Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid. De mens op zoek naar zijn plaats in de kosmos, 288 blz., Sterck & De Vreese, Gorredijk, 2021, € 25,95.
In de loop van de evolutie is de mens ontwikkeld tot een wezen dat in staat is om na te denken over zichzelf en zijn omgeving, als een middel om te overleven en te floreren. Voor de meeste mensen betekende dat, zoals nog steeds het geval is, dat men zich enerzijds aanpast aan de omgeving, en anderzijds dat men de omgeving aanpast aan zichzelf. Het is de primitieve mens meteen opgevallen dat de wereld allesbehalve chaotisch is. Er zijn talloze regelmatig terugkerende verschijnselen die niemand ontgaan, zoals dag en nacht en de wisseling van de seizoenen, de schijnbare bewegingen van de hemellichamen, eb en vloed, regen en droogte enzovoort. Ook het biologische leven is gekenmerkt door vaste patronen van geboorte en dood, ontstaan en vergaan, seksualiteit, migratie, eten en drinken en honger en dorst, enzovoort. Vanuit de natuurlijke drang naar zelfbehoud probeert de mens zich te beschermen tegen gevaren en zich profijt te doen met de geboden mogelijkheden. Zich herinneren wat vroeger gebeurd is en het onderkennen van patronen en die situeren in de tijd, laat toe te anticiperen op wat komen gaat. Hoe beter men de toekomst kan voorspellen, hoe minder men gevaar loopt door de gebeurtenissen verrast te worden, en hoe meer men gebruik na maken van gunstige omstandigheden.
Als de wereld dan niet chaotisch is, is er een systeem dat men kan onderkennen. Dat dag en nacht elkaar afwisselen is een elementair verschijnsel, waaraan wakker zijn en slapen intrinsiek verbonden zijn, zeker zolang men niet in staat is om zelf licht te maken. Veel conclusies hoeft men daaruit niet te trekken. Maar het is niet zo eenvoudig als het lijkt. De dagen worden langer in de zomer en weer korter naargelang het kouder wordt. En deze cyclus herhaalt zich. Men kan het houden bij deze eenvoudige vaststellingen, die in een agrarische gemeenschap de basis vormen van het bestaan. Maar de mens is nieuwsgierig. Op zeker moment gaat men nauwkeuriger observeren en tellen en noteren, en wat men vaststelt is zo verrassend dat men zich stilaan ook gaat afvragen waarom er een voorspelbare regelmaat is. Deze verwondering, ontstaan uit grotendeels praktische overwegingen van zelfbehoud, leidt tot vragen die verder gaan dan dat. De mens is niet tevreden met het vaststellen van regelmaat en wetmatigheden, de mens wil weten waarom dat zo is. De mens wil niet alleen weten, maar ook begrijpen. Kennis blijkt bovendien macht in te houden. Wie beschikt over kennis, is beter gewapend tegen onheil en beter in staat om zaken in eigen voordeel aan te wenden. Wie kennis heeft, staat tevens hoog in aanzien. Aanzien is macht en verantwoordelijkheid. Macht is lucratief. Dat stimuleert het verwerven van kennis, maar ook het privilegiëren van kennis: als iedereen over dezelfde kennis beschikt, vormt kennis geen onderscheid meer tussen de mensen. Wie over kennis beschikt, zal die zo goed mogelijk te gelde maken, en ze beschermen als een kostbaar goed, veeleer dan ze zonder meer met anderen te delen. Het verwerven van kennis wordt een doel op zich, voorbehouden voor enkelingen of een intellectuele of sectaire elite.
Twee tradities ontwikkelen zich. Enerzijds zijn er sluwe lieden die beweren over kennis te beschikken die hun door de goden medegedeeld is. Het zijn deze goden die de wereldorde beheersen en die naar eigen goeddunken beslissen over wat er te gebeuren staat, hetzij volgens een regelmaat en wetmatigheden, hetzij volkomen willekeurig. De bedoeling van deze priesterkaste is het verwerven van macht en rijkdom. Anderzijds zijn er mensen die gegrepen zijn door de verwondering en op zoek gaan naar aannemelijke verklaringen. De complexiteit van de verschijnselen noopt hen tot steeds verdere verklaringen, die geen vrede nemen met de mythische verhalen en de religieuze contexten van de priesters. Zij leggen de grondslagen van de wetenschap.
