsdragers die moord en brand schreeuwen en dat heel letterlijk bedoelen, dat is uiteindelijk voor niemand aanvaardbaar. En als politieke leiders primitieve theologische onzin gebruiken om hun wereldpolitiek op te bouwen, dan kan het alleen maar erg verkeerd gaan: Hitler, Stalin, Pol Pot, vader en zoon Kim, George W. Bush, Khomeini...
In onze wereld was God al eerder gedumpt als een afgewezen minnaar of een mislukte huwelijkspartner en daarvoor hebben wij hebben de moslims niet nodig gehad. Nietzsche had het over ons, de westerse intellectuelen en de geëmancipeerde massas in de democratische landen toen hij vaststelde, niet predikte! dat God dood was. De vooruitgang van de beschaving heeft God stilletjes tot zijn mythische proporties herleid. Godsdienst is enkel nog goed voor je gemoedsrust, een soort TM, transcendentale meditatie, een westers Zen, ogentroost, overlevingstechniek, zelfredzaamheid, life style. En dat is goed zo. Als godsdienst weer de zwaarden trekt en de ongelovigen over de kling moeten gejaagd worden, dan pas wordt er echt gemoord.
Goden doden geen mensen, dat is een privilege dat we voor onszelf opeisen, voor onze lust, onze macht.
Als dat gebeurt in de naam van God, is het omdat laffe, berekenende misdadigers erin slagen om hun goed-gelovige volgelingen zo gek maken dat ze naast hun medemens ook zichzelf opblazen of een heel land met het geweer, de tank en raketten de democratie injagen. Dat heeft niets meer met godsdienst te maken. Het wijst alleen op het inherente gevaar van elke godsdienst: als ik, gelovige, gelijk heb, dan heeft de on- of anders gelovige ongelijk en dan legt mijn God mij op die andere te bekeren, kost wat kost, desnoods zijn kop. De moslims zijn helaas niet de enigen die dat prediken, christenen zijn even wreed, en de aanhangers van de totalitaire ongodsdienst die het communisme was ook. Vandaag is het de democratie die de wereld gewapenderhand moet veroveren. Of is het het kapitalisme?
Ik droom van een wereld met mensen die aan elkaar genoeg hebben.
Dan heeft God zijn doel bereikt.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst, atheïsme
Het is over een van die sprookjes dat ik
het vandaag even wou hebben: Blauwbaard. Terwijl we perfect weten hoe het
Roodkapje vergaat, zelfs met de precieze woorden: Maar grootmoeder, waarom heb
jij zulke grote oren?, zijn de elementen van het Blauwbaardverhaal nooit zo in detail tot ons doorgedrongen. Misschien vonden onze ouders dat het sprookje van
Blauwbaard niet geschikt was voor kinderen. Dat is het probleem met bijna alle sprookjes:
ze worden wel aan kinderen verteld, maar ze zijn oorspronkelijk helemaal niet
voor kinderen bedoeld. Het waren verhalen die men rond het haardvuur vertelde
in het halfdonker; kinderen die dan nog op waren hoorden het half-slapend en
verstonden amper de woorden of de beschreven situaties en de vreemde allusies.
Er bestaan talloze versies van de oude
sproken (letterlijk: het gesprokene), speciaal voor kinderen herschreven,
gekuiste versies, ad usum Delphini,
zegt men geleerd, naar het gebruik aan het Franse hof om allerlei werken aan te
passen voor de opvoeding van de kroonprins, de Dauphin.
Laten we even dit zijspoor volgen. De
etymologie van Dauphin is niet zeer
ingewikkeld maar wel leuk. Het begint allemaal bij de dolfijn, jawel, dat had
je ook al door. In het Grieks is dat delfis,
genitief delfinos. In het Latijn werd
dat delphinus en in de vroege
Middeleeuwen ook wel dalphinus en zo
zijn we bij het Franse dauphin en
onze dolfijn. Maar waarom is de Franse kroonprins de Dauphin? Dat is een oud verhaal, waarbij we heel wat aanknopingspunten
hebben.
