Foto
Categorieën
  • etymologie (74)
  • ex libris (57)
  • God of geen god? (170)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (239)
  • literatuur (40)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (225)
  • spreekwoorden (11)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    19-07-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.William Trevor, Een namiddag

    An Afternoon

    William Trevor, vertaling Karel D’huyvetters 2008, 2022.

    Een namiddag

    Jasmin wist zeker dat hij anders zou zijn, helemaal zeker: geen schijn van kans van een baseballpet achterstevoren over millimeterhaar, geen klungel zoals Lukie Giggs, geen klokkende geluiden zoals Darren Finn als hij probeerde iets te zeggen. Ze had er het raden naar, maar van één ding was ze zeker, dat hij niet zoals hen zou zijn. Misschien dat hij je deed denken aan de drummer van Rawdeal, hoe heet die ook weer, of aan Al in Doc Martin. Maar de jongen in het bushokje leek op geen van beiden. En het was geen jongen, helemaal niet.

    Hij was de enige die alleen stond te wachten, behalve zij zelf en hij leek niet echt geïnteresseerd in de posters met de aankomst- en vertrektijden van de bussen. Hij keek niet op als er mensen naar binnen kwamen. Hij had niet één keer een blik in haar richting geworpen.

    Uiteindelijk, als er niets zou gebeuren, dan wist Jasmin dat ze brutaal zou moeten zijn. Zo noemde ze het voor zichzelf, en dat was het ook, want je komt nergens als je niet brutaal bent. Je kon je leven lang thee brengen naar de truckers in het baancafé, de tafels afvegen en de plastic borden wegnemen en ondertussen iets opdoen van de sigarettenrook van de truckers. ‘Hela, niet brutaal zijn, Angie,’ zei haar moeder vroeger, toen ze maar pas vijf of zes jaar oud was en ze altijd aan de dadels of de chocoladerepen zat in de Superette en de verpakking al open had voor haar moeder iets in de gaten had.

    ‘Breng dat naar een van de dames die de rekken aanvullen. Zeg dat het een vergissing was, een vergissing. Brutaal ben je, dat was altijd haar laatste woord, pas maar op, meisje!’ Dan hield ze zich gedeisd. Ze sprak nooit een van de vrouwen aan die de waren in de rekken ordenden, ze verstopte gewoon wat ze genomen had achter de cornflakes of de keukenrollen.

    Jasmin was de naam die ze zelf gekozen had, want Angie had ze altijd al gehaat en toen ze wat ouder was vond ze die naam ordinair. ‘Oh, la-di-da!’ was de reactie van haar moeder geweest op dit zoveelste bewijs van haar brutale bek. ‘Moet je onze bekakte madam horen,’ zo drong ze aan bij Holby en probeerde zo de man die ze nu had erbij te betrekken, maar Holby was daarvoor te gewiekst, hij had zijn les geleerd toen hij in een gebroken huwelijk was getuind. En dat was niet eens hoe je het schreef, voegde haar moeder er vernietigend aan toe, zonder een -e achteraan was het net verdomd Moslims. Maar als haar moeder niet thuis was zei Holby dat dat allemaal dikke zever was. ‘Jij schrijft je naam zoals je dat graag wil,’ raadde hij haar aan. ‘Hou het maar zoals jij het wil.’ Haar moeder was een gewelddadige vrouw, bedacht Jasmin en ze wist dat Holby dat ook wel besefte.

    ‘Excuseer,’ zei ze en stapte naar waar de man stond te wachten, ‘ik ben Jasmin.’
    Hij glimlachte haar toe. Hij had een scherp gezicht, zijn tanden te dicht bijeen vooraan, lichtgekleurd haar, halflang gelaten. Hij droeg een flanellen broek en een jasje, tot haar verwondering. Een wat gespikkeld donkerblauw jasje was het, en een grijze stropdas. En schoenen, geen sportschoenen, allemaal heel netjes. Wat haar het meest van al verbaasde: hij kon best wel midden van de dertig zijn, misschien een paar jaar ouder nog. Afgaand op zijn stem op de chatlijn dacht ze veeleer iets als negentien.

    ‘Heb je zin in een koffie, Jasmin?’ zei hij.
    Ze voelde de opwinding toen hij sprak. De eerste keer dat ze dat voelde was toen hij haar Jasmin had genoemd op de chatlijn. En dan weer gisteren, toen hij zei kunnen we elkaar eens ontmoeten?
    ‘Tof, okay,’ zei ze.
    En de hele tijd hield hij zijn glimlach op. Hij was van het opgewekte soort, dat had hij haar op de chatlijn verteld, niet de eerste keer meteen, misschien de derde of vierde keer. Hij had haar gevraagd of zij ook opgewekt was en ze had ja gezegd, ook al wist ze dat ze het niet was. Hangerig, dat was ze, had ze haar moeder horen zeggen toen Holby bij hen in huis kwam wonen; en later, toen haar moeder er niet was, had Holby haar gevraagd wat het probleem was en ze zei niets. ‘Mis je je Pa?’ had Holby gesuggereerd. Zeven moet ze toen geweest zijn.

    ‘Wil je hier mee heen?’ stelde de man voor toen ze bij een McDonald’s kwamen. ‘Is een McDonald’s goed voor jou, Jasmin?’
    Alleen een koffie, zei ze toen hij haar een burger aanbood en hij zei dat hij de koffie zou halen. Haar vader was vertrokken toen hij erop uitkwam dat haar moeder het met Holby aanlegde. Haar moeder zei dat ze er niet om gaf, maar zes maand later dwong ze Holby met haar te trouwen, want ze was gezien, hield ze vol, omdat ze niet met Jasmins vader getrouwd was geweest.

    ‘Ik vind de McDonald’s leuk,’ zei de man toen hij eraan kwam met de koffie.
    Hij glimlachte weer en ze vroeg zich af of hij de hele tijd had geglimlacht aan de toonbank. Ze kende zijn naam niet. Drie weken geleden had ze voor het eerst zijn stem gehoord op de chatlijn. ‘Ik ben Jasmin,’ had ze gezegd en verwachtte dat hij ook zijn naam zou zeggen, maar dat had hij niet gedaan.

    ‘Ik kon ongeveer wel raden hoe oud je was,’ zei hij. ‘Gewoon door met je te praten, ongeveer toch.’
    ‘Zestien.’
    ‘Zestien, dacht ik ook.’

    Ze zaten aan een lange tafel voor het raam. De mensen buiten op de stoep waren gehaast, botsten tegen elkaar aan, auto’s of bussen mochten deze straat niet in.

    ‘Jij bent knap,’ zei hij. ‘Je bent knap, Jasmin.’
    Nou, niet echt knap. Je kon haar niet knap noemen, maar hij zei het toch maar en vroeg zich af of er ook een complimentje was dat hij erg graag zou horen. Terwijl ze naar de mensen op de straat keken dacht hij daaraan, aan haar kinderstemmetje waarmee ze haar woorden aframmelde en dat iets zou zeggen als jij kent er wat van of het gaat je goed af.

    ‘Had je gedacht dat ik jonger zou zijn?’ vroeg hij haar.
    ‘Bahja, misschien.’ Ze haalde haar schouders even op, een snelle beweging op en neer van haar dunne schouders. De blauwe anorak die ze droeg was niet groezelig maar zag er verkleurd en afgewassen uit. Andere meisjes zouden hem weggegooid hebben.

    ‘Ik vind dat mooi’ zei hij en hij wees ernaar, want ze had niet door dat hij de broche bedoelde die ze op de dunne roze stof van haar kleed had gespeld. Haar borst was plat en hij had kunnen zeggen dat hij dat ook mooi vond want het was de waarheid. Maar de waarheid deed het niet altijd, dat had hij lang geleden geleerd en hij glimlachte dan maar gewoon. Haar blote, bleke benen waren net als twijgen met de schors eraf en hij herinnerde zich hoe hij dat vroeger deed, ook lang geleden. Haar schoenen waren rozig, met hoge hakken.

    ‘Da’s maar niks,’ zei ze, over de broche. Ze haalde weer haar schouders op met dezelfde schok, het leek wel een zenuwtrek, bijna, maar hij wist wel dat het zo niet was. ‘Een vis’ zei ze. ‘Het moet een vis voorstellen.’
    ‘Het is heel mooi, Jasmin.’
    ‘Holby heeft het me gegeven.’
    ‘En wie is Holby dan?’
    ‘Mijn moeder is met hem getrouwd.’
    ‘Je vader dan, toch?’
    ‘Verdomd niet.’

    Hij glimlachte. Tijdens een van hun gesprekken had hij haar gevraagd of ze knap was en ze had gezegd misschien en hij had gedacht dat ze het niet was, omdat ze het zo had gezegd. Ze fantaseerden maar wat, ze deden alsof. Wel, iedereen deed dat, natuurlijk.

    ‘Even oud als jij, Jasmin, was dat wat je dacht toen we praatten? Wat had je gedacht?’
    ‘Je klonk niet als een jongen,’ zei ze.

    Ze had een pin aan een kant van haar neus en een ringetje in de rand van een oor. Hij vroeg zich af of ze iets had in haar navel en wou haar dat vragen maar wist wel beter. Hij wou zijn ogen sluiten en denken aan een glinstering van iets dat zich daar nestelde, maar hij glimlachte alleen maar. Sluik haar had ze, geen spoor van krullen, gebleekt met een spoeling.

    ‘Jij doet wel je best,’ zei hij. ‘Ik dacht wel dat jij dat type zou zijn. Ik wist meteen dat jij jezelf goed verzorgde.’
    Weer dat schouderophalen. Ze hield de papieren kop in haar beide handen als om ze te warmen. Ze vroeg hem of hij werk had en hij zei ja, bij het gerecht.
    ‘Het gerecht? Ben je bij de politie?’ Ze keek opgewonden om zich heen, haar ogen verschrikt. Hij zou haar bij de hand kunnen nemen, dacht hij, heel natuurlijk, zoiets, maar ook dat verdrong hij.

