Galilei
Bij het rommelen in mijn bibliotheek viel mijn oog op een boekje dat ik me ooit tweedehands aangeschaft heb, De zaak Galilei en wij, Uitgeverij Patmos – Antwerpen 1959, in de reeks ‘De christen in de tijd’, geleid door de Jezuïeten. Het is een vertaling van Der Fall Galilei und Wir van Friedrich Dessauer. De benadering is geheel vanuit christelijk perspectief, maar zoals het Jezuïeten betaamt opvallend objectief, waardoor het nog steeds zeer leesbaar is. De betekenis van Galilei en zijn werk wordt uitvoerig lovend toegelicht, maar zoals men kan verwachten wordt ook begrip gevraagd voor de toenmalige reacties van de Kerk, en probeert men toch nog enige opening te laten voor iets dat de zuivere natuurwetenschap overtreft.
Precies op dat punt blijkt de argumentatie zich op glad en dun ijs te begeven. Dessauer (1881-1963) was een opmerkelijke figuur als wetenschapper, ondernemer en politieke figuur, een tegenstander en slachtoffer van het nazisme. Hij was ook een praktiserende katholiek (met een Joodse grootouder), die zich inzette voor een beter begrip van de wetenschap en de techniek onder de christenen en bij de Kerk. Hij bepleit hier weliswaar een volledige autonomie voor de wetenschap, maar wijst toch op de ‘grenzen’ van de natuurwetenschap. Dat blijkt dan hoofdzakelijk neer te komen op het feit dat er voor de elementaire natuurkrachten, de zwaartekracht, de elektromagnetische kracht, de sterke en de zwakke kernkracht, geen ‘verklaring’ is. Men kan die krachten wel nauwkeurig, zelfs uiterst nauwkeurig beschrijven, maar men kan ze niet verklaren op grond van nog meer elementaire interacties van de materie. Massa’s oefenen een invloed uit op elkaar, of men dat nu zwaartekracht, aantrekkingskracht of buiging van de ruimte-tijd noemt. Dat is een vaststelling, zonder verdere verklaring, zoals ook het bestaan van materie/energie een vaststelling is. Dessauer voelt dat aan als een grens waarop het menselijke kennen stuit, en meent dat men daar ‘de mantel van God aanraakt’.
Dat is mooi gezegd, maar het is onzin. Het is niet omdat men geen verklaring heeft voor een verschijnsel dat men moet veronderstellen dat er toch een achter- of onderliggende oorzaak of entiteit moet zijn, die men dan God kan noemen. Vooreerst is alle wetenschap voorlopig: wij hebben nog geen verklaring voor de elementaire natuurkrachten, maar dat is vroeger ook het geval geweest voor ontelbare andere verschijnselen, die nadien een perfect plausibele en zelfs sluitende verklaring gekregen hebben, zoals de afwijkende banen van de planeten in het Ptolemeïsche stelsel, wat een eenvoudige verklaring kreeg door Copernicus; of de diversiteit van de soorten, die door Darwins evolutieleer verklaard wordt. Maar ten gronde volstaat de vaststelling dat er elementaire krachten zijn van de materie en energie, er is met andere woorden geen nood aan een verdere reductie om het bestaan van die krachten te verantwoorden of te bewijzen. Elke veronderstelling van een achterliggende waarheid is in tegenspraak met het begrip van elementaire kracht zelf: als er een andere oorzaak is, is het geen elementaire kracht. Een voor de mens fundamenteel onkenbare verder verwijderde kracht is nutteloze onzin, dat idee brengt niets bij aan ons inzicht, en is integendeel oorzaak van veel onbegrip en verwarring, en aldus van veel ellende, zoals de geschiedenis ten overvloede heeft aangetoond. De elementaire krachten zijn niet, zoals in dit boekje wordt ‘gesuggereerd’, krachten die vanuit het ongewisse, dus bovennatuurlijk, inwerken op de materie, neen, het zijn de krachten van de natuur, van de materie en de energie zelf.
Daar scheiden de wegen, toen, ten tijde van Galilei (1564-1642), en nu nog altijd. Het is onbegrijpelijk dat de Kerk toen vasthield aan dogma’s die zelfs voor het geloof zelf compleet nutteloos en dus overbodig zijn, en op grond daarvan een wetenschap verwierp die toen al onweerlegbaar was, en die in de navolgende eeuwen niet alleen onweerlegbaar gebleven is, maar de basis geweest is voor de onvoorstelbare veranderingen die zich sindsdien hebben voorgedaan in de wereld. Waarom onverzettelijk blijven vasthouden aan de almachtige willekeur van God, veeleer dan de evidentie te aanvaarden van de onveranderlijkheid van natuurwetten, die niet eens afbreuk hoeft te doen aan een welbegrepen goddelijke almacht: als God veranderlijke, dus voor verbetering vatbare natuurwetten zou gemaakt hebben, zou hij onvolmaakt geweest zijn, en dus ook niet echt almachtig. God wordt niet gedwongen door de natuurwetten, zoals men Galilei verweet, men moet enkel aannemen dat hij ze volmaakt geschapen heeft.
