mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
28-07-2011
Waarom ik geen nihilist ben
Enkele dagen geleden kon je hier mijn overpeinzingen lezen
bij het boekje van Cornelis Verhoeven, De
Duivelsvraag. Een pleidooi voor beschouwelijkheid. Ik zette me daarin af
tegen de overdreven nadruk die ik bij Cornelis Verhoeven bespeurde op de blote
feiten, het Ding an Sich. Ik wil
daarop nog eens terugkomen, naar aanleiding van enkele lezersreacties.
Men begrijpe me niet verkeerd: het is niet dat er geen blote
feiten zouden zijn of dat ze onbelangrijk zouden zijn. De aardbevingen in
Haïti en zeer onlangs nog in Japan zijn inderdaad in de eerste plaats louter
fysische feiten. Zelfs het bloedbad op Utoya is een louter fysisch feit: de
inslag van de kogels in het lichaam van de jongeren heeft een einde gemaakt aan
hun biologische en persoonlijke integriteit. Maar je ziet meteen de armoede van
een dergelijke redenering: de fysische feiten, op zichzelf totaal van betekenis
verstoken, zijn de oorzaak van onnoemelijk menselijk leed en onvoorstelbare schade.
Wie abstractie maakt van de gevolgen voor de betrokken mensen, voor de mensheid
en voor het hele universum, mist een essentiële dimensie van wat een
gebeurtenis is.
Meteen komen we tot de kern van de zaak. Het gaat om de abstractie,
om het bekijken van iets van uit slechts één oogpunt, waarbij we alle andere
mogelijke benaderingen buiten beschouwing laten. We moeten ons concentreren,
zegt Verhoeven, op het dat van het gebeuren, niet op het hoe of waarom. Dat
er een aardbeving is geweest is het belangrijkste, dat moet ons verwonderen.
Die redenering aanhouden voor wat op Utoya gebeurde, is al veel moeilijker: het
is alsof de inslag van het metaal van de kogels in het vlees, het bloed en de
botten van die mensen het belangrijkste of enige feit zou zijn.
Ik ben het daarmee vanzelfsprekend niet eens, het is een
redenering die indruist tegen al mijn overtuigingen en mijn diepste intuïties.
Ik betwist natuurlijk het belang niet van de feiten zelf, dat zou al te dwaas
zijn. Ik geef zelfs graag toe dat de enormiteit van naakte feiten allerhande mij
voortdurend tot verwondering en beschouwelijkheid dwingen, daarvan getuigt elke
bladzijde die ik schrijf. Denk aan de vele teksten over astronomische onderwerpen,
zoals die over de maan, of over de seizoenen. Het zijn misschien vooral die
grootschalige gebeurtenissen die zon diepe indruk op ons maken, zoals ons
planetenstelsel of zelfs de kosmogonie zelf, het ontstaan van het universum en
zijn explosieve geschiedenis van 13 miljard jaar. Maar ook de even ontastbare
grootheid van het allerkleinste, het subatomaire houdt niet op ons te
verstommen, naast het schrijnende leed van mensen hier op aarde.
Ik deel dus de verwarrende, ontstellende gevoelens van een
trouwe lezer, die hij in zo prangende woorden beschrijft: de kille leegte, de
eeuwige ijzigheid van de ruimte, de onafwendbare tijdloosheid van het universum,
het onverstoorbaar voortschrijden van de fundamentele wetten van de materie en
onze eigen nietigheid in het licht van dat alles.
Maar
Er is een grote maar, inderdaad. Die overweldigende gevoelens
zijn reëel, ze zijn diepmenselijk, ze zijn zelfs normaal, in die zin dat ze
het natuurlijk gevolg zijn van onze condition humaine. Maar het is manifest niet
zo dat het de enig mogelijke gevoelens zouden zijn, noch dat ze op een of
andere manier onze diepste of meest belangrijke of meest waardevolle gevoelens
zouden zijn, noch dat ze onvermijdbaar of onoverkomelijk zouden zijn. Wij
moeten ons voortdurend bewust zijn van de hoge graad van abstractie die nodig
is om tot dergelijke gevoelens te komen. En het is tegen die eenzijdige,
exclusieve abstractie dat ik mij zo hevig verzet.
Wij mogen niet uit het oog verliezen dat zelfs wanneer wij dat
uiterst abstracte standpunt innemen, waarbij wij onszelf herleiden tot een
toevallig conglomeraat van subatomaire partikeltjes, totaal onbetekenend in het
geheel der dingen en in de tijd, dat wij dan nog denkende en handelende,
levende mensen zijn. Indien wij dat niet waren, dan was ook die gedachte niet
aanwezig, zoveel is duidelijk. De verwondering is een verwondering van een mens
en wij kunnen nooit afstand doen van ons mens-zijn, op geen enkele manier. Wij
zijn biologische wezens, wij moeten volop moeite doen om in leven te blijven en
we zijn daar onafgebroken mee bezig, ons lichaam is een levende machine met een
complexiteit die nergens in het universum overtroffen of zelfs maar benaderd
wordt.
Met ons verstand zijn we in staat tot zeer abstract denken
en dat heeft ons in staat gesteld om, vooral door de wetenschap, de materiële
wereld ingrijpend te veranderen in ons voordeel.
Maar zelfs wanneer wij op de meest abstracte manier aan
wetenschap of filosofie doen, blijven we mensen. We moeten eten en drinken en
derhalve ook urineren en ons ontlasten. Probeer daar maar eens abstractie te
maken!
En dat is maar een begin. Als we erover nadenken, dan zijn
we als mens op miljarden manieren verbonden met alles en iedereen om ons heen,
in de tijd en de ruimte. Wij kunnen als mens niet alleen bestaan, los van onze
omgeving, wij zouden het geen ogenblik uithouden. Wat we ook doen, we doen het
altijd ergens, ooit. We kunnen ons niet losmaken van wat ons omringt.
Wij zijn historische wezens: wij hebben een persoonlijke
geschiedenis, fysiek en mentaal, die bepaalt wat en hoe we in de wereld zijn.
Bovendien leven wij in een historische dimensie: wij dragen in ons de
geschiedenis van de hele mensheid mee, in onze genen, maar ook in onze
beschaving, in onze cultuur.
En wij zijn solidaire, sociale wezens: wij hebben de anderen
nodig om te overleven, materieel en emotioneel. Er zijn geen overlevingskansen
voor een lonewolf, niet in de dierenwereld en niet onder de mensen, het volstaat
om daar dertig seconden over na te denken om te weten dat het zo is.
Ik heb dus geen principieel bezwaar tegen het soort abstract
denken dat aandacht vraagt voor of verpletterd wordt door de blote feiten,
het is zowel onvermijdelijk als potentieel heilzaam. Maar het is en blijft een
abstractie, een onvolkomen manier om de zaken te bekijken. Het is goed dat we kunnen
getroffen worden door de overweldigende ruimte, door de fundamentele
eenzaamheid van het individu, door de onverbiddelijke zinloosheid van alle
bestaan en zelfs van alle leven. Maar dat kan en mag niet anders dan ons
aansporen om die andere even essentiële dimensie van alle zijn en alle leven te
onderkennen en te aanvaarden: dat alles structureel deel uitmaakt van het Universum,
dat alles met alles verbonden is door wetmatigheid en toeval, dat leven onmogelijk
is zonder ander leven, dat mensen altijd samenleven met anderen, met al het
ander leven en met de rijke dode stof en het levend water op deze aarde, in een
ononderbroken geschiedenis die begon toen het eerste leven op aarde ontstond.
Ik ben dus geen nihilist en ik betwijfel of iemand echt nihilist
kan zijn tot op het bot. Zelfs Camus, die toch die reputatie heeft, was dat
niet, zoals ik aantoonde toen ik zijn Le
mythe de Sisyphe hier
besprak. Wie echt nihilist is, kan niet anders dan op de composthoop gaan
liggen en wachten to hij of zij begint te rotten, want zelfs actieve zelfdoding
is voor de nihilist uitgesloten als een bewuste daad. Er is niemand die kiest voor
de composthoop en dat is voor mij het beste bewijs dat er geen consequente
nihilisten zijn. De enige echte nihilist is een dode nihilist, zou je kunnen zeggen
in een gewaagde parafrase van een verschrikkelijke uitspraak over de
Amerikaanse Indianen. Er zijn geen nihilisten, alleen maar mensen die er door persoonlijke
omstandigheden gebracht worden om bij tijd en wijle toe te geven aan de
nihilistische gedachten die ons allen besluipen.
Absoluut nihilisme heeft ook niets van doen met atheïsme,
zoals gelovigen en deïsten vaak denken en schrijven. Het is niet omdat er geen
externe zingever is zoals de God van het Christendom, het Jodendom of de Islam,
dat er helemaal geen zin is, dat alles absurd is en om het even, verre van. Wij
putten de zin voor het bestaan uit dat bestaan zelf: wij zijn er nu eenmaal en
we proberen er het beste van te maken, dat is al. Hoe dat in zijn werk gaat,
welke principes we daarbij hanteren, daarover zijn ontelbaar veel boeken
geschreven en nog zijn we het niet eens. Er is ook niet één antwoord, er zijn
er vele en we maken veel fouten voor we zelfs maar een idee hebben over hoe het
moet. Maar het is duidelijk dat sommige daden niet goed zijn, zoals het
vermoorden van achtenzestig vreedzame geëngageerde jonge mensen en dat andere
dat wel zijn, zoals in liefde een kind verwekken, daar zijn we het wel over
eens, dacht ik.
Als overtuigd atheïst vind ik in mijn levenshouding een
sterke steun voor de momenten waarop gedachten over de absurditeit van het
bestaan ook mij verontrusten of droef te moede maken. Ik weet dat wij er als
mensen alleen voor staan, dat er geen Deus ex machina is, dat we ons geen
illusies moeten maken, dat wij onszelf niets moeten wijsmaken (Hubert Dethier
in Knack). Maar dat wij atheïsten geen verwachtingen zouden mogen koesteren, zoals
Dethier beweert, dat betwist ik ten stelligste. Wij moeten niet hopen dat het
onmogelijke gebeurt, zoals gelovigen doen, maar wij hebben wel het volste recht
om te hopen dat het ons en onze geliefden en alle anderen goed zal gaan, ook al
weten we dat dit niet het geval zal zijn. Dat is een vruchtbare hoop, die ons
helpt om het goede te doen.
Atheïsten zijn geen wanhopige mensen, dat blijkt uit talrijke
enquêtes en statistieken, ze zijn dat zelfs veel minder dan gelovigen. Wij
weten dat er geen God is zoals die van het christendom of een andere godsdienst
omdat er zo geen God kán zijn, dat zon God niet kán bestaan, dat het bestaan
ook zonder zon God kan en dat wij mensen veel beter af zijn zonder zon
Godsbeeld. Wij weten ook dat we er helemaal niet alleen voor staan, omdat we
leven in verbondenheid met het Universum, met het leven op aarde, inzonderheid
onze medemensen, vroeger, nu en in de toekomst, waar die ook leidt.
In 1971, dat
is veertig jaar geleden, maakte ik op een of andere manier kennis met SFAN, de vereniging
voor science fiction en fantastiek en met hun tijdschrift, Info-Sfan. Ik was al jaren een verwoede
lezer van sciencefiction, in het Engels en ben dat ook nog geruime tijd
gebleven. Ik werd (sluimerend) lid van de vereniging, dat wil zeggen dat ik het
niet onoverkomelijke lidgeld van 150 franken betaalde en het tijdschriftje las,
tot ik in het najaar reageerde op enkele artikels in Info-Sfan en meteen de prijs van 150 franken won die was uitgeloofd
voor de meest originele bijdrage.
Gisteren was
ik aan het surfen en lo and behold! Daar
was voorwaar Info-Sfan met mijn twee bijdragen Ik kreeg van danige ontroering
tranen in de ogen bij het herlezen van wat ik toen schreef. Al zeg ik het zelf:
het is typisch Karel. De kritische geest, de encyclopedische kennis en de zorg
voor het detail, de Bijbelse achtergrond, de etymologische belangstelling, de
ruimere culturele blik, de aandacht voor waarden, de filosofische
bespiegelingen, het is er allemaal. En ik moet zeggen, ook mijn stijl is in die
veertig jaar nauwelijks veranderd. Een beetje belerend misschien, of zullen we
zeggen, didactisch? Overtuigd en uit op overtuigen, zeker van de eigen zaak,
polemisch tegenover wat ik als onvolkomen ervoer. Ietwat wijdlopig, maar steeds
stevig gestructureerd in de opbouw van de gedachten. Ruime woordenschat, vlotte
zinnen, een goede pen, zoals men zegt. Ja, toch?
Ik ben op die
weg niet voortgegaan. Stilaan heb ik SF achter mij gelaten, niet zonder enige
weemoed. Het gezin en het werk slorpten me meer en meer op, ik las minder en minder
boeken, tot professor Benjamin Willaert me The
New Yorker leerde kennen en ik me daarin wekelijks gretig verdiepte, meer
dan dertig jaar lang. Ik las ook de auteurs die ik in TheNewYorker vond. Schrijven deed ik bijna
nooit meer, op een occasioneel gratuit opwellend gedicht na. Ik schreef al de
hele dag op het werk, duizenden brieven, duizenden verslagen, memos en notas,
later duizenden mails.
Pas toen het
pensioen in zicht kwam, heb ik de draad van het actief lezen weer opgenomen en
eenmaal ik al de tijd voor mezelf had, heb ik ook opnieuw de pen ter hand
genomen, of liever: de tekstverwerker, de PC. Het resultaat, of toch het
grootste gedeelte daarvan, vindt u hier, op mijn website, mijn Kroniek van mijn later leven.
Ik nodig je
uit om eens kennis te maken met die twee vroege schrijfsels van mijn hand. Ik
kon me toen, ondanks al het futuristische van de sciencefiction, in de verste
verte niet voorstellen dat ik die teksten ooit nog zou terugvinden op zoiets
als het internet of dat ik daarover veertig jaar later zou schrijven, een
laptop op de schoot, draadloos verbonden met mijn lokaal netwerk, voor een blog
op zoiets als Seniorennet en dat honderden lezers dat zouden komen bekijken
van uit hun huiskamer Wie weet wat men over nog eens veertig jaar zal zeggen
over onze huidige tijd!
De eerste
bijdrage, in de rubriek Tom Bombadil handelt (evident) over Tolkien en zijn Lord of the Rings, lang voor de
filmtrilogie. De tweede gaat over Science Fiction als literatuur. Klik hier voor
de nog zeer onvolledige website: http://sfan.be/index.html
Ken je Flanders Today? Het is een elektronisch
weekblad van de Vlaamse overheid, in het Engels en het Frans. Op 24 maart van
vorig jaar verscheen daar een interessant artikel over de 1000-jaarstorm, een
storm zoals er maar om de duizend jaar een voorkomt, over de gevolgen ervan
voor onze kust en hoe we ons erop kunnen voorbereiden. Klik hier als je dat
artikel wil lezen in het Engels: http://www.flanderstoday.eu/content/thousand-year-storm
Vooruitziend
zijn is een van de meest typische kenmerken van de mens. Als er iets is dat ons
van de dieren onderscheidt, dan wel dit: met ons verstand kunnen we, op basis
van wat we weten, ons gebeurtenissen voorstellen die zich eventueel zouden
kunnen voordoen. We kunnen anticiperen op de feiten en ons op die manier
wapenen tegen het onheil. Dieren kunnen zich alleen maar proberen aan te passen
aan de dingen wanneer ze zich gebeuren; ze kunnen ten hoogste de tekenen
herkennen die erop wijzen dat er iets op til is, bijvoorbeeld dat de herfst in
aantocht is. Maar zij kunnen zich niet indekken tegen een 1000-jaarstorm.
Is het
zinvol dat we dat doen? De Vlaamse overheid meent van wel, zelfs als dat miljoenen
euros kost en ook als de plaatselijke bevolking het er niet mee eens is. De lokale
tegenstanders denken vooral aan hun persoonlijk voordeel op korte termijn, niet
aan de catastrofe die over duizend jaar misschien zou kunnen gebeuren. Ze
vergissen zich in ieder geval op dit punt: een storm van die omvang kan hen morgen
al overvallen.
Laten we nog
een stap verder gaan. Het is zeer goed denkbaar dat een enorme asteroïde inslaat
op aarde, met fatale gevolgen. Wetenschappers hebben nauwkeurig berekend hoe
groot de kans is dat het gebeurt en wat de gevolgen zouden zijn, afhankelijk
van de grootte van de asteroïde, haar soortelijk gewicht, de snelheid waarmee
ze hier aankomt, de plaats van de inslag enzovoort. Veel minder aandacht gaat
naar de maatregelen die we zouden kunnen treffen om ons tegen een dergelijke
calamiteit te beschermen. Het is immers zeer de vraag of dat wel mogelijk is.