Delphinus was al in de Oudheid een
persoonsnaam. Misschien woont er in jouw buurt nog wel een (wellicht oudere)
vrouw met de mooie naam Delphine. Rond het jaar 400 was er in Bordeaux een bekende
bisschop die de naam Delphinus droeg.
Tussen 1040 en 1349 was de streek rond de
Franse stad Vienne, het oude Romeinse Vienna, net ten zuiden van Lyon, een
zelfstandige feodale staat. Graaf Guigues IV van Albon (c.10951142) voerde in zijn
blazoen of wapen een dolfijn. Waarom? Een aardigheidje, wellicht, dat hem al
gauw de bijnaam de dolfijn opleverde en aangezien Vienne lang de
belangrijkste stad was van de streek voegde men er dat aan toe: le Dauphin Viennois. Dat werd zelfs de
officiële titel van het huis, zoals wij zeiden: de graaf van Vlaanderen. De
streek kreeg de eponieme naam: le Dauphiné
(Viennois) en zo heet ze nog altijd.
Wij kennen ze van de wielerronde Le
Dauphiné libéré, die genoemd is naar de organiserende krant met die naam en
die kreeg haar triomfantelijke eretitel bij de bevrijding in 1945.
In 1349 werd de Dauphiné opgenomen in het
Franse koninkrijk. Toen werd bedongen dat de oudste zoon van de Franse koning
de erfelijke titel zou dragen van Dauphin,
zoals in GrootBrittannië de kroonprins, nu Charles, traditioneel Prince of Wales of the Black Prince is. En zo is het gebleven tot aan de Franse
revolutie en het einde van de monarchie. Het was trouwens omwille van onrust in
de Dauphiné dat in 1789 de Staten-Generaal werden bijeengeroepen.
Wij kennen ook nog de lekkere gratin dauphinois: schijfjes aardappelen,
kaas, boter en melk, alles in de oven: heerlijk!
Als je het verhaal zo leest, dan merk je
een aantal typische sprookjeselementen, zoals de rituele herhaling van de
vraag: zie je mijn broers nog niet komen? Je merkt ook dat de auteur allerlei
beschrijvingen heeft toegevoegd die het verhaal rekken en de luisteraars moeten
geboeid houden, precies door het uitstellen van de belangrijke gebeurtenissen.
Als je al de ballast weglaat, dan heb je een heel eenvoudig verhaaltje: een man
die fysiek onaantrekkelijk is, een mooi en onschuldig meisje dat zich laat
verleiden, een vreselijk geheim en een happy end.
Men heeft aan dit verhaal in de loop der
tijden veel interpretaties gegeven en die zullen allemaal wel een element van
waarheid bevatten. Maar het is ook gewoon een goed horrorverhaal.
Moeten we heel diep gaan graven naar de betekenis
van de bloedige kamer met de lijken van de vorige echtgenotes? Ligt een waar
gebeurd verhaal van een seriemoordenaar aan de basis van dit sprookje? Horen we
hier echos van de primitieve vrees van de vrouw voor de seksuele agressie van
de man? Is hun bloed een allusie op de ontmaagding, staat hun dood voor het
einde van hun jeugd? Of is het bloed op de sleutel een bewijs dat de jonge
vrouw geen maagd meer was toen ze trouwde en doodt Blauwbaard haar daarom? Is
Blauwbaard de typische man die het niet kan laten om vreemd te gaan, zijn de
moorden symbolen voor zijn herhaald overspel?
De vrouw heeft geen naam bij Perrault, in
tegenstelling met haar zuster, die Anne heet. Dat maakt haar tot een archetype,
de vrouw, die typisch nieuwsgierig is, maar niet boosaardig en die tot drie
keer toe de beschikking krijgt over al de bezittingen van de man, de eerste
keer door het huwelijk, de tweede keer wanneer hij op reis gaat en haar al de
sleutels geeft, de derde keer wanneer ze alles erft. De vrouw als behoedster
van het erfgoed, de man als een seksuele vrijbuiter.
