Afscheid van kerstmis
Ik ben geboren (1946) en opgegroeid in een katholiek gezin, in een katholieke gemeenschap. Alles was katholiek, en God en Kerk waren de kern van ons bestaan. Al ons denken en doen en laten was geïnspireerd en geleid door de katholieke dogmatiek en moraal. Ons dagelijks leven stond helemaal in het teken van het Kruis. Er was niemand die ook maar één ogenblik twijfelde aan de waarheid van ons geloof. Aanvankelijk was ik niet geneigd om daaraan deel te nemen: voor je Eerste Communie was je geen echte christen, hoewel je als onmondig kind gedoopt was. Maar gaandeweg werd ik opgenomen in de gelovige gemeenschap en ik beleefde dat met enig enthousiasme, plichtsbewust, compromisloos zelfs. Als God en Kerk het belangrijkste waren in een mensenleven, moest dat ook ernstig genomen worden. En dat deed ik als kind.
Stilaan kwamen er echter barsten in dat wereldbeeld. Ik merkte dat niemand het geloof zo ernstig nam als ik. Bovendien klopten de verhalen niet. Bidden om iets te verkrijgen helpt niet. God beloont de goeden niet en straft de kwaden niet. Mirakels gebeuren niet. Engelen en duivels kunnen niet bestaan. De erfzonde is een afschuwelijk verzinsel. Het vereren van Christus Koning, Maria, Sint Jozef en allerlei heiligen is dwaas. Het scheppingsverhaal is totaal ongeloofwaardig. De Bijbel staat vol dergelijke onmogelijke verhalen. Priesters zijn feilbare mensen. En uiteindelijk vraag je jezelf dan af: bestaat God wel? De conclusie was duidelijk, al was ik amper zes, zeven jaar oud. Het christelijk verhaal was voor mij toen al intellectueel onaanvaardbaar.
Het was niet gemakkelijk voor mij om als ongelovige te leven in een volstrekt gelovige gemeenschap. Ik kreeg moeilijkheden met mijn devote Moeder, met de priesters die de school leidden, met de christelijke jeugdbeweging, de Chiro (letterlijk de Griekse letters Χ chi en Ρ rho, de eerste letters van ‘Christus’), de katholieke bibliotheek enzovoort. Ik paste niet meer in de vaste patronen, ik was een buitenstaander, a stranger in a strange land (Ex. 2:22). Ik kon me niet onttrekken aan de katholieke gemeenschap waarin ik leefde, maar in tegenstelling met de anderen kon ik mezelf er niet meer toe brengen om deel te nemen aan de religieuze gebruiken en gewoonten waarvan ik de zin niet meer inzag.
Mijn studies aan de (katholieke!) universiteit in Leuven waren geen succes. In mijn tweede jaar werd mijn vriendin met wie ik samenwoonde zwanger; we trouwden in de zomer en ik ging werk zoeken. Eind oktober kon ik beginnen als bediende aan de Faculteit Godgeleerdheid van de Universiteit. Daar ben ik dertig jaar gebleven; de volgende acht jaar maakte ik deel uit van het centraal beleid van de Universiteit. Mijn hele actieve leven ben ik dus in die christelijke zuil gebleven. Pas toen ik met pensioen ging, kon ik die banden verbreken en ben ik me openlijk atheïst gaan noemen. Ik ben dan op zoek gegaan naar gelijkgezinden om samen met hen andere levensrituelen te beleven, maar dat bleek niet mogelijk. Vermoedelijk was men achterdochtig tegenover een zo late bekeerling…
Net zoals ik lang geleden Sint Niklaas achter mij gelaten heb, heb ik ook afstand genomen van alle andere christelijke gebruiken, gewoonten, symbolen en leerstellingen. Kerstmis betekent dus niets meer voor mij. Het is het moment van de zonnewende, wanneer de dagen weer beginnen te lengen. Alle pogingen om het kerstverhaal een moderne duiding te geven, zoals de opvang van vluchtelingen, zijn voor mij niet meer dan halfslachtige pogingen om een dwaas oud verhaal kunstmatig in leven te houden. En de commerciële versie van het kerstfeest, met overvloedig eten, drinken en geschenken uitwisselen, met kerstmarkten, feestverlichting en verregaande koopgekte, is aan mij niet besteed. Ik zet de synthetische kerstboom op, met oude kerstballen, postuurtjes en lichtjes, maar zonder stalletje, natuurlijk. Het geeft wat sfeer in huis, met bitterzoete herinneringen aan de voorbije zeventig jaar van mijn leven. Maar het heeft niets christelijks meer, en zo heeft het zijn grondslag verloren en daarmee ook elke betekenis. De winterse zonnewende is een natuurverschijnsel, maar een dat je niet eens merkt: de exacte overgang tussen het langer worden van de nachten en het lengen van de dagen is met het blote oog niet vast te stellen, pas na enkele weken merk je echt het verschil. We hebben hier in Vlaanderen geen gebruiken om dat te vieren. Vorig jaar zette ik nog een brandende kaars voor het raam, maar ik was de enige…
Ik ben dus nog steeds a stranger in a strange land. Ik heb de oude gewaden afgelegd, en de nieuwe aankleding van het oude kerstfeest kan me niet bekoren. De herinneringen aan lang geleden maken me nog wat melancholisch, maar niet triest. Ik droom van een toekomst met andere, zinvolle gebruiken, maar ik zie alleen banale onverschilligheid en platte commercie. Feesten is voor de mens nog altijd hoofdzakelijk een materiële aangelegenheid: geschenken kopen voor zichzelf en voor anderen, veel eten en alcohol drinken. Ik kan me meer zinvolle manieren indenken om mijn tijd door te brengen, alleen of met anderen. Ik heb afscheid genomen van kerstmis, ik laat het zoveel mogelijk aan mij voorbijgaan.
Geen kerstwensen dus van mij, en ook geen wensen op 1 januari: het nieuwe jaar is begonnen met de zonnewende op 21 december 2016 om 10.44 uur om precies te zijn. We zijn dus al in 2017 en ik ben al enkele dagen te laat met mijn wensen. Bovendien vind ik dat we onze tijdrekening niet moeten laten beginnen met een fictieve gebeurtenis, retroactief berekend ergens in de zevende eeuw van onze jaartelling. In mijn dagboek schrijf ik het jaar altijd met een 1 ervoor, dus 12017: ik laat onze tijdrekening beginnen rond de tijd dat wij als mensen onze geschiedenis begonnen op te schrijven. Maar door me zo nog maar eens buiten de christelijke gebruiken te plaatsen, sluit ik mezelf ook weer uit. Men zal van mij althans niet kunnen zeggen dat ik niet trouw gebleven ben aan mezelf.
Wat niet betekent dat ik de zeldzame lezers van deze tekst en alle andere levende wezens niet het allerbeste toewens. Die wensen zullen echter niet kunnen verhinderen dat ook nu de oorzaken die aanwezig zijn onvermijdelijk hun gevolgen zullen hebben in wat gaat komen en dat, om het met Matteüs (5:45) te zeggen, de zon zal opgaan over de goeden en de kwaden en dat de regen valt op de rechtvaardigen en de onrechtvaardigen. Dat is een zekerheid die we ook zonder de Bijbel kennen. Maar waar de zon zal schijnen en waar de regen zal vallen, dat weten we niet.
Categorie:God of geen god?
Tags:maatschappij
|