Enkele jaren geleden, in 1998 was er een SF-film over dat onderwerp, Armageddon, waarin men probeerde om de
asteroïde op te blazen of van haar koers te doen afwijken voor ze ons bereikte.
Maar dat is sciencefiction, fictie dus en geen wetenschap. We kijken wel uit
naar asteroïden, maar we bereiden ons niet concreet voor op een fatale botsing,
terwijl die nochtans niet denkbeeldig is.
Als we deze
twee kwesties, de 1000-jaarstorm en het Armageddon-scenario
bekijken, dan zien we dat wij in het beoordelen van dreigingen rekening houden
met verscheidene factoren, maar vooral met de kans dat het onheil ons persoonlijk
treft, omdat we in de buurt van het gevaar zijn, omdat de kans dat het tijdens
ons leven gebeurt reëel is. Als dat niet het geval is, dan is het een
ver-van-mijn-bedshow.
Hoe groot is
de kans dat je het slachtoffer wordt van een terroristische aanslag waarbij vele
tientallen doden en nog veel meer gewonden vallen?
Het hangt
ervan af. In Irak en Afghanistan is dat de dagelijkse realiteit. In België en
Nederland is de kans toch wel uiterst gering. In Noorwegen
En toch
gebeurt het en dan is de wereld geschokt. Maar de schokgolf verzwakt naarmate
hij uitdijt over de wereld. In heel Scandinavië was er een minuut stilte enkele
dagen na de aanslagen in Oslo en op het eiland Utoya. Hier bij ons was er wat sensatiezieke
mediabelangstelling, maar die kon het nieuws over de Tour de France of de
Gentsche Fieste niet overschaduwen. In Irak zal men wellicht de schouders
ophalen, in Afghanistan zegt men misschien: nu voelen jullie het ook eens! Over
enkele dagen, wanneer de laatste doden begraven zijn, verglijden de vreselijke
beelden van de doden en de gewonden en van de uitdagende moordenaar weer naar
de achtergrond en weet niemand nog wat Utoya was, behalve enkele quizfanaten
die erop rekenen dat ze die vraag over enkele maanden allicht voorgeschoteld
krijgen.
Wij zijn
heel goed in het vergeten. Het is een emotioneel beveiligingsmechanisme. Als we
al het onheil en het leed waarmee de media ons overspoelen in het centrum van
onze aandacht zouden houden, in de veronderstelling dat we dat zouden kunnen, dan
zouden we gek worden.
Net zo met
risicos. Vandaag zullen er op onze Belgische wegen drie doden vallen. Zeven
mensen zullen zelf een einde maken aan hun leven. In totaal sterven er elke dag
274 mensen in België. Elk jaar sterven hier ongeveer 25.000 mensen aan kanker, één
op vier van alle overlijdens, in 80% van de gevallen ten gevolge van roken. En
toch rookt één op drie Belgen ouder dan 15 elk dag. We nemen voortdurend risicos,
zelfs enorme risicos, tegen alle beter weten in. Tabak en alcohol en andere
drugs zijn zo vernietigend, dat we alle redenen hebben om ze te verbieden en de
productie ervan uit te roeien, wereldwijd. Maar dat doen we niet. We lezen geen
statistieken, we leren niet uit onze nare ervaringen en we wissen de
herinnering aan schokkende gebeurtenissen uit ons geheugen, zodat we er geen
rekening moeten mee houden.
In 1995 liet
Timothy McVeigh, een 28-jarige Amerikaanse oorlogsveteraan, een bom ontploffen
in het centrum van Oklahoma City; er waren 168 doden en meer dan 700 gewonden. De
bom die Anders Behring Breivik op 22 juli 2011 liet ontploffen in Oslo was op
net dezelfde manier gemaakt: met kunstmeststoffen die je ook vandaag nog overal
vrij kan kopen. De buren van Breivik hadden wel opgemerkt dat hij veel mest
kocht maar die niet uitreed, dat hij zijn boerderij verwaarloosde, maar niemand
die aan een aanslag dacht, terwijl het scenario ons achteraf uiterst voorspelbaar
lijkt.
Op 11
september 2001 vlogen twee lijnvliegtuigen tegen de Twin Towers in New York.
Wij mensen
reageren emotioneel op de dingen. De gebeurtenissen in Oklahoma, New York en nu
ook weer in Oslo en op Utoya schokken ons. Plots zien we in dat zoiets mogelijk
is, ook hier bij ons. Het gevaar komt dichterbij, het risico is reëel en dus
willen we ons ertegen beschermen. Wij eisen maatregelen, niet straks maar nu,
dringend en drastisch.
De directe
gevolgen van de aanslag op 9/11 waren verschrikkelijk: vele doden en gewonden,
enorme materiële schade. Maar de gevolgen van de reacties van de Amerikaanse
regering waren nog veel groter: de luchtvaart werd wereldwijd voor een hele
periode zo goed als onmogelijk; de burgerrechten van de Amerikanen werden in
belangrijke mate teruggeschroefd; Amerika viel Irak en Afghanistan militair
aan, met honderdduizenden slachtoffers, onder wie ook duizenden Amerikanen. En
waarom? Om het Amerikaanse volk te beschermen tegen terroristische aanslagen?
Hoe groot is
de kans dat ergens ter wereld een aanslag als die van 9/11 nog eens zou
plaatsvinden, zelfs als men geen énkele maatregel zou nemen om dat te
verhinderen? Hoe groot de kans dat er in Amerika een tweede Tim McVeigh zou
toeslaan? Hoe groot de kans dat er in Noorwegen nog eens 68 jongeren neer gekogeld
worden door een waanzinnige schutter? Hoeveel mensen sterven er elk jaar ten
gevolge van terroristische aanslagen in het Westen? Hoe groot is de kans dat
een 1000-jaarstorm de Belgische kust raakt?
Indien
Amerika al het geld dat men heeft gespendeerd om de herhaling van 9/11 te
voorkomen, had besteed aan de grootste doodsoorzaken in de nationale
statistieken, voornamelijk kanker en andere bestrijdbare en vermijdbare ziekten,
dan had men niet alleen de honderdduizenden mensenlevens gered die zo nutteloos
verloren gegaan zijn in Irak en Afghanistan, maar ook miljoenen andere op korte
en lange termijn door de verbetering van de gezondheidszorg. Maar zo redeneren
regeringen niet. Zij kennen de statistieken wel, maar ze weten dat ze bij het
vastleggen van de prioriteiten in de eerste plaats rekening moeten houden met
de emoties van de mensen bij de concrete gebeurtenissen zoals het drama van
9/11. Zij weten dat je niet mag reageren zoals de goedlachse burgemeester van
Brussel, die de moord op een toevallige getuige van een roofoverval van de hand
deed als een fait divers. Statistisch had hij gelijk, maar emotioneel en
politiek was zijn reactie een onaanvaardbare en onbegrijpelijke flater.
Dat is de
vraag die zich stelt: hoe reageren we op gebeurtenissen zoals het
onvoorstelbaar bloedbad op Utoya? We verwachten dat de reactie in proportie is
met de enormiteit van de gebeurtenissen. Na de tsunami in 2004 reageerde de hele
wereld met massale geldinzamelingen en een globaal tsunami- alarmsysteem. Op de
aardbeving in Haïti in 2010 volgden aanzienlijke humanitaire solidariteitsacties.
Na de kernramp in Fukushima besliste Duitsland meteen om zeven kerncentrales
meteen stil te leggen en om op korte termijn helemaal af te stappen van
kernenergie.
Blijkbaar
hebben we rampen nodig om ons te overtuigen om die maatregelen te treffen die we
louter met ons gezond verstand of op basis van de statistieken wel zouden
moeten maar in de praktijk nooit zouden nemen. In Nederland zou men nooit het
Deltaplan hebben uitgevoerd, ten koste van vele miljarden, zonder de Grote
Overstroming van 1953, die 1836 levens eiste en tienduizenden tijdelijk dakloos
maakte. Nochtans was men al herhaaldelijk gewaarschuwd door voorgaande stormen
en door de voorspellingen van wetenschappers. Dat is een voorbeeld van hoe het
eigenlijk zou moeten: een beheersbaar risico met de gepaste middelen onder
controle brengen.
Maar meestal
reageren we anders, zoals Amerika na 9/11: men neemt maatregelen die helemaal
niet in verhouding staan met de feiten, zoals de oorlogen in Irak en
Afghanistan en de invoering van een quasi politiestaat in het meest vrije land
van de wereld. Bovendien verkleinen de maatregelen het concrete risico helemaal
niet en zijn de gevolgen zelfs averechts: er zijn veel meer Amerikanen gedood
door de reacties dan door de aanslag, om nog te zwijgen van al de collateral damage, de onschuldige
burgerslachtoffers en de verzetsstrijders. In Nederland heeft men de facto
verhinderd dat de overstroming van 1953 zich nog een keer zou voordoen. In
Amerika heeft men de kans op 9/11 alleen maar vergroot.
Hoe gaat
Noorwegen reageren? Door een massale strijd tegen het terrorisme, van links of
van rechts, van fundamentalistische christenen of van fanatieke moslims? Gaat
men ingrijpende beperkende maatregelen nemen in een traditioneel zeer tolerante
maatschappij, tegen een risico dat men in feite toch nooit kan uitsluiten, namelijk
het irrationele extreme geweld van een waanzinnige? Gaat men de strategie van
Anders Behring Breivik en van George Bush overnemen, namelijk de gewelddadige maar
uitzichtloze strijd tegen een vermeende vijand, de moslimdreiging? Kunnen we
het geweld wel vermijden? Het kan nog een miljoen jaren duren eer we alle
wapens uit de wereld verbannen hebben, maar ook dan zal Kaïn nog altijd zijn
broeder Abel kunnen doodslaan. Niet het geweld moeten we bestrijden, maar de
oorzaken van het geweld.
Er is
inderdaad een alternatief. De Noorse eerste minister verwoordde het spontaan en
vol overtuiging: we moeten op dit extreme geweld reageren met nog meer
democratie, nog meer openheid, nog minder ongelijkheid in onze maatschappij. Dat
is de beste strategie op korte maar vooral op langere termijn. Het is bovendien
de minst kostelijke in mensenlevens en middelen en de meest efficiënte. Maar het
is vooral de meest menselijke en emotioneel de meest bevredigende. Ze brengt
vrede en verzoening in de harten in plaats van haat en wraak.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
23-07-2011
Onbekend is onbemind: Zdeněk Fibich
Z
elfs voor
de meeste melomanen zal Zdeněk Fibich
(1850-1900) een onbekende zijn, vrees ik. Dat was ook voor mij zo, tot ik ergens
een verwijzing vond naar de twee strijkkwartetten die hij aan het begin van
zijn loopbaan schreef (1874, 1878). Nieuwsgierig als ik ben naar mij onbekende
muziek en naar strijkkwartetten, trok ik naar de Leuvense openbare bibliotheek
Tweebronnen en ontleende er de cd met de twee vermelde strijkkwartetten en, als
bonus, ook nog het tema con variationi
in si b groot voor strijkkwartet uit
1883. De uitvoerders zijn het mij eveneens onbekende en overduidelijk Tsjechische
Panochovo Kvarteto (Panocha Quartet), de opname is van 2001 en de cd is
uitgegeven door Supraphon dat zijn thuisbasis eveneens heeft in Praag.
Fibich heeft niet erg veel kamermuziek
geschreven, of daar is althans niet veel van bewaard. De zeer zelfkritische componist
was blijkbaar nooit helemaal tevreden over dat aspect van zijn scheppend werk. Tijdens
een grote opruimactie in 1897-98, twee jaar voor zijn dood, vernietigde hij ongeveer
120 vooral vroege werken, waaronder veel kamermuziek. Naast de drie werken voor
strijkkwartet bleef er niet veel meer over dan de ongeveer vierhonderd werken
voor piano, Moods, Impressions and Souvenirs
die hij schreef als een soort van muzikaal dagboek van zijn liefde voor zijn vroegere
leerlinge en de geliefde van zijn laatste levensjaren, Aneka Schulzová, die
ook de libretti schreef voor zijn latere operas. Tijdens zijn leven berustte
zijn roem vooral op zijn operas en symfonieën, die nu grotendeels in de
vergetelheid zijn verzonken.
De twee kwartetten en het Tema con variationi zijn uiterst
aangename werken, geschreven in een klassieke romantische stijl, sterk geïnspireerd
door de muziek van Mendelssohn en Schumann, die hij leerde kennen tijdens zijn
opleiding aan het conservatorium van Leipzig. De componist maakt volop gebruik
van Tsjechische volksliederen en dansen voor zijn melodieën en ritmes. Het eerste
kwartet bleef ongepubliceerd en zonder opusnummer en werd pas in 1926
teruggevonden. Enkel de bekende polka, de derde beweging werd uitgevoerd als
een afzonderlijk werkje voor strijkkwartet.
Het tweede strijkkwartet brengt ons
niets nieuws. Het dateert van het bijzonder vruchtbare jaar 1878 en kreeg zijn
première op 28 december van dat jaar in Praag. Het is wat soberder dan het
eerste kwartet, wat strakker opgebouwd. Ook hier vinden we, in het trage tweede
deel, de Tsjechische sousedská terug,
een soort Ländler in driekwartsmaat
waarvan Fibich duidelijk heel veel hield.
Het Tema con variationi van 1883 was een gelegenheidswerkje, slechts
twaalf minuten lang. Ook dit bleef verstoken van publicatie en opusnummer en
dus van uitvoeringen. Het verschijnt hier voor het eerst weer als een welkome
aanvulling.
Zdeněk Fibich was een tijdgenoot van zijn
Tsjechische landgenoten Bedřich Smetana, Antonín Dvořák en LeoJanáček. Toch verschilde hij van
hen: zijn moeder was een Weense en zijn vader was in dienst bij de heersende
klasse, de Duitssprekende Habsburgers. Fibich kreeg een eersteklas internationale
opleiding die hem in Wenen, Praag, Leipzig, Parijs en Mannheim bracht. Hij was
een kosmopoliet veeleer dan een nationalist, hoewel zijn muziek zeker zo fel
gekruid is door de Tsjechische volksmuziek als van zijn veel bekendere landgenoten,
die precies door hun uitgesproken nationalisme de volle aandacht kregen van
binnen- en buitenlandse muziekliefhebbers, terwijl Fibich in eigen land
geschuwd werd en in het buitenland verwaarloosd en geminacht om zijn gebrek aan
fervent nationalisme.
Met deze
bijdrage hoop ik de belangstelling voor deze interessante figuur een beetje aangewakkerd
te hebben; voor mij was het in alle geval een interessante kennismaking.
Het loont de
moeite om zich bij deze gelegenheid even te verdiepen in dat Tsjechische
nationalisme. Ik vermeld hier slechts de brutale Germanisering door de
Habsburgers vanaf 1620, die gepaard ging met een grondige contrareformatie, de gewelddadige
herinvoering van het katholicisme door de Jezuïeten in een land dat voor bijna
100% protestants was sinds de Hussieten. Tsjechisch werd als taal volledig
uitgeroeid, boeken in die taal werden als ketters publiek verbrand. Als gevolg
van deze repressie verlieten miljoenen Tsjechen gedwongen hun land. Het was pas
in de 19de eeuw dat het nationalisme, zoals in vele andere landen,
enig succes boekte, dat de volkstaal stilaan weer opgang maakte en dat men weer
aanknoopte met de nationale tradities.
Maar dan
kwamen de verschrikkingen van de beide Wereldoorlogen, die de etnische tegenstellingen
opnieuw hoog deden oplaaien. De nieuwe Duitse bezetting, nu door de Nazis was even
brutaal als de vorige. Toen het land bevrijd werd door de Russische troepen,
leidde dat tot de verdrijving van miljoenen etnische Duitsers; in 1948 zorgde een
coup ervoor dat Tsjecho-Slowakije achter het IJzeren gordijn belandde. De Praagse
Lente werd in 1968 met wapengeweld door de landen van het Warschaupact bloedig
onderdrukt. Ze bleven er tot aan de Fluwelen revolutie van 1989, toen het
communisme vreedzaam ten onder ging. In 1993 splitste de in 1918 kunstmatig samengevoegde
staat zich even vreedzaam op in de onafhankelijke staten Slowakije en Tsjechië.
Vandaag is Tsjechië lid en zelfs tijdelijk voorzitter van de Europese Unie.
