mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
18-08-2025
wereldverbeteraars
Verbeter de wereld, begin bij jezelf.
In het voorlaatste jaar van het secundair onderwijs, ik moet toen zestien of zeventien geweest zijn, kregen we als onderwerp voor een Nederlands opstel het gezegde ‘Verbeter de wereld, begin bij jezelf.’ Dat sprak me blijkbaar aan, want tijdens het weekend zette ik me aan het schrijven en het werd een tekst van vierentwintig velletjes van het verplichte huiswerkpapier van de school. Eerst in het klad, dan overschrijven, ik ben er twee dagen mee bezig geweest. Ik onderzocht, met mijn beperkte kennis van toen, eerst of anderen de wereld konden verbeteren, bijvoorbeeld liefdadige instellingen, of politieke partijen, of ideologieën, of godsdiensten en religieuze organisaties, telkens met voorbeelden die moesten aantonen dat die er niet in slaagden om de wereld werkelijk te verbeteren. Ten slotte kwam ik dan tot de conclusie die ook al in het gezegde vooropgesteld was, namelijk dat het enige dat je echt kan doen om de wereld te verbeteren erin bestaat dat je probeert zelf zo goed mogelijk te zijn.
Wat we van jongs af aan meemaken en leren, blijft ons een heel leven lang bij. Dat is ook zo geweest voor de gedachte die ik toen zo uitvoerig uitwerkte, tot bewonderende verbazing van mijn leerkrachten — een opstel van die omvang hadden ze nog niet te lezen gekregen. Dat vroege inzicht heb ik een leven lang behouden, en het heeft me altijd voor ogen gestaan bij het vormen van mijn oordeel en het nemen van beslissingen. Het is mijn diepste overtuiging dat men het best gediend wordt door de eigen inspanningen, en dat de vooruitgang in de wereld toe te schrijven is aan wat men doet voor zichzelf, uit welbegrepen eigenbelang.
Vanzelfsprekend moet men daarbij rekening houden met het basisgegeven dat wij niet alleen zijn op de wereld: no man is an island. We hebben elkaar nodig. Het is dus van groot belang dat we in goede verstandhouding leven met de anderen, niet uit onbaatzuchtige naastenliefde zoals bijvoorbeeld het christendom voorhoudt, maar vanuit ons fundamenteel eigenbelang.
Hoe meer we werken aan onze eigen lotsverbetering, aan het ontplooien van onze eigen mogelijkheden, aan het verdiepen van onze inzichten en onze morele principes, des te meer worden we betere mensen, niet alleen voor onszelf, maar ook voor de anderen. Niets is nuttiger voor een mens dan een andere mens, zegt Spinoza, maar hij voegt eraan toe: een andere mens die geleid wordt door de rede. Daarin bestaat inderdaad de beste verbetering van onszelf, namelijk dat wij ons steeds meer en beter laten leiden door de rede, door zelf na te denken en door na te denken over wat anderen denken.
Een van de concrete gevolgen van die leidraad die ik me al zo vroeg eigen maakte, is dat ik bijzonder argwanend stond en nog steeds sta tegenover allerlei vormen van moreel opgelegd altruïsme en naïeve liefdadigheid, die vooral maar niet uitsluitend gepredikt worden door het christendom. Niet alleen is het verre van evident dat de beoogde doelstellingen gehaald worden, het is bovendien overduidelijk dat er vaak ontstellende negatieve neveneffecten zijn. Maar het probleem zit veel dieper: men vertrekt namelijk van de verkeerde ingesteldheid, namelijk dat de lotsverbetering afhankelijk kan zijn van anderen, en niet van de persoon zelf.
Dat betekent dat ik me altijd grote vragen gesteld heb bij de zogenaamde ontwikkelingshulp, de financiële steun van ‘rijke’ landen aan ‘arme’, zowel onder de vorm van rechtstreekse overdracht van geld als via de inzet van betaalde ontwikkelingswerkers. Dat geld lijkt zelden goed terecht te komen of goed besteed te worden, en de resultaten van het ontwikkelingswerk zijn veel minder dan spectaculair, zeker op langere termijn. De concrete en directe oorzaken daarvan zijn ongetwijfeld complex, maar de onderliggende redenen zijn steeds dezelfde, namelijk dat men mensen niet zelf verantwoordelijk stelt voor hun eigen lot, en dat men hen materieel en mentaal afhankelijk maakt van de geboden hulp.
