Foto
Categorieën
  • etymologie (78)
  • ex libris (79)
  • God of geen god? (178)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (247)
  • literatuur (41)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (94)
  • samenleving (232)
  • spreekwoorden (12)
  • tijd (13)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 01-2025
  • 12-2024
  • 11-2024
  • 10-2024
  • 09-2024
  • 08-2024
  • 07-2024
  • 06-2024
  • 05-2024
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    28-01-2025
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Elke mens is uniek

    Elke mens is uniek.

    Het is de nooit eerder beproefde combinatie van de genen van onze twee ouders en van hun schier eindeloze rij voorouders die maakt dat wij op zo goed als alle punten verschillen van de honderd miljard andere mensen die er ooit geweest zijn.

    Akkoord, we lijken wel op elkaar, maar dat is erg oppervlakkig. Als we wat beter kijken en wat dieper graven, dan komen de verschillen duidelijk naar voren. Dat is vooral zo met ons innerlijk leven, onze gedachten. Alleen wijzelf kennen die intiem. We geven onze beloken denkwereld niet zomaar bloot, we zijn daarin heel discreet. En wat we erover loslaten is maar een vage afspiegeling van de radicale puurheid en de onmeetbare rijkdom die ons denken en voelen voor onszelf heeft.

    Elke nieuwe mens is een kras experiment van de natuur. Het is niet te voorspellen wat die concrete en unieke combinatie van genen zal opleveren. Het kan meevallen, en dan heb je een aantrekkelijk en gezond lichaam, dat zijn functies omzeggens perfect vervult voor vele jaren. En een verstand dat draait als een liertje en je het leven gemakkelijk maakt. Het kan ook tegenvallen, vroeg of laat, een beetje of helemaal. Je lichaam kan het laten afweten of je bent geboren met een beperking. Ook je hersenen en je denken en voelen kunnen mankementen vertonen, overduidelijke of bijna onmerkbare. Er is een enorme waaier van mogelijkheden tussen het nooit gerealiseerde volmaakte en de talloze exemplaren die niet eens levensvatbaar zijn of sterven bij de geboorte. Daarbinnen bekleden we elk onze eigen plaats. Op iedere van de ontelbare factoren die ons mens-zijn bepalen, scoren we hoog of laag op een schaal die telkens gaat van nul tot oneindig. De schokkende lijn die al die punten verbindt, vormt de grillige unieke levenscurve van elke mens die er ooit geweest is, die er ooit zal zijn.

    Wat bazelen wij dan over normaal en abnormaal? Wat is die norm? Niet de absolute volmaaktheid op alle punten, want dan zijn we allen abnormaal. Een gemiddelde dan. Maar welk gemiddelde? Op alle denkbare en onvermoede punten? Een beetje mooi, een beetje slim, een beetje handig, een beetje artistiek enzovoort. Dat gemiddelde bestaat niet en is ook nauwelijks aantrekkelijk, dat is geen ideaal en kan dus ook de maatstaf niet zijn waaraan we iedereen meten. Misschien is normaal dan het ontbreken van gebreken. Maar welke gebreken en wat is een gebrek? Een been tekort, flaporen, geen beharing, spleetogen, donkere huidskleur, lispelen, ingegroeide teennagels?

    Zo komen we er duidelijk niet. We moeten in tegendeel uiteindelijk aanvaarden dat mensen, zoals planten en dieren, in een grote variëteit komen en toch allemaal mensen zijn. We moeten elke mens nemen zoals hij of zij is. Dat lukt ons vrij aardig zolang het over mensen gaat die niet te veel gebreken of afwijkingen vertonen. Aantrekkelijke mensen hebben succes, slimme mensen doen het goed. Met de mindere exemplaren hebben we het veel moeilijker.

    Dat is vooral zo wanneer het gaat over ons innerlijk leven, ons denken en voelen en over de gevolgen die dat heeft voor ons gedrag, ons contact met de andere mensen, onze prestaties. Afwijkingen van de gewone manier van doen zijn storend voor anderen maar ook voor onszelf, ze verstoren onze gemoedsrust, ze bevreemden, ze zijn verontrustend en zelfs afstotelijk naarmate ze meer opvallend en diepgaand zijn.

    Wij reageren daarop meestal door ze te negeren, zowel bij anderen als bij onszelf. We verstoppen mensen met psychische moeilijkheden of mentale beperkingen in instellingen, verbannen ze van de werkvloer en uit de maatschappij, ontzeggen ze hun plaats onder de ‘normale’ mensen, verbieden hun seks te hebben… we schrijven hen af, we doen alsof ze er niet meer zijn als we hen met een karige uitkering ergens uit het zicht geplaatst hebben.

    Wanneer we zo op anderen reageren, heeft dat ook gevolgen voor de manier waarop we omgaan met onze eigen afwijkingen en beperkingen. Uit vrees voor het ostracisme, de ongenadige uitsluiting door onze omgeving, verbergen we zo goed en zo lang mogelijk al wat maar enigszins zou kunnen afwijken van wat gangbaar en aanvaard is. We imiteren als ware angsthazen het oppervlakkige en vermeende normale gedrag van onze omgeving, we spelen toneel, of verstoppertje, we ontkennen zo intens dat er iets aan de hand is, dat we het op den duur zelf niet meer weten.

    Dat loopt meestal niet goed af. Mensen zijn niet echt goed in een dubbelleven leiden, een normaal bestaan naast het afwijkende. Het echte, authentieke en unieke maar afwijkende eist onweerstaanbaar zijn plaats op. Wanneer we dat niet toelaten en zichtbaar maken, door het openlijk te beleven en er open over te spreken, als we niet uit de kast komen, als we het niet integreren in onze hele persoonlijkheid, in wie we zijn voor onszelf en de anderen, dan gaat dat verborgen bestaan een eigen plaats innemen. We beleven het in het donker, in de verborgenheid, stiekem, in den duik. Dan beginnen de moeilijkheden pas goed. Onze twee levens beginnen te botsen met elkaar, omdat ze zo onverzoenbaar zijn. Uiterlijk zijn we heel normaal, we overdrijven zelfs in onze normaliteit of banaliteit, in onze sociale contacten, in onze opgeruimde zorgeloosheid, in onze dienstbaarheid aan de gemeenschap. Maar diep in ons hart heerst er drieste razernij en zwarte wanhoop en wezenloze vertwijfeling.

    De wonden daardoor geslagen beginnen, indien niet deskundig en liefdevol verzorgd, te etteren. De beschamende aftakeling zet in, tot op een dag het kaartenhuisje van de normaliteit ineenstort en wij in al onze abnormale kwetsbaarheid naakt voor de wereld staan, oog in oog met onze verdwaasde onmacht. Voor sommigen is er dan geen uitweg meer. Zij zijn gevlucht in de waanzin van hun o zo schrijnend eenzame duistere wereld, de andere lichtende, normale kant bestaat niet meer, is onbereikbaar, onleefbaar geworden.

    Uit de diepten waarin wij dan weggeleden zijn is er soms geen terugkeren meer. We blijven leven, opgesloten in de verbijstering van ons delirium en het onbegrip van onze omgeving, in de gesloten doolhof van ons op hol geslagen denken en voelen. Of we zetten die ene stap die ons nog redding kan brengen uit de verschrikking van ons bestaan, de stap die ons over de grens brengt waar eindelijk de rust van het eindeloos niets ons opwacht. Wat we niet meer aankunnen, laten we los, moegestreden, totaal op.

    Dit is een pleidooi voor abnormaliteit, een aanklacht tegen de banaliteit en de harteloosheid van het normale. Wij moeten aanvaarden dat iedereen anders is, dat er geen ideale norm is, dat niemand volmaakt is of zelfs maar in de buurt komt. We mogen van anderen niet eisen dat ze aan alle verwachtingen voldoen, we mogen dat ook van onszelf niet verwachten. Maar vooral: als wij vaststellen, wat wij ongetwijfeld onvermijdelijk ooit zullen doen, dat wij tekortschieten, dat wij minder dan ‘normaal’ zijn, dan moeten wij dat ook van onszelf aanvaarden, erover praten, het mededelen, het bekend en bespreekbaar maken, het niet verbergen, niet koesteren, niet uitvergroten.

    De statistieken over depressie, burn-out, alcoholisme, drugsverslaving, gebruik van antidepressiva, opname in de psychiatrie en helaas ook zelfdoding en pogingen daartoe in ons land zijn schrijnend op zichzelf, maar nog meer zo wanneer we ze vergelijken met onze buurlanden. Als we ervan uitgaan dat het weinig waarschijnlijk is dat wij op belangrijke punten erg zouden verschillen van bijvoorbeeld onze Nederlandse buren, dan kan het niet anders dan dat wij niet goed omgaan met onze eigen problemen en dat wij als maatschappij niet goed reageren op de problemen van de bevolking, dat men er in Nederland beter in slaagt om mensen die psychisch lijden te herkennen en erkennen, op te vangen, te begeleiden en zo te redden van maatschappelijke uitsluiting, waanzin en zelfdestructie.

    Er is niets verkeerd met het erkennen van je eigenheid, ook als die tamelijk of grondig verschillend en ontoereikend is. Elke mens heeft het recht zichzelf te zijn, niemand kan gedwongen worden anders te zijn dan hij of zij is. Elke mens mag zijn medemens aanspreken en om hulp vragen. Geen mens mag ooit die hulp weigeren. Wij zijn samen mens, of gaan aan onze onmenselijkheid ten onder.

     

     


    Categorie:samenleving
    23-01-2025
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Me dunkt...

    Denken met je hele lijf en leden

    Er zijn maar weinig onderwerpen die ik hier in mijn Kroniek in de loop der jaren zo vaak behandeld heb als ons denken. Het is een aangelegenheid die me beroert sinds ik begon te denken, 79 jaar geleden. Stilaan zijn er mij enkele dingen duidelijker geworden. Zo zal niemand mij nog tegenspreken wanneer ik zeg dat denken een activiteit is van ons brein als een onderdeel van ons hele lichaam. Je kan denken zonder armen en benen en zelfs nog wat andere delen van je lichaam, maar niet zonder je hersenen, en je hersenen kunnen niet overleven zonder een aantal essentiële onderdelen van je lichaam. Als je hersenen falen, kan je lichaam nog overleven in sommige uitzonderlijke gevallen en enkel met veel hulp van buitenaf, maar dat is geen leven, zoals men zegt. Men is het er dus in het algemeen over eens dat denken onlosmakelijk verbonden is met een lichaam dat in vrij goede gezondheid verkeert.

    Maar niet iedereen aanvaardt ook de consequenties van die vaststelling. Enerzijds zijn er mensen die blijven volhouden dat er iets anders is dan de materie. Anderzijds zijn er mensen die beweren dat er niets anders kan bestaan dan de materie. En die twee opvattingen botsen voortdurend met elkaar, want ze kunnen niet allebei waar zijn.

    Of toch? Zoals veel anderen die hierover nadenken, voel ik aan dat die beide extreme houdingen, zoals de meeste andere ongenuanceerde opvattingen, de werkelijkheid niet adequaat weergeven. Hoe kunnen we dan, zonder afbreuk te doen aan ons vertrekpunt, namelijk dat materie en denken onlosmakelijk verbonden zijn, tot een voorstelling van zaken komen die meer recht doet aan de werkelijkheid van ons denken?

    De eerste opvatting hoeft niet noodzakelijk in strijd te zijn met onze basisovertuiging. Wij voelen allemaal aan dat denken iets anders is dan materie, althans als we met materie dode materie bedoelen. Gedachten bestaan niet uit atomen. Zelfs als we aannemen dat onze gedachten in onze hersenen gebeuren, is er iets meer dan de complexe elektromagnetische en chemische processen die daar plaatsvinden. Met denken (in de ruimste zin van het woord) bedoelen we veeleer ons bewustzijn van onszelf en van onze omgeving en onze voortdurende reactie daarop. Denken heeft te maken met zin en betekenis. De fysische activiteit van onze hersenen is slechts één dimensie van het denken. Als er alleen die was, zouden we het niet eens weten, zoals we ons ook niet bewust zijn van de fysische activiteit die zich afspeelt in onze pancreas of onze lever (tenzij die niet normaal functioneren). Het komt er dan op aan dat we zorgvuldig verwoorden wat we bedoelen als we zeggen dat er iets anders is dan de materie.

    Vooreerst moeten we een onderscheid maken tussen dode materie en levende. Levende materie is een vorm die dode materie kan aannemen en die zich kenmerkt door de vorming van organismen die in staat zijn te overleven en zich voort te planten in een omgeving. Alle levende wezens zijn bijzondere vormen van materie, maar nog steeds niets meer dan materie. Zij zijn echter in staat tot leven en overleven en in sommige gevallen zijn ze zo geëvolueerd dat hun brein sterk is toegenomen in omvang en complexiteit. Dat zijn de hogere diersoorten en de mens. Er is nog altijd geen reden om te stellen dat er daarom sprake zou zijn van iets anders dan materie. Het gaat er veeleer om tot wat die vormen van materie in staat zijn en waardoor zij zich onderscheiden van andere vormen. Men zou kunnen stellen dat elk levend wezen in zekere zin en in zekere mate ook denkt. Aangezien wij behoren tot de levende wezens denken wij ook, maar meer en beter. Denken is dus een activiteit van levende wezens en levende wezens zijn vormen van dode materie. Er is dus enerzijds niets anders dan materie, maar er zijn vormen van die materie die tot meer in staat zijn dan andere.

    Is denken dan iets anders dan materie? Dat is afhankelijk van hoe je materie definieert. Als denken een activiteit is van de levende materie, dan is denken evident iets anders dan de dode materie. Als men denken enkel ziet als de hoogste vorm, namelijk het menselijk denken, dan is denken uiteraard niet identiek met zelfs de mentale activiteit van de andere levende materie. Denken is inderdaad niet identiek met materie. Maar als men denken omschrijft als een activiteit van de levende materie, dan is denken niet minder materieel dan alle andere activiteiten van de levende materie.

    Het ziet er dus naar uit dat de kern van de zaak hierom draait: kan er denken zijn zonder materie? Als dat zo is, is er iets naast de materie. Als dat niet zo is, is er alleen materie.

    De personen die het denken fundamenteel onderscheiden van de materie beweren meestal ook dat het denken onafhankelijk gebeurt van het lichaam en zelfs kan gebeuren zonder het lichaam. Maar die opvatting wordt steeds moeilijker om vol te houden. De wetenschappen, zowel de humane als de positieve, komen steeds meer tot de bevinding dat het er niet zo aan toe gaat en dat zoiets zelfs onmogelijk is en wellicht altijd onmogelijk zal blijven, gezien onze constitutie. Het is echter absoluut niet noodzakelijk dat het denken onafhankelijk van de materie gebeurt om een nuttig onderscheid te kunnen maken tussen het denken en de materie. Er is immers materie die niet denkt en het denken van de materie neemt vele vormen aan en het denken is een fundamenteel onderscheid tussen de dode en de levende materie en het denken is ook precies wat de hogere levensvormen onderscheidt van de andere. Denken is ook voor personen die ervan overtuigd zijn dat er niets anders bestaat dan de materie het belangrijkste dat er is.

    Dat is een bron van heel veel misverstanden. Laat ons een naam geven aan de twee opvattingen die hier tegenover elkaar staan. Wie gelooft dat er iets anders bestaat dan materie, noemen we een dualist (van duo, twee): er bestaan ten minste twee verschillende dingen, materie en het niet-materiële, wat dat ook is. Wie alleen materie aanvaardt, is dan een monist (van monos, enig). Dualisten verwijten monisten dat ze het bestaan ontkennen van het niet-materiële en noemen hen materialisten. Ze beschouwen het denken als uitsluitend behorend tot het immateriële en beschuldigen de materialisten ervan dat ze het denken, voelen en alle andere hogere functies van de mens ontkennen of minachten. Zij zien zichzelf als de enige verdedigers van alles wat een mens een mens maakt, tegen de bedreiging van de materialisten die de mens als niets anders beschouwen dan de dode materie of de dieren.

    Dat zijn natuurlijk krasse beweringen, die helemaal niet in overeenstemming zijn met de werkelijkheid. De materialistische monisten zijn geen idioten, maar wetenschappelijk gevormde en weldenkende mensen en ze behoren tot de meest overtuigde verdedigers van de hogere menselijke waarden. Er is dus helemaal geen tegenspraak tussen de beide groepen op dat punt. Het is niet omdat men niet aanvaardt dat er iets immaterieels bestaat dat men plots een barbaar wordt. Monisten hechten ten minste net zoveel belang aan het denken, steeds in de ruimste betekenis van het woord, als dualisten. Het verschil ligt enkel hierin dat zij het zien als een activiteit van de (levende) materie die zonder die materie onmogelijk is. Dat is op zich een volstrekt logische en plausibele gedachte, die niets afdoet van het belang of de waarde van het denken.

    Dat is dus inderdaad het breekpunt en het punt van overeenkomst: de enen verdedigen het denken door te zeggen dat het onafhankelijk is van de materie en zonder de materie kan bestaan, de anderen verdedigen het denken als een activiteit van de (levende) materie. Men zou dus kunnen stellen dat het om een onooglijk klein louter theoretisch verschil gaat, maar in de praktijk is dat helaas niet zo. Wanneer men immers aanneemt dat er iets is dat absoluut immaterieel is, heeft dat bepaalde gevolgen. Er ontstaat dan een parallelle wereld van het immateriële, naast de materiële. En die immateriële wereld lijkt dan veel belangrijker dan de materiële. Dat leidt onvermijdelijk tot een onderwaardering van het materiële.

    Wij hebben tot hiertoe niet gesproken over God en godsdienst. Het is echter zo dat monisten in alle gevallen niet-religieus zijn in de traditionele betekenis en dat in alle gevallen dualisten dat wel zijn. Dat kan ook niet anders. Wie alleen de materie aanvaardt en het denken ziet als een activiteit van de materie, kan niets aanvangen met een immateriële God, ziel, hemel, hel enzovoort. Wie gelooft in een immateriële wereld, gaat die bevolken met precies al dergelijke wezens, begrippen en plaatsen. Het zijn twee tegengestelde wereldbeelden en beide groepen proberen de wereld, waarin ze samen leven, in te richten volgens hun eigen opvattingen. Dat kan niet anders dan botsen en dat hebben we helaas al zo lang gezien als de mens bestaat.

    Dat hoeft echter niet zo te zijn. Waarom is het zo belangrijk voor dualisten dat er twee werelden bestaan en dat het denken immaterieel is? Wetenschappelijk en filosofisch is dat onhoudbaar. En het denken en voelen is niet minder belangrijk voor monisten. In de praktijk verdedigen ze dus grotendeels dezelfde waarden en dezelfde morele beginselen. Ik denk dus dat die vasthoudendheid, tegen alle beter weten in, een andere oorsprong en reden moet hebben. Wij treffen dualisme uitsluitend aan binnen godsdiensten en zonder uitzondering bij alle godsdiensten; het is dus een wezenskenmerk van godsdiensten. Godsdiensten zijn gericht op het organiseren van de maatschappij volgens bepaalde opvattingen die men een goddelijke oorsprong toedicht. Daartoe is het nodig dat men een wezen of wezens en plaatsen en begrippen bedenkt die boven de materie uitstijgen. Voor materialisten zijn dergelijke ideeën echter (vrome) verzinsels, die niet waar zijn en die ze dus ook niet kunnen geloven.

    Godsdiensten houden vast aan het immateriële omdat anders hun godsdienst in duigen valt. Een godsdienst zonder het immateriële lijkt onmogelijk; dat zou in alle geval een totaal andere godsdienst zijn dan de bestaande. De monistische materialisten zijn atheïsten, zij geloven niet in de goden van de godsdiensten en zijn ervoor beducht dat men nog nieuwe goden oproept of nieuwe godsdiensten creëert. Zij pleiten voor een seculiere samenleving, waarin mensen op verschillende manieren met elkaar samenleven, democratisch geleid door de beste inzichten waartoe zij zelf in staat zijn en zonder inmenging van buitenaardse wezens of ondemocratische godsdiensten.