    ‘De rechtbank,’ zei hij. ‘Als er een betwisting is, als er problemen zijn, dan moet ik een zaak inleiden. Nee, niet bij de politie, het heeft niets met de politie van doen.’
    Ze knikte, haar ongerustheid slonk weg.
    ‘En word jij verpleegster, Jasmin? Mensen verzorgen? Dat zie ik jou wel doen, Jasmin.’
    Als ze het vroegen, dan zei hij altijd het gerecht. En gewoonlijk zei hij ook dat hij het wel zag zitten dat zij mensen zouden verzorgen.

    De Gold Mine was een tent die hij kende en ze gingen daarheen om op de fruitautomaten te spelen. Hij won altijd, zei hij, maar vandaag won hij niet. Hij gaf er niet om. Hij ging niet door het dak zoals Giggs als die zijn geld zag verdwijnen voor niets. Hij zei niet dat het opgezet spel was. Je hebt goeie dagen en slechte, dat was al wat hij zei.

    ‘Nee, neem het maar, vooruit,’ zei hij toen ze hem moest bekennen dat ze geen geld bij had en dan nam ze maar het stuk van twee pond aan en liet het omwisselen. Hij viste een halsketting voor haar met de kraan, hij geleidde de grijper heel handig, wist precies wanneer hij de metalen tanden moest openen, wist perfect dat hij ze niet te snel mocht sluiten, moest wachten tot hij heel zeker was. Op een keer had hij de hele winkel leeggehaald zei hij: snoep, juwelen, dobbelstenen, drie kaartspelen, twee pennenmessen, een dansende pop, een Minnie Mouse, sieraden. Hij draaide de kraan rond toen hij voor haar de halsketting had opgepikt en vroeg haar wat ze nog meer wou, maar nu sloten de tanden een ogenblik te vroeg en de armband die hij wou bewoog maar eventjes en gleed dan weer weg. Ze brachten een uur door in de Gold Mine.

    ‘Gaan we nog even terug naar het bushokje voor een tijdje?’ stelde hij voor en Jasmin zei dat ze dat goed vond. Maar onderweg was er een stel banken, een langs elke kant van een kleine betonnen plek met een betonnen kuip met planten in het midden. De planten waren grotendeels verdord, maar een van de banken was vrij en hij vroeg of ze daar wou gaan zitten.

    ‘Ja, da’s leuk,’ zei Jasmin.
    Op de bank tegenover de lege bank lag een oude man, languit en in slaap. Op een andere zat een moeder met haar kinderen, ze aten frieten. Op de derde twee vrouwen, voor zich uit starend.

    ‘Ik kom hier wel eens als de zon schijnt, ‘zei de man bij wie Jasmin was. ‘Als ik niets beter te doen heb, dan kom ik naar hier.’
    Hij had haar het halssnoer doen dragen, had het voor haar omgedaan, de toppen van zijn vingers koel in haar nek terwijl hij met het slot prutste. Hij had gezegd dat het haar goed stond. Het paste bij haar ogen, had hij gezegd en ze vroeg zich af waarom, de kralen waren geel. Toen ze bij de machine stonden die je meenam naar de sterren had hij gezegd dat hij negenentwintig was en zij had willen zeggen dat zij het leuk vond dat hij ouder was dan zij en bijna had ze het gedaan.

    ‘Zit je graag in de zon, Jasmin?’
    De twee vrouwen keken naar hen, eerst de ene, dan de andere, nog steeds zonder een woord te zeggen. De moeder schold op haar kinderen toen die om nog meer frieten vroegen. Ze propte de lege kartonnen dozen in de vuilbak en dan gingen ze weg.

    ‘Er zitten vitaminen in de zon. Wist je dat, Jasmin?’
    Ze knikte, al had ze dat nooit geweten. Ze probeerde naar de halsketting te kijken maar ze kon die niet goed zien als ze die straktrok en naar de kralen loenste. Als ze alleen was geweest, had ze de ketting af gedaan, maar dat wou ze nu niet doen.
    ‘Jasmin is een toffe naam,’ zei hij. Op de chatlijn had hij dat gezegd, als een compliment, al wist hij niet dat zij zich zelf die naam had gegeven. Vaak had ze gedacht, toen ze hun gesprekken hadden op de chatlijn, dat hij heel lief was, al was ze een paar keer in de war geweest toen hij de telefooncel beschreef waarin hij was of toen hij voorlas wat er op de wand geschreven stond. De eerste keer dat hij zoiets had voorgelezen zonder te zeggen dat hij dat deed, had ze zich afgevraagd of hij wel goed bij zijn hoofd was, maar hij had het haar uitgelegd en dan was het okay. Ze stelde zich hem voor bij de rechtbank, zoals op TV. Ze zag hem voor zich terwijl hij opstond, met documenten in een hand, een zaak inleidend. Ze beeldde zich in dat hij keek naar waar zij zat te kijken en dat hij begon te glimlachen en dat ze wou wuiven naar hem maar wist dat ze dat niet mocht omdat hij haar dat had gezegd. De eerste keer op de chatlijn had hij iets liefs gezegd over haar stem. ‘Hou je goed,’ had hij gezegd en ze was blijven luisteren omdat ze niet wou dat hij wegging. ‘Ik hou van die stem,’ zei hij en ze besefte dat hij het over de hare had.

    Hij glimlachte naar haar op dit ogenblik en ze zagen hoe de slapende man wakker werd. Hij had een hoofdkussen gemaakt van een plastic boodschappentas die hij had volgepropt met wat misschien wel kleren waren. Hij had zijn veters losgemaakt en knoopte die nu weer. Hij keek om zich heen en ging dan weg.

    ‘Ik dacht dat je misschien nee zou zeggen, Jasmin, toen ik je voorstelde om elkaar te ontmoeten. Weet je wel, Jasmin? Dat je niet verder wou gaan.’
    Ze schudde het hoofd, ontkende dat. Ze wou dat haar moeder voorbijkwam, op de terugweg van het wedkantoor, waar de man werkte waar Holby niet van wist. Holby was hopeloos, zei haar moeder, nog een vergissing van haar, net zoals met Jasmins vader. Ze was een relatie begonnen met de man van het wedkantoor en het vervolg zou zijn dat ook hij een vergissing was, daar kon je donder op zeggen.

    ‘Nooit van ze leven,’ hoorde Jasmin zichzelf protesteren. ‘Ik zou nooit nee gezegd hebben.’
    Ze schudde het hoofd om zeker te zijn dat hij gerustgesteld was. Hij had zachter gesproken toen hij zei dat hij zich zorgen had gemaakt of ze nee zou zeggen. Ze wou niet dat er iets verknoeid werd; ze wou dat alles doorging en zo goed bleef als op de chatlijn, zo goed als het nu was.

    ‘Heb je niets omhanden, Jasmin? Heb je tijd vandaag, om mee te gaan naar bij mij thuis?’
    Weer was er die golf van opwinding. Ze voelde het over heel haar lichaam, een tinteling van spelden en naalden leek het wel bijna maar ze wist dat het iets anders was. Ze was graag bij hem; ze had geweten dat ze graag bij hem zou zijn. ‘Jaah,’ zei ze zonder aarzelen, ze wou niet dat hij dacht dat ze aarzelde. ‘Jaah, ik heb tijd vandaag’.
    ‘We kunnen beter lopen,’ zei hij. ‘Is dat okay voor jou, Jasmin, lopen?’
    ‘Tuurlijk.’ En omdat het leek alsof dat er nu bij hoorde, zei ze dat ze zijn naam niet wist.
    ‘Clive,’ zei hij.
    Hij vond het een leuke naam en gaf die vaak op. Gewoonlijk vroegen ze erom, soms zelfs op de chatlijn, nog voor ze eraan begonnen. Rodney vond hij ook leuk. Ken was ook leuk. En Alistair.
    ‘Ik ken niemand die Clive heet’ zei ze.
    ‘Woon je nog bij je ouders, Jasmin?’
    ‘Ja, ja.’
    ‘Dat is wat je me zei. Een tijdje geleden, zei je dat. Ik vroeg me alleen maar af of je intussen misschien eruit getrokken was.’
    ‘Ik wou dat ik dat kon.’
    ‘Kat en hond, niet?’

    Dat verstond ze niet en hij zei haar moeder en die andere. Hij herinnerde zich dat ze op de chatlijn gezegd had dat ze een enig kind was. Haar moeder had ze toen vernoemd, de man had ze ter sprake gebracht in het bushokje. Hij vroeg haar naar hem, of hij misschien een West-Indiër was en ze zei ja. Licht van huid, zei ze. ‘Hij kan ermee door.’

    Ze hadden de drukke staten nu verlaten, in Blenheim Row nu, richting Sowell Street, waar de toiletten waren, de school aan het einde van de straat.

    ‘Een West-Indisch kind is hier vermoord’ zei hij. ‘Blanke kinderen die hun messen trokken. Heb je ooit zoiets gezien, Jasmin?’
    ‘Nee.’ Ze schudde het hoofd heel hevig en hij lachte en zij dan ook.
    ‘Denk je er wel eens aan om eruit te trekken, Jasmin? Komt dat wel eens in je op? Een eigen plekje?’

    Denk aan niets anders, zei ze. Maar ja, ze had geen inkomen.

    ‘Dat was misschien wel het eerste dat je me ooit verteld hebt, dat je op droog zaad zat.’
    ‘Met jou kan ik gemakkelijk praten, Clive, zei ze.
    Hij nam haar hand; ze maakte geen bezwaar. Haar vingernagels waren verzilverd, dat had hij in de McDonald’s opgemerkt, enkele gekarteld en afgebroken. Geen twijfel dat ze nog een kind was, geen twijfel dat ze nog geen zestien was, veeleer twaalf. Haar hand was warm in zijn hand, vochtig, haar vingers tussen de zijne.