Een goed, maar schrijnend voorbeeld daarvan is ‘het Palestijnse volk’. Het is werkelijk onvoorstelbaar hoeveel geld en andere middelen daaraan al besteed is sinds het einde van de Tweede wereldoorlog, en hoe weinig goeds dat opgeleverd heeft. Vooral in Gaza is de bevolking op alle gebied volledig afhankelijk gemaakt van buitenlandse steun, maar desondanks, of juist daardoor, in diepe ellende gedompeld. Wanneer men kan teren op wat men gratis krijgt, verdwijnt elke natuurlijke drijfveer om door eigen inspanningen te overleven en het eigen lot en dat van de naasten te verbeteren. Niets is meer vernederend en mensonterend dan mensen afhankelijk te maken van anderen. Dankbaarheid is een diepmenselijk gevoel, maar mensen herleiden tot onderworpen dankbaarheid is een van de ergste zaken die men hun kan aandoen.
Moet men dan de ogen sluiten voor al de ellende in de wereld? Natuurlijk niet. Maar de inspanningen die we leveren om ze te lenigen moeten erop gericht zijn ze structureel op te lossen, niet om ze in stand te houden door ze permanent te blijven subsidiëren. En zeker een deel van de ellende zal blijven bestaan, omdat ze door de betrokkenen ter plaatste zelf veroorzaakt en in stand gehouden wordt, ondanks alle hulp en zelfs militaire interventies van de VN, bijvoorbeeld. Als mensen zelf niet beter willen of kunnen, zijn alle bemoeienissen van buiten uit nutteloos, en zelfs schadelijk voor alle betrokkenen. Die endemische ellende oplossen is geen verplichting voor de rest van de mensheid, zelfs indien die daartoe in staat zou zijn, wat manifest niet het geval is.
Ik heb het dan ook altijd moeilijk als men mij komt vragen om een financiële bijdrage te leveren voor een of ander goed doel. Meestal is het zeer onduidelijk of het geld wel bij de mensen zelf terecht komt, er blijft altijd veel, soms heel veel aan de vingers plakken van de beheerders. De efficiëntie van de geboden hulp is altijd ten minste twijfelachtig. Daarnaast nemen fondsenwervers bijna altijd een of ander ideologisch of politiek standpunt in waarmee ik het geenszins eens kan zijn. Zo is 11.11.11 uitgegroeid tot een ‘koepel van internationale solidariteit’ met zeer uitgesproken politieke standpunten, bijvoorbeeld over de Palestijnse kwestie, tegen Israël.
Ik ben al verscheidene keren op zoek gegaan naar een organisatie die ik zou kunnen steunen zonder mijn principes geweld aan te doen, maar telkens stuitte ik op belangrijke elementen die me ervan weerhielden een bijdrage te leveren. Men zou dan kunnen zeggen: steun dan mensen die je persoonlijk kent, in de derde of de vierde wereld. Maar ook dat is niet evident. Zo heb ik van vrij nabij een geval gekend van iemand van bij ons die rechtstreeks financiële hulp bood aan een gezin in centraal Afrika. Aanvankelijk was alles rozengeur en maneschijn, bij manier van spreken, maar algauw bleken er zaken te zijn die niet helemaal klopten of waarmee de weldoeners niet akkoord gingen, en daarover hun zeg wilden hebben en bepaalde voorwaarden wilden stellen voor hun hulp, wat natuurlijk op terecht verzet stuitte van de mensen die ze steunden. Voor mij was dat een zoveelste bewijs dat liefdadigheid nooit een oplossing is. Wie van liefdadigheid leeft, is niet vrij, en is allerminst geneigd om voor zichzelf in te staan. Overigens is liefdadigheid nooit in staat om alle ellende op te lossen en dus noodzakelijkerwijs onterecht selectief, en is het niet zelden slechts een bedenkelijk middel om oprechte of aangeprate schuldgevoelens te proberen te sussen.
De boodschap aan alle would-be wereldverbeteraars en aan alle mensen die getroffen worden door het leed in de wereld is althans in mijn ogen deze: als je de wereld wil verbeteren, begin met jezelf. Probeer zelf de beste persoon te zijn die je kan zijn. Als we dat met zijn allen ernstig proberen, kan het niet anders dan dat de hele wereld daardoor beter zal worden.
Categorie:samenleving
09-08-2025
Galilei
Galilei
Bij het rommelen in mijn bibliotheek viel mijn oog op een boekje dat ik me ooit tweedehands aangeschaft heb, De zaak Galilei en wij, Uitgeverij Patmos – Antwerpen 1959, in de reeks ‘De christen in de tijd’, geleid door de Jezuïeten. Het is een vertaling van Der Fall Galilei und Wir van Friedrich Dessauer. De benadering is geheel vanuit christelijk perspectief, maar zoals het Jezuïeten betaamt opvallend objectief, waardoor het nog steeds zeer leesbaar is. De betekenis van Galilei en zijn werk wordt uitvoerig lovend toegelicht, maar zoals men kan verwachten wordt ook begrip gevraagd voor de toenmalige reacties van de Kerk, en probeert men toch nog enige opening te laten voor iets dat de zuivere natuurwetenschap overtreft.
