Foto
Categorieën
  • etymologie (74)
  • ex libris (57)
  • God of geen god? (166)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (239)
  • literatuur (40)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (225)
  • spreekwoorden (11)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    30-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.five alls
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    In een heruitgave van een slang-woordenboek uit 1785 vond ik een verwijzing naar alls. Op de bijgaande afbeelding zie je wat daarmee bedoeld is. 

    Wat een heerlijke illustratie van volkswijsheid, die lak heeft aan het gezag en maar al te goed beseft dat de gewone burger moet werken voor al wie boven hem staat: het leger, de advocaten en andere bureaucraten, de kerk en de staat.

    Onlangs las ik in die zin een leuke pointe op een weblog: arbeid adelt, maar de adel arbeidt niet…

    Of nog: Ora et labora, maar het waren wel de priesters-monniken die baden en de lekenbroeders die werkten.

    Of zoals H.L. Mencken in zijn glorieus ontluisterende Treatise on the Gods (1930, 1946²) al schreef: je kan de priester in elke gemeenschap herkennen aan het feit dat hij niet werkt voor zijn brood, maar door de gemeenschap onderhouden wordt.



    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    28-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.kattenbelletje, kattebelletje
    Klik op de afbeelding om de link te volgen




















    De kat de bel aanbinden…

    De uitdrukking gaat terug op een fabel van Aesopus, waarin de muizen overleggen hoe ze zich kunnen beschermen tegen de kat; een van de voorstellen is dat men haar een bel aanbindt. Een goed idee: dat is precies wat wij mensen met onze katten doen als we willen verhinderen dat ze ongehinderd muizen en vogels vangen. In de fabel zijn de muizen dan ook wild enthousiast over het voorstel, tot een senior-muis vraagt: en wie gaat de kat de bel aanbinden? Waarop een lange stilte volgde.

    Moraal: het is gemakkelijker voorstellen te formuleren dan ze uit te voeren.

    De betekenis van de uitdrukking is dan: een onuitvoerbare of uiterst gevaarlijke taak beginnen, de koe bij de horens grijpen.

    Maar niet alle belletjes die katten aangebonden krijgen zijn kattebelletjes. Mijn studiegenoot Peter gebruikte in 1965 of zo het mij toen niet bekende woord, in de betekenis van: een niemendalletje, een vlug of nonchalant geschreven boodschap of gedachte op een stukje papier. Van Dale steunt hem daarin. Peter zei erbij dat het woord van het Italiaans kwam: een cartobello is een klein kaartje. De volksetymologie maakt daarvan dan ons kattebelletje.

    Maar je hebt goed zoeken, vijfenveertig jaar later, naar cartobello in Italiaanse woordenboeken: niet te vinden, hoor. Van Dale beweert dan weer dat het komt van scartabello en dat zou ‘slecht boek’ betekenen; een van de betekenissen van scarto is inderdaad ‘van een minderwaardige kwaliteit’, maar bello betekent ‘mooi’, niet ‘boek’…

    Een Italiaans etymologisch woordenboek verklaart scartabello als afkomstig van het Spaans cartapel en dat zou een samentrekking zijn van charta en pellis (‘vel’ in het Latijn), een perkamenten kaartje dus. Scartabellare is in alle geval ook nu nog Italiaans voor haastig of nonchalant bladeren in een boek en een scartafaccio is een kladboek; faccia is ‘bladzijde’. Scartabello heeft in het moderne Italiaans de betekenis van een tekst van weinig belang.

    De Vereniging ‘Onze Taal’ verwijst eveneens naar scartabello, maar zij vertalen het als ‘boekje, register’.

    Van Dale zou dus de bal weer mis slaan; een scartabello, een ‘slecht boek’, voorwaar.

    De tussen-n dan. Volgens de taaladviseur van de VRT, die daarin Van Dale volgt, is een kattebelletje zonder tussen-n ons haastig geschreven onbelangrijk briefje, en een kattenbelletje met ‘n’ het belletje dat een kat draagt. Maar de onlangs gewijzigde taalregeling laat beide toe in beide gevallen, kwestie van het simpel te maken, natuurlijk.

    Onze Taal stelt voor dat we het nuttige onderscheid houden. Waarom ook niet? Maar het blijft arbitrair.

    Hoe dat Italiaanse scartabello hier geraakt is? Misschien via de Italiaanse internationale bankiers uit de Renaissance, die hun leningen en andere overeenkomsten op dergelijke papiertjes en bundeltjes schreven. Van Dale geeft als vroegste datum 1662 aan, dus dat zou kunnen kloppen.

    Mijn laatste kattebelletje dateert uit mijn studententijd. In de toen nog gezellige leeszaal van de filosofische bibliotheek in Leuven kwam een Amerikaanse jongedame van een sanitaire stop terug met een fors gapende rits achteraan haar rok en nam terug haar plaats in naast mij. Ik schreef op een snipper zoiets als ‘you left your skirt open’ (nadat ik skirt had opgezocht in het woordenboek...) en schoof haar het briefje toe. Ze wou het niet lezen, dacht wellicht dat ik oneerbare voorstellen deed; ik insisteerde, met een ernstig, zelfs bezorgd gezicht; zij nam het uiteindelijk dan toch aan, met lange vingers en een gezicht als stond míjn rits open. Dan kleurde ze karmijnrood, zette het op een lopen en kwam even later met een stralende glimlach en een veilig gesloten rits weer naast mij zitten.

    Er is geen vervolg aan dit verhaal geweest, heus.


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    26-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.sycofant!
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Mijn verhaal, lieve lezers, begint in Griekenland, Hellas, toen het daar nog beter ging met de economie dan vandaag. Toch was er toen, 2500 jaar geleden, ook al af en toe een haar in de boter. 

    Neem nu de vijgenhandel. Vijgen waren (en zijn) zeer voedzaam en bovendien lekker. De handel in verse vijgen was in Athene en gans Attica aan strenge regels onderworpen; wie toch vijgen uitvoerde buiten de grenzen of ze invoerde zonder belasting te betalen, moest zich daarover verantwoorden voor de rechtbank. Wie smokkelaars ontdekte en daarover klacht indiende, was een sukofantès, van Gr. sukon, vijg en fainein, tonen. In Athene had je geen openbare aanklager, de klacht kwam van je medeburgers. Vijgen kon je ook gebruiken om je belastingen te betalen. Wie daarmee een loopje nam en zich daarbij liet betrappen, kreeg ook met de sycofant te maken. Nog erger: wie de vijgen van de heilige bomen roofde, bijvoorbeeld als de vijgen schaars waren, werd voor de rechter gesleept, nog steeds door onze sycofanten.

    Van dat letterlijk gebruik, namelijk het ‘wijzen naar de vijgen’, kwamen er allerlei afgeleide betekenissen: een aanklager voor het gerecht in het algemeen en vandaar al gauw iemand die voor een kleinigheid (een vijg…) naar de rechter stapt, of mensen valselijk beschuldigt om hen te tergen of om hen geld af te truggelen; ook afpersing door ambtenaren, of omgekeerd, afpersing van hoger geplaatsten, blackmail. In het algemeen noemde men ook het twisten over beuzelarijen sycofanterij. Sycofant werd zo een scheldnaam, ook voor professionele zwendelaars en allerlei bedriegers van de kleine man.

    In het Latijn nam men het woord gewoon over, zoals wij al te veel woorden uit het Frans en meer recentelijk uit het Engels hebben geleend of gestolen. Men was toen al lang vergeten dat het iets met vijgen te maken had en dus was een Romeinse sycophanta gewoon een informant, een roddelaar, een kwaadspreker, een lasteraar, een bedrieger, een oplichter.

    Er kwam nog een andere betekenis bij: een sluwe vleier, een parasiet en dat is de betekenis die we behouden hebben in onze moderne talen, ook het Nederlands: een sycofant is een pluimstrijker, een onbetrouwbare vleier met loense bedoelingen, iemand die op zijn eigen voordeel uit is, maar dat probeert te bereiken door in het gevlei te komen bij belangrijke personen.

    Het is een verschijnsel van alle tijden en alle culturen, want het woord bestaat in ongeveer alle talen. Wij kennen allemaal wel dergelijke types. Het zijn meestal onopvallende figuren, zonder opvallende kwaliteiten, die zich door hun zalvende woorden en slaafse onderdanigheid tegenover hoger geplaatsten een plaatsje weten te verwerven, zich ongemerkt onmisbaar maken en zo goed voor zichzelf zorgen, onder het mom van dienstbaarheid aan anderen of aan een zaak, een hoger doel. Ze nemen nooit zelf de verantwoordelijkheid, ze voeren enkel uit wat men beslist heeft, of bevolen, of afgesproken. Zo slagen ze er al te vaak in om een machtige positie te verwerven, op de achtergrond, in de coulissen, zonder daartoe aangesteld te zijn. Ze usurperen de macht van anderen, door van hen het oninteressante voetwerk over te nemen, door hand- en spandiensten te bewijzen. Zo worden ze stilaan machtiger dan hun bazen.

    Horatius beschrijft onze sycofant meesterlijk in Satire I, 9, die begint met deze onsterfelijke woorden:

    Ibam forte Via Sacra, sicut meus est mos,

    nescio quid meditans nugarum, totus in illis:

    accurrit quidam notus mihi nomine tantum

    arreptaque manu “quid agis, dulcissime rerum?”


    In de fraaie vertaling van Anton Van Wilderode:

    Toen ik een keertje volgens mijn gewoonte

    flaneerde langs de Via Sacra, over

    ik weet niet welke onzin prakkezerend –

    maar alleszins geheel daarin verslonden –

    komt schielijk op mij toegeschoten iemand

    die ik niet anders dan bij name kende.

    Hij grabbelt naar mijn hand: ‘Mijn allerbeste,

    hoe maak je het?’

    In het boek van Frans de Waal dat ik hier onlangs besprak, geeft de auteur een prachtig voorbeeld van een mannetjesaap die zelf niet de envergure had om alfamannetje te zijn, maar die met een jonge pretendent voor die post samenspande om het oude topdier uit te schakelen. Als helper en bondgenoot van het nieuwe alfadier kon hij dan meegenieten van de voordelen: voedsel, maar vooral seks met de wijfjes van de groep, wat hem anders niet vergund zou zijn.

    Nu we het toch daarover hebben, seks dus, citeer ik hier gaarne, maar zonder enige garantie op de juistheid ervan, een etymologische uitleg die ik vond over ons woord in het Engels, sycophant. Het Griekse woord sukon, vijg betekent ook gemeenzaam en een beetje vulgair: vulva, het vrouwelijk geslachts- of schaamdeel, ook in het Nederlands trouwens, hoewel wij het vaker over een pruim(-pje) hebben. In het Engels is er natuurlijk het beruchte meer dan suggestief erotische gedicht van D.H. Lawrence, Figs, in 1986 vertaald door (wie anders dan) Paul Claes.

    Nu stelt de doorgaans welingelichte etymologische website voor het Engels etymonline.com dat ‘de vijg tonen’ verwijst naar een gebaar met de wijs- en middenvinger en de duim, waarbij de duim tussen de beide vingers gestoken wordt. In mijn jeugd was dat een courant obsceen gebaar, waarvan we in onze jeugdige onschuld en overmoed de fysische oorsprong niet konden vermoeden, namelijk de gelijkenis van dat gebaar (en de vijg) met het vrouwelijk schaamdeel, zoals Van Dale het noemt. Sindsdien is het alom vervangen door de opgestoken middenvinger, ontleend aan de Angelsaksische wereld, giving/flipping te finger.

    In het oude Griekenland zou dat gebaar, ik bedoel, duim tussen de vingers, al in gebruik geweest zijn en omwille van de gelijkenis met de vijg in beide betekenissen, bekend geweest zijn onder de naam sukofainèn, letterlijk de vijg tonen. Het gebaar was te vulgair om door prominente politici en juristen zelf gebruikt te worden en dus lieten ze het aan hun medewerkers over om hun tegenstanders op die manier te beledigen; dat zijn dan de sycofanten. Kan zijn, maar ik ken de bronnen niet voor deze uitleg, ik heb er niets over gevonden in mijn Grieks woordenboek.

    Ziedaar, lieve lezers, het verhaal van de sycofant, een woord dat ik gisteren gebruikte om iemand van wie we de naam met de mantel der onverdiende naastenliefde zullen omhullen, te typeren. Aangezien mijn gesprekspartners het woord niet kenden, beloofde ik het hier uit te doeken te doen ten bate van al wie in hetzelfde geval is.

    Rest me nog om, als mosterd na de maaltijd, het even te hebben over vijgen na Pasen, een Vlaamse uitdrukking die synoniem is met… mosterd na de maaltijd, juist. Maar wat is er zo speciaal aan vijgen na Pasen?

    Misschien omdat in de strenge vastentijd voor Pasen vaak vijgen op het menu stonden als een voedzaam alternatief voor het verboden vlees. (Overigens was toen alle ‘vlees’ verboden, ik bedoel ook seks, maar dat terzijde.) Wellicht was men de mierzoete gedroogde vijgen kotsbeu na veertig dagen; wie dus nog met vijgen kwam aandraven na Pasen, kwam te laat en had geen succes. Een andere uitleg: de vijgen kwamen toen zoals nu van het Midden-Oosten. Indien de aanvoer om een of andere reden vertraging opliep, kwamen de vijgen wel eens te laat aan, na de vasten, na Pasen en bleken ze onverkoopbaar.

    En dan nog dit als afsluiter: ik heb me ooit laten vertellen dat men Carolus, de Latijnse versie van mijn voornaam, Karel, moet uitspreken met de klemtoon op de a, zoals in het Nederlands en niet op de o; Cárolus, dus en niet Carooolus. ‘Caròlus’, zo uitgesproken zou Latijn zijn voor… paardenvijg, paardenuitwerpsel. Ik heb dat smeuïge verhaal vanzelfsprekend herhaaldelijk met smaak naverteld, evenwel zonder het ooit na te trekken. Toen ik het ook hier wou debiteren, zocht ik het toch maar even op in mijn naslagwerken en vervolgens ook op het web. Nergens een spoor van carolus gevonden in die betekenis… Het zal me leren.

    Anderzijds is het na al die jaren wel een hele opluchting dat mijn voornaam niets te maken heeft met onwelriekend dampende paardenvijgen, het is al erg genoeg dat mijn familienaam verwijst naar de leerlooierstiel, waarbij de huiden gevet werden met… urine.

    Ik kan in scherp contrast daarmee nu zelfs met enige onrechtmatige trots vermelden dat een carolus een gouden muntstuk is, geslagen onder een van de talloze koningen en keizers die de naam Karel, Charles, Carlos of Carolus gedragen hebben. Anderzijds... was er niet een ezeltje dat gouden muntstukken scheet? Ach...

    De enige echte etymologie van Karel is  heel simpel: het is een vorm van kerel, man.




    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    24-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gratis boek!
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Al een hele tijd ben ik aan het denken: wat zou ik eens kunnen doen voor mijn lezers, om ze te danken voor hun voortdurende belangstelling?

    Eerst dacht ik aan een maandelijkse geschenkbon voor boeken of Cd’s of Dvd’s. Maar hoe leg je dat aan boord? Het heeft geen zin om iedereen te laten mailen, dat geeft jullie en mij allicht een hoop werk. Ik wens ook de privacy van mijn lezers te respecteren, men hoeft zich niet bekend te maken om mijn Kroniek te mogen lezen. Een ander probleem is de selectie: hoe pik je iemand uit de kandidaten? De onschuldige kinderhand, of een schiftingsvraag? Problemen, problemen…

    Na nog wat nadenken kwam ik tot dit voorstel.

    In principe elke maand bied ik een bepaald boek gratis aan, verzendingskosten in België en Nederland inbegrepen. Zo beperk ik meteen al het aantal geïnteresseerden: wie het boek niet wil, wacht een volgende gelegenheid af. Je kan ook maar één keer een boek winnen, dat lijkt me fair.

    Wie belangstelling heeft kan me mailen, gedurende 14 dagen en antwoorden op een vraag waarop het antwoord (ook) ergens in mijn Kroniek staat, in een van de recentere teksten. Na de afgesproken periode van 14 dagen bekijk ik de antwoorden en indien er meer dan één goed antwoord binnenkwam, steek ik de namen in een hoed en trek daaruit de winnaar (M/V); die krijgt dan een mailtje met het verzoek om zijn of haar adres mee te delen, zodat ik het boek kan opsturen. Wie dat liever doet, kan het ook altijd komen halen, natuurlijk, dan krijg je nog een koffie toe.

    Laten we beginnen met de pocketuitgave van Slow Man (2005) van J.M. Coetzee, winnaar van de Nobelprijs voor literatuur. Het is een nieuw en ongelezen exemplaar. Lezers die het Engels niet machtig zijn hoeven zich niet meteen benadeeld te voelen, binnenkort bied ik zeker een Nederlandstalig boek aan.

    De vraag luidt: delen van Elizabeth Costello (2003) van J.M. Coetzee verschenen al eerder onder een andere titel. Welke?

    Antwoorden via mail graag binnen voor donderdag 8 juli 2010 aan

    Karel D'huyvetters




    Categorie:ex libris
    Tags:ex libris
    23-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De aap in ons, Frans de Waal
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Met een naam als Frans De Waal kom je waarschijnlijk niet ver bij een Vlaamse politieke partij. Toch heeft de liberale Open VLD sinds jaren Patrick De Wael als een van hun toppolitici. Hij heeft het zelfs tot Kamervoorzitter gebracht, de eerste burger van het hele land. Het kan dus toch, nomen hoeft geen omen te zijn.

    Zijn naam heeft Frans De Waal (°1948) in elk geval niet gehinderd in zijn carrière als bioloog. Zijn CV leest als het palmares van een primus perpetuus. Na zijn studies en eerste successen in Nederland vertrok hij in 1981 naar de Verenigde Staten. Hij is nu een van de meest bekende primatologen ter wereld. Dat zijn biologen die zich bezighouden met de primaten, de orde van zoogdieren waartoe de mens, de mensapen, de apen en de halfapen behoren.

