|
Ooh…
Mijn Vader zaliger was van 1909, en leerde op school dus de ‘oude spelling’, waarbij in open lettergrepen de klinkers dubbel geschreven werden om de lange klank aan te geven: rooken, loopen, droomen. Dat veranderde pas in 1947, dus een jaar na mijn geboorte. Ik herinner me dat mijn Vader eens zei dat ons Eekloos dialect nuttig was om in de oude spelling te weten of een woord met twee klinkers geschreven werd of met één; de klank was in de uitspraak immers dezelfde: dromen klonk even lang als droomen; het gevaar dat men ‘dromen’ als ‘drommen’ zou uitspreken was in feite onbestaande, er was immers de schrijfwijze ‘drommen’ om dat te doen. Dat is allicht ook de reden waarom die verdubbelingen allengs afgeschaft werden: ze waren niet echt nodig, het was een geintje van de taalkundigen, dat de zaken echter veeleer compliceerde dan ze te vereenvoudigen. Het ezelsbruggetje dat mijn Vader me leerde was dit: in het Eekloos wordt de lange o op twee verschillende manieren uitgesproken, enerzijds zoals uuë, anderzijds een niet al te lange o. Welnu, in Eeklo noemt men de groente kuuëln, en steenkool koln. Nog steeds volgens mijn Vader zou men dus het meervoud van kool, de groente als koolen schrijven, en het meervoud van (steen)kool als kolen. Bij nazicht in de zogenaamde 1ste editie van Van Dale uit 1864 blijkt dat toen toch al in beide gevallen ‘kolen’ werd gebruikt.
Ik ben al jaren bezig om wat mijn Vader toen zei terdege te begrijpen. Toentertijd was het voor mij althans nutteloze informatie, omdat we toen vast ‘kolen’ schreven voor beide, het ezelsbruggetje was dus niet meer nodig. Was het dat wel nog in zijn tijd? Ik weet het niet, en ik heb het hem nooit gevraagd. Ik spreek al veel langer geen Eekloos meer dan ik het wel sprak, dat veranderde toen ik als veertienjarige op internaat ging in Antwerpen, en daar onder de sociale druk vlot het dialect van mijn medestudenten overnam, en sindsdien nog sporadisch in Eeklo kwam. Maar ik blijf dat dialect kennen en liefhebben, het is immers mijn moedertaal. Ik hou van de eigen woordenschat en van de eigen tongval. Er zijn klanken die niet in het AN voorkomen, en dat vind ik een verarming, zoals kolen voor zowel kuuëln als koln.
Maar wanneer gebruik je die eerste vorm en wanneer de tweede? De eerste vorm, uuë is zowel in het enkelvoud als het meervoud de algemene vorm voor de o in een open lettergreep: luuëp, luuëpn. Waarom dan koln voor steenkolen? Men heeft dat verschil niet kunstmatig ingevoerd om een homoniem te vermijden, zo werkt de volkstaal niet. In het Eekloos noemen we een stuk steenkool een kolle, dus met een korte o; dat het meervoud vroeger ‘kolen’ was, met één o, naast ‘koolen’ voor de groente, lijkt er eveneens op te wijzen dat de oorspronkelijke uitspraak ‘kollen’ was. Zijn er andere gevallen die dat bevestigen? Een zool is zolle, meervoud zoln. Violle > violn; idem voor scholle > scholn, pistolle > pistoln, riolle > rioln, notte > notn, notte > notn, rotte (rij) > rotn. Het meervoud van woorden met een korte o wordt dus in het dialect een ietwat langere o, en geen uuë, zoals bij woorden die in het enkelvoud al een lange o hebben; daar blijft de uuë behouden. In beide gevallen wordt er dus enkel een n toegevoegd aan het enkelvoud: kol wordt koln, kuuël wordt kuuëln; in het AN wordt het meervoud van kool (in beide betekenissen) eenvormig kolen, omdat ook in het enkelvoud het onderscheid tussen beide verdwenen is.
Het ezelsbruggetje van mijn Vader was waarschijnlijk iets dat hij op school geleerd had van een pientere onderwijzer, die zelf nog de heel oude spelling had gekend, toen het meervoud van (steen)kool nog ‘kolen’ was, naast ‘koolen’ voor de groenten. Hij, noch mijn vader, hadden zich blijkbaar afgevraagd waarom er twee meervoudsvormen waren, zowel in het (toenmalige) AN als in het dialect. Mijn veronderstelling is dus dat het om woorden gaat waarin de o, gevolgd door twee medeklinkers, in het AN in het enkelvoud ten onrechte verlengd is, dus kolle tot kool, zolle tot zool, violle tot viool, scholle tot school, pistolle tot pistool, riolle tot riool, notte tot noot, rotte tot root, en dat dientengevolge het meervoud de gebruikelijke vorm met lange o in de open lettergreep heeft aangenomen. In het dialect is het onderscheid behouden.
Er is nog een andere eigenaardigheid over de lange o in ons dialect; die kan namelijk ook als eu uitgesproken worden: weun’n, weunste, zeune, deur(e), veuële voor wonen, woonst, zoon, door(heen), vogel.
De uuë is helemaal verdwenen uit het AN, samen met nog enkele andere vertrouwde klanken uit onze dialecten, en de verscheidenheid heeft plaats gemaakt voor een opgelegde eenvormigheid. Men kan dat als een verbetering beschouwen, en in menig opzicht is dat ook zo. Vanuit mijn heimwee naar mijn Eeklose moedertaal vind ik het toch ook een spijtige verarming. Naast het AN een dialect kennen, of zelfs meer dan een, is althans in mijn ogen een niet te verwaarlozen verrijking. En er is trouwens geen enkele reden om neer te kijken op mensen die door omstandigheden enkel hun dialect kennen, of het onder elkaar spreken.
Categorie:samenleving
|