Categorie:muziek Tags:muziek
16-07-2011
Digileen
Digileen:
het is misschien niet de meest welsprekende term, maar hij heeft het
belangrijke voordeel dat hij Nederlands is, of toch gebaseerd op Nederlandse
woorden en niet op Engelse. Al te vaak immers zien we dat de media en zelfs de
overheid gebruik maken van Engelse termen om onze aandacht te trekken, ook als
dat helemaal niet nodig is. Zo heet de toepassing om je federale belastingsbrief
via internet in te vullen: Tax on Web. Waarom? Engels is niet een van de drie
landstalen, maar misschien is dat net de reden
Digileen
staat voor digitaal lenen, dat had je zelf ook wel kunnen vinden. Het zegt niet
wat we kunnen lenen en dat zal ik je vertellen. Het is een dienstverlening via de
openbare bibliotheken in Vlaanderen en Nederland (denk ik), waarbij je muzikale
cds gratis kan beluisteren. In feite gaat het om een dienst van de Centrale
Discotheek Rotterdam (CDR), via hun website
(je kan dit ook als een Nederlands woord lezen: zowel web als site zijn
Nederlandse woorden, zeg dan: websiete).
Hoe
gaat het in zijn werk? Je begint met het aanmaken van een account (daar gaan we weer); je surft hierheen http://www.digileen.nl/Digileen/ en je vraagt en krijgt
gratis een inlognummer en een paswoord. Daarmee meldt je aan en dan kan je kiezen
uit tienduizend cds, gerangschikt in twee categorieën, populair en klassiek,
met talrijke zoekmogelijkheden, bijvoorbeeld: kwartet voor violen. Je krijgt
honderd credits (waarom geen punten?)
per week en je hebt één credit nodig
per track (of onderdeel van een cd). Je
kiest een cd uit, ontleent die en zo verschijnt die op uw afspeellijst. Daar
kan je klikken op wat je wil beluisteren, tot 70 (!)maal toe binnen de week dat
die op uw afspeellijst blijft staan. Je hoeft niets te downloaden, geen programma en geen data, alles wordt gestreamd, dus rechtstreeks beluisterd
op de website, er komt niets blijvend op jouw computer terecht.
Het
programma werkt heel vlot, je hebt wel een recente web browser zoals Internet Explorer, Firefox, Safari of Google
Chrome nodig en de meest recente versie van de Flash Player, maar die zijn
allemaal gratis ter beschikking op het web en ze staan bijna zeker al op je
computer.
Het
aanbod is zeer ruim: tienduizend cds, maar het is ook erg beperkt. Je vindt er
hoofdzakelijk cds van Naxos en enkele andere goedkope merken, de grote en meer
prestigieuze firmas ontbreken volledig: niets van Deutsche Grammophon, EMI,
Warner, Universal of Sony, zelfs niet van kleinere onafhankelijke merken als
Hyperion of Accent. Maar Naxos alleen al heeft een fenomenaal aanbod in grote
verscheidenheid, met heel wat uitstekende oudere en belangrijke historische
opnamen en vooral ook veel onbekende namen, zowel van componisten als van
uitvoerende artiesten. Je vindt er ook recente opnamen van al de klassiekers,
maar dan met minder bekende maar daarom niet minder goede uitvoerders. Een
echte goudmijn, maar zoek bijvoorbeeld niet naar Cecilia Bartoli of Philippe
Jaroussky, wel naar Gigli, Karajan, Theodorakis
Ik
vind het een uitstekende aanvulling van het bestaande muziekaanbod. Ik genoot
al van de strijkkwartetten van Schumann, enkele minder bekende werken van
Frederick Delius en de filmmuziek bij Hamlet van Sjostakovitsj. Er staan ook
enkele liedcycli van Schubert klaar met Prégardien en operamuziek van
Theodorakis, gebaseerd op de klassieke Griekse dramas, ik ben benieuwd.
Tienduizend cds, het zou moeten lukken dat er niets bij is dat ook jou
interesseert. Ga eens rondneuzen op de website, het kost je niets behalve je
tijd.
Categorie:muziek Tags:muziek
14-07-2011
Ave Maria?
Ave Maria?
In mijn jeugd was de Mariaverering niet alleen
vanzelfsprekend, ze was ook alomtegenwoordig: Waar men gaat langs Vlaamse
wegen, oude hoeve, huis of stronk, komt men u Maria tegen, staat uw beeltenis
te pronk. Hoe dikwijls heb ik met de krop in de keel maar uit volle borst de
hoge noten gezongen van het ontroerende Onze Lieve Vrouw van Vlaanderen, naar
het overtuigde voorbeeld van mijn begeesterde Vader zaliger? Maar er is geen
aspect van het Vlaamse katholicisme en de bijhorende volksdevotie dat zo snel en
grondig ten onder gegaan is als precies die Mariaverering. Wij kunnen ons nu
niet meer voorstellen hoe het vroeger geweest is, maar Maria was ooit de vierde
persoon van de christelijke God, naast de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.
In rangorde kwam ze, zeker bij de gewone mensen, vaak zelfs op de eerste
plaats. Zij was inderdaad de Koningin van de Hemel, Regina Caeli.
Toen ik in 1968 secretaris werd van de Leuvense Theologische
Faculteit was er in de grondig vernieuwde programmas geen sprake meer van
Mariologie en dat is zo gebleven tot de dag van vandaag. Men wist blijkbaar met
de figuur van Maria geen blijf, men zat theologisch verveeld met de dogmas over
de maagdelijke geboorte van Jezus, over haar onbevlekte ontvangenis (dit is de al
even merkwaardige veronderstelling dat Maria zou geboren zijn, als enige mens
op aarde, zonder de erfzonde, niet te verwarren met het feit dat ze ontvangen
is van de Heilige Geest en dus maagd bleef als moeder van Jezus), over haar
ten hemelopneming. En dus werd ze doodgezwegen. De pogingen van paus Johannes
Paulus II, de vrome Pool Woitiła, om daarin enige verandering te brengen, onder meer door
zijn mediatieke pelgrimstochten naar de bekende Maria-oorden, hebben slechts
een beperkt succes gehad, zelfs in Polen. De tijd van Maria is voorgoed
voorbij. De dogmas hebben geen enkele grond, de volksdevotie is gegrond op
heidense en aardse moederbeelden en kleurrijke maar totaal ongeloofwaardige legenden.
Het was allemaal misschien wel goed bedoeld, maar men is duidelijk veel te ver
gegaan in die verering, de fantasie is op hol geslagen, de ontnuchtering was
onvermijdelijk.
Een
typisch voorbeeld van die onbesuisde overdrijving vinden we in de manier waarop
men is omgegaan met een van de liederen van Schubert, het alom bekende Ave Maria. Er is wellicht geen zanger of
zangeres die niet ooit bezweken is voor de verleiding om dit lied te brengen,
bij een trouwfeest of een andere religieuze plechtigheid, of zomaar, omdat het
zo mooi is. Pavarotti, Joan Baez, Stevie Wonder, Perry Como, Carreras, Andrea Bocelli,
Barbra Streisand en nog honderden anderen hebben het Ave Maria gekweeld. De tekst
is die van het Weesgegroet, maar dan in het Latijn: AveMaria
Het zijn de woorden waarmee de engel Gabriel Maria
begroet wanneer hij haar bezoekt, op het ogenblik dat haar veel oudere nicht
Elizabeth in de zesde maand is van haar zwangerschap: de veel geschilderde Boodschap
aan Maria. Toen Maria daarop haar nicht Elizabeth, de toekomstige moeder van
Johannes de Doper, ging bezoeken, begroette die haar op haar beurt met dezelfde
woorden: Benedicta tu inter mulieres
en voegde eraan toe: et benedictus
fructus ventris tui. Daarmee hebben we de eerste helft van het of de
Weesgegroet, met de latere toevoeging van Maria in het begin en die van Jezus
aan het einde, om misverstanden te vermijden. Tot in de dertiende eeuw was dat
overigens de hele tekst, zoals blijkt uit de commentaar die Thomas Aquinas
erbij schreef. En voor 1050 is er zelfs geen spoor van een dergelijke liturgische
tekst Het christendom heeft het in de eerste duizend jaar van zijn bestaan
moeten doen zonder Weesgegroetjes, maar dat is ruim goedgemaakt door de
miljarden exemplaren die in de volgende duizend jaar door de vingers geglipt
zijn van kralenschuivende en rozenkransen prevelende simpele zielen.
Ik wil
er nog op wijzen dat het kindsheidevangelie enkel bij Lucas voorkomt: Zacharias
en Elisabet als wel zeer overjaarse ouders van Johannes de Doper en verwanten
van Maria, de Boodschap aan Maria, het bezoek van Maria aan Elisabet met het
Magnificat, de geboorte van Johannes de Doper, de volkstelling en de geboorte
van Jezus, de besnijdenis van Jezus en de opdracht in de tempel, Simeon en
Anna, de twaalfjarige Jezus in de tempel: het staat allemaal enkel bij Lucas;
Matteüs heeft dan weer als enige een boodschap aan Jozef, de geboorte zelf, de drie
koningen, de vlucht naar Egypte en de kindermoord. Marcus en Johannes beginnen
met het publieke leven van Jezus. Dat is een knap staaltje van vermetele, door
geloofsijver verblinde tekstkritiek door de kerkelijke instellingen die de
canonieke geschriften hebben vastgelegd, die met andere woorden een definitieve
keuze gemaakt hebben uit een veel groter geheel van teksten. Elke filoloog zou,
wanneer hij vier bronnen heeft (de evangelisten) en wanneer slechts één ervan
een feit vermeldt, terwijl het overgrote deel van de teksten ten minste drie
van de vier bronnen vermeldt staat, dit als een voldoende reden beschouwen om
dat ene getuigenis te schrappen als verdacht. Niet zo bij de Schriftgeleerden
van het vroege christendom: al wat paste in hun kraam was juist en goed en het origineel
Woord van God zelf, wat niet paste, hebben ze zonder meer geschrapt als des
duivels, als Satansverzen zoals die in de Koran waarmee Salman Rushdie zich een
fatwa op de hals haalde.
De Bijbelse
bron voor het eerste deel van de tekst van het Weesgegroetje is met andere
woorden op zijn zachtst gezegd onbetrouwbaar.
Wanneer
het tweede deel erbij gekomen is, weten we niet. Het luidt: Heilige Maria,
Moeder Gods, bid voor ons, arme zondaars, nu en in het uur van onze dood. Amen.
De tekst van dit tweede luik verschijnt voor het eerst in een wiegendruk in
1495 van uitgerekend Girolamo Savonarola, namelijk in zijn commentaar op het Ave
Maria. Wellicht zijn de woorden van dit tweede tekstgedeelte gaandeweg aan het
eerste toegevoegd in de liturgische praktijk en de volksdevotie. De eerste
woorden, vooral het Moeder Gods komen wellicht uit de Griekse traditie, waar Maria
de Theotokos, zij die God baarde en Maagd was. Het tweede deel raakte wijd
verspreid onder de katholieken in de zestiende eeuw, vooral na het Concilie van
Trente, toen de tekst werd opgenomen in de Catechismus van Trente in 1566.
Merkwaardig is dat de Anglicanen, die al in 1559 officieel afgescheiden waren van
Rome, het Hail Mary zijn blijven
gebruiken. Luther was veel kritischer voor de rol van Maria als een halve of
hele godheid en een voorwerp van aanbidding, maar behield de devotie, wellicht
onder druk van het gewone volk. Hij hield het echter bij de eerste helft van de
tekst, die enkel de Bijbelse woorden bevat.
Laten we terugkeren naar het Ave Maria van Schubert. De tekst die wij (bijna) altijd horen is
die van de Latijnse Weesgegroet, maar dat is helemaal niet de tekst die
Schubert op muziek zette! Dit lied maakt deel uit van een cyclus van zeven
liederen die Schubert in 1825 componeerde op teksten van Sir Walter Scott, meer
bepaald uit zijn beroemde episch gedicht The
Lady of the Lake (1810), in een losse Duitse vertaling van Adam Storck. Het
zogenaamde Ellens dritter Gesang,
Ellens derde lied is het zesde lied en het begint inderdaad met Ave Maria, maar daar houdt de letterlijke
tekst van het Weesgegroet ook op. Wat volgt is dit:
Storcks vertaling voor Schubert
Ave Maria! Jungfrau mild,
Erhöre einer Jungfrau Flehen,
Aus diesem Felsen starr und wild
Soll mein Gebet zu dir hin wehen.
Wir schlafen sicher bis zum Morgen,
Ob Menschen noch so grausam sind.
O Jungfrau, sieh der Jungfrau Sorgen,
O Mutter, hör ein bittend Kind!
Ave Maria!
Ave Maria! Unbefleckt!
Wenn wir auf diesen Fels hinsinken
Zum Schlaf, und uns dein Schutz bedeckt
Wird weich der harte Fels uns dünken.
Du lächelst, Rosendüfte wehen
In dieser dumpfen Felsenkluft,
O Mutter, höre Kindes Flehen,
O Jungfrau, eine Jungfrau ruft!
Ave Maria!
Ave Maria! Reine Magd!
Der Erde und der Luft Dämonen,
Von deines Auges Huld verjagt,
Sie können hier nicht bei uns wohnen,
Wir woll'n uns still dem Schicksal beugen,
Da uns dein heil'ger Trost anweht;
Der Jungfrau wolle hold dich neigen,
Dem Kind, das für den Vater fleht. Ave Maria!
Hymn to the Virgin by Sir Walter Scott
Ave Maria! maiden mild!
Listen to a maiden's prayer!
Thou canst hear though from the wild;
Thou canst save amid despair.
Safe may we sleep beneath thy care,
Though banish'd, outcast and reviled -
Maiden! hear a maiden's prayer;
Mother, hear a suppliant child!
Ave Maria
Ave Maria! undefiled!
The flinty couch we now must share
Shall seem this down of eider piled,
If thy protection hover there.
The murky cavern's heavy air
Shall breathe of balm if thou hast smiled;
Then, Maiden! hear a maiden's prayer,
Mother, list a suppliant child!
Ave Maria!
Ave Maria! stainless styled.
Foul demons of the earth and air,
From this their wonted haunt exiled,
Shall flee before thy presence fair.
We bow us to our lot of care,
Beneath thy guidance reconciled;
Hear for a maid a maiden's prayer,
And for a father hear a child! Ave Maria.
Dit behoeft geen vertaling, vind ik, het is geen grootse
poëzie, maar nogal gezwollen Engelse romantiek, die in het Duits nog zwaarder
op de hand is.
Het hoeft ons niet te verwonderen dat de katholieke
gemeenschap dit muzikaal prachtige lied heeft geaccapareerd, zeg maar gestolen.
De aanhef is al voldoende als aanleiding, je hebt alleen nog een overijverige
kwezel nodig die de tekst van Walter Scott en de Duitse vertaling verwerpt als
te werelds en enkele haastige kunstgrepen en domme herhalingen inlast om héél
het Ave Maria te doen passen in de
ingetogen muziek van Schubert. Maar het blijft diefstal: Schubert heeft immers
zijn muziek niet geschreven voor het Weesgegroet, maar voor een zeer werelds romantisch
gedicht van Scott, dat destijds overal in Europa gelezen werd. Schubert was
overigens een geenszins timide kritische gelovige en van het triomfantelijke institutionele
katholicisme van zijn tijd moest hij helemaal niets weten: in àl zijn missen
laat hij uit het Credo deze zin weg: et
in unam, sanctam, catholicam et apostolicam ecclesiam, veel duidelijker kan
het niet zijn: de ene, heilige, katholieke en apostolische kerk kon hem
gestolen worden.
In de geslaagde en intussen tot ons cultureel erfgoed
behorende film Fantasia (1940!) van
Walt Disney volgt het Ave Maria van
Schubert op de Nacht op de kale berg van Moessorgski, met een aangepaste
Engelse tekst van de hand van Rachel Field (1894-1942), in haar tijd een heel
bekende Amerikaanse schrijfster van hoofdzakelijk kinderverhalen. Van de drie
strofen werd alleen de derde in de film gebruikt, zonder auteursvermelding,
misschien wel op vraag van een terecht beschaamde schrijfster. De tekst heeft
nog maar weinig te maken met het origineel, de Duitse vertaling of het
Weesgegroet, al zijn er echos van alle drie:
Ave Maria! Heaven's Bride.
The bells ring out in solemn praise,
for you, the anguish and the pride.
The living glory of our nights,
of our nights and days.
The Prince of Peace your arms embrace,
while hosts of darkness fade and cower.
Oh save us, mother full of grace,
In life and in our dying hour,
Ave Maria!
Ave Maria! Bruid des Hemels
De klokken luiden
in plechtige lofzang
Voor u, uw angsten
en uw trots.
De levende
heerlijkheid van onze nachten
Van onze nachten en
onze dagen
Uw armen omhelzen
de Prins van Vrede
Terwijl de machten
der duisternis vervagen en zich verschuilen
O, bewaar ons,
moeder vol van genade
Tijdens ons leven
en in het uur van onze dood
Ave Maria!
Ik heb deze
vertaling rap gemaakt om een idee te geven van de rijmelarij die hier voor
diepzinnigheid doorgaat bij Walt Disney.