    De Waal observeert allerlei apen in gevangenschap zowel als in het wild en schrijft daarover in tijdschriften en boeken. Onlangs kocht ik bij De Slegte voor minder dan de helft van de officiële prijs deze mooie hardcover: Frans de Waal, Our Inner Ape. The Best and the Worst of Human Nature, xi + 272 pp., Granta, London, 2005, ₤ 17.99. Er is een Nederlandse vertaling: De aap in ons. Waarom we zijn wie we zijn, € 24,90 voor de hardcover, maar slechts € 10 voor de Poema Pandora Pocket-uitgave.

    Professor De Waal heeft dit boek geschreven voor een breed publiek, zoals dat heet en hij is daarin bijzonder goed geslaagd. Je hoeft helemaal geen achtergrond te hebben in welke wetenschappelijke discipline dan ook om dit boek van voren naar achter geboeid uit te lezen en daaraan veel plezier te beleven.

    Hij vertrekt steeds vanuit de jarenlange nauwgezette observaties die hij zelf en zijn teamgenoten uitvoerden op allerlei apen, vooral chimpansees en bonobo’s. Wat hem daarbij steeds treft is het ‘menselijk’ karakter van het dierlijk gedrag. Hij illustreert dat met talloze sprekende voorbeelden, zowel komische, schokkende als ontroerende. Denk nu niet dat hij zich ook maar een moment laat leiden door menselijke vooringenomenheid, dat hij met andere woorden de mens leest in dierlijk gedrag. Of het nu gaat om opvallende eenmalige gebeurtenissen of patronen die uit duizenden onafhankelijke waarnemingen overal ter wereld afgeleid worden, steeds hoedt hij zich angstvallig voor uitspraken die als onwetenschappelijk hineininterpretrieren zouden kunnen afgedaan worden.

    Herhaaldelijk beklemtoont de auteur de ontegensprekelijke verwantschap tussen mens en aap, die bewezen gemeenschappelijke voorouders hebben in de evolutie der soorten. De gelijkenissen in het gedrag van beide is daarom wel te verwachten, maar niet evident: de mens is zeer grondig verschillend van welk ander zoogdier dan ook, zelfs van de chimpansee, met wie we misschien wel 99% van onze genen gemeen hebben.

    De Waal gebruikt het typisch gedrag van deze dieren om elementen uit ons menselijk gedrag te belichten. Na een inleidend hoofdstuk bespreekt hij achtereenvolgens de thema’s van macht, seks, geweld en welwillendheid, bij deze dieren en bij de mens. Het laatste hoofdstuk brengt de verschillende benaderingen samen in een schitterende en sluitende samenvatting.

    Je kan het boek lezen om de vele dierenanekdoten, die zonder meer intrigerend zijn en van het boek een echte pageturner maken; wij hebben iets met apen, dat is duidelijk. Maar wat De Waal met deze voorbeelden doet is veel meer dan ons vermaken. De auteur is wel degelijk een wetenschapper en niet voor niets verbonden aan de (menselijke) psychologische faculteit van zijn universiteit. Hij is gefascineerd door ‘zijn’ apen, zoals hij ze noemt, maar niet minder door de mens, als individu, als een wezen levend in een maatschappij en als soort. Wat hij daarover te zeggen heeft is steeds verrassend en bijzonder verhelderend op alle punten. Hij sluit daarmee aan bij de grote traditie die met Darwin begonnen is en die op onze dagen tot de indrukwekkende syntheses heeft geleid die de biologie ver overschrijden in hun analyse van de mens en zijn beschaving.

    Ik las de Engelstalige versie en heb me voortdurend verbaasd over de vlotte, aangename, volkomen idiomatische taal. De auteur verblijft al dertig jaar in de VS, maar ik weet uit eigen ervaring hoe moeilijk het is om een vreemde taal te hanteren zoals de native speakers. Je merkt het aan het beeldend taalgebruik, aan allerlei uitdrukkingen die je niet op school leert. Ik weet niet in hoeverre zijn teksten herlezen en eventueel bewerkt zijn door medewerkers, maar het resultaat is in ieder geval voortreffelijk. Over de Nederlandse vertaling weet ik niets: heeft de auteur die zelf gemaakt, of is ze aan professionele vertalers overgelaten?

    Hoe dan ook, dit is een boek dat elke lezer zeker zal bekoren en een diep bevredigend gevoel zal nalaten op de verschillende niveaus die het aansnijdt.

    Er is een Engels spreekwoord dat zegt: the whole world loves a lover. In dit geval zou men dat zonder aarzelen terecht kunnen uitbreiden en meer specifiek maken tot: iedereen houdt van een dierenliefhebber. Frans De Waal is een animal lover in het kwadraat, een liefde die hem aanzet tot een ongemeen grote menslievendheid. Zeer warm aanbevolen!

    Terloops signaleer ik hier een interessant artikel, waarin ook Frans de Waal en Richard Dawkins e.a. geciteerd worden:

    http://partners.nytimes.com/library/magazine/home/20010114mag-atheism.html


    Hier vind je een interview met de auteur, met nog meer leuke foto's: http://www.pbs.org/wgbh/nova/beta/evolution/bonobo-all-us.html 


    Categorie:wetenschap
    Tags:wetenschap
    22-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BBQ, barbecue
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    De zomer is officieel begonnen, de langste dag (16 uur en 30 minuten) en de kortste nacht zijn voorbij, op mijn elektronisch weerstationnetje is de smiley verdwenen die het lengen van de dagen aankondigt na 21 december. Bij Stonehenge heeft men het opgaan van de midzomerzon gevierd. Voor de kinderen en jongeren komt de vakantie nu echt dichtbij. Het festivalseizoen is aangebroken, honderdduizenden jongeren ondergaan hun seksuele initiatieriten en experimenteren met alcohol en drugs. Miljoenen vakantiegangers begeven zich op weg, te land, ter zee en in de lucht.

    In die lucht hang de onmiskenbare geur van walmende houtskoolvuren, Provençaalse kruiden, verhitte olie, gebraden vlees en vis: het is barbecuetijd!

    Barbecue, of BBQ, is een leenwoord. Het gaat terug naar de jaren 1650, toen de Spaanse ontdekkingsreizigers het oppikten op Haïti. In het plaatselijke Arawaks was barbakoa letterlijk een rooster van stokken. Ze gebruikten zo iets om erop te slapen, maar ook om er vlees op te drogen of te roken. Het Spaanse barbacoa en nadien het Engelse barbecue sloeg aanvankelijk op een maaltijd van geroosterd vlees of vis. Onze betekenis, waarbij allerlei gerechten gegrild worden op een open vuur in een bak, dateert slechts van 1931.

    Uit het Surinaams-Nederlands hebben we ook barbakot en barbakotten overgenomen. De oorsprong is dezelfde, maar slaat veeleer op het roken dan grillen.

    Ik ben, lieve lezers, geen liefhebber van barbecues en barbecueën.

    Vooreerst is het, zoals alle manier van koken, niet gemakkelijk om het goed te doen. Barbecueën is een kunst. Je moet een goede installatie hebben, de juiste houtskool of houtsoorten; het vuur gestadig opbouwen tot het de juiste temperatuur heeft, het voedsel klaarmaken en kruiden, de juiste olie, de geschikte afstand van de grill tot het vuur, het voedsel op de juiste plaats op de grill, tijdig keren en vooral net lang genoeg laten bakken: er kan zoveel verkeerd gaan! Als je rekening houdt met de hoeveelheid alcohol die barbecuekoks verwerken tijdens het bakken dan is het geen wonder dat het meestal ook helemaal in het honderd loopt. Zelden is een stuk vlees of vis net lang genoeg gebakken dat het van buiten knisperend is, van binnen heet maar niet droog, net genoeg gekruid om de smaak te verhogen, niet te verknoeien… Voor grote groepen houdt men het gebakken vlees warm au bain-marie; maar dan verliest het al het aantrekkelijke van het grillen.

    Ook de bekende kebabs, de spiesen met vlees en groenten zijn zelden helemaal gelukt. Men steekt er verschillende soorten vlees op, met daartussen groenten, maar die hebben allemaal een ander gaarpunt, dus als het lamsvlees al mooi rose is, is het varkensvlees nog gevaarlijk ongebakken vanbinnen en het runds veel te seignant, terwijl de (aj)ui(n) en de paprika’s al verbrand zijn.

    BBQ’s zijn zelden een culinair hoogtepunt. De kwaliteit van het vlees is meestal matig, alsof je voor het grillen niet het beste vlees mag gebruiken. Men neemt vrede met gedeelten van het beest die men anders niet op zijn bord zou willen; ter compensatie wordt het vlees dan veel te pikant gemarineerd of overvloedig in olie geweekt. Worsten zijn in, terwijl ik anders nooit worst eet.

    Ik hou ook niet van barbecueën als sociale bezigheid. Al van bij het aperitieven begint het overvloedige drinken, om in de stemming te komen. Bij het eten gaat dat door, om het pikante en veel te zoute voedsel door te spoelen. Al dat drinken verhoogt de ambiance, maar ook de decibels gaan de hoogte in, iedereen staat omzeggens te schreeuwen om zich verstaanbaar te maken tussen de kraaiende, gillende, daverend lachende gasten. Als geheelonthouder sta je erbij en kijkt ernaar, meewarig, niet geneigd om je te mengen in de algemene vrolijkheid.

    Op een BBQ is er geen gelegenheid voor een rustig gesprek of om de banden met vrienden en kennissen aan te halen en wat bij te praten. Ernstige onderwerpen zijn uit den boze. Je ‘kiest’ je gezelschap of je valt in een groepje en die groepjes blijven bijeen alsof ze met elkaar getrouwd waren, de hele avond. Misschien zit er in een ander groepje iemand die je al lang niet meer hebt gezien en die je echt graag zou willen aanspreken, maar je kliekje in de steek laten wordt als verraad beschouwd: zijn die anderen zoveel interessanter dan wij, ja? Iedereen zit met verlatingsangst, niemand wil muurbloempje zijn, iedereen is blij dat hij of zij erbij hoort.

    Zo’n barbecue kan vele lange uren duren. De tijd dat je met eten zelf doorbrengt, is beperkt. Wat doe je dan de rest van de tijd? Praten. Maar dat wordt vrijwel onmogelijk gemaakt, zeker als er ook nog luide muziek gemaakt wordt, van het type eviva España!

    En toch trekken we straks met zijn allen weer van de ene barbecue naar de andere, vreten we het nauwelijks te vreten zomervoeder, drinken we de goedkope zure wijn en het lauwe verschaalde bier, proberen we tevergeefs iets gezegd te krijgen boven de boembassen en het elektronische slagwerk uit.

    ’s Anderendaags worden we dan wakker met een fikse kater, een hese stem en brandende ingewanden die luidruchtig protesteren tegen de overdaad aan pikant verbrand eten, goedkope drank en hete kruiden.

    Men kan zich vragen stellen over de zin van het leven. Ik geef toe, ik ben geneigd om me daarmee in te laten, ik vind dat een boeiende, interessante bezigheid. Je bent er ook nooit klaar mee.

    Maar ik zal nooit, in geen honderd jaar begrijpen waarom de mensheid barbecuet.




    Categorie:samenleving
    Tags:eten en drinken
    18-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.de evolutie van het godsdienstig bewustzijn, K.A.H. Hidding
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Gisteren had ik het over de pocketboekjes die rond 1950 op de markt kwamen, kostprijs 1,25 gulden, 20 frank. Hier bij ons waren dat vooral die in de Prisma-reeks van Het Spectrum. Daarnaast had je ook de ‘Aula-boeken, het wetenschappelijke pocketboek’. Je vindt die nog vlot in tweedehandse boekenwinkels en op rommelmarkten, vaak voor minder dan een euro. Uitgeverij Lannoo heeft de fakkel en het imprint overgenomen en maakt nu op verzoek veel van die oude titels weer beschikbaar, je betaalt ongeveer € 12,50.

    Ik laat me bij die beduimelde boekjes wel eens verleiden door een titel, zoals onlangs door ‘De evolutie van het godsdienstig bewustzijn’ van prof. dr. K.A.H. Hidding, 186 blz. Ik was aangenaam verrast.

    Professor Hidding is nu welhaast vergeten, vrees ik, want Wikipedia kent hem niet en Google maakt ons ook niet wijzer. Hij werd geboren in Rotterdam in 1902. Hij promoveerde in 1929 in Leiden in de Oosterse letteren. Daarna vertrok hij naar Indonesië, waar hij tot 1948 actief was als hoofd van het Kantoor voor de Volkscultuur. In 1948 werd hij aangesteld als hoogleraar in de geschiedenis van de godsdiensten en in de fenomenologie van de godsdienst aan de universiteit van Leiden. Hij publiceerde verscheidene werken in zijn vakgebied, waaronder het hierboven vermelde werk.

    Aangenaam verrast was ik door het prachtige, gedragen Nederlands, dat echter op geen enkel moment gezwollen of verouderd aandoet. Meer nog viel mij zijn consciëntieus wetenschappelijke benadering van het verschijnsel godsdienst op. Ik vermoed dat de professor een gelovig man was, maar in dit boek is daarvan niet echt iets te merken. Geen spoor van religieuze retoriek, van apologetiek (geloofsverdediging), van kerkelijke dogmatiek. Hidding is voorwaar geen zieltjeswerver.

    In de eerste vijf hoofdstukken geeft hij ons een heldere, zeer bevattelijke en nog steeds verantwoorde uiteenzetting over de mens: bewustzijn en Zijn, het beeld van het lichaam, de openheid van de geest, de functies van het bewustzijn. Het zijn teksten die je vandaag, 45 jaar na dato zonder enige aanpassing kan gebruiken in het onderwijs en dat is zonder meer merkwaardig. Het toont aan hoe vooruitstrevend Hidding toen was. Hetzelfde kan gezegd over de volgende zes hoofdstukken die over het verschijnsel godsdienst handelen. De laatste hoofdstukken zijn elk gewijd aan één specifieke godsdienst: jodendom, Zarathoestra, boeddhisme, islam en christendom. In annex vindt je een selectie van relevante religieuze teksten uit die verschillende tradities. De aantekeningen en literatuuropgaven zijn beperkt maar nuttig.

    Dit bescheiden werk van professor Hidding is een interessante en waardevolle bijdrage in de discussie rond geloof en godsdienst die op onze dagen zoveel aandacht krijgt. Het steekt gunstig af bij sommige recente publicaties, doordat het de godsdienst de aandacht geeft die dit historisch wijd verspreide en invloedrijke verschijnsel ongetwijfeld verdient. Hij is er niet op uit om dat aspect van onze cultuur te verketteren of te verdedigen, hij probeert het te duiden op gezonde filosofische, antropologische en psychologische gronden. Hij doet aan vergelijkende godsdienstwetenschap, niet aan theologie.

    In 1965 was dat vernieuwend, in 2010 is dat normaal of zou het moeten zijn. Zowel van antiklerikale als van fundamenteel religieuze kant ziet men vandaag evenwel talrijke publicaties en stellingnamen die de ernst en de wetenschappelijke gedegenheid van professor Hidding niet eens benaderen en die zijn lichtend voorbeeld niet ter harte genomen hebben.

    Toch kan ik mij niet helemaal vinden in zijn opvattingen over God.

    Zeer terecht maakt hij een onderscheid tussen de (al te) concrete God van de wereldgodsdiensten en iets wat hij het Zijn noemt, de oorsprong van al het zijnde, het totaal andere, het onkenbare, het Mysterie. De bladzijden die hij daaraan wijdt zijn de meest lyrische en bevlogene, maar ook de minst overtuigende. De auteur moet hier noodgedwongen een verheven poëtische taal gebruiken, die echter niet anders kan zijn dan metaforisch. Het is niet mogelijk om op een objectieve manier te spreken over het onnoemelijke, het mysterieuze kan en mag zelfs niet onthuld worden.

    Dat is de grote moeilijkheid in het betoog van professor Hidding. Zolang hij over het Zijn spreekt in algemene termen blijft hij dicht in de veilige buurt van Spinoza, met wie hij ook het monisme gemeen heeft, de onverbrekelijke eenheid van lichaam en ziel, van materie en geest. Wij kunnen hem ook nog volgen als hij God benadert zoals ook de negatieve theologie dat probeert: God is wat de mens niet is.

    Het probleem daarbij is evenwel: wat kan men zeggen over wat de mens niet is, over ‘iets’ of ‘iemand’ die gans anders is dan de mens? Het gaat niet op de menselijke kenmerken gewoon op te sommen en daar dan een negatie aan toe te voegen. Op die manier blijft men toch nog altijd gevangen in het menselijke, het antropomorfe en dat heeft Feuerbach op overtuigende wijze als een pijnlijke dwaling ontmaskerd, wat professor Hidding over hem ook moge schrijven.

    Een voorbeeld: de mens is sterfelijk; God is dan onsterfelijk. Maar die uitspraak is zinloos, want wij kunnen ons daarbij niets substantieels voorstellen: zelfs als we belijden dat God onsterfelijk is, weten we niet echt wat we daarmee concreet bedoelen, de onsterfelijkheid blijft nog steeds een mysterie.

    De analyse van de auteur is wellicht bruikbaar binnen het domein van de godsdienstwetenschap, als een mogelijke verklaring van bestaande godsdiensten, die ontstaan en gegroeid zijn binnen concrete beschavingen. Wie op zoek is naar een God en een godsdienst voor vandaag, los van de compromitterende religies, zal in dit werk van professor Hidding veeleer een terechtwijzing vinden voor zulk onwijs en onredelijk verlangen. Wat hij over het Zijn als mysterie en als grond van alle zijnden schrijft, komt immers overeen met wat elke rechtgeaarde atheïst kan beamen. Lees in die zin eens na wat ik schreef over Spinoza en het pantheïsme, vooral de passage waar ik de principes vertaal van de World Pantheism Movement: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=454.

    Als je ergens een boek van professor K.A.H. Hidding op de kop kan tikken, aarzel geen seconde.


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    17-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.katern
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    In mijn jeugd verschenen de eerste goedkope ‘pockets’, boekjes van klein formaat, ongeveer 10/18 cm, met een aantrekkelijke slappe kartonnen omslag, een paperback dus.

    Bij de traditionele manier van boekbinden verzamelt men de katernen, naait ze en lijmt ze bijeen zodat ze een boekblok vormen. Daarna voorziet men dat boekblok van een band, dat wil zeggen een harde kaft vooraan en achteraan tussen beide kaften een rug die los staat van het boekblok. Zo’n (zorgvuldig) gebonden exemplaar valt netjes open en blijft ook mooi openliggen voor het lezen.

