De onvermijdelijke spanning tussen godsdienst en secularisme
In een eerdere tekst over antiklerikalisme wees ik op de feitelijke onverenigbaarheid van de klerikale ambities van de islam met de democratische principes van onze samenleving, en op de ernstige gevaren van elke klerikale invloed op de burgerlijke besluitvorming. Er zijn echter nog andere redenen om ten minste wantrouwig te staan tegenover godsdiensten, en zeker tegenover de islam. Godsdiensten berusten op geloof. Van de ‘gelovigen’ wordt verwacht dat zij geloven wat de godsdienst voorhoudt en dat zij gehoorzamen aan de voorschriften van de leiders van de godsdienst. Er is weinig of geen ruimte voor een eigen interpretatie van het geloof of van de religieuze wetten. Beide ontlenen hun gezag immers aan een bovennatuurlijk Opperwezen, dat de geloofsinhoud en de ethische en rituele voorschriften openbaarde. Daaraan valt niet te tornen. Men moet alles letterlijk nemen, omdat het nu eenmaal zo geopenbaard is. En indien er toch enige twijfel of onduidelijkheid zou blijken te bestaan, dan is alleen het kerkelijk oppergezag gemachtigd om daarover uitspraak te doen, en deze uitspraken zijn meteen bindend.
Daarmee wordt de mens echter herleid tot een onmondige slaaf, of zelfs een redeloos dier. Zo veronachtzaamt men de essentie van het mens-zijn, namelijk ons bewustzijn, ons vermogen om na te denken, om een eigen mening te vormen en die ook te uiten, en zelf vrij te bepalen wat men doet. Onvermijdelijk zijn er altijd mensen die zich verzetten tegen de aanmatigingen van de godsdiensten. Die zijn er altijd geweest. Het is immers veel aannemelijker dat een opperwezen niet bestaat, en alles wijst erop dat de openbaring niets anders is dan wat bepaalde mensen hebben bedacht en uitgeschreven. Van Dale omschrijft de Bijbel als ‘de Heilige Schrift, de gezamenlijke boeken van het Oude en het Nieuwe Testament, op het Concilie van Nicea in 325 vastgesteld; bevat volgens de christenen de ware heilsgeschiedenis’; de Koran wordt daar evenwel omschreven als: ‘het boek dat alle door God, via de aartsengel Gabriël, aan de profeet Mohammed geopenbaarde teksten bevat, het heilige boek der moslims’. Het opvallende verschil in de formulering is niet toevallig. Zelfs jaren geleden al was zelfs Van Dale voorzichtiger in zijn definitie van de islam dan in die van het christendom. De Koran is de verzameling van de door God geopenbaarde teksten, de Bijbelteksten daarentegen werd vastgelegd door mensen.
Boeken zoals de Bijbel, zowel die van de joden als van de christenen, en de Koran hebben echter geen enkel hoger gezag dan andere geschriften. Men moet ze louter op hun eigen waarde beoordelen. Als daarin zaken voorkomen die onmogelijk zijn, bijvoorbeeld mirakelen, dan moeten die als verzinsels beschouwd worden, of als literaire fictie. Het staat iedereen, gelovigen en ongelovigen, vrij om zelf over deze boeken uitspraken te doen. Hetzelfde geldt voor de verordeningen en besluiten van de kerkelijke overheden: dat zijn meningen van mensen, zonder enige bovennatuurlijke inspiratie of reikwijdte. Ze hebben dus niet meer gezag dan andere uitspraken van andere mensen, en kunnen dus gecontesteerd of genegeerd worden. Gezagsargumenten gelden enkel voor wie dat gezag erkent, en dat gezag kan en mag niet afgedwongen worden, zeker niet met fysiek of mentaal, psychologisch geweld, of met dictatoriale staatswetten.
