mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
16-05-2025
Corsica
Zetti & Bosch, Leven en dood van een Corsicaan. Dagboek van een week, of de verknipte geschiedenis van een eiland, van God en zijn goedgezinden, van buitenstaanders en andere mensen, Uitgeverij Klein, 2025, ISBN 97894644774429, € 36 pb.
Ondanks de al uitvoerige titel en ondertitels vond men het nodig om daaraan op de titelpagina nog toe te voegen: ‘Roman met foto’s, voetnoten en bijlagen. Gebaseerd op echte feiten en mogelijke waarheden’. Dat alles roept vele vragen op bij potentiële lezers, die na de lezing bij deze lezer grotendeels onbeantwoord bleven. Van een dagboek verwacht of veronderstel je dat het min of meer bij de feiten blijft, en ook van een geschiedenis. Maar een ‘verknipte’ geschiedenis? Verknipt heeft vele betekenissen, waarvan enkele niet meteen uitnodigend zijn bij een boek van 336 bladzijden, die hoe dan ook onmogelijk kunnen volstaan om de al te vermetele ambities van de titel waar te maken. Een roman is fictie, maar dan verwacht je niet meteen foto’s, voetnoten en bijlagen. Fictie kan best wel gebaseerd zijn op feiten, maar wat zijn echte feiten? Laten we toch maar blijven hopen dat onze wereld niet zomaar opgedeeld wordt in echte en niet echte, fake of alternatieve feiten. Om nog te zwijgen van ‘mogelijke waarheden’; waarheden zijn intrinsiek mogelijk en hopelijk meer dan dat, maar wat is dan hun antoniem, onmogelijke waarheid? De auteur/s zaaien van meet af aan twijfels en verwarring, ook over zichzelf, want het vermeende duo blijkt een pseudoniem te zijn voor één auteur en ‘vijf lees- en schrijfvrienden’, en nog twee ‘redacteurs’ die in de voetnoten zoals Nessie te pas en te onpas opduiken, Ada en Tikker, maar verder niet identificeerbaar zijn. Er zijn ettelijke meestal melige motto’s, een nogal ongeleid Ten geleide, vier ‘delen’ die zich elk in een tijds- en plaatselijk kader situeren, maar voortdurend van perspectief veranderen; een al te alternatief addendum, en meer bizarre bijlagen dan je lief is, onder meer een al dan niet fictieve stamboom, pseudoniemen incluis.
Er is een verhaal, en een verteller, die echter ook een van de hoofdpersonages is, een tweede vertelster, ook hoofdpersonage, en beiden zijn tevens auteur; en een bonte zwerm neven- en nichtenpersonages. Er zijn foto’s, veel foto’s, op één uitzondering na in z/w, heel fraai, maar niet altijd echt ter zake in het verhaal. En niet alleen foto’s: ook clichés, te veel clichés om goed te zijn.
Hebben we te maken met postmoderne schriftuur? Is het een autobiografie, een vaderbiografie als eerbewijs, een roman fleuve, een stream of consciousness? Een pastiche, een persiflage? Een navolging van Nabokovs Ada en zijn dooreengeschudde-steekkaarten-compositiemethode? Een bekentenis-, een bildungsroman? Een commerciële reisreportage? Een beeldloze graphicnovel? Een vermetel filmscenario? Is het een ‘noodzakelijk kunstwerk’? Een late puberale death wish? Wie zal het zeggen. Is het boeiend? Soms. Is het goed geschreven? Hier en daar. Het is vooral warrig, aan flarden gereten, of uit flarden lukraak aaneengenaaid (stevig, met wit garen en open rug, weliswaar). Is het geheel meer dan de delen? Is dat dan de diep onderliggende bedoeling: dat de lezer de frêle fragmenten mentaal accumuleert, en er dan onbewust uit de metaforen een meta-verhaal ontstaat, zo magistraal bedoeld door de gewiekste ‘auteur-regisseur’? Ik heb zo mijn twijfels. Er is veel te vaak sprake van dagboeknotities en andere ‘teksten’, er wordt te veel al dan niet fictief geciteerd en vertaald, er is te veel gratuite lapidaire dialoog. De focus verspringt schijn- of toch blijkbaar zonder veel aanwijsbare reden van tijd en plaats, namen worden vermeld alsof ze evident zijn, quod non, dragende personages en thema’s worden nauwelijks uitgediept, figuren en feiten komen op en gaan af als in een deurenkomedie; belangrijke gebeurtenissen worden amper aangeraakt, nietszeggende details uit het dagelijks leven en de herinnering van het hoofdpersonage daarentegen mate- en nodeloos uitvergroot. Genres worden vermengd dat het een lieve lust is, alsof het succes van een ratatouille bepaald wordt door het aantal soorten van ingrediënten, niet door hun specifieke karakter en de juiste dosering. Beschränkung? Nooit van gehoord.
Ik las en recenseerde eerder al het eerste boek van Uitgeverij Klein, het prachtige Ouroboros. Odyssee 2.0, van Paul Claes. Elke vergelijking van dit heterocliete Corsicaanse dagboek met dat doorwrochte klassieke én moderne literaire meesterwerk is uit den boze. Het is natuurlijk niet onmogelijk dat ik me compleet vergis, maar mijn krachtige innerlijke overtuiging is dat het hier gaat om een ongemeen onorthodox, maar vooral onvolkomen, onrijp, onecht onding van een argeloos ‘alternatieve’ amateur. En als dat niet zo is, dan is het een verdraaid sterk staaltje van een parodie daarop. De uitgeverij is Klein, maar in dezen danig uitdagend dapper.
Categorie:ex libris
26-03-2025
Vandaag verschijnen de eerste twee delen uit de nieuwe serie Vrijdenkers. Het eerste deel is het hoofdwerk van Ludwig Feuerbach, nu voor het eerst in het Nederlands vertaald: Het wezen van het christendom. Daarnaast verschijnt het tweede deel, ook voor het eerst in het Nederlands vertaald: John Stuart Mill met Drie essays over godsdienst.
Vrijdenkers is een nieuwe reeks vertalingen van historisch belangrijke en invloedrijke teksten over het denken over de verhouding tussen mens, God, religie en staat. In april - de Maand van de Filosofie - zal deel 3 verschijnen: David Hume - Gesprekken over de natuurlijke religie.
Heeft God de mens geschapen? Of heeft de mens God geschapen? Dat is de centrale vraag in Het wezen van het christendom (1841), het hoofdwerk van de Duitse filosoof Ludwig Feuerbach. Dit boek wordt algemeen beschouwd als een van de belangrijkste en invloedrijkste godsdienstkritieken in de moderne filosofie. Hierin benadert hij religie vanuit een humanistisch perspectief en onderzoekt hij het idee dat goddelijkheid een uiterlijke projectie is van onze idealistische menselijke aard. Feuerbachs scherp geformuleerde standpunten waren van enorm belang voor de ontwikkeling van de moderne menswetenschappen. Het werk heeft grote invloed gehad op onder anderen Marx, Nietzsche, Freud en Darwin.
De boekpresentatie van Ludwig Feuerbach - Het wezen van het christendom zal op 6 mei plaatsvinden. Voor meer informatie KLIK HIER.
John Stuart Mill, filosoof, politiek econoom en ‘feminist’, was een van de invloedrijkste denkers van de negentiende eeuw. Zijn Drie essays over godsdienst bieden een uitgebreide en boeiende analyse van het verschijnsel religie. Hij behandelt hierin onder andere zaken als ‘intelligent design’, leven na de dood en het nut van religie. Ook geeft hij een reeks argumenten voor het bestaan van God en waarom monotheïsme beter in dan polytheïsme. Het geheel mondt uit in een kritiek op de traditionele kijk op religie en leidt tot een Religie van de Mensheid. De Drie essays over godsdienst zijn postuum gepubliceerd door zijn stiefdochter, omdat Mill de reactie van de kerk vreesde. De lezer zal ontdekken dat Mills essays vandaag de dag nog net zo relevant en prikkelend zijn als ze waren voor zijn tijdgenoten. De essays verschijnen nu voor het eerst in Nederlandse vertaling.
Categorie:ex libris
25-12-2024
De hondse filosofen
Georg Luck, Levenskunst uit de Griekse oudheid. Teksten van de Griekse cynici, Gorredijk: Noordboek 2024, ISBN 9789464711714, 384 blz., € 24,90 pb.
Boeken kennen weleens een complexe ontstaansgeschiedenis. De originele Duitse tekst verscheen in 1997. De Nederlandse vertaling, althans voor die gedeelten van de tekst die over de Griekse cynici gaan, kwam er voor het eerst in 2011, door Gerard Janssen voor de Griekse bronteksten, door Goverdien Hauth-Grubben voor de ‘inleidende teksten’ – wat daarmee ook moge bedoeld zijn–, uitgegeven door Bornmeer onder de titel ‘De wijsheid van de honden. Teksten van de Griekse cynici’. De uitgave door Noordboek is daarmee identiek, zelfs de afbeelding op de cover is dezelfde. Als we dan naar de literatuuropgave gaan kijken (blz. 373 vv.), stellen we vast dat de compilator, Georg Luck, een beroep heeft gedaan op de vroegere compilaties van (vertalingen van) de teksten van de cynici. Wel dient opgemerkt dat de Nederlandse vertaler, Mr. drs. G.W.J. Janssen, de tekstfragmenten vertaald heeft uit de oorspronkelijke Griekse en Latijnse bronnen; hij is ook de auteur van de nuttige verklarende voetnoten, terwijl de vaak meer uitvoerige toelichtingen achteraan in het boek van de hand van Luck zijn; het is mij niet duidelijk wie die vertaald heeft.
De verdiensten en de tekortkomingen van het voorhanden liggende boek moeten dus aan verscheidene personen toegeschreven worden. Georg Luck is verantwoordelijk voor de keuze van de teksten, en hem geldt daarvoor zowel lof als blaam. Lof voor het noeste opzoekingswerk, hoewel hij zoals gezegd daarbij de deskundige hulp heeft ingeroepen van auteurs sinds de oudheid die teksten van de cynici verzameld hebben. Enige blaam omdat hij daarbij wellicht en helaas veeleer de volledigheid betrachtte, die evenwel noodzakelijkerwijs moest leiden tot talrijke herhalingen en menige minder dan veelzeggende passages, terwijl een meer selectieve bloemlezing dat had kunnen verhinderen, wat althans deze lezer zeker zou geapprecieerd hebben: 384 bladzijden aan tekstfragmenten, kleine druk, is een niet geringe opgave. We weten niets over de vertaaltalenten van Luck, aangezien vertaler Janssen terecht niet zijn vertalingen heeft vertaald, maar de oorspronkelijke Griekse en Latijnse fragmenten. Dat is voortreffelijk gebeurd, in die zin dat de teksten vlot lezen – ik heb ze niet vergeleken met het origineel, al nopen sommige minder duidelijke passages wel tot een dergelijk nazicht. Het Nederlands is hedendaags, soms iets te naar mijn smaak (slagroomgebakjes? jurk? trui?), en af en toe schrik je van een suslapje (afgeschrokken, sic, blz. 170).
Het eindresultaat is een nuttige verzameling van wat er aan teksten van de Griekse cynici overgeleverd is, zodat de lezers zich zelf een oordeel kunnen vormen over hun filosofische inzichten en hun levenshouding en -wijze, en dat is altijd beter dan zich te verlaten op secundaire literatuur, die altijd ten minste gedeeltelijk verteken(en)d is. Doordat de teksten slechts gedeeltelijk en vooral uit lapidaire citaten bij (veel) latere auteurs tot ons gekomen zijn, blijft het ‘hondse’ denken een uitdaging voor de moderne mens. Aan de andere kant zal men vaak met genoegen kennisnemen van het originele denken van deze ‘ietwat’ vreemde figuren uit de Griekse wijsbegeerte. Maar ondanks die opvallende vreemdheid zal men zeker niet kunnen zeggen dat zij wereldvreemd waren: van alle filosofen waren zij misschien wel de meest aardse, en dat is geen geringe verdienste.
Categorie:ex libris
22-12-2024
Inquisitie in de Middeleeuwen
Bernadette Demeulenaere, Inquisitie in de Middeleeuwen. Veroordeeld tot de brandstapel, Gorredijk: Sterck & De Vreese, 2024, ISBN 978 94 6471 221 6, 256 blz., € 29,90 pb.