    Wat is een katern?

    Het traditionele basisprincipe van de drukkunst is dat men een groot vel papier bedrukt, een plano. Gebeurt aan één kant, zoals bij een grote affiche, dan spreekt men van ‘in plano’ drukken. Je kan ook beide zijden bedrukken en twee of meer bladzijden van een boek tegelijk aan elke zijde, dat gaat veel rapper natuurlijk.

    Als je slechts twee bladzijden aan elke kant drukt, dan kan je het blad slechts één keer vouwen; dat is dan ‘in folio’. Op de ene bladzijde staan de pagina’s 1 en 4, op de andere, de binnenkant 2 en 3, probeer het eens met een blad papier, dan zie je het zelf ook. Als je dergelijke foliobladen samenraapt en inbindt, heb je een foliant. Ze vormen telkens vier bladzijden, in het Latijn quaternus, katern.

    Je kan ook vier bladzijden tegelijk drukken op een plano, aan beide kanten (1-4-5-8 en 2-3-6-7). Zo’n blad kan je twee keer vouwen, dat heet een quarto (vier). Een stap verder is het octavo-formaat. Dan drukt men acht bladzijden (vandaar octavo) aan elke kant (1-4-5-9-8-12-13-16 recto en 2-3-6-7-10-11-14-15 verso). De verdeling op het blad ziet er zo uit:

    recto:        5 12  9 8

                     4 13 16 1

    verso:        7 10 11 6

                     2 15 14 3

    Het blad wordt dan drie keer gevouwen. Zo een bundeltje, dat is een klassieke katern van zestien bladzijden. Een boek is optimaal samengesteld uit volledige katernen, dus veelvouden van zestien bladzijden. Om de bladzijden van een gevouwen katern bijeen te houden, steekt men met een naald een draad op een bepaalde manier door de rug en knoopt dan de draad vast. Zo krijg je mini-boekjes, de samenstellende delen van het boekblok.

    Hoe groot is een plano, een ‘vel’? De afmetingen lagen aanvankelijk niet vast, elke drukker deed zijn zin en de papierfabrikanten ook. In de moderne tijd kan dat natuurlijk niet. Wij kennen vooral de DIN codering voor papierformaten (Deutsche Industrie Norme 16518/1964). Die vertrekt van een vel van één vierkante meter. Dat is handig omdat men het gewicht, of de zwaarte van papier uitdrukt in gram/m². Maar een vierkant blad gebruikt men zelden voor publicaties. Als men het papier in dat formaat aan de drukkers zou aanleveren, moest men altijd veel versnijden en ging er veel goed (en duur) papier verloren.

    Boeken hebben een bepaald uitzicht, ze zijn traditioneel hoger dan ze breed zijn; de breedte verhoudt zich tot de hoogte zoals de hoogte tot de som van de hoogte en de breedte (b/h= h/h+b). Deze verhouding vind je terug in de reeks van Fibonacci (†1230): 3-5-8-13-21-34-55, waarbij elk getal de som is van de twee voorgaande en twee opeenvolgende getallen de verhouding aangeven tussen de breedte en de hoogte van een boek.

    Men wou dus een vaste mathematische verhouding tussen hoogte en breedte, die dezelfde zou blijven wanneer men de hoogte van het blad halveerde en dat werd 1:√2.

    Toegepast op 1m² geeft dat 841 mm op 1189 mm, dat is een A0. Als je zo’n vel in twee vouwt, heb je een A1; nog eens vouwen of snijden geeft A2, nog eens A3, vervolgens het bekende A4 (21x29,7cm), dan het kleinere A5je &c. Elk van deze formaten heeft identiek dezelfde vorm.

    Bij een paperback, het woord zegt het zelf, verzamelt men de katernen en kleeft ze aan de rug van de omslag. Bij de eerste pockets kapte men de katernen soms aan de vier kanten, zodat men een boekblok had van losse velletjes, die dan zo aan de kartonnen omslag gekleefd werden. Als dat niet goed gedaan is en met slechte lijm, dan breekt na verloop van tijd de lijm van de rug en komen de individuele bladzijden of de katernen los bij het lezen. Gelukkig zijn de katernen meestal behouden en zijn ze dus genaaid, met draden samengehouden. De synthetische lijmsoorten die men nu gebruikt blijven heel lang elastisch en klevend.

    Als je de juiste termen van het boekbinden wil gebruiken, dan moet je wel goed opletten. Er zijn namelijk verscheidene manieren om van losse vellen een boek te maken en die hebben elk een naam, maar over die namen heerst enige verwarring. Laat het ons houden bij het onderscheid dat ik hierboven maakte tussen een duur (in)gebonden boek, een hardcover dus en een goedkope paperback.

    Termen als genaaid, ingenaaid, gebrocheerd zijn verwarrend; etymologisch verwijzen ze naar het bijeenbrengen van de katernen met garen, met naald en draad en dat is ook nu nog zo. Ook de bladzijden van de katernen van een ingebonden boek zijn op die manier bijeengebracht, maar nadien zijn die ook nog in een harde band verwerkt, vandaar de term hardcover. In feite is het voorbereidend werk voor een hardcover of een paperback dus hetzelfde: men naait de bladzijden van de katernen met naald en draad aaneen en verzamelt dan de genaaide katernen in een boekblok. Een genaaid boek is dus ‘slechts’ genaaid, een gebonden boek is (genaaid én) ingebonden. Het onderscheid tussen gebonden en ingenaaid slaat dus uitsluitend op de omslag, de band. En op de prijs, want een mooie band rond een boek doen is veel bewerkelijker dan er gewoon een omslag rond plakken.




    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    16-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Krijtlijnen in de politiek
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Bij de recente verkiezingen is nog duidelijker gebleken dat wij steeds minder traditioneel stemmen. Ik bedoel daarmee dat we niet ons leven lang voor dezelfde partij stemmen, de partij van onze eigen zuil. Een evidente reden daarvoor is dat er nu ook partijen zijn die nadrukkelijk buiten de zuilen staan, die geen binding hebben met vakbonden, mutualiteiten, banken, verzekeringsinstellingen, reisbureaus, onderwijsnetten of met religieuze of ideologische organisaties.

    Vroeger was dat wel anders. In België had je de socialisten, de katholieken en de liberalen, die elk een volledige zuil hadden uitgebouwd. Men bleef zijn hele leven lang daaraan trouw, met weinig afwijkingen. De verschuivingen tussen de partijen waren dan ook niet spectaculair.

    Het is met de opkomst van de thema-partijen dat daarin verandering is gekomen. Dat was in de eerste plaats een Vlaamse partij, de Volksunie en daarnaast een milieu-partij, Agalev, later Groen. Vooral jonge kiezers werden erdoor aangetrokken, zij hadden het niet zo voor verzuiling. Zij voelden immers aan dat de oude opdeling niet meer klopte. Links, rechts en centrum waren loze begrippen, waarvan niemand nog wist wat ze betekenden.

    Laten we eens proberen om daarin wat klaarheid te brengen. Op welke punten lopen de meningen van de mensen vandaag uiteen?

    Met de spectaculaire winst van de N-VA, de Vlaamse nationalisten, kunnen we er niet om heen: de Vlamingen willen een meer autonoom Vlaanderen. Hoe dat moet, in welke context, dat heeft minder belang. Wat telt is dat wij niet meer afhankelijk willen zijn van inmenging van de Franstaligen. Wij willen het zelfbestuur dat wij nu al legitiem hebben in ons ‘gewest’, met een echt parlement en een eigen Vlaamse administratie, verder uitbouwen. Wij willen meer bevoegdheden overnemen van de centrale Belgische staat en die zelf uitoefenen zoals het ons belieft.

    Dit is een duidelijke optie binnen de hele Vlaamse bevolking. Alle Vlaamse partijen sluiten zich daarbij aan, maar niet met dezelfde overtuiging en niet met dezelfde prioriteiten.

    Deze keuze voor zelfbestuur wordt niet gedeeld door de Franstaligen, niet in Wallonië en niet in Brussel. Toch beschikken zij nu reeds over dezelfde autonomie als Vlaanderen en beginnen zij er de voordelen van in te zien. Maar zij weten ook dat zij minder talrijk zijn dan de Vlamingen, minder welvarend ook. In een land waar nog heel wat kwesties paritair verdeeld worden, dat wil zeggen evenveel voor de Franstaligen als voor Vlaanderen, is de Franstalige minderheid steeds in het voordeel. Evenzo voor kwesties die geregeld worden zonder dat men rekening houdt met de sub-nationaliteit van de mensen: alle Belgische werklozen krijgen steun als ze daar recht op hebben; als er meer zijn in Wallonië dan in Vlaanderen, dan is dat zo. Als er meer kosten gemaakt worden in Waalse ziekenhuizen dan in Vlaamse, dan is dat zo. Als er meer mensen met een leefloon zijn in Brussel, dan is dat maar zo. Dat betekent dus dat we voor elkaar opdraaien, dat we solidair zijn. Vlamingen betalen zo jaarlijks vele miljarden voor uitgaven aan Franstalige kant. Een van de meest frappante voorbeelden is de verdeling van de opbrengst van de verkeersboetes. Onder meer door het plaatsen van flitspalen proberen we in Vlaanderen het verkeer veiliger te maken. Maar de opbrengst van de boetes gaat voor een zeer groot gedeelte rechtstreeks over de taalgrens, waar men niet eens flitspalen wil plaatsen.

    Het is dus evident waarom de Franstaligen België willen behouden: zij hebben er financieel voordeel bij. Het is meteen ook duidelijk dat de Vlamingen dat beu zijn: waarom zouden wij betalen voor de Franstaligen, wij betalen toch ook niet voor de Luxemburgers of de Nederlanders? Wij denken over de Franstaligen niet als landgenoten. Er is geen Belgisch nationaliteitsgevoel, het is er nooit geweest, alle kunstmatige pogingen ten spijt. Vandaag schiet er in Vlaanderen vrijwel niets meer over van die fictie. Men spreekt nu openlijk van het einde van België. Eindelijk.

    Er zijn ook scheidingslijnen die de ‘Belgen’ onderling verdelen. Ook binnen een autonoom Vlaanderen en een autonoom Franstalig gewest zullen er meningsverschillen en politieke tegenstellingen zijn. Wellicht zullen die anders zijn aan weerskanten van de taalgrens, dat blijkt duidelijk uit de verkiezingsuitslag: in Vlaanderen stemt 80% rechts, 20% links. Bij de Franstaligen is dat precies andersom. Maar daarmee weten we nog niet wat we bedoelen met rechts, links en centrum…

    In feite betekenen die termen zo goed als niets meer. De socialisten noemen we links, omdat ze voor de kleine man opkomen. Er is echter geen enkele partij die het zich kan permitteren om niet voor de kleine man op te komen, die zijn namelijk vrij talrijk en vormen dus een niet onaanzienlijke groep van de kiezers. Nog talrijker, in onze welvaartsstaat, zijn de kiezers in het centrum, de modale Belg die in Vlaanderen zeker niet arm is. Alle partijen vissen in die vijver.

    En dan is er het thema van de economie, de basis van onze welvaart. Geen enkele partij kan het zich veroorloven om maatregelen voor te stellen die de bedrijven in moeilijkheden zouden brengen. Zelfs de vakbonden brengen een gezond respect op voor de ondernemers. De tijd van het marxisme, van de staatsbedrijven en van de nationalisering van ondernemingen is definitief voorbij. Zelfs de vroegere traditionele staats- nutsbedrijven, water, gas, elektriciteit, openbaar vervoer, post, luchtvaart… ze ontsnappen niet aan privatisering en internationale schaalvergroting. De Europese Unie bevordert dat: er moet op alle domeinen een gezonde concurrentie komen binnen de Unie, zodat er lagere prijzen komen, een betere dienstverlening en meer eenheid en gelijkvormigheid binnen de Unie.

    De verschillen tussen de partijen zijn in de praktijk dus zeer klein, ook ideologisch. Op economisch vlak gelooft iedereen in de vrije markteconomie en de globalisering, mits er sociale correcties ingebouwd worden om de zwaksten te beschermen. Dat laatste is overigens vastgelegd in internationale en Europese verdragen die de basismensenrechten garanderen.

    Sinds het ontstaan van België was vormde de katholieke godsdienst steeds een scherpe breuklijn. Je had de katholieken en de ongelovigen, een duidelijk onderscheid, dat ook in de verzuiling tot in de kleinste details werd uitgebouwd. Maar de zaak is veel complexer dan dat. De Kerk van België heeft immers steeds ook ideologische en politieke keuze gemaakt voor haar gelovigen. Zo koos zij onveranderlijk voor het gezag, voor het establishment en dus ook voor de rijken. Zij gebood haar gelovigen volgzaamheid, nederigheid, gehoorzaamheid: men moest zijn plaats kennen in de maatschappij. Opstand, verzet, protest was uit den boze.

    De Kerk was behoudsgezind. In België staat dat gelijk met steun aan de Franstaligen, die de macht stevig in handen hadden. Maar in Vlaanderen sprak het gewone volk Vlaams… De Kerk heeft ingezien dat zij die groep niet mochten verliezen: het geloof gedijt immers vooral bij de arme, slecht opgeleide bevolking. De Kerk loste dat op door aan te sturen op een verfransing van de hogere bevolkingslagen, vooral door het secundair onderwijs uitsluitend in het Frans te organiseren, en anderzijds de pastoraal in de volkstaal te organiseren; de liturgie was hoofdzakelijk in het Latijn voor iedereen.

    De ongelovigen, de ideologische erfgenamen van de Verlichting, zagen dat met lede ogen aan. Zij bestreden dan ook de Kerk en de godsdienstigheid, die ze als een bedreiging zagen van de ontvoogding van de mens. Meteen bestreden ze ook het ‘Vlaams’, want dat was de taal van de lagere bevolking, die in de greep was van de Kerk. Het Frans was dus in hun ogen een element van ontvoogding, ook van de Vlamingen.

    Vandaag liggen de kaarten anders. Het België van 1830 bestaat niet meer, zelfs niet meer het België van 1960. Het Nederlands is een volwaardige taal op alle gebied. Niemand in Vlaanderen aanvaardt nog dat er een Franstalige intellectuele superioriteit zou zijn. Bij de Franstaligen leeft dat wel nog, zij spreken immers een ‘internationale’ taal en sommige Franstalige intellectuelen denken helaas nog altijd dat wij Vlamingen een vergissing begaan hebben door niet voor het Frans te kiezen. Maar hun droom van een tweetalig Vlaanderen is niet uitgekomen. De tweede taal in Vlaanderen is het Engels, niet het Frans.

    Vlaanderen is ook grondig geseculariseerd. Kerkbezoek is teruggelopen tot minder dan 10%. De invloed van de Kerk is gering. Wellicht zitten er nog meer gelovigen bij de Vlaamse ‘christelijke’ partij, de CD&V, maar er zitten er ook elders. De CD&V heeft haar volstrekte meerderheid van na 1945 nu wel definitief verloren, ze zijn ook niet meer de grootste partij van Vlaanderen. Het katholiek zijn speelt geen rol van betekenis meer bij de verkiezingen en dat zal zich nog doorzetten in de toekomst.

    En dan is er nog het koningschap. Het is merkwaardig dat in 1830 de niet-gelovigen, die dus normaal gesproken ook voor de idealen van de Verlichting stonden, toch voor een nieuw Belgisch koningshuis hebben gekozen en dat ook trouw gebleven zijn, zelfs min of meer tot op vandaag.

    België is vandaag verdeeld over het koningschap. Het staat symbool voor de eenheid van België. Wie dus België wil behouden, op een of andere manier, is voor de koning. Wie geen rol van betekenis meer ziet voor een unitaire staat, is republikein of ziet nog enkel een protocollaire rol weggelegd voor de vorst.

     

    Dit is mijn analyse, anno 2010, van de Vlaamse kiezer: hij is in de eerste plaats Vlaams. Verder is hij links noch rechts, zeker niet extreem. Hij is ongelovig of onverschillig. Hij wil de resultaten van zijn arbeid zoveel mogelijk in eigen handen houden en ziet slechts een beperkte rol voor de staat, die hij vooral beoordeelt op zijn efficiëntie. Hij is bereid een deel van zijn inkomsten af te staan, onder de vorm van belastingen, voor het gemene goed en zelfs voor de minderbedeelden, maar dat laatste slechts met mate: hij wil zelf niet profiteren en houdt dus niet van ‘profiteurs’: mensen die geld krijgen zonder ervoor te werken of zonder ervoor gewerkt te hebben. Dat zijn werkonwilligen, of mensen die van het systeem profiteren zonder ertoe bijgedragen te hebben, zoals asielzoekers en werkloze economische immigranten.

    Politieke partijen zullen het dus moeilijk hebben om zich te profileren, ze zullen allemaal hetzelfde verhaal moeten vertellen, met ten hoogste enkele accentverschillen.

    Het verschil met de Franstalige kiezers is opvallend. Zij zijn even ongelovig, maar de arbeidsethiek is veel minder uitgesproken aanwezig. Zij verwachten wel veel van de staat, ook als ze er niet aan meegebouwd hebben. Zij zijn niet Vlaams, vanzelfsprekend en zien in elke uitbreiding van de Vlaamse zelfstandigheid een bedreiging voor hun beschermd statuut. Ze beschouwen een nationaal parlement, een nationale regering en de koning als de garantie voor hun (onrechtmatig) verworven rechten en hun niet te verantwoorden bevoordeelde positie in het land. Ze weigeren de taalgrens te aanvaarden als een definitieve territoriale grens en eisen het recht op om overal in België, dus ook in Vlaanderen, Franstalig te zijn.

    In een ‘land’ dat zo verschillend is in zijn gemeenschappen en gewesten, is het dwaas en zelfs onmogelijk om een betekenisvolle unitaire bovenstructuur te behouden. Laten we naast een protocollaire koning ook de rest van België protocollair maken, tot we op een dag, binnen Europa, echt solidair autonoom kunnen zijn.

     


    Categorie:samenleving
    Tags:politiek, maatschappij
    14-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bart De Wever
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Een Vlaamse verkiezingsoverwinning, zo mogen we het wel noemen. Wij zijn de overwinnaars, maar wie of wat hebben we overwonnen?