    ‘Er was vroeger een liedje,’ zei hij. Putting on the agony, zo ging het. Putting on the style. Voor jouw tijd, Jas. Het had ook anders kunnen heten, maar dat waren nu eenmaal de woorden. Thats what all the young folk are doin all the while. Heerlijke song.’
    ‘Misschien heb ik het wel eens gehoord, misschien, ik weet het niet.’
    ‘Hoe oud ben je echt, Jas?’
    ‘Zeventien.’
    ‘Nee, echt nu?’

    Ze zei vijftien. Zestien in oktober, zei ze.

    Toen ze voorbij de ‘Queen and Angel’ kwamen vroeg hij haar of ze wel eens dronk. Hij kon haar niet meenemen naar waar ze een vergunning hadden, legde hij uit en ze zei dat ze niet moeilijk deed over drinken, terwijl ze zich de smaak van bier herinnerde, die ze niet lekker had gevonden. Hij zei haar even te wachten en stak de straat over naar een slijterij met een drankvergunning en kwam terug met een plastic zak. Hij gaf haar een knipoog en ze lachte.

    ‘We mogen geen stoute jongens zijn,’ zei hij. ‘Een paar slokjes maar.’

    Ze kwamen bij een brug over de rivier. Ze staken de brug niet over maar liepen de trap af naar een jaagpad. Hij zei dat het een kortere weg was.

    Er was niemand in de buurt; ze leunden tegen een bakstenen muur, een onderdeel van de brug. Hij schroefde de dop van de fles die hij gekocht had en liet haar zien hoe een plastic schijf die hij uit een zak van zijn jasje haalde, openging en een drinkbeker werd. Versterkende wijn, zei hij, maar hij had ook wodka, minibottels noemde hij die kleine flesjes die hij had. De Russen drinken dat, zei hij, maar dat wist ze wel. Hij zei dat hij al eens in Moskou geweest was.

    Ze dronken van de beker toen hij de mengeling geproefd had die hij gemaakt had en zei dat het niet te sterk was. Hij had nog nooit een meisje dronken gemaakt, zei hij. Hij had de opvouwbeker toevallig gevonden op de bank waar ze samen in de zon hadden gezeten. Op een dag had hij die daar opgemerkt, hij dacht eerst dat het een poederdoos was. Hij had die altijd bij zich voor het geval dat hij iemand ontmoette die iets wou drinken.

    ‘Alles okay, Jas?’

    ‘Ja, nijg.’

    ‘Lekker, Jas?’

    Ze gaven de beker aan elkaar door, heen en weer. Ze dronk waar zijn lippen waren geweest; dat wou ze ook doen. Hij zag het haar doen en hij glimlachte haar toe.

    Heerlijk in het zonnetje, zei hij toen ze verder wandelden en hij nam weer haar hand. Ze dacht dat hij haar zou kussen, maar hij deed het niet. Ze wou dat hij het deed. Ze wou gaan zitten op een grasperkje en kijken naar de roeiers die voorbijkwamen, zijn arm om haar schouders, zijn andere hand in haar hand. Er was nog wat over in de flesjes toen hij ze samen met de plastic zak in de vuilnisbak wierp.

    ‘Zullen we wat zitten?’ zei ze en dat deden ze, haar hoofd tegen zijn borst aangedrukt. ‘Ik zie je graag, Clive,’ fluisterde ze, ze kon het niet laten.

    ‘Wij horen samen,’ fluisterde hij terug. ‘Vanzelf dat we samen horen, Jas.’

    Ze verbrak de stilte niet toen ze verder wandelden, ze wist dat die bijzonder was, beter dan al de woorden die er hadden kunnen zijn. Woorden waren niet nodig, er waren geen woorden die iets konden toevoegen aan wat er was.

    ‘Ik zie ons al in Moskou, Jas. Ik zie ons al in de straten wandelen.’

    Ze voelde zich anders, alsof haar onaantrekkelijkheid er niet was. Haar gezicht voelde anders aan, haar lichaam ook. In de cafetaria zou ze iemand anders zijn, terwijl ze de borden afruimde, niet gestoord door de sigarettenrook van de truckers, niet gestoord door hun opmerkingen tegen haar. Niets van al wat ze kende zou nog eender zijn, haar moeder niet en Lukie Giggs haar laten aanraken waar hij wou ook niet. Ze vroeg zich af of ze dronken was.

    ‘Niks dronken, Jas.’ Hij kneep in haar hand, hij zei dat ze fantastisch was. Ze waren allebei alleen maar een beetje aangeschoten, zei hij. Vrolijk, zei hij. Krek toen hij haar stem hoorde wist hij dat ze fantastisch was. Krek toen hij haar zag aan het bushokje. In de kamer waar ze heengingen had hij de dingen die hij verzamelde: kleine plastic schildpadjes en renwagens en boeken over de plekken waar hij heen wou en foto’s van kastelen aan de muur. Ze zag het voor zich terwijl hij het vertelde en ze zag een vaas met zomerbloemen, de gordijnen die het zonlicht buiten hielden. Hij draaide een disk voor haar, de Spice Girls want die waren in het verleden en hij hield van die dingen.

    Van het jaagpad draaiden ze een steegje in, met een hele rij garagepoorten langsheen en aan de andere kant de muren van achtertuintjes. Ze kwamen uit op een achterstraat en staken die over naar een huizenrij in een halve maan. Voor ze daar aankwamen liet hij haar hand los en trok de achterkant van zijn jasje weer naar beneden dat wat naar omhoog gekropen was. Hij maakte alle drie de knopen vast.

    ‘Wil je vijf minuutjes wachten, Jas?’

    Het was precies alsof ze dat al wist, alsof ze al wist waarom ze moest wachten en waarom het vijf minuten moest zijn, alsof hij haar iets zei dat ze even vergeten had. Ze wist dat het niet zo was. Het gaf niet.

    ‘Goed voor jou, Jas?’

    ‘Tuurlijk.’

    Ze keek hoe hij wegwandelde en bij een blauw geschilderde poort aankwam. Ze keek naar hem zoals ze dat had gedaan toen hij de straat overstak naar de slijterij. Ze wachtte, zoals ze toen ook had gewacht, ze zag de kleine schildpadjes en de renwagens, ze hoorde de Spice Girls. Aan de overkant hield een bestelwagen halt. Er stapte niemand uit en een minuut of zo later reed hij weer weg. Er liep een hond voorbij. In een van de voortuintjes startte een vrouw een grasmaaier.

    Ze wachtte langer dan hij had gezegd, het leek een eeuwigheid, maar toen hij terugkwam was hij gehaast, alsof hij dat weer goed wou maken. Hij liep bijna, zijn flanellen broek flapperde. Hij was buiten adem toen hij bij haar aankwam. Hij schudde het hoofd en zei dat ze maar beter weer weg konden gaan.

    ‘Weer weg?’

    ‘Best weer weg, Jas.’

    Hij nam haar bij de arm, maar hij was gespannen en hij deed het niet zoals tevoren. Hij probeerde niet haar hand te nemen. Hij trok aan haar anorak toen ze het moeilijk kreeg om hem bij te houden. Ergens achter hen sloeg een deur van een auto dicht.

    ‘Ochod,’ zei hij.

    Een rode wagen vertraagde naast hen toen ze weer het steegje insloegen met de garagepoorten. Toen de wagen halthield, stapte er een vrouw uit met haar bril aan een touwtje om haar nek. Ze droeg een bruine rok en een cardigan in een aangepaste kleur over een bleekzijden bloes. Haar donker haar krulde rond haar hoofd, haar lippenstift glinsterde, alsof ze geen tijd had gehad om die te poederen of het vergeten had. Haar bril slingerde heen en weer op haar bloes en hing dan stil. Haar stem klonk boos toen ze sprak maar ze sprak stil, alsof haar tanden opeengeklemd waren.

    ‘Niet te geloven,’ zei ze.

    Ze sprak alsof Jasmin er niet was. Ze keek haar niet aan, wierp niet eens een blik in haar richting.

    ‘In godsnaam!’ schreeuwde ze bijna, en sloeg de deur van de wagen toe, alsof ze wel iets moest doen, alsof alleen lawaai kon uitdrukken wat ze voelde. ‘In godsnaam, na al wat we al meegemaakt hebben!’

    Haar gezicht beefde van woede, een hand een vuist die op het dak van de wagen sloeg en dan weer openging en aan haar zijde neerviel. Er was even een stilte, dan.

    ‘Wie is dat?’ De vrouw sprak toen de stilte was blijven hangen en ze uiteindelijk toch de aanwezigheid van Jasmin besefte. Haar vraag kwam er moedeloos, op een kleurloze, matte toon. ‘Je bent voorwaardelijk vrij,’ zei ze. ‘Ben je op een of andere manier vergeten dat je voorwaardelijk vrij bent?’

    De man die ze zo uitschold had geen poging gedaan om iets te zeggen, had niet geprotesteerd, maar nu werden een paar woorden gemompeld.

    ‘Ze was op zoek naar het jaagpad. Ze vroeg me waar het was. Ik weet niet wie dit is.’

    Dat lange, scherpe gezicht zou die namiddag, om het even welke namiddag, nooit anders geweest zijn dan zoals het nu geworden was in de korte tijd die verlopen was: alle uitdrukking was eruit verdwenen, doods, een straaltje tranen verscheen.

    En Jasmins kompaan van al die gesprekken en die ze was beginnen liefhebben, die droop af en de vrouw zei niets tot hij bij de blauwgeverfde sierpoort kwam en weer om de hoek van het huis verdween.

    ‘Was er iets?’ vroeg ze dan. Ze staarde Jasmin aan. Traag bekeek ze haar van onder tot boven. Jasmin begreep niet wat ze met die vraag bedoelde.