De auteur, advocate en criminologe, is tevens de auteur van misdaadromans. Zoals velen onder ons is ze katholiek opgebracht, en heeft daaraan de gewone herinneringen en frustraties overgehouden. Die hebben ongetwijfeld haar belangstelling gewekt voor een minder bekend aspect van de beschavingsgeschiedenis van West-Europa, namelijk de intens christelijke middeleeuwen, die gekenmerkt waren door de machtsstrijd tussen wereldlijke en kerkelijke heersers, en door een grote verscheidenheid in de christelijke opvattingen, en de pogingen van het gezag om daarop in te grijpen met alle mogelijke middelen.
Het is geen fraaie geschiedenis. De auteur heeft ervoor gekozen om die toe te lichten aan de hand van zeven ‘schrijvers’, die ze achtereenvolgens voorstelt, en wier teksten ze gebruikt om haar verhaal te stofferen. Dat doet ze op een persoonlijke manier, met veel terzijdes en uitweidingen en interpretaties. Haar keuzes zijn deels voor de hand liggend: Dante van de Divina Commedia mag natuurlijk niet ontbreken, evenmin als Franciscus van Assisi, en ook paus Clemens V (die de orde van de Tempeliers ophief) is een verantwoorde keuze; deels zijn ze ook verrassend: de kerkjurist Gratianus, de inquisiteur Jacques Fournier, de begijn Marguerite Porette, en ten slotte Dostojevski’s Grootinquisiteur. De ondertitel verwijst naar het lot dat talrijke ‘ketters’ moesten ondergaan. Het valt op hoe gewelddadig het kerkelijke en het wereldlijke gezag tekeergingen, niet alleen tegen individuen, maar ook tegenover ketterse bewegingen en tegen de islam, tijdens de infame kruistochten uit deze periode.
De auteur vertelt haar verhaal op een levendige, bijna journalistieke manier. Ze brengt veel historisch materiaal aan dat ze heeft verzameld tijdens haar opzoekingen en lardeert dat met haar persoonlijke commentaren en reacties. Het is vanzelfsprekend onmogelijk om binnen het beperkte bestek van deze monografie de hele problematiek van de Middeleeuwen in al zijn aspecten aan bod te laten komen, en dat is ook niet de bedoeling geweest. Voor de geïnteresseerde leek is dit een goede kennismaking met enkele belangrijke momentopnames van die ‘duistere’ periode. Mij viel vooral het gemak op waarmee toentertijd over leven en dood beslist werd door rechtbanken, op grond van procedures en getuigenissen die men heden ten dage onaanvaardbaar acht, zoals bekentenissen na foltering, of afwijkende meningen over religieuze dogma’s. Aan de andere kant gebeuren dergelijke zaken nog steeds her en der in de wereld. De middeleeuwen zijn nog niet overal voorbij. Het is goed ons aan ons eigen verleden te herinneren, om in te zien waar we vandaan gekomen zijn, en welke weg er nog afgelegd moet worden.
Categorie:ex libris
18-12-2024
Heksen
Marion Gibson, Heksen. Een wereldgeschiedenis in dertien heksenprocessen, van de middeleeuwen tot nu, Amsterdam: Ambo|Anthos Uitgevers, 2023, 337 blz., ISBN 9789026367977, € 24,99 pb.
Papier is verduldig, of zoals Cicero al schreef (ad fam. V, 12, 1) epistola non erubescit (een brief bloost niet). Zo komt het dat men onbeschaamd een boek de wereld kan insturen onder een titel als deze, en zo zelfs iemand zoals ik verleiden om zich het boek aan te schaffen, in mijn geval ter recensie. Van bij de aanvang was mijn argwaan gewekt. De auteur is hoogleraar renaissanceliteratuur ‘en magische literatuur’ en heeft al negen ‘wetenschappelijke’ studies geschreven over heksen in de geschiedenis en de literatuur. Dat is ook wat we hier aangeboden krijgen. Enerzijds beroept de auteur zich op historische bronnen, anderzijds gebruikt ze secundaire literatuur, journalistiek en fictie als ‘bronnen’. Het resultaat is een vreemd amalgaam, gevat in een geëngageerd betoog, veeleer dan de historische studie die de titel doet vermoeden.
Blijkbaar is dat de nieuwe manier om aan wetenschap te doen. Geen poging meer om als objectieve waarnemer zoveel mogelijk de feiten zelf weer te geven, maar een persoonlijke, ‘empathische’ interpretatie, waarin volop intentieprocessen gemaakt worden, dat wil zeggen dat men mensen van alles toedicht. Dit boek is als het ware een parodie van een wetenschappelijke studie. De auteur is hoogleraar en schrijft een boek dat er ernstig uitziet, met feiten, verwijzingen, citaten en voetnoten, vaak veel meer dan relevant of nodig is. Wat je te lezen krijgt, is echter helemaal geen historisch relaas, maar de persoonlijke en emotioneel gedreven interpretatie van al het materiaal dat de schrijfster gelezen heeft. We krijgen niet zozeer de feiten, maar veeleer een eigenmachtige fictieve reconstructie van de gebeurtenissen alsof we erbij aanwezig zijn, en met uitvoerige toelichtingen over de gemoedsgesteltenis, de gevoelens en de vermeende uitspraken van alle betrokkenen, ook al staat daarover niets in de bronnen. Dat is het goed recht van een auteur van een historische roman, maar dat is dit boek niet. Wat het dan wel is, is me niet helemaal duidelijk, maar het zou mijns inziens een ernstige vergissing zijn het als geschiedschrijving te beschouwen.
De titel is overigens op alle punten misleidend. Het is geen wereldgeschiedenis, verre van. Het is zelfs geen eigenlijke geschiedenis van de hekserij of de heksenvervolgingen, maar een losse collectie van erg arbitraire commentaren bij dertien willekeurig gekozen, niet-representatieve uiteenlopende vreemde gebeurtenissen in de marge van de geschiedenis, hier opgeklopt tot sensationele feiten. Vooral het naast elkaar plaatsen van werkelijke heksenvervolgingen en dwaze gevallen van oplichterij en volksmisleiding is stuitend en laakbaar. Het onderwerp, en de slachtoffers, verdienen veel beter dan wat we hier voorgeschoteld krijgen. Woke personen en andere verdwaasden zullen er allicht hun hart aan ophalen: het boek heeft bewust alle ingrediënten om hen in hun bizarre opvattingen te bevestigen. De vertaling is vlot, maar hier en daar lijkt de betekenis van het origineel zelfs de vertaalsters te ontgaan.
Categorie:ex libris
04-12-2024
De Blijde Boodschap, andermaal
Daniël De Waele, Heilige woorden. Een rondleiding door de geschriften van het Nieuwe Testament en het vroege christendom, Utrecht: KokBoekencentrum Uitgevers 2024, ISBN 978 90 435 4140 4, 495 blz., € 34,99 hardcover.
Waarom haalt een overtuigde atheïst en rabiate antiklerikaal als deze recensent een boek in huis over het Nieuwe Testament, en biedt hij zijn recensie daarover zonder enige scrupule ook nog aan voor opname op de website van het Humanistisch Verbond – waar die als je dit leest ook nog zonder meer aangenomen werd?
Wat me het eerst daartoe aanzette, was het feit dat het niet om een katholieke, maar een protestantse auteur gaat, en dat bleek al meteen een terechte overweging te zijn. Katholieke exegeten en Bijbelse apologeten zijn door de band/k genomen niet alleen meer gezagsgetrouw, maar (daarom) ook stellig(er) overtuigd van de goddelijke inspiratie en dus de onaantastbaarheid van de Bijbel als het Woord Gods. Protestanten (er)kennen geen centraal gezag, het protestantisme is in de 16de eeuw ontstaan uit verzet tegen het pausdom, en alvast deze protestant, Daniël De Waele, (ooit?) docent aan het Hoger Instituut voor Protestantse Godsdienstwetenschappen te Brussel en andere Vlaamse protestantse onderwijsinstellingen, spreekt eigenlijk met geen woord over een rechtstreekse goddelijke inspiratie van de ‘heilige woorden’ uit de titel van zijn boek. Hij situeert het ontstaan van die geschriften helemaal in hun historische, menselijke context, als door mensen bedacht en neergeschreven. Dat alleen al is een opluchting voor ongelovigen, die het idee van heilige woorden, afkomstig van een bovennatuurlijk wezen, vanzelfsprekend terecht verontwaardigd van de hand wijzen, maar wie niets menselijks vreemd is, of mag zijn.
Een verdere bedenking was dat hedendaagse vrijzinnigen, in tegenstelling tot sommigen van hun voorgangers, niet bepaald Bijbelvast zijn, en vaak zelfs geen idee hebben van wat er in de Bijbel staat, om nog te zwijgen van andere christelijke teksten. Dit boek is, zo werd me algauw duidelijk, op dat punt een veel betere handleiding dan de typisch katholieke inleidingen en commentaren, die geplaagd worden door de jammerlijke onbuigzame rechtgelovigheid van hun auteurs.
Maar – er is altijd een maar – laten we wel wezen: De Waele is geen vrijzinnige in onze betekenis, geen atheïst. Het is me niet duidelijk geworden uit dit boek waarin zijn geloof nog bestaat, dat komt niet expliciet ter sprake, behalve misschien in enkele zinnen uit de ’persoonlijke’ inleiding. Dat betekent dat hij weliswaar kritisch staat tegenover de teksten en hun oorsprong, en daarover heel open en in de eerste plaats vooral informatief communiceert, maar niettemin die teksten toch als belangrijk behandelt, en uitvoerig ingaat op hun betekenis, en die betekenis kan men moeilijk anders zien dan als godsdienstig.
Vandaar een merkbare tweeslachtigheid in zijn benadering. Terwijl hij vrijmoedig en zonder enige dogmatische terughoudendheid schrijft over de ‘menselijke’ oorsprong en overlevering van de geschriften, en op die manier bijna iconoclastisch en voor overtuigde en traditionele gelovigen zelfs blasfemisch, en voor ongelovigen dan weer voorbeeldig nuchter en zakelijk te werk gaat, zijn er evenveel passages en zelfs hoofdstukken waar hij zijn lovenswaardige (tekst)kritische houding achterwege laat, en zich hoofdzakelijk beperkt tot het klakkeloos weergeven van de inhoud van christelijke teksten, zonder zich veel zorgen te maken over de nochtans evidente vragen over hun herkomst en (kreupele) overlevering, noch over hun belang voor de mensheid, toen en nu. Daar blijkt hij veeleer te preken voor eigen parochie dan te vloeken in de kerk.
We zijn dus enerzijds op goede weg met deze genuanceerde protestantse voorstelling van de christelijke basisliteratuur, althans in vergelijking met de veel dogmatischer kerkelijke katholieke, maar anderzijds blijft de auteur helaas wel nog in ruime mate schatplichtig aan zijn gelovige tradities. In die zin is dit voor vrijzinnigen of atheïsten ongetwijfeld een betere keuze dan de vaak compleet onverteerbare katholieke schrijfsels, maar doet men er uiteindelijk toch beter aan om te rade te gaan bij nog minder vooringenomen benaderingen. Het verschil met bijvoorbeeld de boeken uit de monumentale tiendelige reeks van Deschners Kriminalgeschichte de Christentums over dezelfde materie is … monumentaal. Men zal allicht opwerpen dat Deschner dan weer zondigt door een onverholen vooringenomenheid tegen alle godsdienst, maar zelfs met al de pathos van zijn terechte verontwaardiging lijkt die me toch ver te verkiezen boven de aangenaam verrassend vrijmoedige en in die mate verdienstelijke maar ondanks haar hoge informatieve waarde uiteindelijk ten gronde door haar inherente ‘godsdienstigheid’ getekende en zeker en in die mate voor vrijzinnige en andere streng kritische lezers finaal toch onbevredigende poging van deze auteur.
Categorie:ex libris
29-11-2024
Verwondering
Cornelis Verhoeven, Inleiding tot de verwondering, Eindhoven: Damon, 20246, ISBN 978 94 6340 421 1, 210 blz., € 19,90 pb.