    In de eerste plaats onszelf. Eindelijk hebben we massaal als zelfbewuste Vlamingen gestemd, voor Vlaanderen. Niet zozeer tegen iets of iemand, maar voor onszelf, als individu en als volk.

    We hebben ook een aantal individuen en organisaties overwonnen, die ons hadden aangeraden om niet voor Vlaanderen te stemmen, maar voor België: de vakbonden, de leiders van het verzuilde middenveld, maar ook de traditionele partijen, die ons voorhielden dat stemmen voor Vlaanderen niet goed was, dat België moest behouden blijven, dat we moesten blijven samenwerken met de Franstaligen. Ik schreef hier dat zij een historische vergissing maakten (klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=655684).

    Het resultaat van de verkiezingen heeft mij gelijk gegeven. Ik hoop dat al degenen die voor het behoud van de status quo gepleit hebben (en dus voor hun eigenbelang en hun goedbetaalde baantjes) nu eindelijk zullen inzien dat zij zich vergist hebben. Maar ik vrees dat zij hardnekkig zullen blijven geloven in hun eigen gelijk.

    De Vlaamse christen-democratie beleeft barre tijden. Het heeft me altijd verbaasd dat de katholieke Vlamingen wel massaal de kerk de rug hebben toegekeerd, maar de katholieke zuil zijn trouw gebleven: het katholiek onderwijs, katholieke ziekenhuizen, katholieke vakbond, katholieke mutualiteit, katholieke bank en spaarkas, katholieke vrijetijdsverenigingen, katholieke reisbureaus en vooral: de katholieke partij.

    Gisteren is aan die laatste verankering eindelijk een einde gekomen. De CD&V heeft nog nooit zo weinig stemmen gehaald. De partij wankelt, de verzuiling werkt niet meer, de innige en zekerheid biedende band tussen zuil en partij is niet meer.

    De traditionele partijen geven hun nederlaag toe, maar stilletjes verwijten zij de kiezer dat hij zich vergist heeft: wij hadden voor hen moeten stemmen. Het is echter hun vergissing, niet de onze. Zij hebben jaren de tijd en de gelegenheid gehad om het Belgisch probleem op te lossen en zij hebben nagelaten om dat te doen. Vlaanderen is al voor een groot stuk onafhankelijk binnen België, maar zij weigeren het werk af te maken. Zij blijven ideologisch denken: links, rechts, centrum… in plaats van Vlaams. Zij zien blijkbaar niet in dat je met de Franstaligen NIET moet blijven praten en onderhandelen en compromissen sluiten om een zogenaamd gezamenlijk standpunt te bereiken dat voor het hele land geldt.

    Het moet radicaal anders: wij moeten aan de Franstaligen gewoon zeggen wat wij willen. Als zij dat ook willen, dan kunnen wij dat samen doen, voor heel België. Willen zij iets anders, dan doen zij dat maar, maar enkel voor de Franstaligen. Wij zullen dan in Vlaanderen doen wat wij willen.

    Een voorbeeld: het asielbeleid en de immigratie. In Vlaanderen is er een overgrote meerderheid van de bevolking die de instroom van vreemdelingen aan banden wil leggen, die voorwaarden wil stellen voor immigratie, die een onderscheid wil maken tussen echte asielzoekers en economische vluchtelingen en gelukzoekers en rondzwervende misdadigers en mentaal of sociaal gehandicapten. De Franstaligen denken daar anders over, waarom, ik weet het niet en het interesseert me ook niet. Zij mogen hun eigen politiek bepalen, wij de onze.

    Een ander duidelijk voorbeeld: de Franstaligen menen dat je de misdaad niet moet beteugelen met gevangenis- en andere straffen, zeker niet voor jongeren. Zij menen dat je met heropvoeding en intensieve (en dure) begeleiding betere resultaten kan bereiken. Wij Vlamingen menen dat daarvoor geen enkel bewijs is, wetenschappelijk of in de praktijk, wel integendeel. Wij wensen strengere wetten en een hardere aanpak, ook als dat betekent dat we meer mensen in de gevangenis moeten stoppen om ons tegen hen te beschermen. Wij willen dus justitie hervormen: geen middeleeuws standengerecht, maar een efficiënt apparaat dat uitsluitend gericht is op de bescherming van de maatschappij. Wie een misdaad begaat, moet daarvoor boeten.

    Die tegenstelling zorgt ervoor dat niets verandert, dat niets werkt. De misdadigers profiteren van de situatie, de politie is gefrustreerd, justitie slaapt en draait vierkant. Het is beter dat de Franstaligen het op hun manier proberen en wij op de onze.

    Dat zijn de onderhandelingen die moeten gebeuren: kijken wat we eventueel samen kunnen doen.

    Wat zou dat kunnen zijn? Het leger, zegt men dan gewoonlijk. Maar zijn wij het daarover eens? Willen wij hetzelfde met het leger aan beide zijden van de taalgrens? Het zou me verbazen…

    De moeilijkheid is velerlei. Wij spreken niet alleen een andere taal, wij hebben niet alleen een grote culturele en sociale en zelfs economische autonomie, wij hebben ook andere politieke, sociale en economische ideeën. Dat heeft zich gisteren nogmaals uitzonderlijk geuit in de verkiezingsuitslag. Aan Vlaamse kant zijn er amper nog 15% linkse kiezers, 85% is centrum-rechts, rechts en extreem-rechts. Aan Waalse zijde is het net omgekeerd. Hoe wil je dan dat wij een federale regering maken?

    Wellicht wordt het een Belgische oplossing, zoals we die meegemaakt hebben vóór het Egmont-akkoord. Dat ging zo: binnen een formeel unitaire instelling maakt men twee afdelingen die in de praktijk volledig onafhankelijk werken, met een eigen leiding en eigen budget, maar met een vage superstructuur en een unitair hoofd, dat eigenlijk niets te zeggen heeft.

    Zo heeft men de Leuvense universiteit op termijn gesplitst. Het begon met de zogenaamde ‘Vlaamse Leergangen’, enkele colleges in het Nederlands voor de Vlamingen. In de woelige jaren ’60 en ’70 heeft dat geleid tot twee vrijwel onafhankelijke universiteiten, elk met een pro-rector, met daarboven een klerikale Rector Magnificus. Die unitaire superstructuur heeft nog vele jaren bestaan als een fantoominstelling, zoals fantoompijn: je hebt pijn in een lidmaat dat er niet meer is. Zo was er een heuse Raad van Beheer van een unitaire universiteit die er al lang niet meer was.

    Iets dergelijks kan men doen met de sociale zekerheid, bijvoorbeeld de RVA, de Rijksdienst voor Arbeidsbemiddeling, die de werklozen schorst als ze niet aan de voorwaarden voldoen om een uitkering te krijgen. Vlaanderen wil ook daar een hardere lijn volgen. Welnu, laten we de sociale zekerheid en de RVA niet splitsen, maar wel de facto opdelen in twee autonome afdelingen, die elk een eigen beleid voeren met hun deel van de (rechtvaardig, dat wil zeggen volgens objectieve criteria) verdeelde middelen.

    Ik vermoed echter dat de N-VA iets anders op het oog heeft met de sociale zekerheid. Zij willen echt zelfstandig werken. Als dan blijkt dat de Franstaligen niet toekomen met hun inkomsten, dat zij dus in het rood gaan, dan kan Vlaanderen desgevallend bijspringen, of omgekeerd (!). Dat zal dan evenwel gebeuren in overleg: de Franstaligen zullen moeten kunnen aantonen dat hun deficit niet te wijten is aan wanbeleid of buitensporige uitgaven, maar structurele demografische oorzaken heeft. Wellicht zal men van Vlaamse kant dan zekere compensaties en wederkerigheid eisen, met een transparante boekhouding.

    De komende dagen en weken zullen beslissend zijn voor de toekomst van België. De N-VA heeft de sleutel in handen, voor het eerst kan men niet federaal regeren zonder hen. Als Bart De Wever dus meent dat men niet eerlijk onderhandelt zoals hierboven beschreven, kan en zal hij beslissen, ja, beslissen, zonder verder overleg en zonder compensaties, om het aan Vlaamse kant autonoom te doen zoals de Vlamingen willen, binnen een unitair maar steeds meer verdampt fantoom-België. Als men dat aan Franstalige kant niet wil, dan voorspel ik binnen het jaar een onafhankelijkheidsverklaring van Vlaanderen in het Vlaams Parlement, met een uit volle borst gezongen Vlaamse Leeuw en al.

    Let op mijn woorden…



    Categorie:samenleving
    Tags:politiek, maatschappij
    12-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Infanterie, kindsoldaten
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Je hoeft geen legerdienst gedaan te hebben om te weten wat de infanterie is: het voetvolk. Dat heeft een bijklank van minderwaardigheid. Nog duidelijker is de term kanonnenvoer. De infanterie was dan ook samengesteld uit de jongste, minst ervaren soldaten. Die kwamen uit de laagste lagen van de bevolking. Ze kregen ook nauwelijks een opleiding. Ze waren het talrijkst en ze waren expendable, een moeilijk te vertalen Engelse term voor het feit dat men die troepen gemakkelijk kon vervangen als ze omkwamen, dat men hen dus kon opofferen om een doel te bereiken, wat ook de verliezen in eigen rangen: het innemen van een vijandelijke stelling, de verdediging van de eigen stellingen of van andere, meer belangrijke afdelingen: de cavalerie, de artillerie, de generale staf.

    Het is vooral in de Eerste Wereldoorlog dat de generaals aan beide kanten op een onmenselijk wrede manier omsprongen met de infanterie. Grote offensieven kostten tienduizenden doden per dag, zonder enig blijvend strategisch voordeel. Officieren joegen hun troepen de dood in, het pistool in de hand, niet om zelf aan te vallen, maar om ‘zwakkelingen’ ter plaatse neer te schieten. Deserteurs werden massaal terechtgesteld. In het Belgisch leger was de gewone soldaat een Vlaming, alle hogere rangen waren Franstalig, zonder Frans kwam je nooit hogerop. De soldaten verstonden de bevelen niet, de officieren verstonden hun soldaten niet. De Vlaamse zaak is in de 20ste eeuw geboren uit de ervaringen van de Vlamingen aan het front.

    Misschien heb je er nooit aan gedacht, maar de benaming ‘infanterie’ heeft een zeer cynische etymologie. Wij hebben ze overgenomen uit het Frans, dat het woord zelf leende van het Italiaans. De wortel is het Latijnse infans, een kind. Letterlijk is het zelfs een baby, een kind dat nog niet kan spreken: in-fans. In het Frans werd dat later enfant.

    De infanterie bestond dus uit kinderen, uit kindsoldaten. Dat is een ontnuchterende gedachte. Wij waren geen haar beter dan de Afrikaanse warlords van vandaag, die hun ‘infanterie’ bevolken met geroofde kinderen, des enfants.

    Wij dragen de schande van onze geschiedenis mee in onze taal. Maar aangezien we onze geschiedenis vergeten zijn, gebruiken we de schandnaam infanterie nu onbeschaamd. Voor de schandelijke hedendaagse versie verzinnen we dan noodgedwongen een nieuwe term: kindsoldaten, een samenstelling waarvan de delen elkaar nooit zouden mogen naderen, een benaming die een verontwaardigde veroordeling inhoudt voor een praktijk die amper vijfenzestig jaar geleden hier bij ons nog bittere realiteit was, zoals bij de verdediging van Berlijn door de Volkssturm.

    Infanterie, kindsoldaten. Plus ça change, plus ça revient au même. We leren het blijkbaar nooit.


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    11-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Arthur Conan Doyle & George Edalji
    Klik op de afbeelding om de link te volgen


    De Britse auteur Julian Barnes is mijn tijdgenoot: hij is drie dagen na mij geboren in 1946. Ik las van hem Nothing To Be Frightened Of, klik hier voor de bespreking en een verwijzing naar mijn bespreking van zijn roman Staring At the Sun: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=143316.

    In 2008 verscheen van hem een kortverhaal, klik hier voor de volledige tekst: http://entertainment.timesonline.co.uk/tol/arts_and_entertainment/books/article5244889.ece

    Ik kocht enkele jaren geleden in de ramsj zijn boek Julian Barnes, Arthur and George, 360 pp., J. Cape, 2005, een mooie ‘retro’ uitgegeven hardcover voor weinig geld. Om een of andere reden heb ik die toen niet onmiddellijk gelezen. Enkele dagen geleden wou ik eens wat anders dan filosofie en geschiedenis lezen en mijn oog viel op Barnes’ boek.

    Het duurt even voor je het door hebt, maar de Arthur in de titel is de overbekende auteur Sir Arthur Conan Doyle (1859-1930), de man die Sherlock Holmes en Watson creëerde maar nog veel andere werken schreef. George Edalji is ook een figuur uit het reële leven: hij was een solicitor, iets tussen een advocaat en een notaris in Engeland, die in 1903 ten onrechte veroordeeld werd voor een reeks vreemde aanslagen op vee in zijn geboortedorp. Conan Doyle nam zijn verdediging op zich en slaagde erin om de veroordeling ongedaan te maken.

    Julian Barnes heeft zich vastgebeten in dit voorval. Hij zocht de historische bronnen op, de originele documenten van de rechtszaak en de vele krantencommentaren. Op basis daarvan heeft hij deze roman geschreven, die de gebeurtenissen getrouw volgt en vele documenten letterlijk citeert. Maar het is in de eerste plaats een roman en het leest ook zo. Barnes heeft zich helemaal in de stijl van de tijd ingewerkt. Soms leest het boek als een Sherlock Holmes-verhaal, soms als een roman uit de Victoriaanse tijd, die officieel eindigde met de dood van Queen Victoria in 1901, maar nog een hele tijd nadien kenmerkend en zelfs bepalend was voor de Britse en West-Europese levenshouding.

    Het boek heeft dus iets van een pastiche, een nabootsing van iets anders. Dat kan leuk zijn, als het goed gedaan is; je kan dan de handigheid en vindingrijkheid van de auteur bewonderen in zijn imitatie van iets dat je kent. Maar het blijft altijd een nabootsing. Op de zwakste momenten, waarbij er meer sprake is van slaafs navolgen van het voorbeeld, krijg je ook de nadelen van het Victoriaans origineel: de langdradigheid, de (valse!) preutsheid, de fascinatie voor rang en stand, de uitgesponnen karakterbeschrijving, de verdrongen seksualiteit…

    Julian Barnes is een uitstekend auteur. Dat blijkt ook hier weer. Hij is in ongetwijfeld zijn opzet geslaagd, con brio zelfs. Persoonlijk heb ik het echter niet zo voor dit procedé, het heeft iets onechts, iets artificieels. Men is als auteur én als lezer teveel met de vorm bezig. Je beoordeelt de auteur voortdurend op zijn succes als pasticheur. Dat is overigens niet eenvoudig, want wie is er nu echt vertrouwd met de Victoriaanse literatuur? Ik beken: ik heb nog nooit iets gelezen van Sir Arthur, geen enkel Sherlock Holmes-verhaal.

    Gelukkig is Barnes ook zichzelf gebleven. Voor het grootste gedeelte is het boek gewoon een uitstekend verhaal, vlot geschreven, met veel aandacht en sympathie voor de nevenfiguren. Slechts hier en daar zijn die te schematisch en karikaturaal om levensgetrouw te zijn. Dat dit gevaar voor bouffonnerie aanwezig is, blijkt uit de talrijke pastiches die er op Sherlock Holmes gemaakt zijn, vooral in de film. Blijkbaar voelt men aan dat de Victoriaanse samenleving enkel nog als een parodie met enig succes kan gebracht worden in onze tijd. Barnes heeft met dit boek bewezen dat het ook anders kan. Het is een literaire krachttoer, een tour de force, die slechts zeer af en toe iets te geforceerd overkomt.

    Zeker op rijpere leeftijd was Conan Doyle heel sterk geïnteresseerd in het typisch Victoriaanse spiritisme. Dat blijkt ook uit verscheidene van zijn werken. Voor mij was dit aspect, dat Barnes niet uit de weg gaat, het minst boeiende. Het heeft me altijd verbaasd dat verstandige, welopgeleide mensen zich ernstig met dergelijke onzin kunnen bezighouden, terwijl er zoveel andere en meer boeiende en geloofwaardige benaderingen zijn van de wereld. Onlangs ontmoette ik een vooraanstaand fysicus die me toevertrouwde dat hij, samen met enkele collega’s, bezig was met een onderzoek naar de invloed van de hemellichamen op ons leven; dat noemt men gemeenzaam horoscopen. 

    Nu ben ik de laatste om te ontkennen dat bijvoorbeeld de zwaartekracht van de ons omringende planeten en vooral van de maan een invloed heeft op de aarde. De zon bepaalt zelfs ál het leven. Maar ik sta wel perplex als bona fide wetenschappers de constellatie van de hemellichamen in concreto willen toepassen op de levensloop van individuele mensen. Er zijn, meen ik, zoveel andere factoren waarvan we weten dat ze echt belangrijk zijn en waarvan we nog lang het fijne niet weten. Persoonlijk vind ik dan dat we ons ten minste voorlopig beter volop daarop kunnen concentreren.




    Categorie:ex libris
    Tags:ex libris
    09-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.België, staat van ontbinding, Peter De Graeve
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Als je op pensioen bent, heb je niet alleen al de tijd van de wereld om na te denken over het verleden, je wordt er als het ware ook toe genoopt. Je denkt terug aan de gebeurtenissen van vroeger, je kijkt terug op je leven, je probeert te begrijpen, letterlijk de dingen op een rijtje te zetten, een verantwoording geven van je ‘actieve’ leven. Je wil de zin, de betekenis achterhalen van wat voorbij is. Tijdens je leven is er immers veel gebeurd dat je op dat moment zelf niet kon duiden. Je weet niet waarom de dingen gebeurd zijn zoals ze zijn gebeurd, je weet niet waarom mensen je zus of zo behandeld hebben.

    Ik was, daarover zijn alle bronnen het eens, geen gemakkelijke jongen. Ik was nooit spontaan sympathiek bij klasgenootjes, neefjes en nichtjes; bij ouderen en volwassenen, mijn opvoeders en leraars wekte ik ronduit vijandige gevoelens op. Als kind voel je dat wel aan, natuurlijk, maar begrijpen doe je het niet. Je ziet jezelf niet bezig en kan dan de reacties van je omgeving niet plaatsen. Je reageert met dezelfde vijandigheid die je ondervindt, met een opstandigheid en arrogantie die je reputatie van moeilijk kind nog versterken. Je sluit je op in jezelf en sluit je af van de anderen. Ik was een einzelgänger

    Dat heeft een trend gezet, die mijn hele verdere leven mede heeft bepaald. Veel zorgen heb ik me daarover meestal niet gemaakt, ik glorieerde veeleer in mijn uitzonderingsstatuut, ik voelde me boven de massa verheven. Odi profanum vulgus et arceo, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=401.