Of is het gewoon een gruwelfantasie, iets
dat zo onwaarschijnlijk afschrikwekkend is dat het de toehoorders of de lezers
de stuipen op het lijf jaagt, zodat ze lekker kunnen griezelen? Toe, Opa,
vertel nog eens van Blauwbaard!
Er zitten in dit bizarre verhaal typische elementen
die we terugvinden in tientallen andere sprookjes evenals mogelijke
verwijzingen naar historische gebeurtenissen. Wellicht ligt de
aantrekkingskracht van sprookjes in de vele allusies en symbolen die hen een eigenaardig
soort van geloofwaardigheid geven, ook al weten we bij definitie dat ze onwaar
zijn, sprookjes, vruchten van onze vreemde vindingrijke verbeelding, die duistere dubbelganger van ons helder denkend verstand.
Blauwbaard heeft vele kunstenaars
geïnspireerd. Er zijn vele bewerkingen voor film en TV, opera, ballet en
theater en voor alle denkbare muzikale ensembles. Het verhaal is in alle talen vertaald en aangepast aan het publiek
of de tijd. Ook in de beeldende kunsten is Blauwbaard een thema, vooral als
illustratie bij het sprookje.
Wat is er toch aan de hand met
intellectueel en (dus) vrijzinnig Vlaanderen?
Eerst was er Etienne Vermeersch die het absoluut
nodig vond om zijn erudiete stem te verheffen en te pleiten voor een
hoofddoekverbod in de scholen en voor ambtenaren. Nu is er ook Benno Barnard
die zich heeft laten verleiden tot een (poging tot) lezing onder de idiote en
uitdagende titel Leve God, weg met Allah. Na waarschuwingen van de politie
liet hij zich bewaken door twee kleerkasten, maar desondanks en zelfs met de
politie in de zaal is zijn lezing niet kunnen doorgaan. Ik heb me afgevraagd:
had hij wel een tekst? Of alleen maar die dwaze, onnozele en nutteloos
uitdagende titel? En heeft hij zijn honorarium opgestreken?
Wat is toch zijn werkelijke bedoeling
geweest? Ik kan me niet voorstellen dat hij het kamp heeft gekozen van het
christelijk fundamentalisme (leve God!) of van het fundamentalistische
extreem rechts gedachtegoed (weg met Allah!). Wie heeft hij willen bereiken?
Wie heeft hij willen kwetsen? Wie wil hij bekeren? Welk spelletje heeft hij met
de media en via hen met onze goedgelovigheid gespeeld?
Natuurlijk was er goedkope verontwaardiging
alom: hoe durven die moslimfundamentalisten een lezing verstoren, in een
universiteitsaula nog wel, door een van onze geliefde auteurs! Ook in het
zogenaamd duidingprogramma Terzake bleek de journaliste van dienst enkel
geïnteresseerd in de ene kant van de kwestie, namelijk het optreden van de
moslims. Hoe vaak heeft het Vlaams Blok/Belang bijeenkomsten allerhande
verhinderd, vaak met lijfelijk geweld? Hoe vaak extreem linkse groupuscules?
Waarom is de kinderachtig sloganeske en zogezegd ironische mening van Barnard
meer vrij en beschermenswaard dan de luidruchtige liturgische mening van de
aanhangers van Allah? Omdat hij een van ons is en zij niet?
Barnard heeft blijkbaar een reputatie als fervent
Islamcriticus. Voor moslims vertaalt zich dat in moslimbashing. Dat er dan
harde woorden vallen en af en toe zelfs klappen, dat hoeft niemand te
verwonderen. Maar hebben jullie gezien hoeveel volk er in de zaal was, buiten
de lijfwachten en de politie? Het was voorwaar geen massabijeenkomst.