Uitgeverij Damon is, het moet gezegd, dapper. Dit boek van Cornelis Verhoeven verscheen voor het eerst in 1967 bij Ambo, en vanaf 1999 in opeenvolgende herdrukken, waarvan dit de zesde is, bij Damon. Om een onvermijdelijk gedateerde filosofische publicatie gedurende meer dan vijftig jaar in druk te houden is voorwaar een flinke dosis koppige branie of lef vereist, en ongetwijfeld niet minder pienter marktinzicht, maar vooral een eigenschap waaraan Verhoeven hier een uitvoerig slotessay wijdt: enthousiasme. Nu is Cornelis Verhoeven (1928-2001) blijkbaar ook na zijn dood een safe bet, vooral doch niet uitsluitend in Nederland. Damon bracht nog recentelijk drie verzamelingen uit met onuitgegeven essays van hem uit de jaren ’50. In de loop der jaren heb ik enkele van zijn talrijke (latere) essays verzameld, en die telkens met genoegen gelezen. Ook zijn vertalingen van Seneca zijn me telkens behulpzaam. Het was vanuit die welwillende belangstelling dat ik deze uitgave van de Inleiding tot de verwondering ter recensie aanvroeg en gretig ter hand nam.
De herkenning was instantelijk. Dit was de Verhoeven die ik me herinnerde, en dat hielp me om door te zetten, want deze inleiding tot de wijsbegeerte is niet echt gesneden brood, en is overigens duidelijk ook niet zo bedoeld. Vooreerst is het onderwerp zelf weerbarstig: filosofie is op zich al arcane kennis, en filosoferen over filosofie is letterlijk om moeilijkheden vragen. Die moeilijkheden gaat de auteur niet uit de weg, hij lijkt ze eerder op te zoeken, gaat ze dan onvervaard te lijf, en neemt geen vrede met half werk of halve waarheden. Zijn meticuleus analyseren van fundamentele begrippen en geijkte termen is op zijn zachts gezegd koppig, zo al niet verbeten. Vervolgens stellen we nu vast dat zijn methode en stijl niet verwonderlijk typerend zijn voor de periode waarin het boek ontstond: de vroege jaren ’60. Vlaanderen en Nederland werden toen overspoeld door Franse en Duitse filosofische geschriften, en Verhoeven, die van opleiding en ook van beroep aanvankelijk veeleer een classicus is: hij vertaalde onder anderen Seneca, heeft zich daarin verdiept, heeft de problematieken, de methode, de taal en de stijl ervan overgenomen en zich eigen gemaakt. Sommige bladzijden lezen alsof het vertalingen zijn van Heidegger (die hij inderdaad eveneens vertaalde), en de citaten en verwijzingen in de voetnoten naar andere – vooral destijds – prominente denkers liegen er niet om.
Vandaag doet dat toch enigszins modieus en dus gedateerd aan. De toenmalig originele en vernieuwende uitgesproken voorliefde voor etymologische verklaringen en tegendraadse poëtische verwoordingen lijkt nu vaak gezocht, en soms zelfs misleidend doordat ze andere, zelfs evidente wegen onbetreden laat. De auteur is niet vies van uitgesproken meningen en verregaande conclusies uit zijn scherpe en uitgeplozen analyses, maar laat zich weleens verleiden en verblinden door zijn eigen briljante fascinaties.
Filosofie mag uitdagend omgaan met de taal, maar het hoeft niet noodzakelijk, het mag ook gewoon zakelijk zijn. Het poëtiseren van het filosofische discours is niet altijd verhelderend, het ongebruikelijke woord niet altijd het meest welsprekende. Verhoeven houdt ervan om de zaken grondig aan te pakken, alle aspecten ervan te bekijken en de diepere betekenis ervan te gaan zoeken in zelfs de verste uithoeken van alle mogelijke benaderingen. Vaak werkt dat inderdaad verrassend goed, maar soms raakt de lezer – en misschien zelfs de auteur – even de trappers kwijt, en zijn we aan het freewheelen in het ongewisse.
Niettemin blijft de Inleiding tot de verwondering ook voor hedendaagse lezers een boeiende verzameling van essays die niets aan belang ingeboet hebben, en waarvoor we Cornelis Verhoeven erkentelijk moeten blijven. Er zijn niet veel Nederlandstalige filosofen die ons een dergelijk kostbaar oeuvre nagelaten hebben, laten we deze dus maar koesteren als een dierbare blijvende waarde.
Categorie:ex libris
08-11-2024
Paul Claes Odyssee 2.0
Paul Claes, Ouroboros. Odyssee 2.0, met tekeningen van Koenraad Tinel, Vossem-Tervuren: Uitgeverij Klein, 2023, ISBN 9789464774405, 172 blz., € 32, gebonden.
Een in vele opzichten uitzonderlijk boek. Vooreerst is het het eerste boek van Uitgeverij Klein, die zelf ook best bijzonder is, neem hier maar een kijkje: https://www.kleinboeken.com/klein/. Het is een opvallend boek, flink formaat, felle kleuren, prachtig verlucht met veertien tekeningen, of typische grafische experimenten van meester Koenraad Tinel. De bindwijze is bijzonder: het is genaaid met blauw garen, maar met open rug in een gekartonneerde wikkel; dat oogt fraai, maar zorgt er vooral voor dat het boek heel mooi open valt, waar je het ook openslaat. De uitgave verscheen eind oktober 2023 ter gelegenheid van de tachtigste verjaardag van Paul Claes, die toen passend gefêteerd werd in Leuven en Gent.
Het gaat ook niet zomaar om een roman: hij is metrisch geschreven, meer bepaald in hexameters, dat wil zeggen in regels van zes versvoeten; dat is de vorm van Homeros’ Ilias en Odyssee, en van Vergilius’ Aeneis. Schrik niet, want Paul Claes doet dat in vlekkeloos en ongemeen rijk Nederlands alsof het niets is. Op geen enkel moment doet de tekst geforceerd of zelfs maar gemaakt aan, het klinkt altijd heel natuurlijk, en bij het lezen val je als vanzelf in het rustige ritme van de vloeiende verzen, terwijl je toch gewoon de verhaallijn volgt, en ondertussen geniet van de verbluffende stilistische vaardigheid van de auteur.
Paul Claes noemt zich zelf (onder meer…) een pasticheur. Een pastiche is een werk geschreven als een nabootsing van een werk van een bekende auteur. Dat is hier evident het geval: het verhaal heet een vervolg te zijn, een sequel op de Odyssee van Homeros, helemaal in de stijl van het origineel. Maar zijn pastiches zijn literaire pareltjes. Het gaat niet om plat nabootsen, dor epigonenwerk omdat men zelf niet beter kan, of geen eigen stijl heeft; evenmin om een parodie of karikatuur. Onze auteur heeft zich al sinds zijn jeugd grondig ingeleefd in de gepasticheerde werken en hun leefwereld, en ontleent daaraan vormelijke en inhoudelijke elementen, en ook de (meeste) personages, maar hij schrijft wel zijn eigen, persoonlijk geïnspireerde roman. Het nieuwe verhaal kon net zo goed hedendaags zijn, de dramatis personae eveneens. Er worden ook hedendaagse problematieken in verwerkt, zoals het toenemend milieubewustzijn, erotiek, seksualiteit en gezinsrelaties, vrijheid en slavernij, feminisme en gender, godsdienst en atheïsme, onsterfelijkheid en leven na de dood, menselijke voortplanting en klonen, virtuele realiteit, en ook de literatuur zelf. Dat de auteur dat alles in een homerische vorm heeft weten te gieten is niet minder dan een weergaloze tour de force, die alleen hij in ons taalgebied zo overtuigend tot een goed einde kon brengen.
Wie zich de moeite getroost om met Odysseus weer scheep te gaan, wacht een levendig avontuur met scherp getekende personages van vlees en bloed, schitterende landschappen, spectaculaire peripetieën en imposante natuurverschijnselen en ten slotte een wel heel verrassend einde. Wellicht zal niemand erin slagen al de ontelbare verwijzingen en allusies naar de klassieke oudheid en de wereldliteratuur – om nog te zwijgen van het persoonlijk leven van de auteur – te doorgronden, maar ze zijn subliem aanwezig als subliminale boodschappen. Zo genieten we ook van de muziek van Bach, zelfs als we ons niet altijd voortdurend actief bewust zijn van al de muzikale stijlfiguren en mathematische spitsvondigheden die gebruikt zijn bij haar opbouw. Met deze Odyssee 2.0 heeft Paul Claes zich met verve bevestigd als een meesterlijk stilist, die zijn onvoorstelbare eruditie en zijn fenomenale kennis van de klassieke oudheid en van de wereldliteratuur schijnbaar moeiteloos aanwendt om de fijnproevers onder ons een bijzondere maar uiteindelijk heel sterke en fascinerende hedendaagse roman aan te bieden.
Categorie:ex libris
04-11-2024
Griekse tragedies: Sofokles
Sofokles, Oidipous en Antigone. Drie tragedies, vertaald en toegelicht door Patrick Lateur, Eindhoven: Damon, 2024, ISBN 978 94 6340 353 5, 295 blz., € 29,90 hardcover.
In een fraaie hardcover met witte kapitaalbandjes en handig leeslint, waarop Damon het patent lijkt te hebben, krijgt de lezer hier een gedegen vertaling van de drie meest bekende tragedies van Sofokles (496-406): Koning Oidipous, Oidipous in Kolonos, en natuurlijk Antigone. Wie op school Grieks aangeleerd kreeg, hoorde weleens de naam van Sofokles vallen – die we meteen verbasterden tot Chocofles – , maar ik kan me niet herinneren dat we teksten van hem klassikaal gelezen hebben. Ook aan de universiteit moesten we het veeleer stellen met bijvoorbeeld Strabo’s beschrijving van Egypte. Dergelijk materiaal, over moord, zelfmoord en incest werd blijkbaar niet geschikt geacht voor de oren van (christelijke) jongelui. Mijn eerste kennismaking met Antigone was toen ik in 1965 zelf de Franse theatertekst (1942) van Antigone van Jean Anouilh kocht en die ademloos in één keer uitlas: ‘Moi je veux tout, tout de suite, - et que ce soit entier - ou alors je refuse !’
Deze uitgave was voor mij een uitstekende gelegenheid die ik dankbaar aangegrepen heb om na al die jaren de drie volledige tragedies eens na elkaar uit te lezen, daarbij goed geholpen door de uitvoerige aantekeningen, een uitstekend essay over Sofokles en Thebe, en een heel nuttig namenregister. We weten dat we met Patrick Lateur in veilige handen zijn wat de vertaling van het Grieks betreft, hij is immers hiermee niet aan zijn proefstuk toe. In 2013 kreeg hij al de Cultuurprijs van de Vlaamse Gemeenschap, Letteren voor zijn vertaling van Homeros’ Ilias, en later de Homerusprijs (NKV) voor de Odyssee. Bij Damon verschenen drie collecties van telkens 150 Griekse epigrammen. En ook nu stelt hij niet teleur, integendeel. Hoewel het om theaterteksten gaat, die bovendien 2500 jaar geleden geschreven zijn om opgevoerd te worden met zang en dans, leest deze vertaling zonder meer als een hedendaagse tekst. Dat is ongetwijfeld de aanzienlijke verdienste van de vertaler, maar het wijst ontegensprekelijk ook op het universele karakter van de behandelde thema’s, en niet minder op hoeveel onze hedendaagse cultuur verschuldigd is aan onze Griekse bakermat. Dat blijkt ook uit de vele hernemingen van deze verhalen, in talloze vormen en talen, al dan niet geslaagd, tot op de dag van vandaag.
Van de drie tragedies, die overigens oorspronkelijk niet bedoeld waren om samen opgevoerd te worden, maar wel een inhoudelijke eenheid vormen, niet het minst doordat de hoofdpersonages, of althans eenzelfde familie, dezelfde zijn, is Oidipous in Kolonos misschien wel de minst aansprekende. Er gebeurt minder, er wordt meer gepraat. In de andere twee vernemen we de handelingen natuurlijk ook via de dialogen en de tussenkomsten van het koor, er gebeurt helemaal niets op de scène, we hebben hier niet te maken met een actiefilm, maar met toneel in zijn meest eenvoudige vorm, zonder al gadgets, decors, accessoires, costumen en wat dies meer zij uit het moderne, laat staan hedendaagse theater – horrescoreferens.