Er zijn nog meer
vertalingen, aanpassingen en varianten geschreven op de zuivere muziek van dit aangrijpend
Schubert-lied; ze zijn evenmin het vermelden waard als het bovenstaande, ze
blijven ver onder de artistieke kwaliteit van Schuberts muziek.
Als je nog eens het
Ave Maria hoort van Schubert, let dan
eens op de woorden: is het de christelijke versie met het Weesgegroet, of het
origineel van Scott in het Duits?
Ik eindig mijn
deconstructief verhaal met een andere heel bekende muzikale versie van het
Weesgegroetje, waarbij meestal als componist vermeld wordt: Bach/Gounod. Het
eveneens nogal ontluisterende verhaal daarachter is dat Charles Gounod, de
Franse romantische componist in 1859 als een spielerei een eenvoudige piano-improvisatie
schreef bovenop de melodie die Bach 137 jaar tevoren componeerde als de heerlijk
eenvoudige maar pregnante Prelude, het eerste deel van zijn Wohltemperierte Klavier. Gounod speelde
daarbij de twee melodieën gewoon tegelijk, een goocheltruc die door het succes
uitgedaagde pianovirtuozen wel meer uithalen om hun vingervlugge kunstjes te
etaleren, denk aan Liszt. Het was de pianist Zimmerman, later de schoonvader
van Gounod, die de combinatie verder uitwerkte voor viool en neuriënd kinderkoor,
nog steeds zonder verwijzing naar het Weesgegroet. Pas veel later knutselde hij
ook de versie voor solostem ineen op de vertimmerde tekst van het Weesgegroet
die zon kerkelijk succes zou worden.
Bach dacht dus
helemaal niet aan deze aanpassing van zijn muziek voor liturgisch of devoot
gebruik en Gounod al evenmin! Er was weer een kwezel of een commercieel talent nodig,
een combinatie die merkwaardig genoeg niet uitzonderlijk is, om het
niet-religieuze muzikaal genie van anderen te usurperen en er het gezongen gebed
(qui bene cantat, bis orat, of wie goed zingt, bidt tweemaal, gemeenzaamtoegeschreven aan Augustinus maar zoals
veel andere citaten niet in zijn oeuvre terug te vinden, klik en lees dit) van te maken dat Pavarotti en
honderden anderen in talloze zeemzoete versies hebben gebracht en dat je nu nog
rond Kerstmis in felverlichte winkelstraten en slechte tv-shows te verwerken krijgt.
Ad fontes! Terug naar de bron: luister eens
naar de originele versies van Schubert, Gounod en Bach en laat de religieuze Schwärmerei voor de romantische vrome
zielen van de negentiende-eeuwse economisch onderdrukte en intellectueel domgehouden
en gehersenspoelde gelovigen.
Categorie:muziek Tags:muziek
13-07-2011
De waterlelie, de tortelduif en de valk
Enkele dagen geleden, in de late namiddag, merkten we plots uit een
ooghoek in een flits vlak boven onze tuinvijver een dramatische botsing tussen
een roofvogel en een tortelduif. De pluimen stoven in het rond en vielen dwarrelend
op het water, waar ze nu nog liggen, stille getuigen van de aanslag. Van de
valk, wellicht, geen spoor, noch van het slachtoffer. We praatten erover met
elkaar, Lut en ik, we waren verbaasd over dit uitzonderlijk voorval, het is
niet iets dat je verwacht in je achtertuin. We hadden wel eens eerder een kleine
roofvogel in de tuin gehad, maar het blijft een zeldzame verschijning. Achter
in de tuin staan hoge dennen, een bescheiden bosje en wellicht zat de valk daar
op de uitkijk. De tortels vliegen hier voortdurend rond, vijf, zes, zeven soms,
ze vinden hun voedsel in de ruime kippenren van de buren, ze komen zelfs van onze
voederplank smullen. Zo creëren ze een patroon, een gewoonte die prooivogels
niet ontgaat.
Op die manier worden we geconfronteerd met een ruwe, explosieve,
gruwelijke kant van het leven die in onze huiselijke omgeving en in ons dagelijks
doen en laten niet opvalt. We krijgen wel de overlijdensberichten in de
brievenbus van meestal oudere mensen uit de ruimere buurt, dat is een gewoonte
die op het platteland nog niet uitgestorven is. Maar als inwijkelingen kennen
we die mensen niet, we zijn er niet mee naar school geweest, we ontmoeten ze
hoogstens bij de bakker of op een buurtfeest. Leven en dood verlopen hier langzaam,
behalve wanneer we op het nieuws vernemen dat in het dorp een motorrijder aan
hoge snelheid over de kop is gegaan en zijn nek heeft gebroken, een vrouw en drie
jonge kinderen achterlatend.
De tuin is vooral een vreedzame, rustige plaats. De planten en bloemen
volgen elkaar op in de seizoenen, ze ontluiken, bloeien en vergaan, ze woekeren
of kwijnen weg en maken plaats voor andere. Maar alles verloopt traagzaam, je
ziet het niet gebeuren, je merkt alleen het verschil als je goed kijkt. Je ziet
niet elke bloem groeien, je ziet ze alleen als ze er opvallend zijn. Zo is er
in de vijver, vlak bij de plaats waar de pluimen van de tortelduif nog op het
water drijven, sinds enkele dagen een witte waterlelie met gele meeldraden open
gebloeid, althans als er voldoende licht en warmte is, anders plooit ze haar
bloembladen in een onmerkbaar proces weer dicht tot een bruingroene knop.
Het is hetzelfde proces van leven en dood dat zich afspeelt in de lucht
boven de vijver en in het water. De waterlelie onttrekt haar voedsel aan haar
omgeving net zoals de valk dat doet. Alleen het tempo, de snelheid waarmee het
gebeurt, is anders: langzaam en onmerkbaar voor de waterlelie, explosief en
dramatisch voor de valk en de tortel.
Wij hebben de neiging om wat we zien een langer leven toe te dichten dan er
in werkelijkheid is. Wij zien de tortels elke dag rondvliegen en horen ze
koeren, jaar na jaar en vragen ons niet af of het dezelfde vogels zijn, hoe
lang ze leven, of ze jongen hebben Tot op een dag een aan haar einde komt in het
furieuze geweld boven de stille, roerloos verdroomde tuinvijver. Dan beseffen
we weer dat het leven niet eindeloos is, dat het een begin en een einde kent en
dat het einde soms veel vroeger komt dan verwacht, dat het dramatisch kan zijn
en uiterst gewelddadig, dat dieren andere dieren opeten en dat wij, ook dieren,
eveneens andere dieren brutaal doden en opvreten zonder er over na te denken.
De stille waterlelie, drijvend op het koele water en de tortelduif die boven
de stille vijver met de roerloze ronde blaren uiteenspat in een ontploffing van
dons en pluimen en plotse hevigheid. En wij die ernaar kijken in verwondering
en ons verbonden weten met het leven, de koelte en de hevigheid.
We hebben het allemaal meegemaakt als kind, hebben er ons als ouder op onze
beurt schuldig aan gemaakt en als grootouder is het vaak onze enige uitweg. Op
de eindeloze kinderlijke vragen waarom? vinden we meestal geen beter antwoord
dat het definitieve maar teleurstellende daarom! Het kan zijn dat we het
antwoord niet weten, zoals wanneer een kind ons vraagt waarom de donder zon
lawaai maakt. Of dat we de lange uitleg wel kennen, maar er niet willen aan
beginnen, bijvoorbeeld over de manier waarop de elektriciteit tot bij de lamp
op de slaapkamer komt. Het gebeurt ook dat we menen dat kinderen van die leeftijd
nog niet rijp zijn de echte verklaring, bijvoorbeeld bij alles wat met seksualiteit
te maken heeft. Daarom! of een vage glimlach en een schouderophalend gebaar is
dan het ontwijkend antwoord.
Dit blijkbaar typisch menselijk gedrag is de aanleiding voor een essay dat
Cornelis Verhoeven schreef en dat al in 1983 verscheen bij De Nederlandse
Boekhandel-Kapellen, in de reeks Essay, onder de titel: De duivelsvraag. Een
pleidooi voor beschouwelijkheid, 81 blz. Ik kocht het ergens tweedehands voor
enkele euros. Waarom de duivelsvraag? In het ooit vrome Nederland werden al te
opdringerige vraagstellers daarmee terechtgewezen. Niet alleen is de ledigheid
het oorkussen des duivels, ook van alles de reden of de oorzaak willen weten is
gehoor geven aan de duivel. Was het niet dezelfde duivel die, in de gedaante
van een slang of serpent, in het Aards Paradijs Eva met zijn suggestieve vragen
ertoe bracht dat ze Gods gebod overtrad en zo Adam en de hele mensheid meesleurde
in haar zondeval?
Aanvankelijk lijkt Verhoeven de kant te kiezen van het pientere jongetje
dat hij wel zal geweest zijn, maar gaandeweg verlegt hij de nadruk van de gezonde
behoefte naar uitleg en de ongezonde afwijzing ervan, naar de uiteindelijke ontoereikendheid
van elke zelfs wetenschappelijke verklaring en vraagt hij onze aandacht voor
het naakte feit, voor het dat er iets gebeurt veeleer dan voor hoe het tot
stand is gekomen. Een voorbeeld dat hijzelf aanbrengt maakt duidelijk wat hij
bedoelt.
Bij Matteüs 2,18 vinden we het verhaal van de kindermoord door de dienaren
van Herodes. De evangelist citeert daar Jeremia: Een stem is te Rama gehoord, geween en veel geklaag: Rachel, wenend om
haar kinderen, weigert zich te laten troosten, omdat zij niet meer zijn. Het
is een perikoop die ook mij al aan het denken en het schrijven heeft gezet,
klik hier
voor het resultaat. Verhoeven wijst er terecht op dat voor Rachel, die hij hier
opvoert als een van de moeders in Bethlehem, de dood zelf van haar kind het
enige belangrijke is. Geen uitleg kan haar troosten, laat staan haar verlies
doen vergeten. Het waarom is niet van belang, het rauwe feit is wat haar
verplettert.
De beschouwelijkheid waartoe de auteur ons oproept heeft derhalve als
voorwerp de gebeurtenissen zelf, in hun wondere onvoorspelbaarheid en
onverklaarbaarheid. Hij vraagt onze volle aandacht voor de verwondering, niet
over het hoe van de dingen, maar over het dat, over de dingen zelf. De aanblik
van de sterrenhemel is het die ons tot ontzag dwingt, niet de wetenschappelijke
uitleg. Ook daarover schreef ik hier al, klik hier.
Ik begrijp het onderscheid dat Cornelis Verhoeven maakt. Er klinkt een echo
in van het motto van de fenomenologie van Edmund Husserl: Zu den Sachen selbst, of het Latijnse adagium ad fontes, terug naar de bron, de oorzaak zelf van onze
verwondering. Ik ben het met hem eens dat verklaringen niet steeds verhelderend
zijn en soms zelfs de aandacht van het feit afleiden en de verwondering kunnen
doorbreken. De geboorte van een genie als Einstein is inderdaad veel
belangrijker dan welke uitleg die we daarover kunnen bedenken. Maar het is een
vervaarlijk hellend vlak waarop we ons begeven.
Want wat zouden we zijn indien we bij de zaken zelf zouden blijven, bij de
initiële verwondering van de primitieve of de hoogbeschaafde mens voor de
wereld waarin hij of zij leeft? Wanneer we ons zouden beperken tot
beschouwelijkheid en niet op zoek zouden gaan naar het waarom der dingen?
Wanneer we ons met zijn allen zouden terugtrekken in contemplatieve
gemeenschappen, de dag doorbrengend met navelstaren, mediterend theedrinken,
ooooooohm neuriënd en levend van de hemelse dauw of de giften van vrome
gelovigen? Cornelis Verhoeven is een fenomeen en ook over zijn bestaan en zijn
oeuvre kunnen we ons verwonderen, maar hij is ondenkbaar zonder de wereld
waarin hij is opgegroeid en waarin hij heeft geleefd (1928-2001), met al zijn wetenschappelijke
en technische verworvenheden, met zijn economische, sociale en politieke structuur.
Er is zelfs geen bloot feit van Cornelis Verhoeven, het is een zeer complex
feit, zowel biologisch als cultureel als psychologisch en nog veel meer. Het
blote feit van Cornelis Verhoeven is totaal oninteressant, net zoals het blote
feit van de geboorte van Einstein van alle betekenis verstoken is en helemaal
geen aanleiding geeft tot verwondering. Het is pas wanneer wij kennis maken met
Verhoeven de filosoof, de classicus, de essayist dat hij onze aandacht trekt;
het is pas wanneer wij met heel wat moeite enig inzicht krijgen in de
relativiteitstheorie dat Einstein echt tot leven komt en dat onze verwondering
en bewondering voor zijn genie begint.
Ik wil nog verder gaan en terugkeren naar het voorbeeld van Rachel, zowel
de denkbeeldige moeder in Bethlehem als de aartsmoeder Rachel die als icoon
staat voor alle joodse, ja alle moeders waar en wanneer dan ook die een kind
hebben verloren. Het rauwe feit van de dood van hun kind grijpt hen aan, wanneer
zij het vernemen, het treft hen als een mokerslag, als een fysieke aanslag op
hun eigen integriteit, het is voor hen een levensbedreigende ervaring. Maar
vrijwel meteen daarna stellen zich duizend vragen en niet in het minst die naar
het waarom, het verschrikkelijke, wanhopige, onbegrijpende, onverklaarbare
onbeantwoordbare waarom toch? En precies omdat op die vraag geen antwoord komt en
omdat alle verklarende antwoorden irrelevant zijn, moeten we, willen we zelf kunnen
overleven, uiteindelijk toch tot een antwoord komen.
Dat zal dan niet te maken hebben met de concrete omstandigheden: zelfs als je
weet dat je dochter van de weg gemaaid is door een dronken jonge en onervaren weekendchauffeur,
of je zoon bij het voetballen is bezweken aan een hartstilstand, of zijn
lichaam na een lange strijd tegen de leukemie uiteindelijk totaal is
weggeteerd, of je dochter tijdens haar dienst als politieagent is neergeschoten
door koel moordende autodieven, of beestachtig vermoord is door een onverdachte
buurman die een seksuele seriemoordenaar blijkt te zijn, dan nog heb je geen
antwoord op de vraag naar het waarom. Waarom immers jouw zoon, jouw dochter?
Waarom precies dan, precies zo?
Een antwoord kunnen we enkel vinden in een groter geheel, niet in de
concrete omstandigheden. In het leven, in het Universum heeft alles een reden,
alles een oorzaak en een gevolg. De dingen die gebeuren zijn het gevolg van
alles wat eraan voorafging. Er is dus een onvermijdelijkheid in de wereld, maar
een die we niet kunnen voorspellen. Er zijn zoveel factoren, waarvan wij
slechts een miniem aantal kennen en waarvan we er nog minder kunnen beheersen.
Het samenspel van al die grote en kleine omstandigheden zorgt voor het
resultaat, dat door zijn bizarre onvoorspelbaarheid veel meer te maken lijkt te
hebben met het toeval, het noodlot dan met enige raad of reden, met enige
verstaanbaarheid. En toch gebeurt er niets in de wereld dat ontsnapt aan de strenge
wetten die de natuur beheersen tot in het kleinste detail en tot in de meest
wereldschokkende enormiteit. Het is uit dat besef dat we, stilaan en geholpen
door de tijd en de goede mensen om ons heen, ons stilaan leren verzoenen met de
intrinsieke zinloosheid van de tragiek van ons verlies.
Een jonge universiteitsstudente die samen met enkele vriendinnen omkomt in
een helaas typisch maar op zich dwaas verkeersongeval, tijdens het weekeind, op
weg naar een fuif, daar is geen reden voor, dat is waar. De statistieken kunnen
misschien wel aantonen dat er een hogere waarschijnlijkheid is dat die
omstandigheden zich zullen voordoen op dat ogenblik, maar als we daarmee
rekening zouden moeten houden, dan kwam niemand nog buiten en werden we
allemaal gek, de muren oplopend in een spiraal van onhoudbare paranoia. Wij
moeten leren berusten in het blote feit. Elk ogenblik van elke dag worden we
eraan herinnerd dat er aan dat feit niets meer te veranderen valt, dat we dat
ene woord niet meer kunnen spreken dat er misschien verhinderd had dat iemand
net dat had gedaan of gelaten dat de fatale gebeurtenis heeft veroorzaakt. Elke
dag spoken de schuldgevoelens door ons hoofd omdat we net niet daar waren
wanneer onze geliefde afgestorvene ons het meest nodig had, dat we die banale
seconde niet hebben benut die hen hadden kunnen redden. Maar dat zijn
destructieve gevoelens, ze zijn futiel, vergeefs, te laat, want ze zijn
onmachtig om de feiten nog te veranderen en voor onszelf brengen ze geen
soelaas, in tegendeel, ze trekken ons steeds dieper in de woedende wieling van
de wanhoop, ze sluiten ons bitter af van de werkelijkheid en leiden recht naar
de ondergang.