Men zou kunnen veronderstellen dat het allemaal te doen was om de onaantastbaarheid van de Schrift, waarin zogenaamd zaken staan die niet met de wetenschap te verzoenen zijn. Dat wordt echter tegengesproken door het feit dat talloze gelovigen en zelfs kerkelijke figuren en instanties altijd al gepleit hebben voor een niet-letterlijke lezing van dergelijke teksten. Of men zou kunnen veronderstellen dat het gaat om de erkenning van mirakels, die als het bewijs gelden van het bestaan van God en van de kracht van het geloof (dat immers bergen verzet): als God gebonden is door onveranderlijke natuurwetten kan hij daarvan niet afwijken en dus ook geen mirakels verrichten. Ook dat is een nodeloze redenering. Niet alleen heeft er nauwelijks iemand ooit echt in dergelijke mirakels geloofd, en hebben die nooit echt als overtuigend bewijs gegolden, maar de meeste zogenaamde mirakels hebben wetenschappelijk gezien een perfect aanvaardbare uitleg.
De fundamentele breuk die zich heeft voorgedaan in het geval-Galilei, maar die veel dieper gaat dan dat geval alleen, moet dus andere redenen hebben. De tegenspelers van Galilei kenden hem persoonlijk en steunden hem onvoorwaardelijk, tot op het ogenblik dat zij de hoogste kerkelijke macht in handen namen, zoals paus Urbanus VIII. Het ging en gaat dus niet om de waarheid, maar om de macht, de wereldse macht van de Kerk, die bedreigd werd en wordt door de intellectuele arbeid van individuen zoals Copernicus, Galilei en talloze anderen, die zich wel om de waarheid bekommerden, en die terecht onverenigbaar achtten, zowel met de op loze veronderstellingen en bedenkelijke geschriften gebaseerde leer van de Kerk als met haar dictatoriale macht, zowel in materiële als in intellectuele aangelegenheden. Urbanus VIII bestreed niet alleen rabiaat de nieuwe wetenschap, maar ook het protestantisme, en breidde gedurende zijn 21-jarig bewind de pauselijke staten gewapenderhand uit. Al zijn activiteiten hebben desastreuze gevolgen gehad, niet alleen voor zijn tegenstanders, maar vooral voor de Kerk zelf, die de breuk met het protestantisme, noch die met de wetenschap en het vrije onderzoek en denken heeft kunnen of willen herstellen.
Geloof in God en wetenschap hoeven niet onverenigbaar te zijn, en in de praktijk is dat voor talloze mensen ook geen probleem. Alles hangt af van wat men onder geloof in God verstaat: Einstein geloofde in Spinoza’s God, en Spinoza zelf weerlegde elke beschuldiging van atheïsme, maar zijn God was veel groter dan die van de Kerken: Deus sive Natura. Voor hem is er enkel de natuur, het universum, en voor dat hoogste zijnde, namelijk al wat is, gebruikt hij terecht het hoogste woord dat mensen altijd gebruikt hebben voor wat zij als het hoogste wezen aanzagen: God.
Geloof in God en lidmaatschap van een Kerk, bijvoorbeeld de Rooms-katholieke, zijn twee verschillende zaken. Niet iedereen die in God gelooft, is katholiek of zelfs kerkelijk. Voor rationeel denkende mensen is het echter bijna onmogelijk om zich zonder mentaal voorbehoud, dat wil zeggen oprecht, eerlijk en volledig te bekennen tot bijvoorbeeld het christendom, de islam of het jodendom, omdat die drie godsdiensten niet alleen geloof veronderstellen in het bovennatuurlijke, maar tevens de autonomie van de wetenschap en het vrije denken betwisten en bestrijden. Voor mij persoonlijk is dat onbegrijpelijk: ik zie werkelijk niet in wat die godsdiensten te winnen hebben met het geloof in het bovennatuurlijke, zelfs niet om hun huidige machtspositie te behouden. Mijns inziens hebben ze integendeel alles te winnen, en is het zelfs hun enige overlevingskans, als zij zich de verworvenheden van het menselijke genie eigen maken. Ik kan me evenwel niet voorstellen dat zij eerlang zullen verkondigen dat de natuurwetten onveranderlijk zijn en dat mirakels dus onmogelijk zijn, dat er geen hiernamaals is, dat hun God niet bestaat, en dat zij het voorbeeld van Franciscus (1181/2 – 1226) zullen volgen en al hun bezittingen zullen weg- of teruggeven aan de mensen.
Categorie:God of geen god?
|