In zijn boek gaat Hans Plets op zoek naar het verhaal van deze wetenschap in onze westerse wereld. Hij behandelt achtereenvolgens de antieke Griekse-Romeinse beschaving, de periode van de Middeleeuwen tot de Moderne tijd, de wetenschap in de Moderne tijd, en ten slotte de hedendaagse wetenschap. Zijn ‘denken spitst zich toe op drie vragen: de vraag naar de kern: wat zijn de bouwstenen van de werkelijkheid en, daarbij aansluitend, hoe komt verandering tot stand? De vraag naar de kosmos: wat is de structuur van de kosmos, hoe is ze (sic) ontstaan en hoe evolueert ze? De vraag naar de kennis: hoe bereik je zekere kennis?’ (blz. 24)
Aanvankelijk zijn deze vragen verweven: natuurfilosofie is zowel natuurkunde als filosofie, er wordt geen onderscheid gemaakt tussen beide. Men kan geen filosoof zijn zonder kennis van de fysica en de wiskunde. Het is pas veel later dat men filosofische domeinen zal betreden die slechts van ver te maken hebben met de werkelijkheid en zich vooral toespitsen op de kennis en haar draagwijdte, en dat de wiskunde en de fysica een graad van abstractie en autonomie zullen bereiken die hen onbereikbaar zullen maken voor niet-specialisten, filosofen en gewone stervelingen.
In zijn betoog betrekt de auteur nagenoeg alle belangrijke aspecten, figuren, scholen en tradities van onze westerse beschaving, en dat is op zichzelf al een niet geringe verdienste. Wie zich daarin nog niet heeft verdiept, vindt hier een uitstekende inleiding, maar ook wie al vertrouwd is met de grondslagen van onze beschaving zal hier talrijke nieuwe inzichten verwerven, en belangrijke verduidelijkingen van begrippen en redeneringen die vaag of wazig gebleven waren. Het zou wenselijk zijn dat een dergelijk inzichtelijk overzicht de grondslag zou vormen van het onderwijs in onze scholen en universiteiten, het is elementaire, onmisbare basiskennis.
Bovendien is het niet alleen geschreven in een vlot leesbare taal en doorspekt met talrijke sprekende voorbeelden en geestige anekdotes, citaten en gezegden, het is ook voorbeeldig gestructureerd tot een sterk samenhangend geheel, verbonden door vele zinvolle rode draden.
Zelfs in de laatste twee delen, respectievelijk over de moderne en de hedendaagse wetenschap, blijft het betoog begrijpelijk, ook al zijn de behandelde onderwerpen dat vaak niet. Een auteur die erin slaagt om de niet-gespecialiseerde lezer tot het laatst geboeid te houden in een vertoog over kwantumfysica geeft blijk van wel uitzonderlijke educatieve gaven.
Het boek is opgelucht met talrijke verhelderende illustraties. De keuzes bij de opmaak zijn geslaagd, de tekst is goed leesbaar, de lay-out aantrekkelijk modern.
Vergeleken met al deze kwaliteiten van het boek lijken de geringe gebreken ervan welhaast verwaarloosbaar. Nederlandse lezers zullen misschien geamuseerd of juist gecharmeerd zijn over bepaalde Vlamismen, zoals het weglaten van de buigings-e. Vlaamse lezers zullen misschien verbaasd zijn over het geslacht van sommige woorden (tijd, kosmos, school). De gebruikelijke verwarring over wat nauwelijks te overschatten en niet te onderschatten is, slaat ook hier enkele keren toe. Typefouten zijn uiterst zeldzaam (morgen, blz. 273), versprekingen bijna onvindbaar (13,8 miljard jaar, blz. 234).
Niet alleen de auteur, maar ook de Uitgeverij Sterck en De Vreese heeft, met het bestellen en tot stand brengen van dit boek, de Nederlandstalige wereld een grote dienst bewezen. Wij hopen en wensen dat het zijn weg zal vinden naar talrijke lezers van alle leeftijden en gezindten.
Categorie:ex libris
|