    Het is in feite verbazingwekkend dat nog zoveel welmenende mensen vasthouden aan een totaal voorbijgestreefde dualistische wereldopvatting, terwijl zij de waarden waarin ze geloven ten minste evengoed kunnen beleven en verdedigen zonder een totaal onwaarschijnlijke immateriële wereld te moeten veronderstellen. In feite is het zelfs zo dat de meeste gelovigen die ook maar een minimum aan inzicht verworven hebben, dat immateriële niet echt geloven: het is een mysterie voor hen en in de praktijk houden ze er nauwelijks rekening mee. Het is dan dubbel jammer dat mensen die er grotendeels dezelfde mening op na houden over de echt belangrijke dingen, verdeeld worden door irrelevante mysteries. Het lijkt zoveel zinvoller dat alle welmenende mensen zich verenigen om van onze wereld het beste te maken, in plaats van te twisten over godsdienstige kwesties die uiteindelijk geen enkel verschil maken.

    Wat ik tot hiertoe evenmin heb ter sprake gebracht is het hiernamaals. De godsdiensten zijn de grote verdedigers van een leven na de dood en ook dat is enkel mogelijk als er een immateriële wereld is. Het idee van een leven na de dood verliest echter steeds meer veld. Het is een zo onwaarschijnlijke gedachte, dat men ze slechts door intense indoctrinatie ingang kan doen vinden en in stand kan houden en dat is precies wat godsdiensten doen. Maar tevergeefs, zo blijkt. Steeds meer mensen zien in dat het menselijk leven zoals alle leven eindig is. En zelfs als er daarna nog iets zou zijn, dan is het onmogelijk te weten wat dat zou zijn. Zelfs grote theologen en kerkvorsten zijn het over dat laatste eens: wij kunnen niets weten over het leven na de dood, we kunnen alleen geloven en hopen dat het er is. Maar met die gedachte aan het hiernamaals gaat het zoals met het idee van God: naarmate men vaststelt dat die begrippen inhoudsloos worden voor de concrete mens, verdwijnen ze geruisloos. Ga eens op een zondag naar een misviering in een kerk en tel de gelovigen, dan weet je wel hoe het gesteld is met het geloof in God en in het hiernamaals.

    Wij beginnen nu pas stilaan te ontdekken hoe we met onze hersenen denken. Maar dat we met onze hersenen denken, dat staat buiten kijf.

     

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:godsdienst, atheïsme
    18-01-2025
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hybride

    Hybride

    Er gaat geen dag voorbij of we horen of lezen wel ergens het woord ‘hybride’.

    We weten min of meer wat het betekent, vaak uit de context, zoals bij hybride wagens: dat zijn auto’s die op twee brandstoffen rijden, meer bepaald een benzine- of dieselmotor enerzijds en een elektrische motor anderzijds. Wanneer de elektrische motor ingeschakeld is, is er geen CO-uitstoot, geen roet of ander fijn stof en dus rijden we groener. Die elektriciteit moet natuurlijk ergens vandaan komen en bij de productie daarvan is er onvermijdelijk een of andere vorm van vervuiling; helemaal proper is een elektrische motor dus ook niet.

    Hybride geeft aan dat er (ten minste) twee verschillende elementen vermengd zijn, het is een antoniem of tegenovergestelde van homogeen. Waar komt ons woord vandaan? Zoals gewoonlijk maakt Van Dale het zich al te gemakkelijk: dat het van het Latijn hibrida, hybrida komt, dat zal wel, maar daarmee zijn we geen stap verder; een wonder dat VD niet naar het Frans en het Engels verwijst zoals gewoonlijk, dat was nog eenvoudiger geweest; ach, voor etymologische uitleg kan je echt niets aanvangen met de dikke VD.

    In het Latijn is een hibrida een bastaard, meer bepaald een kind van een Romein en een vreemde, of van een vrije en een slaaf. Het is ook een eigennaam, die teruggaat op een soortgelijke combinatie. Over de etymologie is men het niet eens. Het woord komt niet vaak voor, onder meer bij Plinius en Horatius. Sommige moderne woordenboeken vermoeden een verband met het voor de hand liggende Griekse woord hubris, dat we kennen uit de Griekse tragedies: hoogmoed of overmoed, zelfoverschatting die bestraft wordt: de hoogmoed komt voor de val. In het algemeen heeft hubris te maken met geweld, een overdaad aan kracht, onbeheersbaarheid, wildheid; vandaar ook grove belediging, het molesteren of onterend behandelen van een burger en heel specifiek het verkrachten van vrouwen en kinderen.

    Sommige woordenboeken vinden daarin voldoende aanleiding om te denken dat het Latijnse hibrida, bastaard, afgeleid is van het Griekse hubris. Dat lijkt evident, maar ik heb toch mijn twijfels, en niet enkel om de verschillende schrijfwijze i/y. De onderliggende veronderstelling is dat elke bastaard zou geboren zijn uit een verkrachting, dat er geen normale seksuele verhoudingen zouden kunnen bestaan tussen mensen of dieren van een (enigszins) andere soort of ras. Bij de Romeinen was dat voor de menselijke relaties helemaal geen uitzondering, vandaar dat ze er een gewoon woord voor hadden: hibrida en dat het ook een bij- of eigennaam was, geen scheldnaam: Hybrida, naar verluidt omdat de eerste met die naam uit een Spaanse moeder zou geboren zijn. Daarnaast was het evenmin ongebruikelijk dat men dieren van verschillende rassen met elkaar kruiste, ook een geweldloze aangelegenheid, maar daarover verder meer.

    Bij mijn opzoekingen ging ik zoals steeds ook te rade bij de excellente Trésor de la langue Française informatisé, maar dat bracht me niets dan leed, urenlang, voor een keer… Ik vond er verwijzingen naar onbekende naslagwerken, onbegrijpelijke afkortingen en zelfs Latijnse (iber, imbrum) en Griekse (hèrobaton) woorden die ik nergens terugvond. Tot ik na lang zoeken toch een spoor vond, oef. In 1679 verscheen van Charles Labbé een Glossarium Latino-Graece, met daarin Lat. iber Gr. hèmonion, halve of muil-ezel. In de Thesaurus van Johann Gesner (1749) vinden we een meer omstandige uitleg onder de glossa hybrida. Ik wil het u niet al te moeilijk maken, lieve lezers, maar onze auteurs, zoals Labbé, nemen er soms een loopje mee. Het gaat zo: we kennen het Latijnse hibrida; een nevenvorm is ibrida, dat is niet zo moeilijk. We kennen ook het Griekse hubris. Op basis van die twee bekende gegevens verzon men een nieuw woord: hibris, of ibris. Maar dat klinkt als een genitief, vandaar dat men een nominatief iber veronderstelde, wat dan weer een genitief meervoud of een accusatief enkelvoud(!) i(m)brum opleverde! Maar dat is allemaal onzin, natuurlijk, dat zegt Genser ook al: er is alleen hibrida en hubris en die twee hebben wellicht niets met elkaar te maken, en de etymologie van hibrida, daar weten we niets over.

    Als de geleerde redacteurs van de TLFi en ook van het veel te dure Etymologisch woordenboek van het Nederlands hun huiswerk niet maken en duchtig van elkaar en van oude, onwetenschappelijke glossaria en thesauri afschrijven zonder nadenken, dan krijg je dus kemels zoals de louter denkbeeldige Latijnse woorden iber en imbrum; als je het Griekse woord probaton (viervoeter) ook nog slecht leest in een oude foliant, dan wordt dat het onbegrijpelijke hèrobaton (π wordt η). Een mager en enigmatisch CGL als verwijzing naar Labbé’s Cyrilli, Philoxeni, aliorumque veterum glossaria latino-graeca, & graeco-latina is ook veel minder dan behulpzaam.  Schande dus, TLFi en EWN! Woordenboeken horen zo  volledig en duidelijk mogelijk te zijn. Er met onze klak naar gooien kunnen we allemaal.

    Het klassiek-Latijnse woord hibrida is door de wetenschap al vrij vroeg overgenomen om de ontelbare kruisingen van planten en dieren aan te duiden; door de contaminatie met hubris of hybris kreeg het dan de Neolatijnse spelling Hybrida en dat is waar ons ‘hybride’ van afgeleid is, neem het van mij aan.

    Een typisch geval van dergelijke kruising is, of liever zijn, de hybride muilezel en het even hybride muildier. Wat is het verschil? Een muildier krijg je (soms) als een ezel een merrie dekt, een muilezel als een hengst een ezelin dekt. Het Nederlands heeft geen aparte woorden voor mannelijke en vrouwelijke muilezels en muildieren. In het Frans is een muilezel ofwel une mule ofwel un mulet; een muildier noemt men (in beide gevallen) un bardot, zoals Brigitte; het woord komt uit het Arabisch, waar barda’a een soort draagzadel of juk is dat door lastdieren (zoals ezels en muilezels en muildieren) gebruikt werd. In het Engels spreekt men van een mule (muilezel) en een hinny (muildier, van Lat. equus hinnus, naar het Grieks hinnos of ginnos, muildier).

    Een laatste inspanning: waar komt ‘muil-‘ vandaan? Van het Latijn: mulus, mula: muilezel of muildier; misschien kunnen we nog één stapje verder gaan: in het Grieks is de typische donkere streep die een ezel op zijn rug heeft een muklos; dat is ook het woord voor een pakezel. Daar vinden we dus ook mu- terug, maar veel is dat niet. Laten we het maar bij de mulus houden.

    Muilezels zijn spreekwoordelijk koppig. Soms, maar lang niet altijd, combineren ze echter de goede eigenschappen van het paard en de ezel. De mannetjes zijn altijd onvruchtbaar, de wijfjes meestal ook. Bij muildieren is het mannetje altijd, het wijfje omzeggens altijd onvruchtbaar, er is maar één geval bekend van een muildiermerrie die drachtig werd. Je moet dus steeds van voren af aan beginnen met ezels en paarden en de kans op succes is veeleer gering. Toch zijn er veel liefhebbers die zich daarmee bezig houden, ze hebben zelfs verenigingen en stambomen en schoonheidswedstrijden…

    O, en voor ik het vergeet: een mulat is natuurlijk ook een hybride, geboren uit een ‘witte’ persoon en een van kleur. Komt van het Spaans en Portugees mulato, letterlijk 'muilezeltje', niet bepaald flatterend, racistisch zelfs. Van Dale sleurt er het Arabische mullawad bij, maar dat slaat niet op een persoon van gemengde oorsprong, maar op een vreemdeling die onder de Arabieren woont. Ook Philippa (EWN) volgt Van Dale daarin terecht niet.


    Categorie:etymologie
    09-01-2025
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Sint-Catharina. Brief aan een christen vriend.

    Brief aan een christen vriend

    Ik krijg wel eens reacties op de vele teksten die ik schrijf over godsdienst, religie, kerk, theologie, vroomheid.

    Sommige lezers voelen zich aangesproken door mijn grondig zoeken naar de grond van die dingen en door het onbevangen atheïsme waartoe mij dat geleid heeft. Ze herkennen zich in mijn ervaringen en mijn afreageren. Dergelijke reacties doen deugd, ik voel me daardoor gesteund en aangemoedigd om ermee door te gaan. Ze bevestigen dat ik vertolk wat bij vele anderen leeft, soms heel latent en onbewust, vaak even heftig of nog meer virulent. Sommigen vertellen me hun schrijnend persoonlijk verhaal, waarin de meest duistere kanten van het christendom naar voren komen. Recentelijk waren er nog maar eens gevallen van seksueel misbruik, breed uitgesmeerd in de pers.

    Er zijn ook nog altijd anderen, overtuigde christenen, die aanstoot nemen aan bepaalde standpunten of sommige van mijn uitspraken, mensen die hun leven lang vroom geleefd hebben en die nauwelijks kunnen begrijpen dat iemand zo wild tekeer kan gaan tegen een godsdienst, hun godsdienst. Nog andere christenen begrijpen mijn houding wel, ze beseffen dat er weinig tegen in te brengen is, rationeel gezien. Maar hoewel ze aarzelen, twijfelen en zelfs op een aantal punten helemaal van hun geloof zijn afgestapt, blijven ze toch vasthouden aan hun gelovige of religieuze instelling, aan hun vertrouwde liturgische gewoonten, vaak verbonden met hun kindertijd of uit piëteit jegens hun ouders.

    Wat kan ik aan die christenen zeggen? Moeten ze zich bekeren tot mijn atheïsme? Is dat mijn bedoeling? Om te beginnen schrijf ik voor bijna honderd procent voor mezelf. Ik ga enkel in op onderwerpen die mij interesseren of intrigeren. Ik schrijf over wat mij bezighoudt, wat mij tormenteert, ik schrijf wat ik niet kan laten. Goed, zal je zeggen, doe dat dan, in je dagboek. Dat doe ik inderdaad, vrij uitvoerig zelfs. Maar ik beleef een ander, zinvol genoegen en intense voldoening aan mijn blog, mijn website, waar ik mijn gedachten in een meer overwogen, uitgewerkte, gepolijste en verfijnde manier kan brengen. Die ideeën zo brengen dat anderen ze kunnen begrijpen, is voor mij een heerlijke uitdaging. Het dwingt me om zelf helder en grondig te denken, om niets in het ongewisse te laten, om naar de grond van de zaak te gaan, en om alles dan zo uit te leggen, dat het voor mezelf duidelijk en overtuigend is.

    Als ik daarin slaag, dan mag ik aannemen dat ook anderen mijn gedachtegangen zullen kunnen volgen. Ik heb een hartsgrondige hekel aan auteurs die menen dat de waarheid enkel in obscure, geconvoluteerde teksten kan gevonden worden door lezers die daarvoor bijzondere inspanningen doen. Ik bewonder auteurs als Dawkins en Pinter, die er ogenschijnlijk moeiteloos in slagen om zelfs zeer ingewikkelde gedachten en theorieën in een perfect verstaanbare taal te brengen voor de gemiddelde lezer.

    Ik heb veel begrip voor u, mijn christene vrienden. Vergeet het niet: ik was zelf een van u. Ik ben waarschijnlijk beter vertrouwd met het christelijk gedachtegoed, met de liturgie, de theologie en de folklore dan de meeste gelovigen. Ik ken de Bijbel beter, naar het zeggen van een van mijn christelijke pennenvrienden, dan vele priesters. Ik lees vaker in de officiële Catechismus en kerkelijke documenten dan welke gelovige uit mijn omgeving ook. Men kan me dus bezwaarlijk van onverschilligheid of onwetendheid verdenken of beschuldigen. Ik weet nogal waarover ik spreek en schrijf. Mijn ongeloof is het resultaat van een zeer lange evolutie, met daarin ongetwijfeld enkele belangrijke schokervaringen, gevolgd door veel nadenken en lezen.

    Maar ongeloof is nog geen atheïsme. Er is wellicht niemand die niet twijfelt aan bepaalde geloofspunten of ze anders interpreteert dan Rome. Maar de meeste mensen zetten de stap niet van relatief ongeloof naar overtuigd atheïsme.

    Waarom heb ik dat wel gedaan?

    Ik heb ingezien dat het christelijk geloof niet zomaar een van de mogelijke alternatieven is om in de wereld te staan, naast andere religieuze overtuigingen, andere godsdiensten, of andere filosofische houdingen zoals agnosticisme of atheïsme. Een gelovige houding is geen echt persoonlijke overtuiging, het is niets anders dan een aangeleerde gewoonte. Men kan enkel gelovig zijn indien men daartoe opgeleid is, gevormd, op school, in het gezin, in de jeugdbeweging, in de gemeenschap, in de cultuur van zijn omgeving. Het geloof is geen eigen fundamentele keuze, het is het resultaat van conditionering. Men is christen en katholiek nog voor men goed en wel mens is.

    Gelovigen en hun leiders zijn, vergeef me het grove beeld, als ratten in een doolhof in een laboratorium, die zich gedragen zoals men ze geleerd heeft, met beloning en bestraffing. Gelovigen geven hun persoonlijkheid op, om zich vrijwel zonder nadenken te onderwerpen aan regels die andere mensen hebben bedacht. Zij maken zich ficties eigen die andere mensen verzonnen hebben. Ze geloven uiteindelijk even gedachteloos in een buitenaards wezen, God, dat beschikt over bovennatuurlijke krachten, maar dat niet, werkelijk niet bestaat, zelfs niet een beetje, zelfs niet eventueel of heel misschien. Niet. Zo eenvoudig is dat.

    Ik weet dat ik daarmee weer een aantal mensen zal choqueren. Laat me toe mijn stelling via een omweg te illustreren.

    Op 25 november vierde de Kerk traditioneel het feest van de heilige Catharina. Dat zal de meesten onder ons wel ontgaan zijn, maar mij niet. Ik lees vaak ets over de heilige van de dag. Catharina is een populaire naam, in vele vormen. Iedereen kent wel een Kaat, Katrien, Katrijn, Kate, Kathleen, Karin, Ka, Keet, Nina, Rina, Tina, Tine, Tineke, Tiny, Trien, Truus, Trijn, Trijntje, Katinka of Katelijne. Er zijn evenveel varianten in de andere talen. Wie was die eerste Catharina, naar wie al die mensen sinds eeuwen genoemd worden? Het is, lieve lezers en lezeressen, een vreemd, bevreemdend verhaal.

    Om te beginnen was haar naam niet Catharina, maar Aikaterinè, een Griekse transscriptie van haar Egyptische naam, want zij was afkomstig uit Alexandrië. Men heeft, via valse of volkse of kerkelijke etymologie, daarin gezien: aiei kathara, Grieks voor ‘altijd zuivere’. In het Latijn werd dat gewoon Katharina, dus een bastaardwoord uit het Grieks. We weten derhalve niet wat haar echte naam was, toen in Egypte, of wat de betekenis ervan was. Maar er is nog veel meer dat we niet weten.

    We hebben er namelijk geen flauw idee van of ze in Egypte geleefd heeft. We hebben er zelfs geen idee van of ze wel degelijk geleefd heeft. Catharina van Alexandrië is een legende, een fictie, een verzonnen verhaal. De vroegste ‘bronnen’ zijn een vertaling in het Latijn, in de 8ste eeuw, van een Griekse Passio uit de 6de of 7de eeuw, maar geen een van die teksten is bewaard. In de 10de eeuw zou men haar relieken hebben gevonden in het beroemde Sinaï-klooster in de Negev-woestijn dat haar naam draagt, maar dat veel ouder is. In Rome vond men enige tijd geleden een fresco met de afbeelding en de vermelding van Sancta Ecaterina, samen met Maria. Het fresco zou dateren uit de achtste eeuw, maar heel zeker is men ook daarvan niet.

    De legende is weliswaar oud, maar men neemt nu algemeen aan dat ze inderdaad volkomen verzonnen is. Catharina van Alexandrië is in 1969 geschrapt uit de heiligenkalender van de katholieke kerk. Ze heeft nooit bestaan en bestaat nu ook niet meer als heilige. Zo is dat. Nochtans was deze Catharina in de kerkgeschiedenis de meest vereerde vrouwelijke heilige, na Maria.

    Voor het vermaak vertel ik u nog een en ander over haar legendarisch leven. Ik ga daarbij voorbij aan de fantastische details over haar geboorte en haar jeugd, aan de opleiding die ze van eremieten zou gekregen hebben, aan haar bekering en maagdelijke, mystieke verloving en/of huwelijk met Christus zelf, in aanwezigheid van Maria nogal. Keizer Maxentius, die vernomen had dat zij een uitzonderlijk geleerde vrouw was, organiseerde een debat tussen haar en vijftig filosofen. Toen die het onderspit moesten delven, liet hij hen allemaal verbranden! Zij stierf uiteindelijk de marteldood op een rad of wiel: ze werd geradbraakt. Een bliksem uit de hemel brak echter het rad in twee. Dus werd ze maar onthoofd. Haar lichaam werd door engelen overgebracht naar de berg Sinaï, maar het waren bijzonder trage engelen, want ze deden er twintig dagen over.