Het incest-taboe, met bijhorende vadermoord, dat ook door Freud (the Viennese quack, dixit Nabokov) gretig aangegrepen is, wordt hier op een letterlijk onschuldige manier naar voren gebracht. Oidipous doodt zijn vader in een ‘eerlijk gevecht’, bijna als zelfverdediging, en vooral zonder te (kunnen) weten dat het om zijn vader gaat. Hij trouwt nadien met zijn moeder, maar nog altijd zonder te weten dat hij haar man gedood heeft, en zeker ook zonder zelfs maar te vermoeden dat het zijn moeder is. Dat beklemtoont hijzelf voortdurend eens alles hem duidelijk geworden is. De toeschouwers waren toentertijd genoegzaam vertrouwd met het verhaal – of de mythe, zo u wil – zodat het procedé van de ‘tragische ironie volop kan spelen. De acteur van het hoofdpersonage doet de hele tijd alsof hij zich van niets bewust is, terwijl niet alleen de toeschouwers, maar ook de meeste nevenfiguren maar al te goed op de hoogte zijn van wat zich al afgespeeld heeft, en wat hem, en ons, nog te wachten staat. We kennen dat uit onze eerste toneelervaringen met schooltoneeltjes als Smidje Smee, en de poppenkastfiguren van Jan Klaassen en Katrijn, Pierlala, de agent en de boef, en de duivel. Als kinderen schreeuwden we het uit: pas op! Hij zit achter het gordijn!
Ik waag me in deze recensie niet aan een grondige analyse van het incestthema bij Sofokles en in de Griekse oudheid in het algemeen. Uit de specifieke behandeling in deze tragedies blijkt weliswaar dat het om een toentertijd algemeen erkend en zwaarwichtig taboe gaat. Aan de andere kant is alleen al het feit dat het publiekelijk in massaal bijgewoonde en bekroonde tragedies opgevoerd werd, een onmiskenbare aanwijzing dat men zich daarbij toen al vragen stelde, al was het maar over de schuldvraag van wie, zoals Oidipous, volledig onbewust die taboes overtreedt, of zich van die aan de cultuur gebonden taboes niet bewust is. Vandaag, nu het gevaar op genetische afwijkingen vermijdbaar is door voorbehoedsmiddelen, zal men onvermijdelijk andere, allicht over het algemeen minder doorslaggevende argumenten moeten aanvoeren, en verliest het taboe althans enigszins zijn dwingend karakter. Maar zelfs de ontzetting die we bij Sofokles aantreffen bij alle dramatis personae, is letterlijk en figuurlijk ‘gespeeld’.
De ‘goden’ spelen in deze tragedies slechts bijrolletjes, al worden ze herhaaldelijk vermeld. Het lijken veeleer typische toneelgebruiken, om tussenkomsten aan te brengen die we nu aan smartphones toevertrouwen, in plaats van aan geraadpleegde orakels. De tragische handeling wordt onafwendbaar voortgestuwd (La machine infernale, Jean Cocteau, 1932) door het karakter en de daden van de personages zelf.
Deze uitgave is een absolute aanrader. De puike vertaling en toelichting maakt deze klassieke werken, die altijd al door velen volkomen terecht als hoogtepunten van onze beschaving zijn geprezen, vlot toegankelijk voor een hedendaags publiek, zonder evenwel afbreuk te doen aan hun eigen karakter. In de fraaie en duurzame presentatie door Damon is het een belangrijke blijvende aanwinst in elke huisbibliotheek.
Categorie:ex libris
27-10-2024
Thomas a Kempis, de Navolging van Christus
Thomas Kempis, De imitatie van Christus, vertaald en ingeleid door Frank De Roo, Utrecht: Kokboekcentrum Uitgevers, 2024, ISBN 978 90 435 4131 2, 509 blz., € 39,99 hardcover.
Een van de (weinige) voordelen die je hebt als recensent, is dat je door uitgeverijen, auteurs en de moderator van een recensie-site op de hoogte gebracht wordt van nieuwe publicaties die anders aan je aandacht zouden ontsnappen, en je zo aangezet wordt om die werken te lezen. Wat ons ertoe brengt om dan een boek al dan niet ter recensie aan te vragen, is een complexe aangelegenheid. In dit geval was het bij mij de gelegenheid die ik daardoor kreeg om eindelijk van nabij kennis te maken met een werk dat ik sinds mijn prilste jeugd van naam ken, zonder veel over de inhoud of de auteur af te weten. De aanleiding voor deze publicatie is de 600ste verjaardag van de voltooiing van de tekst in 1424. En het moet gezegd: het is een indrukwekkend eerbetoon, in een lijvige turf van 500 bladzijden, waarvan de vertaling zelf minder dan de helft uitmaakt. De hoofdbrok bestaat dus uit algemene en meer specifieke inleidingen, biografische en bibliografische gegevens, bronnenonderzoek, toelichtingen, en de nauwgezette identificatie van het ontstellende aantal citaten in de Latijnse tekst. Dat alles gebeurt op voortreffelijke wijze door de vertaler, die zich hier ontpopt tot een ware wereldautoriteit ter zake. We hebben hier ongetwijfeld te maken met wat nu kan gelden als de definitieve Nederlandstalige uitgave van dit werk van Thomas (a) Kempis, dat sinds zijn ontstaan ontelbare keren uitgegeven is in vele talen, en tot voor kort als een van de meest gedrukte boeken van de hele wereld gold.
Die spectaculaire populariteit van dat in vele opzichten bescheiden werk is verwonderlijk voor de meeste hedendaagse lezers. De levenshouding die Thomas erin voorhoudt, is letterlijk niet van deze wereld. Hij beweert namelijk dat men zich volledig van de wereld moet afkeren, en zich totaal overgeven aan God. Men moet als het ware een louter geestelijk wezen worden, een soort menselijke engel, en als een volmaakte persoon één worden met de volmaakte God. Meer nog, men moet zichzelf verliezen en helemaal opgaan in God. Dat is niet zomaar ascetisch leven, het is een mystieke vereniging met God, en niet minder dan een voorafname op wat wie zo geleefd heeft te wachten staat na de dood.
Die levenshouding is niet iedereen gegeven, dat geeft Thomas ook zelf toe. Ze is vooral geschikt voor het monastieke kloosterleven, al zal ook daar niet iedereen erin slagen de hoogste volmaaktheid te bereiken. Zo zien we de belangrijke beperkingen van wat hij voorhoudt. Het is een ideaal dat vrijwel niemand kan bereiken. Bovendien veronderstelt het een omgeving waarin uitzonderlijke enkelingen zich daarop kunnen toeleggen dankzij de opofferingen van talloze anderen, die moeten instaan voor het levensonderhoud van enkele begenadigde en uiterst geprivilegieerde personen. Wat wij weten over de toestanden in de kloosters in de middeleeuwen en tot ver in de twintigste eeuw, staat in schril contrast met het ideaal dat Thomas voor ogen had.
Toch is de lectuur van deze middeleeuwse tekst zeshonderd jaar later althans voor mij zeker niet nutteloos geweest. Ik heb genoten van de vele verhelderende toelichtingen van auteur Frank De Roo. Bij het lezen van de vertaling heb ik vaak in gedachten de vergelijking gemaakt met andere filosofische tradities, die veelal tot dezelfde levenswijsheden kwamen, zij het vanuit een ander Godsbeeld, zoals dat van Spinoza. Maar meestal worden dergelijke welwillende interpretaties ongedaan gemaakt door de mystieke taal en stijl en de strengreligieuze ideologie van Thomas Kempis, die meer dan waarschijnlijk mede veroorzaakt is door de precaire middeleeuwse levensomstandigheden. De grootste ellende en levensonzekerheid is niet zelden de voedingsbodem voor utopische verlangens en onrealistische dagdromen.
Zoals ik zei is dit voorzeker de definitieve uitgave van wat vroeger ‘de navolging van Christus’ heette; echter niet alleen omdat ze moeilijk te overtreffen zal blijken te zijn, maar ook omdat de behoefte eraan eerlang allicht volledig verdwenen zal zijn. Deze monumentale publicatie zou aldus weleens een praalgraf kunnen zijn voor het bescheiden boekje van een bescheiden middeleeuwse monnik.
Categorie:ex libris
22-10-2024
De Griekse bronnen van de Verlichting
Koenraad Verrycken, Dialectiek van de Griekse Verlichting, Brussel: ASP, 2023, 272 blz., 978 94 6117 500 7, € 35 pb.
Het opzet van deze imposante monografie is zeer lovenswaardig: de verdediging van de waarden van de Verlichting tegen het heersende multiculturalisme en het cultuurrelativisme. Dat wordt evenwel slechts helemaal aan het einde expliciet vermeld. Voor het zover is, moeten we ons een weg banen doorheen het dichte struikgewas van Verryckens rumineren. Hij heeft ervoor gekozen om vanuit zijn eigen specialisme, de antieke filosofie, op zoek te gaan naar de verste voorgeschiedenis van de ‘klassieke’ Verlichting van de 17de en 18de eeuw. Zo komt hij, zoals onlangs nog Carlo Rovelli, uit bij de Ionische presocratici, en via het notoire geschrift van Adorno & Horkheimer, zelfs bij Homerus’ Ilias en Odyssee. Goed voor een bijna driehonderd grote bladzijden breed lettertapijt dat algauw voor je ogen gaat wemelen. Die omweg via het boek van Adorno en Horkheimer is niet de enige: ook uitgebreide excursussen over de secundaire literatuur over dat boek en andere, en zelfs over de tertiaire &c., worden ons niet bespaard. Alles wordt in het lang en het breed uitgesponnen. Om in zijn domein te blijven: het lijkt wel Odysseus’ hardnekkig kuise maar zoals haar echtgenoot sluwe gade, Penelope, die elke nacht wat ze overdag geweven had weer uittrok en ’s anderendaags opnieuw ter hand nam. Een andere vergelijking met Verryckens methode en stijl is deze: de repetitieve muziek van Philip Glass, waarbij een thema eindeloos gemoduleerd met nauwelijks merkbare nuances herhaald wordt. Maar als ik mag kiezen…
Let wel, voor wie zich erin wil verdiepen, is deze meer dan grondige studie best interessant. Hoewel ik sinds mijn prilste jeugd vertrouwd ben met Homerus, en zelfs grote delen ervan in het Grieks las, was ik er nog nooit toe gekomen om in Odysseus een voorloper, of zelfs de iconische aanstichter van de Verlichting te zien. Je leest immers zijn avonturen voor wat ze zijn, zonder freudiaanse of filosofische herlezingen en over-interpretaties. Odysseus als de eerste atheïst? Verrycken twijfelt geen ogenblik. Hij ziet in de hele Griekse beschaving een duidelijke trend, merkbaar vanaf het historische begin van haar literatuur, van ontmythologisering. De ‘dialectiek’ uit de titel verplicht hem ertoe om, Hegel, Marx en Adorno & Horkheimer achterna, dan ook een tegenbeweging te zien: elke Verlichting gaat over in een terugval in het duister, zoals de Franse Revolutie in de Restauratie. Die dialectiek is niet alleen een chronologisch verloop, maar synchroon aanwezig in elke periode en elk tijdsgewricht, en zelfs in een en dezelfde persoon.
De auteur heeft een opvallend complexe relatie met mythen. Verlichting is onmiskenbaar ontmyth(ologiser)en, de mot (mite in het Frans) zit in de mythe (Paul Claes). Maar Verrycken gebruikt op elke bladzijde de Griekse mythologie om zijn betoog op te bouwen. Hij behandelt daarbij de eerste (Griekse) mythische held, Odysseus, als was het een historische figuur. Nergens maakt hij de nochtans noodzakelijke sprong naar zijn schepper, de bijna even mythische dichter Homerus. Odysseus is een fictieve figuur, een verzonnen personage in twee oude verhalen. Wat Verrycken hem toedicht, moet dan wel over de auteur(s) van die verhalen gezegd worden. En dat is een zware hypotheek op de geloofwaardigheid van de redeneringen en veronderstellingen van deze auteur, en van de talloze andere auteurs die hij aanhaalt, deels om hen te nuanceren, deels om hen te verketteren, zelden om hen helemaal bij te treden. Mythen zijn mythen, verhalen zijn literatuur, fictie. Ze zeggen iets over de mensen die ze tot stand brachten, maar het zijn geen feiten, en het is geen filosofie, geen wetenschap. De grootste omzichtigheid is geboden wanneer men antieke mythen en verhalen duizenden jaren later gaat interpreteren, om ze te gebruiken als verklaringsgronden voor complexe nieuwe verschijnselen zoals de Verlichting, laat staan onze huidige samenleving. Verrycken gebruikt zijn indrukwekkende eruditie zonder scrupules, hij twijfelt geen ogenblik aan zijn gelijk, alles is voor hem overduidelijk en evident. Hij slaagt erin – bijna, meestal, enigszins – om zijn lezers mee te nemen op zijn odyssee, maar die lezers doen er goed aan om zoals Odysseus wel te luisteren naar zijn sirenenzang, maar zonder zich kritiekloos te laten meeslepen.