Barnard geeft nu ook af op de sufkoppen
die niet doorhebben dat de Islam binnenkort de hele wereld onderdrukt en
iedereen de sharia oplegt, een opvatting die hij deelt met Vermeersch.
Nou
Ik ben het niet eens met Vermeersch wanneer
die de schoolgaande jongedames wil verbieden een hoofddoek te dragen. Ik ben
het ook niet eens met Barnard wanneer hij in de Islam een reële en concrete
bedreiging ziet voor onze democratie. Ben ik nu een sufkop?
Laat me zeer duidelijk zijn: ik ben atheïst
en antiklerikaal, wie daaraan twijfelt, moet maar eens rondneuzen hier op mijn
website. Ik ben dus een fel tegenstander van al wat godsdienst is. Men moet van
mij dus geen goed woord verwachten over Christendom noch Islam. Ik ben ervan
overtuigd dat onze wereld beter af is zonder godsdienst.
Maar ik zie in de Islam niet de
wereldbedreigende internationale macht die Vermeersch en Barnard zo blijken te
vrezen. En ik vind ook niet dat de Islam een groter gevaar is voor de
democratie dan het Christendom. Het zijn allebei achterlijke ideologieën en
idiote godsdiensten, die hun volgelingen volkomen waanzinnige ideeën
voorhouden, hen teisteren met nutteloze, bespottelijke voorschriften en hen
paaien met stupide beloften over het hiernamaals, die zelfs een klein kind als
uit de lucht gegrepen herkent. Maar daar blijft het bij, voor mij.
Ik kan me namelijk niet voorstellen dat de
mensheid wereldwijd zo gek zou zijn om het Christendom van onze voorouders in
te ruilen voor de Islam van de ayatollahs. Ik deel de mening van velen die
ervan overtuigd zijn dat de Islam vroeg of laat het lot zal ondergaan van het
Christendom, namelijk een geleidelijke erosie en aftakeling van binnen uit, een
steeds verder gaande secularisering die eindigt in een marginalisering van elke
godsdienst.
Ik zie de toekomst van de wereld tegemoet
als een burgerlijke maatschappij, waarin godsdienst een bijkomstigheid is, een
randverschijnsel dat niet kan weerstaan aan het gezond verstand, de wetenschap
en de redelijkheid.
Ik heb mij de laatste drie jaar erg
verdiept in de filosofie en de geschiedenis van het atheïsme. Dat heeft me
gesterkt in de overtuiging dat vanaf het begin van onze beschaving godsdienst
slechts één van de aspecten was en zeker niet het belangrijkste. Er zijn
ontelbare godsdiensten geweest en geen enkele is de ware gebleken. Gelovigen
zijn meestal totaal onwetend over hun godsdienst en trekken zich er bijzonder
weinig van aan in hun concrete gedragingen. Godsdienst is een bescheiden
onderdeel van de beschaving van een land, een volk, een tijd, het is niet meer
dan dat. Zelfs in de perioden die men traditioneel beschouwt als de
hoogtepunten van de christelijke godsdienst, bijvoorbeeld de periode na
Constantijn en de duistere middeleeuwen, of de Contrareformatie of het
Victoriaanse tijdperk, waren er veel meer ongelovigen dan gelovigen en binnen
de kerk meer ketters en andersdenkenden dan rechtgelovigen. De macht van de
kerk was steeds vermengd met de wereldse en wie zal zeggen wie of wat in die
onzalige belangenvermenging de bovenhand had?
In alle landen en in alle tijden is er
steeds de kritische stem geweest van het gezond verstand, van de intellectuele
benadering, van de wetenschap, van het overleg, van het protest. Men kan boeken
verbranden, maar nooit allemaal, nooit helemaal. Men kan de mens niet
verhinderen te denken en te spreken en te schrijven, hoe hard men dat ook
probeert.