    ‘Heeft hij je iets gedaan?’ vroeg de vrouw en Jasmin begreep het en ook weer niet. Veel belangrijker was dat hij had gehuild, dat zijn opgewektheid hem afgenomen was en zijn glimlach. Hij had om haar gehuild. Hij had gehuild om hen beiden. Dat verstond ze allemaal al te goed.

    ‘Wie ben jij?’ vroeg de vrouw. Haar dichtgeklemde stem had de energie van haar woede verloren en was nu verschrokken, en vrees hing vast aan de moeheid in haar gezicht.

    ‘Clive is mijn vriend,’ zei Jasmin. ‘Er was niets aan de hand. We hebben niets verkeerds gedaan.’

    ‘Zo heet hij niet.’

    ‘Clive, zei hij.’

    ‘Hij zegt om het even wat. Heeft hij je doen drinken?’

    Jasmin schudde het hoofd. Waarom zou ze het ook zeggen? Waarom hem in moeilijkheden brengen?

    ‘Je stinkt naar de drank,’ zei de vrouw. ‘Hij geeft ze elke keer te drinken.’

    ‘Hij heeft niet gedaan.’

    ‘Zijn moeder was mijn zuster. Hij woont bij ons in.’

    Als ze het hem had gevraagd, zei Jasmin, dan had hij het wel uitgelegd, van zijn naam. Maar de vrouw staarde haar enkel maar aan toen Jasmin begon te vertellen dat zij zich ook een andere naam had gegeven, dat mensen dat soms wouden doen.

    ‘Mijn zus is gestorven,’ zei de vrouw. ‘Sindsdien woont hij bij ons. Hij dacht dat er niemand thuis zou zijn deze namiddag maar dat was niet zo omdat ik van gedacht veranderd ben over uitgaan. Je maakt je zorgen en je verandert van gedacht. Dat gebeurt vaak genoeg. Wel, vanzelf, dat is toch zo? Hij is al eens veroordeeld.’

    ‘Hij wou me alleen maar tonen, eigenlijk, waar hij woont.’

    ‘Hoe heet je?’

    ‘Jasmin.’

    ‘Als dit uitkomt, nemen ze hem weer mee.’

    Jasmin schudde het hoofd. Het was een vergissing, zei ze. De vrouw zei van niet.

    ‘Wij zorgen voor hem, we liegen voor hem, mijn man en ik. We hebben zo ons best gedaan sinds mijn zuster gestorven is. Een familiekwestie, dan doe je wat je kan.’

    ‘Maar er is niets gebeurd.’

    ‘Mijn zus wist dat hij ooit eens de kans zou grijpen. Ze wist dat er een dag zou komen die te vreselijk was voor haar om te dragen. Hij was haar kind, al bij al, het werd te veel. Ze heeft een briefje achtergelaten.’

    ‘Eerlijk waar, ik zweer het je.’

    ‘Ik weet het, ik weet het wel.’

    De vrouw stapte in haar wagen en draaide het raampje naar beneden alsof ze nog iets wou zeggen maar ze zei niets. Ze draaide om in het stille steegje en reed weer naar haar huis.

    Holby was varkenslapjes aan het braden en prikte er af en toe in met een vork. Hij vond het leuk om ze goed zwart te laten worden, de rook te zien op-walmen en nog het gas niet lager te draaien. Het trok tot in haar haar, beweerde Jasmins moeder. Dat soort rook was vettig, insisteerde ze, maar Holby zei dat dat niet kon. Hij hoorde in de keuken de deur toen Jasmin binnenkwam en hij riep haar toe, hij wist meteen dat het niet haar moeder was die was binnengekomen.

    ‘Hoe is ‘t ermee, meid?’

    Gewoon, zei Jasmin en toen was ook haar moeder daar, terug van haar bezoek aan haar vriendje in het wedkantoor. Zelfs met al de rook bracht ze een vlaag mee naar binnen van het parfum dat ze overdadig gebruikte als ze haar mannen ontmoette.

    ‘Wat ben je aan het bakken, Holby?’ schreeuwde ze boven het geknister van het vlees uit en Jasmin wist dat er weer ruzie zou zijn.

    In haar kamer, zelfs met de deur dicht, kon ze horen hoe het begon, haar moeders luidruchtige klachten, Holby’s afgemeten gedreun als hij antwoordde. Ze luisterde niet. Waarschijnlijk had hij het door van de man in het wedkantoor, zoals haar vader het ooit had doorgehad van hem. Waarschijnlijk was dat het: de varkenslapjes bakken, de rook, het vet, allemaal een manier om zijn mannetje te staan. En Holby, vandaag of een andere keer, zou ervandoor gaan en zeggen dat geen mens zoiets kon uithouden en dat was precies wat Jasmin zich herinnerde dat haar vader had gezegd.

    Ze trok de gordijnen dicht en ging op haar bed liggen. Ze hield van de halfschaduw die ze had teweeggebracht; zelfs op betere dagen dan deze hield ze daarvan. Ze was moe van de lange wandeling naar het huis van de man die ze was beginnen graag te zien en daarna de eenzame weg terug naar waar ze zelf woonde. Ze deed haar ogen dicht.

    ‘Wil je hier mee heen?’ vroeg hij haar weer. Hij bracht de koffie naar waar ze wachtte. Ze voelde hoe zijn vingers haar aanraakten toen hij haar het halssnoer omdeed. ‘Zit je graag in de zon, Jasmin?’ zei hij.

    In de kamer die ze zich alleen nog maar kon inbeelden waren er boeken op de rekken, de vaas met de bloemen, de foto’s van de kastelen. In de gerechtszaal leidde hij een zaak in, zijn documenten in de hand, gebaren makend met de andere. Ze hoorden samen, zei hij op het jaagpad, de roeiers gleden voorbij.

    Beneden werd er iets gegooid en dan was er Holby’s gemompel, het gerinkel van gebroken porselein dat bijeengeveegd werd, haar moeders stem die maar doorging, haar chagrijn ten einde zoals dat van die vrouw. Hij was beschaamd door die vrouw die het verkeerd voorhad en hij was iemand die daaronder leed. Hij besefte niet dat de vrouw er niet toe deed, dat al haar praatjes en haar woede er niet toe deden. Hij was niet iemand die dat zou beseffen. Hij was niet van het beseffende soort.

    De stem van haar moeder was anders, nu, aaiend, liegend. Ze stuurde Holby om bier, iets dat ze steeds deed als het zo ver gekomen was; Jasmin hoorde hem naar buiten gaan. Haar moeder riep aan de trap, noemde haar Angie, zei dat ze naar beneden moest komen. Ze antwoordde niet. Ze zei niet dat Angie haar naam niet was. Ze zei helemaal niets.

    Als ze erheen ging, zou hij niet op de bank zitten in de zon. Hij zou niet staan wachten bij het bushokje. Of aan de automaten aan het spelen zijn. Of in de McDonald’s. Maar als Jasmin haar ogen weer sloot was zijn glimlach daar en ging niet meer weg. Met haar lippen beroerde ze het halssnoer dat hij haar had gegeven. Ze beloofde dat ze het altijd bij zich zou houden.

     