    Catharina was de patrones van alles wat met kennis te maken heeft: filosofen (merkwaardig genoeg, en al dan niet verbrand), theologen, advocaten, studenten, bibliothecarissen; maar ook vanzelfsprekend van alle ‘radermakers’ en gebruikers van raderen: wagenmakers, molenaars, uurwerkmakers. Ze werd voor alle ziekten aangeroepen, maar vooral voor hoofdpijn, wegens haar onthoofding of wegens haar knappe kop.

    Haar iconografie is indrukwekkend, er zijn vele duizenden afbeeldingen in alle mogelijke materialen, op glasramen, beelden in hout en marmer (en later plaaster, of gips), tekeningen, schilderijen van grote (Van Eijck! Memling! Cranach!) en kleine meesters. Ze zijn te vinden van oost tot west, van noord naar zuid. Haar vita of leven is talloze malen verhaald, het meest flamboyant dramatisch in de Gouden Legende. Er zijn toneelspelen naar gemaakt en oratoria voor geschreven.

    Wat wil ik daarmee aantonen? Wat ik eerder ook al voor Maria Magdalena heb gedaan, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=393359. Die verhalen houden geen steek, het zijn sprookjes en legenden zonder enige band met de realiteit.

    Nochtans hebben ze een enorme invloed gehad in de loop der tijd en daarin is pas enige verandering gekomen na het Tweede Vaticaans Concilie, toen men eindelijk een grote kuis is gaan houden in de stoffige zolders en kille kelders van het Vaticaan en het christendom. Wie in 1200, 1500, 1600 of zelfs 1938 zou verklaard hebben dat Maria Magdalena en de heilige Catharina verzinsels waren en nooit bestaan hebben, die zou op de brandstapel geëindigd zijn, letterlijk in de eerste gevallen, gelukkig enkel figuurlijk in de twintigste eeuw. Miljoenen mensen hebben in die verzinsels geloofd, hebben nooit gedacht dat ze niet echt waar waren. Dat kan enkel omdat men hen dat heeft voorgehouden, hen heeft verplicht om dat te geloven, ze hebben dat niet zelf uitgevonden, ze hebben dat niet zomaar ontdekt in hun hart of met hun verstand. Men heeft die mythen en legenden bewust in het leven geroepen en in leven gehouden, tegen alle beter weten in. Men heeft dat bovendien gedaan met een bedoeling. Men heeft ook alle banvloeken en -bliksems ingeroepen over hen die ook maar enigszins dierven (of dorsten) twijfelen aan wat de Kerk voorhield.

    Zo is het niet alleen met de heiligen (of ze nu werkelijk bestaan hebben of niet), de mirakels, de aflaten, &c. maar ook met de meer fundamentele kwesties van het geloof. God de Vader, Zoon en Geest: geen zinnig mens die weet wat daarmee bedoeld wordt. Wat voor Vader is dat trouwens, die zijn enige goddelijke zoon mens doet worden, lijden en sterven, nota bene voor een mysterieuze zonde die een fictieve mens, Adam zou begaan hebben en die op miraculeuze wijze zou overgegaan zijn op elke volgende mens? Hoe kunnen die drie goden toch één God zijn? Wat met de historische Jezus? Geen enkele grond van waarheid. Zijn ouders, Maria en de arme Jozef? Wat met de evangelies? De teksten van de kerkvaders? De dogma’s, bullen en encyclieken?

    Zoals een vriend me onlangs zei: ja, het zat wel goed ineen en het was ook wel leuk, met al die heiligen en folkloristische gewoonten en gebruiken, al die liturgische hoogstandjes…

    Kijk, als je in dit verhaal wil blijven geloven, voor mij niet gelaten. Ik hoef je niet zo nodig te bekeren. Maar ik kan het niet laten je erop te wijzen dat je in een totaal verzonnen verhaal zit. Men zegt me: ja maar, dat christendom is toch al lang voorbij! Goed, laten we dat aannemen. Laten we dus al de ballast overboord gooien, al het evident fictieve en overbodige. Wat blijft er dan nog over, denk je? Wat voor God heb je dan nog? Ik vraag het je, welke reële rol speelt God nu in jouw leven, echt, eerlijk en openhartig?

    Het christendom van de meeste christenen heeft nooit veel betekend en vandaag is het bijna helemaal verdwenen. Het is vaag en onbetekenend geworden en heeft plaatsgemaakt voor allerlei andere, concrete belangen. Nu ook het godsdienstonderricht in het beste geval nog weinig meer is dan een soort gewijde zedenleer, is de toekomst van het geloof erg onzeker. Geloof is een acquired taste, letterlijk iets dat je moet leren smaken, zoals je als kind witlo(o)f of tomaten moest leren eten. Als er straks niemand meer is om de traditie voort te zetten, stort het eeuwenoude kaartenhuisje allicht vanzelf ineen. Ooit kijkt men op de tweeduizend jaar kerkgeschiedenis terug zoals wij nu op de Assyrische, Egyptische en de Grieks-Romeinse godenwereld, de Maya’s en andere vergane glories.

    Ten slotte nog dit. Als het geloof wegvalt, verliezen we dan ook alle vaste grond onder de voeten? Crede Roberto experto, geloof het maar van iemand die het zelf meegemaakt heeft: geenszins! Niet alles wat het geloof voorhield was gelovig en dus verzonnen, niet alle religieuzekunst is daarom ook noodzakelijk waardeloos. Het geloof is een verhaal van mensen, dus zit er ook veel waardevols in, dat kan en moet behouden worden etsi Deus non daretur (Grotius), dus ook als er geen God is. Onze beschaving, ons intellectueel erfgoed is gelukkig veel rijker dan alleen maar de religieuze connotaties die ze heeft. De Pietà van Michelangelo is een meesterwerk, ook zonder het christendom.

    Maar er is meer. Om bij Catharina te blijven, de zuivere (Gr. katharos): wanneer een mens zich bevrijdt van zijn demonen, wacht hem of haar een echte catharsis, een zuivering, een overweldigend en louterend ontwaken uit de waanzinnige verdovende bedwelming en de verwarrende verdwazing van een ongeloofwaardige verzonnen wereld. Plots gaat de Verlichting weer aan, de schaduwen verdwijnen, de waanbeelden lossen op in het licht van de redelijkheid. De mens merkt dat hij of zij, door God verlaten, niet vereenzaamd achterblijft in een bleke wereld, maar precies door God achter te laten, bevrijd is om als gelijke zijn gelijken tegemoet te treden in liefde en vertrouwen, om samen deze wereld leefbaar te maken voor al wat leeft. Atheïsme is niet dor of desolaat: het is een fris nieuw begin, een nieuwe kijk op de wereld. Vrij van alle feodale horigheid kan de mens op eigen kracht aan de slag, bewust van het verleden, hoe dat ook was, maar vooral hoopvol, ja enthousiast, begeesterd gericht op een stralende toekomst, ook al zal onze weg niet over rozen gaan.

    Christenen hebben misschien de indruk dat zij veel moeten opgeven als ze die zwaarwichtige beslissing nemen. Maar zij zullen alras merken dat wat zij als onmisbare rustige vastheid ervoeren, niets anders was dan holle frasen, onvervulde en onvervulbare voorspellingen, domweg verzonnen nonsens, idiote verhalen, nutteloze verplichtingen, troosteloze formules waaraan ze zich toch al ergerden en dus niet echt missen. Dat ze ook God zelf niet nodig hebben, dat ze best ook zonder hem voort kunnen, dat de wereld niet vergaat, dat hun leven niet ineen stort, dat alle zin niet verloren gaat. Integendeel, dat ze zichzelf blijven, maar nog bewuster kunnen gaan leven en samenleven, met andere, veiliger en betrouwbaarder zekerheden dan de belachelijke begoochelingen van hun kinderjaren of de onzalige, miserabele valse en onbruikbare doctrines van een ontaarde, minachtende, onmenslievende kerk.

    Aan u de keuze, mijn christen vriend.

    Genegen groet,

    Karel

     


    Categorie:God of geen god?
    07-01-2025
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het geboortejaar van Jezus Christus

    A.D., anno Domini of A.C., anno Christi, in het jaar onzes Heren; p.C.(n.), post Christum (natum), na Christus (-s’ geboorte). Wij gebruiken die uitdrukkingen of aanduidingen vrijwel niet meer, tenzij in tegengestelde zin, namelijk om erop te wijzen dat het niet gaat om een jaar van onze jaartelling, maar daarvóór: a.C. (niet verwarren met A.C. van hierboven!) of ante Christum, vóór Christus, al gebruiken we ook weleens een ontkerkelijkt, neutraal minteken: -374. Voor de jaren van onze jaartelling zeggen we gewoon: 2025. We staan dan weer niet stil bij de grond van de zaak: waarom is het nu 2025?

    De enige reden is natuurlijk dat er ooit het jaar één is geweest. We verbinden dat jaar met de geboorte van Christus, zoals in de uitdrukkingen hierboven. Maar over het geboortejaar van Christus zwijgt zelfs het Evangelie: nergens staat vermeld in welk jaar Jezus van Nazareth geboren is. Dat kan ook niet, zal je me zeggen, want toen bestond onze tijdrekening nog niet: niemand wist toen al dat Christus ooit zo belangrijk zou worden. Er waren toen wel andere tijdrekeningen, zoals die van de Romeinen, die toen zowat de hele bekende wereld overheersten. Die gebruikten de namen van de consuls, de hoogste burgerlijke gezagsdragers, om een jaar aan te duiden, en de historici hebben ons zeer nauwkeurige lijsten bezorgd, zodat we perfect kunnen uitrekenen in welk jaar voor of van onze tijdrekening een voorval uit de Romeinse geschiedenis gebeurd is.

    De teksten van het Nieuwe Testament laten na om die toentertijd alom bekende gegevens te vermelden. Er is een verwijzing naar de volkstelling onder Quirinus, maar die vond plaats in (omgerekend) -6; naar koning Herodes, maar die was al dood in -4; en naar Pontius Pilatus, maar we weten alleen dat die landvoogd was in Palestina tussen 26 en 36 (na Christus, weliswaar). De evangelies zijn zoals men weet ‘enige tijd’ na Christus geschreven, en het is niet onwaarschijnlijk dat die historische namen nog later toegevoegd zijn, met de beste bedoelingen natuurlijk, maar met weinig zin voor historische correctheid.

    Niemand weet dus wanneer Jezus geboren is. Er is geen enkele historische bron voor een feit uit zijn leven, behalve enkele manifeste christelijke vervalsingen en hineininterpretierungen van klassieke auteurs. En toch is heel onze tijdrekening gebaseerd op dit historisch wel erg twijfelachtig verhaal. Vreemd toch?

    We weten dat onze jaartelling in het jaar 1 begint, maar dat men toen nog niet zo rekende. Wanneer is men dan wel met onze jaartelling begonnen? Het is een beetje een eigenaardige vraag, maar de meeste oude jaartellingen gebeurden op wat vage gronden: bij de stichting van Rome was er ook geen historicus aanwezig om de feiten vast te leggen, evenmin als bij de val van Troje of de bouw van de toren van Babel, de zondvloed, het ontstaan van de wereld… Ooit moet iemand op de gedachte gekomen zijn om de jaren te beginnen tellen vanaf de geboorte van Christus. Dat lag weliswaar voor de hand in een wereld waarin het christendom de meest verspreide godsdienst was en zelfs de staatsgodsdienst van het enorme Romeinse Rijk. Wij kennen de precieze datum en de auteur van die afspraak: Dionysius Exiguus is de naam, het jaar is 525 (!) na Christus. Vóór die datum had niemand het nodig of nuttig gevonden bij de geboorte van Christus een mijlpaal te plaatsen en meteen alles wat ervoor gebeurd was naar de oudheid te verwijzen met een negatief minnetje ervoor. Men, ook Dionysius, verwees in die dagen naar Diocletianus, die keizer was van 284 tot 305, en de christenen vervolgde: zoveel jaar na de vervolgingen van Diocletianus. Dat is alsof de Joden voor het begin van hun jaartelling zouden verwijzen naar der verwoesting van de tempel in het jaar 70, of naar de Shoah, en niet zoals ze nu doen, verwijzend naar het begin van de wereld, volgens de Tenach precies 5785 jaar geleden.

    Er was destijds een discussie gerezen, niet voor het eerst of het laatst, over de datum van het paasfeest. Dionysius, een geleerde secretaris van de twee voorgaande pausen, kreeg de opdracht om het allemaal eens uit te zoeken. Dat deed hij en terloops stelde hij voor om de jaren niet meer te berekenen sinds een Romeinse keizer, 250 jaar eerder, die overigens een kerkvervolger was geweest, maar vanaf de geboorte van Christus. Aangezien ook toen niemand wist wanneer Jezus geboren was, beging Dionysius nog maar een pia fraus, een devoot leugentje of een leugentje om bestwil, zoals er wel meer in zijn tekst voorkwamen. Men wist natuurlijk ongeveer wanneer die geboorte moest geweest zijn om in overeenstemming te zijn met het Evangelie, de Romeinse tijdrekening en de traditie, en dus koos Dionysius het jaar dat wij nu kennen als het jaar 1.

    Maar zo simpel is het natuurlijk niet. Het is onwaarschijnlijk dat hij dat jaar willekeurig heeft gekozen uit een tiental jaren die daarvoor in aanmerking kwamen op historische en/of Bijbelse gronden. Wij hebben goede aanwijzingen dat dit inderdaad niet zo is, maar het zijn aanwijzingen, want Dionysius Exiguus, letterlijk ‘de kleine, de onbeduidende’, overigens een schoolvoorbeeld van valse bescheidenheid, deed gewoon alsof men, of hij althans, wél wist wanneer Jezus geboren was. Hoe hij tot die keuze gekomen is, dat is een lang en ingewikkeld verhaal, maar dat vreesde je al, denk ik: ik weet graag hoe de vork aan de steel zit.

    Laten we beginnen met de indeling van het jaar. Daarvoor zijn er twee verschillende systemen, allebei gebaseerd op zeer duidelijke gegevens: dag en nacht, de maan en de zon. Dat men de dagen telt, is evident, maar zolang men ze niet in een ruimer kader plaatst, levert dat niet veel op, ons geheugen is beperkt; zeggen dat iets 375 of 12873 dagen geleden gebeurd is, is niet echt verhelderend. Ik vermeld de maan het eerst, want naast de afwisseling van dag en nacht viel bij de primitieve mensen de regelmaat van de verschijning van de maan onder haar verschillende schijngestalten het eerst en het meest op. Men stelde daarom vrij snel vast dat er ongeveer 27 dagen verliepen vooraleer de maan er weer uitzag zoals de vorige keer. Het was dan een klein kunstje voor de priesters – of elke opmerkzame mens – om de verschijning van de nieuwe maan te voorspellen. Later legde men die periode vast op 27 ¼ dag; de werkelijke omlooptijd is 27 dagen, 7 uur, 43 minuten en 11,56 seconden.

    Toen men ook de dagen ging tellen over een langere periode, merkte men dat men ook het verloop seizoenen ongeveer in een vaste periode kon vatten: na ongeveer 365 dagen begint de cyclus opnieuw; ongeveer werd later 365 ¼ dagen; nu weten wij dat de omlooptijd van de aarde om de zon 365 dagen, 6 uur, 9 minuten en 10 seconden is. Sommige oude monumenten in Egypte en ook Stonehenge zouden een functie gehad hebben bij het vastleggen van het ogenblik dat een nieuw zonnejaar begon.

    Daarmee hebben wij de elementen van een eeuwenlang probleem: de maanden passen niet precies in het jaar, de zonnekalender en de maankalender stemmen niet overeen.

    Men deelde al heel vroeg de plusminus 360 dagen van het zonnejaar in in 12 periodes, omdat men ook voor allerlei andere zaken een 12-delig stelsel gebruikte. Voor de resterende vijf volle en de ene kwart-dag zocht men dan allerlei al dan niet elegante oplossingen. Maar hoe men het verder ook probeerde, deze zonnemaanden verschilden van de kringloop van de maan. Twaalf maan-maanden van 27 ¼ dagen zijn samen maar 327 dagen, dertien maan-maanden 354,25 dagen, maar wie wil er nu met dertien rekenen?

    Uiteindelijk heeft men toch gekozen voor de zon en de 365 ¼ dagen en voor maanden van ongeveer 30 dagen (28, 29, 30 of 31). Dat gebeurde onder Julius Caesar, de man die vond dat wij – en niet Asterix en Obelix – de dapperste aller Galliërs waren.

    Laten we nu even terugkeren naar de tijd voor 525, toen men nog niet vanaf de geboorte van Christus rekende. In feite maakte men zich toen niet erg druk over welk jaar het nu precies was, zeker niet tegenover een gebeurtenis die honderden of duizend jaar daarvoor had plaatsgevonden, zoals de stichting van Rome in -752. Men stelde zich tevreden met een verwijzing naar het begin van de regering van de keizer, zoals wij zouden zeggen: in het derde jaar van de tweede ambtstermijn van Verhofstadt. Zolang iedereen wist naar welke gebeurtenis of persoon men verwees, was het duidelijk over welk jaar men het had. Sommige jaren werden aangeduid met een belangrijke min of meer plaatselijke gebeurtenis, zoals een aardbeving, een grote brand, of misschien een uitzonderlijk wijnjaar? 

    Toch had men behoefte aan bepaalde kalendergegevens over een langere periode en één daarvan was de datum van het paasfeest. Daarover zijn in de geschiedenis van het christendom zelfs oorlogen uitgevochten en tot op vandaag zijn katholieken en orthodoxen het daarover nog altijd niet eens, het is zelfs een van de belangrijkste struikelstenen voor een mogelijke hereniging. Men moet zich wat proberen inleven in de tijd van toen: de vele plaatselijke kerkgemeenschappen moesten zelf de kalender bijhouden, ze hadden geen radio of tv of zelfs geen boeken om zich op te baseren; het was niet ondenkbaar dat in afgelegen gebieden al eens een fout in de berekeningen sloop en dat men na een aantal jaren vaststelde dat de datum niet meer klopte met die van de buren of van de hoofdstad. Het was dus belangrijk dat men althans voor het belangrijkste feest van het kerkelijk jaar, waarvan alle andere dagen afgeleid waren, op één lijn zat met alle andere kerken en gemeenten. Dus verzon men allerlei systemen om te onthouden of te berekenen wanneer het zondag was en vooral, wanneer Pasen viel.

    Al in het oude Griekenland hadden de eerste wiskundigen, zoals Metoon in -432, ontdekt dat in een periode van 19 jaar een vrij precies aantal lunaties of maancyclussen paste: 27 ¼  x 235 = 6939,75 dagen, 356 ¼  x 19= 6.939,75. Dat noemt men de cyclus van Metoon en hij stelde voor dat men met opeenvolgende cycli van 19 jaar zou werken om de tijd in te delen. De gewone Grieken lachten de man vierkant uit en gingen door met hun onhandige, onregelmatig wisselende jaarindelingen.

    Het duurde ongeveer 600 jaar voor men in het Westen terug bij die cyclus kwam. Dat ging zo in zijn werk. De Grieken en later ook de Romeinen en na hen de vroege christenen werkten om praktische redenen, vooral de voorspelling van de volle maan, met een periode van acht jaar, de octaeteris. Met enkele eenvoudig te onthouden cijferreeksen, de regulares lunae en de epacta, kon men uit het hoofd de ouderdom van de maan berekenen voor elke dag van die acht jaren. Door toevoeging van een aantal extra maanden en schrikkeldagen kwam men bijna precies tot 99 maanden op die acht jaar, maar het verschil met de zonnetijd en dus voor de kalender bedroeg nog steeds bijna twee dagen (te weinig) en dat lijkt niet veel, maar na 80 jaar is dat 20 dagen en dat zié je gewoon als je naar buiten kijkt. Daarom voegde men er later een periode van 11 jaar (hendekaeteris) aan toe: daarin zijn, schrikkeldagen inbegrepen, 4017 ¾ dagen en ook 126 lunaties van in totaal 4016 ¾ dagen, dus een dag te veel, ter gedeeltelijke compensatie van de twee dagen te veel uit de octaeteris.