Er is geen diepere reden, oorzaak of verantwoording voor wat er gebeurt.
Het zijn inderdaad blote feiten, ze gebeuren nu eenmaal. Ze hebben geen zin of
betekenis op zichzelf. Maar wij mogen niet weigeren om ons te laten troosten,
zoals Rachel, omdat onze kinderen er niet meer zijn. Zolang we zoeken naar de
zin van wat ons is overkomen, weigeren we alle troost, zowel die van de mensen
om ons heen als de troost die we uiteindelijk in onszelf moeten vinden, in het
besef dat al wat gebeurt het gevolg is van alles wat eraan voorafgegaan is,
zowel de betekenisvolle factoren als de louter toevallige. Er is geen duistere
macht die onze dochter precies in die bocht plaatste op het moment dat die
jonge roekeloze chauffeur de macht over het stuur verloor. Er is ook geen bewaarengel
die haar daartegen kon beschermen. Het is het spel van de natuurwetten waaraan
wij allen en alles in het Universum onderworpen zijn, de zwaartekracht en ook
de andere krachten, die wij kennen of nog niet kennen maar die zorgen dat de
dingen de verwoestende kracht hebben die autos tot schroot en geliefden tot
verhakkelde lichamen herleidt. En het spel van wat wij het toeval noemen, het
onvoorspelbare resultaat van teveel factoren om op te noemen, teveel elementen
in de vergelijking om haar oplosbaar te maken, teveel krachten die elkaar
opheffen of versterken maar met een onweerstaanbare precisie je kind
uitgerekend daar plaatsen op dat fatale ogenblik.
Het is pas wanneer we erin slagen in te zien dat de wereld zo is, uit
zichzelf zo zinloos ondanks al onze beste inspanningen, dat het noodlot
onafwendbaar is, dat je nooit alle risicos kan voorzien of uitsluiten, het is
pas dan dat we kunnen beginnen te denken aan vertroosting. Dan kunnen we stilaan
enig begrip opbrengen voor de dader: ook hij is een mens, iemands zoon, iemand
met een toekomst, maar getekend voor het leven. Dan eist het leven ons weer op:
onze andere geliefden, onze werkomstandigheden, de echte vrienden en de goede
kennissen, familieleden die de moed hebben om ons aan te spreken. Dan kunnen
we, heel langzaam aan, onze blik weer naar buiten richten, los van de onzalige
gedachten en de verscheurende beelden die ons hart en onze dromen bezwaren. Dan
gaat de zon weer op, wordt het weer lente en zomer, maar ook de herfst en de
donkere winter die de herinneringen naar boven haalt in al hun blijvende
gruwelijkheid. Dan ontmoeten we weer andere mensen, lotgenoten, elk van hen op
hun manier want niemand leeft zonder leed.
Dit essay van Cornelis Verhoeven is misleidend. Het loodst ons naar een
manier van denken die niet menselijk is, die enkel dwaalfilosofen of onwereldse
monniken vermag te bekoren. Wij mogen nooit toelaten dat de blote feiten ons
verpletteren. Wij zijn in staat om de oorzaken en de gevolgen van onze daden en
die van anderen te onderkennen, maar wij weten ook wanneer het geweld dat ons
treft zinloos is, onbedoeld maar onvermijdelijk. Dat er dan wel slachtoffers
zijn, maar geen schuldigen die we kunnen ter verantwoording roepen om zo onze
woede te koelen. Wij kunnen zin geven waar er geen is, wij kunnen iets maken van
ons eigen leven en van dat van anderen. Kijk om je heen, naar die wondere,
wondere wereld die wij mensen voor ons hebben veranderd op duizenden manieren,
goede en slechte. Er zijn geen blote feiten, wij kleden ze mededogend aan, elk
ogenblik van ons bestaan. Pas wanneer we dat niet meer kunnen, laten we ons
verpletteren, weigeren de troost die ons erfrecht is als medemens. De vraag
naar het waarom van de blote feiten is precies de duivelsvraag, een waarop geen
antwoord is en die de mens naar de rand van de afgrond brengt.
Het leven op aarde, in dit Universum dat ons met ontzag vervult, is vol
gevaren, het is een precair, kwetsbaar bestaan, het mag een wonder heten dat we
in leven zijn, voor een korte tijd. In het onthutsende besef dat ik nu leef, dank
zij maar ook ondanks alles, heb ik een relatieve rust gevonden die mij toestaat
om naast al het goede ook wat onvolkomen is te aanvaarden voor wat het is: la condition humaine, het leven zoals
het is.
Ulrich Libbrecht, Is God dood?
Zoektocht naar de kern van de spiritualiteit, Lannoo-Tielt, 2004, 292 blz.,
paperback, 16,95, ontleend in Tweebronnen, Leuven
Ulrich Libbrecht (°1928) was van 1973 tot aan zijn emeritaat in 1994
hoogleraar Sinologie en Oosterse filosofie aan de Leuvense Universiteit. Hij
heeft een eigen website, klik hier.
In dit boek dat hij op rijpere leeftijd schreef, heeft hij een moedige
poging ondernomen om zijn verhouding tot het westerse christendom uit te klaren
in het licht van zijn vertrouwdheid en affiniteit met de oosterse filosofie. Ik
vermoed dat het materiaal van dit boek in ruime mate teruggaat op de vele lezingen
die hij heeft gehouden over dit onderwerp. Dat blijkt uit de spreektrant die
overal duidelijk aanwezig is, maar helaas ook uit de vele herhalingen en
uitweidingen.
In feite is het een harde afrekening geworden met het christendom. Als je
alles wat hij daarover zegt apart zou zetten, dan zou je een zeer leesbare
samenvatting overhouden van de kritiek die men vanuit verschillende standpunten
kan hebben op de christelijke leer en op de Westerse Godsidee en metafysica.
Libbrecht is zoals hij zelf zegt een ketter, ik noem hem een atheïst. Hijzelf
neemt dat woord nooit in de mond, maar op de keper beschouwd is hij het wel,
voortgaand op wat hij in dit boek over God en geloof schrijft. Hij verkiest de
term panentheïst. Laten we daar even bij stilstaan.
Pantheïsme noemt men die opvatting waarbij het Universum een eenheid is met
een sacraal karakter. Er bestaat dus niets buiten het Universum. Het Universum
en God zijn identiek. Alles behoort dus tot God, vandaar pantheïsme, van het
Grieks pan (alles) en theos (God). Waarin bestaat nu het
sacraal karakter van het Universum? Dat is verre van duidelijk. Indien God in
alles is en alles in God, dan is alles ook sacraal. Maar als alles sacraal is, als
er niets is dat niet sacraal is, dan is dat een lege term, een die geen
onderscheid aanduidt en die dus helemaal niets meer uitdrukt. Dat is zeker zo
voor Spinoza, die geen onderscheid maakt tussen God en de Natuur (Deus, sive Natura) en die elk sacraal
karakter van God of de Natuur ontkent. Voor hem is godsdienst een sociaal
fenomeen, dat maatschappelijk nuttig kan zijn, vooral voor de lagere klassen.
Maar het Universum is gewoon wat het is. Hij is dus een atheïst, zoals Steven Nadler
en Jonathan Israel overtuigend aangetoond hebben.
Ik heb hier al verwezen naar het World Pantheist Movement (klik op de naam als
je naar hun website wil gaan). Zij hebben het over een eerbied voor het
Universum en over een spiritualiteit die daarop steunt. Maar ik zie met de
beste wil van de wereld niets theïstisch in hun beginselverklaringen, er is
nergens sprake van een God, enkel van het Universum. Waarom zich dan (pan-)theïstisch
noemen? In feite zijn ook zij zuivere atheïsten. Het is niet omdat men
bewondering, ontzag en eerbied heeft voor het Universum dat men een of andere
vorm van theïsme aanhangt. Het is evenmin zo dat men als atheïst géén eerbied,
ontzag of bewondering zou mogen hebben voor het Universum, of dat men geen behoefte
heeft aan een spiritualiteit, een ethiek of een vorm van beleving en ritueel,
individueel of met anderen.
Ik meen dus dat pantheïsme een onduidelijke term is. Als een vorm van
theïsme verwijst hij naar een levenshouding waarbij men het bestaan van een
transcendente God erkent, een alomtegenwoordige Kracht die het Universum
schraagt, maar die toch op een of andere manier verschillend is van dat
Universum. Maar als pan-theïsme ontkent men dan weer dat dualisme: God en de
natuur zijn één.
Panentheïsme, van het Grieks pan,
theos en en (in), dus God is in
alles, stelt dat God het Universum overstijgt, maar dat hij alomtegenwoordig is
in het Universum. Gans het Universum is dus vervuld van God, maar valt er niet
mee samen. God is een kracht die het Universum doordringt en vervult, maar
naast of boven het Universum is er iets dat anders, meer is dan het Universum.
De vraag is dan: wat kan er buiten het Universum nog zijn? Wat is de verhouding
tussen dat iets en het Universum? Wat kunnen we over dat iets zeggen? Ook
Libbrecht zal met die vraag worstelen: hij noemt het een Mysterie, iets
waarover we niet kunnen spreken, maar dat we wel kunnen ervaren, namelijk in de
mystiek. We komen hierop nog terug.
Libbrecht wijst het christendom waarin hij is opgegroeid en dat hij grondig
heeft bestudeerd, radicaal af. Op grond daarvan kan men niet anders dan hem een
atheïst noemen. Maar hij kan blijkbaar niet helemaal afstand nemen van de
godgedachte en van een of andere vorm van metafysica, van het bestaan van iets
(hij noemt het N-iets) dat het Universum overstijgt. Hij is daarvoor op zoek
gegaan in de Oosterse filosofie en de Oosterse religieuze traditie. Hij probeert,
zegt hij herhaaldelijk, het christendom te ver-oosteren, te boeddhiseren. Hij
doet dat op grond van zijn kennis van de oosterse filosofie en godsdiensten,
maar ook op basis van mystieke ervaringen die hij heeft gehad op bepaalde
plaatsen en bij bepaalde gelegenheden.
In zijn boek vinden we van beide aspecten een overvloed van informatie. Wat
hij ons aanreikt aan kennis van de oosterse filosofie en godsdienst, met haar
talrijke vreemde kernwoorden, is verwarrend, bevreemdend en in de grond
nietszeggend. Het blijft een vreemde wereld voor ons, we kunnen wel enigszins
vermoeden waar het om gaat, maar het is allesbehalve overtuigend, zelfs niet na
een grondige studie van de gebruikte termen. Bovendien zegt de auteur zelf dat
die filosofische en godsdienstige formuleringen noodzakelijkerwijze voorbijgaan
aan het essentiële: de mystieke ervaring.
Wat hij dan zegt, of probeert te zeggen over die mystieke ervaring, over
het Mysterie dat bestaat buiten het Universum, is even noodzakelijkerwijze nog veel
waziger en nog minder overtuigend. Ik twijfel geen ogenblik aan de eerlijkheid
van de auteur en aan de ernst en de diepgang van de ervaringen die hij heeft
gehad in Ierland en in het Verre Oosten. Maar wat heb ik daaraan? Wat hebben
wij allen daaraan? Religieuze ervaringen zijn persoonlijk en niet
overdraagbaar. Ze vinden hun oorsprong in de ontmoeting van een ontvankelijke
mens met bepaalde omstandigheden in het leven en in de natuur die tot een of
andere onzegbare extatische ervaring kunnen leiden. We hoeven niet aan
dergelijke ervaringen te twijfelen, ze zijn afdoende beschreven, onder meer op
uitstekende wijze door William James in zijn Varieties of Religious Experience, klik hier
voor mijn bespreking. Maar er is geen enkele aanwijzing, laat staan een bewijs,
dat er aan die reële ervaringen van concrete mensen ook maar iets zou
beantwoorden in de wereldse of buitenwereldse realiteit (wat dat ook moge wezen ).
Het zijn emotioneel sterk gekleurde ervaringen, maar ze hebben geen enkele
wetenschappelijke, filosofische of zelfs religieuze bewijskracht, ze bewijzen
niets, behalve zichzelf.
Professor Libbrecht meent van wel. Hij bouwt er zelfs zijn hele betoog op.
In de mystieke ervaring heeft de mens rechtstreeks contact met het Mysterie.
Dat contact is voor hem het hoogste en meest sublieme dat de mens kan
betrachten of verhopen. Het ontlokt de auteur enkele beeldrijke paragrafen,
zowel over oosterse als over westerse mystiek en mystici. Maar zoals ik al zei:
wat hebben wij daaraan? Het lijkt een beetje op het mysterieuze land El Dorado,
waar het goud in overvloed aanwezig was, maar dat niemand ooit heeft kunnen
vinden. Het is niet omdat sommigen zeggen dat ze dat land gezien hebben, dat
het er ook is
In de vlotte verteltrant van dit boek botsen deze verschillende ideeën
voortdurend met elkaar, soms met verhelderend effect, maar vaak ook met
frustrerende verwarring als gevolg. De scherpe afrekening met het katholicisme
leidt de lezer recht naar atheïsme en antiklerikalisme, maar dat wordt doorbroken
door de pogingen van de auteur om bepaalde christelijke dogmas te redden door
ze een (soms zeer vergezochte) nieuwe duiding te geven vanuit het boeddhisme.
Zijn afwijzing van de traditionele westerse filosofie en metafysica wijst
eveneens in de richting van scepticisme, monisme en wetenschappelijk naturalisme,
maar dan komt hij weer aandraven met zijn persoonlijke mystieke ervaringen en
die van anderen en met de rijke tradities van de oosterse filosofieën en
godsdiensten, die hem doen geloven in dat mysterieuze Niets.
Zo komen we er niet uit, lieve lezer. Er zijn geen zeven wegen naar de ene
waarheid en er zijn ook geen zeven waarheden. Professor Libbrecht is zeer
overtuigend in zijn ongenadige kritiek op het katholicisme waarin hij is
opgegroeid en waarin hij heeft geleefd. De beschrijving van zijn geestesnood
bij de ongerijmdheden van het geloof van zijn vaderen is zowel schrijnend als
respectabel in haar wanhopige eerlijkheid. Maar wat hij in het Oosten heeft
gevonden, het Licht dat hij daar meent te ontwaren, is mijns inziens slechts de
weerkaatsing, in een duistere spiegel dan nog, van het valse Licht der Wereld
dat het christendom in het Westen verkondigd heeft. De oosterse filosofie en
godsdiensten verschillen niet fundamenteel van de westerse, enkel in hun vorm,
zoals ook de oosterse en westerse mens niet fundamenteel van elkaar verschillen.
Het Boeddhisme biedt geen oplossing, niet als een alternatief voor het
christendom en niet als een inspiratiebron om het versleten christendom op een
nieuwe leest te schoeien en zo te revitaliseren.
Wie zoals de auteur teleurgesteld is en zelfs gedegouteerd door het
christendom, zal in dit boek veel treffende en overtuigende raakpunten vinden. De
laatste jaren zijn er anderzijds steeds meer mensen die in het Boeddhisme een
alternatief gevonden hebben voor de godsdienst van hun jeugd. Het weze hen
vergund en voor hen zal wat professor Libbrecht hier aanreikt wellicht zinvol
zijn. Maar de echte zoekende mens zal zich net zo min tevreden stellen met de
exotische terminologie van de oosterse filosofie en kleurrijke godsdienstige rituelen
als met de christelijke theologie en mystiek. Wie behoefte heeft aan een
godsdienst, kan maar best aansluiten bij de meest gangbare in zijn of haar
omgeving, dat zei ook Spinoza al: het heeft geen zin om met veel bombarie het
katholicisme af te zweren om prompt bij het protestantisme te belanden in zijn
tijd, of om vandaag over te schakelen naar het boeddhisme, hindoeïsme, taoïsme
of, godbetert, de beruchte scientology-kerk.
We hoeven het christendom niet
te proberen boeddhiseren of te hindoeïseren, dat lukt toch nooit, zoals ook
pogingen om inheemse godsdiensten te christianiseren altijd deerlijk mislukt
zijn. Er is geen toekomst voor godsdiensten, behalve als een ontoereikend soort
soelaas, een doekje voor het bloeden of een pleister op een houten been, de
opium van het volk. De grond van het probleem, namelijk de zingeving voor de
niet-gelovige moderne mens, de kern van de spiritualiteit voor deze tijd, daar
komt professor Libbrecht niet aan toe. Wellicht is dat werk voor de volgende
generatie, maar dat kan alleen lukken als we daar vanaf vandaag werk van maken.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst, atheïsme
09-07-2011
Mijn koninkrijk is niet van deze wereld.