    Nu mijn jeugd als een steeds ijlere herinnering achter mij ligt en het gewoel van mijn carrière en het groeiend gezinsleven hebben plaats gemaakt voor echt vrije tijd en berusting, denk ik inderdaad vaak: waarom toch? Waarom ben ik zoals ik ben, waarom zien de anderen me zo?

    Was het mijn vroegrijpheid, ook seksueel; mijn rijzige gestalte en fysieke kracht; mijn scherp verstand en belezenheid, mijn taalgevoeligheid? Dat alles in de grootst mogelijke bescheidenheid, natuurlijk…

    Dat zal wel meegespeeld hebben. Maar als ik een constante zoek in de vele wrijvingen en conflicten die ik in mijn leven heb meegemaakt, dan denk ik dat het mijn intellectuele eerlijkheid is geweest die me het meest parten heeft gespeeld en mijn sterk rechtvaardigheidsgevoel.

    Ik beoordeelde de dingen onbevangen, onderwierp ze aan mijn spontane kritiek en gaf dan ongezouten mijn mening te kennen, zonder veel rekening te houden met gevestigde posities, tradities, afspraken en koehandel.

    Dat heeft me van heel jongs af aan voortdurend in botsing gebracht met gezag en voogdij. Voor een kind is dat zijn hele omgeving, zeker in de twintig eerste naoorlogse jaren. Pas rond 1965 kwam daarin een radicale breuk, toen jongeren overal ter wereld op velerlei wijze in opstand kwamen tegen de wereld van hun ouders. Alle gezag moest het ontgelden: wij zouden zelf wel beslissen hoe we wilden leven, want wat onze ouders ervan gemaakt hadden, dat trok ons niet aan. Het was vooral hun algemene onderdanigheid aan het werelds en religieus gezag die ons tegen de borst stuitten, een gezag dat op niets anders gebaseerd was dan traditie, dat niet gesteund was op redelijke, maar enkel op gezagsargumenten. Waarom? Daarom! Omdat ik het zeg! Omdat het nu eenmaal zo is! Omdat het altijd zo geweest is!

    De enige functie van gezag, zo zagen wij al gauw in, is het gezag in stand houden. Men deed niets met de autoriteit die men had, of toch niet veel goeds. Men oefende het gezag uit en dat was dat. Onze ouders, opvoeders, de kerk, de jeugdbeweging, de politiek, het leger, de zakenwereld: alles was gegrondvest op blind gezag en even blinde onderworpenheid. Mijn generatie, of toch een deel daarvan, een veeleer beperkt deel zelfs, moet ik toegeven, nam daarmee geen vrede. Wij zagen dagelijks het falen van het gezag en de tekortkomingen van de pompeuze gezagsdragers. Wij doorzagen de intellectuele en morele leegte van elke autoriteit. Het gevolg was dat wij het ‘systeem’ verwierpen en de gezagsdragers minachten: wij voelden ons boven hen verheven. Wij zouden de wereld veranderen. En dat hebben we gedaan.

    Wij hebben, met vallen en opstaan, onze wereld meer democratisch gemaakt. Kinderen zijn geen onmondige onderworpenen meer, ouders en leraars geen potentaten. Lijfstraffen zijn uit den boze en jongeren zijn nu oneindig veel vrijer dan toen. De individuele vrijheid van de mens is enorm toegenomen, kadaverdiscipline wordt niet meer getolereerd. Iedereen vult zijn leven in zoals het hem uitkomt. Wat we doen en laten is geïnspireerd door persoonlijke keuzes. Niemand moet ons komen vertellen wat goed en slecht is, dat maken we zelf wel uit. Autoriteit is niet meer van deze tijd. Zelfs van de hoogste gezagsdragers zeggen we zonder aarzelen: zijn kak stinkt net zoals de mijne.

    Geen wonder dat instellingen die enkel op gezag gebouwd zijn het hard te verduren hebben gehad. Het leger, waar jongens gedrild werden tot ze man werden, hebben we afgeschaft. De kerk, de wrekende arm Gods, heeft afgedaan. De elitaire politieke klasse, de adel, de bourgeoisie: weg ermee.

    Dergelijke gedachten speelden door mijn hoofd bij het lezen van Peter De Graeve, Staat van ontbinding. Essay over de ontsporing van de democratie in België, 152 blz., ASP, 2008,  € 17,50.

    Dit is een essay in de ware betekenis van het woord. Van Dale geeft deze definitie: niet te korte, voor een ruim publiek bestemde, subjectief gekleurde verhandeling over een wetenschappelijk, cultureel of filosofisch onderwerp, gekenmerkt door goede, persoonlijke stijl. Zelden is een definitie zo raak geweest op alle punten. De auteur is professor filosofie aan de Universiteit Antwerpen en politiek publicist.

    In dit essay bekijkt hij de geschiedenis van België, van het ontstaan in 1830 tot op het onzalige huidige moment van het nakende einde van de unitaire staat. De rode draad die hij blootlegt is die van het democratiseringsproces van onze maatschappij.

    De revolutie van 1830 in België was echter, in scherpe tegenstelling met de Franse Revolutie van 1789, geen doorbraak van het democratisch gedachtegoed. Het waren behoudsgezinde krachten die toen het ancien regime in stand hielden en de macht verankerden in de nieuwe Belgische monarchie, de adel, de bourgeoisie en de kerk, die allen, zonder uitzondering uitsluitend Franstalig waren en het Nederlands verafschuwden. Ook de Vlaamse Beweging was lange tijd gevangen in dat feodale denken, ook zij verwachtten het heil van bovenaf.

    De auteur ziet in de ontvoogdingsstrijd van de Vlamingen tegenover de Franstaligen dus niet zozeer een ‘romantisch’ nationalisme, als wel een bewustwording van de democratische rechten van de Vlaamse bevolking, die zich verzette tegen het gezag van een autoritaire Franstalige opperlaag. Wat men wou was niet een Vlaamse autonomie naar het liberale, ancien regime Belgisch model, maar een volksdemocratie.

    In die zin is 1948 een kantelmoment, toen alle Belgen inderdaad gelijk voor de wet werden door de invoering van het enkelvoudig algemeen stemrecht voor mannen en vrouwen. Het was het begin van een evolutie die zich onverminderd zou doorzetten tot op vandaag. Want wanneer wij ons vandaag willen afscheiden van België, dan is dat vooral omdat wij afstand willen nemen van een ondemocratische voogdij over ons volk en ons land door een Franstalige volksvreemde politieke elite. Wij wensen niet bestuurd te worden door Franstaligen, wij wensen niet bestuurd te worden vanuit Brussel.

    In die zin is het een onvergeeflijke dwaasheid geweest om van Brussel onze hoofdstad te maken en ons Vlaams parlement daar onder te brengen, in een stad die van ons en onze taal niet wil weten, die alleen uit is op ons geld. Brussel zal nooit onze hoofdstad zijn!

    En zo komen de twee vluchtlijnen van mijn verhaal bijeen.

    In 1946 ben ik geboren in een wereld die nog heel dicht lag bij het ancien regime, maar die de kiemen in zich droeg van de democratische revolutie die zich in Vlaanderen zou afspelen in de volgende twintig jaar. Als kind heb ik me steeds verzet tegen alle onterecht en ongefundeerd gezag, thuis en op school en in de kerk. Toen ik de eerste keer aan de verkiezingen mocht deelnemen, heb ik mee de spectaculaire opgang van de Volksunie bewerkt, die de politieke macht aan het volk en aan Vlaanderen wou geven. Aan de universiteit in Leuven heb ik als ‘schacht’ mee betoogd en geschreeuwd tegen de heerschappij van de bisschoppen over de unitaire universiteit en vervolgens tegen de aanwezigheid van de Waalse universiteit op Vlaams grondgebied en de verfransing van Leuven en omstreken. Ik heb, eerst als student en later als universiteitsambtenaar, meegewerkt aan de democratisering van de onderwijsstructuren, aan het medebestuur door de studenten en het administratief personeel.

    Vandaag beleven we ontegensprekelijk belangrijke momenten in die geschiedenis van de Vlaamse democratische bewustwording. Die krijgt nu haar definitieve vorm in een grote nieuwe stap naar de autonomie, de zelfstandigheid, ja de onafhankelijkheid. Mijn engagement en mijn temperament getrouw, zal ik in mijn laatste levensjaren blijven ijveren voor de idealen van mijn jeugd: individuele vrijheid binnen een Vlaams democratisch en solidair bestel, waarin niemand, wat ook zijn geslacht, geaardheid, afkomst, overtuiging of huidskleur weze, het hoofd moet buigen voor zijn medemens of de knieval moet doen voor wie zich boven anderen verheft.

    Wie zich ernstig en aangenaam wil bezinnen over de toekomst van Vlaanderen, wie zich terdege wil voorbereiden op de ongemeen belangrijke verkiezingen van zondag, doet er goed aan te rade te gaan bij Peter De Graeve en zijn essay Staat van ontbinding. Dan mag je al het geleuter en de slogans in de media vrolijk vergeten.

     


    Categorie:samenleving
    Tags:politiek, maatschappij
    08-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een onafhankelijk en democratisch Vlaanderen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Verhitte gemoederen… dat mag je wel zeggen. Verkiezingskoorts is een ander cliché. Aan clichés overigens geen gebrek in deze opgewonden dagen in de aanloop naar de verkiezingen. Peilingen zijn… peilingen, menen de ondervraagde politici. Dank u, maar dat wisten we al. De echte stemming gebeurt op 13 juni… dat staat op onze kiesbrief, dank u nogmaals. Het woord is aan de kiezer… Niet echt: we mogen ten hoogste een bolletje rood maken, of een vlekje aanstippen op een scherm en verder onze mond houden. De kiezer heeft altijd gelijk… Dat is juist, maar dat horen we enkel in de week voor de verkiezingen, samen met allerlei argumenten om ons op andere gedachten te brengen; vreemd, als we toch gelijk hebben…

    En dan zijn er de debatten, of beter: de verkiezingsshows, uren lang. Wellicht verstandige mensen debiteren fortissimo en onverdroten de meest onnozele dooddoeners, niet netjes op hun beurt maar tegelijkertijd, tegen de moderator op, die ze tevergeefs luidkeels tracht uiteen te houden. Wat al onzin. Net zoals het verkiezingsdrukwerk. Je vindt er allerlei informatie in, maar niets inhoudelijks over de programmapunten. Veel en grote veelkleurige foto’s, sommige duidelijk stevig bijgewerkt of zo fel gedateerd dat je de politici niet eens herkent.

    Op basis van al dat moeten wij ons gedacht opmaken. Tja…

    Als het over zakelijke aangelegenheden gaat, zoals hoeveel we verdienen, hoeveel belastingen we betalen, hoeveel voor onze gezondheidszorg, ons pensioen, hospitalisatie; hoeveel we ‘trekken’ van de mutualiteit, als we werkloos zijn, als we op pensioen gaan; hoelang we moeten werken per week, per jaar, hoeveel jaar; de prijs van voedsel, water, gas, elektriciteit, stookolie; de index; het onderwijs, justitie, het milieu, enfin, alles ongeveer, dan lopen de programma’s niet ver uiteen, hoe kan het ook anders? Het zijn hoogstens accentverschillen, zelfs tussen de meest linkse en meest rechtse partijen, want elke partij zoekt de grote massa van kiezers op die zich in het centrum bevinden.

    Waarop baseren we ons dan om een keuze te maken? Mijn oudste zoon zei gisteren: op de partij die jouw standpunt verdedigt over een onderwerp dat je op dit eigenste ogenblik persoonlijk belangrijk vindt. Ben je ambtenaar, dan stem je niet voor een partij die het aantal ambtenaren fors wil doen dalen en hun wedde bevriezen. Ben je gepensioneerd of bijna, dan wil je meer pensioen en de zekerheid dat het zal uitbetaald worden, je hebt er immers je leven lang voor gewerkt en betaald (dat denk je, maar je hebt betaald voor die van je ouders; het zijn je kinderen die jouw pensioen zullen betalen). Ben je jong, dan wil je een job en die ook houden. Heb je kinderen, dan wil je opvang en kindergeld; ben je ziek of gehandicapt, dan wil je behoorlijke en betaalbare zorg; ben je een crimineel…

    We denken dus allemaal aan onszelf. De partijen weten dat maar al te goed en maken een programma op, samen met marketing specialisten, om daarop in te spelen. Maar gaan verkiezingen daarover?

    Nog een cliché: verkiezingen zijn het feest of de hoogdag van de democratie. Laten we daar even bij stilstaan.

    In landen waar geen verkiezingen zijn, of waar ze niet eerlijk verlopen, is er geen democratie, zeggen we. Hoe zou dat komen? Wij lijken te geloven dat de machthebbers die we verkiezen beter zijn dan degenen die de macht zomaar grijpen. Democratie is ontstaan als reactie tegen allerlei vormen van dictatuur, waarbij de ene mens de andere met geweld aan zich onderwierp. Denk aan oosterse potentaten, aan keizers en koningen in het ancien régime, maar ook aan Stalin, Hitler, de Chileense junta. Denk vooral aan het feodaal stelsel, waarbij de erfelijke adel en de kerk de macht en het bezit monopoliseerden in een zeer kleine groep, ten nadele van de overgrote meerderheid, die geen rechten had. De democratie is gegroeid uit het verzet tegen die toestand.

    Dat begon al in Griekenland, 2.500 jaar geleden, op beperkte schaal, met de verkiezing van vertegenwoordigers van het volk in wetgevende en controlerende vergaderingen, met de aanstelling van onafhankelijke rechters. Hier bij ons is het vooral met de Verlichting dat er enigszins schot in de zaak kwam. De Franse Revolutie was een pijnlijk maar uiteindelijk heilzaam experiment. Op het algemeen enkelvoudig kiesrecht hebben we in België moeten wachten tot in 1948!

    Wij beweren dat België nu een democratisch land is, een voorbeeld voor de wereld. Wij hebben immers eerlijke verkiezingen, er is de scheiding der machten, de koning heeft weinig meer dan een protocollaire rol, de adel is onbeduidend, de kerk bijna uitgeteld; alle Belgen zijn gelijk voor de wet. Iedereen heeft gelijke kansen. De rijkdom is (nogal) evenredig verdeeld.

    We hebben dus een democratie, we moeten er niet meer voor strijden, we hebben ons doel bereikt. Ons land heeft democratische instellingen en die werken naar behoren, of toch bijna.

    Die instellingen zijn voor het allergrootste gedeelte bevolkt met mensen die niet democratisch verkozen zijn. Enkel de kamer, de senaat, de provincieraden en de gemeenteraden worden verkozen. Laten we over de senaat zwijgen: iedereen is het erover eens dat die het best zo snel mogelijk afgeschaft wordt. Idem voor de provincieraden: niet die raden hebben het voor het zeggen, maar de gedeputeerden en die zijn niet verkozen. De gemeenteraden hebben een belangrijke, maar plaatselijk beperkte rol. Meestal zijn het dezelfde personen die jarenlang de plak zwaaien, populaire figuren die iets doen voor de mensen en voor hun gemeente.

    Blijft over: de kamer. Het zijn echter de politieke partijen die bepalen wie er op de lijst komt en ook hoe hoog of hoe laag op die lijst. De directe invloed van de stem van de individuele kiezer op de uitslag is gering. Eenmaal de volksvertegenwoordigers verkozen zijn, zijn het gedweeë stemautomaten: de partijtop beslist hoe er gestemd wordt, meerderheid tegen minderheid, massaal, zonder vrijbuiters.

    Al de andere instellingen, justitie, de departementen, de ministeries, de kabinetten, al de talloze raden en commissies: geen verkiezingen. Men wordt aangesteld. Idem voor de sociale organisaties, vakbonden, mutualiteiten; idem voor culturele organisaties en instellingen…

    In de zakenwereld zou niemand ervan dromen om met verkiezingen te werken. Als je een zaak opricht, ben je ‘baas’, niemand die daar bedenkingen bij heeft, jij beslist, binnen de perken van de wetgeving, of toch ongeveer. Mensen worden aangeworven omdat men denkt dat ze goed zijn, de beste voor een job. Geen verkiezingen, ben je mal?

    Zo zie je het relatieve belang van verkiezingen. Waar er verkiezingen zijn, hebben ze niet altijd veel belang. Voor belangrijke zaken en taken houden we helemaal geen verkiezingen, vinden we verkiezingen zelfs uit den boze: de koning, de eerste minister, de andere ministers, hun medewerkers, de voorzitters van kamer en senaat, rechters en magistraten, topambtenaren…

    Ben ik dan tegen verkiezingen? Sommige zou ik inderdaad afschaffen, omdat ze overbodig zijn, zoals de provincieraden en de senaat. Maar voor andere zou ik ze dan weer invoeren: een rechtstreeks verkozen president, geen erfelijke koning; of anders een rechtstreeks verkozen eerste minister. Ook de burgemeester mag voor mij best rechtstreeks verkozen worden. En sommige verkiezingen moeten drastisch veranderen, zoals die voor de kamer: geen kopstem meer, die de volgorde van de partij bevestigt; geen lijsttrekkers en -duwers, maar een alfabetische lijst met kandidaten, evenveel mannen als vrouwen; geen opvolgers; wie verkozen is, zetelt voor de hele ambtstermijn.

    Verkiezingen zijn inderdaad de hoeksteen van de democratie, maar de verkiezingen die wij houden, hebben nog maar weinig met democratie te maken. Ze worden uitgehold door allerlei manipulaties, ook al is de stemgang vrij. De kiezer heeft niet de indruk dat hij of zij bepaalt wie er aan de macht is. De belangrijke zaken worden nog altijd achter de schermen beslist. Denk aan Frank Vandenbroucke (klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=387260). Een stemmenkanon, maar opzijgeschoven door het partijapparaat en zelfs door niet-gekozen anonieme adviseurs buiten de partij.