Zo had ik de grootste moeite met zijn verregaand iconoclastische interpretatie van Socrates/Plato. Zijn dialectologische methodologie, of moeten we het een vooringenomenheid noemen, verplicht hem om naast of na elke Verlichte denker (Aufklärer)of periode een Gegenaufklärer te ontwaren, en tot mijn niet geringe verbazing bleek dat hier zowel Socrates als Plato te zijn. Laat dat nu precies de figuren te zijn die algemeen het meest als de coryfeeën van het Griekse denken worden beschouwd. De argumenten die de auteur aanvoert voor die gedurfde stellingname overtuigen niet. Het is niet omdat Socrates zijn rede een daimonion noemt dat hij in demonen zou geloven. Het is niet omdat Plato gebruik maakt van mythen, bestaande en door hemzelf bedachte, dat hij in mythen zou geloven of wensen dat men dat doet, veeleer dan rationeel na te denken. Laten we wel wezen: Socrates/Plato (het onderscheid is heidens moeilijk te maken) vormen een hoogtepunt van het rationele denken in de Griekse oudheid, zoals eenieder die Plato leest meteen doorheeft. Men moet de zaken al heel erg hard verdraaien om hen als Gegenaufklärer af te schilderen, wat hier nochtans met verve gebeurt. Een dergelijke obstinatie (de spellingcontrole suggereert obstipatie, maar zover wil ik het niet drijven) met een idee, in dit geval de dialectiek, doet me denken aan een beleidsmedewerker van de huisvestingsdienst van de Leuvense universiteit, die in het aanbod van studentenkamers een zevenjarige opgaande en neergaande cyclus meende te onderscheiden. Het is even weinig waarschijnlijk dat elke filosofische stroming of trend zou gevolgd worden door het tegenovergestelde daarvan, als dat het aantal beschikbare kamers in een studentenstad noodzakelijkerwijs zou bepaald worden door het heilige getal zeven.
Een eindoordeel maken over dit boek is geen gemakkelijke opgave. Er zijn veel redenen om de volgehouden inspanning om tot zinvolle verklaringen te komen te bewonderen, zelfs als men het niet met alle premissen en conclusies eens is. Het opzet van het boek is zonder meer lovenswaardig, we hebben hier duidelijk te maken met een oprechte en geëngageerde aanhanger van de Verlichting. De uiterst breedvoerige stijl en de opeenstapeling van herhalingen is helaas vermoeiend, en is niet van aard om bepaalde onzekere of arbitraire stellingnames tot overtuigende waarheden te maken. Het is dus met gemengde gevoelens dat ik deze recensie afsluit, maar al bij al betreur ik het niet dat ik de nodige – niet geringe – tijd genomen heb om het helemaal aandachtig te lezen. Ik deel de mening van de auteur dat de Griekse beschaving werkelijk de wieg is van onze beschaving, en dat wij beducht moeten zijn voor de vele gevaren die de verworvenheden van die beschaving vandaag bedreigen. Voor zijn inzet ter zake in dit uiteindelijk uitdagende boek zijn wij hem zeker oprecht dank verschuldigd.
Categorie:ex libris
12-09-2024
Satan
Danny Praet (red.), Satan. Een geschiedenis van de duivel, Gent: Borgerhoff & Lamberigts, 2024, EAN 9789464983418, 368 blz., € 39,99 pb.
Een in alle opzichten imposant boek, met zijn ruime afmetingen, drie centimeter dik en een gewicht van 850 gram, met een opvallende voorflap, met talloze afbeeldingen in kleur en in groot formaat, en met een schare van auteurs, allen verbonden aan de Universiteit Gent. Het boek is de weerslag van een gelijknamige lezingenreeks, georganiseerd door het Centrum voor de Studie van Christelijke Tradities van dezelfde universiteit.
Wat vooral opvalt, al is het natuurlijk niet verwonderlijk gezien de ‘afkomst’, is de onbevangen wetenschappelijke benadering van een fenomeen dat toch onlosmakelijk verbonden is met geloofstradities. Het is verfrissend om godsdienstige verschijnselen voorgesteld, geïllustreerd, toegelicht en geanalyseerd te zien zonder dogmatische vooropstellingen. Dat kan evident lijken voor wetenschappers en (andere) ongelovigen, maar wie opgebracht is in een triomfalistisch christendom of een theocratische islam beleeft op elke bladzijde een fundamentele paradigmashift. De duivel en andere wezens, en allerlei rituelen, praktijken en concepten worden herleid tot wat ze zijn: louter producten van de menselijke verbeelding en drijverijen. Hun afbeeldingen en voorstellingen in beeldende kunsten en in de literatuur zijn daarvan de stille getuigen. Uit de studie van dat in onze cultuur zo rijkelijk aanwezige materiaal blijkt – mijns inziens althans – dat de ideeën die eraan ten grondslag liggen niet zozeer spontaan mythisch opgeweld zijn bij eenvoudige mensen, maar veeleer ontsproten zijn aan de perverse bedoelingen van sluwe lieden, met als enig doel eigen gewin en macht. Dat is misschien het enige aspect dat enigszins onderbelicht blijft in deze overigens uiterst verhelderende bundel essays. Culturele antropologen en archeologen leveren waardevol werk bij het ontsluiten van gegevens vanaf de vroegste oudheid, maar zij doen er goed aan de rol te ontsluieren van de aanstichters van de ideeën die zij aantreffen, en van hun motiveringen. Het lijkt me veel minder waarschijnlijk dat mensen, vroeger en nu, schrikbarende ideeën en afbeeldingen bedenken om zichzelf te verontrusten, dan dat sommige mensen anderen schrik willen aanjagen om daarvan zelf beter te worden. Dat blijkt zowel uit allerlei praktijken in de oudheid, de middeleeuwen en zelfs onze modernere tijden, als uit onze hedendaagse tijd. Een overtuigend voorbeeld daarvan is de laatste bijdrage in de bundel, over de duivel in de film. De enige reden om een film te maken over duivelse toestanden is geld verdienen met horror. De enige reden voor het christendom om de duivel in het leven te roepen was om de mensen ‘den duvel aan te doen’, hun schrik aan te jagen, en zo het eigen gezag en de eigen macht en welstand te versterken. Griezelen kan dan al een algemeen menselijk verschijnsel zijn, maar men moet een onderscheid maken tussen de natuurlijke angsten van mensen, bijvoorbeeld voor het donker, of hoogtevrees, of de aanblik van vervaarlijke mensen en dieren, en kunstmatige horror en walg zoals de braakscène in The Exorcist.
De bijdragen van de auteurs zijn van een hoog niveau, zonder te vulgariseren, maar vlot toegankelijk voor een ruim publiek. We krijgen inderdaad een geschiedenis van het culturele verschijnsel ‘de duivel’, in de prehistorie, de oosterse, Griekse en Romeinse oudheid, de christelijke middeleeuwen en hun nawerking, een nuchter bijdrage over magie, een gedegen voorstelling van Satan en demonen in het islamitische culturele erfgoed, een uitvoerige studie van Goethes Faust. De bijdrage over de duivel in Afrika is naar mijn aanvoelen te veel beschrijvend en te weinig duidend. Er zijn gelukkig geen voet- of eindnoten, wel een bibliografie voor elke bijdrage.
We kunnen niet anders dan dit voorbeeldige boek ‘warm’ aanbevelen. Het zal er ongetwijfeld toe bijdragen om het verschijnsel ‘duivel’ in zijn ware, fictieve gedaante te zien, en zo mensen te bevrijden van onnodige irrationele en aangeprate angsten. Dat dat vandaag nog hard nodig is, moge blijken uit de aanwezigheid van de duivel in tal van godsdienstige, fundamentalistische en reactionaire discours.
Categorie:ex libris
06-09-2024
Humanisme
Marc Van den Bossche & Robrecht Vandemeulebroecke (red.), Humanismen. Filosofische beschouwingen over diversiteit en pluraliteit, VUBPress, 2009, 288 blz., ISBN 978 90 5487 566 6, € 30 pb.
Al in het voorwoord komt het opzet van deze bundel korte opstellen tot uiting. Het zijn 26 bijdragen aan de 28ste Vlaams-Nederlandse Filosofiedag van 2006, georganiseerd aan de VUB. De sprekers van toen werd gevraagd het thema te behandelen van ‘een meervoudige invulling van het begrip humanisme’. Zo geschiedde, zij het met de nadruk op de meervoudigheid. We vernemen verder dat de meeste bijdragen afkomstig zijn van jonge vorsers. Aldus is de bundel voor hen een kans om hun publicatielijst nuttig aan te vullen. De lezers moeten met dat opzet rekening houden: dit is vaak een erg ‘academische’ bedoening.
Reeds uit de eerste bijdragen blijkt dat het de organisatoren, en bijgevolg in ruime mate ook de auteurs gaat om de ‘diversiteit en pluraliteit’ uit de titel, veeleer dan om een concrete invulling van wat het begrip humanisme inhoudt, of wat een praktisch humanisme zou kunnen zijn, al dan niet divers en pluralistisch. Van den Bossche zelf spreekt over kritisch pluralisme, maar lijkt daarmee vooral te bedoelen dat het humanisme kritisch moet zijn voor zichzelf, in tegenstelling tot kritiek te uiten op wat niet humanistisch is. Daarmee is de toon grotendeels gezet. Men vertrekt vanuit de vaststelling dat het ongepast is om heden ten dage een exclusieve en universele filosofie, laat staan een ideologie voor te staan. De concrete veelvormigheid van de menselijke opvattingen in de wereld wordt niet alleen aanvaard als een vaststaand feit, maar tevens als een norm. Humanisme mag niet vervallen in de hegemonie van bijvoorbeeld het dogmatische christendom. Daarom moet humanisme pluralistisch zijn, openstaan voor alle andere levensbeschouwingen, of zelfs daarmee samenvallen of zich daartoe herleiden en beperken. Humanisme wordt dan inderdaad humanismen, of alles wordt een humanisme. Rik Pinxten doet bijvoorbeeld al vele jaren antropologisch veldwerk bij de Navajo. Toch valt in zijn bijdrage op dat hij een mentaal voorbehoud maakt voor de ‘godsdiensten van het boek’. Hij schrijft: ‘We moeten dringend leren om die oude kaders van godsdienst en natiestaat af te gooien’ (34). De pluraliteit en multiculturaliteit, dat wil zeggen het aanvaarden van de eigenheid van anderen is enerzijds de norm voor het humanisme, maar sluit anderzijds in wat hier gepredikt wordt wel de overgrote meerderheid van de wereldbevolking uit. Navajo’s wel, joden, christenen en moslims niet dus.
Vreemd toch. En niet alleen de principiële uitsluiting van die groepen is vreemd, gezien het inclusieve karakter van het nieuwe ‘humanismen’. Uiterst bizar is dat de traditionele humanistische idealen, in hun eenvoudigste vorm van vrijheid, gelijkheid, solidariteit, geen vereiste blijken te zijn voor dat humanisme in het meervoud. Zonder ook maar iets af te weten van de ongetwijfeld rijke Navajo-cultuur, meen ik toch dat de bijdrage daarvan aan de beschaving misschien minder belangrijk is (geweest) dan bijvoorbeeld de Griekse, of de Renaissance, of de Verlichting. Als men multiculturaliteit grenzeloos en vooral principieel kritiekloos vooropstelt, is het gevaar groot dat men vervalt in louter beschrijvend antropologisch onderzoek, in woke-toestanden, en zelfs in precies wat men tracht te vermijden, namelijk nationalismen, over-beklemtoning van etniciteit, en ondemocratische politieke systemen om dat waar te maken. Het nieuwe, meervoudige humanisme danst hier op een wel heel slappe koord.