'Mijn koninkrijk is niet van deze wereld.'
Het woord koninkrijk komt in de Nieuwe Bijbelvertaling niet zo heel vaak voor. Dit zijn de aantallen voor het Oude Testament:
De hoge frequentie in Daniël is volledig te wijten aan de droom van Nebuchadnezar en de uitleg die Daniël eraan geeft: het gaat om het koninkrijk van de Meden en de Perzen.
De joden hadden het niet zo begrepen op koningen. De verhalen die we in de Bijbel daarover aantreffen, lopen meestal niet goed af. Geen wonder dat men uiteindelijk besliste om geen koningen meer aan te stellen: alleen Jahweh heerste. Wellicht ligt daarin de oorsprong van het Joodse monotheïsme: Jahweh als koningsfiguur, de priesters als wereldlijke én religieuze leiders, een echte hiërarchie, van het Griekse hieros, priester en archein, heersen, besturen, leiden.
En dit zijn de aantallen voor het Nieuwe Testament:
Opvallend is dat het woord koninkrijk het vaakst voorkomt in de synoptische evangeliën, die grotendeels gebaseerd zijn op een gemeenschappelijke vroegere, verloren gegane bron (Q of Quelle). Johannes gebruikt het woord slechts bij twee gelegenheden en Paulus bijna helemaal niet.
Bij Matteüs vinden we bijna uitsluitend de formule: het koninkrijk der hemelen, enkele malen: het koninkrijk van God. Bij Marcus en Lukas is het bijna uitsluitend: het koninkrijk van God. Dat is ook zo bij Johannes en bij Paulus. In Johannes 18, 36 vinden we de bekende tekst: Jezus antwoordde: Mijn koningschap hoort niet bij deze wereld. Als mijn koningschap bij deze wereld hoorde, zouden mijn dienaren wel gevochten hebben om te voorkomen dat ik aan de Joden werd uitgeleverd. Maar mijn koninkrijk is niet van hier.
Het is de meest nadrukkelijke verklaring van deze fundamentele boodschap, die alleen bevestigt wat we ook bij de synoptici al vonden: het koninkrijk is niet van deze wereld, het is het Rijk Gods, het rijk der hemelen. Het is aan de vertegenwoordiger bij uitstek van de wereldse macht, van de Romeinse bezetter, de landvoogd Pilatus, dat Jezus die verklaring aflegt, om zo het contrast tussen die wereldse macht, de koninkrijken van de aarde en het on-wereldse, bovenaardse koninkrijk der hemelen, het Rijk Gods, in alle duidelijkheid te stellen. Pilatus vraagt hem, de beschuldiging herhalend van de farizeeërs, de Joodse religieuze machthebbers: zijt gij de koning der Joden? Jezus antwoordt: gij zegt dat.
Dit is de volledige passage zoals ze bij Johannes, hoofdstuk 18 staat, hier in de Nieuwe Bijbelvertaling:
28 Jezus werd van Kajafas naar het pretorium gebracht. Het was nog vroeg in de morgen. Zelf gingen ze niet naar binnen, om zich niet te verontreinigen voor het pesachmaal. 29 Daarom kwam Pilatus naar buiten en vroeg: Waarvan beschuldigt u deze man? 30 Ze antwoordden: Als hij geen misdadiger was, zouden we hem niet aan u uitgeleverd hebben. 31 Pilatus zei: Neem hem dan mee, en veroordeel hem volgens uw eigen wet. Maar de Joden wierpen tegen: Wij hebben het recht niet om iemand ter dood te brengen. 32 Zo ging de uitspraak van Jezus in vervulling waarin hij aanduidde welke dood hij sterven zou.
33 Nu ging Pilatus het pretorium weer in. Hij liet Jezus bij zich komen en vroeg hem: Bent u de koning van de Joden? 34 Jezus antwoordde: Vraagt u dit uit uzelf of hebben anderen dit over mij gezegd? 35 Ik ben toch geen Jood, antwoordde Pilatus. Uw volk en uw hogepriesters hebben u aan mij uitgeleverd wat hebt u gedaan? 36 Jezus antwoordde: Mijn koningschap hoort niet bij deze wereld. Als mijn koningschap bij deze wereld hoorde, zouden mijn dienaren wel gevochten hebben om te voorkomen dat ik aan de Joden werd uitgeleverd. Maar mijn koninkrijk is niet van hier. 37 Pilatus zei: U bent dus koning? U zegt dat ik koning ben, zei Jezus. Ik ben geboren en naar de wereld gekomen om van de waarheid te getuigen, en ieder die de waarheid is toegedaan, luistert naar wat ik zeg. 38 Hierop zei Pilatus: Maar wat is waarheid?
Merkwaardig is de manier waarop men die ene zinsnede in het Nederlands heeft vertaald. In de vroeger alomtegenwoordige Willibrordvertaling staat het zo:
Pilatus hernam: Gij zijt dus toch koning? Jezus antwoordde: Ja, koning ben ik. Hiertoe ben ik geboren en hiertoe ben ik in de wereld gekomen om getuigenis af te leggen van de waarheid.
Let op het verschil met de meer accurate Nieuwe Bijbelvertaling, die veel minder triomfalistisch is: U zegt dat ik koning ben, waaronder we moeten verstaan: ik heb dat niet gezegd, een verwijzing naar de eerste vraag van Pilatus naar Jezus koningschap en Jezus eerste antwoord: Vraagt u dit uit uzelf of hebben anderen dit over mij gezegd? (34) Ook de Griekse en de Latijnse tekst van de Vulgata zijn ondubbelzinnig: su legeis hoti basileus eimi, tu dicis quia rex sum ego. Er staat niet: Ja, ik ben koning (Willibrord) en er staat ook niet: gij zegt dat ik me koning noem. Jezus neemt klaar en duidelijk afstand van de beschuldigingen van de Joden, die door Pilatus overgenomen worden. Hij zegt zonder meer dat hij géén koning is, dat hij geen aanspraak maakt op die titel, dat hij dat nooit gedaan heeft. Dit wordt bevestigd door al de plaatsen in het Nieuwe Testament waar sprake is van het koninkrijk der hemelen of het koninkrijk Gods: nergens is Jezus de koning, God is de enige heerser. Het Rijk Gods is waarlijk niet van deze wereld, het bevindt zich in de hemelen.
Wanneer de goede moordenaar, die we enkel bij Lukas aantreffen (23, 43-44) hem zegt: Jezus, herinner, nu mij wanneer u komt in uw Rijk, antwoordt Jezus: Vandaag zul je met mij in het paradijs zijn. Voor Rijk staat er: regnum, basileian, koninkrijk dus. Het paradijs waar Jezus over spreekt is ook niet van deze wereld, het is iets dat deze wereld overstijgt, een toestand waarbij men los is van de aarde. Toch nog een woord over de Nieuwe Bijbelvertaling. In de Griekse tekst staat driemaal het woord 'basileia' en in het Latijn driemaal 'regnum'. Waarom dan de eerste twee keer deze woorden vertalen als 'koningschap' en de derde keer, in dezelfde zin, als 'koninkrijk'? Daardoor verdraait men de inhoud bijna zo flagrant als de Willibrordvertaling. Als men Jezus laat spreken over 'mijn koningschap', dan lijkt het alsof hij inderdaad op een of andere manier koning is. Maar dat staat er niet! Hij spreek over zijn koninkrijk, basileia, regnum, dezelfde woorden die er ook telkens staan als hij spreekt over het koninkrijk Gods, het koninkrijk der hemelen.
Het loont ook de moeite om even de verschillen te bekijken in het verhaal over Jezus verschijning voor Pilatus bij de drie synoptici en bij Johannes.
Beginnen we met Matteüs. Op de vraag van Pilatus of hij de koning der joden is, wat in strijd zou zijn met de akkoorden die de joden gesloten hadden met Rome, op hun eigen verzoek, antwoordt Jezus kort: Gij zegt het (tu dicis, su legeis); dat is ook zo bij Mt en Lk. Van dan af doet Jezus er het zwijgen toe, wat de hogepriesters, Herodes of Pilatus hem ook vragen of zeggen. Dat Jezus letterlijk van Pontius naar Pilatus gestuurd wordt, met Herodes als tussenstation, staat enkel bij Lukas; ook de verklaring van Pilatus dat Jezus onschuldig is staat enkel daar vermeld. Mt en Mk sluiten weer aan bij Lk wanneer Pilatus de Joden de keuze laat tussen Jezus en Barabbas. Opvallend daarbij is dat bij Mt Pilatus Jezus niet de koning der Joden noemt, maar Jezus, de zogenaamde Christus. Enkel Markus legt hem deze woorden in de mond: Willen jullie dat ik de koning van de Joden zal vrijlaten?
Wat een verschil met het verhaal van Pilatus rechtspraak dat wij bij Johannes vonden. Enkel daar staat de befaamde tekst over Jezus koninkrijk. De andere twee vindplaatsen voor het woord koninkrijk bij Johannes staan in het derde hoofdstuk, in het nachtelijk gesprek met Nicodemus, telkens als koninkrijk der hemelen.
Er kan dus niet de minste twijfel over bestaan: volgens elk van de vier evangelisten zelf heeft Jezus op geen enkel moment gedacht dat hij hier op aarde een koninkrijk zou vestigen, noch dat zijn leerlingen dit na hem zouden doen. Het nachtelijk gesprek met Nicodemus (Joh. 3) is daarover zeer verhelderend:
1 Zo was er een farizeeër, een van de Joodse leiders, met de naam Nikodemus. 2 Hij kwam in de nacht naar Jezus toe. Rabbi, zei hij, wij weten dat u een leraar bent die van God gekomen is, want alleen met Gods hulp kan iemand de wondertekenen doen die u verricht. 3 Jezus zei: Waarachtig, ik verzeker u: alleen wie opnieuw wordt geboren, kan het koninkrijk van God zien. 4 Hoe kan iemand geboren worden als hij al oud is? vroeg Nikodemus. Hij kan toch niet voor de tweede keer de moederschoot ingaan en weer geboren worden? 5 Jezus antwoordde: Waarachtig, ik verzeker u: niemand kan het koninkrijk van God binnengaan, tenzij hij geboren wordt uit water en geest. 6 Wat geboren is uit een mens is menselijk, en wat geboren is uit de Geest is geestelijk. 7 Wees niet verbaasd dat ik zei dat jullie allemaal opnieuw geboren moeten worden. 8 De wind waait waarheen hij wil; je hoort zijn geluid, maar je weet niet waar hij vandaan komt en waar hij heen gaat. Zo is het ook met iedereen die uit de Geest geboren is. 9 Maar hoe kan dat? vroeg Nikodemus. 10 Begrijpt u dit niet, zei Jezus, terwijl u een leraar van Israël bent? 11 Waarachtig, ik verzeker u: wij spreken over wat we weten en we getuigen van wat we gezien hebben, maar jullie accepteren ons getuigenis niet. 12 Wanneer jullie me niet geloven als ik over aardse dingen spreek, hoe zouden jullie me dan geloven als ik over hemelse dingen spreek?
Het koninkrijk van God kan men enkel zien als men opnieuw geboren is, als men dus is overgegaan van dit aardse leven naar een nieuw leven. Wie dit niet begrijpt, zoals Nicodemus, nochtans een geleerde, een leraar van Israël, moet bedenken dat Jezus niet spreekt over aardse dingen, epigeia, maar over over hemelse dingen, epourania, dingen die te maken hebben met de ouranos, de hemel. Bij Mt is dit de term die Jezus gebruikt voor het rijk der hemelen: basileia toon ouranoon, dat voortdurend voorkomt in de parabelen: het rijk der hemelen is als...
Bij Johannes neemt Jezus de laatste twijfel weg. Hij wimpelt de beschuldiging af als zou hij zich koning noemen: het zijn anderen die dat gezegd hebben en ook Pilatus zegt het op zijn beurt, Jezus niet, nooit heeft men hem daarop kunnen betrappen. In tegendeel, hij verklaart zich nader, mocht er nog enige twijfel bestaan over zijn zending: de enige reden waarom hij geboren is, waarom hij naar deze wereld gekomen is, is dat hij is komen getuigen van de waarheid. Hij is geen rijk komen stichten op aarde, geen wereldse macht. Hij is een getuige van de waarheid, meer niet. Hij wil dat de waarheid zegeviert, niet de leugen. Hij wil dat de mensen zoeken, inzien wat de waarheid is en er ook naar leven.
In het Grieks staat er voor 'getuigenis afleggen' marturèsoo. De oorspronkelijke betekenis van matyros is helemaal niet 'martelaar', maar getuige. Lut heeft daarover een interessante tekst op haar blog, waar het gaat over de Palestijnse 'martelaars', de zelfmoordterroristen.
En dan volgt een van de meest merkwaardige passages in het hele Nieuwe Testament. Pilatus, Romein onder de Joden, vreemdeling, zoals Mozes stranger in a strange land, de buitenstaander parexcellence, burgerlijk en religieus, de proverbiale plantrekker, de man die zijn handen wast in onschuld en ze dan aftrekt van Jezus om hem over te leveren aan de Joden, die man antwoordt op Jezus verklaring dat hij enkel gekomen is om getuigenis af te leggen van de waarheid. Hij heeft het allemaal al zo vaak gehoord. Als intellectueel, levend in een tijd van syncretisme, waarin talloze godsdiensten elk voor zichzelf de unieke waarheid claimen, weet hij dat er niet één waarheid is, dat de godsdiensten en de filosofen elkaar allemaal tegenspreken en dat ze dus niet allemaal gelijk kunnen hebben. Hij slaakt een diepe zucht en haalt de schouders op bij die plechtstatige verklaring van deze Jezus, zijn mission statement en zegt, de ogen ironisch ten hemel slaand: De waarheid? Maar beste man, wat is de waarheid?... Quid est veritas? Ti estin alètheia?
Daarop breekt Pilatus de ondervraging af. Dit is geen misdadiger, dit is een filosoof! Of een geestesgestoorde. Maar in geen geval schuldig en dat zegt hij ook aan de Joden. Maar het mocht niet baten. Wij kennen de rest van het verhaal.
Ik heb jullie uitvoerig onderhouden (dat hoop ik althans) over het koninkrijk der hemelen, het Rijk Gods en over Jezus vermeend koningschap. Wij hebben gezien dat de Joden in het Oude Testament spaarzaam omgingen met het woord. Ze gebruikten het enkel voor andere koninkrijken, dat van de Meden en de Perzen bijvoorbeeld. Na hun eigen nare ervaringen met koningen in hun verre voorgeschiedenis wensten ze geen koninkrijk meer te zijn, geen koningen meer te hebben naast Jahweh. Wanneer Jezus dan komt en herhaaldelijk spreekt over de komst van het koninkrijk der hemelen, weten zij zeer goed dat hij het niet heeft over een werelds rijk. Maar zij maken misbruik van Jezus woordkeuze om hem bij de Romeinse landvoogd te beschuldigen van wereldse ambities: hij zou zich koning van de Joden genoemd hebben, een manifeste leugen. Jezus heeft steeds duidelijk gemaakt, tot aan het kruis, tot zijn laatste snik, dat hij spreekt over de hemel, niet over de aarde, over het Rijk van God, niet dat van Jezus, een geestelijk rijk, waartoe eenieder kan behoren die oprecht naar de waarheid zoekt.
Wie goed naar Jezus luistert, kan iets vernemen over de waarheid. Dat is zijn enige taak, zegt hij zelf, in het aanschijn van de dood, zijn enig doel: de mensen de weg tonen naar de waarheid, hen zelf doen nadenken over wat waar is en wat niet. Maar zij mogen zich niet vergissen: het gaat niet om het vestigen van een wereldse macht die de waarheid in pacht heeft en die ze oplegt aan de mensen, die hen dwingt te leven volgens hun versie van de waarheid. Dat heeft niets te maken met het Rijk Gods, met het koninkrijk der hemelen, dat bovenaards is, niet van deze wereld. De waarheid vinden we niet in de wereld en niet bij de macht. Iedereen kan de waarheid zoeken, men hoeft niet over macht te beschikken, in tegendeel: hoe meer macht men heeft of ambieert, hoe kleiner de kans dat men de waarheid zal vinden. De waarheid zoeken we het best in ons hart. Ze vinden doen we met onze geestelijke vermogens, met ons verstand, onze geest, ons brein, ons bewustzijn, onze hersenen of hoe je het ook wil formuleren.