    Categorie:literatuur
    15-07-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
    Een kleine cultuurgeschiedenis van de (grote) neus.
    Wat kan een kunsthistoricus (sic) zoals Caro Verbeek, die zelf ook gezegend is met een flinke neus, veel anders dan een boek schrijven over opvallende en grote neuzen in de geschiedenis, de kunst en de cultuur? Dat leverde dit bijzonder fraai uitgegeven en rijkelijk en kleurrijk geïllustreerd werk op.
    De auteur ging op zoek naar figuren uit onze beschaving die opvielen door de vorm en/of de afmetingen van hun voorgevel, en naar de al dan niet wetenschappelijke indelingen die van het menselijk reukorgaan gemaakt zijn. Ze stelt daarbij vast dat de neus niet het minst een betekenisvolle rol toebedeeld heeft gekregen. Uit de vorm en vooral de afmetingen van de neus leidde men resoluut positieve of juist negatieve karakteriële eigenschappen af, alsof die innerlijke eigenschappen noodzakelijkerwijs aanleiding gaven tot een dergelijke specifieke fysieke vormgeving bij een persoon. Het is natuurlijk ook mogelijk dat men is voortgegaan op het geprononceerde profiel van prominenten om dan dezelfde eigenschappen toe te schrijven aan personen met een gelijksoortig faciaal sieraad. Wel valt daarbij op dat lange tijd een flinke neus zowat vereist was bij mannen, terwijl dat bij vrouwen veeleer als een ontsiering beschouwd werd. De hele kwestie van het uiterlijk als een weerspiegeling van het innerlijk heeft al bij al weinig grond onder de voeten, alle volkswijsheid en pseudowetenschap ten spijt. Zo wordt het courante idee dat de afmetingen van de neus van een man recht evenredig zijn met de afmetingen van dat andere prominente orgaan niet bevestigd door de feiten, in zoverre daarover concreet veldonderzoek gebeurd is, natuurlijk. Dat geldt evenzeer voor het veronderstelde omgekeerd evenredige verband tussen de grootte van de vrouwelijke neus en haar… vruchtbaarheid.
    Het meest boeiende aspect van dit werk is ongetwijfeld de opvallende rijkdom aan zonder meer prachtige artistieke en historische illustraties, bijna alle in fraaie kleuren, die de auteur volop de gelegenheid bieden om aan de hand van prachtige afbeeldingen uit de beeldende kunsten typische of ‘karakteristieke’ neuzen te laten zien en daarbij zowel boeiende kunsthistorische bedenkingen te maken als er leuke anekdotische weetjes aan vast te knopen, niet zelden met autobiografische elementen. Dat maakt van deze publicatie een waar genoegen voor de lezer, en een feest voor het oog. Hier toont de auteur zich van haar beste kant, en ik bedoel dan haar meesterlijke professionele kwaliteiten, en niet een van haar overigens elegante kanten die ze ons laat zien op haar sprekende portretten (211 en de binnen-vouw van de achterflap).
    Caro Verbeek is naar verluidt bovendien geurwetenschapper: ze promoveerde op ‘kunsthistorische geuren’. Haar belangstelling gaat dus niet alleen naar de uiterlijke vorm van de neus, maar nadrukkelijk ook naar de functie, het ruiken, de sensatie van het waarnemen van geuren, of juist de afwezigheid ervan, de anosmie, een verschijnsel dat recentelijk onder de aandacht gekomen is als een tijdelijk nevenverschijnsel van de corona-infectie. Toepasselijke olfactorische bijzonderheden en wetenswaardigheden duiken dan ook op bijna elke bladzijde op. Er ontgaat haar ook vrijwel geen enkele woordspeling, synoniem of grapje over de neus.
    Zoals het een kunsthistorisch boek betaamt, is dit boek uitzonderlijk fraai vormgegeven: gebonden in volle band, inclusief kapitaalbandjes, voortreffelijk van typografie, met leuke rode kleuraccenten voor de tussenkopjes, de onderschriften en de paginanummers. Zoals we al opmerkten zijn de illustraties overvloedig en van hoge kwaliteit. Er zijn (bijna!) geen typo’s, en evenmin (bijna!) geen versprekingen of taalfouten. Ik vermeld slechts ‘grit’ waar waarschijnlijk grid bedoeld is (blz. 40), een enkele dt-fout (82). Lyell was natuurlijk geen botanicus maar een geoloog (99) en Asa Gray was geen ‘botaniste’, maar ondanks de voor ons vrouwelijk klinkende voornaam een man, zoals blijkt uit zijn portret, waarbij niet de neus maar de fraaie sinterklaasbaard de weggever is. Dat de minuscule steentjes van antieke mozaïeken vermicelli (wormpjes) zouden genoemd worden (106), daarvan vond ik nergens bevestiging; het gaat om tesserae, die samen ‘als wormen’ in golvende lijnen rond de contouren van de figuren het opus vermiculatum (wormvormig werk) vormen (vandaar misschien de culinaire lapsus). De naam van Geppetto (niet Gepetto!), de ‘vader’ van Pinokkio (die hier wegens zijn bij het liegen groeiende neus niet mocht ontbreken) in het verhaal, heeft wellicht niet te maken met ceppo, boomstronk, zoals vermeld (122): het is een familiair diminutief voor Guiseppe, zoiets als Seppe(ke). Maar dat zijn slechts scrupules, die niets afdoen aan de onmiskenbare overvloedige kwaliteiten van deze kleine maar fijne cultuurgeschiedenis van de (grote) neus.
    PS Dit boek werd me door de uitgeverij ongevraagd toegestuurd, samen met een andere publicatie waarvan wel om een recensie-exemplaar verzocht was. Een mens gaat zich dan afvragen waarom je de uitverkorene bent? Tenzij iemand bij Atlas Contact mij van ziens kent, natuurlijk.