Verscheidene aspecten van deze problematiek komen op zeer verscheiden wijze en vanuit zeer verschillende oogpunten aan bod in deze bundel. De diverse auteurs benaderen het algemene onderwerp bij voorkeur vanuit hun eigen specialisme, en vaak vanuit de auteur waaraan ze hun eigen academisch onderzoek wijden, en zelfs vanuit de secundaire literatuur daarover. Alle bijdragen blijven daardoor hoofdzakelijk louter theoretisch. Een titel als ‘Eco-communautarisme. Deep Ecology metafysisch gebaseerd op leibniziaanse werelden en sociaal constructivisme’ doet het ergste vrezen, en volkomen terecht. Zelfs het artikel ‘Naar een humaan en ethisch verantwoord zorgtraject’ is door zijn theoretische aanpak veeleer voor andere ter zake onderlegde theoretici bestemd dan voor bijvoorbeeld zorgverleners, of de overigens zeldzaam geworden geïnteresseerde leek. Men kan zich afvragen voor wie dergelijke wetenschappelijke artikels bestemd zijn. Academici lezen die niet, ze weten het al, of wensen het niet te weten. Niet-academisch geschoolden komen er niet eens aan toe. Er worden bijna twee miljoen ‘papers’ per jaar geproduceerd. De helft daarvan wordt niet gelezen, nooit, door niemand. 90 % wordt nooit geciteerd. Ook publicaties als deze zijn elusief. Er zijn bijvoorbeeld in de reeks Humanismen blijkbaar nog enkele andere publicaties verschenen sinds dit ‘nulde’ nummer, maar een volledig overzicht daarvan is onvindbaar. Zoek ook maar niet op de website van het Humanistisch Verbond, nochtans een ideale plek daarvoor. Als je het kopje ‘Publicaties’ al vindt (onder ‘In de kijker’, maar je moet wel zijdelings scrollen), tref je daar sinds jaren een lege doos aan. Een verwijzing naar de ter ziele gegane ASP/VUBPress brengt je naar de website van Borgerhoff & Lamberigts, waar je evenmin een overzicht vindt.
In deze bundel valt vooral het onvermogen op om na ‘de dood van God’ op een opbouwende manier te spreken over humanisme, en al zeker om daarover enige eensgezindheid te bereiken. Men krijgt zelfs de stellige indruk dat die eensgezindheid niet eens wenselijk is. De om-waardering aller waarden wordt dan een ontwaarding aller waarden, of een erkenning van alle bestaande waarden. De waarden die onze beschaving schragen, worden dan gelijkgeschakeld met alle andere. Dat defaitisme is betreurenswaardig en ergerlijk, zeker als zich dat voordoet bij personen die zich humanisten noemen. Corruptio optimi pessima. Of om het Bijbels te formuleren: ‘Jullie zijn het zout van de aarde. Maar als het zout zijn smaak verliest, hoe kan het dan weer zout worden gemaakt? Het dient nergens meer voor, het wordt weggegooid en vertrapt.’ (Matteüs 5, 13)
Categorie:ex libris
25-08-2024
Ethiek en humanisme
Yoni Van den Eede & Karl Verstrynge (red.), De maakbare moraal. Visies op ethiek en humanisme, Brussel: VUBPress, 2019, ISBN 978 90 5718 876 3, 296 blz., € 30 pb.
Deze bundel van wetenschappelijke artikels blijkt voor de geïnteresseerde leek nog behoorlijk toegankelijk. Toch moet men ermee rekening houden dat de auteurs niet ononderbroken eigen ideeën naar voren brengen, maar naar goede academische gewoonte hoofdzakelijk andere academici aanhalen, hetzij in parafrases, hetzij in (vertaalde) citaten, en met bibliografische verwijzingen en originele citaten in voetnoot. Dat alles wordt dan ingepast in wat toch als een eigen betoog kan gezien worden, door de keuzes die de auteurs maken uit de beschikbare vakliteratuur, maar vooral door de beoordeling van en de commentaren bij de aangehaalde bronnen. Soms haalt men vooral aan, soms horen we vooral de stem van de auteur van het artikel. In het eerste geval is het vooral de aangehaalde auteur die de intellectuele waarde van het artikel bepaalt, in het laatste geval de intellectuele waarde van de auteur van het artikel. Het kan vriezen, het kan dooien.
Wanneer de auteur zich beperkt tot een of twee dergelijke bronnen blijft het allemaal nog te volgen. Het wordt moeilijker als men er ook nog secundaire literatuur bij betrekt, dus teksten die zelf een commentaar zijn op de reeds aangehaalde teksten, en soms zelfs commentaren bij en interpretaties van die secundaire literatuur. Op den duur weet men niet meer wie er aan het woord is, of wat de opvatting van de auteur van het artikel zelf is.
Het ideaal van elke schrijver is, of zou moeten zijn, om zelfs ingewikkelde of ongewone zaken begrijpelijk voor te stellen. Met academici heb je weleens de indruk dat ze denken dat van hen verwacht wordt dat ze eenvoudige of gewone zaken zo ingewikkeld mogelijk voorstellen. In enkele van deze artikelen lijkt dat het geval: de lezers moeten zich door een dicht web van jargon, abstracties, theoretische uitleg en geleerddoenerij werken om uiteindelijk vast te stellen dat het om doodgewone zaken gaat, die men ook zonder al die uitleg zelf ook weet. Maar, zeggen de academici dan in koor, dat is een ander soort weten. Dat zal wel, maar af en toe wenste ik toch dat de auteur me haar geleerd geleuter had bespaard, of het gebruikt had voor een minder triviaal onderwerp. Diem perdidi.
Een ander lovenswaardig aspect van dergelijke wetenschappelijke publicaties is lezers kennis te laten maken met bepaalde zienswijzen uit de vakliteratuur waar ze normaliter zelf niet zouden aan toekomen. In bijna alle artikels in deze bundel is dat het geval, maar een enkele keer is dat minder geslaagd, bijvoorbeeld wanneer een auteur zich beperkt tot een enkele andere auteur, en diens ideeën uitvoerig toelicht, zeker wanneer dat om een (heel) bekende auteur gaat. Helemaal oninteressant wordt het wanneer die auteur bovendien zelf veeleer oninteressant is.
Het thema van de bundel, de maakbaarheid van de moraal, wordt in de negen artikels telkens vanuit zeer verscheiden standpunten benaderd. Meestal nogal pertinent, af en toe veeleer zijdelings. Nu is er bij elk artikel een bibliografie; als men die zou samenvoegen, zou men vaststellen dat er heel weinig overlapping is, zo verscheiden zijn ook de gebruikte en aangehaalde bronnen.
Al bij al een typisch product van de academische wereld, met al de positieve en minder positieve kenmerken van dien. De afweging daarvan zal heel sterk afhangen van de eigen aard van de lezers, en van hun incasseringsvermogen.
Categorie:ex libris
23-08-2024
De vos en de egel
De vos en de egel
Een kennis wees me op de Nederlandse auteur Wessel te Gussinklo (1941-2023), die me onbekend was, en bezorgde me de recensie die hij maakte van diens boek Palestina als adderkluwen. De Israëlische tragedie (2008), een werk dat vooral kritisch is voor de Palestijnen, zonder evenwel Israël al te lichtvaardig vrij te pleiten. Dat was voldoende om mij op pad te zetten om meer te weten te komen over deze auteur. Ik keek vooral uit naar zijn boek met de uitdagende titel Wij zullen aan God gelijk zijn en eeuwig bestaan (2015). Ik was enigszins verwonderd dat het boek nergens nog te koop was, ook niet bij uitgeverij Koppernik, en zelfs niet tweedehands. Ik vond het evenmin in de bibliotheken in de buurt. Uiteindelijk heeft mijn kleinzoon, zopas Master Oude geschiedenis aan de KU Leuven, het voor mij ontleend in de bibliotheek van de Letterenfaculteit, waar het zo te zien zonder vaak ter hand genomen te zijn in de boekenrekken een laatste rustplaats had gekregen.
Mijn verwachtingen waren blijkbaar te hoog gestemd. Na goed honderd bladzijden hield ik het ten slotte voor bekeken. De auteur zou zeven jaar aan zijn magnum opus gewerkt hebben, maar ik kon er weinig origineels in aantreffen. Hier en daar vielen me ook onnauwkeurigheden op. Dat begon al met de titel, die ik vrij gemakkelijk in zijn correcte Bijbelse context kon situeren, temeer daar hij in een meer volledige versie als een van de drie motto’s voor het boek gebruikt is: ‘Wij zullen een toren bouwen die tot in de hemel reikt en aan God gelijk zijn, en voor eeuwig bestaan. Maar God sloeg ze met vele talen en ze dwaalden weg over de aarde en keken naar de Toren van Babel niet meer om.’ De auteur geeft als bron enkel ‘Genesis’. De vindplaats is het elfde hoofdstuk van Genesis, vers vier. Dat luidt evenwel als volgt: ‘Nu zeiden ze: Laten wij een stad bouwen met een toren, waarvan de spits tot in de hemel reikt; dan krijgen wij naam en worden wij niet over de aardbodem verspreid.' Ik zocht tevergeefs naar een vindplaats voor de versie van Te Gussinklo, en moet dus veronderstellen dat het een verdichtsel van hemzelf is, waarin hij ook de daaropvolgende verzen samenvat. Enkel in een helaas anonieme tekst op de website van het katholieke godsdienstonderwijs ‘Thomas’ vond ik een passage die erbij aansluit: ‘Deze bestond erin een toren te bouwen waarvan de spits tot aan de hemel reikt, als een poging van de mensen om aan God gelijk te worden gesteld en zo controle te kunnen uitoefenen op de realiteit.’ De bron voor die uitspraak wordt ook hier niet vermeld, misschien is het wel Te Gussinklo?
Auteurs zijn meestal eigenzinnige mensen, en Te Gussinklo was dat zeker ook. Maar met citaten moet je ook als auteur en vooral als essayist zorgvuldig omgaan, zeker als je die als titel en als motto gebruikt, en vooral als ze algemeen bekend zijn omdat ze uit een voor de hand liggende bron komen. Je moet de mensen niet zonder goede reden op het verkeerde been zetten. Hugo Claus deed dat weleens als mystificatie, of als een inside joke, wat iemand als Paul Claes evenwel meteen doorhad.
Die onverklaarbare afwijking van het origineel bleek niet de enige te zijn, en wijst op een meer algemene onzorgvuldigheid in het omgaan van de auteur met zijn bronnen, die hij overigens vrijwel nergens vermeldt. Dat is bevreemdend voor een werk van die omvang en met dat opzet: een cultuurfilosofisch essay over zowat de hele wereldgeschiedenis en alle grote beschavingen. De auteur schrijft in nogal hoogdravende auctoriële taal en stijl, alsof alles wat hij naar voren brengt zelfbedacht is, wat natuurlijk onmogelijk is. Als men de bronnen die men gebruikt niet aangeeft, kunnen de lezers ze niet nagaan. Als men dan ook nog eens foute bronnen vermeldt, is het hek helemaal van de dam. Ik heb toen mentaal afgehaakt. Ik las nog enkele hoofdstukken verder, maar dan hield ik er mee op. Het aanbod was schraal, de exuberante taal ging allengs vervelen, en het vertrouwen was zoek.