De lichtzinnigheid van het begrip 'islamofobie'
In de loop van de geschiedenis speelden godsdiensten een belangrijke rol in de samenleving. Wereldlijke heersers hebben vaak en graag gebruik gemaakt van de Kerken om hun eigen gezag te staven en te versterken: gelovigen zijn onderdanige mensen, en vorsten en organisaties allerhande verkiezen onderdanige mensen, die ze gemakkelijker hun wil kunnen opleggen. Zeker, ook onder de gelovigen werd er wel gemord, maar openlijk verzet was veeleer zeldzaam, en werd meestal in de kiem gesmoord. De geschiedenis van het vrije denken is dan ook een verborgen geschiedenis, die slechts met veel moeite te achterhalen is. Ook vandaag nog is het hier bij ons niet echt behoorlijk om zich openlijk en ongegeneerd af te zetten tegen Kerk en godsdienst, ook al is het aantal christengelovigen sterk afgenomen. Met de komst van de islam, geïmporteerd met de goedkope werkkrachten en andere immigranten, is de situatie grondig veranderd. De islam bekleedt nu nog de positie die het christendom tot kort na de Tweede Wereldoorlog innam. Elke tegenspraak, en zeker fundamentele kritiek die de grondslagen van de islam ontkent, is blasfemie, en de islam zet zijn gelovigen aan om de doodstraf, die daarop staat, zelf uit te voeren, indien dat al niet door de staat gebeurt.
Bovendien doet de islam er alles aan om de blasfemie en andere voorschriften van de sharia ook door de burgerlijke overheden in niet-islamitische staten te doen erkennen en dus strafbaar te maken. Zo is het beruchte verwijt van islamofobie ontstaan, dat te pas en vooral te onpas gemaakt wordt. Er zijn websites hier bij ons waar je ‘islamofobe incidenten’ kan melden. Het is al voldoende dat men stelt dat bepaalde verzen in de Koran niet authentiek zijn, om het slachtoffer te worden van een fatwa en voor de rest van zijn leven te moeten onderduiken. Men krijgt al reacties als men islam met kleine letter schrijft, terwijl dat gewoon een afspraak is die geldt voor alle godsdiensten, ook het christendom en het jodendom. We weten wat er gebeurt als men de spot drijft met de god van de islam of zijn profeet, of als men hun bestaan zou durven ontkennen. Afvalligheid wordt niet geduld.
Een fobie voor vrijheid van mening en democratie
Godsdiensten staan lijnrecht tegenover seculiere levensvisies en samenlevingen. Het doel van de staat is de vrijheid van de burgers, zei Spinoza. Durf zelf na te denken, zei Kant. De godsdiensten, die niets anders zijn dan menselijke organisaties, eisen blind geloof en blinde gehoorzaamheid van hun onderdanen, en doen daarmee afbreuk aan de menselijke waardigheid zelf. Wij moeten ons terdege bewust zijn van de uiteindelijke onverenigbaarheid van deze beide mens- en maatschappijbeelden. Ik bedoel daarmee niet dat men godsdiensten moet verbieden en zeker niet dat men gelovigen moet onderdrukken, wel dat men moet onderkennen waar ze voor staan. Ik wil hier echter vooral aantonen en benadrukken dat de godsdiensten, en de islam niet het minst, zelf deze absolute onverenigbaarheid prediken. Waar men in een democratie nog ruimte kan laten voor velerlei opinies en rituele gedragingen, zolang die niet in strijd zijn met de geldende wetgevingen, is voor een godsdienst als de islam het vrije denken en de vrije meningsuiting, zowel als de democratie, een duivels idee dat met alle krachten uitgeroeid moet worden. Een democratisch bewind is iets dat moet worden omvergeworpen en vervangen door een alleenheerschappij van de godsdienst. In die zin is er in feite niet zozeer sprake van islamofobie, maar van een fobie, ja een diepgewortelde, fundamentele en rabiate haat, tegenover de vrijheid van denken en van meningsuiting en tegenover de democratie, vanuit elke godsdienst, en dezer dagen vooral vanuit de islam, die in deze principes terecht zijn grootste vijand erkent.
Categorie:levensbeschouwing
|