Precies op dat punt blijkt de argumentatie zich op glad en dun ijs te begeven. Dessauer (1881-1963) was een opmerkelijke figuur als wetenschapper, ondernemer en politieke figuur, een tegenstander en slachtoffer van het nazisme. Hij was ook een praktiserende katholiek (met een Joodse grootouder), die zich inzette voor een beter begrip van de wetenschap en de techniek onder de christenen en bij de Kerk. Hij bepleit hier weliswaar een volledige autonomie voor de wetenschap, maar wijst toch op de ‘grenzen’ van de natuurwetenschap. Dat blijkt dan hoofdzakelijk neer te komen op het feit dat er voor de elementaire natuurkrachten, de zwaartekracht, de elektromagnetische kracht, de sterke en de zwakke kernkracht, geen ‘verklaring’ is. Men kan die krachten wel nauwkeurig, zelfs uiterst nauwkeurig beschrijven, maar men kan ze niet verklaren op grond van nog meer elementaire interacties van de materie. Massa’s oefenen een invloed uit op elkaar, of men dat nu zwaartekracht, aantrekkingskracht of buiging van de ruimte-tijd noemt. Dat is een vaststelling, zonder verdere verklaring, zoals ook het bestaan van materie/energie een vaststelling is. Dessauer voelt dat aan als een grens waarop het menselijke kennen stuit, en meent dat men daar ‘de mantel van God aanraakt’.
Dat is mooi gezegd, maar het is onzin. Het is niet omdat men geen verklaring heeft voor een verschijnsel dat men moet veronderstellen dat er toch een achter- of onderliggende oorzaak of entiteit moet zijn, die men dan God kan noemen. Vooreerst is alle wetenschap voorlopig: wij hebben nog geen verklaring voor de elementaire natuurkrachten, maar dat is vroeger ook het geval geweest voor ontelbare andere verschijnselen, die nadien een perfect plausibele en zelfs sluitende verklaring gekregen hebben, zoals de afwijkende banen van de planeten in het Ptolemeïsche stelsel, wat een eenvoudige verklaring kreeg door Copernicus; of de diversiteit van de soorten, die door Darwins evolutieleer verklaard wordt. Maar ten gronde volstaat de vaststelling dat er elementaire krachten zijn van de materie en energie, er is met andere woorden geen nood aan een verdere reductie om het bestaan van die krachten te verantwoorden of te bewijzen. Elke veronderstelling van een achterliggende waarheid is in tegenspraak met het begrip van elementaire kracht zelf: als er een andere oorzaak is, is het geen elementaire kracht. Een voor de mens fundamenteel onkenbare verder verwijderde kracht is nutteloze onzin, dat idee brengt niets bij aan ons inzicht, en is integendeel oorzaak van veel onbegrip en verwarring, en aldus van veel ellende, zoals de geschiedenis ten overvloede heeft aangetoond. De elementaire krachten zijn niet, zoals in dit boekje wordt ‘gesuggereerd’, krachten die vanuit het ongewisse, dus bovennatuurlijk, inwerken op de materie, neen, het zijn de krachten van de natuur, van de materie en de energie zelf.
Daar scheiden de wegen, toen, ten tijde van Galilei (1564-1642), en nu nog altijd. Het is onbegrijpelijk dat de Kerk toen vasthield aan dogma’s die zelfs voor het geloof zelf compleet nutteloos en dus overbodig zijn, en op grond daarvan een wetenschap verwierp die toen al onweerlegbaar was, en die in de navolgende eeuwen niet alleen onweerlegbaar gebleven is, maar de basis geweest is voor de onvoorstelbare veranderingen die zich sindsdien hebben voorgedaan in de wereld. Waarom onverzettelijk blijven vasthouden aan de almachtige willekeur van God, veeleer dan de evidentie te aanvaarden van de onveranderlijkheid van natuurwetten, die niet eens afbreuk hoeft te doen aan een welbegrepen goddelijke almacht: als God veranderlijke, dus voor verbetering vatbare natuurwetten zou gemaakt hebben, zou hij onvolmaakt geweest zijn, en dus ook niet echt almachtig. God wordt niet gedwongen door de natuurwetten, zoals men Galilei verweet, men moet enkel aannemen dat hij ze volmaakt geschapen heeft.