    Als je zondag gaat stemmen, maak er dan een feest van de democratie van. Geef geen kopstem, maar stem op de kandidaten zelf; je mag binnen de lijst van je keuze zoveel stemmen uitbrengen als je wil. Als je de kandidaten niet persoonlijk kent, stem dan bijvoorbeeld eens op de vrouwen, er zijn er veel te weinig in de politiek en dat merk je, helaas.

    Maar het belangrijkste is, dat je een stem uitbrengt voor de democratie zelf.

    In dit land kunnen we enkel voor Vlaamse kandidaten stemmen. Dat is vreemd, want we worden bestuurd door een federaal, nationaal parlement, waarin ook de Franstaligen zetelen en dat ze op de de beslissingen wegen, dat weten we maar al te goed: BHV, maar ook justitie, asielbeleid, sociale zaken, financiën… Dat is niet democratisch, de Franstaligen zijn onze vertegenwoordigers niet en toch beslissen zij over ons, maar wij kunnen niet over hen beslissen.

    Wat kunnen we eraan doen? Door te stemmen voor partijen die een einde willen maken aan die ondemocratische toestand. België is een fundamenteel ondemocratisch land in zijn unitaire staatsstructuur. De monarchie, de kerk, het grootkapitaal, de francofonie en de nationale politieke instellingen nemen de macht weg van de burgers zelf. Vlaanderen heeft recht op een eigen democratisch bestuur, zonder inmenging van de Franstaligen en van de unitaristen. De enige democratische stem die je kan uitbrengen is er dus een voor een onafhankelijk en democratisch Vlaanderen. Dat is de essentie.

    Veel keuze heb je dan niet, denk ik persoonlijk. Het VB is door en door ondemocratisch en racistisch. De traditionele partijen willen enkel het bestaande ondemocratische Belgische bestuursapparaat in stand houden. Enkel N-VA gaat openlijk voor Vlaamse onafhankelijkheid binnen Europa, op termijn, maar liefst zo vlug mogelijk en in het partijprogramma zijn geen storende antidemocratische standpunten te zien.

    Wij hebben bewezen, in het Vlaams Parlement en in de Vlaamse administratie, dat wij Vlaanderen zelf degelijk kunnen besturen op een open en democratische manier. Laat dus voor een keer je traditionele ideologische voorkeur en je klein materieel eigenbelang achterwege en maak er zondag een hoogdag van voor de Vlaamse democratie. Geef Vlaanderen de kans en de politieke macht om voorgoed een einde te maken aan de historische onderwerping en de vernedering van ons land en ons volk.




    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    06-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ravel... van de Bolero
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    De Bolero van...

    Zo weet je het meteen: we hebben het over Ravel. Meestal wacht ik tot ergens midden in mijn stukje om te vragen: kennen we iets van hem? Nu hoef ik niet eens ‘jewèèèèl, te zeggen, jullie zijn me al voor, want iedereen kent de B van R, iedereen heeft op zijn minst al eens een keer een paar maten gehoord, iedereen herkent die maten ook onmiddellijk: dat is de Bolero van Ravel!

    Maurice Ravel (hij heeft inderdaad een voornaam en het is niet Bolero) werd geboren op 7 maart 1875 en overleed op 28 december 1937. Zoals ik al eens opmerkte: dat moet een van de meest de meest fascinerende periodes geweest zijn uit onze beschavingsgeschiedenis en als ik toch zou moeten herboren worden, dan zou dat wellicht mijn eerste keuze zijn. Zijn vader was een Frans-Zwitser, zijn moeder een Baskische. Bij het woordje Bask gaan er bij ons nu allerlei alarmbelletjes rinkelen: wij zien meteen gemaskerde en gewapende terroristen, uitgebrande autowrakken, stille betogingen, Basta Ya, zo is het wel genoeg geweest. Basken zijn geen Fransen en ook geen Spanjaarden. Het gebied dat zij als hun vaderland opeisen ligt op de grens van die twee landen en als volk beweren ze af te stammen van een mysterieuze volksstam ergens in de mist van de geschiedenis. Misschien vinden we in Europa ooit de moed om hen het recht op zelfbeschikking te geven. Hun radicale en gewelddadige acties dragen daartoe helaas niet bij. In Vlaanderen is het er rustiger aan toe gegaan om onze eigenheid te affirmeren. Of we ooit onze onafhankelijkheid op die manier zullen verwerven, is zeer de vraag.

    Toen Maurice amper drie maand oud was, trok de familie naar Parijs, en daar is Ravel altijd gebleven. Vader Ravel was burgerlijk ingenieur en zoals wel meer mensen met dat diploma, ook een begenadigd muziekamateur. Hij hielp zijn zoontje om zijn vroege belangstelling voor alles wat muziek was heel snel te ontwikkelen. Toen Maurice zes was, leerde hij piano te spelen; hij kon toen nog maar amper noten lezen. Hij kreeg van zijn vader extra zakgeld voor elk uur dat hij nuttig aan de piano doorbracht. Later, toen hij een erkend meester was, zou men zeggen dat hij nog altijd enkel werkte als er geld aan vast zat… In Parijs krijgt hij pianoles onder meer van Charles de Bériot.

    Ik waag het erop om hier een kleine excursus te maken (stoor u niet aan dit woord: het betekent gewoon een uitwijding, een terzijde, een afwijking van de hoofdlijn van mijn verhaal). Charles de Bériot werd geboren in Leuven, in 1802. Hij heeft daar zelfs een straat naar hem genoemd gekregen: de Debériotstraat, die van de Naamsestraat naar de Tiensestraat loopt, langs het Sint-Donatuspark, waar in de zomer studenten floreren. Hij was een uitstekend vioolspeler, een beroemdheid in zijn tijd, hofviolist van Frankrijk en van de Nederlanden, de eerste in een lange reeks van Belgische vioolvirtuozen en -leraars, samen wel eens de Belgische school genoemd. En dan zeggen ze dat er geen beroemde Belgen zijn…. Hij trouwde met Maria Garcia, eveneens wereldberoemd, maar dan als operazangeres: La Malibran, zoals ze bekend was, naar haar eerste echtgenoot, de zanger Malibran. Zij was de dochter van een ook al wereldberoemde vader: de operazanger Manuel Garcia. Toen ze enkele maanden getrouwd waren, ik bedoel de Bériot en La Malibran, viel zij van haar paard... Eerst leek er niets aan de hand, maar na enkele dagen en weken kwamen de problemen. Zij verzette zich moedig tegen de snelle aftakeling en bleef haar zeer drukke leven als operazangeres tot het einde toe volhouden. Op een avond bleef een laaiend enthousiast publiek om bisnummers schreeuwen en hoewel ze eigenlijk niet meer kon, bleef ze zingen, ook al om een rivale de loef af te steken. Die avond volgde de totale ineenstorting. Ze overleed kort nadien, pas achtentwintig; ze was amper enkele maanden getrouwd geweest. Charles de Bériot richtte voor haar een praalgraf op in Laken. Superman Reeve was dus niet de eerste die een fatale val van zijn paard deed en helaas ook niet de laatste. Een gevaarlijke sport, blijkbaar.

    Maar we hadden het over Ravel. Uit zijn eerste composities blijkt zijn bewondering voor zijn leraar Emmanuel Chabrier, die ook al iets had met Spanje. In 1899 werd Ravel als dirigent van een eigen ouverture fameus uitgefloten door het publiek en belachelijk gemaakt door de kritiek. Dat zelfde jaar schreef hij het pianowerkje met wellicht de gelukkigste vondst ooit voor een titel: de Pavane pour une infante défunte, de trage dans voor een overleden kroonprinses, maar dat klinkt zoveel beter in het Frans. Het is geen meesterwerk, zeggen sommigen maar ik hoor het steeds graag (net als de derde fantasie van Peter Benoit, trouwens, samen met vele andere liefhebbers). In 1902 volgde dan de doorbraak met Jeux d’Eau, “Fonteintjes”. Debussy woonde de eerste uitvoering bij en was in alle staten: zo had men nog nooit piano gespeeld! Wat later volgde een erg levendig strijkkwartet, daarna Shéhérazade voor sopraan en groot orkest, een eerste bewijs van zijn verbluffende kunst om ook met het orkest klankkleuren te schilderen; de Rapsodie espagnole volgde. Hij bleef voor de piano componeren, en hoe! Met Gaspard de la nuit, geïnspireerd door de prozagedichten van de dichter Bertrand, verlegde hij nogmaals duidelijk de grenzen van wat je met een piano kan doen.

    Tussendoor was Ravel onderhevig aan lange periodes van doelloosheid: weken, soms maandenlang deed hij eigenlijk helemaal niets: hij zwierf rond in Parijs, rookte als een … nee dat mag niet meer, hij rookte dus veel, sigaretten en misschien ook wel wat ander stuff. Hij bracht uren door in antiekzaken, brocante- en souvenirwinkeltjes en verzamelde allerlei prularia. Over dat laatste wil ik evenwel geen kwaad woord horen: van achter mijn PC zie ik op mijn boekenrekken en op mijn schrijftafel vele tientallen postuurtjes, zoveel herinneringen aan toevallige ontdekkingen als strandjutter van onze nuttelozevoorwerpenindustrie. Wie maakt die dingen toch allemaal?

    In 1912 vond de première plaats van Daphnis et Chloé, een choreografische symfonie, of een muziekstuk om op te dansen. De bestelling kwam van Serge Diaghilev, de directeur van de Ballets Russes, die in 1913 Le sacre du printemps van Stravinski zouden brengen, met het kabaal en de vechtpartijen die ik in een ander stukje beschreef. Pas veel later, in 1928, haalde dit verfijnde muziekstuk de Opéra en algemene publieke bewondering.

    Tijdens de eerste wereldoorlog werd Ravel, die voor de rest ronduit verklaarde dat hij nergens om gaf, behalve om de muziek (in 1920 weigerde hij zijn Légion d’honneur, de hoogste Franse onderscheiding; hij vond dat de politiek zich niet moest inlaten met kunst) plots een echte Franse patriot: op zijn veertigste meldde hij zich aan bij het leger; hij werd afgekeurd voor actieve dienst omwille van zijn zwak gestel en kreeg allerlei vervelende opdrachten ver achter het front: de wacht houden bij een kazerne, met een zware vrachtwagen rijden (daar kwam een einde aan toen hij in een gracht belandde en de beide assen brak), machinegeweren repareren… echt iets voor een componist en verfijnd pianist. Ravel werd ernstig ziek, moest het leger verlaten en keerde terug naar Parijs. Daar vond hij zijn moeder stervend; zij was steeds zijn beste vriendin geweest en nu werd Ravel, die nooit trouwde, nog eenzamer dan tevoren. Hij schreef in 1917 Le tombeau de Couperin, zes stukken voor piano, elk opgedragen aan een vriend die aan het front gesneuveld was. Nadien liet zijn (geestelijke) gezondheid het afweten en kwam hij niet aan componeren toe. Pas in 1920 verscheen dan La Valse, een wervelend orkeststuk waarin hij naar eigen zeggen de sfeer oproept van Wenen rond 1855. Het was een opdracht van Diaghilev, maar de Ballets Russes hebben het nooit opgevoerd; de beide heren raakten in onmin en zelfs jaren later nog weigerde Ravel de hand te drukken van de grote Diaghilev. De orkestuitvoering was een opgemerkt succes.

    Het is met het orkest dat Ravel zijn grootste populaire successen haalde. Veel van zijn pianowerken heeft hij later herschreven voor groot orkest, en het publiek kent ze meestal enkel zo. Hij gebruikte zijn uitzonderlijk talent ook voor werk van andere componisten, zoals de Tableaux d’une exposition, de Schilderijententoonstelling, dat velen onder ons kennen uit de lessen over muziek die we op school kregen. Moessorgski’s pianomuziek, geïnspireerd op de expositie van schilderijen van een bevriend schilder, bracht hij als een meesterlijk illustrator tot leven, in opdracht van topdirigent Serge Koussevitsky, voor de Amerikaanse markt… een voorloper van Walt Disney’s Fantasia?

    Uit dezelfde periode dateert Tzigane, een spectaculair bravourewerk, oorspronkelijk voor viool en piano (met een speciaal register om het zigeunerinstrument, het cymbalon, na te bootsen). Een tsigane is (net zoals die afschuwelijk zware Franse sigaret, de Gitane) een zigeuner/in, natuurlijk. Wij kennen het stuk van de koningin Elisabeth-wedstrijden, waar het vrij vaak gebracht wordt door jonge virtuozen die hun technische kunstjes willen tonen. Natuurlijk heeft Ravel er nadien ook een orkestbegeleiding voor gecomponeerd.

    Ravel hield van jazz, hij was er dol op en dus ook van de blues. De trage beweging van zijn sonate voor viool en piano kreeg zelfs die ondertitel ‘Blues’, maar jazz is het niet, hoogstens een speelse verwijzing naar zijn geliefde ‘andere’ muziek.

    Begin 1928 trok Ravel naar Amerika voor een concertreis en oogstte er overal ongelooflijk veel succes. Hij ontmoette er ook George Gershwin, die hem vroeg of hij bij hem orkestratieleer kon volgen. Ravel had de blitse sportwagen gezien waarmee Gershwin naar het hotel was gekomen en zei droogjes: misschien moet ik wel bij jou in de leer gaan, monsieur….

    In 1928 komen we eindelijk bij onze Boléro. Ravel componeerde hem voor de Amerikaanse choreografe Ida Rubinstein. Het is een dans in een enkele constante beweging, met een egaal ritme, dat door de trommel wordt gemarkeerd en een melodie die achttien keer wordt herhaald met de verschillende instrumenten en combinaties van het orkest, in een langzaam aanzwellende crescendo naar een tumultueus einde. Bo Derek wist in ‘Ten’ daarop heel precies haar orgasme te timen.

    In 1931 en ‘32 volgden nog de beide pianoconcerti, waarvan eentje voor enkel maar de linkerhand. Dat was een bestelling van Paul Wittgenstein, die in de eerste wereldoorlog zijn rechterarm verloren had. Als je het niet weet, zou je nooit denken dat er maar één hand aan het spelen is. Een uitvoering door een pianist met twee armen is heel raar: de ene hand blijft rustig op de schoot liggen, of zweeft wat rond, terwijl de linkse soms als een gek over het klavier raast om toch maar alle noten gespeeld te krijgen. We kennen de broer van Paul, Ludwig Wittgenstein als de filosoof die zowat de even kernachtige als nuttige raad heeft gegeven voor alle pompeuze leuteraars: waarover we niets te zeggen hebben, daarover zouden we het best ook zwijgen.

    Ravel was gedurende zijn hele leven vaak heel neerslachtig, angstig, depressief, depri zouden we nu zeggen. Al het succes dat hem te beurt viel in eigen land, met straten die naar hem genoemd werden, een gedenksteen in zijn geboortehuis, triomfen in de grootste orkestzalen over de hele wereld, met de bekendste vertolkers die vroegen om werken voor hen te schrijven, zijn trouwe intieme vrienden en de vele bewonderaars, dat alles vergat hij als hij weer eens in de zwartste melancholie wegzonk. In zijn villa hield hij zich dan bezig met al de ongelooflijk banale kitsch die hij had verzameld en in zijn beste momenten ook met zijn tuin en met de vogels die hij allemaal kende van uitzicht en zang en die hij perfect kon nafluiten. Vanaf 1918 al vreesde hij dat hij aan een ongeneeslijke ziekte leed en in 1933 werden daarvan ook de eerste tekenen zichtbaar: hij kon de zwemslagen niet meer maken en al snel werden ook heel eenvoudige dagelijkse bewegingen onmogelijk: eten, schrijven…Een hersentumor werd ontdekt, waarschijnlijk was die er al heel lang. Zijn vrienden hielpen hem zo goed ze konden, namen hem nog mee op verre reizen. In 1936 ging hij heel snel achteruit, hij herkende zelfs zijn beste vrienden niet meer, of zijn eigen muziek. In 1937 werd hij nog geopereerd, maar na negen dagen stierf hij. Zijn familie en omgeving hebben jaren gevochten om zijn erfenis en die was niet mis: alleen al de royalty’s voor de Boléro brachten elk jaar fortuinen op.

    Wat hij ons allen naliet, is een blijvend erfgoed, muziek in vele vormen en kleuren, steeds volmaakt in wat ze wou zijn, charmant voor de oppervlakkige luisteraar, fascinerend voor de liefhebber, een uitdaging en een plezier voor de uitvoerders.

    De Boléro van Ravel, ja, maar niet Ravel van de Boléro alleen. Doe eens een kleine moeite, haal de sonate voor viool en piano eens in huis en luister naar die verleidelijke Blues, je zal hem nooit meer vergeten. Of luister eens aandachtig als bij de Koningin Elisabeth-wedstrijden een ietwat te welgedane jonge Rus met een weerbarstige haarbos overvloedig zwetend Scarbo te horen brengt, uit Gaspard de la nuit, en verbaas je erover hoe slechts tien vingers dit wonder tot stand kunnen brengen. En dan nog het pianoconcerto voor de linkerhand, dat zijn maar vijf vingers, en het blijft heerlijke muziek. Je moet het kunnen. Ravel kon het.

     


    Categorie:muziek
    Tags:muziek
    05-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een sober atheïsme, L.M. de Rijk
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    L. M. De Rijk, Geloven en weten. Pleidooi voor een sober atheïsme, 224 blz., uitg. Bert Bakker, 2010, € 22,50

    Ik kwam dit boek op het spoor via het provinciaal bibliotheeknet Vlaams-Brabant. Dat is het samenwerkingsverband van de openbare bibliotheken van ongeveer 25 gemeenten. Via hun website (http://bib.vlaamsbrabant.be/F/P99NSX4S92SR1JC1BSQU7HTPYVJ36114CBVRX7YH61FMHRR395-27645?func=find-c-0&local_base=leuvkan je zoeken in elk van die bibliotheken of in allemaal tegelijk. Ik doe dat laatste met enige regelmaat en zo ben ik al verscheidene interessante werken op het spoor gekomen. Ik doe bijvoorbeeld een zoekopdracht op het woord ‘atheïsme’ en bekijk dan de resultaten. Als een boek zich niet in je eigen plaatselijke bibliotheek bevindt, kan je het ophalen in een andere, zonder kosten. Je kan het ook laten overkomen naar je eigen bibliotheek via het interbibliothecair leenverkeer (IBL); je betaalt dan € 1,25. Dit exemplaar komt uit de bibliotheek van het belaagde Halle.