    Op die samengevoegde 19 jaar was er dus nog amper één dag verschil tussen het aantal dagen gerekend in zonnejaren of in maanmaanden. En wat gebeurde er met die ene dag? Die werd als onbelangrijk weggemoffeld, onder de mooie maar nietszeggende naam saltus lunae, de maansprong.

    Ik moet uw nieuwsgierigheid en geduld nog even langer op de proef stellen als je wil weten waarom het jaar 1 het jaar 1 is.

    Er is namelijk nog een andere cyclus die een rol speelde in de vroege kalenders, namelijk die van de zonne-epacten of concurrenten. Het is een reeks van 28 (4 x 7, zie hieronder) cijfers die gebaseerd is op de schrikkeljaren. Elk vierde jaar is een schrikkeljaar en telt 366 dagen, door toevoeging van 29 februari. Aangezien de volgorde van de dagen van de week (maandag, dinsdag &c.) onveranderd blijft, zal het jaar na een schrikkeljaar op een andere dag beginnen dan het jaar ervoor, namelijk de volgende dag in de week. Men stelde dan een lijstje op dat er zo uitziet en dat je gemakkelijk zelf kan maken:

    1234

    6712

    4567

    2345

    7123

    5671

    3456

    of 1234671245672345712356713456.

    Na elk vierde jaar spring je één weekdag verder (telkens je een nieuwe regel begint in het lijstje). Het eerste jaar van de 28 jaren heeft als epact of concurrent het cijfer één, het tweede 2, het vijfde zes &c.

    Hoe werkt dat nu? Wel, als je van een jaar van de cyclus de epact kent, dan kan je berekenen welke dag van de week een bepaalde datum is: in jaar 26 bijvoorbeeld heb je epact 4; je zoekt de weekdag voor 2 augustus; dat is de 31ste week, er zijn dus al 30 weken voorbij of 30 x 7= 210 dagen, plus één dag (we zoeken 2 augustus)= 211. Tel daarbij de epact 4= 215; deel door 7= 30, rest 5 en zie: de 2de augustus was de vijfde dag van de week, dus een donderdag (want we beginnen de week op zondag). Na 28 jaar begint de cyclus opnieuw: de zondagen vallen op dezelfde dag als precies 28 jaar tevoren.

    Waarom gebruikte men die periodes van 8, 11, 19 en 28 jaar? Om te bij te houden en te berekenen welke dag van de week het was, zodat men de zondag kon eerbiedigen: er mocht op die dag niet gewerkt worden; maar ook om de datum van Pasen en de andere feesten te berekenen. Het lijkt ingewikkeld, maar het moest en kon allemaal uit het hoofd, wat toen de gewoonte was. Je moest als priester alleen weten in het hoeveelste jaar van de 19-jarige en de 28-jarige cyclus men was, de rest kon men afleiden: de dag van de week en de stand van de maan voor elke dag van elk jaar. Zelfs een dorpspastoor met maar zoveel verstand als een belegen kweepeer kon wel tot 19 en 28 tellen en twee simpele rijtjes getallen onthouden.

     Hoe komen we nu bij het geboortejaar van Christus?

    Heel eenvoudig. Toen onze Dionysius Exiguus (exiguus kan ook betekenen: de veeleisende…) een voorstel moest doen voor de berekening van de Paasdatum voor de komende 100 jaar, stelde hij meteen een tijdrekening voor vertrekkend van een vaste datum in het verleden. Hij koos in (525 dat toen immers nog niet 525 heette), uit de jaren rond de vermoedelijke geboorte van Christus dat jaar, dat enkele jaren later 532 jaar geleden zou zijn. Hij liet zijn berekeningen voor de volgende 6 X 19 jaar inderdaad beginnen in dat jaar dat hij 532 noemde; het jaar één was dan 532 jaar tevoren begonnen en volgens Dionysius was dat omdat Christus toen geboren was, een gezagsargument zoals men er maar één keer een tegenkomt in de geschiedenis.

    Maar waarom in hemelsnaam 532?

    Zonder verder rond de pot te draaien: 532 is 19 x 28, zo simpel is het.

    Het is dus een ezelsbruggetje, maar dan een met interessante consequenties. De hele tijdrekening vóór 532 bestond daardoor meteen uit een periode die deelbaar was door 19 én 28, dus kon men al de berekeningen die men voordien had gedaan, met periodes van 19 en 28 jaar, behouden, met epacta, concurrenten en wat dies meer zij, men hoefde de geschiedenis niet te herschrijven, wat in de oude rekening een donderdag was, was dat ook in de nieuwe.

    Dat is het bescheiden mysterie achter het jaar van de geboorte van Christus: een wiskundig trucje om de kalender te doen kloppen, voor het verleden en de toekomst. En het is nog gelukt ook, zij het niet onmiddellijk, want pas met keizer Karel de Grote, rond 800, is die jaartelling min of meer officieel geworden. Het voorstel van Dionysius Exiguus was gewoon een interne nota aan de paus, geen pauselijke verordening zoals de veel latere bul Inter gravissimas van paus Gregorius XIII van 1582, waarmee de naar hem genoemde Gregoriaanse kalender de zogenaamde Juliaanse (naar Caesar) verving.

    Vandaag nog telt praktisch iedereen zonder daar verder over na te denken in deze tijdrekening, voor praktische zaken ook de Moslims, die voor andere kwesties beginnen te tellen van de vlucht van Mohamed naar Medina in 622 en de Joden, die tellen vanaf het begin van de wereld in -3761 en nog enkele andere groepen. Het is gewoon een praktische afspraak, die men een religieus tintje heeft gegeven, als een overtuigend argument om een logische maar arbitraire beslissing van één mens ingang te doen krijgen in de hele wereld.

    Hetzelfde is trouwens ook duizend jaar later nog eens gebeurd met de verplichte invoering van de Gregoriaanse, dus kerkelijke, kalender in heel de wereld in 1582, ook al was het wereldlijk gezag van de paus toen al fel aangetast in talrijke katholieke landen, zoals Frankrijk en Spanje; ook in Engeland en de gereformeerde landen, waar zelfs het kerkelijke en morele gezag van de paus toen al onbestaande was, was de invoering zonder meer verplicht. Het heeft honderden jaren geduurd eer dat overal het geval was, wat dacht je.

    Ook toen weer heeft men er voor gezorgd dat de ingrijpende veranderingen van de nieuwe kalender geen praktische gevolgen hadden voor de bruikbaarheid van de ontelbare kostbare boeken waarin het kerkelijk jaar was vastgelegd. Dat was een voorwaarde die onder anderen de Spaanse koning had gesteld voor de invoering van de nieuwe kalender. Men moest enkel een strookje met nieuwe getallen kleven over de cijfers in de kolommen waarin de epacta, zondagsletters &c. vermeld stonden, wat geschiedde. De belegen kweeperen konden op beide oren slapen, hun ezelsbruggetjes waren intact gebleven.

    De manier waarop de mens omgaat met de tijd is al vele duizenden jaren gekenmerkt door een absurde mengeling van wetenschap, superstitie, traditie, folklore en religie, ook vandaag nog. Ondertussen tikken op een atoomklok ongestoord de seconden weg met een nauwkeurigheid van één miljardste seconde per jaar, of 0,0000000000114079 van een jaar.

    Een gelukkig 2025 gewenst!

     


    Categorie:tijd
    04-01-2025
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Etsi Deus non daretur: zelfs als er geen God zou zijn.

    Etsi Deus non daretur…

    Stilaan beginnen meer mensen zich vragen te stellen hoe het nu verder moet, nu het christelijk geloof heeft afgedaan. Het is dan ook niet vanzelfsprekend dat al die mensen die diepgelovig opgevoed zijn plotseling geen enkele behoefte meer zouden voelen aan wat hun als het allerbelangrijkste was voorgesteld, of geen enkele nood meer zouden voelen aan een of andere vorm van morele richtlijnen, nu de Kerk is weggevallen als de enige verkondiger van hogere waarden. Niet iedereen stelt zich uitsluitend tevreden met zoveel mogelijk te genieten van de aangename zaken in het leven, en er zijn genoeg momenten waarop er zich meer onaangenaams aandient dan wat anders.

    Het heeft echter geen zin om terug te keren naar de vroegere toestand, en maar heel weinig mensen hebben zin om dat te doen. De islam mag dan al aantrekkelijk zijn voor enkele bekeerlingen, een groot succes is het niet onder ex-christenen of ongelovig opgevoede jongeren. Allerlei buitenlandse godsdiensten, sekten en alternatieve groepen doen het evenmin goed hier bij ons. Eens het infame idee van een almachtige God opgegeven is, wil men immers geen andere in de plaats nemen. Sommigen, zelfs een enkele vrijzinnige, menen dan een oplossing te vinden in de leuze: ook al is er geen God, het is toch beter te doen alsof er wel een is. Dat is, op de keper beschouwd, ook wat Kant beweerde.

    Kijk, dat is nu werkelijk de zaken op hun kop zetten, of kop-over-kloten, zoals we zo beeldend in het Vlaams zeggen. Dat is precies wat de Kerk altijd al gedaan heeft: doen alsof er een God is, en we hebben gezien waartoe dat geleid heeft. Er is werkelijk geen enkele goede reden om, zoals Voltaire beweerde, God uit te vinden zelfs als hij niet bestaat. We kunnen best voort zonder hem, en ook zonder Kerk, vooral zonder Kerk, daarover was ook Voltaire het eens, zo al niet Kant.

    Wie bepaalt dan hoe het verder moet, wie spreekt zich uit over goed en kwaad? Wel: wijzelf, er is immers niets of niemand anders. We moeten individueel en collectief voor onszelf uitmaken wat best is voor onszelf, collectief en individueel. In feite deed de Kerk vroeger niets anders: ook toen waren het mensen die de wet opstelden, en als ze zich daarbij beriepen op een goddelijke openbaring, dan was die openbaring nog altijd opgesteld door mensen, hoezeer de Kerk dat ook ontkende en ontkent. Het probleem met de Kerk is niet dat ze morele voorschriften uitvaardigt, uiteindelijk moet iemand het doen. Het probleem is dat het in en door de Kerk niet op democratische wijze gebeurt, en niet rationeel.

    Daar ligt het antwoord op de vraag wie er gezagsvol kan optreden na het wegvallen van de Kerk: het rationele denken binnen de democratische samenleving. Beide elementen zijn noodzakelijk. Rationeel denken alleen volstaat niet, want er is niet op alle vragen een eenduidig rationeel antwoord, en niemand kan enig gezag opeisen op grond van rationeel denken alleen, enkel de vrijheid om een bepaalde mening te hebben en te verkondigen. Er is in de eerste plaats en noodzakelijkerwijs een democratische samenleving nodig, waarin de verkozenen van het volk uiteindelijk bij meerderheid beslissingen nemen die voor iedereen gelden, nadat uitvoerig rationeel nagedacht en overlegd werd over wat er bij het volk leeft. En waarover men niet tot een algemeen oordeel komt, blijft onbeslist en wordt overgelaten aan de vrije interpretatie van elkeen.

    Daarbij zal men vaststellen dat er zonder het onnodige mom van een openbaring ook algemene waarheden zijn die mensen kunnen inzien, zoals Hugo Grotius al stelde in zijn De iure belli et pacis (1625), ‘het recht over oorlog en vrede’, namelijk dat zelfs als men zou stellen dat er geen God is, of dat die niet bekommerd is over menselijke bezigheden, zijn ideeën over het recht om oorlog te voeren toch van belang zijn. In verkorte vorm luidt dat etsi Deus non daretur, ‘zelfs als er geen God zou zijn’. Zo moeten we dus redeneren, alsof er geen God is, niet alsof er wel een is. Die twee alternatieven zijn elkaars tegengestelde, en sluiten elkaar uit. Zolang men een God veronderstelt, zelfs pour le besoin de la cause, en men dus doet alsof, verhindert men het alternatief, namelijk dat de mensen zelf instaan, individueel en collectief, en op redelijke gronden, voor hun eigen waarheid.

    Laten we dus elke valse en onnodige veronderstelling over een bovennatuurlijk wezen even categoriek van de hand wijzen als we verontwaardigd elke vorm van ondemocratisch bestuur afwijzen en aanklagen. Laten we ons toeleggen op het gebruik van onze mentale vermogens om over cruciale aangelegenheden tot goed beredeneerde algemene en bijzondere wetten en normen te komen, steeds voorlopig vastgelegd door het legitieme democratisch verkozen gezag. En laten we vooral ook gebruik maken van het onaantastbare recht op vrije meningsuiting, zelfs om die wetten en normen aan te vechten, zonder evenwel afbreuk te doen aan de democratische rechtsbeginselen.

     


    Categorie:God of geen god?
    02-01-2025
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Godsvrucht

    Godsvrucht, of de vreze Gods

    ‘Godsvrucht’ klinkt beter: daarmee wordt vroomheid bedoeld, eerbied tegenover God. Maar als we dat woord analyseren, zien we dat het niet kan gaan om Gods-vrucht, want wat zou die vrucht dan wel zijn, maar om wat in het Duits Furcht heet, vrees. Godsvrucht is dus eigenlijk de vreze Gods, de vrees voor de almachtige en alwetende.

    Enerzijds is dat een handig maar gemeen verzinsel van de Kerk: door gelovigen voor te houden dat er een persoonlijke almachtige en alwetende God is, boezem je hen voorzeker angst in. God weet al wat je doet, zelfs wat je denkt en voelt, niets blijft voor hem verborgen, en voor elke overtreding van zijn, of althans de kerkelijke geboden en verboden, voor elke minder dan volmaakte gedachte zal hij je even meedogenloos als passend straffen, zelfs voor eeuwig. Dat is wat men ons al als kind aanleerde, om ons voor de rest van ons leven op het rechte – christelijke – pad te houden. God moest angstaanjagend genoeg zijn om efficiënt te zijn. Wat heb je aan een God die zich van de mensen niets aantrekt, die de goeden niet beloont en de bozen niet straft? Dat is ook wat Job zich afvraagt, en met hem vele christenen, als ze om zich heen kijken.

    Anderzijds is het een gedachte die ook in een ruimer kader zinvol kan blijken. Als er inderdaad geen alwetende en almachtige goddelijke rechter is, is daarom nog niet alles toegestaan. Voor wie niet gelooft, is het allicht nuttig en heilzaam om ervan uit te gaan dat onze daden en zelfs onze gedachten en gevoelens het best bekeken worden sub specie aeternitatis, zoals Spinoza het zegt: in het licht van de eeuwigheid. Hij bedoelt daarmee niet zozeer een oneindige tijdsduur, maar veeleer iets dat niet aan de tijd onderhevig is, iets dat altijd en overal is, het universum, een eeuwig nu. Als we alles afwegen aan wat het betekent voor het universum, vermijden we dat we ons in ons oordeel over onszelf en over anderen laten leiden door eigenbelang of vooringenomenheid. Alleen wat universeel, altijd en altijd goed is, kan de uiteindelijke maatstaf zijn voor ons tijdelijke handelen en denken. Voor het beoordelen van onze daden doet het er niet toe of iemand weet wat we doen. We moeten het goede doen en het kwade laten in alle omstandigheden. Niet omdat er een God is die alles weet en over alles zal oordelen, en belonen of bestraffen tot in de eeuwigheid, maar omdat het belang heeft voor de eeuwigheid.

    Is wat we doen en laten dan werkelijk zo belangrijk? Heeft het een invloed op het universum, tot in de eeuwen der eeuwen? Bernardus van Clairvaux placht deze woorden wrevelig te mompelen bij het uitvoeren van dagelijkse werkzaamheden: quid hoc ad aeternitatem? Maar het doet er wel degelijk toe. Het goede of het kwaad dat men doet, op grote of kleine schaal, kan nooit ongedaan gemaakt worden, zelfs als de gevolgen ervan dat wel kunnen. Wat we doen, ligt vast in de geschiedenis van het universum en maakt er van dan af deel van uit. En wat vanzelfsprekend geldt op grote schaal, zoals de misdaden van de Kerk, van Hitler, Stalin, of Pol Pot, geldt niet minder voor wat ook wij elke dag doen en laten, als we het bekijken onder het oogpunt van de eeuwigheid, van het universum. Wij bepalen mede de geschiedenis. Het is goed dat te bedenken, niet om onbelangrijke goede of kwalijke zaken te relativeren, zoals Bernardus, maar om alles te valoriseren, sub specie aeternitatis. Niets gaat onopgemerkt of ten ondomme voorbij, en als dat al zo zou zijn voor anderen, dan nog is het niet zo voor onszelf.

    Wie niet gelooft in de persoonlijke God van de christenen is dus daarom nog niet verstoken van de diepere inzichten die wellicht de grond zijn van waardevolle gedachten die door dat christendom vertekend en verwrongen zijn om bij het gewone volk aan te slaan (ad captum loqui). Het ware beter dat de Kerk het gewone volk de hele waarheid onverbloemd zou zeggen, veeleer dan het ergerlijke en uiteindelijk ook voor het volk onbegrijpelijke fabeltjes te blijven vertellen. Het is een grove belediging de intelligentie van anderen te onderschatten, laat staan die van heel het gewone volk. En gij zult de waarheid kennen, en de waarheid zal u bevrijden (Joh. 8, 32) geldt zeker ook voor hen. Hoezeer men de waarheid ook tracht verborgen te houden, niets kan verhinderen dat ze aan het licht komt, al moeten witte raven ze uitbrengen.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    31-12-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Eerlijkheid

    Intellectuele eerlijkheid

    Eerlijk is eerlijk, toch? Is er dan een verschil tussen gewone eerlijkheid en intellectuele eerlijkheid?

    Misschien bedoelen we met eerlijkheid zonder meer veeleer de morele eerlijkheid in de omgang met onze medemensen, het tegengestelde van oneerlijkheid, of bedrog. Eerlijkheid is dan de afwezigheid van boos opzet, of van kwade trouw. Eerlijke mensen kan men vertrouwen. Ze onthouden zich van liegen en bedriegen, men kan hen op hun woord geloven.

    In het Johannesevangelie (1, 45-51) vinden we een merkwaardige uitspraak van Jezus:

    Filippus ontmoette Natanaël en zei hem: “Degene over wie Mozes in de Wet geschreven heeft en ook de profeten, Hem hebben wij gevonden: Jezus, de zoon van Jozef, uit Nazaret.”  46Natanaël smaalde: “Uit Nazaret, kan daar iets goeds vandaan komen?” Waarop Filippus antwoordde: “Kom dan kijken.”  47Jezus zag Natanaël naar zich toekomen en zei, doelend op hem: “Dat is waarlijk een Israëliet in wie geen bedrog is!”  48Natanaël zei tot Hem: “Hoe kent Gij mij?” Jezus gaf hem ten antwoord: “Voordat Filippus u riep, zag Ik u onder de vijgenboom zitten.”  49Toen zei Natanaël tot Hem: “Rabbi, Gij zijt de Zoon Gods, Gij zijt de Koning van Israël.”  50Jezus antwoordde: “Omdat Ik u zei dat Ik u onder de vijgenboom zag, gelooft ge? Gij zult grotere dingen zien dan deze.”  51En Hij voegde er aan toe: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: gij zult de hemel open zien en de engelen Gods zien opstijgen en neerdalen in dienst van de Mensenzoon.”  

    Waarom Jezus over Natanaël die memorabele woorden sprak, die het christendom heeft vereeuwigd in zijn rituelen en gezangen: ‘Ecce vere Israelita, in quo dolus non est ‘, maar dan alluderend op Jezus zelf, gezien de ongewisheid over Natanaël, weten we niet. We weten immers niet eens of die Natanaël wel een apostel was (dezelfde als Bartholomeus, volg even deze link: https://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=419653, of Jacobus bij de synoptici, waar zijn naam niet voorkomt?). Het is een van die raadselachtige vermeldingen in het Nieuwe Testament waarover men na 2000 jaar nog altijd niet weet wat de bedoeling is. Maar net zoals de naam Nat(h)anaël heeft ook de uitdrukking standgehouden: homo in quo dolus non est, een mens zonder list.