Men zou kunnen veronderstellen dat het allemaal te doen was om de onaantastbaarheid van de Schrift, waarin zogenaamd zaken staan die niet met de wetenschap te verzoenen zijn. Dat wordt echter tegengesproken door het feit dat talloze gelovigen en zelfs kerkelijke figuren en instanties altijd al gepleit hebben voor een niet-letterlijke lezing van dergelijke teksten. Of men zou kunnen veronderstellen dat het gaat om de erkenning van mirakels, die als het bewijs gelden van het bestaan van God en van de kracht van het geloof (dat immers bergen verzet): als God gebonden is door onveranderlijke natuurwetten kan hij daarvan niet afwijken en dus ook geen mirakels verrichten. Ook dat is een nodeloze redenering. Niet alleen heeft er nauwelijks iemand ooit echt in dergelijke mirakels geloofd, en hebben die nooit echt als overtuigend bewijs gegolden, maar de meeste zogenaamde mirakels hebben wetenschappelijk gezien een perfect aanvaardbare uitleg.
De fundamentele breuk die zich heeft voorgedaan in het geval-Galilei, maar die veel dieper gaat dan dat geval alleen, moet dus andere redenen hebben. De tegenspelers van Galilei kenden hem persoonlijk en steunden hem onvoorwaardelijk, tot op het ogenblik dat zij de hoogste kerkelijke macht in handen namen, zoals paus Urbanus VIII. Het ging en gaat dus niet om de waarheid, maar om de macht, de wereldse macht van de Kerk, die bedreigd werd en wordt door de intellectuele arbeid van individuen zoals Copernicus, Galilei en talloze anderen, die zich wel om de waarheid bekommerden, en die terecht onverenigbaar achtten, zowel met de op loze veronderstellingen en bedenkelijke geschriften gebaseerde leer van de Kerk als met haar dictatoriale macht, zowel in materiële als in intellectuele aangelegenheden. Urbanus VIII bestreed niet alleen rabiaat de nieuwe wetenschap, maar ook het protestantisme, en breidde gedurende zijn 21-jarig bewind de pauselijke staten gewapenderhand uit. Al zijn activiteiten hebben desastreuze gevolgen gehad, niet alleen voor zijn tegenstanders, maar vooral voor de Kerk zelf, die de breuk met het protestantisme, noch die met de wetenschap en het vrije onderzoek en denken heeft kunnen of willen herstellen.
Geloof in God en wetenschap hoeven niet onverenigbaar te zijn, en in de praktijk is dat voor talloze mensen ook geen probleem. Alles hangt af van wat men onder geloof in God verstaat: Einstein geloofde in Spinoza’s God, en Spinoza zelf weerlegde elke beschuldiging van atheïsme, maar zijn God was veel groter dan die van de Kerken: Deus sive Natura. Voor hem is er enkel de natuur, het universum, en voor dat hoogste zijnde, namelijk al wat is, gebruikt hij terecht het hoogste woord dat mensen altijd gebruikt hebben voor wat zij als het hoogste wezen aanzagen: God.
Geloof in God en lidmaatschap van een Kerk, bijvoorbeeld de Rooms-katholieke, zijn twee verschillende zaken. Niet iedereen die in God gelooft, is katholiek of zelfs kerkelijk. Voor rationeel denkende mensen is het echter bijna onmogelijk om zich zonder mentaal voorbehoud, dat wil zeggen oprecht, eerlijk en volledig te bekennen tot bijvoorbeeld het christendom, de islam of het jodendom, omdat die drie godsdiensten niet alleen geloof veronderstellen in het bovennatuurlijke, maar tevens de autonomie van de wetenschap en het vrije denken betwisten en bestrijden. Voor mij persoonlijk is dat onbegrijpelijk: ik zie werkelijk niet in wat die godsdiensten te winnen hebben met het geloof in het bovennatuurlijke, zelfs niet om hun huidige machtspositie te behouden. Mijns inziens hebben ze integendeel alles te winnen, en is het zelfs hun enige overlevingskans, als zij zich de verworvenheden van het menselijke genie eigen maken. Ik kan me evenwel niet voorstellen dat zij eerlang zullen verkondigen dat de natuurwetten onveranderlijk zijn en dat mirakels dus onmogelijk zijn, dat er geen hiernamaals is, dat hun God niet bestaat, en dat zij het voorbeeld van Franciscus (1181/2 – 1226) zullen volgen en al hun bezittingen zullen weg- of teruggeven aan de mensen.