    De auteur (°1924) is classicus, mediëvist en taalfilosoof; hij is emeritus hoogleraar (Leiden), lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen en was van 1956 tot 1991 lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal voor de PvdA. Hij schreef eerder ‘Religie, Normen, Waarden. Een kritische blik op een maatschappelijk debat, 2008².

    Nog een boek over atheïsme, zal je zeggen. Dat is het ook, maar zoals de titel aangeeft, gaat het om een sober atheïsme. Hier is geen sprake van verwijten of beschuldigingen aan wie dan ook. De eigen positie van de auteur is van meet af aan duidelijk, maar dat is bij hem geen reden om andersdenkenden te veroordelen. Integendeel: hij probeert hen in hun waarheid te laten door zeer nauwkeurig de verschilpunten af te lijnen.

    Een eerste belangrijk onderscheid is dat tussen de rationele, wetenschappelijke benadering van de wereld en alle andere. Dat lijkt evident, maar het is belangrijk dat men de puntjes op de i zet. Doet men dat niet, dan riskeert men dat de betrokkenen naast elkaar praten of erger.

    In verband met God betekent dat een radicale breuk tussen wetenschap en godsdienst. Voor de wetenschap ‘bestaat’ God niet, hij bestaat niet zoals al de andere realiteiten die de wetenschap onderzoekt. Er is in de werkelijkheid niets dat het voorwerp kan uitmaken van een onderzoek naar God. God is een constructie van de mens. Het is een gedachte-inhoud van mensen. Elke poging om aan die gedachten een reëel bestaan toe te schrijven, is misplaatst. Elke poging om naast het bestaan van het universum een andere, niet-materiële werkelijkheid te veronderstellen, is ongegrond. Daarmee is meteen duidelijk dat de auteur wel degelijk een atheïst is.

    Wat dan met God, godsdienst, religie?

    De mens is veel meer dan alleen maar wetenschapper of filosoof. Mensen proberen orde te brengen in de chaos om hen heen. Wetenschap is slechts één van die pogingen. Bovendien is het een aarzelende poging, een die evolueert, die elke dag leert uit haar eigen vergissingen. Religie is een andere. Ook een wetenschapper kan behoefte hebben aan bepaalde gedachten, die niet noodzakelijk uit de wetenschap voortkomen, die er misschien zelfs strijdig mee zijn, maar die hem of haar in staat stellen om te overleven, om het leven aan te kunnen. De auteur noemt dat nuttige illusies. Hij maakt het onderscheid tussen wat waar is enerzijds, namelijk wat een rechtstreekse materiële bron heeft in de wereld waarin wij ons bewegen, en wat werkzaam is, zoals hij dat noemt. God is voor veel mensen een werkzame veronderstelling geweest en is dat nog steeds. Dat is een ‘realiteit’ waar men niet om heen kan. Maar men mag niet de vergissing begaan om op basis van die overtuiging van het bestaan van God zijn reëel bestaan af te leiden, buiten de gedachten van de mens, of in een metafysische bovennatuurlijke wereld of dimensie.

    Een tweede onderscheid ziet de auteur tussen godsdienst en religie. Hij situeert religie als het ware vóór het concrete godsdienstige. Het is een houding, een overtuiging, een aanvoelen, een gevoeligheid voor het overweldigende in de wereld om ons heen. Freud noemde het een oceanisch gevoel, anderen zullen spreken van het kosmische, het Ene, het sacrale, het heilige. De auteur verwijst graag en overvloedig naar Einstein, die erg onder de indruk was van het universum als een zich ontsluitende, begrijpelijke werkelijkheid. Maar daarmee zijn we, volgens de auteur, nog ver van welke god dan ook en zeker van een persoonlijke God zoals die in de drie godsdiensten van het Boek verschijnt.

    In twaalf bevattelijke hoofdstukken gaat de auteur de dialoog aan met filosofen, theologen, wetenschappers, kunstenaars en politici uit het verleden en uit de hedendaagse maatschappij. In gesprek met hen verduidelijkt hij hun opvattingen en daarmee ook zijn eigen standpunten, die zo gaandeweg aan klaarheid winnen en ook concreter worden, maar ook steeds verder uitgezuiverd worden. Het is de auteur te doen om een hygiënisch denken, vrij van elke verwarring, zodat het standpunt van elkeen duidelijk onderscheiden wordt van dat van de anderen. Hij ziet daarin de enige basis voor een gesprek tussen andersdenkenden.

    De vraag stelt zich of hij daarin geslaagd is. Hij voelt zelf zeer goed aan dat het antwoord niet vanzelfsprekend is. Welke gelovige zal ermee akkoord gaan dat zijn God ‘slechts’ een illusie is, een nuttige, werkzame illusie, maar een illusie desondanks, dus een delusion, zoals Dawkins zegt, een waanidee?

    De auteur is, in zijn bezorgdheid om niemand te kwetsen, ook erg terughoudend over de concrete ‘werkzaamheid’ van religie en godsdienst. Hij poneert het nut, zelfs het mogelijke evolutionaire voordeel ervan, zonder daarop erg diep in te gaan, alsof die voordelen en dat nut voor iedereen duidelijk zijn. Dat is een beetje verdacht en ook wat te gemakkelijk. Ook dat heeft hij zelf goed aangevoeld. Hij laat er geen twijfel over bestaan dat zijn eigen instelling anders is, maar hij weigert pertinent om daaruit de conclusie te trekken die zich opdringt. Als hij zo overtuigd is van zijn atheïstisch gelijk, hoe kan hij dan blindelings aannemen dat anderen, die letterlijk het tegenovergestelde denken, eveneens en evenzeer gelijk hebben? Bovendien sluit hij onverantwoord sereen de ogen voor de evidente onwerkzaamheid van inzonderheid de gevestigde godsdiensten. Dat spookbeeld van de fanatieke, dogmatische en agressieve godsdienst, waarmee we maar al te zeer vertrouwd zijn, uit de geschiedenis en ook uit ons dagelijks leven, loert voortdurend om de hoek in de nuchtere, fijnzinnige, subtiele en open benadering van het fenomeen religie door de auteur.

    Ik heb dit boek graag gelezen. Het heeft me aan het denken gezet en heeft zeer nuttige distincties blootgelegd. Het is een eerlijk en vrijmoedig boek, dat gelovigen en atheïsten van alle slag zonder ergernis kunnen lezen. Toch heb ik enkele opmerkingen.

    De eerste betreft de taal en de stijl van de auteur. Ik heb me voortdurend druk gemaakt over een bepaalde hebbelijkheid in de zinsbouw. Ik geef enkele voorbeelden om dat duidelijk te maken.

    ‘Een met het universaliseringsproces vergelijkbare denkprocedure (…) doet zich naar mijn mening ook voor in…’.

    ‘De zich al eeuwenlang voortslepende discussie over religies…’.

    ‘Het zal duidelijk zijn dat de door mij verdedigde stellingname, waarin…’.

    Je ziet het patroon. Tussen het lidwoord en het substantief (de stellingname) plaatst de auteur een bepaling (door mij verdedigde), die de normale gang van de zin onderbreekt. Het is een on-Nederlandse wending. Als je dat niet een keer, maar wellicht honderd keer doet in een boek, dan gaat dat op de zenuwen werken. ‘De door mij verdedigde stellingname’ kan je beter anders formuleren: de stellingname die ik verdedig, of eenvoudiger: mijn stellingname.

    De tweede opmerking slaat op de vele citaten en uitvoerige verwijzingen naar andere werken. Ik zei al dat dit de auteur in staat stelt om zijn eigen opvattingen af te lijnen en uit te zuiveren. Maar af en toe is dat niet zo gelukkig. Zo pakt hij Richard Dawkins terloops vrij hard aan, terwijl hij eigenlijk zijn opvattingen bijna integraal deelt, terwijl hij aan een boek van Küng, met wie hij fundamenteel van mening verschilt, een heel hoofdstuk wijdt, waarin hij er zich opvallend angstig voor hoedt om ook maar één onvertogen woord te zeggen over die theoloog. Ook enkele verwijzingen naar controversen in de (Nederlandse) pers heb ik niet altijd als belangrijke bijdragen tot de discussie aangevoeld. Het boek zou aan overtuigingskracht hebben gewonnen indien de auteur zich had beperkt tot de kern van zijn interessante, belangrijke boodschap.




    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    02-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Eva en de appel en moreel Esperanto
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Ongetwijfeld het meest bekende verhaal uit het Oude Testament vinden we in Genesis: het verhaal van Eva en de appel. Wellicht is het een poos geleden dat je het nog eens las, daarom vind je hieronder de tekst nog eens. Ik heb de passages opgelicht die specifiek over de twee bomen handelen, de levensboom die van de kennis van goed en kwaad. Na de Bijbeltekst bespreek ik het boek uit 2007 van Paul Cliteur, Moreel Esperanto, dat hierbij aansluit.

     

    Genesis 2,4-3,24

     

    De tuin van Eden

    In de tijd dat God, de HEER, aarde en hemel maakte, 5 groeide er op de aarde nog geen enkele struik en was er geen enkele plant opgeschoten, want God, de HEER, had het nog niet laten regenen op de aarde, en er waren geen mensen om het land te bewerken; 6 wel was er water dat uit de aarde opwelde en de aardbodem overal bevloeide. 7 Toen maakte God, de HEER, de mens. Hij vormde hem uit stof, uit aarde, en blies hem levensadem in de neus. Zo werd de mens een levend wezen.

    8 God, de HEER, legde in het oosten, in Eden, een tuin aan en daarin plaatste hij de mens die hij had gemaakt. 9 Hij liet uit de aarde allerlei bomen opschieten die er aanlokkelijk uitzagen, met heerlijke vruchten. In het midden van de tuin stonden de levensboom en de boom van de kennis van goed en kwaad.

    10 Er ontspringt in Eden een rivier die de tuin bevloeit. Verderop vertakt ze zich in vier grote stromen. 11 Een daarvan is de Pison; die stroomt om heel Chawila heen, het land waar goud gevonden wordt. 12 (Het goud van dat land is uitstekend, en er is daar ook balsemhars en onyx.) 13 De tweede rivier heet Gichon; die stroomt om heel Nubië heen. 14 De derde rivier heet Tigris; die loopt ten oosten van Assyrië. De vierde ten slotte is de Eufraat.

    15 God, de HEER, bracht de mens dus in de tuin van Eden, om die te bewerken en erover te waken. 16 Hij hield hem het volgende voor: ‘Van alle bomen in de tuin mag je eten, 17 maar niet van de boom van de kennis van goed en kwaad; wanneer je daarvan eet, zul je onherroepelijk sterven.’

    18 God, de HEER, dacht: Het is niet goed dat de mens alleen is, ik zal een helper voor hem maken die bij hem past. 19 Toen vormde hij uit aarde alle in het wild levende dieren en alle vogels, en hij bracht die bij de mens om te zien welke namen de mens ze zou geven: zoals hij elk levend wezen zou noemen, zo zou het heten. 20 De mens gaf namen aan al het vee, aan alle vogels en alle wilde dieren, maar hij vond geen helper die bij hem paste. 21 Toen liet God, de HEER, de mens in een diepe slaap vallen, en terwijl de mens sliep nam hij een van zijn ribben weg; hij vulde die plaats weer met vlees. 22 Uit de rib die hij bij de mens had weggenomen, bouwde God, de HEER, een vrouw en hij bracht haar bij de mens. 23 Toen riep de mens uit:

    ‘Eindelijk een gelijk aan mij,

    mijn eigen gebeente,

    mijn eigen vlees,

    een die zal heten: vrouw,

    een uit een man gebouwd.’

    24 Zo komt het dat een man zich losmaakt van zijn vader en moeder en zich hecht aan zijn vrouw, met wie hij één van lichaam wordt.

    25 Beiden waren ze naakt, de mens en zijn vrouw, maar ze schaamden zich niet voor elkaar.

     

    3

    1 Van alle in het wild levende dieren die God, de HEER, gemaakt had, was de slang het sluwst. Dit dier vroeg aan de vrouw: ‘Is het waar dat God gezegd heeft dat jullie van geen enkele boom in de tuin mogen eten?’ 2 ‘We mogen de vruchten van alle bomen eten,’ antwoordde de vrouw, 3 ‘behalve die van de boom in het midden van de tuin. God heeft ons verboden van de vruchten van die boom te eten of ze zelfs maar aan te raken; doen we dat toch, dan zullen we sterven.’ 4 ‘Jullie zullen helemaal niet sterven,’ zei de slang. 5 ‘Integendeel, God weet dat jullie de ogen zullen opengaan zodra je daarvan eet, dat jullie dan als goden zullen zijn en kennis zullen hebben van goed en kwaad.’

    6 De vrouw keek naar de boom. Zijn vruchten zagen er heerlijk uit, ze waren een lust voor het oog, en ze vond het aanlokkelijk dat de boom haar wijsheid zou schenken. Ze plukte een paar vruchten en at ervan. Ze gaf ook wat aan haar man, die bij haar was, en ook hij at ervan. 7 Toen gingen hun beiden de ogen open en merkten ze dat ze naakt waren. Daarom regen ze vijgenbladeren aan elkaar en maakten er lendenschorten van.

    8 Toen de mens en zijn vrouw God, de HEER, in de koelte van de avondwind door de tuin hoorden wandelen, verborgen zij zich voor hem tussen de bomen. 9 Maar God, de HEER, riep de mens: ‘Waar ben je?’ 10 Hij antwoordde: ‘Ik hoorde u in de tuin en werd bang omdat ik naakt ben; daarom verborg ik me.’ 11 ‘Wie heeft je verteld dat je naakt bent? Heb je soms gegeten van de boom waarvan ik je verboden had te eten?’ 12 De mens antwoordde: ‘De vrouw die u hebt gemaakt om mij terzijde te staan, heeft mij vruchten van de boom gegeven en toen heb ik ervan gegeten.’ 13 ‘Waarom heb je dat gedaan?’ vroeg God, de HEER, aan de vrouw. En zij antwoordde: ‘De slang heeft me misleid en toen heb ik ervan gegeten.’

    14 God, de HEER, zei tegen de slang:

    ‘Vervloekt ben jij dat je dit hebt gedaan,

    het vee zal je voortaan mijden,

    wilde dieren wenden zich af;

    op je buik zul je kruipen

    en stof zul je eten,

    je hele leven lang.

    15 Vijandschap sticht ik tussen jou en de vrouw,

    tussen jouw nageslacht en het hare,

    zij verbrijzelen je kop,

    jij bijt hen in de hiel.’

    16 Tegen de vrouw zei hij:

    ‘Je zwangerschap maak ik tot een zware last,

    zwoegen zul je als je baart.

    Je zult je man begeren,

    en hij zal over je heersen.’

    17 Tegen de mens zei hij:

    ‘Je hebt geluisterd naar je vrouw,

    gegeten van de boom die ik je had verboden.

    Vervloekt is de akker om wat jij hebt gedaan,

    zwoegen zul je om ervan te eten,

    je hele leven lang.

    18 Dorens en distels zullen er groeien,

    toch moet je van zijn gewassen leven.

    19 Zweten zul je voor je brood,

    totdat je terugkeert tot de aarde, waaruit je bent genomen:

    stof ben je, tot stof keer je terug.’

    20 De mens noemde zijn vrouw Eva; zij is de moeder van alle levenden geworden. 21 God, de HEER, maakte voor de mens en zijn vrouw kleren van dierenvellen en trok hun die aan.

    22 Toen dacht God, de HEER: Nu is de mens aan ons gelijk geworden, nu heeft hij kennis van goed en kwaad. Nu wil ik voorkomen dat hij ook vruchten van de levensboom plukt, want als hij die zou eten, zou hij eeuwig leven. 23 Daarom stuurde hij de mens weg uit de tuin van Eden om de aarde te gaan bewerken, waaruit hij was genomen. 24 En nadat hij hem had weggejaagd, plaatste hij ten oosten van de tuin van Eden de cherubs en het heen en weer flitsende, vlammende zwaard. Zij moesten de weg naar de levensboom bewaken.

     

    Dit is een van de meest fundamentele teksten voor alle godsdiensten die zich op de Bijbel beroepen: het Jodendom, het Christendom en de Islam. Hier stelt God op een manier die geen twijfel mogelijk laat dat Hij, en niet de mens, weet en beslist wat goed en kwaad is.

    Het verhaaltje met de appel hebben we als kind al gehoord. Nu we het als volwassenen lezen lijkt het een beetje kinderachtig. Het lijkt wel ‘Jantje zag eens pruimen hangen’. God lijkt meer bezorgd om zijn appels dan om de mensen die hij geschapen heeft. Hij wil ten allen prijze vermijden dat de mens zelf het onderscheid maakt tussen goed en kwaad. Hij wil ook niet dat de mens ook nog eet van de levensboom, want dan zou hij onsterfelijk worden. Daarom moet hij op het einde van het verhaal uit Eden weg.

    Dit is het onderscheid tussen God en mens: God bepaalt wat goed en kwaad is, God is onsterfelijk. De mens moet zich schikken naar Gods wil en is sterfelijk; zijn leven is een strijd.

    De drie godsdiensten van het Boek hebben die fundamentele gedachte verder uitgewerkt. De mens kan weten wat goed en kwaad is: hij hoeft maar te luisteren naar de stem van God. Die kan hij rechtstreeks vernemen, zoals Abraham (klik hier voor meer: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=426499).

    Het Woord van God zelf vinden we ook in de Bijbel. We kunnen die zelf lezen en zo rechtstreeks vernemen wat ons te doen staat. Maar die boodschap is niet altijd duidelijk, of soms al te duidelijk; er zijn ook heel wat interne tegenspraken. Sommige bevelen of verboden van God zijn dus niet zonder meer duidelijk of aanvaardbaar voor de mens. Daarom is het belangrijk dat de bedienaars van de eredienst het Woord van God uitleggen. Dat is zo voor joden, christenen en moslims. Voor die laatsten is er zelfs een apart boek dat Mohammed heeft geschreven, eveneens onder rechtstreekse goddelijke inspiratie. Maar ook als de godsdienst het Woord van God uitlegt, blijft het nog zo dat God zelf, en niet zijn bedienaars, zegt waar het op staat. God bepaalt hoe dan ook wat mag en wat niet mag. De mens hoeft maar te luisteren en te gehoorzamen.