    Traditioneel maakt men een verder onderscheid tussen dolus bonus en dolus malus, wat we kunnen vertalen als respectievelijk te goeder trouw en te kwader trouw. Men kan zich immers oprecht vergissen, en dus spreken of handelen op grond van een onwaarheid of zelfs een leugen, maar als dat onverwist gebeurt, zonder het opzet te bedriegen, is dat weliswaar een dolus, maar geen dolus malus, boos of kwaad opzet om te bedriegen.

    Men kan eerlijk zijn en zich toch vergissen. Onwetendheid over de ware toedracht is op zich geen vergrijp, tenzij er natuurlijk sprake is van ignorantia crassa et supina, dat wil zeggen dat men blijk geeft van zoveel onwetendheid dat het niet meer te verantwoorden is, dat men het eigenlijk hoort te weten. Daarmee komen we in de buurt van intellectuele oneerlijkheid. Wanneer men mag aannemen dat iemand beschikt over de intellectuele vermogens om te oordelen en wel degelijk op de hoogte is van de waarheid, maar toch handelt of spreekt in strijd met dat inzicht, is die persoon intellectueel oneerlijk.

    Het gaat daarbij niet alleen om feitelijke gegevens, om fact-checking of zogenaamde alternatieve waarheden, of wat men in het Engels zo mooi prevarication noemt: het verhullen van de waarheid. Intellectuele eerlijkheid heeft dwingende ethische implicaties. Intellectueel inzicht beperkt zich niet tot wetenschappelijke kennis, het is alomvattend. Ware intellectuelen zijn het aan zichzelf verplicht om ook op ethisch vlak de hoogste waarheid te betrachten en ernaar te leven. Het is ondenkbaar dat men een misdadiger als een ware intellectueel zou beschouwen. Noblesse oblige, de nobele benaming van intellectueel verplicht tot moreel hoogstaande principes en handelingen. Statistieken tonen overigens aan dat intellectuelen minder vaak veroordeeld worden voor misdrijven of wandaden van gemeen recht.

    Eenzelfde redenering geldt voor vrijdenkers, vrijzinnigen, humanisten, atheïsten, agnosten of hoe men hen ook wil noemen. In de loop van de geschiedenis heeft de Kerk er alles aan gedaan om deze mensen als amorele of immorele personen af te schilderen, omdat zij de geboden en verboden van de Kerk en haar gezag in ethische aangelegenheden niet aanvaardden. Alsof alleen de Kerk in staat is om te beslissen over goed en kwaad, en bevoegd is om dat te verkondigen, en alleen gelovigen in staat zijn om als goede mensen te leven – quod non, vandaar de biecht, penitentie, vagevuur en hel, en de hemel als beloning. Filosofen zoals Pierre Bayle betoogden echter al vroeg uitdrukkelijk dat atheïsten wel degelijk moreel hoogstaande personen kunnen zijn, en Spinoza geldt daarvan als een eminent voorbeeld.

    Intelligentie en atheïsme gaan zelfs aantoonbaar samen, net zoals een tekort aan intelligentie geassocieerd wordt met bijgeloof en geloof. Het is immers door het gebruik van het gezond verstand dat men tot het inzicht komt dat het geloof onredelijk is, en de godsdienst misleidend. Vrijzinnigheid is het onontkoombare resultaat van zelfs maar het meest elementaire gebruik van de gewone menselijke mentale vermogens.

    Men mag dan ook vooropstellen dat vrijdenkers geroepen zijn om de hoogste ethische principes te huldigen en zich op alle gebied principieel te onthouden van moreel afkeurenswaardig of verwerpelijk gedrag. Men mag van hen verwachten dat zij zich niet alleen houden aan de wetten en voorschriften van de maatschappij, maar in alles de meest nobele menselijke waarden nastreven en naleven.

    Dat wil vanzelfsprekend niet zeggen dat alle vrijdenkers altijd en overal volledig aan dat veeleisende ideaal beantwoorden. Errare humanum est, en intellectuelen zijn niet altijd de eersten om hun fouten toe te geven, zelfs niet als ze die inzien. Sommigen onder ons herinneren zich de infame Cambridge Five, die onder leiding van Kim Philby, het hoofd van de Britse contraspionage en een prominente intellectueel, als dubbelspion werkten voor de Sovjet-Unie en hun land verraadden, met desastreuze gevolgen voor velen. Daarnaast is ook geweten dat hoge competentie in een bepaalde tak van de wetenschap helaas geen garantie is voor meer algemene intelligentie. Aan de andere kant mogen en moeten we evenwel blijvend vooropstellen dat zowel ware intelligentie als vrijzinnigheid principieel niet verenigbaar zijn met bewuste en opzettelijke oneerlijkheid van welke aard dan ook, laat staan met misdadigheid.

    Recentelijk kreeg ik te maken met een dergelijk geval van intellectuele oneerlijkheid. Sinds jaren recenseer ik boeken, en al geruime tijd verschijnen die recensies ook op een andere website dan deze. Het was mij opgevallen dat sommige recensies van een collega-recensent qua taal en stijl sterk afweken van zijn andere boekbesprekingen, en in gunstige zin opvielen. Het leek me onwaarschijnlijk dat die persoon, die ik ken uit de vele recensies en andere teksten die hij schrijft voor die website en op zijn eigen website, in staat was om op korte tijd zo’n diepgaande analyses te maken van die recente uiterst complexe en veeleisende teksten en daarover zulke hoogstaande recensies te schrijven. Toen ik uiteindelijk de proef op de som nam, bleek dat mijn argwaan en mijn vermoedens terecht waren: de recensies bestonden hoofdzakelijk uit plagiaat, dat wil zeggen dat teksten zonder bronvermelding overgenomen waren uit andere publicaties die op het internet ter inzage zijn.

    De gedachte besloop me vervolgens dat een auteur die zo opvallend en vermetel plagieert in recensies, dat ook wel zal doen in de blogteksten die hij schrijft. Een snelle controle maakte meteen duidelijk dat ook dat vermoeden terecht was. Ook daar was er een tekst die zo sterk gunstig afweek van de gebruikelijke nogal onsamenhangende schrijfsels van deze persoon, dat die niet van hem afkomstig kon zijn. De bronnen waren snel geïdentificeerd.

    Dat is dan wat ik bedoel met intellectuele oneerlijkheid. We hebben hier te maken met een hoogopgeleide persoon, die zich publiekelijk profileert als auteur en als kunstenaar, en een – min of meer – prominente plaats bekleedt in de georganiseerde vrijzinnigheid en in de loge, en van wie men dus mag verwachten dat die zich houdt aan de elementaire vereisten van de eerlijkheid. Door zo flagrant plagiaat te plegen, maakt hij zich schuldig aan opzettelijk bedrog en handelt hij te kwader trouw. Corruptio optimi pessima. Van onwetende, laaghartige en moreel laagstaande lieden kan men dergelijk gedrag nog verwachten, maar dat iemand die zich opwerpt als een boegbeeld van de vrijzinnigheid zich daartoe verlaagt, met geen andere bedoeling dan zich intellectueel beter voor te doen dan hij is, is ronduit schandelijk.

    Die ervaring heeft me erg aangegrepen en diep gekwetst. Ze heeft me ertoe aangezet om me ernstig te bezinnen over wat ik schrijf en waar ik het publiceer. Het is beter dat ik in het vervolg alleen nog op mijn eigen website publiceer, dan blijft me althans de ergernis bespaard die gepaard gaat met de confrontatie met bedenkelijke en malafide personen.


    Categorie:levensbeschouwing
    29-12-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Verlossing: I know that my Redeemer liveth.

    Verlossing

    Een van de meest aangrijpende aria’s uit het overbekende oratorium Messiah van Händel (Part III, Scene 1: The Promise of Eternal Life) is ongetwijfeld dit:

    I know that my Redeemer liveth, and that He shall stand

    at the latter day upon the earth.

    And tho’ worms destroy this body, yet in my flesh shall I see God.

    For now is Christ risen from the dead, the first fruits of them that sleep.

    De tekst van Händels ‘Messias’ is van Charles Jennens (1700-1773) een Engels grootgrondbezitter en mecenas, goede vriend van Händel en tekstdichter van de oratoria Saul (1738), (waarschijnlijk) Israel in Egypt (1738), l'Allegro, il Penseroso ed il Moderato (1740), Belshazzar (1744) en Messiah (1741).

    Jennens nam de tekst over van Job 19:25-26 in de King James versie:

    25 For I know that my redeemer liveth, and that he shall stand at the latter day upon the earth:

    26 And though after my skin worms destroy this body, yet in my flesh shall I see God.

    De letterlijke Engelse interlineaire vertaling van de Hebreeuwse tekst is als volgt:

    For I know my Redeemer that lives and that at last on the earth He shall stand

    And after my skin is destroyed this [I know] that in my flesh I shall see God.

    In de Willibrord-vertaling luidt dat:

    Want ik weet, ik ben er zeker van: mijn verdediger leeft, tenslotte zal Hij deze wereld binnentreden. En al ben ik nog zo geschonden, ik zal God zien vanuit dit lijf. 

    We zien dus dat beide vertalingen zich vrijheden veroorlooft tegenover de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst, doch vooral de King James versie. Het boek Job is zelfs in de Bijbelse context geen eenvoudige tekst. Het lijkt een soort van rechtszaak, waarbij Job zich tegenover God beklaagt over al het onheil dat die hem onverdiend doet overkomen. Wanneer iedereen hem in de steek laat, vrienden, familie, zijn eigen vrouw en kinderen, en uiteindelijk zijn eigen lichaam, spreekt hij in zijn wanhoop en bijna tegen beter weten in die krachtige woorden uit: God zal uiteindelijk toch komen opdagen om zijn verdediging op zich te nemen en hem recht te doen wedervaren. Zijn vrienden spreken dat tegen, wat Job opnieuw aanzet om zijn beklag te maken. Hij verwijt God dat hij zijn zaak niet bij hem kan bepleiten: hij is onvindbaar, en doet in zijn almacht al wat hij wil: hij treft goede mensen, maar straft booswichten niet. En zo gaat zijn aanklacht nog een hele tijd door. We kennen echter de afloop: God zal hem in ere herstellen, hem al zijn bezit en rijkdom teruggeven in duizendvoud.

    Waar onze passage in de Hebreeuwse tekst slechts een tussentijdse gedachte is, die bijna in het niets verdwijnt tegenover de aanklachten die Job tot God richt, ook en vooral in de volgende hoofdstukken, is ze voor de christenen een van de vele voorafbeeldingen geworden van de Verlosser, Jezus Christus. Dat blijkt hier uit het vers dat Jennens overneemt van Paulus (1 Kor 15, 20), eveneens in de King James versie:

    20 But now is Christ risen from the dead, and become the firstfruits of them that slept.

    In de Willibrord-vertaling:

    Christus is opgestaan uit de doden, als eersteling van hen die ontslapen zijn.

    Dat is een goede benadering van de oorspronkelijke Griekse tekst. Eerstelingen of primeurs zijn de eerste vruchten van een oogst, vandaar het Engelse firstfruits; het Grieks heeft aparchè en dat betekent onder meer de eerste vruchten die als een dankoffer aan de goden aangeboden worden. De eufemistische uitdrukking ‘ontslapen’ verschijnt in de betekenis van ‘sterven’ vanaf 1637. Het voorvoegsel ‘ont-‘ duidt hier het begin aan van de handeling: beginnen te slapen, dus inslapen; vergelijk: ontbloten, ontbranden, ontstaan, ontvangen, ontwaken.

    Voor Paulus – veeleer dan voor Jezus – was dit de essentie van het geloof: Jezus is verrezen, een bewijs dat mensen uit de doden kunnen opstaan en dan eeuwig leven. Dat is de onwaarschijnlijke boodschap die hij verkondigde, en die de Kerk is blijven verkondigen, tot op de dag van vandaag.

    Bemerk dat Job het helemaal niet heeft over Christus, hoe zou dat ook kunnen! Hij drukt zijn vertrouwen uit dat God hem, ondanks alles, recht zal laten wedervaren. Er is geen sprake van een Verlosser in christelijke zin, een Godmens die God genoegdoening zal geven voor de erfzonde, begaan door de eerste mensen. De Hebreeuwse tekst zegt goali en dat heeft verscheidene specifieke betekenissen, bijvoorbeeld: familielid, medestander, hulpverlener, redder, bevrijder, wreker, een man die de weduwe van zijn broer huwt,  enzovoorts. In het Oude testament is het begrijpelijkerwijs vaak een epitheton ornans van God. En er is nog veel minder sprake van een verrijzenis van de doden op de jongste dag, bij de terugkomst van Christus op aarde. Jenssens bezondigt zich hier aan de klassieke christelijke hineininterpretierung van teksten uit de Hebreeuwse geschriften als voorspellingen van wat in het Nieuwe Testament beschreven zal worden. Thomas Paine (1737-1809) analyseerde genadeloos talloze gevallen van dergelijke onterechte ontleningen in zijn The Age of Reason. Job verwijst niet naar het feit dat de wormen na zijn dood zijn lichaam zullen verorberen, maar naar de plaag die zijn vel getroffen heeft: ‘Overdekt is mijn lijf met vuil en wormen, van top tot teen etter en kloven.’ (7, 5) Dat is erg vrij vertaald voor: ‘Mijn vlees is aangekoekt met wormen en stof, mijn huid is gebarsten en breekt weer uit’. Zijn lijf blijft echter behouden, en met dat lichaam hoopt hij ooit God te zien opdagen als zijn getuige en verdediger in zijn rechtszaak. Alleen met veel kwade wil en een opzettelijk verwrongen vertaling kan men in het citaat een voorafspiegeling zien van het oordeel op de vermeende laatste dag.

    De gedachte aan een ultieme verlosser is onverbrekelijk verbonden met het onbegrijpelijke idee van een erfzonde die zou begaan zijn door de eerste mensen. In de Hebreeuwse geschriften is daarvan geen sprake, het is een verzinsel van het vroege christendom, dat voor het eerst opduikt in de geschriften die men toeschrijft aan Paulus. Overigens is die zogenaamde verlossing veeleer symbolisch: voor de mensheid is er ten gronde niets veranderd. Het is niet alsof iedereen nu plots met God verzoend is en zonder zonde leeft en na de dood recht naar de hemel gaat. Net zoals de erfzonde een aberratie is van een misantroop denken, is de kruisdood van (de zoon van) God een nutteloos verzinsel van een sadistisch denken. Het is zonder meer onbegrijpelijk dat men ervan uitgaat dat de mens vanaf zijn ontstaan voor altijd verdoemd is door een primitieve misdaad begaan tegenover een almachtige God. De mens is een van de resultaten van de evolutie van het leven op aarde, even vrij van alle schuld als alle andere levende wezens, en heeft dus ook geen verlosser nodig om zich weer met God te verzoenen.  

    Dergelijke gedachten bestoken een redelijk mens bij het beluisteren van die prachtige aria, het liefst gezongen door de onvergelijkbare Emma Kirby, of de subtiele Sumi Jo, liever, in dit geval althans, dan de triomfantelijke stentorstem van Marilyn Horne. Het is voor mij overduidelijk dat het de muziek is die me aangrijpt, en de vertolking, veeleer dan de tekst, zeker als we daarop nader ingaan. Maar ik kan niet ontkennen dat de overtuiging waarmee die eenvoudige woorden gezongen worden me, ongetwijfeld wegens onze van het christendom doordrongen artistieke wereld en mijn eigen erg christelijke opvoeding, blijft imponeren, zoals dat zeker ook het geval was in Händels tijd, toen eenvoudige gelovigen van in hun prilste jeugd met die woorden, zoal niet met de gedachten, vertrouwd gemaakt waren. Dat is de moeilijkheid die ongelovigen of atheïsten hebben bij het beluisteren van religieuze muziek, zeker als zij zoals ik uitermate vertrouwd zijn met de teksten en met de theologie die erachter steekt. Enerzijds begrijp je de muziek in haar eenheid van woord en melodie, en voel je de volmaaktheid aan van de vertolking van de onderliggende vrome gedachten. Anderzijds verwerp je de boodschap als een kwaadaardig en uiterst schadelijk verzinsel, en kwetsen de woorden je intelligentie als een aanfluiting van de werkelijkheid, en dat werpt een inktzwarte schaduw op het onvergankelijke kunstwerk dat Händel tot stand bracht, dat sinds vele jaren een dierbaar deel is gaan uitmaken van mijn eigen culturele thesaurie, en ontegensprekelijk behoort tot de mooiste parels van ons collectieve muzikale geheugen.


    Categorie:God of geen god?
    27-12-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gezag

    Gezag

    Het is wel vaker het geval dat we niet stilstaan bij de diepere betekenis van woorden. We gebruiken ze achteloos, als versleten clichés. Tot we door omstandigheden gedwongen worden om onze oppervlakkigheid en nonchalance achterwege te laten en ons afvragen waarover het eigenlijk gaat, ten gronde.

    Zo ook met het begrip ‘gezag’. We gebruiken het voortdurend, het is nodig, onmisbaar zelfs om onze menselijke verhoudingen te verwoorden en te duiden. Maar wat is de oorsprong van gezag? Niet van het woord, maar van wat ermee bedoeld wordt. Waaraan ontleent iemand gezag? En waartoe dient het?

    Op 9 december 2024 is het dan toch gebeurd. De Syrische dictator al-Assad is zijn land ontvlucht. De ene dag was hij nog de almachtige heerser over leven en dood, schatrijk, een cruciale figuur in de wereldpolitiek. Enkele uren later een vluchteling, verguisd door iedereen, gedoemd om de rest van zijn dagen te slijten, overgeleverd aan de willekeur van zijn beschermheer, een andere dictator. Waaraan ontleende al-Assad zijn gezag? Waarop was zijn macht gebaseerd? Wat bezielt iemand om zich persoonlijk het staatsgezag toe te eigenen en zich zo onvoorstelbaar persoonlijk te verrijken?

    Onze geschiedenis is een lange, gruwelijke opsomming van dergelijk machtsmisbruik van individuen en groepen, tot op onze dagen, over de hele wereld. Overheersing is steeds de regel geweest, evenals onderdrukking, oorlogen, vervolging, opsluiting, foltering, verkrachting, moord en doodslag, diefstal en roof. Onze beschaving en haar meest prestigieuze en indrukwekkende verwezenlijkingen zijn gebouwd op onrecht en uitbuiting. Gezag, macht en rijkdom waren en zijn geconcentreerd in enkele personen.

    Wij leven vandaag en hier en nu in een democratisch bestel, we kunnen ons moeilijk voorstellen hoe het is om onder een dictatuur te leven. Voor ons zijn alle mensen vrij, gelijk en op elkaar aangewezen. Als er al sprake is van gezag, dan is dat beperkt, tijdelijk, functioneel, niet persoonsgebonden, wettelijk vastgelegd, steeds onderhevig aan herziening, herroeping en intrekking, en enkel toegekend aan personen die daartoe geschikt bevonden worden. Persoonlijk bezit is in handen van velen, rijkdom wordt sterk herverdeeld onder de bevolking. Het idee zelf van een persoonlijke dictatuur is ondenkbaar in een democratie. Ons erfelijk Belgisch koningschap is in die zin een anomalie, een cynische scherts uit een slechte operette, die de staat evenwel handenvol geld kost, ter persoonlijke verrijking van een bedenkelijke adellijke familie, terwijl het koningshuis geen enkel politiek of moreel gezag heeft, omdat het over geen enkele reële macht beschikt.

    Gezag heeft inderdaad alles te maken met macht. Waar de macht beperkt wordt, is het gezag beperkt. Waar de macht onbeperkt is, is ook het gezag onbeperkt. Wie zich dus gezag wil aanmeten, moet zich macht toe-eigenen. Zonder macht is er geen gezag.