    Categorie:literatuur
    12-07-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Pascals gok
    Le pari de Pascal (Pascals gok)
    Een klassiek argument voor het bestaan van God werd door Blaise Pascal (1623-1662) geformuleerd in zijn 'Pensées' (fragment 397). Eerst geven we de Franse tekst van het eerste argument, dan onze eigen werkvertaling daarvan. Vervolgens geven we het tweede argument weer (enkel in het Nederlands). Ten slotte bekijken we de argumenten kritisch.
    'Nous connaissons donc l'existence et la nature du fini parce que nous sommes finis et étendus comme lui.
    Nous connaissons l'existence de l'infini, et ignorons sa nature, parce qu'il a étendue comme nous, mais non pas des bornes comme nous.
    Mais nous ne connaissons ni l'existence ni la nature de Dieu, parce qu'il n'a ni étendue, ni bornes.
    S'il y a un Dieu, il est infiniment incompréhensible, puisque n'ayant ni parties ni bornes il n'a nul rapport à nous. Nous sommes donc incapables de connaître ni ce qu'il est, ni s'il est. Cela étant, qui osera entreprendre de résoudre cette question ? Ce n'est pas nous qui n'avons aucun rapport à lui.
    Examinons donc ce point et disons : Dieu est ou il n'est pas. Mais de quel côté pencherons‑nous ? La raison n'y peut rien déterminer. Il y a un chaos infini qui nous sépare. Il se joue un jeu à l'extrémité de cette distance infinie, où il arrivera croix ou pile. Que gagerez‑vous ? Par raison vous ne pouvez faire ni l'un ni l'autre. Par raison vous ne pouvez défendre nul des deux.
    Ne blâmez donc pas de fausseté ceux qui ont pris un choix, car vous n'en savez rien. Non, mais je les blâmerai d’avoir fait, non ce choix, mais un choix, car encore que celui qui prend croix et l'autre soient en pareille faute, ils sont tous deux en faute. Le juste est de ne point parier.
    Oui, mais il faut parier. Cela n'est pas volontaire, vous êtes embarqué. Lequel prendrez‑vous donc ? Voyons. Puisqu'il faut choisir, voyons ce qui vous intéresse le moins. Vous avez deux choses à perdre : le vrai et le bien, et deux choses à engager, votre raison et votre volonté, votre connaissance et votre béatitude ; et votre nature a deux choses à fuir, l'erreur et la misère. Votre raison n'est pas plus blessée, puisqu'il faut nécessairement choisir, en choisissant l'un que l'autre. Voilà un point vidé. Mais votre béatitude ? Pesons le gain et la perte en prenant croix que Dieu est. Estimons ces deux cas : si vous gagnez, vous gagnez tout, si vous perdez, vous ne perdez rien. Gagez donc qu'il est sans hésiter.'
    'Wij kennen dus het bestaan en de aard van het eindige omdat wij eindig en uitgebreid zijn zoals het eindige.
    We kennen het bestaan van het oneindige, en kennen de aard ervan niet, omdat het oneindige uitgebreidheid heeft zoals wij, maar geen grenzen zoals wij.
    Maar we kennen noch het bestaan noch de aard van God, omdat die noch uitgebreidheid, noch grenzen heeft.
    Als er een God is, is die oneindig onbegrijpelijk, aangezien, daar hij noch delen noch grenzen heeft, hij geen enkel verband heeft met ons. We zijn dus niet bij machte, noch om te weten wat hij is, noch dat hij is. Als de zaken er zo voor staan, wie zal het dan aandurven om te proberen deze kwestie te beslechten? Dat zullen wij niet zijn, die geen enkel verband hebben met hem.
    Laten we dus dat punt onderzoeken en zeggen: God is of hij is niet. Maar naar welke kant zullen we geneigd zijn? De rede kan er niets over uitmaken. Er is een oneindige chaos die ons scheidt. Er speelt zich een spel af aan de uiterste grens van deze oneindige afstand, waar het zal neerkomen op kruis of munt. Wat zal je gokken? Aan de hand van de rede kan je noch het ene noch het andere maken. Aan de hand van de rede kan je geen van beide verdedigen.
    Verwijt degenen die een keuze gemaakt hebben dus niet dat ze fout zijn, want je weet er niets van. – Nee, maar ik zal hun verwijten, niet dat ze die keuze gemaakt hebben, maar dat ze een keuze gemaakt hebben, want ook al is degene die kruis neemt en de andere evenzeer fout, ze zijn allebei in fout. Juist is niet te gokken.
    Ja, maar men moet gokken. Dat is niet vrijwillig, je bent betrokken partij. Welke optie neem je dan? Laten we even kijken. Aangezien men moet kiezen, laten we dan bekijken wat ons het minst aanbelangt. Je hebt twee zaken te verliezen: het ware en het goede, en twee zaken die je kan gebruiken, je rede en je wil, je kennis en je zaligheid; en je aard heeft twee zaken te ontvluchten, de vergissing en de ellende. Aangezien je noodzakelijkerwijs moet kiezen, is je rede niet meer gekwetst bij het kiezen voor het ene dan voor het andere. Dat is al een punt dat geregeld is. Maar wat met je zaligheid? Laten we winst en verlies afwegen wanneer we kruis nemen dat God is. Laten we deze twee gevallen nemen: als je wint, win je alles, als je verliest, verlies je niets. Gok dus zonder aarzelen dat hij is.'
    Laten we eerst even de bekende benaming van het argument bekijken. Pascal gebruikt het woord pari niet. Hij heeft het over kruis of munt, kop of letter (croix ou pile), en over het maken van een keuze (choix, choisir). Hij gebruikt wel het werkwoord parier. Het gaat over het afwegen van winst en verlies. Ten slotte is er het werkwoord gager.
    Gewoonlijk vertaalt men dit als 'De weddenschap van Pascal', maar dat lijkt onnauwkeurig, zelfs onjuist. Er wordt immers geen weddenschap aangegaan, waarbij men iets, bijvoorbeeld een geldsom, inzet op de uitkomst van iets waarover (nog) geen zekerheid bestaat, bijvoorbeeld de uitslag van een sportwedstrijd. Dat is niet het geval. Het gaat veeleer over een keuze die moet worden gemaakt tussen twee tegenstrijdige alternatieven, tussen twee mogelijkheden, zoals bij kruis of munt. Als men niet kan uitmaken wat de juiste keuze is, laat men het uiteindelijk aan het toeval over: kruis of munt. Dat is echter evenmin wat Pascal hier bedoelt. Hij stelt veeleer dat de vraag of God al dan niet bestaat niet kan worden opgelost door de rede. Men moet dus wel gokken op een van beide alternatieven.
    Zijn advies is dan duidelijk: kies ervoor dat hij bestaat, zonder aarzelen. De reden daarvoor is eenvoudig: als je gokt dat hij bestaat, en het blijkt ook zo te zijn, dan win je de gok die je gewaagd hebt, je blijkt de juiste keuze gemaakt te hebben. Als je verliest, dat wil zeggen dat je verkeerd gegokt hebt, en dat God niet bestaat, dan verlies je in feite niets. Je hebt in je leven gehandeld alsof God bestaat, terwijl hij niet bestaat, maar die vergissing heeft geen kwalijke gevolgen, je hebt immers goed gehandeld. Er valt anderzijds niets te winnen als God niet bestaat. Maar als hij wel bestaat en je weigert dat te aanvaarden, en je leeft alsof hij niet bestaat, dan zet je alles op het spel, vooral je eeuwige leven.
    Onsterfelijkheid, het leven na de dood is een belangrijke zaak voor de mens. Als er zoiets bestaat, dan heeft dat consequenties voor onze manier van leven. Dat leven hier op aarde is kort en biedt ons slechts oppervlakkig genot. We weten, dat beweert althans Pascal, dat er ons een eeuwigheid te wachten staat waarin we ofwel in het niets verdwijnen, ofwel in de eeuwige verdoemenis als we niet goed, dat wil zeggen zonder God geleefd hebben, ofwel de eeuwige zaligheid, als we stellen dat God bestaat en we leven volgens de voorschriften van zijn Kerk.
    En dan is het evident: als je voor God kiest en je hebt juist gegokt, dan wacht je de eeuwige zaligheid. Als je verkeerd gegokt hebt en er is geen God, dan heb je hooguit een leven geleid dat op een illusie gebaseerd was, maar een behoorlijk leven. Maar wat als je gokt dat God niet bestaat? Als je juist gegokt hebt en er dus geen God is, dan heb je een kort leven gehad en daarna niets meer. Maar wat als je verkeerd gegokt hebt en er wel een God is? Dan sta je mooi te kijken: eeuwige verdoemenis is je lot, en je mist de eeuwige zaligheid. Volgens Pascal kan niemand anders besluiten dan voor God te kiezen: je hebt niets te verliezen en alles te winnen; in het andere geval heb je niets te winnen en alles te verliezen. Je zou wel gek zijn.
    Pascal gaat in deze passage van de Pensées echter verder in zijn redenering, die we hier niet citeren, maar parafraseren. Als je niet in God gelooft, kan je het ene leven dat je hier hebt, doormaken zonder rekening hoeven te houden met allerlei restrictieve religieuze verplichtingen. Dat lijkt een aantrekkelijke, hedonistische optie. Maar dat is slechts één leven dat je kan winnen, en daartegenover staan ontelbare levens, namelijk de eeuwige zaligheid, die je staat te verliezen als er toch een God blijkt te zijn. De kansen dat er een God is en dat er geen God is, zijn dus niet even groot. Zelfs als de kans dat hij niet bestaat n + 1 is, dat wil zeggen elk denkbaar getal plus één, is de kans dat hij wel bestaat, uitgedrukt in gelukkige levens, oneindig gedeeld door n + 1, en dat is nog altijd oneindig, terwijl als hij niet bestaat, je nog altijd slechts één leven hebt. Kortom: in het ene geval kan je één leven winnen, maar alles verliezen, als je verkeerd gegokt hebt; in het andere geval kan je de onsterfelijkheid en de eeuwige zaligheid winnen, en enkel dat ene leven enigszins verliezen.
    Je moet niet slimmer zijn dan Pascal om in te zien dat er van alles niet klopt aan zijn argumentatie. Vooreerst is een geloof dat steunt op koele berekening, op een keuze voor de veiligste optie, geen geloof, maar een koehandel. Zo'n geloof is ook niet simpel: het is niet omdat je inziet dat geloven de beste oplossing is dat je ook in staat bent om te geloven, met alles erop en eraan. Pascal antwoordt: als je lang genoeg doet alsof, dan ga je het op den duur echt geloven. Hij heeft waarschijnlijk gelijk, maar het is een extreem cynische manier van denken en dan nog wel over God en geloof.
    Pascal is ook oneerlijk in zijn voorstelling van zaken. Waarom zou het zo zijn dat we niet kunnen weten of God bestaat of niet? Als we geen goede redenen hebben om aan te nemen dat God bestaat, dan mogen we aannemen dat hij niet bestaat: afwezigheid van bewijs is bewijs van afwezigheid, tot bewijs van het tegendeel. En nog: waarom zou iemand die niet in God gelooft noodzakelijk een moreel verwerpelijk leven leiden, en een gelovige altijd een voorbeeldig? Ook de onvolmaakte gelovige riskeert de hel, terwijl het leven van de ongelovige even deugdzaam kan zijn als dat van de gelovige, dus ook hij kan naar de hemel, zelfs als hij er niet in gelooft? En nog: waarom moeten we aannemen dat er een eeuwige verdoemenis zou zijn? Wat voor God is dat, die mensen voor eeuwig doet branden voor een of andere 'misdaad', zoals het overtreden van erg menselijke regels zoals het eten van vlees op vrijdag? Wat voor God is het, die mensen die uit onwetendheid niet in hem geloven eeuwig laat roosteren? Pascal zelf heeft daar moeite mee: hoe is het mogelijk dat een onmondig kind veroordeeld wordt tot de eeuwige straf van de hel, enkel en alleen omdat Adam zesduizend jaar tevoren (zo telde men toen) een zonde beging?
    De premissen van Pascal zijn uiterst betwistbaar. Hij gaat er zonder meer van uit dat er zoiets als een God kan bestaan, met al de attributen die de (katholieke!) godsdienst eraan verbindt, en met heel de katholieke theologie en al het bijgeloof. Het gaat niet zozeer om het bestaan van God, maar om de godsdienst, de Kerk. Zelfs als zou God bestaan, dan betekent dat niet ipso facto dat de mens onsterfelijk is (onder bepaalde voorwaarden). Dat legt een zware hypotheek op de gok: de tegenstelling tussen het ene hedonistische leven en de eeuwige zaligheid, de basis voor de keuze voor het godsbestaan, vervalt indien er geen individuele onsterfelijkheid is. Dan wordt het een keuze tussen een vrij leven en een leven onder het juk van de Kerk, en als men die keuze vrij kan maken, zonder enige dwang, dan is het antwoord duidelijk, zoals we elke dag zien.
    Ook de argumentering dat de rede onmachtig is om te beslissen over het bestaan van God, houdt weinig steek. Hij definieert God eerst als totaal verschillend van de mens, om te kunnen concluderen dat hij derhalve onkenbaar is middels de rede. Dat is alvast in tegenspraak met de katholieke theologie, die stelt dat God door het natuurlijk licht kenbaar is voor de mens vanuit de wereld. Het is tevens een grove miskenning van de rede. De mens kan wel degelijk een goede afweging maken van de argumenten voor en tegen het bestaan van God. Op basis van het cumulatieve inzicht van de mens, zoals weerspiegeld in de beschaving, kan men eveneens tot het besluit komen dat er geen enkele reden is om aan te nemen dat er een leven na de dood is, waarbij individuele personen beloond of bestraft worden voor hun goede en slechte daden tijdens hun leven. Men kan zelfs overtuigend aantonen dat dit een verzinsel is van mensen, en geen geopenbaarde waarheid. De rede is wat de mens onderscheidt van de dieren, het is onze hoogste kwaliteit, ons grootste vermogen, dat erkent ook Pascal, en hij is er een uitzonderlijk goed voorbeeld van. Dat diezelfde rede niet bij machte zou zijn de mens te leiden bij het nemen van een zo belangrijke beslissing als het bestaan van God en het leven na de dood, is een anomalie. Het is volgens de rede immers veel waarschijnlijker dat er geen God is en geen hiernamaals. Dat ontkennen is de mens tekortdoen. Stellen dat het geloof wel bij machte is om geldige uitspraken te doen over een bovennatuurlijke God en het hiernamaals, is een veronderstelling waarvoor er geen andere gronden zijn dan het geloof in een goddelijke openbaring, wat neerkomt op een petitio principii, een kringredenering.
    Pascal zat gevangen in het katholieke denkpatroon van zijn tijd en omgeving. Voor hem is er geen alternatief mogelijk. Geen boeddhisme, geen hindoeïsme, geen atheïsme. Hij beperkt de mogelijkheden tot juist die twee: katholicisme, met God en onsterfelijkheid, of de hel, kop of letter. Het is duidelijk dat er meer mogelijkheden moeten zijn. Zijn gok gaat niet op, wij zijn niet gehouden aan zijn uitdaging. We kunnen met God geen koopje sluiten, we kunnen niet gokken op de eeuwigheid. De mens is een rationeel wezen, dat is onze grootheid. Door dat te ontkennen, verlagen we ons tot nietige schepsels van een almachtige God, en machteloze onderdanen van machtsgeile kerkvorsten.