Op bladzijde 38 heeft de auteur het over ‘de vos en de egel uit de fabel van Aesopus’. Die verzameling behoort tot het gezamenlijk cultureel erfgoed, maar ik kon me die fabel niet meteen herinneren. Na wat goochelen met Google vond ik daarover een uitstekende tekstop Wikipedia. Het is het verhaal van een vos die overdekt met bloedzuigende vliegen bij een rivier ligt, waar een egel voorbijkomt en hem aanbiedt die parasieten voor hem weg te halen. De vos wijst het voorstel heftig af, want, zegt hij, nu zijn die vliegen volgezogen, en laten me met rust; als je die weghaalt, komen er nieuwe en die zuigen zich dan op hun beurt vol. Het verhaal verwijst naar maatschappelijke parasieten, zoals vorsten, adel, rijken, ambtenaren, priesters, die zich tegoed doen aan werkende mensen; als je die uitschakelt, komen er gewoon andere voor in de plaats…
Die fabel blijkt evenwel niets te maken te hebben met wat Te Gussinklo bedoelt, zoals blijkt uit de context. De verwijzing slaat dus niet op de fabel van Aesopus, maar op een eenregelig vers van Archilochus, een Griekse lyrische dichter uit de zevende eeuw voor onze tijdrekening. Zenobius, een Griekse spreekwoordenverzamelaar uit de eerste helft van de tweede eeuw, haalt een fragment van hem aan, dat veel later ook Erasmus opnam in zijn Adagia. Het is echter vooral bekend geworden door het gelijknamige essay van Isaiah Berlin The Hedgehog and the Fox (1953). Dat is ongetwijfeld waar de auteur de mosterd haalde. In het Grieks luidt het kernachtig: πόλλ' οἶδ' ἀλώπηξ, ἀλλ' ἐχῖνος ἓν μέγα. Ik vertaal het vrij als ‘een vos kent vele zaken, maar een egel één grote zaak’. Over de interpretatie bestaan vele meningen. Een daarvan ligt voor de hand: de vos staat bekend als een uiterst sluw dier, dat veel streken heeft om zijn prooi te verschalken en om te ontsnappen aan vijanden en achtervolgers; een egel niet: die rolt zich bij het minste gevaar op in een quasi ondoordringbare bol. Men kan de vergelijking op allerlei manieren doortrekken voor mensen, of voor schrijvers, zoals Berlin doet. Het is ook een mooi beeld voor het verschil tussen mensen met een open ingesteldheid en fundamentalisten, niet het minst over de Godsvraag.
Toen ik die vergissing opgemerkt had, was mijn argwaan gewekt. Ik vond het dan weer niet de moeite waard om enkele andere zeldzame min of meer expliciete bronvermeldingen na te pluizen, zeker als ze gevolgd worden door ‘naar ik meen’ of ‘vermoed ik’, waarmee de auteur zichzelf al te gemakkelijk ontslaat van de verplichting om ze te verifiëren. Ze zijn ook niet gemakkelijk op te zoeken in de tekst: er is geen index van namen, geen zaakregister, geen bibliografie, geen voetnoten, niks.
De eerste 100 van de 360 bladzijden zijn in veel opzichten teleurstellend. Een dergelijk groots opgezet werk staat en valt met de kwaliteit van het geleverde opzoekingswerk en het genie van de auteur. Op beide punten schiet Wessel te Gussinklo tekort. Over de rest van het boek moet ik mijn oordeel opschorten: ik ben er niet aan toe gekomen, maar de schuld daarvoor ligt helemaal bij de auteur.
Er is iets diep tragisch aan een dergelijk onaf werkstuk. Met wat goede raad en begeleiding zou het toch mogelijk moeten geweest zijn om in zeven jaar tijd, zelfs als men ondertussen nog andere bezigheden had, met dezelfde materialen over hetzelfde onderwerp een evenwichtiger en zo meer genietbaar boek tot stand te brengen. Nu blijkt zijn titel en motto profetisch. Zijn poging om een taaltoren te bouwen die tot in de hemel reikt, en zo aan God gelijk te zijn, is ook zonder goddelijke tussenkomst geëindigd in een Babelse spraak- en denkverwarring. Zijn boek is onvindbaar, niemand kijkt er nog naar om. Zo vergaat het iemand die zichzelf nochtans tot de belangrijkste schrijvers van Nederland rekende, en die in de loop der jaren inderdaad met enkele prijzen geëerd werd. Literair succes is een wildfire, een lopend vuurtje, een opflakkering. Om blijvend te branden, is er meer substantie vereist.
Categorie:ex libris
21-08-2024
Perfide
Johan Temmerman, Behoud het goede. Wat de kennis van religie ons leert, Brussel: ASP, 2022, 264 blz., € 30 pb.
Wat doet een boek van een docent en decaan aan de protestantse theologische faculteit (Brussel) in de catalogus van de vrijzinnige uitgeverij ASP (2006-2023, nu Owl Press van Borgerhoff & Lamberigts)? Waarom heb ik ‘in hemelsnaam’ dat boek gelezen? En waarom het bespreken? Zelden ben ik zo heen en weer geslingerd tussen interesse en afkeer, tussen bijval en ergernis. Meer dan eens wou ik het opgeven, maar telkens slaagde de auteur erin me toch weer te doen doorgaan, tot het spreekwoordelijke bittere einde.
Het betoog van Temmerman is perfide, dat wil zeggen vals, trouweloos, verraderlijk, niet te goeder trouw.
Als ‘theoloog’ en ‘gelovige’ behoort hij blijkbaar tot een uiterst ‘seculiere’ strekking, die door anderen als puur atheïsme zal herkend worden. Voor hem is er geen openbaring, geen bovennatuurlijke God, geen Kerk, en de geschiedenis van het christendom is er een van kwaadaardige vergissingen. Hij steunt zich voor zijn betoog op zowat alle bekende tegenstanders van geloof en klerikalisme en citeert en parafraseert hen uitvoerig.
Maar er zijn addertjes onder het gras. Zoals de titel van het boek aangeeft, is hij er weliswaar op uit om het slechte te verwerpen, maar wenst hij het goede te behouden, een verwijzing naar Paulus: ‘Blust de Geest niet uit, kleineert de profetische gaven niet, keurt alles, behoudt het goede’ (1 Tess 5:19-21). Wat het slechte is, daarover laat hij even weinig twijfel bestaan als de new atheists (voor wie hij overigens geen goed woord over heeft). Maar wat is dan het goede? We komen het niet te weten. Er is wat vaag en wollig gepraat over tradities, maar die heeft hij al duchtig de das omgedaan. Er is wat achterbakse kritiek op het modernisme en op onze hedendaagse maatschappij, maar hoe daaraan te verhelpen is verre van duidelijk. Er zijn twee versies van dit boek in een editie verweven: enerzijds de vrijzinnige godsdienstkritiek, anderzijds de geniepige gelovige kritiek daarop, soms aan de hand van veeleer twijfelachtige academische referenties.
Hij beroept zich voortdurend op Darwin en prijst evolutie, maar ik heb de stellige indruk dat hij geen woord begrepen heeft van het principe van de evolutie en de natuurlijke selectie, die bij hem ‘culturele selectie’ heet. Evolutie ontstaat door toevallige erfelijke mutaties bij de voortplanting die een voordeel blijken op te leveren voor de dragers. Temmerman heeft veeleer Lamarck voor ogen: levende wezens passen zich aan de omstandigheden aan, en dat moeten wij ook doen met godsdienst: bewaren wat eeuwig en goed is en verwerpen wat tijdgebonden en slecht was. Dat heeft niets met Darwin te maken, noch met Dawkins of zelfs Blackmore. Godsdiensten of religieuze elementen kunnen als ‘memen’ muteren, maar niet op de biologische manier, er zijn immers geen genetische dragers. Ze muteren misschien enigszins alsof het genen waren, maar dat zijn ze voor alle duidelijkheid niet. De Reformatie is geen toevallige mutatie in de zin van Darwin. Wat Temmerman voorstaat is dat evenmin, maar een aanpassing van mensen aan gewijzigde omstandigheden en inzichten, in de zin van Lamarck. Overerving en natuurlijke selectie is dan niet gegarandeerd, en zo gaat de vergelijking vernietigend mank.
Dat is wel vaker het geval met Temmermans vergelijkingen. Zo heeft hij het over de tweelingzusjes Anna en Clara (geloof en wetenschap), die elkaar aankijken door een venster dat aan de ene kant spiegelglas is, en aan de andere kant doorzichtig. Ik bespaar je de warrige beeldspraak die daaraan gekoppeld is. Idem voor de dalende roltrap waarop de ‘moderne mens’ probeert naar boven te lopen, maar zo blijft stilstaan: het klopt gewoon niet.
En zo gaat het alsmaar door, het hele boek lang. Telkens lees je instemmend een uitvoerige kritiek op de godsdienst en een loftuiting op de rede, maar krijg je vervolgens een bijna middeleeuwse waarschuwing te horen tegen te veel menselijke hoogmoed. Om horendol van te worden, echt waar. Vandaar mijn beschuldiging in de aanhef van mijn recensie: dit is een perfide betoog. De vergelijking maken met de wolf in schaapskleren gaat niet echt op, Temmerman is geen boze wolf; hij hult zich wel in vrijzinnigheid, maar slaagt er niet in zijn gelovigheid te verhullen. Dat is zijn goed recht, maar ik noem het toch intellectueel oneerlijk. Hij eigent zich niet te goeder trouw en dus ten onrechte de ideeën toe van de vele denkers die hij aanhaalt in hun betoog dat fundamenteel haaks staat op zijn gelovigheid, hoe modern die zich hier ook voordoet. Onder zijn (god)geleerde toga gaat een protestantse apologeet schuil. Hij mag dan al voortdurend pleiten voor een samensmelten van tegengestelden, maar hoe men het ook draait of keert, geloof en wetenschap zijn ten gronde onverenigbaar, wat Temmerman in zijn gelijknamige boek van 2019 ook moge beweren. Zelfs deze grootscheepse poging daartoe kon niet anders dan faliekant aflopen.
Categorie:ex libris
18-08-2024
Godsdienst na de dood van God?
Marc Van den Bossche, Religie na de dood van God. Een conversatie, Brussel: VUBPress, 2013, 150 blz., ISBN 978 90 5718 328 7, € 19,95 pb.
Als het wat vreemd lijkt een boek dat al tien jaar op de markt is nog te recenseren, kunnen daarvoor toch althans twee argumenten aangevoerd worden: enerzijds werd het boek recentelijk onder de aandacht gebracht van deze recensent; anderzijds is het onderwerp nog steeds actueel, wat voor mij de aanleiding was om het te lezen en te recenseren.
Marc Van den Bossche (°1960, prof VUB) gaat zoals hij al in de titel aangeeft een conversatie aan, in de eerste plaats vanzelfsprekend met de lezer(s). De stijl lijkt te wijzen op voordrachten, lezingen of colleges die de auteur zou kunnen gehouden hebben, wat een aangename levendigheid en betrokkenheid meebrengt. In de tweede plaats is het boek inderdaad een conversatie met andere filosofen, in de eerste plaats en hoofdzakelijk met Richard Rorty (1931-2007) en iets minder uitvoerig met Gianni Vattimo (1936-2023), maar verder met onder anderen en vooral John Dewey, Hans-Georg Gadamer, Martin Heidegger, William James, J.S. Mill, Friedrich Nietzsche.
Het thema van de conversatie draagt het betoog. Het wordt gesteld tegenover de traditionele absolutistische waarheidsaanspraken van zowel fundamentalistische godsdiensten als het christendom en de islam, als fundamentalistische wetenschappers en ‘verlichte’ vrijzinnigen. De auteur bepleit, samen met de filosofen die hij uitvoerig te berde brengt, een compleet andere manier om met elkaar om te gaan nu gebleken is dat er geen grond meer is voor absolute waarheden of grote verhalen, noch van de kant van de wetenschap, noch van de kant van de godsdiensten. Dat is een lovenswaardig standpunt, maar de auteur geeft – uiteindelijk – zelf toe dat hij daarin misschien weliswaar wat naïef is, maar dat stoort hem duidelijk niet.
Die bewuste naïviteit valt inderdaad op door heel het boek heen, en niet alleen bij de auteur, maar ook bij zijn twee belangrijkste gesprekspartners, Rorty en Vattimo. Alle drie bepleiten ze veeleer wat ze vooropstellen dan dat ze het vaststellen. Niet zelden is het louter wishful thinking, en af en toe blijken ze dat ook zelf wel in te zien. Men kan wel vertrekken van de uitspraak dat God dood is, dat het oude geloof afgedaan heeft, dat het christendom grondig veranderd is, dat ook in de islam een kentering te bespeuren valt, dat dialoog altijd beter is dan wederzijds onbegrip, dat het niet op aankomt van gelijk te halen en zelfs niet van gelijk te hebben, maar van liefdevol met elkaar om te gaan enzovoort, maar men moet al heel liefdevol en naïef zijn om niet in te zien dat de realiteit ten minste lichtelijk anders is.