    Macht en gezag hebben te maken met menselijke verhoudingen. Ze grijpen in op de elementaire, fundamentele menselijke verhoudingen van vrijheid, gelijkheid en medemenselijkheid. Ze maken een onderscheid tussen mensen, waarbij sommigen over meer macht beschikken dan anderen, en van daaruit over hen hun gezag kunnen uitoefenen. Die macht kan van velerlei aard zijn, maar in haar meest primitieve vorm is ze fysiek. Door de bedreiging met en de toepassing van fysiek geweld oefent uiteindelijk elk gezag zijn macht uit.

    Mensen hebben altijd al de neiging gevoeld om gezag uit te oefenen over anderen, op kleine en op grote schaal. Ze hebben zich daartoe op alle mogelijke manieren de nodige macht toegeëigend. Macht is verleidelijk, en macht corrumpeert. Men wil altijd meer macht, en uiteindelijk almacht, het doel van elke dictator, en misschien wel de droom van elke mens. Wie kennis maakt met macht, op welke manier ook, wordt erdoor getekend. Macht vraagt steeds om meer macht, nooit om minder. Macht streeft almacht na, de illusie God te zijn.

    Dat is inderdaad wat met God bedoeld wordt: een almachtig wezen. En aan die goddelijke almacht hebben menselijke machthebbers hun macht ontleend, als vorsten, als priesters, als militaire en politieke leiders. Dat is het duidelijkst in de theocratie, de christelijke en de islamitische, waar één persoon als de plaatsvervanger van God op aarde beschikt over alle macht, over leven en dood van iedereen. Het is niet anders in elke grote en kleine dictatuur.

    Onze menselijke geschiedenis is het schouwspel van die krachten: het streven van individuen en groepen om anderen aan zich te onderwerpen, en de reactie van anderen om zich daartegen te verzetten. De democratische beginselen van vrijheid, gelijkheid en medemenselijkheid zijn onze poging om dat noodlottige machtsstreven tegen te gaan. Samenleven is beter, en dat is uiteindelijk slechts mogelijk zonder absolute macht en gezag.

    Laten we ons dus hoeden voor alle vormen van machtswellust en van onbeperkt gezag. De geschiedenis heeft ons geleerd wat de gevolgen daarvan zijn, en ook de tekenen om ze te herkennen. Een van de meest opvallende tekenen is de fascinatie voor charismatische figuren, voor sterke persoonlijkheden, zowel in beperkte kring als op grotere schaal. Als het kwaad althans in omvang, zo al niet in intensiteit nog enigszins beperkt blijft zolang het om een gering aantal slachtoffers van die machtswellust en het machtsmisbruik gaat, zijn de gevolgen onvoorstelbaar wanneer religieuze, politieke en militaire leiders de macht naar zich toetrekken, en het leven van talloze mensen opofferen aan het zogenaamde hogere belang, dat van de staat, of van de Kerk, maar meestal dat van de leiders zelf.

    ‘Alles van waarde is weerloos’ (Lucebert). Onze democratie is een precair en zeldzaam goed, en ze staat vrijwel machteloos tegenover haar interne en externe vijanden, omdat ze het aan zichzelf verplicht is zich niet met dezelfde middelen te verdedigen. Democratie laat zich niet afdwingen, ze is onverenigbaar met geweld. Tirannen gewelddadig uitschakelen betekent slechts dat anderen ervoor in de plaats komen. Onze enige hoop is dat meer mensen zullen inzien dat enkel de democratische beginselen van vrijheid, gelijkheid en medemenselijkheid ons kunnen redden. Het is een werk van lange adem, dat elke dag opnieuw moet ondernomen worden, door iedereen, in alle levensomstandigheden.


    Categorie:levensbeschouwing
    26-12-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Als de vos de passie preekt...

    Alec Ryrie, Unbelievers. An emotional History of Doubt, London: William Collins, 2019, 2021, ISBN 9780008299859, 262 blz., € 6 – 10.

    Met veel bombarie wordt dit boek aangekondigd als een spectaculair vernieuwend werk, dat bovendien getuigt van ‘deep erudition en considerable wit… Important and convincing’. Dat, samen met de titel, overtuigde me om het toch maar aan te kopen, je kan het al hebben voor € 6 als paperback, en voor € 7 als hardcover (online). Al heel snel wordt het duidelijk dat het de auteur niet te doen is om werkelijke ‘ongelovigen’, en al evenmin om een geschiedenis van de twijfel aan het geloof. Al in de inleiding bekent hij dat hij een gelovige is, en zelfs ‘a licensed lay minister in the Church of England’. Ik heb geen idee in hoeverre zulke personen verschillen van de gewone anglicaanse priesters.

    De stelling verdedigd in dit boek is behoorlijk vreemd. Ongeloof of atheïsme is volgens de auteur niet zozeer ontstaan vanuit de overtuigingen van vrijdenkende filosofen, als wel vanuit de emotionele twijfels van gelovigen. Het boek is dan ook grotendeels gewijd aan die ‘emotionele’ twijfels, meer bepaald in de protestantse Engelse traditie, veeleer dan aan een studie van de echte ‘unbelievers’, de belangrijkste figuren uit de atheïstische traditie. Aldus doet hij inderdaad aan geschiedschrijving van de godsdienst, namelijk van zijn eigen anglicaanse godsdienst, of beter gezegd: aan theologie, veeleer dan aan filosofie of geschiedenis van het atheïsme. De auteur is er blijkbaar van overtuigd dat men geen gelovige of ongelovige is op grond van deugdelijke en overtuigende argumenten, maar op grond van ‘emoties’. Ondanks zijn herhaalde toezeggingen dat hij de atheïstische traditie respecteert, bewijst hij op elke bladzijde dat dat niet het geval is. Men wordt volgens hem niet ongelovig omdat men inziet dat het geloof irrationeel en onwaar is. Men blijft gelovig, maar men staat kritisch tegen het eigen geloof, en zoekt naar alternatieven. Dat zijn volgens hem de echte unbelievers. Dat er zoiets als core atheists zouden zijn, is volgens hem een al te vergezochte veronderstelling.

    Het valt mij op dat nu theologen, bedienaars van de eredienst en gelovigen het altijd maar moeilijker krijgen om hun boodschap te slijten aan het bredere publiek, zij zich meer en meer voordoen als objectieve wetenschappers: Ryrie noemt zich ‘historian of religion’; Charles Taylor is filosoof, maar kreeg in 2007 de Templeton Prize ter waarde van 1,5 miljoen dollar for progress towards research or discoveries about spiritual realities.

    De secularisatie van de samenleving is een sociologisch vaststelbaar feit. Alle pogingen om dat te ontkennen, of om het ongeloof te recupereren als een vorm van voortschrijdend inzicht in het geloof zijn niet alleen compleet ongeloofwaardig, maar een belediging voor de intelligentie van al de personen die zich van dat geloof bevrijd hebben, of er nooit mee te maken gekregen hebben (fortunati ambo!). Geloof en wetenschap zijn ten gronde onverenigbaar.

    Ongelovigen houden zich dus maar beter ver van boeken als dat van Ryrie, ondanks de opzettelijk misleidende titel. Ze houden het terecht bij de diepe verzuchting van John Lennon: Imagine, no religion!


    Categorie:God of geen god?
    25-12-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De hondse filosofen

    Georg Luck, Levenskunst uit de Griekse oudheid. Teksten van de Griekse cynici, Gorredijk: Noordboek 2024, ISBN 9789464711714, 384 blz., € 24,90 pb.

    Boeken kennen weleens een complexe ontstaansgeschiedenis. De originele Duitse tekst verscheen in 1997. De Nederlandse vertaling, althans voor die gedeelten van de tekst die over de Griekse cynici gaan, kwam er voor het eerst in 2011, door Gerard Janssen voor de Griekse bronteksten, door Goverdien Hauth-Grubben voor de ‘inleidende teksten’ – wat daarmee ook moge bedoeld zijn–, uitgegeven door Bornmeer onder de titel ‘De wijsheid van de honden. Teksten van de Griekse cynici’. De uitgave door Noordboek is daarmee identiek, zelfs de afbeelding op de cover is dezelfde. Als we dan naar de literatuuropgave gaan kijken (blz. 373 vv.), stellen we vast dat de compilator, Georg Luck, een beroep heeft gedaan op de vroegere compilaties van (vertalingen van) de teksten van de cynici. Wel dient opgemerkt dat de Nederlandse vertaler, Mr. drs. G.W.J. Janssen, de tekstfragmenten vertaald heeft uit de oorspronkelijke Griekse en Latijnse bronnen; hij is ook de auteur van de nuttige verklarende voetnoten, terwijl de vaak meer uitvoerige toelichtingen achteraan in het boek van de hand van Luck zijn; het is mij niet duidelijk wie die vertaald heeft.

    De verdiensten en de tekortkomingen van het voorhanden liggende boek moeten dus aan verscheidene personen toegeschreven worden. Georg Luck is verantwoordelijk voor de keuze van de teksten, en hem geldt daarvoor zowel lof als blaam. Lof voor het noeste opzoekingswerk, hoewel hij zoals gezegd daarbij de deskundige hulp heeft ingeroepen van auteurs sinds de oudheid die teksten van de cynici verzameld hebben. Enige blaam omdat hij daarbij wellicht en helaas veeleer de volledigheid betrachtte, die evenwel noodzakelijkerwijs moest leiden tot talrijke herhalingen en menige minder dan veelzeggende passages, terwijl een meer selectieve bloemlezing dat had kunnen verhinderen, wat althans deze lezer zeker zou geapprecieerd hebben: 384 bladzijden aan tekstfragmenten, kleine druk, is een niet geringe opgave. We weten niets over de vertaaltalenten van Luck, aangezien vertaler Janssen terecht niet zijn vertalingen heeft vertaald, maar de oorspronkelijke Griekse en Latijnse fragmenten. Dat is voortreffelijk gebeurd, in die zin dat de teksten vlot lezen – ik heb ze niet vergeleken met het origineel, al nopen sommige minder duidelijke passages wel tot een dergelijk nazicht. Het Nederlands is hedendaags, soms iets te naar mijn smaak (slagroomgebakjes? jurk? trui?), en af en toe schrik je van een suslapje (afgeschrokken, sic, blz. 170).

    Het eindresultaat is een nuttige verzameling van wat er aan teksten van de Griekse cynici overgeleverd is, zodat de lezers zich zelf een oordeel kunnen vormen over hun filosofische inzichten en hun levenshouding en -wijze, en dat is altijd beter dan zich te verlaten op secundaire literatuur, die altijd ten minste gedeeltelijk verteken(en)d is. Doordat de teksten slechts gedeeltelijk en vooral uit lapidaire citaten bij (veel) latere auteurs tot ons gekomen zijn, blijft het ‘hondse’ denken een uitdaging voor de moderne mens. Aan de andere kant zal men vaak met genoegen kennisnemen van het originele denken van deze ‘ietwat’ vreemde figuren uit de Griekse wijsbegeerte. Maar ondanks die opvallende vreemdheid zal men zeker niet kunnen zeggen dat zij wereldvreemd waren: van alle filosofen waren zij misschien wel de meest aardse, en dat is geen geringe verdienste.


    Categorie:ex libris
    24-12-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Anselmus van Canterbury

    Anselmus van Canterbury, Het mysterie van God, vertaald door Vincent Hunink, ingeleid door Wim Verbaal, Eindhoven: Uitgeverij Damon, 2024, ISBN 9789463404297, 184 blz., € 24,90 hardback.

    In deze publicatie worden twee teksten van Anselmus (1033-1109) samengebracht: het eerder verschenen Proslogion onder de titel Ondenkbaar dat U niet bestaat (Uitgeverij Kok, 2011) en het voor deze uitgave vertaalde Cur Deus homo?, onder de titel Waarom werd God mens?. Damon zorgde weer voor een uiterst verzorgde presentatie, al had voor deze senior het lettertype van de platte tekst wel iets groter gemogen.

    Waarom werd God mens? Het antwoord daarop neemt het grootste gedeelte van dit boek in beslag, maar het is het minst verteerbare, althans voor moderne lezers, en al zeker voor wie niet vertrouwd is met de traditionele christelijke soteriologie. In de dialoog naar Plato’s model tussen Anselmus en Boso, een (reële of imaginaire) leerling wordt hier en daar het standpunt van ongelovigen verwoord, maar op een weinig geloofwaardige manier; het is voor beiden evident dat de basisgegevens van het christelijk geloof onbetwijfelbaar waar zijn: God is de almachtige schepper van hemel en aarde en van de eerste mensen, Adam en Eva; die hebben zich door de duivel, een gevallen engel, laten verleiden tot de zonde, en hebben daardoor op alle nakomelingen een erfschuld geladen tegenover God. Die schuld is zo groot dat ze niet door een gewone mens adequaat ingelost kan worden. Dat moet dan wel door een bijzondere mens: een Godmens, de mens-geworden Zoon van God, die door zijn vrijwillig lijden en dood de mensheid weer met God heeft verzoend. De uitleg die Anselmus daarover verschaft, is helder en logisch, maar het blijft een verklaring van wat ten gronde een mysterie is, of een opeenstapeling van onbekenden in de vergelijking: God de Vader, de Zoon, de Heilige Geest, de schepping, de zondeval, de erfzonde, de menswording, de verrijzenis, het eeuwig leven. Vooral de uitvoerige redeneringen over het getal van de engelen zijn een afknapper: het is nauwelijks te geloven dat een ongetwijfeld verstandige auteur als Anselmus dat in alle ernst heeft kunnen neerpennen. Dat zijn de aberraties van een godsdienst en een theologie die uitgaan van veronderstellingen die ten gronde afwijken van de werkelijkheid.

    Het tweede werk bevat een aantal gedachten die ons vandaag wel degelijk kunnen aanspreken, ook al is de verwoording heel traditioneel. God wordt voorgesteld als ‘het hoogst denkbare’, in Huninks originele vertaling van het onvertaalbare id quo maius cogitari nequit. Letterlijk staat er dat er niets groters kan gedacht worden dan God. Dat is inderdaad een aantrekkelijk idee dat al sinds de oudheid aangevoeld is door filosofen en theologen, dat bij Spinoza meesterlijk uitgewerkt wordt, en dat ook Einstein graag onderschreef. Deus sive natura, God of de Natuur, het Al, het Universum. Het is inderdaad ondenkbaar dat dat niet zou bestaan, want dan zouden ook wij niet bestaan, zou er niets bestaan. Het is even ondenkbaar dat er iets groters zou bestaan, want dan zou dat God of het universum zijn. Daarom is het universum noodzakelijkerwijs uniek. Die fundamentele gedachte moet Anselmus ook sterk aangegrepen hebben. Ze heeft hem, en alle christelijke theologen en mystici en vele filosofen voor en na hem echter verleid tot het waanbeeld van een persoonlijke God, wat natuurlijk een contradictio in terminis is: het universum mag dan al evident ordelijk zijn, maar dat is iets helemaal anders dan de veronderstelling dat er een bovennatuurlijk en almachtig intelligent wezen is dat het universum doelbewust voor de mens geschapen heeft en leidt. Nog veel minder dat er een erfzonde is, en een zoon van God die mens moet worden en sterven om daarvoor genoegdoening te geven aan de Vader. Anselmus gaat verder dan het heerlijke id quo maius cogitari nequit, hij zegt letterlijk: ‘U bent niet alleen het hoogst denkbare, nee, U bent iets hogers dan denkbaar!’ (blz. 161). Dat is dan het verschil tussen filosofisch inzicht en mystieke wartaal.

    Ondanks de voorbeeldig vlotte vertaling vergen deze teksten een niet geringe volgehouden inspanning van de lezer, vooral als die niet vertrouwd is met de bizarre christelijke dogma’s. In het beste geval zal men toch nog genieten van de helaas zeldzame bladzijden waar nog een grond van Spinoza’s Deus sive natura doorschemert in de typische middeleeuwse apologetische en mystieke taal uit de late elfde eeuw.


    Categorie:God of geen god?
    23-12-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Op mijn eentje

    In 't meervoud

     

    Georges Brassens, 1966

     

    Awel, meneer, zeggen ze mij wel eens, je bent er mij eentje,

    Als ‘k weer eens weiger in te stappen op hun trein.

    't Is waar, ongetwijfeld: 'k ben geen brave apostel, een buitenbeentje.

    Ik, ik heb niemand anders nodig om er eentje te zijn.

     

    In ‘t meervoud is een mens nergens goed voor, vrienden:

    met meer dan zijn vieren ben je een bende stommekloten.

    Een bende op mijn eentje, verdomme! dat is mijn regel, onverdroten.

    In de lijst van de deelnemers zal je mijn naam niet vinden.

     

    Lieve God, wat al processies, wat een ganzenpassen, wat een groepen,

    wat een verzamelingen en stoeten allerhande,

    al die liga’s, cliqua’s, meuta’s, al die troepen,

    voor zo’n inventaris is geen Prévert voorhanden.

     

    In ‘t meervoud is een mens nergens goed voor, vrienden:

    met meer dan zijn vieren ben je een bende stommekloten.

    Een bende op mijn eentje, verdomme! dat is mijn regel, onverdroten.

    Bij het huilen van de wolven zal je mijn stem niet vinden.

     

    O, ja, het was een nobele zaak, een bovenste beste!

    We waren verliefd, we zijn met haar getrouwd.

    We wilden allemaal gelukkig zijn met haar, maar ten langen leste

    waren we met te veel, en dat hebben we ons berouwd.

     

    In ‘t meervoud is een mens nergens goed voor, vrienden:

    met meer dan zijn vieren ben je een bende stommekloten.

    Een bende op mijn eentje, verdomme! dat is mijn regel, onverdroten.

    In de lijst van de uitverkorenen zal je de mijne niet vinden.

     

    Ik ben die ene die de fanfare voorbij laat trekken,

    in sourdine stil een opstandig liedje zit te zingen.

    En tot die heren die mijn melodietje verstoort, zeg ik lekker:

    bende lawaaimakers! Ik ben net zo goed in die dingen!

     

    In ‘t meervoud is een mens nergens goed voor, vrienden:

    met meer dan zijn vieren ben je een bende stommekloten

    Een bende op mijn eentje, verdomme! dat is mijn regel, onverdroten.

    In het rijtje pupiters zal je de mijne niet vinden.

     

    Als je om madam te kozen met zijn twaalven moet zijn

    dan amuseer ik me op mijn eentje wel.

    Ik ben die ene die zich ver houdt van vrijen als een zwijn:

    een obelisk is een monoliet, weet je wel?

     

    In ‘t meervoud is een mens nergens goed voor, vrienden:

    met meer dan zijn vieren ben je een bende stommekloten.

    Een bende op mijn eentje, verdomme! dat is mijn regel, onverdroten.

    Waar de piemels in rotten staan zal je de mijne niet vinden.

     

    Jaloers ben ik voor geen cent op doden die in bosjes vallen.

    Ik hoop dat ik groot genoeg ben om alleen mijn schup af te kuisen.

    Ik wens geen hulp als ik in mijn kuil moet afdalen;

    ik deel al wat je wil, maar niet het hemd om er van onder te muizen.

     

    In ‘t meervoud is een mens nergens goed voor, vrienden:

    met meer dan zijn vieren ben je een bende stommekloten.

    Een bende op mijn eentje, verdomme! dat is mijn regel, onverdroten.

    In een hoop knoken zal je mijn scheenbeen niet vinden.

     

     

    Vertaling © Karel D’huyvetters, 19 juni 2007

     

     

    Le pluriel, Georges Brassens, 1966

     

    " Cher monsieur, m'ont-ils dit, vous en êtes un autre ",

    Lorsque je refusai de monter dans leur train.

    Oui, sans doute, mais moi, j'fais pas le bon apôtre,

    Moi, je n'ai besoin de personn' pour en être un.

     

    Le pluriel ne vaut rien à l'homme et sitôt qu'on

    Est plus de quatre on est une bande de cons.

    Bande à part, sacrebleu ! c'est ma règle et j'y tiens.

    Dans les noms des partants on n'verra pas le mien.