Wanneer we deze prachtige gedachten en deze wijze Jezuswoorden ter harte nemen en vervolgens kijken naar de geschiedenis van het christendom, dat zich beroept op deze Jezus en op dit Evangelie, dan wordt het ons droef te moede. Hoe is het zo grondig verkeerd kunnen gaan? Hoe heeft men zo radicaal het tegenovergestelde kunnen nastreven van wat de stichter van het christendom zelf zo overduidelijk heeft gezegd en herhaald: mijn koninkrijk is niet van deze wereld! Hoe heeft men zo flagrant dit mission statement naast zich neer kunnen leggen en zo brutaal en zonder omzien uitgerekend steeds weer net dat kunnen doen wat Jezus niet wou: een werelds koninkrijk hier op aarde stichten en dan nog in zijn naam! Uw wil geschiede op aarde zoals in de hemel, hebben we leren bidden, maar dat is uitgerekend wat Jezus niet wilde, wat hij wou verhinderen, waarvoor hij waarschuwde: als hij dat had gewild, dan had hij wel aan zijn hemelse Vader gevraagd om zijn legioenen naar de aarde te sturen om te verhinderen dat hij zou gevangen genomen worden en uitgeleverd, gehoond, gemartelaard, gedoornekroond en gekruisigd!
Jezus was, naar hij zelf nadrukkelijk verklaarde, niet gekomen om een koninkrijk te stichten op aarde, maar om te getuigen van de waarheid, om ons op te roepen om niet de macht te zoeken, maar de waarheid. Ik laat het aan jou over om de geschiedenis van het christendom te bekijken en de kerk van vandaag en dan te oordelen of Jezus eigen woord gehoor heeft gevonden in de kerk die hem tot God zelf verheven heeft.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst, atheïsme
08-07-2011
Beethoven in de solden
Begin juli is het weer de tijd van de zomersolden. Ikzelf merk daar niet
veel van, ik heb zeer beperkte noden wat mijn kledij en mijn schoeisel betreft,
alles gaat vele jaren mee, zeker nu ik me niet elke dag meer hoef aan te tutten
om een representatieve functie aan de universiteit uit te oefenen. Amazon, s
werelds grootste internetboekhandel en muziekwinkel, doet ook mee aan de solden
en stuurde me onlangs een gepersonaliseerd mailtje om dat aan te kondigen. Op
grond van mijn koopgedrag selecteerden ze een aantal cds, dvds en boeken die
me zouden kunnen interesseren en ik moet toegeven: het was een schot in de
roos.
Enkele weken geleden had ik me laten verleiden om een dubbele dvd te kopen
met daarop zes strijkkwartetten van Beethoven, live uitgevoerd door het
uitstekende Alban Berg Quartett in de Mozart-Saal van het Konzerthaus in Wenen
in 1989. Het bleek een goede keuze te zijn: magnifieke video-opname, prachtige
klank en bovendien: meer dan drie uur muziek en beeld van de bovenste plank voor
6,99 euro! Maar het kan nog beter: de eerste twee dubbeldvds van de volledige
reeks van drie zijn nu bij Amazon te koop in de formule vier cds voor twintig
euro, verzendkosten inbegrepen! Lieve lezer, dit is pas een koopje! Naast de
twee Beethoven-dvds kan je dus nog twee cds of dvd kiezen uit de duizenden
klassieke of andere interessante aanbiedingen. Ik heb mijn keuze onmiddellijk
gemaakt en kijk watertandend uit naar de postbode (of toch naar wat hij
meebrengt) in de komende dagen. Het is alleen jammer dat het derde volume in de
volledige reeks strijkkwartetten van Beethoven niet goedkoop aangeboden wordt,
maar dat is wellicht een kwestie van tijd, ik houd het in de gaten.
De zestien strijkkwartetten van Beethoven (1770-1827) behoren volgens alle
melomanen tot het beste wat de mens op muzikaal gebied heeft voortgebracht. Ze zijn
geschreven tussen 1799 en 1826 en illustreren perfect de evolutie die Beethoven
en de Westerse muziek in die periode heeft doorgemaakt. Een betere uitvoering
dan die van het ABQ is nauwelijks denkbaar. Dat we dit nu voor een bespottelijke
prijs in huis kunnen halen op dvd is werkelijk ongelooflijk. Muziekliefhebbers
zijn dezer dagen echt verwend. Niet alleen nu in de solden, maar het hele jaar
door is een groot aantal ietwat oudere maar uitstekende uitvoeringen van de
beste klassieke muziek nu te koop voor drie, vier euro. Het volstaat om even te
zoeken, het best bij Amazon France want als je daar bestelt, betaal je geen
porto voor verzendingen vanaf 15 euro. Warm aanbevolen!
Categorie:muziek Tags:muziek
07-07-2011
Werkoverleg
Ik wil nog even doorgaan over het thema dat ik gisteren aansneed en waarop
ik enkele positieve reacties kreeg. In een daarvan merkte iemand op dat de
bijdrage die een werknemer betaalt om lid te worden van een vakbond, fiscaal
aftrekbaar is. Stel dat je in een belastingsschaal komt van ongeveer 40%, wat
niet zo uitzonderlijk is. Op je lidgeld of contributie van 120 euro krijg je
dan via je belastingsbrief 40% of 48 euro terug. Voeg daarbij de 80 euro die je
van je werknemer krijgt als vakbondspremie, dan krijg je dus 128 euro terug op je
uitgave van 120 euro. Merkwaardig inderdaad.
Maar er is een aspect van de vakbondswerking die ik onderbelicht heb
gelaten, namelijk het werkoverleg. Zowel privébedrijven als de overheidsinstellingen
hebben een typische piramidale structuur: de top beslist, het middenkader voert
de beslissingen uit en de basis doet wat haar opgedragen wordt. Bedrijven zijn
zelden of nooit democratieën. Er is een gezagsstructuur en die vindt haar
weerslag in de verloning, de bezoldiging: wie het hoogst staat in de
gezagsstructuur, aan de top van de piramide, verdient het meest. Als arbeider
heb je zo goed als niets te vertellen in je bedrijf en je loon is vele malen
kleiner dan dat van je bazen.
Dat zorgt voor problemen, want niet iedereen aan de top is zich bewust van
de concrete problemen die zich aan de basis stellen. De beslissingen die men op
het hoogste niveau neemt, hebben vaak al dan niet voorziene negatieve gevolgen
voor de werknemers. Feedback vanuit de basis en het middenkader is ook voor het
bedrijf wel degelijk belangrijk. Zo kan men immers de praktische problemen aanpakken
die zich stellen bij het omzetten van beleidsbeslissingen in concrete
richtlijnen op de werkvloer.
Maar juist door die piramidale gezagsstructuur van de bedrijven ontbreekt
het vaak aan overlegstructuren om die nuttige, ja noodzakelijke terugkoppeling
mogelijk te maken. Er is in onze bedrijven veel te weinig werkoverleg. Heel wat
werknemers die hun bedrijf genegen zijn, kunnen nergens terecht met hun
zinvolle suggesties voor betere werkorganisatie, veiligheid, collegialiteit,
efficiëntie, milieubewust werken, teamvorming enzovoort. De vakbonden hebben
dit goed aangevoeld en hebben zich daarvoor ingezet. In grote en middengrote
bedrijven zijn er verplichte vormen van werkoverleg: vertegenwoordiging van de
vakbonden in de ondernemingsraden en de comités voor veiligheid en gezondheid
op het werk.
Een belangrijk en potentieel destructief nadeel van dit systeem is dat het
helemaal gesyndicaliseerd is: de vakbonden hebben het werkoverleg
gemonopoliseerd. De werkgevers verwijzen alle terechte vragen van werknemers voor
meer inspraak naar die verplichte overlegstructuren. Werknemers zijn dus
gedwongen om via die kanalen te werken, ze moeten zich wel bij de vakbond
aansluiten als ze enige zeggingskracht willen hebben en zelfs als ze gewoonweg
willen gehoord worden. Dit is een andere reden om aan te sluiten bij een
vakbond of zelfs om délégué, vakbondsmilitant te worden, dan degene die ik
gisteren heb vermeld. Ongetwijfeld is dit het geval voor veel verstandige, toegewijde,
geëngageerde en sociaalvoelende werknemers.
Er zijn echter duidelijke negatieve aspecten aan deze manier om aan
werkoverleg te doen.
Door werkoverleg te verbinden aan de vakbondswerking krijgen alle
suggesties van werknemers een syndicaal tintje: de werkgevers of de directie
interpreteren alle voorstellen van de werknemersdelegatie als pogingen om hun
gezag te ondermijnen, om minder te moeten werken, om meer loon te krijgen en meer
vakantie en andere voordelen. In werkelijkheid gaat het nochtans vaak om
verstandige voorstellen die daarmee niets te maken hebben, maar alles met een
betere arbeidsorganisatie of betere arbeidsverhoudingen, kwesties die evengoed
of zelfs nog beter kunnen aangebracht worden door individuele werknemers, los
van elke syndicale organisatie.
In mijn ervaring althans is het zo dat de vakbonden niet de minste belangstelling
hadden voor dergelijke suggesties en inderdaad enkel uit waren op het bekomen
van voordelen.
Bovendien zien werknemers die zich willen inzetten voor hun eigen bedrijf
en voor hun collegas en die zich daarvoor noodgedwongen aansluiten bij een
vakbond, zich vaak verplicht om mee te werken aan de regionale, sectoriële en
zelfs nationale activiteiten en acties van de vakbonden, iets waar ze in
principe niet de minste belangstelling hebben. Verkozen lokale vakbondsvertegenwoordigers
worden opgeroepen om mee te werken aan bijeenkomsten, studiedagen, betogingen,
stakingsposten, dat alles met vrijstelling van werk in het eigen bedrijf. Dat
is niet minder dan een perversie van de oorspronkelijke uitstekende en eerlijke
bedoelingen van deze werknemers.
Het duurt dan meestal ook niet lang voor dergelijke voluntaristische
werknemers gedesillusioneerd afhaken. Door de directie en de werkgevers en
zelfs door hun collegas worden ze scheef bekeken omdat ze tot de vakbond
behoren, ook als ze gewoon met voorstellen komen die enkel met het werkoverleg
in het eigen bedrijf te maken hebben. Hun suggesties worden daarom meestal zonder
meer genegeerd, terwijl ze als vriendelijke of zelfs verontwaardigde reactie
van een individueel en ongebonden personeelslid misschien nog enig gehoor
hadden kunnen krijgen.
Ik ben tijdens mijn actieve loopbaan steeds een voorvechter geweest van
werkoverleg, zowel onder collegas als in gesprek met de directie. Ik ben erin
geslaagd, ondank veel tegenstand van alle kanten, om daarvoor binnen het bedrijf
structuren op poten te zetten met regelmatige bijeenkomsten en met informatiestromen
naar de directie. Dat heeft geleid tot belangrijke hervormingen, niet in het
minst in verband met de informatisering van de Leuvense universiteit en haar
faculteiten en diensten. Dat heeft vele jaren van onverdroten en hardnekkige inspanningen
vereist, maar vandaag beschikt de Leuvense universiteit over een geïntegreerd
administratief systeem en daar doet iedereen zijn voordeel mee: studenten,
bedienden, professoren en wetenschappelijk personeel en ook het publiek.
Een voorbeeld. Toen ik de verantwoordelijkheid kreeg voor de Studentenadministratie
stelde ik vast dat de wachttijden voor de inschrijving van nieuwe studenten vaak
opliepen tot zeven uur, wat overigens al het geval was toen ik me voor het
eerst liet inschrijven, dertig jaar tevoren, in dezelfde grauwe, onvriendelijke
en ongezellige omgeving. Door overleg met collegas en met de technische
diensten zijn we erin geslaagd om dat op korte tijd te reduceren tot een
gemiddelde van tien minuten, je leest het goed: tien minuten! En dat met
elektronische studentenkaarten met pasfoto en met chip en met elektronische
betaling, in dezelfde middeleeuwse universiteitshallen, maar nu met moderne
voorzieningen en een aantrekkelijke artistieke inkleding.
Dat alles hebben wij gerealiseerd zonder enige tussenkomst van de
vakbonden, het kwam zelfs niet bij ons op om aan hen te denken. Dat toont aan
dat werkoverleg niet alleen noodzakelijk maar ook perfect mogelijk is en tot
fantastische resultaten kan leiden en dat het niets te maken hoeft te hebben
met syndicale eisen.
Ik betreur dan ook ten zeerste de absolute monopolisering van het
werkoverleg in het syndicaal overleg, door de vakbonden én door de werkgevers
en de directies. Werkoverleg en syndicale werking zouden niets met elkaar mogen
te maken hebben, omdat het twee totaal verschillende domeinen zijn.
Ik betreur evenzeer de verregaande politisering van de vakbonden.
Vakbondseisen voor beter loon en betere werkomstandigheden hebben
vanzelfsprekend een politieke weerslag. Wanneer men de pensioenleeftijd
verlaagt of verhoogt, heeft dat een enorme weerslag op de economie en op de
staatsuitgaven. Maar dat wil nog niet zeggen dat het een zuiver politiek
probleem is. Ik verklaar mij nader. Een vakbondseis zou kunnen zijn: de
verlaging van de pensioenleeftijd bij personen die zwaar fysiek werk doen. Dan
zet men zich in voor een specifiek probleem van een concrete groep van mensen.
Wanneer wij als land of als verenigd Europa een algemene beslissing nemen over
de pensioenleeftijd voor alle werknemers, dan is dat daarentegen een louter
politiek probleem, dat evident een sociale weerslag heeft, maar een dat
gesteund is op een afweging tussen wat wenselijk en billijk is enerzijds en wat
economisch mogelijk is anderzijds. En dat is geen syndicaal probleem, meen ik
en in dat gesprek moeten de vakbonden zich terughoudend opstellen en de
politiek zijn werk laten doen. In een democratie is het immers de politiek die
de grote lijnen van het beleid vastlegt en niet drukkingsgroepen zoals de
vakbonden en de werkgeversorganisaties of andere lobbys.
Men moet met andere woorden steeds een correct onderscheid maken tussen de
politiek, het syndicaal overleg en het werkoverleg. De algehele vermenging van
deze drie aspecten van onze samenleving die we vandaag meemaken is er mede de
oorzaak van dat het maatschappelijk overleg op alle punten vastloopt. De
politieke partijen zijn geïnfesteerd door de vakbonden, de
werkgeversorganisaties en andere belangenorganisaties. De vakbonden
terroriseren bedrijven en verhinderen vruchtbaar werkoverleg op de werkvloer en
maken zich zelfs schuldig aan intimidatie, pesterij en grove mishandeling van
kwetsbare collegas. En de werknemer staat erbij en kijkt ernaar en wordt
wanhopig van al die onzin en klopt zijn uren en denkt aan zijn gezin en zijn
hobby. Maar de werkgever, even wanhopig en om dezelfde redenen, geeft het op en
pakt zijn biezen naar de lagelonenlanden. Straks hebben we hier geen werknemers
meer, geen werkgevers en geen bedrijven, alleen nog staatsinstellingen en vakbonden.
Dat is wat zij zouden willen, blijkbaar. Dat is wat ze hadden in de vroegere
communistische dictaturen.
We weten hoe het daar afgelopen is.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
06-07-2011
Waarom ik geen syndicalist ben.
Waarom
ik geen syndicalist ben?
Tijdens
mijn veertigjarige loopbaan aan de Leuvense universiteit heb ik op geen enkel
ogenblik de positieve invloed ervaren van de syndicale vertegenwoordiging die
daar nochtans aanwezig was. Dat de vakbond (enkelvoud! In de beginjaren was het
ondenkbaar dat er een andere dan de katholieke vakbond zou opkomen ) dat die
vakbond, zei ik, aanwezig was, merkten we enkel op wanneer de vierjaarlijkse
syndicale verkiezingen in aantocht waren en we allemaal een nieuwsbrief kregen,
verzonden door de personeelsdienst met de binnenpost van de universiteit. Ik kende
wel enkele verhalen van collegas die een verhoging (enkele schamele honderden
franken per maand, niet meer) gemist hadden wegens een negatief advies van hun
diensthoofd en die zich dan prompt lieten syndiceren, zoals dat heet in
Vlaanderen (zijde gij gesyndiceerd?). Daarop tekende de vakbond bezwaar aan
tegen de beslissing en dat was meestal voldoende om tot een herziening te komen
van de beslissing. De universiteit wou immers geen conflicten met de vakbond en
het was voor haar als werkgever nu eenmaal veel efficiënter om die kleine
meerkost te betalen aan het personeelslid dan om een langdurig proces van
onderhandelingen te voeren waarvan het resultaat waarschijnlijk toch hetzelfde
zou zijn. Zo komt het dat er bij de vakbond vooral ontevredenen aangesloten
waren en misschien ook wel een aantal mensen die de extra bescherming nodig
hadden die lidmaatschap van de vakbond en vooral het onaantastbare statuut van
verkozen vertegenwoordiger biedt. Aan de universiteit bekende niemand spontaan
dat hij of zij aangesloten was, er rustte een heus taboe op het lidmaatschap.