    Categorie:God of geen god?
    09-07-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
    Gedeelde angsten. Kleine sociologie van maatschappelijke onzekerheid. Rudi Laermans
    Angst is een emotie, en dat lijkt in eerste instantie een individuele aangelegenheid. De mens leeft tussen hoop en vrees in een complexe omgeving. Men kan dat benaderen vanuit de psychologie, en desgevallend behandelen met psychotherapie. Rudi Laermans doceert sociologie in Leuven, en hij bekijkt de angst veeleer als een maatschappelijk verschijnsel, zoals blijkt uit de titel. Niemand ontsnapt helemaal aan de onzekerheid, die dus een maatschappelijk verschijnsel is, zoals de angst niet enkel individueel is, maar ook een gemeenschappelijk menselijk verschijnsel. Bovendien is het maatschappelijk samenleven zelf medeoorzaak van onzekerheid en dus van angst.
    In zijn beschrijving van dit indringende aspect van ons mens-zijn voert de auteur ons langs verscheidene vormen die deze angst kan aannemen, niet zozeer als pathologische afwijkingen, maar als kenmerken van ons gewone bestaan. Vanzelfsprekend put hij daarvoor uit het dagelijkse leven van de individuele mens van vandaag, en onvermijdelijk leunt hij dan aan bij de psychologie, maar zijn insteek is veeleer wat elk van de aspecten van de angst voor gevolgen heeft in de maatschappij, en wat voor gevolgen de maatschappij heeft voor deze vormen van angst.
    Hij heeft het achtereenvolgens over smetvrees, waarbij de heersende covid-19 pandemie vanzelfsprekend ruim aan bod komt; faalangst, vooral ten gevolge van het uiterst competitieve neoliberalisme; controleangst, in de zin van angst om de controle te verliezen, zoals tegenover de onmiskenbare dreiging die uitgaat van de klimaatveranderingen; vrijheidsangst, die hij vooral situeert in de meer onzekere relatievormen van onze tijd; statusangst, wegens de economische en sociale onzekerheid; en angstcultuur en angstpolitiek, waarin onder meer de rol van de media in het verspreiden en uitvergroten van de angst ter sprake komt, bijvoorbeeld bij terreurdreiging, evenals het inspelen van populistische politieke partijen op reële maar vooral op vermeende of aangeprate angsten. In een laatste hoofdstuk reikt de auteur dan enkele remedies aan tegen onze angsten, en daarbij treedt naast het vertrouwen uiteraard de hoop naar voren, het emotionele tegendeel van de vrees, dat door het hele essay heen wat op de achtergrond bleef bij het focussen op de angst zelf.
    Dit boek-essay vindt zijn oorsprong in een schrijfopdracht van de Nacht van de Sociologie 2021, een ambitieus evenement in Rotterdam, met lezingen, debatten en theater.
    Het essay is bij uitstek de gelegenheid voor een auteur om naast het loutere uiteenzetten van een idee tevens uit te pakken met de eigen eruditie, belezenheid en taalvaardigheid. Daaraan ontbreekt het hier allerminst. Er zijn honderd bibliografische noten, in minuscule lettergrootte opeen gepropt op zeven drukke bladzijden. De auteur vervlecht in zijn betoog geestige anekdoten, puntige woordspelingen, sprekende uit het leven gegrepen voorbeelden en leuke terzijdes. De taal is essayistisch, dat wil hier zeggen enigszins gekunsteld, zelfs ietwat gemaakt hoogdravend en geleerd. Dat blijkt vooral uit een wat ten minste on-Vlaamse voorkeur voor bastaardwoorden in plaats van hun normale en oerdegelijke Nederlandse equivalent (committeren, memoreren, seconderen (?), effectueren, adresseren, dependentie, changeren, modificatie, supportéren, protegeren, courage, bravoure, grossieren, satureren, besognes, amplificeren, abdiceren, fêteren, corrumperen, prevaleren, prefereren, protegeren, offreren, precariseren, flankeren, majoriteit, fiducie; soms naeen: modificeert, exploiteert, decimeert, liquideert); voor complexe en abstracte substantieven (contemporaniteit, precariteit, detraditionalisering, risicocompetentie, expertweten, culturalisering, genderemancipatie, ideaaltypische kartering, securitisering, dalingsmaatschappij, verliessocialisatie, mogelijkheidscontainers), en dito werkwoorden (tertiariseren, transnationaliseren), en leenwoorden uit vele talen (liquid fear, in a nutshell, facit, Gestimmtsein, de-skilling ). Ook althans voor mij onbekende uitdrukkingen duiken weleens op: in regie nemen (?), zich van iets loszingen, evenals neologismen en ongebruikelijke woorden (verontzekeren, ont-liberaliseren, desolidariseren, verstatelijken) en gewaagde metaforen (behapbare waaier, aangedikte ecologische voetafdruk, in het luchtledige fietsen, ajuinvormige samenleving, oude handen). Het verdubbelen van woorden is een andere hebbelijkheid: angstangst, geïndividualiseerd individu, onder-onder-onder-beslissingen).
    Het gevolg van dat nogal geaffecteerde taalgebruik is een allicht onbedoelde maar reële afstandelijkheid: de auteur zondert zich daardoor als waarnemer vanop eenzame elitaire hoogte af van de gewone burger en de maatschappij die hij waarneemt en beschrijft, en zo meteen ook van de lezer. De talrijke rake en betekenisvolle inzichten van de auteur verliezen aan kracht door een taalgebruik dat niet meteen blaakt van empathie met de angstige mens. Het blijft dan vaak bij badineren in hogere sferen voor een geleerd publiek, veeleer dan de betrokken en doorleefde aanklacht die men over dit onderwerp zou mogen verwachten.
    Het valt ook op dat, in tegenstelling tot andere sociologische analyses, alle ondersteunende data en alle cijfermateriaal ontbreken. Gelukkig misschien, althans voor de leesbaarheid, maar af en toe zou het toch interessant zijn om te weten over hoeveel mensen het gaat, bijvoorbeeld wanneer de auteur beweert dat de middenklasse gekrompen is.
    Dit boek-essay blijft zeker de moeite waard omwille van het actuele en prangende onderwerp, dat deskundig en met flair uitgespit en geduid wordt door een meer dan competente auteur. Door de bijzondere taal en stijl plaatst het zich wellicht in een even bijzonder marktsegment van lezers die zich niet gemakkelijk laten afschrikken door enige improviserende taalvirtuositeit (blz. 71).