     

    Dieu ! que de processions, de monomes, de groupes,

    Que de rassemblements, de cortèges divers, -

    Que de ligu's, que de cliqu's, que de meut's, que de troupes !

    Pour un tel inventaire il faudrait un Prévert.

     

    Le pluriel ne vaut rien à l'homme et sitôt qu'on

    Est plus de quatre on est une bande de cons.

    Bande à part, sacrebleu ! c'est ma règle et j'y tiens.

    Parmi les cris des loups on n'entend pas le mien.

     

    Oui, la cause était noble, était bonne, était belle !

    Nous étions amoureux, nous l'avons épousée.

    Nous souhaitions être heureux tous ensemble avec elle,

    Nous étions trop nombreux, nous l'avons défrisée.

     

    Le pluriel ne vaut rien à l'homme et sitôt qu'on

    Est plus de quatre on est une bande de cons.

    Bande à part, sacrebleu ! c'est ma règle et j'y tiens.

    Parmi les noms d'élus on n'verra pas le mien.

     

    Je suis celui qui passe à côté des fanfares

    Et qui chante en sourdine un petit air frondeur.

    Je dis, à ces messieurs que mes notes effarent :

    " Tout aussi musicien que vous, tas de bruiteurs ! "

     

    Le pluriel ne vaut rien à l'homme et sitôt qu'on

    Est plus de quatre on est une bande de cons.

    Bande à part, sacrebleu ! c'est ma règle et j'y tiens.

    Dans les rangs des pupitr's on n'verra pas le mien.

     

    Pour embrasser la dam', s'il faut se mettre à douze,

    J'aime mieux m'amuser tout seul, cré nom de nom !

    Je suis celui qui reste à l'écart des partouzes.

    L'obélisque est-il monolithe, oui ou non ?

     

    Le pluriel ne vaut rien à l'homme et sitôt qu'on

    Est plus de quatre on est une bande de cons.

    Bande à part, sacrebleu ! c'est ma règle et j'y tiens.

    Au faisceau des phallus on n'verra pas le mien.

     

    Pas jaloux pour un sou des morts des hécatombes,

    J'espère être assez grand pour m'en aller tout seul.

    Je ne veux pas qu'on m'aide à descendre à la tombe,

    Je partage n'importe quoi, pas mon linceul.

     

    Le pluriel ne vaut rien à l'homme et sitôt qu'on

    Est plus de quatre on est une bande de cons.

    Bande à part, sacrebleu ! c'est ma règle et j'y tiens.

    Au faisceau des tibias on n'verra pas les miens.


    Categorie:poëzie
    22-12-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Inquisitie in de Middeleeuwen

    Bernadette Demeulenaere, Inquisitie in de Middeleeuwen. Veroordeeld tot de brandstapel, Gorredijk: Sterck & De Vreese, 2024, ISBN 978 94 6471 221 6, 256 blz., € 29,90 pb.

    De auteur, advocate en criminologe, is tevens de auteur van misdaadromans. Zoals velen onder ons is ze katholiek opgebracht, en heeft daaraan de gewone herinneringen en frustraties overgehouden. Die hebben ongetwijfeld haar belangstelling gewekt voor een minder bekend aspect van de beschavingsgeschiedenis van West-Europa, namelijk de intens christelijke middeleeuwen, die gekenmerkt waren door de machtsstrijd tussen wereldlijke en kerkelijke heersers, en door een grote verscheidenheid in de christelijke opvattingen, en de pogingen van het gezag om daarop in te grijpen met alle mogelijke middelen.

    Het is geen fraaie geschiedenis. De auteur heeft ervoor gekozen om die toe te lichten aan de hand van zeven ‘schrijvers’, die ze achtereenvolgens voorstelt, en wier teksten ze gebruikt om haar verhaal te stofferen. Dat doet ze op een persoonlijke manier, met veel terzijdes en uitweidingen en interpretaties. Haar keuzes zijn deels voor de hand liggend: Dante van de Divina Commedia mag natuurlijk niet ontbreken, evenmin als Franciscus van Assisi, en ook paus Clemens V (die de orde van de Tempeliers ophief) is een verantwoorde keuze; deels zijn ze ook verrassend: de kerkjurist Gratianus, de inquisiteur Jacques Fournier, de begijn Marguerite Porette, en ten slotte Dostojevski’s Grootinquisiteur. De ondertitel verwijst naar het lot dat talrijke ‘ketters’ moesten ondergaan. Het valt op hoe gewelddadig het kerkelijke en het wereldlijke gezag tekeergingen, niet alleen tegen individuen, maar ook tegenover ketterse bewegingen en tegen de islam, tijdens de infame kruistochten uit deze periode.

    De auteur vertelt haar verhaal op een levendige, bijna journalistieke manier. Ze brengt veel historisch materiaal aan dat ze heeft verzameld tijdens haar opzoekingen en lardeert dat met haar persoonlijke commentaren en reacties. Het is vanzelfsprekend onmogelijk om binnen het beperkte bestek van deze monografie de hele problematiek van de Middeleeuwen in al zijn aspecten aan bod te laten komen, en dat is ook niet de bedoeling geweest. Voor de geïnteresseerde leek is dit een goede kennismaking met enkele belangrijke momentopnames van die ‘duistere’ periode. Mij viel vooral het gemak op waarmee toentertijd over leven en dood beslist werd door rechtbanken, op grond van procedures en getuigenissen die men heden ten dage onaanvaardbaar acht, zoals bekentenissen na foltering, of afwijkende meningen over religieuze dogma’s. Aan de andere kant gebeuren dergelijke zaken nog steeds her en der in de wereld. De middeleeuwen zijn nog niet overal voorbij. Het is goed ons aan ons eigen verleden te herinneren, om in te zien waar we vandaan gekomen zijn, en welke weg er nog afgelegd moet worden.


    Categorie:ex libris
    18-12-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Heksen

    Marion Gibson, Heksen. Een wereldgeschiedenis in dertien heksenprocessen, van de middeleeuwen tot nu, Amsterdam: Ambo|Anthos Uitgevers, 2023, 337 blz., ISBN 9789026367977, € 24,99 pb.

    Papier is verduldig, of zoals Cicero al schreef (ad fam. V, 12, 1) epistola non erubescit (een brief bloost niet). Zo komt het dat men onbeschaamd een boek de wereld kan insturen onder een titel als deze, en zo zelfs iemand zoals ik verleiden om zich het boek aan te schaffen, in mijn geval ter recensie. Van bij de aanvang was mijn argwaan gewekt. De auteur is hoogleraar renaissanceliteratuur ‘en magische literatuur’ en heeft al negen ‘wetenschappelijke’ studies geschreven over heksen in de geschiedenis en de literatuur. Dat is ook wat we hier aangeboden krijgen. Enerzijds beroept de auteur zich op historische bronnen, anderzijds gebruikt ze secundaire literatuur, journalistiek en fictie als ‘bronnen’. Het resultaat is een vreemd amalgaam, gevat in een geëngageerd betoog, veeleer dan de historische studie die de titel doet vermoeden.

    Blijkbaar is dat de nieuwe manier om aan wetenschap te doen. Geen poging meer om als objectieve waarnemer zoveel mogelijk de feiten zelf weer te geven, maar een persoonlijke, ‘empathische’ interpretatie, waarin volop intentieprocessen gemaakt worden, dat wil zeggen dat men mensen van alles toedicht. Dit boek is als het ware een parodie van een wetenschappelijke studie. De auteur is hoogleraar en schrijft een boek dat er ernstig uitziet, met feiten, verwijzingen, citaten en voetnoten, vaak veel meer dan relevant of nodig is. Wat je te lezen krijgt, is echter helemaal geen historisch relaas, maar de persoonlijke en emotioneel gedreven interpretatie van al het materiaal dat de schrijfster gelezen heeft. We krijgen niet zozeer de feiten, maar veeleer een eigenmachtige fictieve reconstructie van de gebeurtenissen alsof we erbij aanwezig zijn, en met uitvoerige toelichtingen over de gemoedsgesteltenis, de gevoelens en de vermeende uitspraken van alle betrokkenen, ook al staat daarover niets in de bronnen. Dat is het goed recht van een auteur van een historische roman, maar dat is dit boek niet. Wat het dan wel is, is me niet helemaal duidelijk, maar het zou mijns inziens een ernstige vergissing zijn het als geschiedschrijving te beschouwen.

    De titel is overigens op alle punten misleidend. Het is geen wereldgeschiedenis, verre van. Het is zelfs geen eigenlijke geschiedenis van de hekserij of de heksenvervolgingen, maar een losse collectie van erg arbitraire commentaren bij dertien willekeurig gekozen, niet-representatieve uiteenlopende vreemde gebeurtenissen in de marge van de geschiedenis, hier opgeklopt tot sensationele feiten. Vooral het naast elkaar plaatsen van werkelijke heksenvervolgingen en dwaze gevallen van oplichterij en volksmisleiding is stuitend en laakbaar. Het onderwerp, en de slachtoffers, verdienen veel beter dan wat we hier voorgeschoteld krijgen. Woke personen en andere verdwaasden zullen er allicht hun hart aan ophalen: het boek heeft bewust alle ingrediënten om hen in hun bizarre opvattingen te bevestigen. De vertaling is vlot, maar hier en daar lijkt de betekenis van het origineel zelfs de vertaalsters te ontgaan.


    Categorie:ex libris
    14-12-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gerede twijfel

    Gerede twijfel

    Gerede twijfel is een term die in de rechtspraak gebruikt wordt. Gereed heeft verscheidene betekenissen in het Nederlands, naargelang de context. De meest gebruikelijke is ‘klaar’: wanneer we met iets klaar zijn, is het gereed. We zijn voor iets gereed als we er klaar voor zijn. Als iets zonder bezwaar of uitstel ter beschikking is, is het gereed, klaar voor gebruik. Een gerede aanleiding, een gerede kans. Gereed geld, gerede betaling. Gerede ingang vinden. Gerede twijfel is dus voor de hand liggende, zonder meer aannemelijke twijfel. Als men iets aanneemt buiten gerede twijfel, betekent dat dat daaraan niet oprecht en redelijkerwijs getwijfeld kan worden. In het woord ‘redelijkerwijs’ zien we ‘rede’, wat ook in ‘gerede’ voorkomt, maar daar is dat de verbogen vorm van ‘gereed’, en dat heeft etymologisch niets met de rede te maken, maar met rijden: gereed betekent oorspronkelijk klaar om te rijden, be-reid. In het Engels spreekt men van reasonable doubt, maar dat vertalen we het best als ‘redelijke twijfel, twijfel gebaseerd op rede en gezond verstand. In het algemeen betekent dit dat het aangevoerde bewijs zo sterk moet zijn dat er geen andere logische verklaring bestaat. Als dat het geval is, spreekt men over buiten gerede twijfel, beyond reasonable doubt.

    Twijfel wordt vaak in verband gebracht met God. Dat is niet zo vreemd als men het wil laten voorkomen. Het idee van een God is immers niet evident of voor de hand liggend, het is al bij al best ongewoon en zelfs intrinsiek onbegrijpelijk, omdat het niet eenduidig is. Mensen die een godsidee aan anderen willen meedelen, hebben daar de grootste moeite mee, hetzij omdat die al een ander godsidee hebben, hetzij omdat ze er helemaal geen hebben. Twijfel, en zelfs heel gerede twijfel is dus de eerste en meest voor de hand liggende reactie op een zo buitenissig idee als dat van een God. Dat is ook wat mij overkwam vanaf mijn prilste jeugd. Daaruit blijkt overduidelijk dat men geen volwassene moet zijn, geen geleerde, geen genie om in te zien dat het idee van een God ten minste onderhevig is aan gerede twijfel. Het is immers strijdig met alles wat we leren en weten buiten de godsdienst. Geloof is het resultaat van overtuiging, zelfs met machtsmisbruik, niet van eigen inzicht. Godsdienst bestaat uit memen, mentale elementen van alles wat door mensen aan andere mensen aangeleerd en doorgegeven wordt. Dat moet Denis Diderot bedoeld hebben toen hij als afvallige zijn Pensées philosophiques neerpende. In de Additions lezen we in fine deze tekst:

    'Er was eens een man die in de steek gelaten was door zijn kinderen, zijn vrouw en zijn vrienden. Onbetrouwbare vennoten hadden hem in het ongeluk en de armoede gestort. Vervuld als hij was door haat en een grondig misprijzen voor de menselijke soort, liet hij de maatschappij achter zich en trok zich helemaal alleen terug in een grot. Daar, met zijn vuisten in de ogen gedrukt, en denkend aan een wraakneming die in verhouding zou zijn met zijn hevige gevoelens, sprak hij: De ontaarden! Wat zal ik doen om hen te straffen voor het onrecht dat ze me aangedaan hebben, hoe kan ik hen zo ongelukkig maken als ze verdienen te zijn? O, als het mogelijk zou zijn om iets te bedenken, hun een groot waanidee in het hoofd te prenten dat ze voor belangrijker zouden houden dan hun leven, en waarover ze het nooit eens zouden worden! Meteen stormt hij naar buiten uit de grot, al roepend: God! God! Om hem heen herhalen ontelbare echo's God! God! Die vreesaanjagende naam verspreidt zich van pool tot pool en wordt overal beluisterd met verbazing. De mensen buigen eerst diep neer, komen dan weer overeind, stellen zich vragen, discuteren, worden verbitterd, excommuniceren elkaar, haten elkaar, snijden elkaar de keel over en zo wordt de dodelijke wens van de misantroop bewaarheid. Dat is het verhaal geweest in het verleden, en zo zal ook het verhaal zijn in de toekomst, van een wezen dat altijd even belangrijk zal zijn als onbegrijpelijk.'

    Gerede twijfel, en ook redelijke twijfel over God is een spontane natuurlijke reactie op een onredelijk en onnatuurlijk, niet voor de hand liggend idee. Het godsidee en de godsbewijzen zijn niet buiten gerede twijfel aannemelijk, laat staan waar, er is wel degelijk een andere logische verklaring voor alles. De geschiedenis van de twijfel aan God is zo oud als de geschiedenis van het godsidee, omdat elk godsidee noodzakelijkerwijs en onvermijdelijk gerede en redelijke twijfel moet oproepen.

    Er is evenwel twijfel en twijfel. Men kan over iets twijfelen, dat wil zeggen dat men niet zeker is, dat men voorlopig het oordeel opschort, en ermee rekening houdt dat zelfs iets dat onwaarschijnlijk lijkt misschien toch waar kan zijn. Dat is echter niet wat gerede twijfel inhoudt. Men twijfelt niet, in de zin van weifelen, men betwijfelt veeleer dat een idee, een stellingname of een uitspraak waar is, men gaat ervan uit dat dat niet zo is. Gerede en redelijke twijfel is geen onzekerheid, het is het gegrond en terecht afwijzen van een stelling die niet buiten elke redelijke twijfel waar is. Het ligt dan ook voor de hand dat er altijd mensen geweest zijn die spontaan het bestaan van een geopenbaarde bovennatuurlijke God betwijfeld en dus afgewezen en verworpen hebben, zoals ook ik al als kind dat deed, omdat het tegen alle beter weten ingaat. De geschiedenis levert ons daarvoor ampele en afdoende bewijzen. De geschiedenis van het ongeloof of van het atheïsme is weliswaar nog voor velen onbekend, maar ze is niet onbeschreven. Maar net zoals de studie van God en godsdienst een zeer heterogeen en controversieel domein is, is ook het onderzoek naar het betwijfelen van het bestaan van een God, over ongeloof en over atheïsme uiterst complex. Terwijl ik vooropstel dat ongeloof voorafgaat aan elk geloof in een God, en altijd in ruime mate is blijven bestaan, ook wanneer godsdienst buitensporige proporties aannam in een maatschappij, zijn er anderen die dat formeel ontkennen en alle vormen van ongeloof vóór onze huidige tijd herleiden tot min of meer vage twijfels, dus geen gerede of redelijke twijfels aan het bestaan van God. In een recente publicatie vergelijkt een van hen middeleeuwse godloochenaars met de huidige aanhangers van de flat earth-theorie. Die banalisering en ontkenning van de gerede en redelijke twijfel gebeurt zowel door gelovige auteurs als door sommige niet-vooringenomen wetenschappers. Zij stellen dat er weliswaar altijd afwijkende opvattingen bestaan hebben, maar dat de aanhangers ervan, zeker in het verleden, het bestaan van God zelf niet fundamenteel in vraag stelden of betwijfelden.

    Veel zal dan afhangen van wat men onder God verstaat. Het is evident dat de goden in de oudheid iets anders waren dan de God van het jodendom, het christendom en de islam, om nog te zwijgen van andere godsdiensten. In onze context meen ik dat wanneer men ervan uitgaat dat er geen persoonlijk bovennatuurlijk wezen is dat naar eigen goeddunken ingrijpt in het universum en in onze wereld, en dat er geen leven na de dood is, men niet in God gelooft. Dat lijkt me een redelijke demarcatielijn. Als men die grens niet vastlegt, kan men eindeloos blijven discuteren, en dat is mijns inziens volstrekt overbodig en nutteloos. Stel dat men gelooft dat God de wereld geschapen heeft, maar zich er verder niets van aantrekt. Of dat God wel bestaat, of dat er wel iets is, maar dat we er niets kunnen over weten, en er dus niets kunnen over zeggen. Of dat God niets anders is dan het universum zelf met al zijn bekende en onbekende natuurwetten. Stel dat men wel in God gelooft, maar niet dat hij uiteindelijk, na de dood, voor eeuwig de goeden zal belonen en de kwaden straffen. Wat is in die gevallen het verschil met geen God? Vooral gelovige auteurs doen veelal en met overtuiging aan recuperatie van afwijkende opvattingen die zich in de loop van de geschiedenis hebben voorgedaan en nog voordoen, en houden vol dat het slechts gaat om vormen van heterodoxie, afwijkingen van de vaste leer of orthodoxie, maar daarom nog niet om ongeloof of atheïsme. Dat is slechts ten dele waar, want de orthodoxie, bijvoorbeeld het pausdom, heeft zelfs elke geringste of triviale heterodoxie verketterd, veroordeeld, geëxcommuniceerd, bestreden en uitgeroeid als dat in haar macht lag. Als het slechts om afwijkende meningen ging, zoals tussen katholieken en protestanten, of christenen en moslims, of christenen en animisten, waarom moesten die dan te vuur en te zwaard bestreden worden? Bovendien is er een fundamenteel onderscheid, waarvan de scheidingslijn zoals ik aangaf zonder veel discussie kan getrokken worden. Wie beweert dat bijna alle vormen van gerede twijfel, ongeloof en atheïsme slechts vormen van heterodoxie zijn, vergist zich, misschien te goeder trouw, maar in het geval van de gelovige voorstanders van een dergelijke opvatting meer dan waarschijnlijk vanuit een afkeurenswaardige sektarische intellectuele oneerlijkheid.