We moeten met andere woorden godsdiensten
niet overschatten. Het is niet al goud dat blinkt, het is niet al godsdienstig
dat bidt. Het zou me sterk verbazen dat al de zogenaamd fundamentalistische
moslims zo deugdzaam en vroom zouden zijn als men ons wil doen geloven. We
hebben tweeduizend jaar ervaring op dat punt en we weten dus wel beter. Onder al
dat godsdienstig vertoon gaan gewone mensen schuil, mensen zoals u en ik en wij
weten dat wij geen heiligen zijn; waarom zouden de anderen het dan wel zijn?
Wij hebben gezien hoe christelijke Tv-predikanten
publiekelijk wenend door de mand gevallen zijn, hoe talloze priesters en
religieuzen hun kap over de haag hebben gegooid; we maken het mee dat priesters
en religieuzen zich aan onze vrouwen en onze kinderen vergrijpen, dat ze uit
zijn op materieel gewin, op een welgedaan leven. Waarom zou dat anders zijn bij
de moslims? Wij weten dat de strenggelovige Saudische prinsen zich in Westerse
lustoorden wentelen in al de zondige praktijken die de Koran zo scherp
veroordeelt. Waarom zouden eenvoudige moslims anders zijn dan eenvoudige
christenen?
Ik geloof dus niet dat wij over enkele
jaren allemaal moslims zullen zijn en dat de sharia hier binnenkort onder
handgeklap zal ingevoerd worden. Dat weten Vermeersch en Barnard ook maar al te
goed en als zij nu even in de media doen alsof zij dat vergeten zijn, dan
moeten wij ons afvragen waarom.
Wat wel mogelijk is en zelfs
waarschijnlijk, is een groeiende invloed van de Islam op onze maatschappij, nu
er zoveel moslims naar het Westen geëmigreerd zijn. We zullen dus meer exotische
klederdrachten zien, meer moslimfeesten en gebruiken en ongetwijfeld ook wel
enkele ideeën die eigen zijn aan die godsdienst. Is dat een evolutie die we
moeten verwerpen en bestrijden?
Vooreerst zal het überhaupt niet
gemakkelijk zijn om die beïnvloeding te vermijden. Je kan bijvoorbeeld de
mensen niet verbieden om op een bepaalde manier gekleed te gaan. België gaat
als eerste land ter wereld de boerka verbieden op publieke plaatsen. Maar zelfs
onder de ondertekenaars van dat wetsvoorstel zijn er die terecht vermoeden dat
we nog lang niet zover zijn. We weten dat men van de kant van de Islam alle
rechtsmiddelen zal aanwenden om die wet tegen te houden. Zelfs als de hoogste
rechtsinstanties in België het verbod op de boerka zouden bevestigen, wat absoluut
niet zeker is, dan zijn er nog de internationale en het is meer dan
onwaarschijnlijk dat die zich daartoe zouden (durven) lenen.
Ben ik nu een voorstander van de boerka?
Niet echt, nee, maar ik vind het geen belangrijke kwestie en dus moeten we er niet
te veel mee bezig zijn, we hebben wel andere katten te geselen, als ik het even
zo mag stellen.
Onze wereld is al gevoelig veranderd. We
leven niet meer in het eenvormige land van onze ouders. Die multiculturele evolutie
zal zich onweerstaanbaar doorzetten, we hoeven maar naar de grootsteden in
Amerika en Europa te kijken, om van Azië en Afrika te zwijgen, om te zien hoe
het er hier in de toekomst gaat uitzien: een bonte verscheidenheid in onze
uiterlijke verschijning en in onze gebruiken en gewoonten, ook de
godsdienstige. Maar dat alles binnen een rechtsstaat waarin alle inwoners zich
voegen naar de wetgeving die zij gezamenlijk opgesteld hebben.