Ik
heb altijd vaag geweten dat je moest betalen om lid te zijn. Wat ik tot de dag
van vandaag niet wist, is dat leden van de vakbond bij wet of bij CAO (collectieve
arbeidsovereenkomst) recht hebben op een vakbondspremie, uitbetaald door, je
gelooft het nooit, de werkgever! Afhankelijk van de sector waarin je werkt,
betaal je jaarlijks een lidgeld van ongeveer 120 euro, maar je krijgt daarvan
ongeveer 80 euro terug. Als lid betaal je dus amper 40 euro, de vakbond krijgt de
volle 120 euro. De werkgever betaalt dus per lid 80 euro aan de vakbond. Voor
niet-leden betaalt de werkgever niets; de loonkost van een gesyndiceerde
werknemer is dus hoger dan van een niet-gesyndiceerde.
Kijk,
dat heb ik nooit geweten. En als ik het had geweten, dan was ik daarover
verontwaardigd geweest, zoals ik het nu ben, niet alleen over dat systeem, maar
vooral over het feit dat men dit steeds zorgvuldig verborgen heeft gehouden,
behalve voor de leden van de vakbond natuurlijk. Op die manier is lid worden
van de vakbond wel heel erg aantrekkelijk: je betaalt een peulschil, waarvan je
75% meteen terugbetaald krijgt. Het resterende bedrag, het vernoemen niet
waard, verdien je gegarandeerd terug door de andere voordelen die vakbondsleden
genieten, bijvoorbeeld een betere loopbaanbegeleiding en bescherming bij
conflicten.
Desondanks
was amper één op tien personeelsleden lid. Als je het academisch en
wetenschappelijk personeel erbij rekende, was dat nog veel minder. Lid zijn van
de vakbond gold als een bewijs van zwakte: je kon je eigen boontjes niet doppen
en dus liet je dat maar doen door de vakorganisatie, die je daarvoor betaalde
met je lidmaatschap. Dat lijkt een normale en billijke zaak, maar niet als je
bedenkt dat de kost voor het personeelslid zelf minimaal of zelfs onbestaande
is, dat de werkgever betaalt en dat personeelsleden die niet aangesloten zijn
geen extra premie krijgen van de werkgever.
Als
je dus bedenkt dat de vakbonden voor 75 % of in de praktijk zelfs voor de volle
100% betaald worden door de werkgevers, dan werpt dat een totaal ander licht op
de sociale verhoudingen. De vakbonden zijn dan niet meer echt de
vertegenwoordigers van de gesyndiceerde werknemers, die zich verenigd hebben en
die een deel van hun loon afstaan om zich te laten bijstaan om hun rechten te
verdedigen, zoals dat aan het einde van de negentiende eeuw het geval was.
Vandaag
zijn de vakbonden in feite bedrijven, grootschalige parastatale organisaties
die door de staat (als grootste werkgever van dit land) en de bedrijven betaald
worden om allerlei luxevoordelen te bekomen voor hun leden en daardoor,
toegegeven, in een aantal gevallen ook voor de andere. Het gaat echter niet
meer om het verbeteren van de elementaire werkomstandigheden, die zijn immers
wettelijk bepaald en zeer genereus: 36-urenweek of nog minder, een maand
vakantie, dubbel vakantiegeld, eindejaarspremie, ouderschapsverlof, recht op
ziektedagen en baaldagen, extra loon voor zaterdag- , zondag-, feestdag-, nacht-
en avondwerk, ploegwerk, zwaar en ongezond werk, brugpensioen, vervroegd
pensioen zonder inleveren, groepsverzekering, verzekering tegen
arbeidsongevallen en ongevallen van en naar het werk enzovoort enzovoort. Al
dat is verworven, mede door de vakbonden, historisch gezien, ik geef het toe.
Maar
als we de situatie vandaag bekijken, dan zijn de vakorganisaties, de nationale vakbonden,
niets anders dan commerciële bedrijven. Zij lokken klanten met extra voordelen
allerhande, zoals kosteloze of goedkope verblijven in vakantiehuizen, reizen
naar exotische oorden, dienstverlening bij het invullen van de belastingsbrief
en bij aanvragen en uitbetalingen van werkloosheidsuitkeringen en subsidies
allerhande en nog veel meer dat ik niet weet en niet wil weten omdat het mij
nog bozer zou maken. En al wat een lid moet doen, is een som gelds betalen die
op geen enkele manier in verhouding staat met de geleverde prestaties, omdat de
staat en de bedrijven de kosten dragen.
Maar
het zijn geen echte commerciële bedrijven: ze werken niet met winst en verlies,
zij leven vrijwel uitsluitend op de subsidies die ze krijgen van de werkgevers.
Als men de vakbondspremie zou afschaffen, hoeveel werknemers zouden zich dan
nog laten syndiceren? Wat zou er overblijven van de vakbonden als ze het enkel
zouden moeten doen met de vrijwillige bijdragen van de leden? Het is een
vicieuze cirkel: de vakbonden dreigen met georganiseerd geweld en staking; de
bedrijven betalen een losgeld voor de sociale vrede onder de vorm van de
vakbondspremie aan de gesyndiceerde personeelsleden; dat maakt de vakbonden nog
machtiger, zodat hun dreigementen nog meer indruk maken; dat levert nieuwe
voordelen op voor de werknemers, maar vooral nog meer macht voor de vakbonden, vooral
door hun verbondenheid met de politieke partijen, die ze op dezelfde manier
chanteren, door hun leden te dwingen (op te roepen) om al of niet voor een
bepaalde partij te stemmen. In elke partij is officieel bekend welke verkozenen
de huisvakbond vertegenwoordigen.
Wie
niet aangesloten is, dat is in feite een steenezel, zoals wij hier zeggen. Je
moet goed gek zijn om die voordelen niet te willen: je kan nergens zoveel winst
maken op je schamele dertig euro als door lid te worden van een vakbond en dat
zonder enig risico voor je geïnvesteerd kapitaal. En toch doen vele
werknemers dat niet. Het ACV, de katholieke vakbond, beweert dat 60% van de actieve
beroepsbevolking lid is van een vakbond. Ik betwist die cijfers niet, al heb ik
er bedenkingen bij. In sommige sectoren is iedereen gesyndiceerd, zoals in de
bouw (96%). Dat wil zeggen dat je in de bouw niet binnenkomt als je geen
vakbondskaart hebt. Dat zijn situaties die doen denken aan de maffia en aan de
vroegere communistische staten. Dat is geen vrije vakbond meer, dat is
intimidatie.
De
vakbonden zijn machtige spelers op het sociale vlak, maar ook op het politieke.
Dat maken we vandaag ook mee in België. Eindelijk heeft di Rupo in zijn
schabouwelijk zogezegd Nederlands zijn beleidsnota voorgelezen, eindelijk zien
we een klein lichtje aan het einde van de tunnel en kijk: daar zijn de
vakbonden om in een ongebruikelijk staaltje van mediamieke eensgezindheid het
politieke akkoord te verwerpen en zonder enige scrupule te dreigen met
straatgeweld en stakingen, algemene of in sleutelsectoren zoals het openbaar
vervoer, waar een twintigtal vakbondsafgevaardigden en maar al te
stakingsbereide werknemers het hele land kunnen lamleggen door hun gerichte
acties.
Je
vraagt me waarom ik nooit aangesloten was bij een vakbond, waarom ik geen
syndicalist ben? Ik zou me doodschamen, in naam van de echte syndicalisten van
honderd jaar geleden, die nog echt een voelbaar deel van hun loon moesten
afstaan en die nog echt solidair waren en nog opkwamen voor echte mensenrechten.
Het syndicalisme van vandaag is een aanfluiting van die heroïsche sociale strijd
voor de ontvoogding van de arbeider en de burger. De vetbetaalde leiders en
vrijgestelden van deze organisaties zij niet waardig om de geuzennaam van syndicalist
te dragen. Schandelijk is het. Daarom ben ik geen syndicalist.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
02-07-2011
Vervloekt christendom! De Antichrist van Nietzsche
Ik heb het hier al vaker opgemerkt: in heel mijn katholieke opvoeding is
met geen woord gerept over de kritiek die er nochtans steeds geweest is tegen
het katholicisme, tegen het christendom en tegen godsdienst in het algemeen. De
naam van Friedrich Nietzsche hoorden we wel eens vernoemen en we kenden ook zijn
meest bekende uitspraak: God is dood! Maar daar bleef het bij. Wat Nietzsche zelf
te zeggen had, dat was van geen tel.
Toen ik in Leuven filosofie ging studeren was een van de eerste werkjes die
ik moest maken uitgerekend over Nietzsche: ik moest hem opzoeken in vier
filosofische encyclopedieën, in het Frans, Engels, Nederlands en Italiaans nog
wel. Ik heb dat heel nauwgezet gedaan en er een mooie scriptie aan gewijd die
goed ontvangen werd door wijlen professor André Wylleman, wellicht omdat ik me zeer
kritisch uitliet over de recuperatie door het Nazisme van Nietzsche. Let wel:
ik heb toen geen woord van Nietzsche gelezen, enkel die vier encyclopedie-artikels.
Ik kocht me wat later een pocketuitgave van Also
Sprach Zarathustra, in het Frans, ik weet niet waarom, ik had net zo goed
een Nederlandse vertaling kunnen opzoeken in de bibliotheken, maar dat kwam
toen niet bij mij op, ik was achttien en wist niet beter Hoe dan ook, ik
verstond van Zarathustra geen bal, het sprak me ook niet aan, het leek me hiëratisch
gezwets.
Op mijn verlanglijstje stond al een tijdje het werk dat Nietzsche in 1888
schreef, maar dat pas in 1895 verscheen, sterk gecensureerd door zijn zuster: Der Antichrist. Fluch auf das Christentum. Toevallig viel mijn oog erop in de
Leuvense stadsbibliotheek Tweebronnen. Het is een boekje van bescheiden omvang,
amper honderd kleine bladzijden. De vertaling is oorspronkelijk van Pé
Hawinkels, de Nederlandse auteur die het bestond om in zijn korte leven
(1942-1977, hij stierf aan een hartaanval) zowel Job en Prediker te vertalen
(met Pius Drijvers) als songteksten te schrijven voor de beruchte Herman Brood.
De vertaling van 1973 is herwerkt, van een nawoord en noten voorzien en bij De
Arbeiderspers uitgegeven in 1997. Het is tweedehands zeker nog te vinden, prijs
6 tot 12 . Er is ook een Engelse vertaling van niemand minder dan H.L.
Mencken, dat moet de moeite zijn, maar hij gebruikte wel de gekuiste versie. Ik
denk dat ik het origineel eens ga lezen, in het Duits moet dit een bijzonder
krachtige indruk maken, vermoed ik.
Ik heb weinig nieuws gevonden in dit boekje. Dat is geen verwijt, in
tegendeel: het wijst erop dat iedereen die na Nietzsche over God, godsdienst en
atheïsme geschreven heeft bij hem te rade is gegaan, of dat hij in 1888 al tot
dezelfde conclusies was gekomen die wij, ook ik, nu als origineel aanvoeren. Ik
betreur het zeer dat niemand mij ooit aangeraden heeft dit boekje te lezen en
ik wil dat rechtzetten door jou met enige aandrang uit te nodigen om dat alsnog
te doen.
Er zijn zeker een aantal uitspraken van Nietzsche in dit werk die ook nu
nog de lezer sterk zullen beroeren. Hij mijdt het schelden niet en is daarin verrassend
bloemrijk en ongemeen krachtig. Zijn kritiek geldt het christendom maar ook de
voorganger, het Jodendom moet het ontgelden. Dat is zeker sinds de Holocaust
politiek incorrect en het klinkt ook uiterst kwetsend. Maar ik zie daarin geen
antisemitisme van de kant van Nietzsche. Hij kiest de joden er niet uit om ze
specifiek aan te vallen, ze behoren nu eenmaal tot de voorgeschiedenis van het
christendom dat hij op de korrel neemt. Hij noemt het christendom drie keer zo
erg als het Jodendom en dat spreekt elke verdenking van antisemitisme afdoende tegen.
Hij is een tegenstander van het Judaïsme, niet van de joden; van de godsdienst,
niet van het ras.
Het Nazisme heeft zeker ook gnuivend uit dit boekje geput om er zijn
rabiaat en fataal antisemitisme mee te kruiden. Maar kan men Nietzsche kwalijk
nemen dat men een aantal weliswaar krasse maar totaal uit de context gerukte zinsneden
uit zijn werk heeft misbruikt om een ras te denigreren en te proberen om het
uit te roeien?
De grondgedachte van Nietzsches redenering is er een waarmee mijn lezers
zullen vertrouwd zijn: de Godgedachte is een onzalige uitvinding van de mens en
is een voor de mens uiterst nefaste vertekening van de waarheid. De wereld zit
niet ineen zoals de godsdienst het stelt, er is geen God die de wereld bestiert,
geen almachtige Schepper, geen rechtvaardige Rechter, geen liefdevolle Vader.
Het is niet mogelijk om in het ontstaan van de wereld of in het verloop van de
geschiedenis de hand van God te zien. Deze volkomen onterechte hineininterpretierung
staat helemaal op naam van de priesterkaste, die daarmee uitsluitend de
vestiging en instandhouding van haar eigen wereldse macht op het oog had.
Ik heb me bij het lezen ook wel gestoord aan de opdeling die Nietzsche
maakt tussen drie categorieën van mensen: de denkers, de krijgers en het plebs.
Hij geeft teveel de indruk dat het om sociologisch herkenbare gesloten groepen
gaat, waartoe men behoort op basis van afkomst. Hij zag niet genoeg in dat elk
individu de mogelijkheid heeft om, desnoods mits het leveren van aanzienlijke
persoonlijke inspanningen, te ontsnappen aan zijn of haar milieu. Ik benadruk
hier zijn of haar, omdat Nietzsche het ook niet begrepen heeft op de vrouw. In
zijn tijd had de vrouw nog niet haar terechte plaats in de maatschappij
verworven en dat heeft zijn denken sterk beïnvloed. Hij zegt nergens dat de
vrouw hoort te zijn zoals ze toen meestal was, hij stelt alleen vast dat het zo
was.
Ik vind Der Antichrist een
merkwaardig tijdsdocument. Nietzsche had gedroomd van een veel langer werk,
waarin hij zijn opvattingen over de rol van de godsdienst in de geschiedenis en
in de maatschappij nog eens uitvoerig zou uiteenzetten, voortbouwend op wat hij
daarover in vroegere geschriften had gezegd. Die eindafrekening zou gelijktijdig
verschijnen in zeven talen, telkens in een oplage van maar liefst een miljoen
exemplaren. De publicatie ervan zou wereldwijd het einde van het christendom betekenen,
niemand zou zich immers nog christen of gelovig durven te noemen na kennis
genomen te hebben van al de uiterst overtuigende argumenten die hij had
aangehaald.
Het is bij deze inleidende gedreven tirade gebleven. In 1889, minder dan een
jaar na het schrijven van Der Antichrist,
gleed Nietzsche weg in de waanzin. Hij was zijn leven lang in een precaire
gezondheidstoestand geweest, fysiek en mentaal. Sommigen hebben zijn
uiteindelijke ineenstorting toegeschreven aan de gevolgen van syfilis, maar de
ziekte is nooit officieel bij hem vastgesteld en zijn ziektebeeld is ook niet
dat van syfilis: hij heeft nog meer dan tien jaar in zijn waanzin geleefd, terwijl
de typische syfilispatiënt al na een korte periode en zeker na minder dan vier
jaar overlijdt. Zijn boekje verscheen zoals gezegd pas in 1895, buiten zijn
weten, sterk gekuist door zijn zus Elizabeth, om het schandaal een beetje te
beperken. Het heeft niet de definitieve wereldwijde omwenteling teweeggebracht
die de auteur zich ervan voorgesteld had. Maar het is wel een eigen leven gaan
leiden. In elke generatie hebben verstandige mensen het gelezen, vertaald en
verspreid omdat ze het de moeite vonden om dat te doen, ook al zagen ze in dat
het een onvolkomen, beperkt en door zijn scheldende taal en stijl moeilijk
verteerbaar werk was.
Maar niemand kan ontkennen dat de basisgedachte uiterst belangrijk is en
voor haar tijd veeleer uitzonderlijk, dat Nietzsche een geniale analyse heeft
gemaakt van de rol van de godsdienst en van het christendom in het bijzonder,
een analyse die wij vandaag zonder meer onderschrijven. En wat dat schelden
betreft, lieve lezer: ook ik heb mij hier al vaker laten verleiden tot grove
taal en agressieve woorden tegenover mensen die doelbewust hun goedgelovige medemens
bedriegen met als enige bedoeling om hen aan zich te onderwerpen en om te
parasiteren op hun arbeid en welwillendheid.
Je zou verdomme voor minder!
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst, atheïsme