    Ik ben er al lang van overtuigd dat de mensen altijd al grotendeels eenzelfde algemene opvatting gehad hebben over God, de wereld en het universum, maar dat op zeer verscheidene manieren hebben beleden en beleefd. In die zin hebben we meer gemeen dan wat ons verdeelt. De meeste mensen leven volgens die vrij vage opvatting, zonder zich veel aan te trekken van de officiële dogma’s en rituele godsdienstige voorschriften, zelfs als ze die formeel naleven, of beweren dat te doen. Maar weinig mensen zijn echt fanatiek en fundamentalistisch op godsdienstig gebied, zoals er ook maar weinig mensen fanatiek of fundamentalistisch ongodsdienstig zijn. God is zelfs voor de meeste gelovigen niet het belangrijkste dat er is, al zou het dat moeten zijn. Aan de andere kant valt niet te ontkennen dat godsdiensten nog altijd een vrij grote, en in sommige gebieden een doorslaggevende maatschappelijke invloed uitoefenen, en in tegenstelling met gelovigen zijn godsdiensten wel degelijk van nature fanatiek en fundamentalistisch, en eigenen zich macht toe om met alle middelen mensen te kunnen beïnvloeden in hun gedrag, iets wat althans aan ongelovigen niet kan verweten worden. En dat moet onze hoop zijn voor de toekomst, dat namelijk godsdiensten nog meer en op nog meer plaatsen aan invloed zullen inboeten, en dat meer mensen op grond van gerede en redelijke twijfels de rol van godsdienst in hun leven zullen relativeren, ook als ze zich daarom nog niet als ongelovigen of atheïsten identificeren.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    09-12-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kristien Hemmerechts' late bekering en mystieke ervaringen

    Mystieke ervaringen en late bekeringen

    Iemand had een exemplaar van het boek van Kristien Hemmerechts, Van ver gekomen (2024) ergens achtergelaten, waar ik het onlangs toevallig aantrof. Omdat ik geen andere lectuur bijhad, nam ik het in arren moede ter hand. Ik had nog nooit iets van haar gelezen, ik lees al heel lang weinig fictie, en al zeker geen Nederlandstalige. Ik had in de media vaag gehoord over haar bekering, haar terugkeer naar de godsdienst van haar kinderjaren, waarvan ze zoals vele andere bij het opgroeien afscheid had genomen. Ik had daarbij de schouders opgehaald: mensen doen nu eenmaal vreemde zaken.

    Ik heb het boek helemaal uitgelezen, deels uit nieuwsgierigheid: wat bezielt een hoogopgeleide vrouw om blijkbaar rond haar pensioengerechtigde leeftijd weer naar de kerk te gaan?

    Ik ben het niet te weten gekomen uit het boek, dat overigens een beetje een allegaartje is, een heel emotionele verzameling van dagboekfragmenten, zo lijkt het wel. Het gaat maar heel gedeeltelijk over die terugkeer, en ze relativeert haar bekering grondig. Enerzijds woont ze de rituelen van de Gemeenschap van Sant’Egidio getrouw bij, anderzijds staat ze erg kritisch tegenover de Kerk, en zelfs tegenover de gemeenschap en de rituelen die ze bijwoont. De God die haar naar eigen zeggen gevonden heeft, is niet de God van de katholieke Kerk, zelfs niet die van het christendom. Wat ze beschrijft, zijn mystieke, erotisch getinte ervaringen, min of meer overweldigende ‘ontmoetingen’ met iets dat haar overstijgt, en dat ze God noemt.

    Wie dergelijke ervaringen niet zelf heeft meegemaakt en die toch probeert te begrijpen, zoals William James in zijn nog altijd verhelderende boek The Varieties of Religious Experience (1902!), gaat ervan uit dat het gaat om mentale processen waarin onnoemelijk veel factoren meespelen, zowel externe (menselijke!) invloeden als innerlijke kenmerken, genetische zowel als psychologische, die het geheel vormen van iemands persoonlijkheid. Het heeft althans mijns inziens geen zin om daarvoor op zoek te gaan naar een bovennatuurlijk wezen, en dat lijkt deze schrijfster ook niet te doen. Voor haar zijn haar godservaringen reëel, en daarnaast voelt ze zich goed in de specifieke katholieke gemeenschap die ze gevonden heeft. Je kan veel dwazere en ergere zaken doen. Ik weet niet wat ze nog meer gezegd en geschreven heeft over haar bekering, en dat interesseert me ook niet bijzonder. Als atheïst en antiklerikaal hoef ik geen standpunt in te nemen over wat haar overkomen is. Niets menselijks is me vreemd. En omdat ik gelovig opgebracht ben en mijn hele actieve leven doorgebracht heb in de katholieke zuil, weet ik waarover ze het heeft.

    Toen ik op mijn zestigste met pensioen ging en voor mezelf uitmaakte dat ik al mijn hele leven ongelovig was, heb ik de laatste banden met de Kerk en gelovigen verbroken. Onwillekeurig ben ik dan op zoek gegaan naar geestverwanten, zowel in de literatuur over ongeloof en atheïsme als bij mensen in mijn omgeving. Met die literatuur ben ik intussen heel vertrouwd, en ik heb er zelf meer dan duizend bladzijden over volgeschreven. Gelijkgezinde atheïstische en antiklerikale mensen heb ik in mijn omgeving niet meteen gevonden, en mijn ervaringen met de georganiseerde vrijzinnigheid waren altijd ten minste teleurstellend. Vrijdenkers zijn blijkbaar bijna altijd individualisten, ze hebben de Kerk niet verlaten om naar een vrijzinnige kapel te trekken. Ze hebben een hekel aan mensen die zeggen wat je mag en moet doen en denken. Dat maakt het gemeenschapsleven dat zo typisch is/was voor de Kerk vrijwel onmogelijk. Georganiseerde vrijzinnigheid is meer dan waarschijnlijk een oxymoron. Ikzelf behoor er niet toe, al lever ik bijdragen aan de website van het Humanistisch Verbond: teksten voor de denktank Kwintessens, waarvan ik overigens geen deel uitmaak, en recensies voor de rubriek Kritisch lezen. Maandelijks komen we met enkele min of meer gelijkgestemde vrienden samen bij mij thuis voor intense gesprekken over van alles en nog wat, en dat is altijd een deugddoende ervaring.

    Ooit was het ‘Alles voor Vlaanderen en Vlaanderen voor Kristus’, het AVV-VVK prijkte op de oude IJzertoren en op veel andere plaatsen. Nu is het eerste gedeelte van die leuze ingepalmd door (ten minste) bedenkelijke lieden, en het tweede gedeelte is zelfs voor gelovigen niet meer voorstelbaar. Ik ben nu 78, en wat ouderlingen zoals ik denken en voelen heeft alsmaar minder belang. Wat jongere mensen denken en voelen, weet ik niet, zeker niet wat tieners betreft. Ik weet nog goed hoe de wereld eruitzag in mijn jeugd, en ik ben er zeker van dat die wereld nu niet meer bestaat. Wat ervoor in de plaats gekomen is, is mij elke dag meer vreemd. Ik kan de technologische (r)evolutie nog vrij goed volgen, maar ik heb niet meer het gevoel dat ik tot de wereld behoor die nu gebeurt. Onlangs maakte ik me zelfs de bedenking dat het maar goed is dat oude mensen als ze niet meer meekunnen, lichamelijk en mentaal, sterven en plaats maken voor andere. Het individu verdwijnt, de mensheid blijft. De wereld is in voortdurende verandering. Het universum is werkelijk oneindig.

    De Kerk lijkt hier op sterven na dood, en wat ze hier en elders nog betekent, is vaak van heel bedenkelijke aard, zelfs voor overtuigde christenen. De zeldzame bekeringen à la Hemmerechts zullen daaraan allicht niets veranderen. Er lijkt niet echt iets voor in de plaats gekomen, wat erop wijst dat godsdienst behalve schadelijk tevens altijd al nutteloos, onnodig en overbodig was. Wat vroeger als ondenkbaar voorgesteld werd, namelijk een leven zonder God, is nu de gewone gang van zaken. Mensen leiden nu hun leven zoals ze dat graag willen, zonder zich nog te bekommeren om God of gebod, zoals dat heette. Dat betekent niet dat ze immoreel zijn of onethisch handelen, of toch niet meer dan vroeger. Ze houden zich aan de meeste regels van de burgerlijke samenleving, of toch meestal, of zo goed mogelijk. Nu ze geen geloof meer hechten aan een hiernamaals met hemel en hel en de vele dreigementen van de godsdienst, blijkt naast zorgen voor een inkomen vooral bewust genieten van het leven voor velen nog het enige dat telt, en wie kan ze ongelijk geven? Dat genot kan vele vormen aannemen, zo ook dienstverlening en vrijwilligerswerk, het moeten niet altijd dure vakanties zijn. De zin van het leven is niet langer afhankelijk van bovennatuurlijke wezens en perspectieven op eeuwige straf en beloning, maar eigen aan het leven zelf. Ons leven heeft de zin die we eraan geven, individueel een gezamenlijk, nu en voor de toekomst. De ‘dood van God’ heeft de mensen voor hun eigen verantwoordelijkheid geplaatst voor hun leven. Verre van een verarming te zijn, is dat hier en nu een bevrijdende verrijking gebleken voor velen. Of die secularisatiebeweging zich zal doorzetten is echter een andere kwestie.


    Categorie:God of geen god?
    04-12-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Blijde Boodschap, andermaal

    Daniël De Waele, Heilige woorden. Een rondleiding door de geschriften van het Nieuwe Testament en het vroege christendom, Utrecht: KokBoekencentrum Uitgevers 2024, ISBN 978 90 435 4140 4, 495 blz., € 34,99 hardcover.

    Waarom haalt een overtuigde atheïst en rabiate antiklerikaal als deze recensent een boek in huis over het Nieuwe Testament, en biedt hij zijn recensie daarover zonder enige scrupule ook nog aan voor opname op de website van het Humanistisch Verbond – waar die als je dit leest ook nog zonder meer aangenomen werd?

    Wat me het eerst daartoe aanzette, was het feit dat het niet om een katholieke, maar een protestantse auteur gaat, en dat bleek al meteen een terechte overweging te zijn. Katholieke exegeten en Bijbelse apologeten zijn door de band/k genomen niet alleen meer gezagsgetrouw, maar (daarom) ook stellig(er) overtuigd van de goddelijke inspiratie en dus de onaantastbaarheid van de Bijbel als het Woord Gods. Protestanten (er)kennen geen centraal gezag, het protestantisme is in de 16de eeuw ontstaan uit verzet tegen het pausdom, en alvast deze protestant, Daniël De Waele, (ooit?) docent aan het Hoger Instituut voor Protestantse Godsdienstwetenschappen te Brussel en andere Vlaamse protestantse onderwijsinstellingen, spreekt eigenlijk met geen woord over een rechtstreekse goddelijke inspiratie van de ‘heilige woorden’ uit de titel van zijn boek. Hij situeert het ontstaan van die geschriften helemaal in hun historische, menselijke context, als door mensen bedacht en neergeschreven. Dat alleen al is een opluchting voor ongelovigen, die het idee van heilige woorden, afkomstig van een bovennatuurlijk wezen, vanzelfsprekend terecht verontwaardigd van de hand wijzen, maar wie niets menselijks vreemd is, of mag zijn.

    Een verdere bedenking was dat hedendaagse vrijzinnigen, in tegenstelling tot sommigen van hun voorgangers, niet bepaald Bijbelvast zijn, en vaak zelfs geen idee hebben van wat er in de Bijbel staat, om nog te zwijgen van andere christelijke teksten. Dit boek is, zo werd me algauw duidelijk, op dat punt een veel betere handleiding dan de typisch katholieke inleidingen en commentaren, die geplaagd worden door de jammerlijke onbuigzame rechtgelovigheid van hun auteurs.

    Maar – er is altijd een maar – laten we wel wezen: De Waele is geen vrijzinnige in onze betekenis, geen atheïst. Het is me niet duidelijk geworden uit dit boek waarin zijn geloof nog bestaat, dat komt niet expliciet ter sprake, behalve misschien in enkele zinnen uit de ’persoonlijke’ inleiding. Dat betekent dat hij weliswaar kritisch staat tegenover de teksten en hun oorsprong, en daarover heel open en in de eerste plaats vooral informatief communiceert, maar niettemin die teksten toch als belangrijk behandelt, en uitvoerig ingaat op hun betekenis, en die betekenis kan men moeilijk anders zien dan als godsdienstig.

    Vandaar een merkbare tweeslachtigheid in zijn benadering. Terwijl hij vrijmoedig en zonder enige dogmatische terughoudendheid schrijft over de ‘menselijke’ oorsprong en overlevering van de geschriften, en op die manier bijna iconoclastisch en voor overtuigde en traditionele gelovigen zelfs blasfemisch, en voor ongelovigen dan weer voorbeeldig nuchter en zakelijk te werk gaat, zijn er evenveel passages en zelfs hoofdstukken waar hij zijn lovenswaardige (tekst)kritische houding achterwege laat, en zich hoofdzakelijk beperkt tot het klakkeloos weergeven van de inhoud van christelijke teksten, zonder zich veel zorgen te maken over de nochtans evidente vragen over hun herkomst en (kreupele) overlevering, noch over hun belang voor de mensheid, toen en nu. Daar blijkt hij veeleer te preken voor eigen parochie dan te vloeken in de kerk.

    We zijn dus enerzijds op goede weg met deze genuanceerde protestantse voorstelling van de christelijke basisliteratuur, althans in vergelijking met de veel dogmatischer kerkelijke katholieke, maar anderzijds blijft de auteur helaas wel nog in ruime mate schatplichtig aan zijn gelovige tradities. In die zin is dit voor vrijzinnigen of atheïsten ongetwijfeld een betere keuze dan de vaak compleet onverteerbare katholieke schrijfsels, maar doet men er uiteindelijk toch beter aan om te rade te gaan bij nog minder vooringenomen benaderingen. Het verschil met bijvoorbeeld de boeken uit de monumentale tiendelige reeks van Deschners Kriminalgeschichte de Christentums over dezelfde materie is … monumentaal. Men zal allicht opwerpen dat Deschner dan weer zondigt door een onverholen vooringenomenheid tegen alle godsdienst, maar zelfs met al de pathos van zijn terechte verontwaardiging lijkt die me toch ver te verkiezen boven de aangenaam verrassend vrijmoedige en in die mate verdienstelijke maar ondanks haar hoge informatieve waarde uiteindelijk ten gronde door haar inherente ‘godsdienstigheid’ getekende en zeker en in die mate voor vrijzinnige en andere streng kritische lezers finaal toch onbevredigende poging van deze auteur.


    Categorie:ex libris
    29-11-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Verwondering

    Cornelis Verhoeven, Inleiding tot de verwondering, Eindhoven: Damon, 20246, ISBN 978 94 6340 421 1, 210 blz., € 19,90 pb.

    Uitgeverij Damon is, het moet gezegd, dapper. Dit boek van Cornelis Verhoeven verscheen voor het eerst in 1967 bij Ambo, en vanaf 1999 in opeenvolgende herdrukken, waarvan dit de zesde is, bij Damon. Om een onvermijdelijk gedateerde filosofische publicatie gedurende meer dan vijftig jaar in druk te houden is voorwaar een flinke dosis koppige branie of lef vereist, en ongetwijfeld niet minder pienter marktinzicht, maar vooral een eigenschap waaraan Verhoeven hier een uitvoerig slotessay wijdt: enthousiasme. Nu is Cornelis Verhoeven (1928-2001) blijkbaar ook na zijn dood een safe bet, vooral doch niet uitsluitend in Nederland. Damon bracht nog recentelijk drie verzamelingen uit met onuitgegeven essays van hem uit de jaren ’50. In de loop der jaren heb ik enkele van zijn talrijke (latere) essays verzameld, en die telkens met genoegen gelezen. Ook zijn vertalingen van Seneca zijn me telkens behulpzaam. Het was vanuit die welwillende belangstelling dat ik deze uitgave van de Inleiding tot de verwondering ter recensie aanvroeg en gretig ter hand nam.

    De herkenning was instantelijk. Dit was de Verhoeven die ik me herinnerde, en dat hielp me om door te zetten, want deze inleiding tot de wijsbegeerte is niet echt gesneden brood, en is overigens duidelijk ook niet zo bedoeld. Vooreerst is het onderwerp zelf weerbarstig: filosofie is op zich al arcane kennis, en filosoferen over filosofie is letterlijk om moeilijkheden vragen. Die moeilijkheden gaat de auteur niet uit de weg, hij lijkt ze eerder op te zoeken, gaat ze dan onvervaard te lijf, en neemt geen vrede met half werk of halve waarheden. Zijn meticuleus analyseren van fundamentele begrippen en geijkte termen is op zijn zachts gezegd koppig, zo al niet verbeten. Vervolgens stellen we nu vast dat zijn methode en stijl niet verwonderlijk typerend zijn voor de periode waarin het boek ontstond: de vroege jaren ’60. Vlaanderen en Nederland werden toen overspoeld door Franse en Duitse filosofische geschriften, en Verhoeven, die van opleiding en ook van beroep aanvankelijk veeleer een classicus is: hij vertaalde onder anderen Seneca, heeft zich daarin verdiept, heeft de problematieken, de methode, de taal en de stijl ervan overgenomen en zich eigen gemaakt. Sommige bladzijden lezen alsof het vertalingen zijn van Heidegger (die hij inderdaad eveneens vertaalde), en de citaten en verwijzingen in de voetnoten naar andere – vooral destijds – prominente denkers liegen er niet om.

    Vandaag doet dat toch enigszins modieus en dus gedateerd aan. De toenmalig originele en vernieuwende uitgesproken voorliefde voor etymologische verklaringen en tegendraadse poëtische verwoordingen lijkt nu vaak gezocht, en soms zelfs misleidend doordat ze andere, zelfs evidente wegen onbetreden laat. De auteur is niet vies van uitgesproken meningen en verregaande conclusies uit zijn scherpe en uitgeplozen analyses, maar laat zich weleens verleiden en verblinden door zijn eigen briljante fascinaties.

    Filosofie mag uitdagend omgaan met de taal, maar het hoeft niet noodzakelijk, het mag ook gewoon zakelijk zijn. Het poëtiseren van het filosofische discours is niet altijd verhelderend, het ongebruikelijke woord niet altijd het meest welsprekende. Verhoeven houdt ervan om de zaken grondig aan te pakken, alle aspecten ervan te bekijken en de diepere betekenis ervan te gaan zoeken in zelfs de verste uithoeken van alle mogelijke benaderingen. Vaak werkt dat inderdaad verrassend goed, maar soms raakt de lezer – en misschien zelfs de auteur – even de trappers kwijt, en zijn we aan het freewheelen in het ongewisse.

    Niettemin blijft de Inleiding tot de verwondering ook voor hedendaagse lezers een boeiende verzameling van essays die niets aan belang ingeboet hebben, en waarvoor we Cornelis Verhoeven erkentelijk moeten blijven. Er zijn niet veel Nederlandstalige filosofen die ons een dergelijk kostbaar oeuvre nagelaten hebben, laten we deze dus maar koesteren als een dierbare blijvende waarde.


    Categorie:ex libris


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Elke mens is uniek
  • Me dunkt...
  • Hybride
  • Sint-Catharina. Brief aan een christen vriend.
  • Het geboortejaar van Jezus Christus
  • Etsi Deus non daretur: zelfs als er geen God zou zijn.
  • Godsvrucht
  • Eerlijkheid
  • Verlossing: I know that my Redeemer liveth.
  • Gezag
  • Als de vos de passie preekt...
  • De hondse filosofen
  • Anselmus van Canterbury
  • Op mijn eentje
  • Inquisitie in de Middeleeuwen
  • Heksen
  • Gerede twijfel
  • Kristien Hemmerechts' late bekering en mystieke ervaringen
  • De Blijde Boodschap, andermaal
  • Verwondering
  • Wees volmaakt zoals uw hemelse vader
  • Paul Claes Odyssee 2.0
  • Griekse tragedies: Sofokles
  • Thomas a Kempis, de Navolging van Christus
  • De Griekse bronnen van de Verlichting
  • Islam en christendom
  • Darwin, creationisme, intelligent design
  • Satan
  • Humanisme
  • Godsdienstvrijheid
  • Ethiek en humanisme
  • De vos en de egel
  • Perfide
  • Godsdienst na de dood van God?
  • Sceptisch
  • incest
  • Catechismus
  • Filosofen te koop
  • Democratie
  • De uitzondering en de regel
  • Etiketten
  • Extreemrechts
  • Waarheid en verzinsel
  • Over geloof en psychologie (recensie)
  • De misdadige geschiedenis van de Kerk
  • Judith Butler, Wie is er bang voor Gender? (recensie)
  • Erwten en kikkers
  • David Hume
  • Denken en geloven in de oudheid (recensie)
  • Kinderspel?
  • Over grenzen, Mark Elchardus
  • Robot
  • Vooruitgangsgeloof
  • Het kan me niet schelen!
  • Aurelius Augustinus, Belijdenissen
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour


  • Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!