Het zou me verbazen indien dat de sharia
zou zijn. Het zou me verwonderen indien dat iets fundamenteel anders zou zijn
dan de democratie die wij nu kennen, die gebouwd is op de principes van de
Verlichting, zoals die vastgelegd zijn in de Universele Verklaring van de
Rechten van de Mens.
Intellectuelen als Vermeersch en Barnard
zouden moeten weten wanneer die democratie in het gedrang komt. Dat is niet het
geval als pubermeisjes een hoofddoek willen dragen op school, noch wanneer
enkele heethoofden zich door de bewust provocerende titel van een lezing laten
verleiden tot wat verbaal protest en enige kleinschalige baldadigheid.
In zijn bibliografie vallen vooral de shortstories op, hij heeft er een aanzienlijk aantal geschreven. Die
verschenen hier en daar en werden dan gebundeld, meestal twaalf in een bundel
en uitgegeven onder een eigen titel. In 1983 verscheen voor het eerst een
verzameling van die verzamelingen, onder de titel The Stories of William Trevor, 799 pp., Penguin, 1992². Die uitgave is nog steeds tweedehands te vinden; een nadeel ervan is dat het
lettertype van deze paperback nogal klein is en vanzelfsprekend ook dat je er
enkel vindt wat voor 1983 verschenen is, namelijk de kortverhalen uit deze
bundels:
The Day We Got Drunk on Cake and Other
Stories (1967)
The Ballroom of Romance and Other Stories (1972)
Angels at the Ritz and Other Stories (1975)
Lovers of Their Time and Other Stories (1978)
Beyond the Pale and Other Stories (1981).
In dezelfde periode verscheen dan als
hardcover The Collected Stories, viii
+ 1261 pp., Viking, 1992. Daarin staan de vijf reeds vermelde verzamelingen,
aangevuld met:
The News from Ireland and Other Stories (1986)
Family Sins and Other Stories (1990)
en met vier kortverhalen die nog niet
eerder in boekvorm waren verschenen. Ik kocht deze mooie uitgave onlangs via
internet voor amper 6 £ tweedehands maar in nieuwe staat, de oorspronkelijke prijs
was 20 £. Met verzendingskosten erbij ongeveer 18 euro. Er is ook een paperback
versie, bij Proxis/Club kost die ongeveer 27 euro. Maar lees verder!
Er is goed nieuws voor wie William Trevor
niet kent of nog geen van zijn bundels met kortverhalen heeft . Bij Penguin
verscheen einde 2009 een nieuwe The
Collected Stories, hardcover, twee volumes in een fraaie box, normaal voor
60 £ maar bij Amazon voor ongeveer 35 £, ongeveer 40 euro. Het is een luxe-uitgave.
Naast alles wat in de Collected Stories van
1992 verscheen, zijn hierin ook deze vier latere bundels opgenomen:
After Rain (1996)
The Hill Bachelors (2000)
A Bit on the Side (2004)
Cheating at Canasta (2007).
Daarmee is de collectie up to date, althans
wat de gepubliceerde bundels betreft. William Trevor is 80 en nog steeds
actief. Ik vond op de website van The New
Yorker nog een kortverhaal van 15 december 2008: The Woman of the House (je kan dat gewoon opvragen en afdrukken, 7
paginas) en wellicht zijn er in andere tijdschriften nog enkele verhalen van
hem verschenen, die dan binnen afzienbare tijd weer gebundeld worden, dat hoop
ik althans.
Ik heb de laatste vier bundels natuurlijk
al als afzonderlijke hardcovers gekocht bij verschijnen, maar ik zal moeilijk kunnen weerstaan
aan de prachtig uitgegeven gift set van de verzamelde kortverhalen van november
2009. De vorige bundels kan ik bij gelegenheid altijd nog aan een goede vriend
of vriendin cadeau doen
Deze uitgave is een unieke gelegenheid om de
meer dan 130 kortverhalen van William Trevor goedkoop en in fraaie banden in huis te halen. Ik verzeker je
dat je er geen seconde spijt zal van hebben.