    Categorie:samenleving
    05-07-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
    'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
    Deze uitspraak wordt toegeschreven aan Aristoteles, en later aan Ignatius van Loyola, de stichter van de Jezuïetenorde, en aan Franciscus Xaverius. Het is hoe dan ook een bekend gegeven in het katholicisme, dat vanouds groot belang hecht aan de vorming van kinderen en in vele landen een prominente rol speelt in de schoolse en buitenschoolse opleiding. Deze inzet van een godsdienst voor de algemene vorming van kinderen mag dan al zonder meer bewonderenswaardig lijken, het loont echter de moeite om daar iets dieper op in te gaan.
    Ik spreek nu uit eigen ervaring. Ik ben geboren in Vlaanderen in 1946, in een katholiek 'moederhuis' en daar meteen gedoopt. Mijn ouders waren godsdienstig en stonden erop dat wij onze religieuze plichten zouden vervullen. Van toen ik drie jaar oud was, ging ik naar de (gemengde) katholieke kleuterschool. De eerste twee jaren van het lager onderwijs ging ik naar de 'broederschool' van de Broeders van Liefde voor jongens alleen. Daar deed ik mijn eerste communie, en sindsdien mocht ik naar de mis en te communie. Daarna vijf jaar lager onderwijs in de pas opgerichte katholieke lagere school, verbonden aan het plaatselijke bisschoppelijke college. In het zesde jaar deden we onze plechtige communie en werden we 'gevormd'. Vervolgens drie jaar naar het middelbaar onderwijs aan dat college. Toen mijn toestand daar onhoudbaar werd, trok ik naar de katholieke normaalschool in een Vlaamse provinciehoofdstad, waar ik drie jaar op internaat was; het laatste jaar was ik 'op kot', weeral omdat mijn toestand op het internaat 'onhoudbaar' geworden was. Na de humaniora ging ik naar de katholieke universiteit in Leuven, waar ik drie jaar kotstudent was. Toen mijn vriendin zwanger was, heb ik mijn studies afgebroken zonder diploma. We zijn voor de Kerk getrouwd. Ik ben dan als administratief medewerker begonnen aan de Faculteit Godgeleerdheid van de Leuvense universiteit. Na dertig jaar ben ik overgestapt naar het centraal bestuur, waar ik tot aan mijn pensioen op 60-jarige leeftijd een directiefunctie heb uitgeoefend. Mijn kinderen zijn gedoopt, gevormd, ze zijn naar katholieke scholen geweest en naar de katholieke universiteit, en een van hen is leraar in een katholieke school.
    Gedurende enkele jaren van de lagere en de middelbare school ben ik lid geweest van een katholieke jeugdbeweging.
    Iedereen in de familie en zelfs in de kennissenkring had dezelfde voorgeschiedenis en was in dezelfde situatie, en daarbij werden er geen vragen gesteld. Als die er toch kwamen, bleven zinvolle antwoorden uit. We behoorden tot de katholieke zuil. Dat betekende niet alleen dat je naar de katholieke school ging, maar dat je hele leven in katholiek verband verliep. Je ging naar de mis, biechtte je zonden op, bad, vierde de grote kerkelijke feesten, onderhield de vasten, ging naar kerkelijke begrafenissen, bezocht paters en nonnen in hun klooster of ontving hen thuis; je ontleende boeken in de parochiale bibliotheek, was bij de katholieke turnvereniging enzovoort. Je aankopen deed je bij andere katholieken of bij een katholieke coöperatieve. Je was aangesloten bij een katholieke mutualiteit, die ook vakanties organiseerde. De dokter was katholiek en ook het ziekenhuis, en uiteindelijk ook de begrafenis en je plaats op de begraafplaats. Ook voor de ontspanning was enkel het katholieke aanbod aanvaardbaar: café, cinemazaal, theater, fanfare … En wat niet in katholieke vorm aanwezig was, daar bleef je weg. Geen enkel aspect van je leven ontsnapte aan het alom aanwezige en alomvattende katholieke kader.
    Vooral in de lagere school werd het er goed ingehamerd. Dagelijkse godsdienstles, frequente misvieringen, vaak dagelijks, op zondag tweemaal, de catechismus van buiten leren, plus allerlei gebeden, rituelen en gebruiken, liederen, bedevaarten, processies.
    Als ik erop terugkijk, dan overvalt me een grote droefenis, tezamen met een diepe verontwaardiging. Op geen enkel ogenblik van mijn leven, tot mijn zestigste, heb ik me vrij gevoeld. Als ik me schikte naar wat van mij verwacht werd, voelde ik me verdrukt; als ik dat niet deed, en dat gebeurde vanaf mijn prilste jeugd, voelde ik me schuldig. En vandaag, nu ik 76 ben, besef ik dat ik nog altijd gebukt ga onder mijn katholieke verleden. Het is me zo krachtig opgedrongen, dat zelfs zeventig jaar van opstandigheid en verzet niet opgewassen zijn om mij ervan te bevrijden. Intellectueel ben ik ermee klaar, ik doorzie het hele systeem en verwerp het. Maar ik blijf iemand die in dat midden opgegroeid is, en daarin zijn hele actieve leven heeft doorgebracht, zelfs als dat niet als actieve gelovige was. Ik weet niet hoe het is om zonder God, Kerk of godsdienst op te groeien.
    Vooral de seksualiteit was een heikel punt. Enerzijds bestond die niet: er werd niet over gepraat, nooit. Dat mocht niet en dat hoorde niet. Anderzijds was het verboden: als kind moest je kuis zijn, en zelfs geen onzedige gedachten hebben. Onkuisheid was een, of liever dé hoofdzonde. Het woord masturberen werd nooit vernoemd, en evenmin dat iemand dat deed, alleen of met mannelijke vriendjes, maar het was evident wat met onkuisheid bedoeld werd. Dat je iets met een meisje zou doen was ondenkbaar, genoeg om een groot schandaal te veroorzaken. Als je toch onkuis was geweest, moest je dat gaan biechten: hoe vaak, alleen of met anderen. Anders mocht je niet te communie gaan; en wie dus bleef zitten bij de communie, die had 'het' weer gedaan. Net zoals degenen die tijdens de mis zaten aan te schuiven om nog gauwgauw te biechten.
    Maar ook het idee van God zelf raak je niet meer kwijt. Noch dat van een onsterfelijke ziel, van hemel, hel en vagevuur, van zonde en vergeving, of van mirakels. Er gaat nog altijd iets uit van de kerkelijke structuur, van de machtsverhoudingen van gelovigen tegenover de kerkelijke gezagsdragers. Je kan dat allemaal betwisten, ontkennen, bestrijden, of zelfs belachelijk maken, maar je kan het niet uit je herinnering of uit je denken verbannen. Je blijft iemand die dat kent, die dat meegemaakt heeft, willens nillens, je blijft zitten met de sporen die dat nagelaten heeft, de herinnering aan gewetensconflicten en botsingen met opvoeders en bedienaars van de eredienst. Je zet je ertegen af, maar dat betekent dat ze er waren en er zijn, en dat ze een invloed hebben gehad en blijven hebben. Je kan je gewoon niet indenken hoe het zou zijn als dat alles er niet geweest was. Zelfs als je alles achter jou gelaten hebt, blijft het aanwezig. Je kent het, door en door, tot in de details, het behoorde ooit tot je dagelijkse leven, tot je bestaan. Het maakt deel uit van wie je bent, je kan het nooit meer kwijt. Je was ooit een van de nostri, en dat kan je tot driemaal toe ontkennen, maar dan kraait er toch een haan naar, al ben je de enige die dat hoort, en ween je inderdaad bittere tranen.
    Dat is de enorme kracht van systematische indoctrinatie vanaf zeer jonge leeftijd binnen een grootschalige sekte. Wie dat heeft meegemaakt, is voor het leven getekend. Fecisti nos ad te, domine, et inquietum est cor nostrum donec requiescat in te. (Augustinus, Confessiones 1,1) Ons hart is door die indoctrinatie inderdaad blijvend verontrust, omdat het op God gericht is, en daardoor alleen bij die God rust kan vinden.
    Dat is de uitdaging waarvoor je als afvallige staat: je moet zoals Clovis, maar dan andersom, verbranden wat je aanbeden hebt, en aanbidden wat je verbrand hebt. Je moet je Vader en je Moeder, je broeders en zusters, je familieleden, de belangrijke figuren uit je jeugd en in mijn geval ook uit mijn professionele leven, verlaten; niet om Christus te volgen, zoals in het Bijbelwoord, maar precies om ook Christus te verlaten, en God en al zijn heiligen en engelen, en alles wat daarbij hoort, en wat eens jouw hele leven gestalte gaf en bepaalde. En erger nog, je moet een verrader worden, niet alleen een afvallige, maar zelfs een overloper: je moet met de vijand heulen, en omgaan met degenen die vroeger met alle banbliksems vervloekt werden en die niet alleen de toegang tot de kerk, of een plaats in gewijde grond, maar vooral de eeuwige zaligheid ontzegd werd. Je moet een ongelovige worden, een atheïst, een vrijzinnige, een antiklerikaal. Je moet het systeem en de mensen aanvallen die je voortgebracht, opgevoed en gedragen hebben, die je kansen gegeven hebben, die je aan hun borst gekoesterd hebben, die je vertrouwd hebben en zelfs liefgehad. Aan al dat kazakkeren zal je geen vreugde beleven; je zal nooit zorgeloos blij kunnen zijn om wat je gewonnen hebt, omdat je altijd achtervolgd zal worden door wat je verloren hebt.
    Je hebt aan je geloof en aan je verleden verzaakt, je ben een renegaat. Je hebt huis en haard, ouders en outer verlaten, je bent weggegaan, en je kan nooit meer terugkeren naar huis, als na een ballingschap of een verre reis. Je hebt geen huis en geen thuis meer, je bent voor immer en altijd een vreemde in een vreemd land, altijd te gast, nooit chez soi. Waar je ook voet aan de grond zet, en hoezeer je ook integreert in je nieuwe omgeving, je blijft een vreemdeling, een intellectuele allochtoon.
    Er wacht je bij je nieuwe goddeloze vrienden evenmin een onthaal als van de verloren zoon. Er is al meteen het wantrouwen tegenover iemand van aan de andere kant: is het een spion? Is iemand met een dergelijk verleden ooit te vertrouwen? Wat komt die vreemde snoeshaan hier zoeken? En je blijft anders, omdat je een andere bent, een ander verleden hebt. En ook omdat je misschien zoals alle bekeerlingen nogal zelotisch bent en overdreven ijverig bezig met het afzweren van je verleden, en niet in staat om je nieuwverworven inzichten als vanzelfsprekend te beschouwen, als een 'rustige zekerheid', zoals die anderen, die nooit iets anders gekend hebben, en nog altijd in het huis wonen waarin ze geboren en getogen zijn, en trots de familietradities in ere kunnen houden.
    Iets van dat alles moet Denis Diderot gevoeld hebben toen hij, eveneens als afvallige, zijn Pensées philosophiques neerpende. In de Additions lezen we als laatste deze tekst:
    'Er was eens een man die in de steek gelaten was door zijn kinderen, zijn vrouw en zijn vrienden. Onbetrouwbare vennoten hadden hem in het ongeluk en de armoede gestort. Vervuld als hij was door haat en een grondig misprijzen voor de menselijke soort, liet hij de maatschappij achter zich en trok zich helemaal alleen terug in een grot. Daar, met zijn vuisten in de ogen gedrukt, en denkend aan een wraakneming die in verhouding zou zijn met zijn hevige gevoelens, sprak hij: De ontaarden! Wat zal ik doen om hen te straffen voor het onrecht dat ze me aangedaan hebben, hoe kan ik hen zo ongelukkig maken als ze verdienen te zijn? O, als het mogelijk zou zijn om iets te bedenken, hen een groot waanidee in het hoofd te prenten dat ze voor belangrijker zouden houden dan hun leven, en waarover ze het nooit eens zouden worden! Meteen stormt hij naar buiten uit de grot, al roepend: God! God! Om hem heen herhalen ontelbare echo's God! God! Die vreesaanjagende naam verspreidt zich van pool tot pool en wordt overal beluisterd met verbazing. De mensen buigen eerst diep neer, komen dan weer overeind, stellen zich vragen, discuteren, worden verbitterd, excommuniceren elkaar, haten elkaar, snijden elkaar de keel over en zo wordt de dodelijke wens van de misantroop bewaarheid. Dit is het verhaal geweest in het verleden, en zo zal ook het verhaal zijn in de toekomst, van een wezen dat altijd even belangrijk zal zijn als onbegrijpelijk.'

    Categorie:levensbeschouwing


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Aurelius Augustinus, Belijdenissen
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering
  • Gedichten-dag 2018
  • René Willemsen, Het onvoltooide leven van Thomas (recensie)
  • Thomas van Aquino, Over het zijnde en het wezen (recensie)
  • What's in a name?
  • Spinoza: Ethica
  • Patrick Lateur (vert.), Goden. 150 epigrammen uit de Anthologia Graeca
  • Ter inleiding bij de tentoonstelling van Lut in De schuur van A, 9 september 2017
  • Paul Claes, SIC, mijn citatenboek
  • Facebook
  • De heilsstaat is niet voor morgen.
  • Paul Claes: Catullus, Lesbia (recensie)
  • het boerkini-verbod en de filosoof
  • de gruwel en de verantwoordelijkheid
  • Exit buxus
  • Terugblik
  • Een poging tot samenvatting
  • Leonard Cohen
  • De wraak van Jan met de pet
  • Foucaults slinger: naschrift ter correctie
  • En toch beweegt ze! Foucaults slinger.
  • Tentoonstelling
  • De rode draad
  • Avondlied
  • Afscheid van kerstmis
  • Spinoza: De Brieven over God
  • Spinoza: de Brieven over God
  • Keren Mock, Hébreu, du sacré au maternel, 2016 (recensie)
  • Geen visum voor vluchtelingen?
  • Rudolf Agricola (recensie)
  • Jan Verplaetse, Bloedroes (recensie, niet voor zachtmoedigen)
  • De verlichting uit evenwicht? (recensie)
  • Godsdienst: macht of inspiratie?
  • 'En bewaar het geheim.' Intieme blikken van vrijmetselaars (recensie)
  • Lamettrie, Het Geluk (recensie)
  • El cant dels Aucells


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!