Ik weet niet of Marc Van de Bossche of Rorty en Vattimo ooit geprobeerd hebben om zelf een gesprek aan te knopen met andersdenkende filosofen, theologen, kerkleiders of gewone gelovigen. God blijkt dan nog in vrij goeden doen te zijn voor een dode. Overigens is het erg eenzijdig te stellen dat er helemaal geen absolute waarheden zijn. Toegeven dat er wel waarheden zijn die verkieslijk zijn boven andere is dan niet meer dan een sofisme. Met andere woorden: de conversatie die hier zo bewonderenswaardig bepleit wordt, is een utopie, ze bestaat slechts in de gedachten van inderdaad naïeve personen, en enkel bij ‘gemoedelijke’ filosofen zoals Rorty (Vattimo is als ‘christen’ net iets minder gemoedelijk, blijkbaar). Er is geen naïviteit, en nog veel minder gemoedelijkheid te bespeuren aan de andere kant, die van de religie of godsdienst (wat men daaronder ook wil verstaan).
In die zin kan men die eenzijdige naïeve welwillendheid betreuren en ze zelfs als gevaarlijk beschouwen. Het lijkt zo mooi te stellen dat het geen zin (meer) heeft elkaar tegen te spreken, omdat er geen absolute waarheden meer zijn, en dat we dus alleen nog naar elkaar moeten luisteren en elkaar liefhebben, maar dan is men blind voor het feit dat er nog steeds absolute onwaarheden zijn, en dat die zonder scrupules liefdeloos verkondigd en opgelegd worden door godsdiensten. De ideale democratie die de besproken auteurs voorstaan, is onbestaande waar theocratie heerst. De vrijheid van mening en de uiting ervan is – althans voor ons – zo goed als onaantastbaar, en te verkiezen boven elke onderdrukking ervan. Dat geldt ook voor de godsdienstvrijheid, maar zoals voor de vrijheid van mening nog steeds binnen de grenzen van het wettelijk toelaatbare. Het is een gevaarlijke uitvlucht te stellen dat ‘religie’ (een eufemisme voor godsdienst) louter een zaak van het individu is, van het innerlijke, die niets te maken heeft met het publieke leven of met de omgang (en de conversatie) onder mensen. Dat is religie/godsdienst nooit geweest, voor niemand, en nog steeds niet.
Conflicten over essentiële zaken zijn reëel. Tegenstanders ook. Het is roekeloos om tegenstrevers niet als dusdanig te onderkennen en hen niet als dusdanig te ontmaskeren, en hun niet van antwoord te dienen, niet te wijzen op hun ongelijk, en te doen alsof het allemaal geen belang (meer) heeft. Dat is de realiteit vandaag, en dat was ze tien jaar geleden. Marc Van den Bossche was/is al te welwillend voor de tegenstanders van de rede, en bijwijlen al te streng voor haar verdedigers. Goedgelovigheid is niet minder bedenkelijk en verwerpelijk dan gelovigheid. Het christendom wist wel beter: Estote fortes in bello et pugnate cum antiquo serpente. We kunnen dus maar beter op onze hoede zijn, en niet inslapen terwijl van ons verwacht wordt dat we waken.
Categorie:ex libris
15-08-2024
Sceptisch
Olivier Boehme, Scepsis. Over wankelend vooruitgangsgeloof, Brussel: ASP, 2023, 168 blz., ISBN 9789461174772, € 25 pb.
Vanaf de eerste bladzijde van dit boek bekroop me een onbehaaglijk gevoel, dat allengs naar lichte wrevel oversloeg, en dat me bijgebleven is tot de laatste bladzijden. Was het het onderwerp, dat je ook kan omschrijven als pessimisme? Was het de alomtegenwoordige figuur van Schopenhauer, niet de meest opwekkende onder de filosofen? Of was het de weinig gedecideerde benadering van de auteur, die je voortdurend doet afvragen wat zijn bedoeling is, zijn oogpunt, zijn methode, zijn eigen standpunt? Was het omdat verscheidene heterogene delen van het boek al eerder in andere contexten verschenen zijn en het geheel daardoor minder is dan de som van de delen? De auteur wordt historicus genoemd, maar we hebben hier niet te maken met een klassiek historisch werk. Het is ook geen typische Ideengeschichte, noch cultuurfilosofie of -sociologie, geen politicologie of economie. Wat het dan wel is, blijft voor mij na lezing nog een open vraag. Ik ben geen voorstander van etiketten en hokjes, maar je weet tenslotte graag waarmee je bezig bent, waaraan je je mag verwachten. Hier voelde ik me niet op mijn gemak, ik vond mijn draai niet, ik miste een rode draad.
Dat maakt het verdraaid moeilijk om een beoordeling te maken van deze bundel van min of meer samenhangende korte opstellen. Sommige daarvan bespreken een of andere auteur, sommige al onbekender dan andere, of een of ander werk, of een stroming of periode in de geschiedenis, of een recente ontwikkeling, het kan allemaal. Er is een overvloed aan materiaal, maar het wordt meestal vrijblijvend aangeboden, en soms zonder veel diepgang. Dat viel me vooral op bij het zo belangrijke en mij dierbare thema van de Verlichting, in combinatie met de Franse Revolutie. Beide komen voortdurend ter sprake, maar de auteur dringt niet door tot de kern van de zaak, en lijkt uit te gaan van de veronderstelling dat iedereen wel weet hoe dat zit, quod non. Hijzelf blijkt geen weet te hebben van het magistrale werk van Jonathan Israel, en dat wreekt zich. Je begint je dan ongerust de vraag stellen hoe het zit met de rest van zijn achtergrond. Het is onbetamelijk om je van Paul Hazard af te maken met enkele algemeenheden en een nietszeggend citaat. En wat heb je eraan dan weer te vernemen dat ‘Julius Frauenstädt, Philipp Batz alias Mainländer en Julius Bahnsen op vaak eigenzinnige wijze aan de slag gingen met de geestelijke nalatenschap van Schopenhauer’? Er is veel namedropping, en veel toelichting waarop je niet zit te wachten. Alles wordt bovendien auctorieel gepresenteerd alsof de auteur het voor de gelegenheid hoogstpersoonlijk zelf bedacht heeft, terwijl het uiteindelijk allemaal toch vooral geleende boekenkennis is. Lees die boeken beter zelf, al was het maar één. Wat hij zelf denkt, komen we overigens niet te weten. Ach, het draagt allemaal bij tot een al bij al ronduit frustrerende lectuur. Een van de tussenkopjes luidt ‘Gesofisticeerde onbenulligheid’. Ik zou het niet beter kunnen verwoorden.
Categorie:ex libris
06-08-2024
Catechismus
Charles le Hardy de Beaulieu, Catechismus van de Universele Moraal, vertaling en inleiding door Patrick Stouthuysen, Brussel: ASP, Liberaal Archief: Blauwe Maandag-reeks, 2017, 94 blz., ISBN 978 90 5718 696 7, € 30 pb.
In een werkelijk voorbeeldige inleiding schetst professor Stouthuysen (VUB) het leven, de carrière en de verwezenlijkingen van deze uitzonderlijke figuur uit de 19de eeuw (1816-1871), binnen het ruimere kader van zijn tijd. Alleen al die inleiding is de aanschaf van dit boekje waard. Zelden las ik een zo heldere uiteenzetting over de Belgische geschiedenis van voor de Eerste Wereldoorlog, een periode die in mijn geschiedenislessen compleet ontbrak, hoewel ze van cruciaal belang is voor een goed begrip van de huidige politieke en ideologische toestand van ons land.
De vertaling van de Catechismus is gekenmerkt door dezelfde nauwgezetheid en dezelfde voortreffelijke taalbeheersing van de auteur. Het resultaat is een uiterst leesbare tekst, wat gezien het gedateerde origineel voorwaar geen sinecure kan geweest zijn.
Het belang van die tekst is reëel maar relatief. Als historisch document is hij interessant als een illustratie van de ideeën die toentertijd te vinden waren bij althans sommige vooraanstaande liberale figuren uit het hoger onderwijs. We vinden er werkelijk vooruitstrevende en ethisch zeer hoogstaande standpunten in terug, zowel over het individu, het gezin als de samenleving, die we vandaag zonder meer kunnen onderschrijven. Aan de andere kant doen enkele uitspraken, zoals trouwens het hele opzet van een catechismus, hopeloos verouderd aan. Dat is vooral het geval met de enkele korte paragrafen over de onzedelijkheid. Niet alleen wordt met geen woord gerept over wat daarmee bedoeld is, maar verbindt men aan onzedelijkheid dezelfde gevolgen als aan de drankzucht: ‘snelle veroudering, gepaard gaande met allerhande kwalen en vroegtijdige dood.’ Het zou een citaat kunnen zijn uit een kerkelijk handboek. Morele opvoeding kon toen blijkbaar nog zonder te spreken over seksualiteit, behalve een impliciete en terloopse vermelding in de context van het huwelijk en dan nog enkel naar aanleiding van de voortplanting, die beschreven wordt als een algemene plicht. Die preutsheid in een tekst bestemd voor jongeren was misschien kenmerkend voor de tijdsgeest, maar strookt niet met de openheid en de vooruitstrevendheid die de auteur zo opvallend siert in alle andere aangelegenheden, bijvoorbeeld over de gelijkheid van man en vrouw, over lijfstraffen voor kinderen, over arbeidsverhoudingen, over kolonisatie, oorlog, revoluties en in het algemeen het gebruik van geweld voor het oplossen van conflicten. Op die opvallende lacune na is de Catechismus zo al niet vormelijk, dan zeker wel inhoudelijk nog steeds een meer dan bruikbare morele handleiding, die daarom al onze aandacht en bewondering verdient.
Categorie:ex libris
05-08-2024
Filosofen te koop
Lucianus, Filosofen te koop, vertaald door Vincent Hunink, Gorredijk: Uitgeverij Noordboek, 2024, 96 blz., ISBN 9789464712025, € 17,90 pb.
Dit fraai uitgegeven boekje past op een bijzondere manier in de interessante reeks Noordboek Filosofie: het is geen filosofie, maar juist een satire op enkele van de belangrijkste filosofen uit de Griekse Oudheid. Het is een dialoog, of beter een kort toneelstuk, een burleske, waarin filosofen te koop aangeboden worden zoals dat blijkbaar met slaven gebeurde op een veiling of een openbare verkoop op een marktplaats. De eigenaar is niemand minder dan oppergod Zeus zelf, de veilingmeester Hermes, een van de vele bastaardzonen van Zeus, de god van de handel – en van de dieven –, en de boodschapper van de goden. De achtereenvolgens te koop gestelde filosofen zijn Pythagoras, Diogenes, Aristippus, Democritus en Heraclitus, Socrates, Epicurus, Chrysippus, Aristoteles en Pyrrho, al worden ze in de tekst niet nominatim vermeld: je wordt verondersteld hen te herkennen aan hun beschreven uiterlijke kenmerken en aan wat ze vertellen, of juist doordat ze niets zeggen, of wartaal uitslaan. Dat maakt deel uit van de hele farce, natuurlijk. De bekende vertaler heeft zijn uiterste best gedaan om de Griekse tekst, die op de tegenoverliggende pagina’s is weergegeven, levendig en aangepast aan onze tijd te presenteren. Zo heeft hij voor de passages die in de originele tekst in het Ionische Grieks staan naar eigen zeggen het Zuid-Nederlands gebruikt, wat deze Vlaming althans niet altijd helemaal geslaagd vond. Omdat zelfs dan niet iedereen alle hilarische allusies en dolle grollen zal vatten, is er een vrij uitgebreid nawoord, waarin nuttig commentaar toegevoegd wordt bij de vertaling, en toelichting bij elk van de filosofen.
De tekst is erg kort, amper een dertigtal paginae in het Grieks en in vertaling, heel ruim bemeten, zoals dat gebruikelijk is met toneelpartituren, met voor elke tussenkomst de aanduiding van de spreker, en met enkele regieaanduidingen, toegevoegd door de vertaler. De uiterlijke verzorging van het boekje is aantrekkelijk, maar het blijft een vrij hoge prijs voor wat het maar is: een klucht, een lachertje.