    Socrates had een andere opvatting. Hij had ook andere goden. Die hielden zich minder bezig met wat de mens moest doen, het waren al bij al zelf erg menselijke wezens. Vandaar dat hij zich afvroeg of zij wel goed wisten wat goed en kwaad was. Is iets goed omdat de goden het zeggen? Of zeggen de goden van iets dat het goed is omdat het op zichzelf goed is? Kunnen de goden met andere woorden om het even wat ‘goed’ of ‘slecht’ noemen?

    In het Oude Testament lijkt het wel zo en ook in het christendom. De joden moesten allerlei heel precieze voorschriften naleven, onder meer betreffende hun dieet. Het verbod om varkensvlees te eten is bekend. Eeuwen lang mochten de christenen geen vlees eten op vrijdag. Dat zijn voorschriften die men niet onmiddellijk met goed en kwaad in verband brengt. Soms is het zeer de vraag of we de goddelijke teksten echt letterlijk moeten nemen. Als de staat Israel het Bijbels gebod om de vijanden van Israel te vernietigen in de praktijk toepast, dan komt daartegen verzet, niet enkel vanwege de maar al te reële vijanden van Israel, maar uit heel de wereld. Wanneer de moslims de tekst van de Koran inroepen om zichzelf en onschuldige omstanders op te blazen, dan veroordelen alle weldenkende mensen dat unaniem. Als fundamentalistische christenen abortuscentra bombarderen en de dokters vermoorden, op basis van de Bijbel of van uitspraken van hun godsdienst, dan stuit ook dat terecht op afkeuring.

    Er rijzen dus wel wat problemen als men de moraal gaat afstemmen op God, de Bijbel, de Koran, de godsdienst. Dat is wat Socrates zo scherp stelde: de mens verzet zich tegen bepaalde voorschriften van de goden, omdat ze niet stroken met wat wij zelf aanvoelen als juist en verkeerd. Er is dus iets in de mens dat hem aandrijft en in staat stelt om zelf te oordelen over goed en kwaad. Iets is niet zomaar goed omdat God het zegt, wij willen ook de goddelijke geboden en verboden ook zelf beoordelen.

    De vraag is dan natuurlijk: waarop steunen wij mensen ons om een onderscheid te maken? Kunnen wij dat wel?

    Volgens Genesis is dat niet duidelijk. Enerzijds mochten we niet eten van de boom van kennis van goed en kwaad, die kennis was immers Gods privilege. Wat is er precies gebeurd toen Eva en dan ook Adam in de appel gebeten had? Hadden zij die kennis verworven? Waren ze aan God gelijk? Het ziet er niet naar uit, zeer integendeel. Niet alleen blijven ze van dat inzicht verstoken, ze verliezen ook de onschuld die hen vroeger zo intens en onverdeeld gelukkig maakte. Ze schamen zich nu om hun voorheen glorieuze naaktheid. En dan is er nog de straf van God: verbannen uit de idyllische tuin van Eden; de last van de zwangerschap voor de vrouw, die van de arbeid voor de man.

    Het is moeilijk voor ons om dit verhaal zinvol te verwerken. Wat is dat voor God die zijn geliefde schepsels op de proef stelt met een erg formeel, weinig zinvol voorschrift? Wie of wat is dat serpent, dat zo handig Eva verleidt? Die boom was trouwens helemaal niet wat God had gezegd: ze zouden sterven als ze ervan aten. Maar dat is toch die andere boom, die van het eeuwige leven? Om te vermijden dat ze daarvan zouden eten, worden de eerste mensen uit het Paradijs verjaagd. De appelen van de andere boom gaven helemaal niet de kennis die God én het serpent eraan toeschreven, maar leidden wel een verschrikkelijke straf, voor de eerste mensen en bovendien voor al hun nakomelingen. Onbegrijpelijk dat een liefhebbende God zijn schepsels omwille van één overtreding, en dan nog een totaal onbelangrijke, een soort van laboratoriumtest, zo straft: ze worden hun onsterfelijkheid afgenomen en gaan een hard leven tegemoet, tot het einde der tijden.

    De boodschap van de tekst is anderzijds wel klaar en duidelijk: je kan maar beter de bevelen van God navolgen, want de straffen zijn niet mals. En toch zijn er altijd mensen geweest die deze bevelen in de wind sloegen, die de goddelijke verboden overtraden. Dat kon zijn omdat men iets dat slecht was toch wou doen: Kaïn doodt zijn broer Abel (klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=442). Maar het is ook mogelijk dat men het niet eens is met God, dat men denkt het beter te weten. Als God in het Oude Testament de Joden beveelt om de mannen en jongens van andere stammen uit te moorden en de vrouwen tot slaven te maken, dan kunnen wij dat niet meer goed praten. Als God aankondigt dat hij de steden Sodom en Gomorra wil vernietigen, vraagt Abraham aan God om zijn plannen te wijzigen, al was het maar om tien onschuldigen te sparen (Gen. 18).

    Wij vinden dat niet alles kan, ook al staat het in de Bijbel. Evenzo voor sommige voorschriften van de godsdienst. Als de katholieke kerk zegt dat abortus altijd en overal verboden is, dat euthanasie niet mag, dat voorbehoedsmiddelen uit den boze zijn, dat echtscheiding en hertrouwen niet aanvaardbaar is, dan haken gelovige mensen massaal af. Zij zijn het niet eens met Gods Woord, zoals het verkondigd is door de kerk. Waarom?

    De kerk zegt dat de mens dan zondigt, dat hij zijn eigen genot stelt boven de wet van God. Is dat wel zo? Ik denk niet dat er iemand is die voor zijn of haar plezier een abortus laat uitvoeren. Uit de echt scheiden doe je niet voor je plezier, dat kan ik je verzekeren. Euthanasie doet men enkel om onnodig lijden te beëindigen, uit mededogen. Voorbehoedsmiddelen zijn een hulpmiddel in een relatie, gericht op verantwoord ouderschap. Niets van dat alles voelt als zondig aan, gelukkig maar. De ‘goddelijke’ voorschriften zijn dus fout. Wij beslissen als mens dat we het beter weten.

    Nogmaals: waarop steunen we ons daarbij?

    Niet op wat iemand anders zegt, maar op wat wij zelf denken. Dat is het verschil. Wij beslissen autonoom, zelfstandig. Zeker, we zijn daarbij beïnvloed door allerlei overwegingen, door omstandigheden, door de maatschappij waarin we leven. Maar de uiteindelijke afweging maken we zelf, spontaan, impulsief of na rijp beraad en veel aarzeling. Wij steunen ons op ons gezond verstand, op ons eigen inzicht, op ons aanvoelen, op onze emoties, op alles wat ons mens maakt.

    Filosofen hebben sinds het begin der tijden onderzocht hoe dat in zijn werk gaat: hoe kan je tot autonome menselijke morele voorschriften of afspraken komen, dus zonder God of godsdienst? Klik hier voor meer: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=489735.

     

    Zo komen we bij het boek van Paul Cliteur, Moreel Esperanto. Naar een autonome ethiek, 428 blz., Arbeiderspers, 2007, € 22,50 paperback.

    De auteur is hoogleraar in Leiden en publiceert ook in kranten en tijdschriften; hij schuwt het publieke debat niet. Dat blijkt ook uit dit boek. Daarin confronteert hij de twee opvattingen over moraal die ik hierboven beschreven heb. Hij illustreert uitvoerig in een eerste deel de problemen die naar voren komen wanneer men een goddelijke moraal aanhangt. Met vele voorbeelden uit de geschiedenis en de gebeurtenissen van vandaag toont hij aan dat daaraan steeds grote risico’s verbonden zijn. Wie zich op Gods woord beroept, hoeft zich niet te verantwoorden. Daarbij veronderstelt men dan dat men Gods Woord steeds goed begrepen heeft, dat men de Schrift of de Koran goed gelezen heeft, dat men goed geluisterd heeft naar de uitleg die de kerk eraan geeft. Men verlaat zich met andere woorden steeds op anderen, men stelt zich niet de vraag of iets goed of slecht is, men neemt het aan op het Woord of het woord van iemand anders.

    Het valt de auteur helaas niet zwaar om zeer overtuigende voorbeelden te geven van hoe erg het dan verkeerd kan gaan. Zelfmoordterroristen, 9/11, Salman Rushdie en de fatwa, de moord op Oranje, de moord op Theo van Gogh…

    Bij het lezen van het betoog in dat eerste deel rees bij mij stilaan een verontrustende gedachte. De auteur gaat er steeds vanuit dat de daders van deze misdaden overtuigde gelovigen zijn, die in dat geloof hun motivatie vinden voor hun ontstellende daden. Dat zal wel zo zijn, maar hij staat er geen ogenblik bij stil hoe het zo ver is kunnen komen.

    Wij worden namelijk niet godsdienstig geboren, met kennis van de Bijbel en de Koran ingebouwd. Wij verwerven onze overtuigingen in onze opvoeding, in het contact met onze omgeving. Zelfmoordterroristen handelen niet in het ijle, er zit een hele organisatie achter, met veel overtuigingskracht, met ruime financiële middelen. God spreekt maar heel zelden rechtstreeks tot iemand en als dat gebeurt, hebben wij nogal de neiging om daar zeer argwanend tegenover te staan. Wie stemmen hoort, hoort thuis in een psychiatrische instelling, denken wij, zeker als die stemmen iemand aanzetten tot moord en doodslag. Het is veeleer de godsdienst die mensen oproept en aanzet tot allerlei daden, ook misdaden.

    Als we ons even buiten het gelovig perspectief plaatsen, dan moeten we zeggen dat het zogenaamde Woord van God altijd tot ons komt via andere mensen, behalve misschien in de mystiek en in de waanzin. Dat betekent dat het altijd mensen zijn die anderen aanzetten om bepaalde dingen te doen of te laten. Ze beroepen zich daarbij wel op God, maar dat is gemakkelijk en doorzichtig, tenzij je gelooft. Het loont mijns inziens de moeite om na te gaan waarom die mensen, bijvoorbeeld de geestelijke leiders van een godsdienst, bepaalde opdrachten geven, zoals het vermoorden van een schrijver of een cartoonist. De aandacht gaat dan niet meer exclusief naar de concrete mensen die hun leven geven in een zelfmoordaanslag, maar naar degenen die hen daartoe hebben aangezet, de opdracht hebben gegeven, de middelen hebben verstrekt, die de aanslag hebben mogelijk gemaakt.

    De daders worden dan de eerste slachtoffers van hun eigen daad, maar ook van hun opdrachtgevers. Dat zijn dan de echte daders, de echte verantwoordelijken. De concrete terroristen zijn slechts de misleide, gebrainwashte uitvoerders.

    Dat is een aspect waaraan de auteur volledig voorbijgaat. Ik meen echter dat wij ons niet mogen blindstaren op de religieuze motivering van de daders, hoe evident en schokkend die ook is. Zonder de aanstokers, zonder het systeem erachter zouden dergelijke daden uiterst zeldzaam zijn en alleen voorkomen bij geestelijk gestoorden. Wat wij nu zien, namelijk dat goed opgeleide, verstandige mensen zichzelf en onschuldige anderen vernietigen in een paroxisme van zinloos geweld, dat is enkel mogelijk binnen de context van een goed georganiseerd en zwaar gefinancierd systeem van religieuze staatsdictatuur. Toen Khomeini zijn beruchte fatwa uitsprak tegenover Rushdie, waren er onmiddellijk organisaties die grote sommen uitloofden (en een auto…) voor degene die het vonnis voltrok. Dat geeft te denken over de strikt religieuze inspiratie van de daders en de motiveringsgronden van de religieuze leiders.

    Wat was dan de motivering van Khomeini zelf? Wat is de motivering van de godsdienstige leiders? Wat is de motivering van godsdienst? Dat zijn belangrijke vragen waarop de auteur niet ingaat. Ik meen dat het antwoord erop niets met God of godsdienst te maken heeft, maar alles met macht en machtswellust. Als de auteur er volkomen terecht voor pleit om de moraal toch maar niet af te stemmen op godsdienst, ten einde godsdienstig terrorisme te vermijden, dan doet hij ten minste ten dele aan symptoombehandeling. De terroristen zelf zijn immers slechts de uitvoerders van de beslissingen van het systeem dat erachter schuilt. Wil men die aanslagen en dat terrorisme vermijden en bestrijden, dan zal men zich moeten richten op de grond van het kwaad en dat is de godsdienst zelf, in de persoon van zijn geestelijke leiders.

    Godsdienst is een persoonlijke aangelegenheid, maar het is ook en vooral een maatschappelijke macht. Godsdienst zonder wereldse macht is op grote schaal en in het algemeen veeleer ongevaarlijk. Godsdienst is slechts een middel waarmee de leiders ervan wereldse macht beogen en verwerven. De aanslag van 9/11 is in hoofde van de daders niets meer dan een afschuwelijke en onbegrijpelijke misdaad gepleegd in een vlaag van religieuze verdwazing; wat hebben de daders eraan dat zij de Twin Towers vernielen en zoveel mensen doden? Niets. Wat is het voor hun opdrachtgevers? Een succesvolle aanslag op een wereldmacht.

    Doordat de auteur zich uitsluitend richt op de daders en hen beoordeelt als individuele religieus geïnspireerde fanatiekelingen, mist hij naar mijn aanvoelen de essentie van de dreiging en het concrete gevaar dat uitgaat van de ‘religieuze’ mensen die achter de aanslagen zitten.

    Het tweede deel is gewijd aan het alternatief voor een religieus geïnspireerde moraal. Hier gaat de auteur te rade bij de klassieke bronnen: Socrates (via Plato), Spinoza, het utilitarisme, Kant… Maar hij doet dat zonder heel diep te graven, hij illustreert het algemeen principe maar komt zelden aan de concrete vormen toe die een autonome, menselijke moraal zou kunnen aannemen. Daarmee stelt hij zich bloot aan de kritiek van religieuze kant, die stelt dat er geen enkele reden is waarom een menselijke moraal beter zou zijn dan een goddelijke: als men gelooft, dan is men ervan overtuigd dat Gods Woord onbeschrijflijk veel belangrijker is dan dat van welke mens dan ook; gelooft men niet, dan nog kan men zeggen dat een wereldwijd georganiseerde godsdienst, gesteund op duizenden jaren menselijke ervaring en inzicht, ongetwijfeld een betere basis is voor een moreel oordeel dan het individueel inzicht van een of andere mens. Het is niet omdat God of de Bijbel of de Kerk iets voorhoudt dat het ook goed is, maar het is evenmin daarom dat het meteen slecht en verwerpelijk is.

    Tegenover de godsdienstige inspiratie stelt de auteur de rede, de rationaliteit. Maar ook dat is geen exacte wetenschap. Men kan morele voorschriften niet bouwen op formele logica. Redelijkheid is niet objectief meetbaar en is niet bij iedereen in dezelfde mate aanwezig. De disputen en meningsverschillen tussen de filosofen, ook en vooral over morele principes en concrete kwesties, zijn ten minste zo hevig en diepgaand als die tussen de theologen.

    Uiteindelijk is moraal niets anders dan de tijdelijke en tentatieve afspraken die wij als mensen maken om hier en nu samen te leven. Wij vinden ze terug in onze concrete wetgeving en in de universele wetten die wij hebben aangenomen. Deze inzichten zijn tijdsgebonden en onderhevig aan verandering. De theoretische toepassing ervan op concrete gevallen is verre van eenvoudig en kan verschillend geïnterpreteerd worden door verschillende personen die zich allen eerlijk beroepen op dezelfde principes. De praktische uitvoering ervan is een vrijwel onmogelijke zaak, denken we maar aan de strijd tegen Al Qaida of de vervolging van misdaden tegen de mens(elijk)heid.

    Het boek van Paul Cliteur is heel aangenaam om lezen. De vele gedetailleerde verwijzingen naar Nederlandse situaties zullen voor Nederlandse lezers een bijkomende aantrekkingskracht hebben, voor Vlaamse zijn ze minder evident en af en toe zelfs bevreemdend. In Vlaanderen betekent ‘vrijzinnig’ bijvoorbeeld steeds en uitsluitend ‘niet-gelovig’; in Nederland verwijst het naar een liberale manier van denken die ook bij gelovigen voorkomt, zoals in het vrijzinnig protestantisme. Vrijzinnig katholicisme is in Vlaanderen een contradictio in terminis.

     




    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering
  • Gedichten-dag 2018
  • René Willemsen, Het onvoltooide leven van Thomas (recensie)
  • Thomas van Aquino, Over het zijnde en het wezen (recensie)
  • What's in a name?
  • Spinoza: Ethica
  • Patrick Lateur (vert.), Goden. 150 epigrammen uit de Anthologia Graeca
  • Ter inleiding bij de tentoonstelling van Lut in De schuur van A, 9 september 2017
  • Paul Claes, SIC, mijn citatenboek
  • Facebook
  • De heilsstaat is niet voor morgen.
  • Paul Claes: Catullus, Lesbia (recensie)
  • het boerkini-verbod en de filosoof
  • de gruwel en de verantwoordelijkheid
  • Exit buxus
  • Terugblik
  • Een poging tot samenvatting
  • Leonard Cohen
  • De wraak van Jan met de pet
  • Foucaults slinger: naschrift ter correctie
  • En toch beweegt ze! Foucaults slinger.
  • Tentoonstelling
  • De rode draad
  • Avondlied
  • Afscheid van kerstmis
  • Spinoza: De Brieven over God
  • Spinoza: de Brieven over God
  • Keren Mock, Hébreu, du sacré au maternel, 2016 (recensie)
  • Geen visum voor vluchtelingen?
  • Rudolf Agricola (recensie)
  • Jan Verplaetse, Bloedroes (recensie, niet voor zachtmoedigen)
  • De verlichting uit evenwicht? (recensie)
  • Godsdienst: macht of inspiratie?
  • 'En bewaar het geheim.' Intieme blikken van vrijmetselaars (recensie)
  • Lamettrie, Het Geluk (recensie)
  • El cant dels Aucells
  • Peter Venmans, Amor Mundi (recensie)
  • Rüdiger Safranski: Tijd (recensie)
  • Terroristen
  • De lastige weg


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!